Het bericht ‘De Raad voor de Kinderbescherming komt al jaren onvoorbereid naar de rechter in Den Haag, en geeft zwaarwegend advies’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Struycken |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «De Raad voor de Kinderbescherming komt al jaren onvoorbereid naar de rechter in Den Haag, en geeft zwaarwegend advies»?1 Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het artikel?
Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 26 mei 2025 en in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Bruyning, ben ik bekend met het verschil tussen de consulttaak en adviestaak en ook de onafhankelijke adviserende taak op basis van eigen onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming.2 De wijze en mate van voorbereiding kan verschillen afhankelijk van welke taak wordt uitgeoefend.
De adviestaak bij de initiële zitting bij de familierechter is gericht op een advies over het belang van het kind ten opzichte van de door ouders ingebrachte beslispunten bij gezag- en omgangszaken. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert in deze gevallen inhoudelijk over de noodzaak tot de inzet van een raadsonderzoek. De Raad voor de Kinderbescherming ontvangt voor het uitoefenen van deze taak alle beschikbare relevante informatie.
Daarnaast heeft de Raad voor de Kinderbescherming ook een onafhankelijke, adviserende taak aan de rechter op basis van het door de Raad verrichte onafhankelijke onderzoek. Dit behelst vanzelfsprekend ook inhoudelijke verdieping in de specifieke situatie.
In het geval van zittingen aangaande ondertoezichtstellingen of uithuisplaatsingen verschijnt de Raad voor de Kinderbescherming altijd inhoudelijk voorbereid op de zitting.
Bij de consulttaak fungeert de Raad voor de Kinderbescherming als wegwijzer in het hulplandschap. De Raad geeft een algemeen pedagogisch-juridisch advies waarmee de consultvrager, in dit geval de rechter, verder kan. Dit advies is op basis van algemene gegevens over de ontwikkeling van een kind en gericht op de inzet van een hulptraject. Hiertoe ontvangt de Raad voor de Kinderbescherming, gezien de aard van deze taak, geen uitgebreide inhoudelijke informatie over een specifieke casus.
Specifiek in Den Haag kwam de Raad voor de Kinderbescherming op verzoek van de rechtbank naar zitting voor het uitoefenen van deze taak. Deze werkwijze, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming voor de uitoefening van de consulttaak naar de zitting komt, betreft een afspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank Den Haag en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag.
Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 26 mei 2025, heeft deze werkwijze geleid tot onduidelijkheid over de rol van de onderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming op zittingen in de rechtbank Den Haag. Dit heeft bij de Raad voor de Kinderbescherming geleid tot herbezinning van deze afspraken. Als gevolg daarvan hebben de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag hun werkwijze aangepast. Sinds 1 mei 2025 ontvangt de Raad voor de Kinderbescherming voorafgaand aan iedere zitting de relevante stukken.
Welke taak heeft de Raad voor de Kinderbescherming in zittingen over conflictueuze echtscheidingen en omgangsregelingen? Kent u het verschil tussen een consultrol en een adviesrol? Wat houden beide rollen in?
Zie antwoord vraag 1.
Hoort er bij de taak van de Raad voor de Kinderbescherming wat u betreft dat het dossier wordt gelezen?
De Raad voor de Kinderbescherming vervult verschillende taken, zie ook het antwoord op vraag 2. De werkwijze die de Raad hanteert in een specifiek geval kan per taak verschillen en is onderdeel van de beleidsvrijheid van de Raad. De Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houden toezicht op de kerntaken van de Raad voor de Kinderbescherming.
Hoe zwaar weegt het advies van de Raad voor de Kinderbescherming doorgaans in dit soort zaken?
In algemene zin kan ik meegeven dat in het geval van een consulttaak, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming met name ziet op de ouders en op de vraag of vrijwillige hulpverlening voor de ouders passend zou zijn of dat een dieper onderzoek nodig is. De rechter zal dit advies meewegen in zijn beslissing om deelname aan vrijwillige hulpverlening met de ouders ter zitting te bespreken. Dit kan (met instemming van de ouders) leiden tot een verwijzing naar vrijwillige hulpverlening binnen het Uniforme Hulpaanbod. In mijn beantwoording op vraag 5 licht ik toe wat het Uniforme Hulpaanbod inhoudt.
De rechter kan daarnaast in zaken tussen ouders waarin beslissingen voorliggen over gezag en omgang de Raad voor de Kinderbescherming opdracht geven om een onderzoek te doen. Het is aan de rechter om te bepalen hoe zwaar het advies van de Raad voor de Kinderbescherming naar aanleiding van dit onderzoek weegt.
Hoe kan het dat in Den Haag anders wordt gehandeld dan in andere arrondissementen?
Deze afspraak moet bezien worden in het licht van het Uniforme Hulpaanbod. Het Uniforme Hulpaanbod is een samenwerking tussen de rechtbanken en gemeenten. Het voorzien in passende en tijdige hulp voor ouders en kinderen is een verantwoordelijkheid die decentraal, bij gemeenten, is belegd. Iedere gemeente maakt eigen keuzes in de wijze waarop zij hun taak uitvoeren in de vrijwillige jeugdhulpverlening op basis van de Jeugdwet. Dit heeft geleid tot verschillen tussen de arrondissementen in de manier waarop de rechter de ouders en kinderen kan verwijzen naar een hulpverleningstraject dat door de gemeenten moet worden gefinancierd. In Den Haag hebben de rechtbank Den Haag, de Raad voor de Kinderbescherming en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag in gezamenlijkheid besloten dat de Raad voor alle gezag- en omgangszittingen uitgenodigd zou worden waar sprake kan zijn van een doorverwijzing naar het Uniforme Hulpaanbod. De Raad voor de Kinderbescherming kan dan op zitting informeren en adviseren over de verwijzing naar hulpverlening binnen het Uniforme Hulpaanbod. Inmiddels hebben de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag, vanwege de ontstane onduidelijkheid over de rol van de raadsonderzoekers op de zitting, besloten om de werkwijze van de Raad in de regio Den Haag per 1 mei 2025 te herzien. De Raad voor de Kinderbescherming krijgt voortaan specifieke inhoudelijke informatie over een casus en wordt in de gelegenheid gesteld om deze informatie tot zich te nemen voorafgaand aan een zitting.
Hoeveel zaken zijn behandeld zonder dat de Raad voor de Kinderbescherming het dossier heeft gelezen?
De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat er geen exacte cijfers van het aantal zaken zijn, maar dat het naar schatting gaat om enkele honderden zaken die in het kader van de consulttaak in de loop der jaren zijn behandeld sinds de aanvang van het Uniform Hulpaanbod in de regio Den Haag. Dit zijn dus enkele honderden zaken sinds 2019 tot mei 2025.
Welke mogelijkheid hebben betrokken partijen om de beslissing van de rechter aan te vechten als zij weten dat het advies van de Raad voor de Kinderbescherming zonder dossierkennis is gegeven?
Het gaat hierbij om de uitoefening van de consulttaak. Het advies dat de Raad voor de Kinderbescherming geeft is met name gericht op de ouders en of vrijwillige hulpverlening passend zou zijn. Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming is niet gericht op de beslissing die voorligt bij de rechter.
Dat neemt niet weg dat bij iedere uitspraak van de rechter de mogelijkheid tot een hoger beroep bestaat, mits dit binnen de daarvoor geldende termijnen is ingediend.
Hoe kijkt u naar de huidige praktijk van rechtszaken over conflictscheidingen en omgangsregelingen? Welke verbeteringen wilt u hierin aanbrengen?
De huidige praktijk van rechtszaken over conflictscheidingen en omgangsregelingen heeft mijn aandacht. Ik ben van mening dat hoogoplopende conflicten rondom de scheiding en de omgangsregeling, voor iedereen in en rondom het gezin schadelijk is, niet in de laatste plaats voor het betrokken kind. Ik zet mij daarom, samen met de Staatssecretaris van VWS en de betrokken partners, in om de ouders en kinderen zo vroeg mogelijk te helpen en ondersteunen, zowel in de voorfase van de scheiding als tijdens de juridische procedure. De focus ligt hierbij op de-escalatie van het conflict. Dit doe ik langs de volgende twee hoofdlijnen:
Vanuit de eerste hoofdlijn noem ik het project «Een goed begin» in de regio Haaglanden, waar met gezinsvertegenwoordigers en een scheidingsadviesteam gezinnen worden ondersteund en geholpen nadat zij uit elkaar zijn. TNO monitort het proces en levert in de zomer van 2025 het wetenschappelijk onderzoeksrapport met de resultaten op. Deze resultaten zullen na de zomer met uw Kamer worden gedeeld.
Vanuit de tweede hoofdlijn, die ziet op het kindvriendelijker maken van de scheidingsprocedure, wordt gekeken naar verbeteringen die hierin mogelijk zijn. Samen met partners als de Rechtspraak, advocatuur, Raad voor de Kinderbescherming en Villa Pinedo, werk ik aan een advies om de scheidingsprocedure verder te versterken, waarbij kindvriendelijkheid centraal staat. Hierin komt de problematiek rondom omgangsregelingen ook aan bod. Dit advies verwacht ik voor het eind van 2025 met uw Kamer te delen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Raad voor de Kinderbescherming in Den Haag over de manier waarop de rol van de Raad bij familierechtzaken goed kan worden ingevuld?
De Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag hebben hier reeds onderling contact over gehad. Van de Raad voor de Kinderbescherming heb ik vernomen dat deze gesprekken ertoe hebben geleid dat de werkwijze vanaf 1 mei 2025 zodanig is aangepast dat de Raad voor de Kinderbescherming voortaan ook voor zittingen die de Raad specifiek in Den Haag bijwoont vanuit de consulttaak de relevante stukken ontvangt en bestudeert.
Het Raad van State advies ten aanzien van het amendement van het lid Joseph c.s. op het wetsvoorstel voor de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel |
|
Marleen Haage (PvdA), Inge van Dijk (CDA), Don Ceder (CU), Hans Vijlbrief (D66) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Afdeling advisering van de Raad van State dat het amendement leidt tot een omkering van het uitgangspunt «invaren, tenzij» naar «niet-invaren, tenzij», en de constatering van de Afdeling dat dit niet in het belang is van deelnemers?
Waar het gaat om regelingen ondergebracht bij een pensioenfonds, wegen sociale partners en pensioenfondsen of het in het belang van alle deelnemersgroepen is om de pensioenen bij elkaar te houden (in te varen) en zo de collectiviteit en solidariteit te waarborgen, of niet. Het is aan sociale partners en pensioenfondsbesturen om daadwerkelijk te beoordelen of invaren evenwichtig uitpakt. De Raad van State benoemt dat, hoewel de individuele situaties van de verschillende pensioenfondsen sterk uiteenlopen, er geen aanknopingspunten zijn dat niet-invaren voor deelnemers een gelijkwaardige optie is ten opzichte van invaren. De Raad van State benoemt dat niet-invaren kan leiden tot een verslechtering van het pensioenperspectief en dat hierdoor het uitgangspunt in gevaar komt dat sociale partners en pensioenfondsen bij de transitie dienen te voorkomen dat genomen besluiten onevenredig ongunstige gevolgen voor bepaalde deelnemersgroepen hebben. Daarmee komt ook de solidariteit van het pensioenstelsel in het gedrang. Ik beschouw dit als een onwenselijk effect van het amendement.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Afdeling advisering van de Raad van State dat niet-invaren leidt tot een verslechtering van het pensioenperspectief van deelnemers? Kunt u dit verslechterde perspectief schetsen? Wat zijn de gevolgen voor deelnemers precies en hoeveel pensioen zouden zij mogelijk mis kunnen lopen?
Met het amendement zoals dat 13 februari jl. is gewijzigd, wordt niet-invaren de standaard. Het niet-invaren leidt tot meer losstaande en kleinere pensioencollectieven. De reeds opgebouwde pensioenvermogens zullen gescheiden worden van de nieuwe opbouw. De mogelijkheden voor het collectief risico’s delen tussen generaties zullen daardoor beperkter zijn. Deze beperking van de intergenerationele solidariteit heeft een prijs: het perspectief voor het eerder verhogen van pensioenen zal in de meeste gevallen verminderen.1 Berekeningen van DNB bevestigen dit beeld.2 Het bij elkaar houden van het pensioencollectief leidt in de berekeningen tot hogere pensioenen ten opzichte van het opsplitsen van de intergenerationele collectieven.3
Ook brengt de situatie van kleinere collectieven en beperktere solidariteitselementen met zich mee dat de houdbaarheid van de verplichtstelling onder druk kan komen te staan. De verplichtstelling is een wezenlijk kenmerk van het Nederlandse pensioenstelsel, waardoor miljoenen werknemers kunnen rekenen op een adequate financiële oude dag. Dankzij de verplichtstelling bouwen meer werknemers pensioen op en kunnen risico’s gedeeld worden zonder dat er sprake is van selectie-effecten.
In het amendement wordt voorgesteld dat bij zowel invaren als niet-invaren kan worden uitgegaan van dezelfde totale premie-inleg voor de nieuwe pensioenopbouw. Als de compensatie moet worden gedekt met een totale gelijkblijvende premie-inleg, kan dit alleen door middel van herverdeling via de premie en via het compensatiedepot. DNB heeft de financiële gevolgen hiervan in kaart gebracht: voor het niet-invaren scenario ondervinden actieve deelnemers een nadeel oplopend tot -8% (deelnemers van ca. 45 jaar) in vergelijking met het ongewijzigd voortzetten van het FTK. Het is – binnen de fiscale grenzen – weliswaar mogelijk om gerichte compensatie uit de premie te financieren, maar de vraag is of dit door de omvang van het bedrag in de praktijk mogelijk is vanuit de loonruimte. DNB geeft aan dat het daarbij onzeker is of het wel mogelijk is om tot adequate compensatie te komen. De Pensioenfederatie becijfert de totale compensatielast op circa € 60 miljard.4
Hoe beoordeelt u de constatering van de Afdeling advisering van de Raad van State dat het amendement leidt tot verschillende complicaties voor de uitvoering en tot een ernstige verstoring van het transitieproces? Welke specifieke complicaties verwacht u precies als gevolg van het amendement, en hoe kunnen deze de voortgang van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel beïnvloeden?
Het amendement heeft ingrijpende gevolgen voor de transitie die met de parlementaire aanvaarding en inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen in gang is gezet. Aanvaarding van het amendement zal naar verwachting leiden tot aanzienlijke vertraging in de pensioentransitie, juridische tegenstellingen en hogere kosten voor zowel de overheid als pensioenuitvoerders. Vanuit mijn bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de naleving van afspraken uit het Pensioenakkoord, ordentelijke wetgeving en voorspelbaarheid voor de uitvoering acht ik dit niet gewenst.
De specifieke gevolgen die het amendement heeft heb ik beschreven in de kabinetsreactie op het nader gewijzigd amendement en zijn ook beschreven in de adviezen en zienswijzen die ik op 17 maart jl. met uw Kamer heb gedeeld.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Afdeling advisering van de Raad van State dat het amendement afbreuk doet aan het collectieve karakter van het pensioenstelsel en dat daarbij de, mede ingevolge internationale verdragen, geldende rol van sociale partners is miskend?
Het amendement heeft impact op de positie van sociale partners. Het wordt dan namelijk mogelijk dat de keuze van (een deel van) de deelnemers de collectieve afspraken tussen sociale partners doorkruist.
Dit staat op gespannen voet met verdragen van de International Labour Organisation (ILO), zoals ook benoemd door de Raad van State en de Stichting van de Arbeid. Op basis hiervan hebben werkgevers en werknemers het recht om zich te verenigen en om in vrijheid collectieve onderhandelingen te voeren.5 Verdragspartijen moeten die vrije collectieve onderhandeling bevorderen en mogen het niet belemmeren.
Bovendien moet voorgenomen wetgeving die raakt aan deze collectieve onderhandelingsvrijheid vooraf afdoende worden geconsulteerd bij sociale partners. Uit de reactie van sociale partners op het amendement maak ik op dat zij zich onvoldoende geconsulteerd voelen door de indieners.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Afdeling advisering van de Raad van State dat het amendement zeker niet leidt tot minder juridische complicaties en conflicten? Welke extra juridische conflicten en complicaties kunnen we verwachten naar aanleiding van het amendement?
Het amendement stelt dat druk op de rechtspraak een van de argumenten is voor invoering van het referendum of individueel bezwaarrecht. In haar eerste advies van 28 oktober 2021 op het, destijds wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen, heeft de Raad voor de rechtspraak gezegd dat met collectieve waarborgen en geen individueel recht op bezwaar, in een individualiserende samenleving, dit mogelijk niet zal worden geaccepteerd en dat druk op de rechtspraak een risico is. Vervolgens is het wetsvoorstel aangepast, onder meer met de toevoeging van een externe geschilleninstantie. In haar tweede advies van 14 juli 2022 heeft de Raad voor de rechtspraak aangeven dat het oorspronkelijke wetsvoorstel is gewijzigd in lijn met het advies van de Raad voor de rechtspraak, door onder andere het instellen van een geschilleninstantie en de monitoring van de druk op de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak stelt in dat advies zorgen te blijven houden over de hoeveelheid juridische procedures en dat het goed is die werklast te monitoren. In het meest recente advies van 26 februari 2025 stelt de Raad voor de rechtspraak dat niet aannemelijk is gemaakt dat het aantal potentiële geschillen zal afnemen als gevolg van het amendement. Het is daarmee de vraag of de invoering van een referendum of individueel bezwaarrecht de rechtspraak daadwerkelijk zal ontlasten. Ook bij een referendum of een individueel bezwaarrecht kunnen mensen zich benadeeld voelen door de uitkomsten en om die reden naar de rechter stappen. Zeker in combinatie met de situatie dat er niet wordt ingevaren, waarbij de kans groter is dat er minder compensatie kan worden geboden voor het afschaffen van de doorsneesystematiek. De Raad van State onderschrijft dat met het amendement het conflictopwekkend karakter en de juridische risico’s van de besluitvorming over invaren niet minder groot zullen worden en zelfs eerder toenemen door de complexe invaarbeslissing, los van alle samenhangende beslissingen, afhankelijk te maken van de uitkomst van een referendum of individueel bezwaarrecht. Tot slot wijst de Raad voor de rechtspraak erop dat de huidige Wtp al voorziet in manieren om de druk op de rechtspraak te ontlasten, door de instelling van buitenrechtelijke geschilbeslechting.
Welke gevolgen verwacht u dat het aannemen van dit amendement zal hebben voor pensioenfondsen die al zijn overgestapt op het nieuwe stelsel of zich in een vergevorderd stadium van transitie bevinden?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u, gezien het feit dat de Afdeling advisering van de Raad van State het zwaarst mogelijke negatieve oordeel heeft gegeven over het amendement en het feit dat het amendement fundamenteel ingaat tegen een kernelement van de Wet toekomst pensioenen (invaren, tenzij), bereid het amendement destructief te kwalificeren, of op zijn minst bereid zo veel mogelijk afstand te nemen van het amendement?
Het geheel afwegend kom ik tot de conclusie dat het amendement ingrijpende gevolgen heeft voor de transitie die met de parlementaire aanvaarding en inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen in gang is gezet. Aanvaarding van het amendement zal naar verwachting leiden tot aanzienlijke vertraging in de pensioentransitie, juridische tegenstellingen en hogere kosten voor zowel de overheid als pensioenuitvoerders. Vanuit mijn bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de naleving van afspraken uit het Pensioenakkoord, ordentelijke wetgeving en voorspelbaarheid voor de uitvoering acht ik dit niet gewenst.
