Het bericht 'Geen hulp van het Rijk voor ruim 250 boeren zonder stikstofvergunning' |
|
Eline Vedder (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen hulp van het Rijk voor ruim 250 boeren zonder stikstofvergunning»?1
Ja.
Klopt het dat zeker 259 Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders niet kunnen worden geholpen door het Rijk?2
Het kabinet voelt een zware verantwoordelijkheid om de PAS-melders te legaliseren. Daarbij geldt dat er sprake moet zijn van een terechte PAS-melding. Het is aan het bevoegd gezag om dat vast te stellen op basis van criteria die staan vermeld in de Regeling natuurbescherming. Met deze achtergrond heeft het betreffend bevoegd gezag voor 259 meldingen geconcludeerd dat er niet voldaan is aan de criteria van het legalisatieprogramma. Een voorbeeld van een PAS-melding met een negatieve verificatie is die van Lelystad Airport (Kamerstuk 35 334, nr. 174). Het afwijzen kan verschillende oorzaken hebben: soms is de activiteit toch legaal (bijvoorbeeld als blijkt dat er inmiddels via een andere weg al een vergunning is verleend of sprake is van een afgeronde tijdelijke activiteit), en regelmatig is alsnog een toestemming nodig. Niet alle 259 PAS-melders hebben dus een probleem. Een negatieve verificatie betekent ook niet dat de activiteit niet legaal kan worden. Indien nodig zal de initiatiefnemer zelf een vergunning moeten aanvragen en zelf stikstofruimte aan kopen of de stikstofuitstoot verminderen. Aan de provincies wordt gevraagd om te bezien welke oplossingsrichtingen er zijn voor de 259 bedrijven die via het legalisatieprogramma niet een oplossing kunnen krijgen.
Waarom is nu pas voor 600 PAS-melders bekeken of zij voldoen aan de criteria van het Rijk om alsnog te legaliseren? Had dit eerder kunnen worden gedaan?
Er zijn 2.488 PAS-melders zijn die gegevens hebben ingediend zodat ze gelegaliseerd kunnen worden. Die zijn echter nog niet allemaal beoordeeld. Ten tijde van de laatste Kamerbrief van 30 juni 2023 waren 1.992 dossiers van de 2.488 in behandeling, en daarvan is bij 596 verzoeken tot legalisatie vastgesteld of ze een oplossing krijgen. Voor de overige bedrijven die behoren tot de groep van 1.992 vindt de beoordeling op dit moment plaats of is aanvullende informatie nodig om de verificatie te kunnen afronden. Het streven van de provincies is om voor het eind van dit jaar alle binnengekomen dossiers te hebben beoordeeld en te kunnen zeggen of de PAS-melders in aanmerking komen voor legalisatie. Daarmee zal duidelijkheid gegeven worden aan bedrijven en of ze een oplossingen kunnen krijgen binnen het legalisatieprogramma.
Kunt u toelichten waarom de tot nu toe gecontroleerde groep bedrijven geen goed beeld geeft van het werkelijke aantal bedrijven dat uiteindelijk niet in aanmerking zal komen voor hulp van het Rijk?
Er hebben zich in totaal 2.488 bedrijven aangemeld voor het legalisatieprogramma. Van dit totaal zijn 1.992 dossiers in behandeling. Bij 596 dossiers is vastgesteld of ze een oplossing krijgen, daarvan lijkt 259 een relatief hoog aandeel. Maar dat geeft geen goed beeld van de verhoudingen meldingen die wel/niet aan de criteria voldoen. Het is immers sneller te zien of meldingen niet voldoen aan de criteria dan als ze wel voldoen, en de dossiers die niet aan de criteria voldoen, zijn dan ook sneller afgehandeld. Bijvoorbeeld: het is snel te zien als de oorspronkelijke melding meer dan 1 mol betrof, en daarmee meteen niet in aanmerking komt voor legalisatie. Terwijl álle criteria gecheckt moeten zijn om vast te stellen dat een melding wél in aanmerking komt voor legalisatie. Van de 1.992 bedrijven die zijn gecontroleerd door het betreffend bevoegd gezag, zijn er 259 bedrijven die niet in aanmerking komen voor een oplossing binnen het legalisatieprogramma. Het gaat dan om een aandeel van 13%.
Wanneer wordt voor de overige bijna 2000 PAS-melders bekeken of zij aan de criteria voor legalisatie voldoen?
Er zijn 2.488 PAS-melders zijn die gegevens hebben ingediend zodat ze gelegaliseerd kunnen worden. Die zijn echter nog niet allemaal beoordeeld. Ten tijde van de laatste Kamerbrief van 30 juni 2023 waren 1.992 dossiers van de 2.488 in behandeling, en daarvan is bij 596 verzoeken tot legalisatie vastgesteld of ze een oplossing krijgen. Voor de overige bedrijven die behoren tot de groep van 1.992 vindt de beoordeling op dit moment plaats of is aanvullende informatie nodig om de verificatie te kunnen afronden. Het streven van de provincies is om voor het eind van dit jaar alle binnengekomen dossiers te hebben beoordeeld en te kunnen zeggen of de PAS-melders in aanmerking komen voor legalisatie. Daarmee zal duidelijkheid gegeven worden aan bedrijven en of ze een oplossingen kunnen krijgen binnen het legalisatieprogramma.
Wat zijn exact de criteria waaraan deze ondernemers moeten voldoen?
Om in aanmerking te komen voor legalisatie moet aan diverse criteria worden voldaan. Zo moest het project bijvoorbeeld meldingsplichtig zijn ten tijde van PAS en er moet ook een melding voor het project zijn gedaan. Bovendien moet het project tussen 1 juli 2015 tot 29 mei 2019 volledig gerealiseerd zijn, of er moest een begin zijn gemaakt aan realisatie. Ook als er aantoonbaar kan worden gemaakt dat er tussen 1 juli 2015 en 29 mei 2019 onomkeerbare, significante investeringsverplichtingen zijn aangegaan voor het project komt het in aanmerking voor legalisatie. Daarnaast zijn er andere eisen, zoals dat de oorspronkelijke melding niet hoger mag zijn dan 1 mol, en dat er nog geen sprake is van een rechtmatige toestemming. De volledige lijst met criteria waaraan een bedrijf moet voldoen om een oplossing te krijgen binnen het legalisatieprogramma staat vastgelegd in artikel 2.8b van de Regeling natuurbescherming en zijn toegelicht te vinden op de website van BIJ12: Omzetten PAS-melding – BIJ12.
Wat vindt u ervan dat u de afgelopen periode heeft aangegeven er alles aan te doen de PAS-melders zo snel mogelijk te legaliseren en dat daar zelfs al beleid voor is gemaakt, terwijl nu blijkt dat dit voor circa 40 procent van de betreffende bedrijven helemaal niet mogelijk is?