Bent u het ermee eens dat het feit dat dit zwaarst mogelijke oordeel ook betekent dat de kritiek van de Raad van State fundamenteel is, en dat het niet mogelijk is het amendement aan te passen naar een vorm die wel acceptabel is, en bent u dus voornemens om eventueel aangepaste versies van het amendement ook te ontraden?
Het nader gewijzigd amendement heeft mij geen inzichten gegeven waardoor ik tot een ander oordeel kom dan beschreven in het antwoord op vraag 7. Voor de inhoudelijke onderbouwing verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het nader gewijzigde amendement.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat over de wet waarbij dit amendement is ingediend, ofwel de beantwoording van deze vragen zorgvuldig en expliciet verwerken in de nog te volgen kabinetsreactie op het amendement en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State?
Ja.
De brandbrief die Amsterdamse kerken aan de burgmeester van Amsterdam stuurden in verband met het gebrek aan fysieke ruimte om hun diensten en activiteiten plaats te laten vinden |
|
Don Ceder (CU) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB), David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brandbrief die Amsterdamse kerken stuurden in verband met het gebrek aan fysieke ruimte om hun diensten en activiteiten plaats te laten vinden? Hoe luidt uw reactie op deze brief?1
Ja. Ik vind het goed dat de lokale kerken gebruikmaken van de mogelijkheid de problematiek rond huisvesting van kerken bij de gemeente ter sprake te brengen.
Herkent u het beeld dat kerkelijke gemeenschappen in toenemende mate te kampen hebben met ruimtegebrek, door groei van het aantal kerkgangers, doordat huurcontracten van zaalruimte worden opgezegd of doordat noodgedwongen gebruik wordt gemaakt van eigenlijk ongeschikte locaties voor erediensten? Hoe luidt uw reactie hierop?
Ik betreur het idee dat kerken door ruimtegebrek hun belangrijke maatschappelijke functie niet zouden kunnen vervullen en dat erediensten hierdoor niet kunnen worden gehouden. Bij dit ruimtegebrek gaat het echter om een veel breder probleem dat niet alleen kerkelijke gemeenschappen treft. Schaarste aan (huur)ruimte heeft dan ook de aanhoudende aandacht van dit kabinet.
Tegelijkertijd gaat het waarschijnlijk niet alleen om schaarste aan ruimte, maar ook om betaalbaarheid en de concurrentie tussen religieuze organisaties en andere organisaties met een maatschappelijke functie. Daarnaast bestaat de trend dat steeds meer kerkgebouwen leeg komen te staan of hun religieuze functie verliezen. Om deze ontwikkeling in kaart te brengen en een visie te vormen over de toekomst van deze kerkgebouwen kunnen gemeenten een kerkenvisie opstellen. In een kerkenvisie kan een gemeente keuzes maken over welke bestemming een kerk bij verlies van religieus gebruik houdt of krijgt, bijvoorbeeld behoud van de bestaande maatschappelijke bestemming of woningbouw. Het behoud van de maatschappelijke bestemming maakt het mogelijk dat een andere geloofsgemeenschap zich kan vestigen in het kerkgebouw.
Erkent u dat kerkelijke gemeenschappen overal in Nederland, maar zeker ook in Amsterdam, een nauwelijks te onderschatten bijdrage leveren aan het functioneren van onze samenleving, bijvoorbeeld op het gebied van vrijwilligerswerk, welzijnswerk, eerstelijnszorg en armoedebestrijding? Hoe waardeert u dit gegeven? Bent u ook bang dat doordat geen ruimte wordt geboden aan kerkelijke gemeenschappen ook dergelijke maatschappelijke initiatieven zullen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het in vrijheid uitoefenen van het recht op godsdienst (artikel 6 van de Grondwet) óók behelst dat er voldoende fysieke ruimte beschikbaar is om erediensten te houden?
Het uitgangspunt van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is dat eenieder in Nederland vrij is om een geloof of levensovertuiging te hebben, te verlaten, te veranderen of niet te hebben en daarnaar te handelen en/of te leven volgens de voorschriften van het geloof of de levensovertuiging. De overheid heeft een verplichting om de uiting van godsdienstvrijheid toe te staan (tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dat niet te doen) en om dit, waar mogelijk, te faciliteren.
Artikel 6 van de Grondwet legt de overheid echter geen resultaatsverplichting op om voldoende fysieke ruimte beschikbaar te maken voor het houden van erediensten. De verdeling van ruimte is een samenspel van overheden, private partijen en burgers. De ruimte in Nederland is schaars en er zijn veel verschillende partijen die om extra ruimte vragen. Gemeenten kunnen er in hun ruimtelijk beleid expliciet voor kiezen rekening te houden met het belang van de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, maar hoeven dat niet te doen.
Ongeacht de vraag of betrokken partijen bij de verdeling uiteindelijk expliciet rekening houden met de belangen van geloofsgemeenschappen, mag het recht dat in artikel 6 van de Grondwet wordt beschermd in ieder geval niet illusoir worden gemaakt. Het is belangrijk dat er na de verdeling van de fysieke ruimten voldoende mogelijkheid is om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging uit te oefenen. In het uiterste geval staat de weg naar de rechter open om te laten toetsen of de bij de verdeling betrokken partijen recht hebben gedaan aan dit uitgangspunt.
Wat vindt u in het licht van voorgaande vraag van de uitlatingen van het Amsterdamse college van burgemeester en Wethouders «Daarnaast hebben we een scheiding tussen kerk en staat. Ik vind het geen overheidstaak om in de gebiedsontwikkeling in religieuze huisvesting te voorzien» en «principieel vind ik niet dat wij in huisvestingsplannen een x aantal vierkante meters moeten reserveren voor religieuze instellingen»?2
Het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat houdt in dat de overheid geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis mag voortrekken of voorschrijven. De overheid bemoeit zich niet met de inhoud van de godsdienst of levensovertuiging of met de wijze waarop de godsdienst of levensovertuiging wordt beleden. Omgekeerd hebben religieuze organisaties geen formele positie binnen de overheidsorganisatie. Het beginsel van scheiding tussen kerk en staat verbiedt de overheid niet om de uitoefening van een godsdienst of levensovertuiging te faciliteren, bijvoorbeeld door gebedsruimten beschikbaar te maken of door subsidies te verlenen voor activiteiten die een niet-religieus, publiek doel hebben.
Daartoe heeft de overheid echter geen verplichting. Of en in hoeverre contacten worden onderhouden met religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen is in de eerste plaats een politieke overweging, die in belangrijke mate op lokaal niveau moet worden gemaakt. Wanneer gemeenten beslissen om de uitoefening van godsdienstvrijheid en levensovertuiging actief te faciliteren, is het wel van belang dat de gemeente neutraal handelt: regelgeving en beleid mogen geen onderscheid maken tussen gemeenschappen op basis van de inhoud van het geloof of de levensovertuiging.
Wat is volgens u een historisch juiste interpretatie van het begrip «scheiding tussen kerk en staat»?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om het gesprek aan te gaan en te spreken over uitdagingen op het gebied van fysieke ruimte om samen te komen? Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om fysieke ruimte aan kerkelijke gemeenschappen te faciliteren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het Amsterdamse college aan te spreken op de grote verantwoordelijk die zij heeft om de vrijheid van godsdienst te waarborgen, ook in de vorm van het faciliteren van voldoende fysieke ruimte om erediensten te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders gaat zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Het is niet aan mij om het college op zijn verantwoordelijkheden aan te spreken; die taak ligt bij de gemeenteraad. Wel doe ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties handreikingen om gemeenten te helpen bij het opstellen en uitvoeren van beleid ten aanzien van geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen. Hiertoe heeft mijn ambtsvoorganger bijvoorbeeld in 2019 het Tweeluik religie en publiek domein gepubliceerd.3
Vanuit het programma Toekomst Religieus Erfgoed van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden gemeenten daarnaast ondersteund bij de totstandkoming, uitvoering en implementatie van kerkenvisies door middel van publicaties, handreikingen en bijeenkomsten.
Herinnert u zich dat de gemeente Rotterdam in 2017 besloot kerkelijke gemeenschappen uit te sluiten van verhuur van buurthuizen?3 Hoe luidt uw reactie daarop? Deelt u de mening dat het een zorgelijke trend is dat gemeenten onder het mom van «neutraliteit» de uitoefening van de vrijheid van godsdienst onder druk zet?
Ja dat herinner ik me. Zoals in het antwoord op vragen 4 en 8 is toegelicht, is het aan het lokale gezag om af te wegen hoe beschikbare (huur)ruimten worden verdeeld. Ik kan niet treden in de beoordeling van deze afweging.
Ziet u ook in dat het uitoefenen van de vrijheid van godsdienst onder druk komt te staan als meer en meer gemeenten kerkelijke gemeenschappen uitsluiten van het gebruik van hun gemeentelijk vastgoed en weigeren onvoldoende ruimte voor kerkelijke gemeenschappen te reserveren bij stedelijke ontwikkelingen?
De uitoefening van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging mag niet onevenredig onder druk komen te staan door ruimtegebrek. Tegelijkertijd geeft deze vrijheid geen absoluut recht op het verkrijgen van fysieke ruimte voor belijdenis. Zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, spelen bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten meerdere belangen mee en is de verdeling van ruimten een samenspel tussen overheden, marktpartijen en burgers. Betrokken partijen kunnen ervoor kiezen de belangen van geloofsgemeenschappen voorop te stellen bij het maken van beslissingen, maar hebben daartoe geen verplichting. Zij kunnen er ook voor kiezen beschikbare ruimten voor andere doeleinden in te zetten dan voor de geloofsbelijdenis. Dat is in beginsel toegestaan, mits dit beleid neutraal is ten aanzien van alle geloofsgemeenschappen en het beleid de uitoefening van het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet illusoir maakt.
Hoe gaat u zich inspannen om gemeenten bewuster te maken van de rol die zij hebben om de uitoefening van het recht op godsdienst te faciliteren door hier ruimte voor beschikbaar te stellen? Kan een herijking van de landelijke handreiking hier een rol in spelen?
Zoals in het antwoord op vraag 8 toegelicht, gaat het lokale gezag zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik wel een ondersteunende rol bij het waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Die rol vervul ik onder andere door het uitbrengen van verschillende handreikingen, zoals het Tweeluik religie en publiek domein. Er hebben zich sinds de publicatie van het Tweeluik in 2020 geen wijzigingen voorgedaan die een herijking van de handreiking op dit moment noodzakelijk maken.
Daarnaast maak ik met de jaarlijkse bijeenkomst van het Platform Gemeenten en Mensenrechten lokale bestuurders, politici en beleidsmedewerkers bewust van de gevallen waarin gemeentelijk beleid raakt of kan raken aan (de uitoefening van) grondrechten. Tijdens de bijeenkomst gaan gemeenten met elkaar in gesprek over het waarborgen van grondrechten in lokale regelgeving en beleid en worden goede voorbeelden gedeeld van het omgaan met mensenrechtelijke thema’s, zoals het recht op volkshuisvesting, het demonstratierecht en anti-discriminatie.
Hoe gaat u zich inspannen om voldoende fysieke ruimte voor kerken te waarborgen en kerkelijke gemeenschappen zoals in Amsterdam en Rotterdam perspectief te bieden?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een verplichting op te nemen om gemeenten in hun Omgevingsvisie of volkshuisvestelijk programma aandacht aan te laten schenken aan voldoende huisvesting voor kerkelijke gemeenschappen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet bouwt aan leefgemeenschappen, waarin onder ander gewoond, gewerkt, vrijwilligerswerk gedaan en gerecreëerd wordt. Het inpassen van voorzieningen voor geloof is onderdeel van een samenleving. Het is niet aan de rijksoverheid om nationaal te sturen op het inpassen voor voorzieningen voor het uitoefenen van godsdienstvrijheid. Het lokale bestuur maakt zelf deze afwegingen in het ruimtelijk beleid, in samenspraak met betrokken burgers en marktpartijen.
Op welke wijze geeft u in de rol van Minister van Eredienst invulling aan het waarborgen van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen? Bent u bereid de kwestie van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen aan te kaarten in het regulier overleg met de vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen?
De rol van de Minister van Justitie en Veiligheid (in hoedanigheid van Minister van Eredienst) ziet op het onderhouden van contacten met geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen, met als doel het bevorderen van de goede samenwerking tussen het Rijk en deze gemeenschappen. De Minister van Eredienst heeft geen wettelijke rol of bevoegdheden bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten.
Het voortouw voor bepaalde onderwerpen op het terrein van religie en levensbeschouwing is bij verschillende departementen belegd. Zoals hiervoor toegelicht gaat het lokale gezag zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen en heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wel een ondersteunende rol bij het waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Voor vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen is, naast het lokale gezag, de Minister van BZK aanspreekpunt voor dit onderwerp. Daarnaast kunnen gemeenschappen gebruikmaken van de consultatiemogelijkheden, zoals de terinzagelegging van de Nota Ruimte. Indien vertegenwoordigers van kerkelijke gemeenschappen de huisvesting van deze gemeenschappen willen aankaarten in het reguliere overleg met de Minister van Eredienst zal deze Minister hen verwijzen naar de lokale overheden of eventuele signalen hierover onder de aandacht brengen van de Minister van BZK, omdat deze de contacten onderhoudt met gemeenten.
De aanhouding van de burgemeester van Istanbul |
|
Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Laurens Dassen (Volt), Don Ceder (CU), Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de burgemeester van Istanbul Ekrem Imamoglu en circa honderd anderen vanmorgen zijn opgepakt?
Ja.
Deelt u de mening dat de aantijgingen tegen de burgemeester politiek gemotiveerd lijken te zijn?
In een verklaring op 19 maart hebben Eurocommissaris Kos en Hoge Vertegenwoordiger Kallas erop gewezen dat van Turkije verwacht wordt dat het land de hoogste standaarden op het gebied van democratische principes naleeft, en dat de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen vragen oproept over de naleving daarvan.1 Ik ondersteun deze verklaring.
Deelt u de mening dat zulke grove schendingen van burgerlijke vrijheden en democratische en rechtsstatelijke principes niet zonder consequenties kunnen blijven?
Het is cruciaal dat het juridische proces tegen burgemeester İmamoğlu en anderen in transparantie plaatsvindt. Ik verwijs u voorts naar mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om deze zaak aan te kaarten bij uw Turkse collega? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op de dag van de arrestaties telefonisch contact opgenomen met mijn Turkse collega, Minister Fidan. Daarbij heb ik mijn zorgen uitgesproken over de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, waaronder burgemeesters uit deelgemeenten van Istanbul en journalisten. Ik heb tevens benadrukt dat de rechtsstaat en een sterk maatschappelijk middenveld cruciaal zijn voor de relatie van Turkije met Europese partners. De Nederlandse ambassadeur in Turkije heeft daags na de arrestaties deze boodschap ook overgebracht bij de Turkse Vice-President Yilmaz.
Bent u voornemens om in de Europese Unie (EU) te pleiten voor concrete maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen liggen voor u op tafel?
De Europese Unie heeft, in verband met de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, thematische consultaties met Turkije op het gebied van contraterrorisme en het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid uitgesteld. Deze consultaties stonden gepland voor de week van 24 maart. In reactie daarop hebben de Turkse autoriteiten een EU-Turkije overleg over de Zwarte Zee uitgesteld. Aansluitend bij de Nederlandse zorgen volgt de EU de ontwikkelingen nauwgezet en zal nader bezien in welke mate aanvullende maatregelen passend zijn.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
Ja.
Het vervolg ten aanzien van de zaak van Tent of Nations en effectieve bescherming van Palestijnen |
|
Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger over de zaak van Tent of Nations?1 Klopt het dat de zaak van Tent of Nations, die al langer dan dertig jaar loopt, het langstlopende landregistratieproces in Israël is?
Ja, ik ben bekend met deze antwoorden. Het is niet te verifiëren of de zaak van Tent of Nations het langstlopende landregistratieproces bij het Israëlische Hooggerechtshof is.
Heeft u, zoals toegezegd bij het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken in februari, bij de Europese Unie (EU)-Israël Associatieraad Minister Sa’ar aangesproken op de zaak Tent of Nations? Zo ja, wat was de reactie van Minister Sa’ar?
Tijdens de EU-Israël Associatieraad heb ik geen mogelijkheid gehad om de zaak van Tent of Nations op te brengen. In recent contact met Minister Sa’ar heb ik Tent of Nations opgebracht en verzocht hij om nadere achtergrond. Die heb ik hem verschaft.
Is er inmiddels duidelijkheid gegeven waarom de beoordeling van de stukken zo lang duurt en waarom er opnieuw vertraging is? Zou u deze kwestie opnieuw en met spoed kunnen aankaarten bij de Israëlische autoriteiten?
Het is niet duidelijk waarom de beoordeling van de stukken zo lang duurt. De rechtszaak over het landregistratieproces loopt nog steeds, zo was er op 25 maart jl. opnieuw een zitting van de militaire rechtbank. Nederland blijft de zaak van Tent of Nations met regelmaat onder de aandacht brengen van de Israëlische autoriteiten. Dit gebeurt op politiek en ambtelijk niveau, zowel vanuit Den Haag als via de ambassade in Tel Aviv en vertegenwoordiging in Ramallah.
In eerdere beantwoording gaf het kabinet aan dat uit gesprekken met de Coordination of Government Activities in the Territories (COGAT) bleek dat het aanleggen van de twee wegen in de buurt van de Tent of Nations niet is toegestaan en dat COGAT stelde hierop zullen handhaven; is dit inmiddels gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Het aanleggen van de twee wegen in de buurt van Tent of Nations is inderdaad niet toegestaan. Dit is bevestigd door het Israëlische Hooggerechtshof op 8 oktober 2024 en op 6 februari 2025 door de districtsrechtbank in Jeruzalem. De uitspraak van 6 februari 2025 van de districtsrechtbank stelt dat de wegen zijn aangelegd op land in privéeigendom. Net als in de uitspraak van 8 oktober 2024 van het Hooggerechtshof, stelt de districtsrechtbank dat de wegen binnen zestig dagen verwijderd moeten worden. COGAT heeft tot op heden geen actie ondernomen naar aanleiding van deze uitspraken, hetgeen ik afkeur.
De familie Nassar heeft geen andere pressiemiddelen dan de lopende juridische processen en hun internationale contacten. Nederland wijst de Israëlische autoriteiten geregeld op de verantwoordelijkheid gerechtelijke beslissingen te handhaven, waaronder inzake Tent of Nations.
Klopt het dat het Hooggerechtshof op 8 oktober 2024 de uitspraak heeft gedaan dat de staat Israël de wegen moest verwijderen binnen zestig dagen en dat als de staat in gebreke zou blijven, de familie Nassar naar de Civil Court in Jeruzalem zou kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat op 6 februari 2025 bij de Civil Court de uitspraak werd gedaan dat het land waar de wegen zijn aangelegd inderdaad aan de familie Nassar toebehoren? Indien dat zo is, kan het kabinet dan bij COGAT en Israëlische autoriteiten ook op directe naleving aandringen? Welke pressiemiddelen heeft de familie indien aan de uitspraak geen gehoor wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u ook dat er meer constructies en wegen worden gebouwd en de incidenten toenemen? Kan u opnieuw met spoed contact opnemen met COGAT om te handhaven en de illegale structuren te verwijderen en te zorgen voor feitelijke bescherming aan de eigenaren van het gebied en hun bezoekers?