Het kabinet voelt zich verantwoordelijk om zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor de positief geverifieerde PAS-melders. Zoals in de beantwoording van vraag 4 is toegelicht, is mijn verwachting dat het aantal meldingen dat niet aan de criteria voldoet fors lager is dan 40%.
Wat vindt u ervan dat een eerdere toezegging niet kan worden nagekomen?
Ik weerspreek dat ik mijn toezegging niet nakom. Alle positief geverifieerde PAS-meldingen hebben recht op een oplossing binnen het legalisatieprogramma en daar zet ik me tot het uiterste voor in.
Klopt het dat deze boeren zelf stikstofruimte moeten kopen of minder dieren moeten gaan houden, omdat zij anders boetes riskeren?
Het kabinet voelt een zware verantwoordelijkheid om de PAS-melders te legaliseren. Daarbij geldt dat er sprake moet zijn van een positief geverifieerde melding. Het is aan het bevoegd gezag om dat vast te stellen op basis van criteria die staan vermeld in de Regeling natuurbescherming. Met deze achtergrond heeft het betreffend bevoegd gezag voor 259 meldingen geconcludeerd dat er niet voldaan is aan de criteria van het legalisatieprogramma. Dat betekent niet dat de activiteit niet legaal kan worden. Daarbij is het wel nodig dat de initiatiefnemer zelf een vergunning aanvraagt en bijdraagt door zelf stikstofruimte aan te kopen of de stikstofuitstoot te verminderen. Aan de provincies wordt gevraagd om te bezien welke oplossingsrichtingen er zijn voor de 259 bedrijven die via het legalisatieprogramma niet een oplossing kunnen krijgen.
Welke oplossing biedt u de ondernemers die niet voldoen aan de eisen voor legalisatie om een boete te voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich dat de heer Remkes in zijn rapport «Wat wel kan: Uit de impasse en een aanzet voor perspectief» stelt dat het vertrouwen in de overheid moet worden hersteld en dat u heeft toegezegd hiermee aan de slag te gaan?3
Ja.
In hoeverre draagt het niet nakomen van eerdere toezeggingen daaraan bij?
Het Rijk voelt zich verantwoordelijk voor de situatie waarin de PAS-melders zich bevinden, daarom is het legalisatieprogramma opgezet en wordt er alles aan gedaan om deze bedrijven zo snel mogelijk te legaliseren. Wanneer deze bedrijven voldoen aan de criteria, zullen zij door het Rijk geholpen worden in het vinden van een oplossing binnen het legalisatieprogramma. Daardoor draagt het uitvoeren van het legalisatieprogramma voor de PAS-melders bij aan het herstellen van het vertrouwen in de overheid.
De garnalenvissers die per 1 oktober een nieuwe vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig hebben |
|
Eline Vedder (CDA), Peter Valstar (VVD), Roelof Bisschop (SGP), Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u een update geven van de ombouw van de garnalenkotters casu quo van het verloop van de daarvoor in het leven geroepen subsidieregeling? Leidt het installeren, conform de voorwaarden, van de in de subsidieregeling genoemde SCR-katalysator daadwerkelijk tot het verstrekken van nieuwe garnalenvergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb)? Kunnen de garnalenvissers daarmee op dezelfde visserijgebieden een vergelijkbare visserij-inspanning (visuren) leveren als in het nabije verleden?1
De subsidieregeling voor de katalysatoren is op 31 juli gesloten. In totaal zijn er volgens de cijfers van RVO 144 aanvragen ingediend voor de subsidie. RVO heeft op 120 aanvragen is inmiddels een besluit genomen. Tot slot heeft RVO 8 aanvragen ontvangen tot subsidievaststelling (na installatie van de katalysator).
Een aanvraag indienen staat vrij, de aanvrager is niet verplicht om een katalysator te installeren en aan te schaffen bij een verleende subsidiebeschikking. Na installatie is het ook aan de aanvrager om een definitieve subsidievaststelling aan te vragen. Voor RVO is daarom op dit moment niet duidelijk hoeveel katalysatoren er daadwerkelijk worden geïnstalleerd.
Het laten installeren en opvolgend in gebruik nemen van een SCR-katalysator danwel een schonere motor leidt tot fors minder emissies en daarmee tot minder depositie op de hiervoor gevoelige beschermde natuurwaarden.
Dit betekent dat met de inzet van dergelijke verduurzamende voorzieningen, er voor een individuele garnalenvissers meer beschikbare gebruiksruimte in de Wnb-vergunning mogelijk is ten opzichte van een bedrijfsvoering zonder een dergelijke verduurzaming.
Ook zonder verduurzamende voorziening is voor alle vergunningaanvragers gebruiksruimte beschikbaar, maar uiteindelijk wel beperkter dan met inzet van de verduurzamende voorzieningen. Of een individuele visser, ook met inzet van die voorzieningen, vanuit de Wnb-vergunning straks een vergelijkbare rendabele visserij kan realiseren als in het nabije verleden kan, is voor mij niet aan te geven. Dat is namelijk afhankelijk van meerdere factoren.
De mate van de uiteindelijk te realiseren visserij-inspanning hangt af van zeer veel andere factoren, zoals de brandstofprijzen, de vergunde maximale «ecologische visuren» per Natura 2000-gebied (ter bescherming van o.a. de zeebodem) en het in goed bevisbare dichtheden voorkomen van garnalen in de diverse gebieden. Door o.a. de natuurlijke omstandigheden en de juridische beperkingen in visgebied zal het niet altijd mogelijk zijn om de beschikbare uren ook daadwerkelijk te kunnen benutten. Deze visserij heeft nu eenmaal een zeer mobiel en fluctuerend karakter en het rendement van vissen is vaak zeer wisselend.
Hoeveel nieuwe schone scheepsmotoren en/of SCR-katalysatoren zijn sinds het instellen van de subsidieregeling reeds verstrekt? Kunt u de al dan niet gebrekkige voortgang in de verbouwing van garnalenschepen, op gebied van schone motoren, toelichten, mede in het licht van de binnenkort aflopende gedoogbeschikking en de door u en ons gedeelde wens om de garnalenvissers langjarig toekomstperspectief te bieden?
Allereerst ter verduidelijking: er is geen subsidie vanuit EMFAF beschikbaar gesteld voor schonere scheepsmotoren voor garnalenvissers: de subsidieregeling heeft uitsluitend betrekking op de aanschaf en installatie van SCR-katalysatoren. Zoals bij de beantwoording van vraag 1 aangegeven is op basis van de RVO cijfers niet aan te geven hoeveel katalysatoren geinstalleerd zijn. Echter, volgens de cijfers van de Vissersbond zijn er het moment van schrijven op 40 schepen katalysatoren geinstalleerd.