Sinds 7 oktober 2023 is een groei en toename van nederzettingen waarneembaar op de Westelijke Jordaanoever, ook in het gebied rondom de Tent of Nations. Dergelijke nederzettingen zijn in strijd met internationaal recht. Bovendien bemoeilijken zij een duurzame oplossing voor het Israëlisch-Palestijns conflict, waarvoor een door beide partijen gedragen tweestatenoplossing voor het kabinet de basis blijft. Het kabinet keurt het Israëlisch nederzettingenbeleid ten stelligste af. Nederland blijft de zaak van Tent of Nations met regelmaat onder de aandacht brengen van de Israëlische autoriteiten, en wijst hen daarbij op hun verantwoordelijkheid om de familie Nassar, hun land en gasten te beschermen.
Erkent u dat door te lang te wachten een feitelijk onomkeerbare situatie dreigt te ontstaan en dat dit, in afwachting van een definitieve uitspraak, zeer onwenselijk is? Kan u COGAT wijzen op hun eerdere toezegging om op te treden en verzoeken dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhouden de antwoorden van uw ambtsvoorganger dat volgens het bezettingsrecht de Israëlische militaire commandant verantwoordelijk is voor de veiligheid van de Palestijnse burgerbevolking zich tot de afspraken die tussen de Israëlische autoriteiten en de Palestijnse Autoriteit (PA) zijn gemaakt en de verschillende rollen ten aanzien van Area A, B, C? Kan het kloppen dat de praktische afspraken niet te verklaren zijn vanuit het bezettingsrecht, maar juist uit de lex specialis, voortvloeiend uit afspraken die rond de Oslo-akkoorden zijn gemaakt?
De afbakening van de bevoegdheden tussen de Palestijnse veiligheidssector en de Israëlische autoriteiten is vastgelegd in de zogenaamde Israëlisch-Palestijnse interim-overeenkomst over de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook (Oslo II, 1995), met name in Bijlage I (het protocol over veiligheidszaken). De verdeling is als volgt:
Daarnaast bestaat nog het Hebronprotocol (1997). Dit regelt de gedeeltelijke overdracht van Hebron aan de PA, maar bevestigt opnieuw dat de Palestijnse politie niet in Area C mag opereren.
Ten slotte is er een aantal informele afspraken over de coördinatie tussen de Palestijnse en Israëlische veiligheidstroepen, die onder andere worden gefaciliteerd door the Office of the Security Coordinator, een Amerikaans-geleid samenwerkingsverband waaraan Nederland bijdraagt.
Bovengenoemde bilaterale afspraken dienen bezien te worden in de context van het humanitair oorlogsrecht, waaronder het Vierde Verdrag van Genève. Op grond van artikel 47 van dit verdrag kan de burgerbevolking in bezet gebied niet de beschermingen van het verdrag worden ontnomen door enige verandering die voortvloeit uit afspraken tussen de bezettende macht (Israël) en de autoriteiten van het bezette gebied (Palestijnse Autoriteit). Volgens het bezettingsrecht is de bezettende macht verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid in het bezette gebied. De Oslo-akkoorden doen hieraan niet af, zoals ook blijkt uit het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024.2
Herinnert u zich het antwoord van uw ambtsvoorganger dat Israëlische politiebureaus zich geregeld in gesloten nederzettingen bevinden, die Palestijnen alleen mogen betreden na goedkeuring en onder begeleiding? Bent u bereid om de Israëlische regering aan te spreken op het feitelijk mogelijk te maken van het doen van aangifte op bereikbare locaties?
Ja, ik ben bekend met dit antwoord. Het is belangrijk dat Palestijnen aangifte kunnen doen. In de praktijk is dit niet eenvoudig, vanwege de vele beperkingen die Palestijnen ondervinden om naar politiebureaus in nederzettingen te kunnen reizen. Het kabinet blijft de Israëlische autoriteiten aanspreken op de situatie op de bezette Westelijke Jordaanoever en wijst op Israëls internationaalrechtelijke verplichtingen.
Kunt u uiteenzetten welke afspraken er zijn gemaakt tussen de PA en de Israëlische autoriteiten ten aanzien van de veiligheid en bescherming van Palestijnse burgers in Area C? Zou u hierbij ook specifiek in kunnen gaan op afspraken ten aanzien van de mogelijkheid voor Palestijnen om ongehinderd aangifte te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke afspraken er specifiek zijn gemaakt ten aanzien van de rollen van de Palestijnse politie en de Israëlische autoriteiten en de afbakening van de verschillende bevoegdheden? Zou u, indien deze er zijn, kunnen verwijzen naar documenten waarin deze afspraken zijn vastgelegd?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Despair Haunts Ramadan for Palestinians Displaced in West Bank’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PVV), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Despair Haunts Ramadan for Palestinians Displaced in West Bank» (New York Times, 11 maart 2025)?1
Ja.
Hoe kijkt het kabinet naar de huidige situatie in het noorden van de Westelijke Jordaanoever? Deelt u de zorgen over de ontheemding en burgerslachtoffers? Op welke manier zet het kabinet zich in voor het handhaven van het internationaal (humanitair) oorlogsrecht, ook als het gaat om militaire operaties daar?
Het kabinet maakt zich zorgen over de verslechterende situatie op de Westelijke Jordaanoever, onder meer door Israëlische militaire operaties en het toenemende kolonistengeweld. Stabiliteit op de bezette Westelijke Jordaanoever is cruciaal voor zowel de veiligheid van Israël als die van Palestijnen. Verdere escalatie zet een tweestatenoplossing verder op afstand. Het kabinet roept Israël op tot terughoudendheid en om te handelen binnen de kaders van het internationaal recht. Dit heeft het kabinet onder andere gedaan tijdens de EU-Israël Associatieraad, waaronder in de gezamenlijke verklaring van de EU.2 Daarnaast onderstreept Nederland dit consistent in bilaterale contacten met Israël.
Hoe verhoudt de huidige militaire operatie tot de acties van de Palestijnse Autoriteit (PA) van eind dit jaar en begin vorig jaar onder de naam «Operatie bescherm het Vaderland» uitgevoerd in Jenin?2 Welke formele rol heeft de PA in Jenin (mede op grond van de Oslo-akkkoorden) en specifiek als het gaat om het uitschakelen van Hamas en de Islamitische Jihad in Jenin? Welke feitelijke rol pakt de PA nu bij de militaire operatie van Israël? Waarom heeft niet de PA maar het Israëlische leger nu de leiding en is er de operatie nog in overeenstemming met de PA?
In de Oslo-akkoorden is overeengekomen dat zowel de stad Jenin als Jenin-vluchtelingenkamp, in «Area A» liggen en daarmee onder volledig bestuurlijk en veiligheidsgezag van de Palestijnse Autoriteit (PA) staan. De PA is daarmee ook primair verantwoordelijk voor het adresseren van eventuele veiligheidsproblemen, zoals de aanwezigheid van militante groeperingen. Met de «Operatie bescherm het Vaderland» spant de PA zich in om militante groeperingen te ontwapenen en zijn veiligheidsmonopolie te herstellen. Israëlische autoriteiten mogen geen operaties uitvoeren in Area A, behalve als Israël dit in uitzonderlijke gevallen noodzakelijk acht, bijvoorbeeld bij terrorisme. Volgens Israël heeft de huidige veiligheidsoperatie als doel het bestrijden van terrorisme op de bezette Westelijke Jordaanoever.
De Israëlische en Palestijnse veiligheidsoperaties richten zich grotendeels op dezelfde regio’s op de Westelijke Jordaanoever en tegen dezelfde militante groepen, maar zijn niet gecoördineerd. De PA vervult geen rol in de uitvoering van de Israëlische veiligheidsoperatie op de Westelijke Jordaanoever, en deze operatie is niet in overeenstemming met de PA tot stand gekomen. De PA roept Israël dan ook op om de operatie te staken en zich terug te trekken uit Area A gebieden op de bezette Westelijke Jordaanoever.
Uit berichtgeving blijkt dat 40.000 mensen inmiddels zijn ontheemd als gevolg van het conflict; hoe beoordeelt het kabinet deze cijfers? Hoeveel Palestijnen hebben er in totaal sinds het begin van «operatie bescherm het Vaderland» moeten vertrekken uit hun huizen? En hoeveel na de Israëlische operatie? En hoeveel zijn er sindsdien al teruggekeerd? Deelt u de zorgen dat deze ontheemding lange tijd kan duren?
Het kabinet beoordeelt deze cijfers als betrouwbaar. De cijfers worden onder meer door de VN en het Israëlische Ministerie van Defensie bevestigd. Deze ontheemding is het gevolg van de Israëlische veiligheidsoperatie en van de evacuatiebevelen die door Israël zijn afgegeven voor meerdere vluchtelingenkampen. Het is onduidelijk hoeveel Palestijnen door de PA «Operatie bescherm het Vaderland» zijn ontheemd. Volgens onofficiële cijfers zou het om enkele duizenden mensen gaan.
Op dit moment is grootschalige terugkeer niet mogelijk omdat het Israëlische leger verschillende kampen nog steeds bezet houdt. Bovendien is een groot deel van de civiele infrastructuur in het noorden van de Westelijke Jordaanoever beschadigd.
Welke voorzieningen zijn er voor deze groep ontheemden getroffen? Is er voldoende hulp aanwezig? Zo nee, bent u bereid om de Israëlische regering daarop aan te spreken? Wat kan Nederland betekenen in het leveren van noodzakelijke essentiële basisvoorzieningen?
Een deel van de vluchtelingen is tijdelijk in huis genomen door lokale gemeenschappen in omliggende dorpen en steden. Verschillende VN-organisaties, programma’s, en (inter)nationale organisaties verlenen hulp aan de ontheemden. Ook het door Nederland gesteunde West Bank Protection Consortium is hierbij betrokken. De noden in de Palestijnse Gebieden zijn veel hoger dan de financiering die beschikbaar kan worden gesteld.
Wat doet Nederland (bijvoorbeeld in Europese Unie (EU)-verband) op internationaal gebied om te voorkomen dat terrorisme op de Westbank broeit en specifiek in en rond Jenin; en daarmee een gevaar vormt voor de veiligheid en stabiliteit van de Westelijke Jordaanoever, Israël en de omliggende regio?
Nederland steunt de PA in de belangrijke rol die het speelt in het tegengaan van terroristische groeperingen, waaronder Hamas en Palestijnse Islamitische Jihad. Het kabinet ondersteunt daarom het versterken van de Palestijnse veiligheidssector. In 2024 heeft het kabinet met oog op verdere veiligheidssamenwerking het partnerschap tussen het Palestijnse Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Nederlandse Ministerie van Defensie geformaliseerd door de ondertekening van een Memorandum of Understanding (MoU). Nederland draagt daarnaast met personeel bij aan The Office for Security Coordinator for Israel and the Palestinian Authority (OSC) en The EU Coordinating Office for Palestinian Police Support (EUPOL COPPS). Beide missies zijn erop gericht bij te dragen aan het versterken van de Palestijnse veiligheidssector in algemene zin, zoals de bevordering van de samenwerking tussen Israëlische en Palestijnse veiligheidsdiensten (OSC) en bijvoorbeeld de versterking van de justitiële keten in de Palestijnse gebieden (EUPOL COPPS).
Welke duidelijkheid is er inmiddels ten aanzien van de terugkeer van de Palestijnen? Op welke manier komt de situatie rond ontheemde Palestijnen aan de orde van de gesprekken die de Nederlandse regering heeft met de Israëlische regering? Welke stappen gaat u nog zetten?
De Israëlische Minister van Defensie heeft gezegd dat de ontheemde Palestijnen het komende jaar niet terug mogen keren naar de vluchtelingenkampen Nur Shams (Tulkarem), Tulkarem en Jenin die op dit moment door het Israëlische leger worden bezet. Het kabinet roept Israël op tot terughoudendheid en om te handelen binnen de kaders van het internationaal recht. Belangrijk dat ontheemde Palestijnen kunnen terugkeren.
De uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens: discriminatie vanwege medische redenen bij onder bewind gestelde klant |
|
Don Ceder (CU) |
|
Struycken |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens (met oordeelnummer 2024-69)?1
Ja.
Wat is uw visie op het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens waarin wordt gesteld dat Coolblue Energie discrimineert vanwege medische redenen en verboden onderscheidt maakt door een onder bewind gestelde klant een borg te vragen?
Over deze uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens kan ik het volgende opmerken. In deze zaak werd vastgesteld dat Coolblue Energie indirect onderscheid maakte op grond van handicap of chronische ziekte door een borgsom te vragen aan een klant die onder bewind stond vanwege dementie. Volgens het College was er geen sprake van een objectieve rechtvaardiging voor het indirecte onderscheid.
Het oordeel onderstreept dat commerciële risicoafwegingen geen vrijbrief mogen zijn voor uitsluiting van kwetsbare groepen, zeker niet als die onder rechterlijk toezicht staan. Het is goed dat het College hierover duidelijkheid heeft geboden.
Discriminatie vanwege medische redenen en verboden onderscheid zijn niet toegestaan. Nederland is aangesloten bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap,2 welk verdrag op grond van artikel 1 tot doel heeft het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige en gelijke genot van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden door personen met een handicap. Staten dienen te erkennen dat mensen gelijk zijn voor de wet en zich te verplichten tot het verbieden van elke vorm van discriminatie (artikel 5 van het Verdrag) en staten moeten passende maatregelen nemen om voor personen met een handicap toegang te waarborgen tot diensten (artikel 9 van het Verdrag). Personen met een handicap hebben recht op erkenning als rechtssubject, ook als ze onder bewind staan. Ze moeten toegang hebben tot ondersteuning bij het nemen van beslissingen (artikel 12 van het Verdrag).
Ook wil ik in dit verband verwijzen naar de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz). Een bedrijf mag bij het aanbieden of verlenen van toegang tot goederen of diensten en bij het uitsluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten geen onderscheid maken op grond van handicap of chronische ziekte (artikel 5b, lid 1 en onder a. van de Wgbh/cz).
Naast het recht op gelijke behandeling raakt dit oordeel ook de bescherming van de (financiële) positie van kwetsbare mensen.
In dit verband verwijs ik naar het Burgerlijk Wetboek dat de mogelijkheid biedt om de (financiële) positie van kwetsbare mensen te beschermen door een beschermingsmaatregel in te stellen: curatele, onderbewindstelling of mentorschap (zie de titels 16, 18 en 19 van Boek 1 BW). Daarover stuurde ik uw Kamer recent een uitgebreide brief.3
Onderbewindstelling wordt ingesteld als iemand zijn financiële belangen niet goed kan behartigen, bijvoorbeeld door verkwisting, schulden of medische redenen (art. 1:438 BW). In Uw Kamervragen gaat het om beschermingsbewind om medische redenen, waarbij de kantonrechter op verzoek van betrokkene of diens naasten bewind kan instellen (art. 1:431 lid 1 sub a BW). Een bewindvoerder beheert dan de financiën onder toezicht van de rechter.
De kantonrechter kan besluiten het bewind te registreren in het Centraal Curatele- en Bewindregister (CCBR), zodat derden – zoals notarissen, verhuurders of schuldeisers – kunnen nagaan of iemand onder bewind staat. Dit biedt bijvoorbeeld de zekerheid in het economisch verkeer dat huiseigenaren of bedrijven niet zonder instemming van een bewindvoerder transacties aangaan met mensen die daartoe niet bevoegd of financieel in staat blijken te zijn.
Dienstenaanbieders, zoals energiebedrijven, mogen financiële risico’s beperken, bijvoorbeeld via borgsommen of krediettoetsen, maar deze maatregelen moeten zorgvuldig, proportioneel en niet discriminerend zijn. Het enkele feit dat iemand onder bewind staat, mag geen automatische grond zijn voor het vragen van extra zekerheden voor financiële verplichtingen. Bewindvoering vanwege medische redenen betekent niet per definitie dat iemand financieel risicovol is. Beschermingsbewind kan juist zorgen voor stabiliteit. Het is aan de wederpartij om al dan niet contact op te nemen met de bewindvoerder om te controleren of de overeenkomst doorgang mag vinden.
Hoe beoordeelt u het gebruik van het bewindsregister door kredietonderzoekers? En heeft u zicht op in welke mate dit gebeurt?
Het Centraal Curatele- en Bewindregister (CCBR)) is een openbaar register op grond van artikel 1:391 BW en is door iedereen (online) te raadplegen. Het register is niet bedoeld als instrument voor commerciële risicoselectie. Wel kan een leverancier door het inzien van het register en het benaderen van een bewindvoerder voorkomen dat onverhoeds een contract ongedaan wordt gemaakt.
Ik heb geen zicht op hoe vaak het CCBR wordt geraadpleegd. De mate waarin gebruik wordt gemaakt van het CCBR wordt op dit moment niet geregistreerd. De verstrekking van gegevens uit het CCBR via een software-koppeling is voorbehouden aan partijen die een gebruikersovereenkomst sluiten met de Rechtspraak. In die overeenkomst verklaren afnemers van gegevens zich bij het hergebruik te houden aan de regels voor bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals in art. 10 van de Grondwet en de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
In hoeverre heeft u kennisgenomen van soortgelijke situaties waar barrières worden opgeworpen voor personen onder bewind in het afsluiten van energie-, huur-, telecom- en/ of gelijksoortige contracten?
Bij Uw vraag naar soortgelijke situaties ga ik uit van de situatie waarin bedrijven op basis van het (doen) raadplegen van het CCBR verboden onderscheid maken door een om medische redenen onder bewind gestelde klant uit te sluiten. In hoeverre dat aan de orde is, is mij niet bekend.
Is er volgens u sprake van een incidenteel misverstand of schuilt er een structureel probleem achter deze uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens?
Zoals aangegeven in vraag 4, is mij is niet bekend in hoeverre soortgelijke situaties aan de orde zijn. Ik kan hiermee niet oordelen of er sprake is van een incidenteel misverstand of een structureel probleem.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het aanvaarden van hulp bij geldzaken door een bewindvoerder juist zekerheden moet bieden en dit daarmee geen risico is voor een verkopende partij?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 aangaf, houdt een onderbewindstelling in dat de financiële belangen van betrokkene worden behartigd door een bewindvoerder die onder toezicht staat van de rechter. Dat biedt in veel gevallen meer stabiliteit en controle dan wanneer iemand zelfstandig financiële verplichtingen aangaat. Het aanvaarden van hulp bij geldzaken moet de verkopende partij dan ook juist de zekerheid bieden dat de verplichtingen uit de verkoopovereenkomst worden nagekomen.
Onderschrijft u dat mensen onder bewind, waarbij veelal sprake is van lichamelijke en/of geestelijke toestand, beschermend dienen te worden tegen discriminerende factoren waardoor zij financieel nadeel ondervinden? Zo ja, welke beleidsstukken blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit onderschrijf ik, in lijn met mijn antwoord op vraag 2. Nederland is aangesloten bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, waarin expliciet wordt gesteld dat discriminatie op welke wijze dan ook niet geaccepteerd wordt. Dat geldt ook voor personen die vanwege een lichamelijke en/of geestelijke toestand onder bewind staan. Zij mogen niet vanwege de toestand waarin zij verkeren, door discriminerende factoren financieel nadeel ondervinden. Vóór het zomerreces wordt de werkagenda 2025–2030 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap naar de Tweede Kamer verzonden.