De beperkte voortgang in de verbouw van de betrokken vaartuigen vloeit voort uit de hiertoe vereiste, momenteel beperkte, beschikbare ruimte en capaciteit bij de hiertoe geëquipeerde installatiebedrijven. Volgens de cijfers van de Vissersbond is stand van zaken met betrekking tot de katalysatoren als volgt:
Katalysator/schonere motor reeds geïnstalleerd
40 vaartuigen
Installatie katalysator/schonere motor voor 1 oktober a.s. voorzien
16 vaartuigen
Installatie katalysator/schonere motor na 1 oktober a.s. voorzien
62 vaartuigen
Reeds besloten tot geen aanschaf katalysator/schonere motor
25 vaartuigen
Onbekend of tot aanschaf wordt overgegaan
24 vaartuigen
Onbekend wanneer aanschaf + installatie katalysator/schonere motor zal plaatsvinden
16 vaartuigen
Ik erken dat de beperkte capaciteit bij de installatiebedrijven omstandigheden zijn waarop de vissers geen tot zeer weinig invloed hebben, ondanks de wil van meerdere vissers om zo snel mogelijk tot installatie over te gaan en dus te verduurzamen.
Ik ben dan ook, vanuit de redelijkheid, voornemens de bestaande gedoogperiode te verlengen. Voor de af te geven vergunning ben ik voornemens de vissers met een bestelde katalysator in de periode daarna de ruimte te bieden om te vissen alsof de katalysator al is geplaatst. Ik ga hier in mijn antwoord op vraag 11 wat specifieker in.
Kunt u een update geven over de voortgang voor wat betreft het maken van een koppeling tussen de vergunningverlening en de ondertekening van een gedragscode, zoals voorgesteld in de handreiking vanuit het Ketenbreed Garnalen Beraad?2
Om te kunnen vissen in de Nederlandse Natura 2000-gebieden is een Wnb-vergunning nodig. De eerdere natuurvergunningen van de garnalenvissers liepen eind 2022 af. Er is onder diverse stringente voorschriften tot 1 oktober 2023 een gedoogbeschikking afgegeven vanuit een concreet zicht op legalisatie en de aanwezige overgangssituatie naar een meer duurzame sector (minder stikstof via een katalysator). Om die verduurzaming te kunnen inzetten, is overwogen dat de vissers daartoe ook de financiële ruimte voor moeten krijgen door, onder voorwaarden, tot 1 oktober te blijven doorvissen.
Momenteel wordt gewerkt, samen met de natuur en visserijorganisaties, aan een toekomstvisie voor de garnalensector. Op initiatief van de garnalensector wordt een gedragscode opgesteld die geldt voor de gehele keten van garnalen. Dus ook voor afslagen, verwerking en handel die binnen de gedragscode met de aanvoer van garnalenvissers werken. Uiteraard binnen de wettelijke bepalingen voor eerlijke concurrentie. En naast de publieke handhaving op de vergunning. Ik waardeer het dat de sector zelf initiatief heeft genomen om te komen tot deze gedragscode. De gedragscode zal ook onderdeel vormen van de toekomstvisie voor de garnalenvisserij. Een dergelijke gedragscode staat los van de te verkrijgen Wnb-vergunning.
Kunt u uitleggen waarom aan de kustvissers wel en aan andere scheepvaart geen stikstoftoets wordt gevraagd, terwijl deze andere scheepvaart zich (deels) wel in dezelfde gebieden als de kustvisserij afspeelt?
De garnalenvisserij wordt vanuit de Wet natuurbescherming in juridische zin aangemerkt als een nieuw project (dus geen bestaand gebruik) waarvoor op regelmatige basis bezien moet worden of zij een significant effect heeft op de relevante beschermde natuurwaarden. Juist ook omdat zij in omvang, intensiteit en locaties aan verandering onderhevig is.
Wanneer scheepvaart verbonden is aan een specifiek project en zich qua enkel de activiteit van het varen in de hoofdvaarwegen beweegt als onderdeel van het heersend verkeersbeeld in die vaarwegen, wordt aangenomen dat zij onderdeel uitmaakt van dat heersend verkeersbeeld zodra zij niet meer te onderscheiden is van het overige vaarverkeer in die vaarweg.
De vaarbewegingen van bijvoorbeeld de containerschepen die van en naar Nederlandse havens varen, zijn opgenomen in de (natuur)vergunning van de bijbehorende terminal/bedrijfslocatie, tot het moment dat deze schepen zijn opgegaan in het heersende vaarbeeld van de bulk aan vaartuigen die zich in die hoofdvaarwegen bevinden en zich niet meer van die grotere groep onderscheiden.
Zowel het varen buiten de hoofdvaarwegen als het vissen in deze hoofdvaarwegen zijn wèl onderdeel van het te toetsen project «garnalenvisserij» en beide activiteiten worden dus ook meegenomen in (o.a.) de stikstoftoets binnen de besluitvorming over een vergunningaanvraag.
Ik begrijp echter dat dit een lastige situatie is voor de sector en ga in overleg met de sector om te bezien of hiervoor een oplossing gevonden kan worden en kom hier zo spoedig mogelijk op terug.
Kunt u uitleggen waarom aan de kustvisserij een stikstoftoets wordt gevraagd, terwijl daar geen geschikt rekenmodel voor is?
Om de effecten van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden te kunnen beoordelen, moet dit eerst worden berekend met de AERIUS-Calculator. AERIUS Calculator bevat de best beschikbare methodiek om de stikstofdepositie als gevolg van een project te berekenen en wordt daarom toegepast bij toestemmingverlening. Deze methodiek kan ook gebruikt worden om om de effecten van scheepvaart, waaronder dus ook de diverse visserijen, te berekenen.
Ik erken echter dat de toepassing op specifiek het mobiele karakter van de garnalenvisserij lastig is en uitkomsten geeft die zich niet overal goed verhouden tot de bestaande visserijpraktijk. Ik zal hierover op korte termijn in overleg treden met de sector en deskundigen om te bezien of een oplossing mogelijk is en ik zal hier zo spoedig mogelijk op terug komen.
Deelt u de mening dat het gebruikte rekenmodel voor deze toepassing zodanig grofmazig is aangepast, leidend tot willekeurige uitkomsten die haaks kunnen staan op duurzaamheidsdoelen, dat het verstandig zou zijn om zowel een wetenschappelijk toets te laten uitvoeren op de geschiktheid van het rekenmodel voor deze toepassing, als een juridische toets op de wetgeving of het gebruik van dit rekenmodel werkelijk de enige manier is om aan wetgeving te voldoen?
Wanneer sprake is van een project dat leidt tot stikstofemissies, moet vastgesteld worden of sprake kan zijn van significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie in dat gebied. Daartoe moet een berekening worden gemaakt met AERIUS Calculator. Dat betekent niet dat AERIUS Calculator op zichzelf de enige relevante informatie is binnen de vergunningverlening. Gezien het mobiele karakter van de garnalenvisserij ben ik daarom met de sector en deskundigen in gesprek om te bezien of een oplossing mogelijk is en ik zal hier zo spoedig mogelijk op terug komen.
Klopt het dat het model dat moet worden gebruikt in deze stikstoftoets zodanig afwijkt van het gebruikelijke model voor landgebonden puntbronnen dat het tot willekeurige uitkomsten leidt, die zijn vertaald naar een maximaal aantal visuren in grote hexagoon gebieden? Bent u het met het Ketenbreed Garnalen Beraad eens dat hiermee geen ecologisch en economisch efficiënte visserij mogelijk is?3 Kunt u dit antwoord onderbouwen? Wilt u hierbij tevens ingaan op de specifieke zorgen inzake het verdwijnen van de kleinschalige visserij?
Ik deel uw zorg over de problemen van de garnalenvisserij, daarom ben ik samen met de Minister van LNV, in overleg met de sector om gezamenlijk tot een oplossing te komen en na te denken over de toekomst van de sector. Ik zal dit de komende periode ook blijven doen en ik zal u hierover op korte termijn informeren.
Deelt u de zorgen over het risico dat hierdoor ontstaat op concentratie in hexagonen met rekenkundig, maar willekeurig, de meeste stikstofruimte, wat niet tot duurzame visserij leidt, maar tot intensivering in plaats van de in de gedragscode beoogde extensivering?
Ja, ik herken deze zorgen. Zoals aangegeven treed ik daarom in overleg met de sector en deskundigen om te bezien of een oplossing mogelijk is en zal ik uw Kamer daarna zo spoedig mogelijk informeren.
Bent u op de hoogte van het feit dat de bijdrage van de garnalenvisserij aan de depositie op de relevante Natura 2000-gebieden minder dan 1 promille (<0,1 procent) is van de totale depositie? Hoe weegt u dit feit in relatie tot alle onzekerheden in de berekeningen van Aerius, waar reeds de vinger op is gelegd door de Commissie Hordijk in 2020? Biedt, naast de aloude adviezen van de Commissies Remkes en Hordijk, het recente advies «Normeren en beprijzen van stikstofemissies; sturen op stikstof» van ABD Topconsult geen betere handvatten voor de omgang met de garnalenvisserij dan de huidige stikstoftoets inclusief gemankeerde berekeningswijze?4
Bij toestemmingverlening moet voor ieder plan of project worden aangetoond dat het geen significante negatieve effecten op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Deze toetsing staat los van het aandeel van een activiteit op het totaal aan stikstofdepositie op de natuur. Hierdoor zijn de genoemde onderzoeken ook niet direct toepasbaar.
Hoe verhoudt uw omgang met de garnalenvisserij tot op heden zich volgens u tot het vorig jaar ingezette stikstofbeleid van het inmiddels demissionaire kabinet, waarbij in lijn met de adviezen van de Commissie Remkes meer en meer op emissiereductie wordt gestuurd, wat heeft geleid tot reductiedoelstellingen voor stikstofoxide (NOx) van 25 procent in de sector mobiliteit en 38 procent in de sector industrie en voor ammoniak (NH3) van 41 procent in de landbouw de komende jaren? Hoe taxeert u in dat licht de inspanningen en de reductie in de garnalenvisserij van meer dan 90 procent door te investeren in SCR-katalysatoren of N-emissiearme motoren? Kunt u in dit licht nog eens goed naar uw antwoord op vraag drie kijken?
Het terugdringen van de stikstofemissies is nodig om de natuur te beschermen en de instandhoudingsdoelstellingen te halen. De inspanning van de garnalenvisserij is daarbij zeer groot en daarmee waardevol voor het herstellen van de balans tussen natuur en economie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 staat de toets die noodzakelijk is bij toestemmingverlening, helaas los van het landelijke beleid voor het reduceren van de stikstofemissies. Het is daarom ook noodzakelijk om toe te werken naar houdbare vergunningen en daarover zal ik u op korte termijn nader informeren.
Hoe wordt voorkomen dat de hele garnalenvloot per 1 oktober 2023 aan de kant komt te liggen, omdat er niet op tijd Wnb-vergunningen zijn verstrekt? Hoe borgt u dat deze Wnb-vergunningen ook betekenen dat er voldoende visuren mee kunnen worden gemaakt en u daarmee het perspectief geeft om de investering van de SCR-katalysatoren of nieuwe, schone motoren mee terug te kunnen verdienen?
Ik ben voornemens de bestaande gedoogperiode te verlengen tot de vergunning is afgegeven en binnen die vergunningen alle vergunningaanvragers tot een specifiek vast te leggen datum de stikstofruimte te bieden behorende bij de toekomstige situatie van een operationele katalysator. Deze verlenging zal ik aan stringente voorwaarden koppelen, waaronder een formeel bewijs dat de katalysator voor een bepaalde datum daadwerkelijk geïnstalleerd zal zijn. Ik stem de beoogde deadline af op de verwachte leverings- en installatietermijn van de katalysatoren.
De voorliggende vergunningaanvragen gaan uit van een specifieke omvang van het vissen en varen die door de aanvragers qua gebruiksruimte zodanig is ingeperkt dat zij tot een vergunbare situatie van deposities op de beschermde natuurwaarden leidt.
Bent u bereid om de gedoogbeschikking te verlengen met 15 maanden, conform de eerdere vraag van de sector, tot 1 januari 2025, onder voorwaarde dat:
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik zet mij ertoe in om zo spoedig mogelijk tot vergunningverlening te komen en zal uw Kamer hierover nader informeren: op dat moment daarmee eindigt ook het gedogen. Ik verwijs in deze ook terug naar het antwoord op vraag 11 voor de ruimte die vissers krijgen totdat de katalysatoren geïnstalleerd zijn.
De wolvenaanval op een hobbyboer in Wapse |
|
Eline Vedder (CDA), Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de aanval die heeft plaatsgevonden op 9 juli 2023 in de gemeente Westerveld en waarbij een hobbyboer gewond is geraakt?
Ja, er heeft een incident plaats gevonden. Ik betreur dit ten zeerste en heb hierover ook contact gehad met betrokkenen.
Bent u nog steeds van mening dat samenleven met de wolf mogelijk is, zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Haga?1
Doordat de wolf is teruggekeerd naar Nederland, is het vinden van een manier van samenleven met de wolf een gegeven. Zeker zolang het gaat om een Europees beschermde, inheemse soort. Daarmee is samenleven het uitgangspunt. De aanwezigheid van de wolf kent echter dilemma’s. Op grond van onder meer de Habitatrichtlijn gelden er strikte beschermingskaders. Tegelijkertijd leven we in een klein land waardoor wolf en mens en de dieren die gehouden worden door de mens dicht op elkaar leven. Er is de angst die leeft bij dierhouders en burgers over de aanwezigheid van een toenemend aantal wolven in Nederland. Tevens zijn er de gevallen waarbij vee wordt gedood door een wolf terwijl er ook de verplichting bestaat voor dierhouders om hun vee te beschermen. En recent was dus sprake van een bijtincident.