Zoals ik ook op vraag 2 heb geantwoord, dienen bewind en de bescherming die daarvan uitgaat voor de betrokkene juist te voorkomen dat mensen die als gevolg van een lichamelijke en/of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam hun financiële belangen zelf niet voldoende kunnen overzien, anders worden behandeld doordat extra eisen worden gesteld bij het aangaan van een transactie.
Welke rol heeft de Autoriteit Persoonsgegevens in deze kwestie ten aanzien van persoonsgegevens?
De openbaarheid van het CCBR ontslaat gebruikers niet van de verplichtingen onder de AVG. Het enkel voorkomen in het CCBR mag dan ook niet zonder meer aanleiding zijn voor het stellen van aanvullende voorwaarden – zoals een borgsom – zonder individuele beoordeling.
De Autoriteit Persoonsgegevens is als onafhankelijk toezichthouder bevoegd om onderzoek te doen naar signalen van onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens uit openbare registers.4 Indien blijkt dat organisaties het CCBR structureel gebruiken voor doeleinden die niet verenigbaar zijn met het doel van het register of met de beginselen van de AVG, kan de AP corrigerende maatregelen treffen.
De uitbreiding van militaire trainingsfaciliteiten op ’t Harde (Artillerie Schietkamp) |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Gijs Tuinman (BBB), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Welke gemiddelde doorloopsnelheid hebben de huidige vergunningprocedures voor uitbreiding van Nederlandse militaire (trainings)faciliteiten? Vindt u deze snelheid passend bij de huidige opgave waar Nederland voor staat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de zorg dat de lengte en complexiteit van de huidige vergunningsprocedures de uitbreiding van Nederlandse militaire infrastructuur onnodig vertragen en daarmee de militaire weerbaarheid van Nederland ondermijnen?
Welke concrete stappen neemt u om procedures voor uitbreiding van militaire oefenterreinen te versnellen, zonder de noodzakelijke zorgvuldigheid en participatie te schaden?
Heeft u beeld bij tegen welke juridische en bestuurlijke belemmeringen er wordt opgelopen op het moment dat er intensiever moet worden getraind, andere militaire voertuigen of artillerie nodig is bij een training vanwege nieuwe samenwerking met bondgenoten of munitiegebrek? Zo ja, welke zijn de belangrijkste? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Bent u ermee bekend dat niet geoefend kan worden met een ander type wapen van bondgenoten dat dezelfde munitie afvuurt met dezelfde geluidsbelasting? Zo nee, zou dit kunnen voorkomen binnen de huidige regelgeving?
Is de huidige regelgeving toereikend om beter en effectiever te kunnen trainen met moderne wapensystemen en gezamenlijk te kunnen trainen met buitenlandse eenheden? Zo nee, op welke punten kan dit verbeterd worden?
Hoe weegt u de zorgen van omwonenden en natuurorganisaties over geluidsoverlast, stikstofuitstoot en natuurbescherming tegen de noodzaak van opschaling van trainingscapaciteit?
Welke keuzes voor de ruimtelijke regelgeving maakt u om de basisinfrastructuur voor defensie verder op orde te brengen, zowel als het gaat om ruimtebeslag, vergunningen voor gebruik en extra onderkomens bij de kazernes? Ziet u het gevaar van jarenlange procedures en heeft u die tijd?
Het bericht 'Goudkoorts blokkeert de weg naar vrede in Sudan' |
|
Don Ceder (CU), Derk Boswijk (CDA), Sarah Dobbe |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PVV), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Goudkoorts blokkeert de weg naar vrede in Sudan»?1
Wij hebben kennisgenomen van het artikel en delen de daarin genoemde zorgen omtrent het conflict in Soedan.
Bent u op de hoogte van het verergerde geweld tegen Sudanese burgers en deelt u de zorgen om de Sudanese bevolking? Bent u met de Verenigde Naties (VN)2 en Amnesty International3 eens dat de strijdende partijen moeten worden gewezen op hun plicht om burgers en humanitaire hulpverleners te beschermen? Welke stappen heeft u naar aanleiding hiervan ingezet, in lijn met diverse aangenomen moties, én welke stappen zijn er internationaal gezet? Hoe komt het dat deze acties tot nu toe onsuccesvol zijn gebleken? Welke stappen gaat u (in Europees verband) nog zetten?
De oorlog en humanitaire crisis in Soedan zijn zeer zorgwekkend. Het conflict raakt de Soedanese bevolking en heeft daarnaast gevolgen voor stabiliteit en veiligheid in de regio maar ook daarbuiten. Nederland blijft zich inspannen voor humanitaire en ontwikkelingshulp ten behoeve van de Soedanese bevolking, parallel aan diplomatieke inspanningen om duurzame vrede te bevorderen.
Graag verwijzen wij uw Kamer naar de recente Kamerbrief van 21 februari 2025 waarmee wij uw Kamer informeren over de huidige situatie in Soedan met betrekking tot de oorlog en humanitaire crisis en de Nederlandse inzet.4 Via verschillende bilaterale en multilaterale kanalen spant Nederland zich, op ministerieel en hoog-ambtelijk niveau, er voor in om een staakt-het-vuren te bewerkstelligen en aandacht te vragen voor de oorlog en humanitaire ramp. Zo heeft Nederland individueel en in EU-verband in de VN Mensenrechtenraad steun uitgesproken voor de onafhankelijke internationale fact-finding mission, opgeroepen tot een staakt-het-vuren en de strijdende partijen opgeroepen zich te houden aan geldend oorlogsrecht. De EU Speciaal Gezant voor de Hoorn van Afrika blijft intensief engageren met beide strijdende partijen en wijst hen op hun plicht om burgers en humanitaire hulpverleners te beschermen. Bij de Raad Buitenlandse Zaken van november 2024 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken het belang benadrukt van intensievere betrokkenheid van de EU en voorgesteld een EU-kerngroep te vormen.
Deelt u de conclusie dat de goudhandel de strijd faciliteert en dient als «brandstof voor het conflict»? Kunt u garanderen dat er op de Nederlandse markt geen goud wordt verkocht dat afkomstig is uit de Sudanese mijnen? Zo nee, wat vindt u ervan dat de Nederlandse vraag op deze manier bijdraagt aan facilitering van het conflict en bovendien bijdraagt aan het feit dat mijnwerkers onder gevaarlijke omstandigheden moeten werken in de mijnen?
Het kabinet verwacht dat Nederlandse bedrijven ondernemen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-RL). Wanneer Nederlandse (en Europese) bedrijven boven bepaalde drempelwaarden de zogeheten conflictmineralen (o.a. tin, wolfraam, tantaal en goud) importeren hebben zij, op basis van de Europese Conflictmineralenverordening (Verordening 2017/821), een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Dat betekent dat zij potentiële negatieve effecten op mens en milieu in hun waardeketens moeten identificeren en waar mogelijk tegen moeten gaan. In Nederland houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) toezicht op de verordening. De verordening heeft als doel de controle op handel in de genoemde mineralen uit conflict- en hoog risicogebieden en is een van de middelen om een einde te maken aan de financiering van gewapende groepen en gedwongen arbeid in mijnen. Ondersteunend aan de verordening bestaat er een indicatieve, niet-uitputtende lijst van conflict- en hoog risicogebieden5. Dertien regio’s in Soedan staan op deze lijst.
Daarnaast is de Anti-dwangarbeidverordening (Verordening 2024/3015) relevant wanneer de delving van goud gepaard gaat met gedwongen arbeid. Deze verordening verbiedt bedrijven namelijk om producten gemaakt met dwangarbeid op de markt van de Unie te plaatsen. Door de complexe context kunnen misstanden echter niet uitgesloten worden. Het is aan bedrijven om risico’s zo goed mogelijke te identificeren en waar mogelijk tegen te gaan. Het kabinet ondersteunt bedrijven bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid, o.a. met het MVO steunpunt en sectorale samenwerking.
Gaat de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) borgen dat de Europese markt niet meer (indirect) bijdraagt aan het conflict in Sudan? Zo nee, welke stappen gaat u zowel in nationaal als Europees verband zetten om dit wel te borgen?
Zoals aangegeven bij vraag 3 is er reeds specifieke wetgeving van kracht op het terrein van conflictmineralen en dwangarbeid. De Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) bevat een overkoepelende gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor grote bedrijven om zo risico’s voor mens en milieu te identificeren, te voorkomen en aan te pakken. Onder de reikwijdte van de richtlijn vallen in de EU gevestigde bedrijven met meer dan 1.000 medewerkers en een netto jaaromzet van meer dan EUR 450 miljoen wereldwijd, en niet in de EU gevestigde bedrijven met een netto jaaromzet van meer dan EUR 450 miljoen op de Europese markt. Elke lidstaat zal in de omzetting naar nationaal recht een nationale toezichthouder aanwijzen en de richtlijn voorziet in een Europees netwerk waarin deze toezichthouders samenwerken. In het geval dat Europese ondernemingen of niet-EU ondernemingen die onder de richtlijn vallen bijdragen aan het conflict in Soedan kan dat aanleiding zijn voor een toezichthouder om in dialoog te gaan met deze onderneming en in het uiterste geval een boete op te leggen van minimaal 5% van de wereldwijde netto omzet.
Overigens heeft de Europese Commissie op 26 februari jl. het eerste zogenoemde omnibusvoorstel gepresenteerd waarin een aantal duurzaamheidswetten, waaronder de CSDDD, met het oog op regeldrukvermindering worden gestroomlijnd. Het kabinet zal uw Kamer volgens de gebruikelijke BNC-procedure hierover informeren.
Zijn er reeds maatregelen genomen tegen landen (zoals de Verenigde Arabische Emiraten) die wapendeals sluiten met de strijdende partijen? Zo nee, wat is uw inzet om ervoor te zorgen dat deze maatregelen komen?
Het speelveld van actoren betrokken bij één of beide partijen in de oorlog, en de verschillende bewapenings- en financieringsstromen en -routes, is complex en diffuus.
Tijdens de RBZ van oktober 2024 heeft het kabinet opgeroepen tot meer diplomatieke druk door middel van een derde sanctiepakket gericht op RSF- en SAF-leden, en op diegenen die zich in strijd met het geldende wapenembargo schuldig maken aan het bewapenen, financieren of logistieke ondersteuning bieden aan de strijdende partijen, zowel binnen als buiten Soedan. In EU-kader is er al sinds 1994 een EU-wapenembargo van kracht op geheel Soedan dat meermaals is verlengd en uitgebreid. Daarnaast is er een VN-wapenembargo voor Darfoer van kracht, dat in september 2024 in de VN Veiligheidsraad is verlengd. In oktober 2024 heeft Nederland in EU-kader gepleit voor het uitbreiden van het VN-wapenembargo op Darfoer naar heel Soedan. Tevens bespreekt Nederland de zorgwekkende situatie in Soedan ook met de regionale partners, en benadrukt daarbij de noodzaak tot een einde aan het geweld en het belang van naleving van het VN wapenembargo op Darfoer.
Nederland vraagt via verschillende kanalen aandacht voor financiering door derde partijen, onder meer in EU verband en in bilaterale gesprekken met derde landen betrokken bij het conflict. Tevens is het afsnijden van financieringsstromen een aandachtspunt bij het vaststellen van namen van entiteiten binnen het EU sanctieregime.
Welke stappen zet u om de financiering van de strijdende partijen vanuit derde landen aan verder banden te leggen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke extra stappen bent u bereid te zetten om te voorkomen dat Europese wapens nogmaals in handen van de strijdende partijen vallen, zoals bij de vondst van Franse wapens in Darfur?
In de Kamerbrief van 21 februari jl. inzake de oorlog en humanitaire ramp in Soedan wordt onder andere ingegaan op de inzet van Nederland betreffende de mogelijke indirecte export van wapens naar Soedan. Als deel van de inspanning heeft Nederland de zorgen hierover geuit in de Raad Buitenlandse Zaken van november 2024 en aandacht gevraagd voor het specifieke omleidingsrisico van wapens naar Soedan via derde landen.
Conform de toezegging gedaan tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is de Kamer via de geannoteerde agenda voor de RBZ van december 2024 geïnformeerd over contact met de Franse autoriteiten naar aanleiding van mediaberichtgeving over militaire goederen van Franse makelij die in Soedan terecht zouden zijn gekomen.6 De Franse autoriteiten nemen deze berichtgeving zeer serieus en hebben een onderzoek ingesteld. Het kabinet heeft vertrouwen in het Franse wapenexportcontrolebeleid. Ten aanzien van het risico op omleiding van militaire goederen naar Soedan blijft het kabinet conform staand beleid voor elke vergunningaanvraag zorgvuldig toetsen. In dat proces van toetsing wordt ook secuur gekeken naar het risico dat goederen door omleiding in Soedan terechtkomen. Daar waar een duidelijk risico wordt geconstateerd, wordt een vergunningaanvraag afgewezen.
Hoe reflecteert u op de rol van Rusland in het conflict en op het feit dat zij profiteren van de goudhandel? Welke mogelijkheden ziet u om in Europees verband deze Russische inmenging tegen te gaan, mede vanwege de agressie-oorlog in Oekraïne en de bedreiging die Rusland vormt voor de gehele Europese veiligheid?
Het is hoogst waarschijnlijk dat Rusland banden heeft met beide strijdende partijen in Soedan. Dit is voornamelijk te zien via militaire steun van zogenaamde Private Military Companies (PMC’s) zoals het Africa Corps, maar ook via strategische bilaterale overeenkomsten tussen Rusland en Soedan zoals het openen van een Russische marinebasis aan de Rode Zee. De rol van Rusland op het Afrikaanse continent is groot en neemt toe. In Soedan, maar ook elders op het continent, is Rusland via PMC’s bezig om toegang te krijgen tot natuurlijke grondstoffen zoals goud om o.a. de oorlog in Oekraïne te financieren. Deze ontwikkelingen zijn voor Nederland uiterst zorgelijk, keuren wij af en worden consequent in EU-verband door Nederland opgebracht.
Welke stappen heeft u in Europees verband tot nu toe gezet om te komen tot een vredesproces en meer humanitaire hulp, ook mede in het licht van het besluit van de Amerikaanse regering om de activiteiten van USAID te staken, waardoor de bestaande crisis nog verder zal verslechteren? Welke stappen gaat u nog zetten, zowel als het gaat om humanitaire hulp als om het vredesproces?
Nederland spant zich via verschillende bilaterale en multilaterale kanalen in voor humanitaire en ontwikkelingshulp ten behoeve van de Soedanese bevolking, parallel aan diplomatieke inspanningen om duurzame vrede te bevorderen. De recente Kamerbrief van 21 februari 2025 gaat in op deze inzet en de gezamenlijke stappen in Europees verband.7 Nederland zet zich in voor een versterkte EU benadering ten aanzien van Soedan, en heeft mede daarvoor het initiatief genomen voor de oprichting van een EU kerngroep. Ook heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de Hoge Vertegenwoordiger Kallas verzocht om bespreking tijdens de Raad Buitenlandse Zaken. Zij onderschreef dit belang. Wij verwachten dat tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van april zal worden gesproken over Soedan. Gelet op de grote hoeveelheid buitenland prioriteiten sluiten wij niet uit dat dit ook later zou kunnen worden. De Minister van Buitenlandse Zaken blijft zich hier hoe dan ook voor inspannen.
Daarnaast pleit Nederland in Europees verband actief voor humanitaire uitzonderingen binnen sanctieregimes, wat heeft geleid tot een dergelijke uitzondering in het EU-sanctieregime voor Soedan. Verder leidt Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk de Humanitarian Donor Working Group (HDWG) voor Soedan in Nairobi. Deze groep richt zich op informatie-uitwisseling, coördinatie en belangenbehartiging. Het kantoor van de Resident Coordinator/Humanitairan Coordinator(RC/HC) is bezig met een analyse om de verwachte impact van het stopzetten van USAID-activiteiten in kaart te brengen. Gezien de omvang van de Amerikaanse financiering is duidelijk dat een groot deel van de weggevallen steun niet door andere donoren kan worden opgevangen.
Christenvervolging in de Democratische Republiek Congo |
|
Eric van der Burg (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Chris Stoffer (SGP), Isa Kahraman (NSC), Joost Eerdmans (EénNL), Henk Vermeer (BBB), Don Ceder (CU), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «70 mensen onthoofd gevonden in kerk Congo»1 en «D.R. Congo: 70 mensen onthoofd gevonden in Kerk in Kasanga»2?
Ja.
Spreekt u met ons uw afschuw uit over deze bloedige aanval?
Ja. Het kabinet veroordeelt geweld tegen religieuze minderheden. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 24 februari jl. heb ik aandacht gevraagd voor deze vreselijke gewelddaad.
De Democratische Republiek Congo staat op nummer 35 van de Open Doors Ranglijst, welke inzet heeft u en heeft de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging om daar christenvervolging tegen te gaan?
In de Democratische Republiek Congo (DRC) worden christenen niet door de overheid gediscrimineerd en spelen de verschillende kerken een grote rol in het openbare leven. Bovengenoemd geweld komt voort uit de activiteiten van gewapende groepen in Oost-Congo. Zodoende ziet het kabinet het bereiken van een duurzame vrede in Oost-Congo als belangrijkste uitdaging om geweld tegen christenen te voorkomen. Inzet van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging in de DRC heeft naar mening van het kabinet vanuit dit perspectief op dit moment niet meteen toegevoegde waarde. Wel wordt er op ambtelijk niveau gesproken over dit thema met belangrijke religieuze en politieke leiders in de DRC. Het kabinet blijft de ontwikkelingen scherp volgen en zal indien nuttig en nodig de inzet van de Speciaal Gezant in de toekomst niet schromen.
Staan de Allied Democratic Forces (ADF) reeds op de Europese terreurlijst? Zo nee, bent u bereid daarvoor te pleiten, zeker gezien hun registratie in de kennisbank terroristische organisaties3?
De Allied Democratic Forces staan niet op de Europese terrorisme-sanctielijst. Ik ben bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om deze groep op de Europese terrorisme-sanctielijst of de Europese ISIS/Al-Qaida sanctielijst te plaatsen. De groep is zeer versplinterd en ADF-leiders zien streng toe op de informatie die over de organisatie naar buiten komt, zoals de Kennisbank Terroristische Organisaties van de NCTV ook aangeeft.
Is bekend of er buitenlandse steun of steun van andere landen is voor de ADF? Zo ja, welke landen en bent u bereid die landen aan te spreken?
Hierover is op dit moment geen informatie bekend. Ook hiervoor geldt dat het ADF leiderschap streng toeziet op de informatie die naar buiten komt.
Welke steun kan Nederland of de Europese Unie (EU) in de Democratische Republiek Congo leveren om straffeloosheid tegen te gaan, zowel bij deze aanval als bij vele andere mensenrechtenschendingen?
De Congolese staat oefent beperkte controle uit over de regio’s waar de ADF actief zijn. Het herstellen van het staatsgezag zal een cruciale voorwaarde zijn om de straffeloosheid te bestrijden die op dit moment in deze regio’s plaatsvindt. Nederland en de EU roepen op tot steun voor de vredesprocessen die erop gericht zijn de gewapende groepen in Oost-Congo de wapens neer te laten leggen.