Ik ben me ervan bewust dat er in de samenleving uiteenlopende standpunten bestaan over de terugkeer van de wolf in Nederland. De uiteenlopende standpunten in de samenleving over de wolf vinden ook hun weerslag in de uitingen van uw Kamer. Zie bijvoorbeeld de aangenomen motie van het lid Van der Plas over het niet heilig verklaren van de beschermstatus van de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 338) en de aangenomen motie van het lid Vestering c.s. over een actieve inzet voor het beschermen van de wolf (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 69).
Desgewenst treden we over deze dilemma’s alsook de kaders van de Europese regelgeving in gesprek tijdens het op 7 september a.s. geplande Commissiedebat. Mocht uw Kamer, ook gezien de demissionaire status van het kabinet, een aanpassing in het beleid wensen, dan kan zij het kabinet daartoe oproepen. Uiteraard zijn wij daarbij gebonden aan Europese en nationale regelgeving.
In dezelfde beantwoording heeft u aangegeven dat u samen met provincies inzet op adequate informatie delen over bijvoorbeeld wolfwerende hekken, en dat de bescherming van dieren verantwoordelijkheid is van de veehouder, bent u bekend met het feit dat bij deze aanval de wolf door het wolfwerende hek heeft weten te komen?
Ja, navraag bij BIJ12 heeft uitgewezen dat om het perceel een wolfwerend raster stond. Hoe de wolf dit heeft kunnen passeren is mij niet bekend.
Bent u nog steeds van mening dat de inzet met provincies voor het delen van informatie voldoende is? Zo ja, waarom?
BIJ12 zorgt in opdracht van de provincies ervoor dat er op transparante wijze de informatie over (het voorkomen of beperken van) wolvenschade gedeeld wordt o.a. via de website https://www.bij12.nl/wolf en via de gepubliceerde voortgangsrapportages zie o.a. https://publicaties.bij12.nl/voortgangsrapportage-wolf-28-juni-2023/.
Om de kennis over de wolf en het samenleven met de wolf in de samenleving verder te vergroten, verken ik de mogelijkheden voor een Landelijk informatiepunt wolf. Dit betreft een centraal publieksgericht informatiepunt vanuit de landelijke overheid, provinciale overheden en uitvoerende organisaties, samen met kennispartners, wetenschappelijke instellingen en brancheverenigingen voor gehouden dieren, waar mensen en organisaties terecht kunnen voor objectieve en deskundige informatie over de wolf.
Bent u nog steeds van mening dat we eerst gewoon moeten afwachten wat er uit de maatschappelijke discussie gaat komen, geïnitieerd door de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA), voordat er verdere discussies kunnen worden gevoerd in de Europese Unie (EU) over de beschermde status van de wolf, zoals aangegeven door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) in het mondelinge vragenuur van 28 maart 2023?
Om op een goede manier te kunnen omgaan met de wolf in Nederland vind ik breed gedragen beleid van groot belang. Ter ondersteuning van het beleid heb ik de Raad voor de Dieraangelegenheden (RDA) gevraagd de maatschappelijke dialoog over de wolf vorm te geven en ten tweede om op basis daarvan advies te geven over hoe we in Nederland kunnen samen leven met de wolf en wat daarvoor nodig is.
Zoals ik ook aangeef in mijn Kamerbrief Wolvenbeleid van 5 september 2023, die tegelijk met deze beantwoording aan uw Kamer wordt toegezonden, ga ik graag op korte termijn met uw Kamer in gesprek over de terugkeer van de wolf, het beleid inzake de bescherming van de wolf en over hoe om te gaan met de wolf. Mocht uw Kamer, ook gezien de demissionaire status van het kabinet, een aanpassing in het beleid wensen, dan kan zij het kabinet daartoe oproepen. Uiteraard zijn wij daarbij gebonden aan Europese en nationale regelgeving.
Ook in Europees verband wordt de discussie gevoerd over de beschermde status van de wolf. Commissaris Sinkevičius gaf onlangs aan bezig te zijn met een analyse van alle beschikbare wetenschappelijke en technische informatie over de situatie van wolven in de EU. Hij verwacht dat deze analyse eind dit jaar beschikbaar komt.
In hetzelfde vragenuur gaf de Minister van LNV aan dat wolven schuwe dieren zijn, en er geen indicatie is dat wolven op korte termijn mensen zouden aanvallen, dit blijkt dus niet te kloppen want er is wel degelijk in korte termijn iemand op een verschrikkelijke manier aangevallen, wordt er door u nu anders gekeken naar het wolvenprobleem? Zo ja, op wat voor manier gaan we dat zien? En zo nee, waarom niet?
Ik ben me er van bewust dat dit incident een grote impact heeft op de betrokkenen en op de samenleving. Ik heb hierover ook contact gehad met betrokkene. Ik ben van mening dat er in Nederland geen sprake is van een «wolvenprobleem», maar dat er wel sprake is geweest van een aantal van probleemsituaties met wolven. Uit de Factfinding studie die in 2021 is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) blijkt dat wolven meestal van grote afstand vluchten als ze een mens herkennen2. De studie geeft ook aan dat er situaties zijn waarin conflicten zich kunnen voordoen, bijvoorbeeld wanneer wolven mensen associëren met voedsel, wanneer er sprake is van provocatie of van wolven met hondsdolheid.
Er is strafrechtelijke aangifte gedaan over het incident en de exacte toedracht vormt daarmee onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek. Het is niet aan mij om erover te oordelen zolang het onderzoek loopt.
De Minister van LNV gaf toen ook aan dat de beschermde status van de wolf is opgenomen in een Europese verordening; zijn er regels in deze verordening, bijvoorbeeld in het licht van de veiligheid van burgers, waardoor de beschermde status van wolven in deze verordening kan worden aangepast? Zo nee, is deze aanval reden om in Europa aan te dringen op een versoepeling van de beschermde status van de wolf?
De wolf is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en Bijlage II bij het Verdrag van Bern en is daarmee een strikt beschermde soort. In Nederland zijn het Verdrag van Bern en de Habitatrichtlijn geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Een aanpassing van de beschermde status vindt plaats als daar aanleiding toe is en gebeurt door aanpassing van het verdrag en de richtlijn. Hiervoor is instemming nodig van een meerderheid van de deelnemende landen (verdrag) of lidstaten (richtlijn). Aanleiding voor het aanpassen van het verdrag en de richtlijn kan bijvoorbeeld zijn de staat van instandhouding van de soort. Ik wil zorgvuldig omgaan met besluitvorming rond de strikt beschermde status van de wolf en wil daarom in mijn handelen met betrekking tot de status van de wolf in het verdrag en de richtlijn niet vooruitlopen op de uitkomst van het gesprek met uw Kamer. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u, met de aanval in het achterhoofd, nog steeds van mening dat er moet worden gewacht op de RDA voordat er een positie wordt ingenomen in Europa? Zo ja, waarom?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Gaat u contact opnemen met het slachtoffer?