Sinds 2015 draagt Nederland middels programma’s bij aan het versterken van het staatsgezag door middel van het verbeteren van veiligheidsbeleid op lokaal niveau in Oost-DRC en de bredere regio.
Nederland zetelt in de Verenigde Naties mensenrechtenraad, ziet u de mogelijkheid om christenvervolging in de VN aan te kaarten? Ziet u ook de mogelijkheid om de gewelddadige opmars van M23 en mensenrechtenschendingen daar te adresseren?
Nederland steunde op 7 februari jl. de speciale zitting van de VN Mensenrechtenraad over DRC, waarbij een tweetraps-onderzoeksmechanisme werd opgezet voor onderzoek naar mensenrechtenschendingen en schendingen van internationaal humanitair recht in de periode vanaf januari 2025 in de provincies Noord- en Zuid-Kivu. Het VN Kantoor voor de Mensenrechten zal onmiddellijk van start gaan met dit onderzoek, gevolgd door een aanvullend onderzoek door een onafhankelijke Fact Finding Mission. Tijdens de zitting sprak de EU een verklaring uit waarin het de mensenrechtendingen in de DRC veroordeelde. Deze verklaring werd door Nederland gesteund.
Hoe kijkt u naar een speciale VN-resolutie op het gebied van religie in conflict en vrede, zoals er een landmark VN-resolutie 1325 is rond Women, Peace and Security?
Een nieuwe resolutie via de VN Veiligheidsraad, zoals de VN-resolutie 1325 (Women, Peace and Security), vereist de benodigde steun van de leden van de VN Veiligheidsraad. Mede gezien de geopolitieke ontwikkelingen en de polarisatie binnen de VN Veiligheidsraad, acht ik een dergelijke overeenstemming weinig waarschijnlijk.
Tijdens de 58ste zitting van de Mensenrechtenraad dit jaar heeft de EU opnieuw een resolutie ingediend over vrijheid van religie en levensovertuiging, waarin religieuze haat, discriminatie en geweld worden veroordeeld. Ook de Organisation of Islamic Cooperation (OIC) dient regelmatig een resolutie in op het gebied van religie en levensovertuiging. Terwijl de EU in haar resolutie nadruk legt op het individuele recht op vrijheid van religie, richt de OIC zich op bescherming van religies, soms ten koste van vrijheid van meningsuiting. Hoewel de EU en de OIC elkaars visie niet volledig onderschrijven, bestaat er een evenwicht dat ervoor zorgt dat beide resoluties meestal unaniem worden aangenomen. Een aanvullende resolutie over religie in conflict en vrede zou dit evenwicht kunnen verstoren en mogelijk kunnen leiden tot een minder gewenst eindresultaat voor Nederland en de EU.
De memo in handen van RTL aangaande het ingediende amendement Joseph c.s. over een referendum over het invaren van pensioenfondsen. |
|
Marleen Haage (PvdA), Don Ceder (CU), Inge van Dijk (CDA), Hans Vijlbrief (D66) |
|
Eelco Heinen (minister financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ambtenaren: «pensioen-noodrem» NSC dreigt miljarden te kosten»?2
Ja, hier ben ik mee bekend.
Kunt u bevestigen dat deze berichtgeving klopt en kunt u onderliggend memo openbaar maken?
Het klopt dat er een document is opgesteld door de ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de budgettaire gevolgen van het amendement Joseph c.s. Het onderliggend memo is als bijlage bijgevoegd.
Bent u bekend met de reactie van NSC-Kamerlid Joseph op dit desbetreffende artikel?3
Ja, ik ben hiermee bekend.
Klopt het dat dit Kamerlid toegang heeft gehad tot kabinetsinterne stukken? Indien dit klopt, hoe verhoudt zich dat volgens u tot de afspraak dat alle Kamerleden binnen een commissie gelijkelijk geïnformeerd worden?4
Tijdens de procedurevergadering van 23 januari 2025 is door de indieners aangegeven dat zij nog enkele wijzigingen willen doorvoeren in het amendement, en dat zij het gewijzigde amendement op 27 januari zouden indienen. Er is vanuit partijen en indieners technische informatie gevraagd en ontvangen ten aanzien van de budgettaire effecten. Het is, om deze reden, geen kabinetsintern stuk waarin de indieners inzicht hebben gekregen. Ik ben op de hoogte gebracht over de inhoud van het stuk, net als de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane. Het stuk is niet breder binnen het Kabinet gedeeld of besproken.
Zou u alle achterliggende stukken en adviezen (van alle betrokken ministeries) openbaar willen maken die gerelateerd zijn aan de door de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgevraagde appreciatie van het amendement Joseph c.s., en alle stukken die gerelateerd zijn aan de voorlichting die aan de Raad van State gevraagd zal worden over hetzelfde amendement?
Zoals door de vaste Kamercommissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gevraagd, wordt het gewijzigde amendement voorzien van een kabinetsappreciatie, advies van de Raad van State, en zienswijzen van onder andere de toezichthouders, Belastingdienst, pensioenuitvoerders en sociale partners. Ik heb dit proces beschreven in de brief van 24 januari 2025.5 Alle relevante stukken die hieraan ten grondslag liggen, zullen gelijktijdig met de kabinetsappreciatie openbaar worden gemaakt.
De eerdere versies van het budgettair memo en de bijbehorende nota’s en e-mailcorrespondentie doe ik u bij de beantwoording op deze vragen toekomen.
Zou u alle overige stukken en adviezen die er bestaan over het amendement Joseph c.s., dus inclusief alle stukken die gaan over de risico’s voor het pensioenstelsel, evenals de stukken over de risico’s wat betreft de financiële gevolgen en het EMU-saldo van het amendement, ook openbaar willen maken?
Zie antwoord vraag 5.
Zou u alle toekomstige stukken en adviezen die raken aan bovenstaande verzoeken ook zo snel mogelijk openbaar willen maken?
Zie antwoord vraag 5.
Zou u, op basis van artikel 68 uit de Grondwet, de bovengenoemde stukken vóór het weekeinde openbaar willen maken?
Ja.
De berichten ‘Oppermachtig Rwanda is in Congo vooral op zoek naar kostbare grondstoffen’ en 'EU speelt gevaarlijk dubbelspel met Rwanda in Congo' |
|
Don Ceder (CU) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PVV), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Oppermachtig Rwanda is in Congo vooral op zoek naar kostbare grondstoffen»1 en «EU speelt gevaarlijk dubbelspel met Rwanda in Congo»?2
Ja.
Welke stappen onderneemt het kabinet om de 400.000 mensen die volgens de Verenigde Naties (VN) al op de vlucht zijn geslagen,3 op te vangen en te voorzien van humanitaire hulpgoederen, al dan niet in samenwerking met de overheid van de Democratische Republiek Congo (DRC)?
De situatie in Oost-Congo is zeer zorgwekkend. De humanitaire situatie was al ernstig en is verder verslechterd door de opmars van M23 en het opgelaaide geweld. Het land had al te kampen met 7 miljoen ontheemden, voornamelijk in het oosten, en dat aantal stijgt nu in hoog tempo verder. De humanitaire hulpverlening is grotendeels stilgevallen. Momenteel kijken organisaties hoe ze de hulpverlening weer op kunnen starten onder de huidige omstandigheden.
Nederland draagt bij aan verlichting van de humanitaire noden door middel van financiële bijdragen aan verschillende humanitaire programma’s en fondsen. In 2024 droeg Nederland EUR 10 miljoen bij aan het Humanitaire Fonds voor de DRC van de VN. Daarnaast draagt Nederland via de Dutch Relief Alliance (DRA) voor de periode 2024–2026 zo’n EUR 17,4 miljoen bij aan de humanitaire respons in Oost-Congo. Verder maakte de Dutch Relief Alliance (DRA) op 6 februari 2025 3 euro miljoen vrij voor hulp in Oost-Congo en steunde Nederland in 2024 het humanitaire landenfonds in de DRC met een bijdrage van 10 miljoen euro. Ook in 2025 zal Nederland aan het humanitaire landenfonds bijdragen.
Verder draagt Nederland bij aan de humanitaire respons via ongeoormerkte middelen. Zo is er 17 miljoen dollar vrijgemaakt voor urgente noden in Oost-Congo uit het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN, waarvan Nederland een grote donor is. Tot slot draagt Nederland ook in EU-verband bij aan de crisisrespons. De EU heeft EUR 60 miljoen toegezegd om de nieuwe noden in Oost-Congo te ledigen, waarvan EUR 25 miljoen al is gealloceerd.
Deelt u de constatering van de VN dat het Rwandese leger feitelijk controle heeft over de militaire acties van M23?4 Beoordeelt u het handelen van Rwanda als een inbreuk op de soevereiniteit van de Congolese staat en daarmee dus als een oorlogsdaad? Zo ja, welke stappen onderneemt u? Zo nee, waarom beoordeelt u het handelen zo niet?
Nederland deelt de visie van de VN over de Rwandese steun aan M23, zoals ook aangetoond in rapporten van de VN Group of Experts. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR) en de EU hebben verklaard dat de opmars van M23 en de aanwezigheid van Rwandese troepen op Congolees grondgebied een schending van het internationaal recht en het VN Handvest betekent. Tijdens de VN Veiligheidsraad op 21 februari jl. werd dan ook resolutie 2773 unaniem aangenomen, die M23 oproept om de gewelddadigheden te staken en zich onmiddellijk terug te trekken uit Goma, Bukavu en andere veroverde gebieden. Ook wordt Rwanda in deze resolutie opgeroepen steun aan M23 te staken en Rwandese troepen van DRC grondgebied terug te trekken. De VNVR sprak ook de mogelijkheid uit tot opleggen van aanvullende maatregelen om het bovenstaande te bewerkstelligen.
Nederland spreekt Rwanda bilateraal, via de EU, en via de International Contact Group for the Great Lakes (ICG) aan op steun aan M23 en de schending van de soevereiniteit van de DRC door de aanwezigheid van duizenden Rwandese militairen op Congolees grondgebied. Deze zaken zijn ook veroordeeld in de EU-verklaring over de situatie van 25 januari, en de ICG verklaringen van 25 januari 2025 en 19 februari 2025, respectievelijk na de val van Goma en de val van Kavumu en Bukavu. In een recent telefoongesprek met zijn Rwandese ambtsgenoot heeft de Minister van Buitenlandse Zaken dringend aandacht gevraagd voor de humanitaire situatie, en de Rwandese steun aan M23 veroordeeld. Ook riep de Minister op tot het respecteren van de territoriale integriteit van de DRC, en tot een diplomatieke oplossing van het conflict.
In de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 24 februari jl. benadrukte de Minister voorts opnieuw dat de territoriale integriteit van de DRC gerespecteerd moet worden en riep op tot concrete maatregelen richting Rwanda, specifiek de opschorting van de veiligheidsdialoog en het opschorten van de EU-Rwanda afspraken (memorandum van overeenstemming) over duurzame waardeketens voor kritieke grondstoffen. Ook pleitte Nederland voor een onmiddellijk en onvoorwaardelijk staakt-het-vuren en steun aan de regionale vredesprocessen.5
Bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor sancties tegen de Rwandese overheid vanwege haar inbreuk op de Congolese soevereiniteit?
Er zijn momenteel EU-sancties in werking tegen leden van M23 en functionarissen van het Rwandese leger. In de eerdergenoemde EU-verklaring van 25 januari 2025 benadrukte de Hoge Vertegenwoordiger (HV) van de Unie dat de EU alle middelen waarover zij beschikt zal overwegen om degenen die verantwoordelijk zijn voor de instandhouding van het gewapende conflict en van instabiliteit en onveiligheid in de DRC ter verantwoording te roepen. Sancties maken hier ook onderdeel van uit. Nederland heeft tijdens de EU RBZ op 24 februari 2025 aangegeven additionele sancties te verwelkomen. Na afloop van de RBZ kondigde de HV een politiek besluit op het implementeren van sancties aan.
Waarom is de ambassadeur van Rwanda niet ontboden om tekst en uitleg te geven?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft rechtstreeks gebeld met zijn Rwandese ambtsgenoot en de steun van Rwanda aan M23 en de aanwezigheid van Rwandese troepen op Congolees grondgebied veroordeeld. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Daarnaast heeft de EU op 21 februari jl. de Rwandese ambassadeur voor de EU ontboden.
Wat is uw reactie op de bevindingen van experts dat het grootste deel van de grondstoffen afkomstig is uit Congo en niet uit Rwanda zelf? Welke stappen neemt u en/of de EU om te garanderen dat de grondstoffen enkel en alleen uit Rwanda zelf afkomstig zijn?
Het kabinet is op de hoogte van de wijdverspreide illegale handel in grondstoffen in de Grote Meren-regio waarin zowel regionale als internationale actoren een rol spelen. Ook is het kabinet zich bewust van de rol van grondstoffen in het al decennia voortdurende conflict in het Oost-Congo. De VN Group of Experts heeft dit beeld recent bevestigd en benoemt de rol van Rwanda daarin.6
De EU en Nederland beogen daarom verantwoorde winning, transparantie van grondstoffenketens en traceerbaarheid/certificering van grondstoffen uit de Grote Merenregio te vergroten en tegelijkertijd een bijdrage te leveren aan de directe veiligheidssituatie en de (werk)omstandigheden in de mijnbouw en lokale handel.
Dit gebeurt ten eerste door ondersteuning aan autoriteiten in de regio. Nederland, evenals de EU, steunt de International Conference on the Great Lakes Region (ICGRL) ter versterking van het certificeringsmechanisme voor grondstoffen. Daarnaast steunt Nederland ontwikkelingsprojecten in Oost-Congo gericht op verantwoorde winning en handel van artisanale kleinschalige mijnen. Voorts leveren internationale organisaties een bijdrage aan capaciteitsopbouw en kennisopbouw over de rol van grondstoffen in de regio en het bevorderen van legale en traceerbare handel in grondstoffen. Nederland financiert op dit gebied de implementatie en toetreding van ontwikkelingslanden tot het Extractive Industries Transparancy Initiative Hier is Rwanda (nog) geen lid van, het EU – Rwanda grondstoffenpartnerschap gaat o.a. over toetreding van Rwanda tot EITI. en het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals and Sustainable Development.7
Een ander element is de Europese wetgeving ten aanzien van de import van conflictmineralen (Verordening 2017/821) die sinds 2021 van kracht is. De Verordening verplicht bedrijven in de EU die goud, tin, tantaal of wolfraam importeren – dit zijn grondstoffen die in Oost-Congo gewonnen worden – om gepaste zorgvuldigheid toe te passen op basis van de «OESO richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid voor verantwoorde toeleveringsketens voor mineralen uit conflict- en hoogrisicogebieden». Nederland, en de EU, steunen tevens het implementatieprogramma van de OESO voor deze richtsnoeren. Als «flankerende maatregel» heeft Nederland het European Partnership for Responsible Minerals mede-opgericht dat projecten in conflict- en hoogrisicogebieden financiert gericht op betere omstandigheden en markttoegang voor artisanale kleinschalige mijnbouw. Ook liep Nederland internationaal voorop met de ontwikkeling van de IMVO-convenanten goud en metaal (beide inmiddels afgelopen) waarin bedrijven samen met vakbonden, maatschappelijke organisaties en de overheid werkten aan een schone keten.
Bent u bereid om vanwege deze inbreuk van de Congolese soevereiniteit door Rwanda binnen de EU te pleiten voor het verbreken van de grondstoffendeal tussen de EU en Rwanda uit 2024? Zo nee, waarom niet?
Het grondstoffenpartnerschap met Rwanda is in de vorm van een niet-bindend Memorandum of Understanding (MoU). Daarin wordt gesteld dat het partnerschap beoogt bij te dragen aan de transparantie, traceerbaarheid en het versterken van de strijd tegen de illegale handel in grondstoffen in de regio. Het partnerschap ziet specifiek toe op het aanpakken van illegale handel en witwassen, inclusief het bestrijden van gesmokkelde mineralen. Het MoU dient zodoende als vertrekpunt voor de dialoog met Rwanda over deze zorgen. In EU verband is gesproken over maatregelen richting Rwanda om de steun aan M23 en de recente opmars in Oost-Congo te veroordelen. Een mogelijke opschorting van het MoU maakt hier onderdeel van uit. Tijdens de EU RBZ op 24 februari jl. heeft Nederland gepleit, net als verscheidene andere lidstaten, voor een schorsing van het MoU. Wel benadrukt Nederland dat maatregelen als deze hand in hand moeten gaan met politieke dialoog op hoog niveau. Tijdens de RBZ werd geconcludeerd dat het opschorten van het MoU nader zal worden besproken in onderraden.
Wat zijn de Nederlandse beleidsdoelstellingen ten aanzien van de DRC en het grondstoffenbeleid? Bent u van mening dat Nederland voldoende heeft gedaan om toe te werken naar deze doelstellingen?
De DRC is een partner van (geo)-strategisch belang voor Nederland en de EU, op het gebied van onder andere stabiliteit, grondstoffen en duurzame handel. Het is derhalve van belang in te blijven zetten op de relatie met de DRC.
De algemene doelstellingen van het grondstoffenbeleid op het gebied van verduurzaming van grondstoffenketens en diversificatie zijn gegeven in de Nederlandse grondstoffenstrategie.
Ten aanzien van de grondstoffenwinning in (Oost-)Congo zet Nederland in op verantwoorde winning en handel in grondstoffen, zodat deze sector bijdraagt aan duurzame economische ontwikkeling en stabiliteit in de regio. Nederland pleit daarbij voor inzet op lokale waardetoevoeging in grondstofproducerende landen. Nederland heeft specifiek aandacht voor de sociale omstandigheden (waaronder vrouwenrechten) en milieu-impact in de artisanale kleinschalige mijnbouw zoals die in de Grote Merenregio veelvoorkomend is. Deze sector kan een belangrijke motor zijn voor inkomen, werkgelegenheid en economische ontwikkeling maar gaat gepaard met grote uitdagingen. Nederland werkt, met gelijkgezinde partners, toe naar verantwoorde productie en internationale markttoegang van artisanale kleinschalige mijnbouw-grondstoffen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Een solide toekomstplan voor Kamp Westerbork naar aanleiding van 80 jaar bevrijding Auschwitz |
|
Jacqueline van den Hil (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Diederik van Dijk (SGP), Ines Kostić (PvdD), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Joost Eerdmans (EénNL), Mariska Rikkers (BBB), Wieke Paulusma (D66), Harmen Krul (CDA), Jimmy Dijk , Ilse Saris (CDA), Don Ceder (CU) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC), Karremans |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoe blikt u terug op de herdenking, die naar aanleiding van de bevrijding van Auschwitz precies tachtig jaar geleden werd gehouden, waar zes dagen en vijf nachten lang de namen van de meer dan 100.000 Nederlandse slachtoffers van de Holocaust werden voorgelezen in voormalig Kamp Westerbork?
Ik heb zelf tijdens deze herdenking namen voorgelezen, ik vond dit indrukwekkend en emotioneel. Ik vind het van groot belang dat de namen van de oorlogsslachtoffers niet worden vergeten en wij blijvend herinnerd worden waartoe discriminatie, uitsluiting en antisemitisme kunnen leiden.
Deelt u de mening dat in een tijd waarin polarisatie, antisemitisme en racisme toenemen, terwijl de kennis over de Holocaust zorgwekkend afneemt, het van belang is de kennis en geschiedenis over wat zich heeft afgespeeld in Kamp Westerbork over te dragen aan nieuwe generaties?
Ja, ik deel deze mening. Het is van groot belang dat de geschiedenis zoals deze zich heeft afgespeeld op de tastbare plekken waar nu de Nationale Herinneringscentra gevestigd zijn, zoals Kamp Westerbork, wordt overgedragen aan huidige en toekomstige generaties.
Wat is uw reactie op de financiële tekorten waarmee Herinneringscentrum Kamp Westerbork al jaren wordt geconfronteerd waardoor er groot achterstallig onderhoud is ontstaan?
De afgelopen jaren zijn er vanuit het Ministerie van VWS structureel extra middelen beschikbaar gekomen voor onder meer groot onderhoud en educatie. Tevens heb ik tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS toegezegd- in reactie op de motie Bikker c.s1 – dat ik samen met de herinneringscentra een solide toekomstplan uit zal werken. Vooruitlopend op dit plan heb ik voor 2025 eenmalig extra middelen gereserveerd voor de door het Ministerie van VWS gesubsidieerde herinneringscentra, waaronder ook een bedrag voor Kamp Westerbork. Ik zal u middels een reguliere brief over de stand van zaken rond het beleid Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII (OHW) informeren over de versterking van de herinneringscentra. Deze brief zal ik naar verwachting rond de zomer van 2025 naar de Kamer versturen.
Deelt u de mening dat, in lijn met het kabinet dat veel waarde hecht aan holocausteducatie, het noodzakelijk is om Herinneringscentrum Kamp Westerbork toekomstbestendig te maken? Zo ja, welke plannen heeft u hiervoor?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u een reactie geven op het plan voor de toekomst dat Herinneringscentrum Kamp Westerbork zelf heeft voorgesteld?
Op 30 januari jl. heeft Kamp Westerbork een financieringsplan voor de vernieuwing met het Ministerie van VWS gedeeld. Ik ben dit plan aan het bestuderen en bekijken welke rol de Rijksoverheid daarin kan spelen.
Vindt u ook dat het Herinneringscentrum Kamp Westerbork zich moet kunnen ontwikkelen om aan de stijgende vraag te voldoen naar informatie over de rol van Kamp Westerbork tijdens de Tweede Wereldoorlog maar ook daarna, onder andere ten aanzien van de Molukse geschiedenis?
Ik vind het van belang dat – nu en in de toekomst – zoveel mogelijk mensen een bezoek kunnen brengen aan Kamp Westerbork. Dit opdat iedereen kennis kan nemen van de rol van het kamp in de geschiedenis, inclusief de Molukse geschiedenis.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het voeren van gesprekken met herinneringscentra en specifiek Herinneringscentrum Kamp Westerbork over het toekomstbestendig maken?1
De afgelopen periode zijn vanuit het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de herinneringscentra over de financiële situatie en toekomstbestendigheid. Op basis hiervan bepaal ik verdere vervolgstappen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 informeer ik de Kamer hierover via de stand van zaken brief OHW.
Het weigeren van een Israëlische comedian door theaters in Amsterdam |
|
Ulysse Ellian (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Joost Eerdmans (EénNL), Claudia van Zanten (BBB), Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Boom Chicago cancelt shows van Joods-Israëlische comedian: «Gezien de reacties konden we niet anders»»?1
Het is onverteerbaar dat een culturele instelling zodanige reacties krijgt of zodanig wordt bedreigd dat een voorstelling wordt geannuleerd. Het is zeer te betreuren dat daardoor het optreden van Yohay Sponder niet heeft plaatsgevonden. Een artiest of kunstenaar is op grond van de vrijheid van meningsuiting vrij om zich zonder politieke of maatschappelijke inmenging te uiten naar eigen inzicht. Ik sta voor een vrije sector waar ruimte is voor alle stemmen. Dat geldt ook voor de stem van Sponder.
Hoe beoordeelt u dat de Joods-Israëlische comedian Yohay Sponder wordt verwezen naar een «Joodse locatie» en wie spreekt u daar op aan?
De suggestie dat een Joodse artiest zou moeten optreden in een Joodse locatie is een hoogst ongelukkige uiting. Ik heb begrepen dat Boom Chicago inmiddels heeft aangegeven deze uiting te betreuren.
Wat zegt het u dat er niet is overlegd met politie of gemeente voordat de shows werden geannuleerd?
Het is onwenselijk dat Boom Chicago niet de weg naar de lokale driehoek heeft gevonden. Er is door de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) een protocol gemaakt over hoe om te gaan met incidenten. De grotere podia weten inmiddels de weg naar de lokale driehoek te vinden, maar ik zie ook dat nog niet alle partijen dit weten. Boom Chicago is een zelfstandige BV en geen lid van een koepelorganisatie. Dat lijkt de oorzaak te zijn dat de organisatie niet volgens het protocol heeft gehandeld.
Klopt het dat sindsdien ongeveer vijftien theaters in Amsterdam geweigerd hebben om Sponder een podium te bieden, waarbij veiligheid als reden wordt aangedragen en hoe beoordeelt u dat?
Ik heb begrepen dat er contact is gelegd met een aantal Amsterdamse instellingen. Bij het vinden van een alternatieve locatie op korte termijn spelen verschillende zaken een rol, zoals beschikbaarheid en geschiktheid. Programmeringen staan lang van te voren vast, waardoor ruimte op korte termijn niet in overvloed aanwezig is. Als veiligheid als reden wordt aangedragen is het eens te meer zorgwekkend dat culturele instellingen zich blijkbaar niet vrij voelen om te programmeren en zich zorgen maken over veiligheid van publiek en medewerkers.
Bent u ermee bekend of in deze gevallen telkens het contact met de Amsterdamse driehoek is opgezocht?
Ik heb contact gehad met de wethouder en met Kunsten ’92 over deze kwestie en over de veiligheid van culturele instellingen in het algemeen. Ik heb mij ervan gewist dat B&W Amsterdam is aangehaakt en daarmee indirect de lokale driehoek.
Is er inmiddels een oplossing gevonden zodat Sponder alsnog kan optreden?
Er lopen gesprekken om het optreden alsnog mogelijk te maken en samen te kijken wat daarvoor nodig is. Als er een podium is dat op korte termijn ruimte kan maken in de programmering zal OCW contact opnemen met de betreffende burgemeester om te overleggen wat nodig is uit veiligheidsoverwegingen.
Hoe beoordeelt u deze weigeringen, mede in het licht van de afspraken die met de culturele sector zijn gemaakt gedurende de Catshuissessies en meent u dat er in lijn met deze afspraken wordt gehandeld?
Het is belangrijk dat culturele instellingen hun uiterste best doen om artistieke vrijheid te garanderen. Tegelijk is het onverteerbaar dat culturele instellingen wordt bedreigd of geïntimideerd vanwege hun programmering. Dat is een aantasting van het vrije woord en de vrijheid van expressie. Mede op basis van de Catshuissessies verwacht ik een inspanning vanuit de culturele sector om meerstemmigheid in de sector mogelijk te maken. Daar hebben de aanwezigen zich aan verbonden en ik vertrouw daar ook op.
Is er in deze gevallen gehandeld in lijn met de handreiking zoals die is opgesteld door Kunsten’92? Zo nee, hoe beoordeelt u dat?
Nee, er is niet in lijn met deze handreiking gehandeld. Boom Chicago is een commerciële organisatie die niet is aangesloten bij een koepelorganisatie waardoor de handreiking de instelling niet bereikt heeft.
Welke vervolgacties onderneemt u naar aanleiding van deze weigeringen en in het licht van uw antwoorden op bovenstaande vragen?
Ik heb contact gehad met de Amsterdamse wethouder en met Kunsten ’92 waarbij ik mijn zorgen heb geuit over deze kwestie en over de veiligheid van culturele instellingen in het algemeen. Ik heb mij ervan vergewist dat er naar wordt gestreefd een podium te vinden voor het geannuleerde optreden. Overigens is de beschikbare tijd daarvoor beperkt omdat dhr. Sponder op dit moment bezig is met een internationale tour.
Daarbij is het goed te vermelden dat Kunsten ’92 mede met financiële steun van mijn ministerie dit jaar een traject is gestart om polarisatie en antisemitisme in de culturele sector tegen te gaan.
De acuut dreigende uitzetting van Oeigoeren in Thailand |
|
Eric van der Burg (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Christine Teunissen (PvdD), Isa Kahraman (NSC), Tom van der Lee (GL), Jan Paternotte (D66), Don Ceder (CU), Derk Boswijk (CDA) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Hell on earth»: Deportation looms for Uyghurs held in Thailand»?1
Ja.
Bent u bekend met de berichten over de acuut dreigende uitzetting van 48 in Thailand vastgehouden Oeigoeren naar China?
Ja.
Bent u het eens dat deze dreigende uitlevering in strijd is met het internationaal onderschreven principe van non-refoulement, gezien het bijzonder grote risico op ernstige mensenrechtenschendingen bij terugkeer naar China?
Ja.
Hoe beoordeelt u op dit moment de mensenrechtensituatie in Xinjiang, in het bijzonder voor de Oeigoerse gemeenschap, en welke specifieke risico’s zouden deze mannen bij terugkeer lopen?
De negatieve trend in de mensenrechtensituatie in China blijft reden geven tot zorg. De druk op de rechten van etnische minderheden neemt verder toe en de situatie van de Oeigoeren blijft in het bijzonder zorgelijk. De uitgebreide surveillance infrastructuur in Xinjiang maakt vergaande controle op activiteiten en reisbewegingen van Oeigoeren mogelijk. Waarschuwingen vanuit het maatschappelijk middenveld en VN-experts richtten zich in de afgelopen jaren onder meer op grootschalige arbitraire detentie, dwangarbeid, beperkingen op de vrijheden van beweging, meningsuiting en religie, het recht op privacy en reproductieve rechten. De groep loopt bij gedwongen terugkeer een reëel risico op foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, zoals recent bevestigd door VN experts.2
Nederland dringt bij de Chinese autoriteiten aan op de implementatie van de aanbevelingen van het rapport van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten uit 20223, dat sprak van mogelijke internationale misdaden, in het bijzonder misdaden tegen de menselijkheid. Het beleid en het juridische kader dat hieraan ten grondslag ligt is nog altijd van kracht, bevestigde het kantoor van de VN Hoge Commissaris in augustus 20244. In het rapport roept de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten de internationale gemeenschap op om Oeigoeren en andere moslimminderheden niet gedwongen terug te sturen naar China. De situatie in Xinjiang is onlangs door Nederland nog aan de orde gesteld tijdens het bezoek van de Chinese vicepremier DING aan Nederland.
Heeft Nederland reeds diplomatiek contact gezocht met de Thaise autoriteiten om de uitzetting te voorkomen, en hen actief herinnerd aan hun verplichtingen onder het internationaal recht? Zo nee, bent u bereid dit op de kortst mogelijke termijn te doen?
Nederland heeft op verschillende manieren, zowel mondeling als schriftelijk en zowel bilateraal als in EU-verband de dringende oproep aan de Thaise autoriteiten gedaan om de 48 Oeigoeren niet uit te leveren, de detentie te beëindigen en – als voorgaande niet gebeurt – de leefomstandigheden voor de groep te verbeteren en UNHCR toegang te geven tot de gevangenen. Daarbij is nadrukkelijk verzocht het principe van non-refoulement te respecteren vanwege de serieuze risico’s bij terugkeer naar China.
Bent u zo nodig bereid binnen de Europese Unie en met andere landen met een actieve mensenrechtenagenda te pleiten voor een gezamenlijke aanpak om uitzetting van Oeigoeren naar China te voorkomen, bijvoorbeeld door opvangmogelijkheden in derde landen te bespreken?
Nederland staat in nauw contact met EU- en andere gelijkgezinde landen en UNHCR over alle mogelijke acties die de situatie van deze groep kunnen verbeteren. In dit kader houdt Nederland ook vinger aan de pols of landen bereid zijn om personen uit deze groep asiel te verlenen. Er zijn nog geen signalen van landen die dit aan Thailand hebben aangeboden en waarmee de Thaise overheid heeft ingestemd. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwgezet volgen en de Thaise autoriteiten waar nodig aanspreken.
Waar het Nederland betreft gaat het Ministerie van Asiel en Migratie over hervestiging van mensen die toebehoren aan het jaarlijkse nationale quotum voor UNHCR-vluchtelingen.
Wilt u, gezien de acute dreiging van uitzetting en de ernstige risico’s voor deze Oeigoeren, deze vragen beantwoorden voor het debat over de informele Europese Raad op 29 januari?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad over wat dient te worden verstaan onder ‘eerste aflossing’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Struycken , Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met de beantwoording van de prejudiciële vragen van de Hoge Raad over wat dient te worden verstaan onder «eerste aflossing» in het kader van een buitengerechtelijke schuldenregeling zoals bedoeld in artikel 285 eerste lid onder f en artikel 349a lid 1 Faillissementswet ECLI:NL:HR:2024:1913?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de antwoorden van de Hoge Raad van grote invloed zijn op de huidige praktijk van (gemeentelijke) schuldhulpverlening?
Ja, wij zien dat de antwoorden van de Hoge Raad mogelijk grote gevolgen hebben voor zowel een buitengerechtelijke schuldregeling2 als het wettelijke schuldsaneringstraject.
De Hoge Raad biedt verduidelijking over wat wordt verstaan onder «eerste aflossing», «in het kader van» en een «buitengerechtelijke schuldregeling» als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f» in art. 349a lid 1 Fw. Dit wetsartikel is per 1 juli 2023 gewijzigd en geeft de mogelijkheid om de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp) in te laten gaan vanaf de dag waarop een eerste aflossing is gedaan in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling. De datum per wanneer de Wsnp van toepassing wordt verklaard kan daarmee voor de datum liggen waarop de rechter uitspraak doet. De Hoge Raad overweegt onder meer dat de periode tussen het moment dat de eerste aflossing is gedaan in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling en het moment dat de rechter de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitspreekt het minnelijke voortraject is. Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad blijkt dat onder de «eerste aflossing», «in het kader van» en «buitengerechtelijke schuldregeling» wordt verstaan dat ook aflossingen aan een of enkele schuldeisers wegens een door hen gelegd beslag als eerste aflossing kunnen gelden. Ook wanneer blijkt dat de schuldenaar geen aflossingscapaciteit heeft moet dit worden gezien als «een eerste aflossing» in de zin van art. 349a lid 1 Fw. Dit kan daarmee ook gevolgen hebben voor de ingangsdatum van de toepassing van de Wsnp. De ingangsdatum van de Wsnp is afhankelijk van hoe het proces van een buitengerechtelijke schuldregeling heeft plaatsgevonden. Zo dient de schuldenaar, om in aanmerking te komen voor vervroeging van het aanvangsmoment van de termijn van de schuldsaneringsregeling, te hebben voldaan aan de verplichtingen uit het buitengerechtelijk traject voortvloeien. Wij blijven monitoren hoe deze beantwoording zich in de praktijk verder ontwikkelt, voor zowel een buitengerechtelijke schuldregeling als het wettelijke traject.
Op welke wijze borgt u dat deze nieuwe toepassing zowel in beleid als uitvoering in alle gemeenten beschikbaar is, zodat mensen in een minnelijk schuldhulpverleningstraject erop kunnen vertrouwen dat dit traject in overeenstemming met de antwoorden van de Hoge Raad wordt uitgevoerd? Op welke wijze worden medewerkers in de schuldhulpverlening en het bredere werkveld geïnformeerd en geïnstrueerd over de juiste interpretatie van deze wet- en regelgeving, conform de antwoorden van de Hoge Raad?
Het kabinet werkt aan het Nationaal Programma Armoede en schulden. Hierin worden de maatregelen uit de kabinetsreactie op het IBO rapport over problematische schulden3 verder uitgewerkt. Hierbij wordt bekeken hoe de beantwoording van de Hoge Raad zich tot deze maatregelen verhoudt.
De invulling van een buitengerechtelijke schuldregeling is niet in wetgeving vastgelegd. Het is aan de uitvoerders zelf om naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad richtlijnen op te stellen en overeenstemming te bereiken met schuldeisers. De branchevereniging NVVK heeft aangekondigd de gedragscode voor schuldhulpverleners te wijzigen naar aanleiding van de antwoorden van de Hoge Raad.
Wordt bij de verdere ontwikkeling van de basisdienstverlening rekening gehouden worden met de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad? Zo ja, op welke wijze?
Nee, de basisdienstverlening4 blijft ongewijzigd. Deze is middels bestuurlijke afspraken op 24 maart 2024 vastgesteld.5 De basisdienstverlening gaat niet expliciet over een buitengerechtelijke schuldregeling, maar kijkt naar verschillende aspecten binnen de gehele schuldhulpverlening, zoals de aanmeldfase en nazorg. De basisdienstverlening is vastgesteld en wordt momenteel geïmplementeerd via het actieplan van de basisdienstverlening.6
Hoe beoordeelt u het verschil van inzicht tussen de «Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen» en de beantwoording van de prejudiciële vragen van de Hoge Raad?
Het is duidelijk dat er een verschil zit in de huidige Recofa-richtlijnen en de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad. Dit verschil ziet met name op wat kan worden verstaan onder de eerste aflossing in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling.
Tot voor kort werd ervan uit gegaan dat een eerste aflossing aan het collectief van schuldeisers diende te geschieden. Gelet op de beantwoording van de Hoge Raad zal moeten worden bezien wat de gevolgen hiervan zullen zijn voor de praktijk. Recofa heeft aangegeven dat het arrest van de Hoge Raad aanleiding geeft om de richtlijnen, voor zover deze zien op de in het arrest behandelde vraagstukken, opnieuw kritisch tegen het licht te houden en te bezien of wijziging daarvan noodzakelijk is.
Zou het – in het vervolg – niet beter c.q. zorgvuldiger zijn wanneer dusdanig concrete uitwerking van wet- en regelgeving wordt vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB), zodat het onder directe democratische controle staat, in plaats van in een richtlijn van Recofa? Zo nee, waarom niet?
De Recofa-richtlijnen zijn geen recht of wet in de zin van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, maar landelijke afspraken tussen insolventierechters ten einde te zorgen voor een zoveel mogelijk gelijke behandeling van gelijke gevallen. Deze richtlijnen worden op www.rechtspraak.nl gepubliceerd zodat schuldhulpverleners hier rekening mee kunnen houden en de beslissing van de rechter voor de schuldenaar voorspelbaarder wordt. Iedere rechter is evenwel bij de beoordeling van een schuldsaneringsverzoek, binnen de grenzen van de wet en de jurisprudentie van de Hoge Raad, vrij te beslissen op dat verzoek. Er zijn veel verschillen in de buitengerechtelijke schuldregelingen onderling, omdat zoals benoemd bij vraag 3, de invulling niet is vastgelegd in wetgeving. Juist daarom is het belangrijk dat de rechter een afweging kan maken op basis van maatwerk op basis van de situatie van de debiteur en de invulling van een buitengerechtelijke regeling. Wij zien vooral voordelen in deze Recofa-richtlijnen. Deze zijn namelijk door gespecialiseerde rechters opgesteld, zijn relatief snel aan te passen en bieden ruimte aan rechters om in concrete gevallen maatwerk te bieden. Er is bovendien geen grondslag in de Faillissementswet om tot een AMvB te komen om voor dit onderwerp regels te stellen.