In week 28 heb ik telefonisch contact gehad met de betrokkene.
Deelt u de mening dat zelfs als er voldoende wordt gedaan door schapenhouders ter bescherming van hun dieren, zoals de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) heeft gesteld naar aanleiding van een wolvenaanval in Vledder, en de informatie van de overheid wordt nageleefd, dit alsnog onvoldoende blijkt om de gezondheid van mens en dier te borgen?
Het kan helaas nooit volledig worden uitgesloten dat een wolf beschermd vee aanvalt. Preventie is op dit moment het meest effectieve middel om wolven te weren. De provincies bieden waar mogelijk hulp aan veehouders aan, onder meer door de activiteiten vanuit de provinciale wolvencommissies: subsidieregelingen voor het inzetten van preventieve middelen, het geven van informatie en voorlichtingsactiviteiten, het ter beschikking stellen van zgn. noodrasters (tijdelijke uitleen van wolfwerende rasters), de inzet van wolvenconsulenten en preventieteams.
Hoe is het huidige wolvenbeleid met het feit dat er nu mensen zijn aangevallen in het achterhoofd, uitlegbaar met artikel 22 lid 1 van de Grondwet?
Artikel 22, eerste lid, van de Grondwet ziet op de bescherming en bevordering van de volksgezondheid. De generieke maatregelen die zijn genomen tijdens de coronapandemie vinden bijvoorbeeld hun grondslag in dit artikel. Met de bescherming van de volksgezondheid jegens situaties in de natuur wordt rekening gehouden door de ontheffings- of vrijstellingsmogelijkheid via artikel 3.8, vijfde lid, sub b en onder 3 van de Wet natuurbescherming. Er kan immers ontheffing van de verbodsbepalingen worden verleend als dat noodzakelijk is voor de bescherming van de volksgezondheid.
Het bericht 'Uitspraak gebruik pesticiden bij lelieteelt slaat in als een bom' |
|
Eline Vedder (CDA), Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uitspraak gebruik pesticiden bij lelieteelt slaat in als een bom»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de rechter in het kort geding, dat tegen de lelieteler is aangespannen, de omwonenden gelijk gaf en hiermee het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door de lelieteler per direct verbiedt?
De rechter heeft – in kort geding – een uitspraak gedaan in de vorm van een voorlopige voorziening waarbij de teler op een bepaald perceel geen gewasbeschermingsmiddelen meer mocht gebruiken. Inmiddels heeft de rechter in hoger beroep echter het vonnis van de rechtbank vernietigd en uitgesproken dat de teler weer vier – door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) toegelaten – middelen mag gebruiken die hij nodig heeft voor zijn huidige teelt van lelies2. Beide vonnissen betreffen een voorlopig oordeel dat geldt tot de rechter in een eventuele vervolgprocedure een definitief oordeel geeft.
Kunt u een samenvatting geven van het vonnis en daarbij aangeven op welke wet- en regelgeving dit is gebaseerd?
De rechter in kort geding baseert het vonnis op het feit dat niet is voldaan aan het voorgeschreven Europese criterium dat een gewasbeschermingsmiddel geen schade mag toebrengen aan mensen (artikel 4, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1107/2009). En dat niet kan worden uitgesloten dat zij onaanvaardbaar schadelijk effect kunnen hebben op mensen, omdat uit beschikbare onderzoeken zou blijken dat er een mogelijk verband is tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de ziekte Parkinson.
In hoger beroep acht het Gerechtshof Arnhem het aannemelijk dat op dit moment nog niet goed getest wordt of kan worden of het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel een verhoogd risico op neurodegeneratieve ziektes met zich brengt. In zoverre lijkt het in Verordening EG 1107/2009 en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden neergelegde stelsel van toezicht op de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volgens het Hof onvolkomen te zijn en geen volledige zekerheid te bieden op de afwezigheid van een verhoogd risico op neurodegeneratieve ziekten voor omwonenden. Het voorzorgsbeginsel brengt mee dat daarom zo nodig beperkende maatregelen zouden kunnen worden getroffen. Desondanks bestaat er naar het oordeel van het Hof in dit geval geen aanleiding om de lelieteler het gebruik van alle bestaande gewasbeschermingsmiddelen op de bewuste percelen voor het jaar 2023 te verbieden. Hierbij weegt het Hof mee dat de lelieteler aannemelijk heeft gemaakt veel te doen om de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de omwonenden tot een minimum te beperken. Het Hof weegt ook mee dat zowel de Gezondheidsraad als het RIVM niet tot ingrijpen heeft geadviseerd. Het RIVM concludeerde eerder dat uit het door hem uitgevoerd verkennend gezondheidsonderzoek niet naar voren is gekomen dat er gezondheidsproblemen onder omwonenden zijn die samenhingen met de bollenteelt.
Gaat de rechter hiermee in tegen het oordeel van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), dat juist als taak heeft om te beoordelen of gewasbeschermingsmiddelen veilig zijn voor mens, dier en milieu?
De uitleg die de rechtbank aan Verordening (EG) nr. 1107/2009 geeft, lijkt op gespannen voet te staan met systematiek van de verordening. De criteria van artikel 4 derde lid, moeten namelijk bij de goedkeuring van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in acht worden genomen. De norm is bedoeld voor de betrokken autoriteiten en niet voor de gebruiker van een toegelaten gewasbeschermingsmiddel die dat middel gebruikt overeenkomstig het wettelijk gebruiksvoorschrift. Ik heb uw Kamer daar eerder over geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 619)
Het Hof heeft het vonnis van de rechtbank echter vernietigd en is tot een andere afweging gekomen.
Welke status heeft de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en biociden door het Ctgb volgens u?
Het Ctgb is de in Nederland aangewezen beoordelingsautoriteit die bepaald of een middel veilig voor mens, dier en milieu kan worden toegepast. De grondslag daarvoor is de Verordening (EG) nr. 1107/2009, waar een belangrijk uitgangspunt is het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mensen, dieren en van het milieu.
Waarom is het Ctgb dan in het leven geroepen als blijkt dat een rechter het oordeel van deze organisatie teniet kan doen?
De beide uitspraken maken duidelijk dat een rechter onder specifieke omstandigheden in een concrete situatie aanleiding zag om het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen met een beroep op het voorzorgsbeginsel te beperken of te verbieden vanwege mogelijke nadelige effecten voor de gezondheid van omwonenden. Dit vergt een zorgvuldige afweging van geval tot geval. Het vonnis in hoger beroep maakt daarbij duidelijk dat er niet te lichtvaardig tot een verbod mag worden besloten.
Kan uit deze uitspraak worden opgemaakt dat de rechtbank zelf een oordeel velt over wat goed is voor mens, dier en milieu in plaats van dat het oordeel van het Ctgb hierin leidend is?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Twijfelt u aan de zorgvuldigheid van het Ctgb als het gaat om de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en biociden?
Nee, Het Ctgb is een gerenommeerde beoordelingsautoriteit die in de EU en door de Europese Commissie hoog staat aangeschreven. In onafhankelijke audits wordt dat beeld bevestigd.
Bent u ervan op de hoogte dat het Ctgb bij de uitgebreide beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en biociden gebruikmaakt van proeven in laboratoria en dat bij de beoordeling wordt uitgegaan van één honderdste van de gevonden veilige waarde?
Het Ctgb hanteert de normen, criteria en veiligheidsfactoren die in EU wetgeving (Uitvoeringsverordeningen) is vastgelegd. Het gebruik van veiligheidsfactoren is gebruikelijk om onvoorziene risico’s te minimaliseren. Denk daarbij tussen variatie in gevoeligheid tussen (proef)dieren en tussen proefdier en mens.
Wat betekent de uitspraak van de rechter voor andere, soortgelijke zaken? Dreigen ondernemers met andere teelten nu ook het risico te lopen dat het gebruik van, door het Ctgb goedgekeurde, gewasbeschermingsmiddelen als gevolg van een kort geding wordt verboden?
Daarover heb ik de Kamer geïnformeerd in mijn brief van 6 juli 2023 (Kamerstuk 27 858, nr. 619)
Wat gaat u doen om bezorgde omwonenden, ook buiten Dwingeloo, te informeren over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het onderzoek dat het Ctgb ernaar doet?
Een extern bureau heeft een digitaal document opgesteld: Nabuurschap bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Deze brochure heb ik uw Kamer eerder gestuurd (Kamerstuk 27 858, nr. 611). De handreiking biedt praktische mogelijkheden voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in goed nabuurschap voor omwonenden, telers, gemeentelijke- en provinciale overheden. In de brochure wordt onder meer het toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen toegelicht
Het bericht 'Voor boer Patrick dreigt halvering van de veestapel, want er stroomt een beek door zijn weilanden' |
|
Eline Vedder (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u toelichten in hoeverre het middel, bufferstroken van 100 tot 250 meter, daadwerkelijk bijdraagt aan het doel, herstellen natuur en oppervlaktewater?
In het addendum van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn (7e AP) is aangegeven dat in de provinciale gebiedsprogramma’s van het Nationaal Programma Landelijk Gebied de restopgave voor de landbouw voor de waterkwaliteit moet worden opgepakt1. Daarbij is ook het inrichten van 100–250 meter brede zones aan beide zijden van de beek benoemd. In Water Bodem sturend van het Ministerie van I&W en het NPLG is grootschalig herstel van beekdalen ook als één van de maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit genoemd.2
Op de hoge zandgronden levert herstel van beekdalen een grote bijdrage aan het behalen van de doelen voor waterkwaliteit. Achtergrond is dat de mestgebruiksnormen zijn afgeleid van de nitraatnorm in grondwater van 50 mg/l nitraat. De norm in de beken is veelal 5 maal strenger. Nu de norm in grondwater niet of net wordt gehaald en dit grondwater een belangrijke voeding van de beek is, is het nodig brede zones zonder intensief gebruik als filter in te richten om de doelen van Nitraatrichtlijn en KRW te kunnen behalen. Beekdalherstel wordt ook ingezet voor andere opgaven, zoals waterberging, nieuwe natuur, de bossenstrategie, groenblauwe dooradering en waterberging. Dit vergt regionaal maatwerk in de gebiedsprocessen, met doelbereik voor KRW en Nitraatrichtlijn als uitgangspunt. In deze gebiedsprocessen is er plaats voor slim agrarisch gebruik waar mogelijk.
Op welke wetenschappelijke onderzoeken is het voorgenomen bufferstrokenbeleid gebaseerd? Gaat het hierbij uitsluitend om modelberekeningen?
Binnen de context van de door u gestelde vragen, doelt u mijns inziens op de zogenaamde brede beekdalen (zoals benoemd in het 7e AP en de handreiking NPLG) in plaats van de zogenaamde bufferstroken (waarvoor de regels zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling bufferstroken). Grootschalig beekdalherstel is als mogelijke maatregel voor verbetering van de waterkwaliteit geformuleerd in een tweetal onderzoeken van Wageningen Universiteit en Research (hierna: WUR)3, welke zijn opgesteld ten behoeve van het Nationaal Programma Landelijk Gebied en het 7e AP. Uit de analyse van WUR ten behoeve van bepaling van de kansen van de stikstofaanpak voor het doelbereik van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor nutriënten, komt naar voren dat een belangrijke maatregel, in aanvulling op het 7e AP, het inrichten van 100–250 meter brede zones in beekdalen zou kunnen zijn, in de zandgebieden van Centraal Nederland, Oost Nederland en Zuid Nederland. Dit betreffen modelmatige berekeningen, Als onderdeel van de integrale, gebiedsgerichte aanpak zal moeten worden bepaald welke breedte noodzakelijk is voor het bereiken van de KRW-doelen per specifiek gebied.
Op welke manier wordt voor Nederlandse boeren een gelijk internationaal speelveld gecreëerd als het gaat om waterkwaliteit, gezien de verschillen in normen, monitorings- en toetsingsmethoden?
In de Nitraatrichtlijn zijn uniforme normen opgenomen voor de hele Europese Unie. Voor de KRW hebben landen zelf normen voor nutriënten afgeleid op basis van Europees vastgestelde protocollen en Europees geharmoniseerde doelen voor de biologische parameters in oppervlaktewater. Alle lidstaten dienen te zorgen voor een goede waterkwaliteit.
Bent u bekend met de vele andere, internationale onderzoeken die aantonen dat bufferstroken breder dan 25 meter geen enkel effect hebben op de waterkwaliteit? Welke rol hebben deze onderzoeken gespeeld in de totstandkoming van het voorgenomen beleid omtrent bufferstroken?
Er zijn verschillende (internationale) onderzoeken op het gebied van bufferstroken uitgevoerd. Omdat de effectiviteit gebieds-specifiek is, ben ik uitgegaan van de studies die specifiek voor Nederland zijn uitgevoerd (zie het antwoord op vraag 2). Omdat de vraagstelling geen verwijzing maakt naar internationale wetenschappelijke onderzoeken (auteur, titel, jaar van publicatie) kan ik geen uitsluitsel geven of de onderzoeken waar u naar verwijst een rol hebben gespeeld in de totstandkoming van het addendum en het NPLG ten aanzien van beekdalherstel.