Bent u het eens dat deze uitspraak er niet toe moet leiden dat de schuldhulpverlener geen maatregelen meer treft om een loonbeslag tegen te gaan binnen het minnelijke traject om de gelijkheid van schuldeisers te waarborgen?
Hier zijn wij het mee eens. We volgen de ontwikkelingen hieromtrent op de voet. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijven hierover in gesprek met de direct betrokken belanghebbenden. Bij de uitwerking van de IBO maatregelen wordt bekeken hoe de beantwoording van de Hoge Raad zich hiertoe verhoudt en waar nodig wordt dit meegenomen in de verdere uitwerking.
De Ranglijst Christenvervolging 2025 van Open Doors. |
|
Chris Stoffer (SGP), Isa Kahraman (NSC), Don Ceder (CU), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Ranglijst Christenvervolging 2025 van Open Doors, waarin gesteld wordt dat ruim 380 miljoen christenen te maken hebben met zware vervolging en discriminatie vanwege hun geloofsovertuiging?1
Ja. Op 4 februari jl. heb ik dit rapport persoonlijk in ontvangst genomen, hetgeen mij de gelegenheid gaf om direct met Open Doors van gedachten te wisselen over de bevindingen van het rapport.
Herkent u de trends die Open Doors schetst, namelijk dat 380 miljoen christenen wereldwijd te maken hebben met zware vervolging en discriminatie omwille van hun geloof; de toename van autoritaire regimes in Centraal-Azië; christenen en andere minderheden die klem zitten in landen die gebukt gaan onder burgeroorlog, zoals Soedan, Jemen en Myanmar; het escalerende geweld in Sub-Sahara Afrika, bijvoorbeeld in Nigeria, waar veel christenen slachtoffer zijn van geweld? Wat is in algemene zin uw (beleidsmatige) reactie op deze ontwikkelingen?
Het kabinet herkent de trends die worden geschetst in het Open Doors rapport en ziet eveneens een wereldwijde toename van vervolging, discriminatie en geweld tegen religieuze minderheden. Dit is, helaas, onderdeel van een bredere trend dat mensenrechten wereldwijd onder toenemende druk staan. De oorzaken zijn divers maar omvatten onder meer de opkomst van autoritaire regimes, de impact van burgeroorlogen op etnische minderheden (zoals in Soedan, Jemen en Myanmar) en het escalerende geweld in Sub-Sahara Afrika. Vrijheid van religie en levensovertuiging is daarom al vele jaren één van de vijf kernprioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Ook dit kabinet blijft zich inzetten voor vrijheid van religie en levensovertuiging en de bescherming van religieuze minderheden wereldwijd. Dat gebeurt onder andere door inzet via multilaterale fora, bilaterale gesprekken en steun aan ngo’s die opkomen voor religieuze minderheden.
Welke mogelijkheden ziet u om, bijvoorbeeld via de Verenigde Naties (VN)-mensenrechtenraad via het middel van de Universal Periodic Review, misstanden te benoemen, zoals bijvoorbeeld in de aankomende review van Kirgizië, een land dat opvalt op de lijst door de snelle verslechtering van de positie van christenen en andere religieuze en niet-religieuze minderheden?
Nederland doet in de Universal Periodic Review(UPR) regelmatig aanbevelingen over vrijheid van religie en levensovertuiging en vraagt in de VN-Mensenrechtenraad actief aandacht voor de bescherming van religieuze minderheden. Samen met gelijkgezinde partners zal Nederland de situatie in Kirgizië en andere landen waar de religieuze vrijheid onder druk staat, aan de orde blijven stellen. De negatieve ontwikkelingen in Kirgizië zullen worden meegenomen in de Nederlandse aanbevelingen tijdens de 49e UPR-sessie in mei 2025.
Welke mogelijkheden ziet u om de vrijheid van religie en levensovertuiging een belangrijk agendapunt te maken in besprekingen met landen als Saoedi-Arabië, India en China, en de andere landen op de Ranglijst Christenvervolging die zowel qua handel als diplomatiek belangrijke partners zijn van Nederland?
Zowel bilateraal als in EU-verband zijn mensenrechten onderwerp van gesprek met de autoriteiten van landen zoals Saoedi-Arabië, India en China. Op voorstel van onder meer Nederland is vrijheid van religie bijvoorbeeld expliciet besproken tijdens de EU-India Mensenrechtendialoog die op 8 januari jl. plaatsvond. Tijdens het inkomende bezoek van Chinese vicepremier Ding Xuexiang op 21 en 22 januari jl. zijn de mensenrechtensituaties in Xinjiang en Tibet besproken. Op 22 en 23 oktober jl. bracht de Mensenrechten Ambassadeur een bezoek aan Saoedi-Arabië in het kader van de bilaterale mensenrechtendialoog tussen beide landen.
Klopt het dat Pakistan al jaren een speciale EU-handelsstatus (GSP+) kent? Klopt het tevens dat de beloofde verbetering op het gebied van mensenrechten, inclusief de vrijheid van religieuze minderheden waaronder christenen en bijvoorbeeld ook de Ahmadiya moslimminderheid niet behaald lijkt, en dat de situatie op dit terrein zelfs lijkt te verslechteren? Welke mogelijkheden ziet u in dit verband om ervoor te zorgen dat de regering van Pakistan serieus werk gaat maken van een verbetering?
Pakistan valt sinds 2014 onder het APS+ schema van het Algemeen Preferentieel Stelsel. In ruil voor het implementeren van 27 internationale verdragen op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten, milieu en goed bestuur, krijgen APS+ landen tariefvrije toegang voor 66% van de EU-tarieflijnen. De effectieve implementatie van die verdragen wordt door de Europese Commissie gemonitord.
De Europese Commissie riep Pakistan in het APS+ monitoringsrapport van november 2023 o.a. op om maatregelen te nemen ter verbetering van rechten van minderheden en vrijheid van religie en levensovertuiging. Ook in de huidige monitoringscyclus zijn dit aandachtspunten. De Europese Commissie brengt waarschijnlijk in juni 2025 een bezoek aan Pakistan in het kader van de tweejaarlijkse APS+ monitoringscyclus. Nederland heeft, in lijn met de motie Ceder en Stoffer2 in Brussel het belang benadrukt om effectieve maatregelen ter bescherming van religieuze minderheden zwaar mee te laten wegen in de beoordeling van Pakistan. In EU-verband wordt consistent de boodschap aan de Pakistaanse autoriteiten overgebracht dat verlenging van de Pakistaanse APS+ status mede afhangt van voortgang op mensenrechten, waaronder de situatie van religieuze minderheden. Zo vonden er in november 2024 twee dialogen plaats tussen Pakistan en de EU (de «Pakistan-EU Sub-Group meeting on Democracy, Governance, Rule of Law and Human Rights» en de «Pakistan-EU Sub-Group on Trade») waarin onder andere de APS+ onderwerp van gesprek was. Bij deze gesprekken is van de zijde van de EU het belang van volledige implementatie van de 27 internationale verdragen benadrukt. Nederland brengt deze boodschap ook bilateraal over, meest recentelijk tijdens de bilaterale politieke consultaties in Islamabad op 20 januari 2025.
Herkent u de signalen uit landen uit sub-Sahara Afrika en ook Jemen dat bij de distributie van noodhulp sprake is van discriminatie? Wat bent u van plan te doen om NGO’s en andere partners te stimuleren op het gebied van religieuze geletterdheid en een gelijke behandeling te garanderen voor een ieder, ongeacht leeftijd, geslacht religie of levensovertuiging?
Humanitaire hulp wordt geboden op basis van humanitaire principes (neutraliteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en menselijkheid) en een analyse van de hulpbehoeftes. Dit heeft tot doel om ervoor te zorgen dat hulp de mensen met de hoogste noden bereikt, inclusief kwetsbare groepen. In gevallen waar berichten ons bereiken dat gemarginaliseerde groepen niet bereikt worden gaat Nederland het gesprek hierover aan met hulporganisaties en met nationale overheden die als eerste verantwoordelijk zijn voor mensen in nood. Nederland heeft geen signalen ontvangen dat er momenteel sprake zou zijn van discriminatie jegens religieuze minderheden bij de distributie van noodhulp in sub-Sahara Afrika en Jemen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over toekomstige samenwerking met maatschappelijke organisaties van 11 november jl. van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, blijft er in het nieuwe programma voor het maatschappelijk middenveld na 2025 aandacht voor het beschermen en promoten van mensenrechten en fundamentele vrijheden van kwetsbare groepen met specifieke inzet op religieuze minderheden en lhbtiq+-personen.
Herkent u het beeld dat in landen als Nigeria, Burkina Faso, Myanmar en India veel mensen op de vlucht zijn binnen het eigen land? Hoe kan Nederland helpen om deze mensen die in eigen land gevlucht zijn (IDP’s) vrijwillig terug te laten keren, waarbij er speciale aandacht is voor veiligheid voorafgaand, tijdens en na de terugkeer, herstel en teruggave van land, huizen en andere eigendommen, humanitaire hulp, basisdiensten en duurzame mogelijkheden om in het levensonderhoud te voorzien en tot slot ook rechtspraak over gepleegde misdaden, veroordeling van schuldigen en rehabilitatie van slachtoffers?
Wereldwijd, waaronder in de genoemde landen, zijn veel mensen op de vlucht in eigen land. Deze landen zijn zelf primair verantwoordelijk voor de vrijwillige terugkeer van IDP’s. Waar mogelijk ondersteunt Nederland dit door programma’s gekoppeld aan migratie, veiligheid en rechtsorde. Zo konden mede door de Nederlandse bijdrage aan de Regionale Stabilisatiefaciliteit voor de Tsjaadmeerregio ruim 1,1 miljoen ontheemden terugkeren naar hun gemeenschap, of zich in een andere gestabiliseerde gemeenschap hervestigen – merendeels in Noordoost-Nigeria. Via het programma PROSPECTS3 investeert Nederland in meerdere landen in het verbeteren van toegang tot onderwijs, bescherming en werk voor IDP’s en gastgemeenschappen.
Op welke manier kan het kabinet de Nigeriaanse overheid en andere overheden in Sub-Sahara Afrika ondersteunen in het voeren van een actief beleid op het vinden, verzamelen en in beslag nemen van (hand)vuurwapens?
Het kabinet erkent het belang van de ondersteuning van overheden in het voeren van een actief beleid op het vinden, verzamelen en in beslag nemen van (hand)vuurwapens. In Nigeria ondersteunt Nederland de overheid middels een bijdrage aan de bovengenoemde Regionale Stabilisatiefaciliteit en aan de Europese Vredesfaciliteit (EPF). Via deze instrumenten wordt een Multinational Joint Task Force(MNJTF) ondersteund in militaire operaties tegen jihadistische bewegingen in de Tsjaadmeerregio, waarbij wapens in beslag worden genomen en vernietigd.
Welke mogelijkheden ziet u om een internationale onderzoekscommissie op te richten onder auspiciën van de VN om de aard en de omvang van het geweld in Nigeria te onderzoeken, met bijzondere aandacht voor de achterliggende religieuze identiteit van daders en slachtoffers van dit geweld?
Nederland zal in de Mensenrechtenraad actief aandacht blijven vragen voor religieus geweld, en de Speciaal Rapporteur Vrijheid van Religie en Levensovertuiging, Nazila Ghanea, oproepen aandacht te schenken aan de situatie in Nigeria. De Speciaal Rapporteur kan ook zelfstandig onderzoek doen naar landensituaties. In 2023 uitte de Speciaal Rapporteur, samen met andere VN-gezanten, nog haar zorgen over de situatie van christenen in Nigeria.
Nederland heeft tijdens de 57e Mensenrechtenraad (september jl.) Nigeria opgeroepen religieuze gemeenschappen te beschermen, en dit ook tijdens de Universal Periodic Review van Nigeria in 2024 opgebracht. Het kabinet acht het op dit moment onwaarschijnlijk dat er brede steun zal zijn voor het oprichten van een VN-gemandateerde internationale onderzoekscommissie voor religieus geweld in Nigeria.
Op welke manier dringt u er bij de Algerijnse regering op aan om alle waarschuwingen, sluitingsbevelen en rechtszaken tegen kerken en andere gebedshuizen in te trekken; te zorgen voor de onmiddellijke heropening van alle gesloten kerken; en toestemming te verlenen aan alle kerken die zijn aangesloten bij de Eglise protestante d'Algérie (EPA) om gehuurde gebouwen te blijven gebruiken als gebedshuizen?
De bilaterale relatie met Algerije is breed en beslaat vele beleidsterreinen. In gesprekken met de Algerijnse autoriteiten komt ook vrijheid van religie en levensovertuiging in beide landen aan bod. Zo sprak de Nederlandse ambassadeur in Algerije hier begin januari over met de Algerijnse Minister van Religieuze Zaken.
Wat is de strategie van het kabinet om technologische ontwikkelingen ook vanuit een mensenrechtenperspectief te bekijken en het voortouw te nemen bij het ontwikkelen van Europese en internationale normen en ethische kaders rond de export en het gebruik van technologie en AI over de hele wereld?
Het kabinet zet zich in voor het versterken van democratische principes en mensenrechten in de context van (nieuwe) technologieën, waaronder Artificiële Intelligentie. Hieronder valt de waarborging van mensenrechten en democratische beginselen bij standaarden voor nieuwe technologieën en het stimuleren van staten en bedrijven om mensenrechtenschendingen tegen te gaan. Het kabinet blijft bepleiten dat internationaal recht ook voor digitale middelen geldt, wereldwijd. De inzet staat verder beschreven in de Internationale Cyberstrategie (2023–2028).
De situatie in Syrië na het tijdperk Assad is op dit moment nog zeer onzeker, wat is de aanpak van Nederland als het gaat om een inclusieve behandeling van Syriërs die niet tot de religieuze meerderheid behoren, zoals christenen, Alevieten, niet-religieuzen en Koerden?
Het kabinet benadrukt sinds de val van het Assad regime het belang van een vreedzame en inclusieve transitie in Syrië. In gesprekken die gevoerd worden over Syrië en in internationale fora zoals de EU, zal Nederland dit blijven bepleiten. Zo heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 16 december 2024 opgeroepen tot bescherming van deze groepen. Daarnaast heeft de Speciaal Gezant voor Syrië tijdens zijn recente bezoek aan Damascus op 2 en 4 januari jl. het belang van de bescherming van alle gemeenschappen, waaronder christelijke minderheden, benadrukt. Voor het Nederlandse beleid met betrekking tot Syrië blijft de aandacht voor (religieuze) minderheden van belang.
Welke rol ziet u in het verband met de door Open Doors gesignaleerde ontwikkelingen voor de Nederlandse Speciaal gezant voor religie en levensovertuiging en de EU-gezant voor godsdienstvrijheid?
De Nederlandse Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging werkt middels coördinatie van diplomatieke inspanningen nauw samen met de EU-gezant om godsdienstvrijheid te bevorderen en vervolging van religieuze minderheden, waaronder christenen, tegen te gaan. Daarnaast heeft de Nederlandse Speciaal Gezant regelmatig contact met ngo’s, met name Faith Based Organisations, die zich inzetten voor godsdienstvrijheid. Zowel de Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging als de Mensenrechtenambassadeur gebruiken de publicaties van Open Doors regelmatig in hun werk. Ook proberen zij bij bezoeken aan landen waar veel christenvervolging plaatsvindt waar mogelijk kerken te bezoeken of christelijke gemeenschappen te ontmoeten.
Bent u bekend met de artikelen in het Nederlands Dagblad «Aramese christenen in Syrië vrezen voor hun bestaan en erfgoed: «Massale uittocht moet worden voorkomen»»1 en de Telegraaf «Israël waarschuwt voor gevaren van «slachter» Al-Sharaa: «Westen trapt vol in de val van nieuwe Syrische leider»»2?
Ja.
Hoe beoordeelt u de huidige veiligheidssituatie voor minderheden als Aramese christenen en Koerden in Syrië?
Sinds de val van het Assad-regime op 8 december 2024 is de situatie onoverzichtelijk. Het kabinet is bekend met de berichten over vermeende bedreigingen van inwoners van Maaloula door gewapende groepen. Tegelijkertijd blijft het HTS-leiderschap oproepen tot bescherming van alle gemeenschappen, onder wie ook Aramese christenen en Koerden. Het kabinet beschikt niet over informatie die berichten bevestigt dat er sinds de val van het Assad-regime sektarische incidenten hebben plaatsgevonden tegen Aramese christenen in Maaloula, maar we blijven dit monitoren.
Welke gevolgen verbindt u aan deze inschatting voor de Nederlandse en Europese diplomatieke inzet? Welke rol ziet u verder weggelegd voor Nederland en/of de Europese Unie (EU) in het waarborgen van constitutionele mensenrechten en een inclusieve politieke transitie naar een stabiel landsbestuur in Syrië?
Nederland benadrukt binnen de EU en in regionale contacten het belang van een door Syrië geleide inclusieve politieke transitie. In internationale fora, zoals de EU, zal Nederland blijven pleiten voor een vreedzame en inclusieve politieke transitie. Daarnaast heeft de Speciaal Gezant voor Syrië tijdens zijn recente bezoek aan Damascus op 2 en 4 januari jl. het belang van de bescherming van alle bevolkingsgroepen benadrukt.
Hoe beoordeelt u in dit licht de waarschuwingen van de Israëlische regering en waar blijkt dat uit in uw handelen?
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen die Israël heeft ten aanzien van de ontwikkelingen in Syrië. Nederland benadrukt in diplomatieke contacten het belang van een door Syrië geleide inclusieve politieke transitie met respect voor mensenrechten inclusief vrouwenrechten en gemeenschappen.
In hoeverre heeft u inzicht in de betrokkenheid van minderheden bij het opstellen van een nieuwe Syrische Grondwet, waarvan Hay’et Tahrir al-Sham (HTS)-leider al-Sharaa stelt dat het moet worden voorbereid en geschreven in de komende drie jaar?3
Onderwerpen zoals een politieke transitie, een nieuwe Grondwet en verkiezingen zullen aan bod komen in een nog te organiseren Nationale Dialoog Conferentie. Deze Conferentie is door de interim-regering aangekondigd maar er is nog geen datum bekendgemaakt. De interim-regering heeft aangekondigd vertegenwoordigers van alle geledingen van de Syrische bevolking uit te zullen nodigen.
Heeft de Speciaal Gezant voor Syrië toezeggingen gekregen of afspraken gemaakt met het interim-bestuur ten aanzien van de betrokkenheid van minderheden zoals christenen bij de politieke transitie? En zo ja, welke en met welk vervolg?
In de gesprekken van de Speciaal Gezant met de interim-regering in Damascus is de positie van etnische en religieuze gemeenschappen besproken, waarbij de interim-regering heeft aangegeven een Syrië na te streven waarin alle gemeenschappen zich thuis voelen. Zij zeggen daartoe direct contact te hebben gezocht met gemeenschaps- en geestelijke leiders.
Is de situatie in Maaloula aan bod gekomen in gesprekken met het interim-bestuur? Is het de inzet van HTS de oplopende spanningen in Maaloula te temperen en een massale uittocht van christelijke families kan voorkomen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat doet u met dit gegeven?
De Speciaal Gezant voor Syrië heeft tijdens zijn recente bezoek aan Damascus op 2 en 4 januari jl. gesproken over het belang van de bescherming van alle bevolkingsgroepen, inclusief Aramese christenen. Het kabinet onderstreept het belang van een rol in het politieke proces voor alle bevolkingsgroepen, waaronder christenen. De Speciaal Gezant heeft de situatie van christenen besproken tijdens zijn bezoek. De Speciaal Gezant heeft niet specifiek de situatie in Maaloula opgebracht.