Wat vindt u ervan dat het voorgenomen bufferstrokenbeleid, voortkomende uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, ervoor zorgt dat een aanzienlijk deel van agrarische gronden nagenoeg buiten productie worden gesteld, in het bijzonder van percelen waar een sloot of beek dwars doorheen loopt?1
Een sloot is iets anders dan een beek. Grootschalig beekdalherstel heeft een ander karakter dan de bufferstroken die voortvloeien uit de derogatiebeschikking en vastgelegd zijn in de Uitvoeringsregeling bufferstroken. Deze bufferstroken zijn van geheel andere omvang dan de brede beekdalen en zien op alle waterlopen en blijven aangemerkt als landbouwgrond. De uitwerking en effectiviteit van beekdalherstel is gebiedsspecifiek waardoor deze maatregel op gebiedsniveau zal moeten worden uitgewerkt. Het is aan de actoren in de gebiedsprocessen om te bepalen welke maatregel het meest effectief is om de waterkwaliteitsdoelen te halen in een gebied. Indien er in een gebied sprake zou zijn van afwaardering van landbouwgrond naar bijvoorbeeld natuurgrond kan dat worden gecompenseerd. Hiervoor zijn middelen gealloceerd in het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur.
Hoe verhoudt dit zich tot de uitvoering van de motie van het lid Boswijk over het beschermen van hoogwaardige landbouwgronden?2
De landbouw en haar functies, als landschapsbeheerder en voedsel- en grondstoffenproducent, zijn het waard om te beschermen. In het NPLG is het voornemen om hier invulling aan te gegeven met een structurerende keuze die toeziet op het zorgvuldig omgaan met areaal landbouwgrond. Deze structurerende keuze zorgt ervoor dat bij eventuele wijziging van de functie landbouwgrond naar een andere functie dan landbouw een zorgvuldige en transparante afweging gemaakt wordt. Het NPLG zal zo richting geven aan afwegingen over functiecombinaties en functiewijzigingen die door decentrale overheden en op basis van de provinciale gebiedsprogramma’s worden gemaakt. Daarbij is het uitgangspunt dat deze afweging gebiedsgericht gemaakt wordt. De opgaven in het landelijk gebied zijn leidend en zullen grotendeels bepalen welk toekomstperspectief er is voor de landbouw in specifieke gebieden. In relatie tot beekdalherstel betekent dit dat de toestand van het water kan verlangen dat landgebruik hieromheen wordt aangepast. Toepassen van het voorgenomen afwegingskader zal leiden tot het zoveel als mogelijk realiseren van functiecombinaties waarbij landbouw bedreven kan worden en een bijdrage wordt geleverd aan het behalen van de waterdoelen. Hierbij wordt gelet op de (toekomstige) uitdagingen voor landbouw in het gebied en uitgegaan van de eigenschappen van het water- en bodemsysteem.
Hoeveel geld is, op korte en lange termijn, nodig om alle boeren, waarvan een deel van de grond als bufferstrook moet worden gebruikt, te compenseren? Hoe staan deze kosten in verhouding tot het te behalen doel en welke goedkopere opties zijn overwogen?
De keuze om te komen tot maatregelen waarmee de restopgave voor de waterkwaliteit voor de landbouw wordt voldaan, wordt binnen de provinciale gebiedsprogramma’s van het NPLG uitgewerkt. Een van de maatregelen zou inrichting van brede beekdalen kunnen zijn. Voor de inrichting van brede beekdalen en de eventuele afwaardering van landbouwgrond zijn middelen gealloceerd in het Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur (€ 811 mln.). In hoeverre het benodigde budget toereikend is, is zeer afhankelijk van de locatie-specifieke omstandigheden en de gekozen maatregelen in de gebiedsprogramma’s.
Is de optie overwogen om doelen voor waterkwaliteit te stellen en aan de ondernemers de vrijheid te geven om zelf te zorgen dat deze doelen worden behaald? Zo ja, waarom is uiteindelijk niet voor deze optie gekozen? Zo nee, bent u bereid deze optie alsnog te overwegen?
Bedrijfsspecifieke doelsturing op korte en middellange termijn kan op korte en (naar verwachting) middellange termijn niet «afrekenbaar» worden als alternatief voor middelvoorschriften. De waterkwaliteit is op dit moment onvoldoende op orde en er is geen ruimte in (Europese) wet- en regelgeving om hierop al ruimte te bieden. Bedrijfsspecifieke doelsturing op de langere termijn als alternatief op middelvoorschriften zal voor mest mogelijk in beeld komen als de waterkwaliteit en de Europese wet- en regelgeving daar voldoende ruimte voor bieden, en als er een borgbaar meetsysteem voor uitspoeling is met dekking op alle bedrijven waar mest wordt geplaatst.
In hoeverre draagt het voorgenomen bufferstrokenbeleid bij aan het bieden van langjarig perspectief voor boeren die door willen?
Beekdalherstel is één van de maatregelen die bijdraagt aan een verbetering van de waterkwaliteit die in de gebiedsprogramma’s verder uitgewerkt kan worden. Het langjarig perspectief zal in zijn geheel moeten worden bezien vanuit deze gebiedsprogramma’s.
Klopt het dat in tegenstelling tot de agrarische sector de recreatiesector in Nederland geen of nauwelijks hinder ondervindt van het natuur- en stikstofbeleid? Kunt u dit toelichten?
Nee, door de slechte staat van de natuur is het voor alle type ondernemingen moeilijk om toestemming te krijgen voor een activiteit die depositieneerslag veroorzaakt op een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat midden in een kwetsbaar Natura 2000-gebied een groot recreatiepark wordt gebouwd met een stikstofuitstoot van 1,2 mol per hectare, terwijl de vergunningverlening in de rest van Nederland momenteel op slot zit als gevolg van de sinds 2019 geldende ondergrens van 0,005 mol per hectare en het vervallen van de bouwvrijstelling?
Als een initiatiefnemer een nieuwe activiteit wil ontwikkelen die significant negatieve effecten kan veroorzaken op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, dan moet hij daarvoor toestemming krijgen van het bevoegd gezag. Dat is zo geregeld in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Als blijkt dat het project mogelijk een significant negatief effect heeft op een Natura 2000-gebied dan is er een Passende Beoordeling nodig om zeker te stellen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Dit is het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn. In de Passende Beoordeling mag rekening worden gehouden met de effecten van mitigerende maatregelen. Dit zijn maatregelen zoals het inzetten van externe saldering. Daarbij is wel vereist dat de positieve effecten van deze maatregelen vast staan. Pas als aan deze voorwaarden is voldaan kan er een natuurtoestemming worden verleend door een bevoegd gezag. Vervolgens is het bevoegd gezag verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de naleving van die vergunning. Op die manier kan het bevoegd gezag in de gaten houden dat ontwikkelingen verantwoord plaatsvinden. Dit systeem is van toepassing op alle sectoren, activiteiten en initiatiefnemers, zoals agrarische ondernemers, industriële bedrijven en recreatie.
Het Bevoegd Gezag van onderhavige geval is de provincie.
Is er volgens u sprake van een ongelijke behandeling van verschillende sectoren, zoals in dit geval de agrarische sector en de recreatiesector?
Nee, zie antwoord 11.