Is in het gesprek tussen de Speciaal Gezant en het interim-bestuur naast over de aanwezigheid van Iran en Rusland, ook gesproken over aanwezigheid van Turkije en de vermoedde steun van deze staat aan de Sultan Suleiman Shah Brigade?
Er is met de Syrische interim-regering in dit eerste contact niet gesproken over specifieke milities of Brigades.
Bent u bekend met de uitspraak van Al-Sharaa dat Syrië en Rusland «gemeenschappelijke strategische belangen» hebben?4 Hoe zet u zich in om te voorkomen dat Rusland zijn strategische positie in Syrië terugwint in het huidige machtsvacuüm?
Tot welke inzichten hebben de gesprekken van de Speciaal Gezant met christelijke religieuze leiders geleid? Hoe gaat de Speciaal Gezant het ontstane beeld van de situatie betrekken bij eventuele vervolggesprekken met het interim-bestuur?
In de gesprekken heeft de interim-regering benadrukt dat religieuze en etnische minderheden al eeuwen een onlosmakelijk deel van de Syrische bevolking uit maken.
De christelijke geestelijk leiders die de Speciaal Gezant sprak hebben aangegeven niet als «minderheid» aangeduid te willen worden. Ook vanuit het leiderschap van de nieuwe regering, waaronder interim-Minister voor Buitenlandse Zaken Al-Shaibani, wordt duidelijk gemaakt dat men de term «minderheden», zoals veelal gebruikt in het Westen, wil vermijden. Dit creëert onnodige separatie tussen bevolkingsgroepen. Syrische christenen willen gezien worden als gelijk onderdeel van de Syrische bevolking en aangeduid als christelijke «gemeenschap».
Het kabinet zal bij vervolgcontacten het belang van een rol in het politieke proces voor alle bevolkingsgroepen, waaronder christenen, blijven benadrukken.
Bent u bekend met berichten dat HTS het onderwijsprogramma in de door hen gecontroleerde gebieden in Syrië ingrijpend heeft gewijzigd? Kunt u bevestigen dat deze wijzigingen, zoals gerapporteerd, een sterk ideologische insteek hebben, gericht op het herschrijven van geschiedenis en religieuze interpretaties?
Ja. In een reactie heeft de Syrische interim-Minister van onderwijs, Nazir al-Qadri, aangegeven dat verwijzingen naar de rol en functie van de familie Assad zijn aangepast. Hij gaf voorts aan dat het curriculum onveranderd blijft tot nog op te zetten commissies het eens zijn over een nieuw curriculum. Het kabinet acht het van belang dat de volle breedte van etnische en religieuze gemeenschappen in Syrië bij het transitie proces en het opnieuw opbouwen van een pluriforme gemeenschap, waar ook een geaccepteerd schoolcurriculum tot behoort, betrokken worden.
Hoe beoordeelt u de aanpassing in het curriculum waarbij de verwijzing naar «zij op wie (Allah) woedend is» expliciet wordt gekoppeld aan «christenen en joden»? Wat is uw visie op het verwijderen van de Aramese Koningin Zenobia en de Aramese goden uit de geschiedenisboeken? Deelt u de zorg van vragenstellers dat met het herschrijven van geschiedenis en schoolboeken, vrijheden en een cultuur waarin minderheden zich veilig weten steeds meer beknelt raken? Wordt het Syrisch bestuur hierop aangesproken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Wat is uw reactie op de wijziging van de definitie van «martelaar,» waarbij dit nu verwijst naar iemand die sterft voor de islam in plaats van voor het vaderland? Welke gevolgen kan deze aanpassing hebben voor het bredere veiligheidsklimaat in Syrië?
Zie het antwoord op vraag 11.
Kunt u toelichten welke consequenties de afschaffing van de term «Ottomaanse bezetting» en het verwijderen van de jaarlijkse herdenking op 6 mei, waarop Syrische leiders door de Ottomanen werden geëxecuteerd, hebben?
Zie het antwoord op vraag 11.
Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland, binnen de EU en de Verenigde Naties (VN), om aandacht te vragen voor deze zorgwekkende ontwikkelingen?
Verschillende landen zijn sinds de val van het Assad-regime bijeengekomen om de situatie in Syrië te bespreken, waarbij werd opgeroepen tot de bescherming van de rechten van gemeenschappen. Bijvoorbeeld op 14 december 2024 in Aqaba in Jordanië en op 12 januari jl. in Riyadh in Saoedi-Arabië, maar ook binnen VN- en EU-verband. Daarnaast hebben verschillende landen een bezoek aan Damascus afgelegd voor gesprekken met het interim-bestuur, waarin het belang van de rechten van minderheden en van een inclusieve politieke transitie is benadrukt. Ook worden er, onder andere door Nederland, verschillende initiatieven ondersteund die zich richten op accountability en de bescherming van mensenrechten.
Welke rol kan Nederland spelen in het bevorderen van een toekomst waarin inclusief en feitelijk correct onderwijs in Syrië wordt hersteld?
Zie het antwoord op vraag 11.
Kunt u bevestigen dat er momenteel een avondklok van kracht is in Homs, Syrië? Zo ja, welke maatregelen nemen de Syrische autoriteiten om deze avondklok te handhaven, en wat zijn de gevolgen hiervan voor de lokale bevolking, met name voor minderheden in de stad?
Het kabinet is bekend met de beelden en de avondklok in de stad Homs. Inmiddels heeft de interim-regering op 12 januari een beperkte militaire actie in de stad Homs uitgevoerd, die op 16 januari is afgerond, gericht op elementen van het oude-regime en het vinden van wapenvoorraden. Inmiddels is de avondklok opgeheven.
Bent u bekend met videobeelden die de situatie in Homs tijdens de avondklok documenteren? Wat is de beoordeling van de impact van deze avondklok op de mensenrechten en de bewegingsvrijheid van burgers in de regio?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u op de hoogte van berichten over pamfletten waarin de Syrische autoriteiten vrouwen oproepen tot het dragen van islamitische klederdracht? Wat is de officiële reactie van de Syrische regering op deze oproep?
Ik ben op de hoogte dat er individuen zijn die een strikte hijab willen bevorderen. Het Syrisch interim-bestuur heeft eerder aangegeven dat kledingswijze een individuele keuze betreft.
Welke inspanningen levert u om de mensenrechten en vrijheden van burgers in Syrië te ondersteunen, en welk beleid is er bij situaties zoals nu al gerapporteerd in Maaloula en Homs?
Momenteel zijn er geen concrete aanwijzingen dat er specifieke minderheidsgroepen gevaar lopen onder het huidige interim-bestuur. Het kabinet benadrukt sinds de val van het Assad regime het belang van de bescherming van mensenrechten en (religieuze) gemeenschappen, zoals christenen, Koerden, Druzen en Alawieten. In internationale fora, zoals binnen de EU, zal Nederland blijven pleiten voor een vreedzame en inclusieve politieke transitie. Zo heeft Nederland tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken op 16 december 2024 opgeroepen tot bescherming van deze groepen. Daarnaast heeft de Speciaal Gezant voor Syrië tijdens zijn recente bezoek aan Damascus op 2 en 4 januari het belang van de bescherming van alle bevolkingsgroepen benadrukt.
Wat doet Nederland om via internationale organisaties zoals de VN of andere mechanismen toezicht te houden op de mensenrechtensituatie in Syrië, en in hoeverre wordt de situatie in Homs daarbij geadresseerd?
Nederland zet zich al jaren in voor de verbetering van de mensenrechtensituatie in Syrië. Nederland steunt de VN-bewijzenbank van Syrië (IIIM) zowel politiek als financieel, en heeft voor 2024–2025 een bedrag van EUR 500.000 toegezegd. Met deze Nederlandse steun wordt het mechanisme in staat gesteld om bewijsmateriaal van mensenrechtenschendingen te blijven verzamelen. Daarnaast zet Nederland zich via de VN-Mensenrechtenraad in voor de verlening van het mandaat van de Commission of Inquiry (CoI) voor Syrië. De CoI doet sinds 2011 onderzoek naar mensenrechtenschendingen in Syrië. Aangezien de CoI gemandateerd is om alle vermeende mensenrechtenschendingen in Syrië te onderzoeken, staat het de commissie vrij om ook onderzoek te verrichten naar de situatie in Homs.
Welke humanitaire hulp biedt Nederland momenteel aan kwetsbare gemeenschappen in Syrië, en hoe wordt ervoor gezorgd dat deze hulp de meest getroffen bevolkingsgroepen, waaronder minderheden in Homs, bereikt?
Nederland ondersteunt al jaren bij het reageren op humanitaire noden in Syrië middels ongeoormerkte bijdragen, waardoor humanitaire organisaties snel hun middelen kunnen inzetten op basis van de grootste noden. Tevens ondersteunde Nederland specifiek in 2024 met EUR 19,2 miljoen via zowel de Dutch Relief Alliance (DRA) als VN-landenfondsen. Die steun wordt ingezet ten behoeve van de meest kwetsbare groepen. Dit kan ook gemeenschappen in Homs betreffen.
De acute medische situatie van Palestijnen in Gaza |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Israel raid empties northern Gaza’s last functioning major hospital of all patients and detains its director»1? Hoe beoordeelt u dit bericht en bent u al in gesprek met de Israëlische regering hierover?
Ja. Het kabinet heeft met zorg kennis genomen van de beschietingen op het Kamal Adwan-ziekenhuis en is zeer verontrust over de ontwrichting van het medische systeem in Gaza, en de grote impact op mensen die acute c.q. langdurige medische zorg nodig hebben. Zoals in de Kamerbrief van 21 januari jl. (Kamerstuk 23 432, nr. 546) is gemeld, wordt mede hierom in gesprekken met Israël steevast door het kabinet de noodzaak van een drastische toename van het hulpvolume voor de bevolking in de Gazastrook onderstreept.
Krijgen alle patiënten op dit moment de juiste medische zorg? Waar zijn alle patiënten allemaal naartoe overgebracht, zowel patiënten in kritieke toestand als patiënten in minder kritieke toestand? Kunnen zij daar voldoende zorg ontvangen en hoe verloopt het transport?
Het geweld in en rond het Kamal Adwan-ziekenhuis is op zichzelf uiterst zorgwekkend, maar het feit dat ook andere ziekenhuizen en medische posten in Noord-Gaza reeds grotendeels of volledig buiten dienst zijn geraakt maakt de impact extra groot. Patiënten werden uit het getroffen ziekenhuis geëvacueerd, maar of zij elders voldoende zorg konden ontvangen is hoogst onzeker.
Daar waar in het artikel wordt gesteld dat een aantal patiënten in kritieke toestand naar het Indonesian Hospital is gebracht, maar de directeur-generaal stelt dat deze buiten functie is, kunt u aangeven of deze bewering klopt? Is het dan zo dat patiënten in kritieke toestand dus de facto geen zorg krijgen? Indien er geen zorg is, kunt u per ommegaande opheldering vragen aan de Israëlische autoriteiten?
Die berichten zijn mij bekend. Het kabinet kan niet verifiëren hoeveel hulp op welk moment in welk ziekenhuis kan worden geboden maar het medische systeem in Noord-Gaza is duidelijk ontwricht. Nederland roept de Israëlische autoriteiten op om het humanitair oorlogsrecht te allen tijde te respecteren, en om toegang voor (medische) hulp snel en blijvend te faciliteren. De verruiming van humanitaire toegang door het staakt-het-vuren biedt enig perspectief voor alle mensen in Gaza die medische noodhulp behoeven.
Kunt u aangeven hoeveel werkende ziekenhuizen/medische centra nog werkzaam zijn in Gaza? Hoeveel medisch personeel is er naar schatting nog operationeel?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) rapporteerde op 3 januari dat 20 van de 36 ziekenhuizen in Gaza waren gesloten en 16 nog deels operationeel. Hiermee was de totale capaciteit nog slechts 1800 ziekenhuisbedden. Daarnaast maakte de WHO melding van ernstige hinder bij de toelating en distributie van medische middelen, met vergaande consequenties voor de medische capaciteit.
Hoeveel veldhospita zijn er opgezet door Israël in Gaza? En hoeveel zijn daarvan in Noord-Gaza? Hoe beoordeelt u de stelling van de Verenigde Naties (VN) dat als gevolg van de inval 75.000 Palestijnen nu risico lopen2, ook in het licht van de stelling van de Israeli Defense Forces, zoas weergegeven in het artikel, dat de patiënten voorafgaand aan de operatie zijn geëvacueerd en «tienduizenden liters brandstof, voedsel en medische benodigdheden» zijn geleverd?
Volgens het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de VN (OCHA) zijn elf veldhospitalen operationeel in Gaza. Deze worden gerund door hulporganisaties als Artsen zonder Grenzen en de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging. In Deir al-Balah zijn vier veldhospitalen, in Khan Younis vijf en in Rafah twee. OCHA meldt dat van de elf veldhospitalen, zes volledig en vijf gedeeltelijk operationeel zijn. De in het artikel genoemde humanitaire levering van brandstof, voedsel, medische benodigdheden en andere essentiële goederen hield geen verband met Israëlische aanvallen op deze ziekenhuizen.
Hoeveel capaciteit hebben deze veldhospita en welke zorg kan er niet geleverd worden die normaal wel geboden kon worden in ziekenhuizen in Gaza?
De WHO meldde op 19 januari jl. n.a.v. het staakt-het-vuren dat de uitdagingen op het gebied van gezondheidszorg enorm blijven. Ziekenhuizen zijn beschadigd of gedeeltelijk verwoest. Medische evacuaties vanuit Gaza naar het buitenland verlopen nog steeds moeizaam. Veldhospitalen kunnen de rol van reguliere ziekenhuizen niet volledig opvangen. Er blijft een ernstig tekort aan gespecialiseerde zorg.
Daar waar in het artikel wordt gesteld dat er 240 mensen zijn opgepakt, waaronder de directeur, en verder wordt vermeld dat Hamas een basis had opgeslagen in het ziekenhuis, in hoeverre kunt u verifiëren of dit klopt?
Het kabinet heeft niet de informatie om dergelijke beweringen te kunnen verifiëren.
Als de bewering niet klopt of er geen enkel bewijs voor geleverd kan worden, kunt u dan per ommegaande om de vrijlating van het medisch personeel, de directeur dr. Abu Safiya, verzoeken?
Ik heb in mijn gesprekken met Israël het belang van bescherming van medisch personeel benadrukt. Het blijft ook na het staakt-het-vuren belangrijk dat hier aandacht voor blijft bestaan, en dat fundamentele rechten van medische staf worden gerespecteerd. Het kabinet zal de Israëlische autoriteiten hiertoe blijven oproepen, ook met betrekking tot de gearresteerde ziekenhuisdirecteur
Waar is de stelling van Amnesty International, dat er sprake was van marteling van het medisch personeel, op gebaseerd? Kunt u verifiëren of dit klopt en, als dat zo is, per ommegaande actie verzoeken van de Israëlische regering om de verantwoordelijken te vervolgen?
Het kabinet heeft geen kennis over de bron van de stelling van Amnesty International en kan deze dus ook niet verifiëren.
Daar waar het United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) stelt dat de Israëlische autoriteiten 48 van de 52 pogingen van de VN om de humanitaire toegang tot Noord-Gaza te coördineren hebben geweigerd en dat «vier goedgekeurde bewegingen allemaal met belemmeringen te maken kregen», betekent dit dat er geen hulp Noord-Gaza binnenkomt of gebeurt dat op andere manieren? Zo ja, via welke andere manieren/kanalen?3
De toevoer van hulpgoederen tot Gaza was zeer slecht voordat het staakt-het-vuren inging op 19 januari jl. Dat geldt met name voor toegang tot delen van Noord-Gaza, waar de VN en andere hulporganisaties nagenoeg geen humanitaire hulp konden leveren. In periode van 6 oktober tot 31 december 2024 hebben de VN 165 pogingen ondernomen om hulpgoederen te leveren in Noord-Gaza, waarvan 149 pogingen werden geweigerd. Zestien pogingen werden toegestaan, maar in de praktijk belemmerd op het vlak van veiligheidsgaranties en andere problemen met toegang.
Is er inmiddels sprake van officieel vastgestelde honger in (Noord)-Gaza? Zo ja, kunt u van de Israëlische regering per ommegaande eisen een einde te maken aan de situatie en voldoende voedselleveranties te faciliteren?
Er was en is sprake van honger in de Gazastrook. In de rapportage van het gezaghebbende Integrated Food Phase Classification (IPC) gepubliceerd op 17 oktober 2024 werd geschat dat 1,84 miljoen Gazanen in acute voedselonzekerheid leefden. Daarnaast waarschuwde de IPC op 8 november 2024 voor het acute risico op hongersnood in Noord-Gaza, waarbij de grenscriteria voor hongersnood wellicht al waren bereikt. Vaststelling van hongersnood is een technische aangelegenheid, en uiterst complex in een context zoals Gaza, maar een dergelijke waarschuwing van IPC noopt tot doortastende actie van de internationale gemeenschap. Nederland heeft veelvuldig bij Israël aangedrongen op het onmiddellijk verruimen van humanitaire toegang. De toegangssituatie lijkt ten gevolge van het staakt-het-vuren te zijn verbeterd, maar zorgen van de internationale gemeenschap over honger blijven bestaan. Nederland volgt de ontwikkelingen met prioriteit en blijft Israël oproepen om ervoor te zorgen dat humanitaire leveringen – zowel de invoer van goederen als benodigdheden voor distributie – voldoende worden gefaciliteerd.
Welke indruk heeft u nu met betrekking tot de vraag of er sprake is van een eerlijke verdeling van voedsel onder (religieuze minderheden)/verschillende clans, aangezien in eerdere berichtgeving werd gesteld dat (religieuze) minderheden in Gaza, zoals Palestijnse Christenen, bij de verdeling van voedsel benadeeld werden.
Humanitaire organisaties trachten hulp, waaronder voedselhulp, zoveel als mogelijk te verdelen op basis van de grootste noden, conform de humanitaire principes van menselijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid. Wel heeft de extreme en volatiele conflictsituatie in de Gazastrook de ordentelijke distributie van humanitaire hulp ernstig bemoeilijkt. Met berichten over specifieke benadeling van religieuze minderheden bij distributies is het kabinet niet bekend.
Gelet op berichten over slachtoffers als gevolg van onderkoeling4, hoeveel kinderen zijn inmiddels aan onderkoeling in Gaza overleden?
De VN maakten begin januari melding van het vreselijke nieuws dat ten minste acht baby’s aan de gevolgen van onderkoeling zijn overleden in de laatste weken van 2024.
Zijn er voldoende humanitaire hulpgoederen geleverd om de kou tegen te gaan, specifiek voor pasgeborenen? Zo niet, kunt u bij de Israëlische autoriteiten opheldering vragen en erop aandringen dit per ommegaande mogelijk te maken?
De levering van hulpgoederen ter voorbereiding op de winter werd ernstig belemmerd. De hulpverlening in oktober – ondanks diplomatieke druk van Nederland en andere landen alsook vanuit de hulporganisaties zelf – kwam nagenoeg tot stilstand. Hulp kon in november en december bij lange na niet voldoende worden opgeschaald. Dat maakt dat veel Palestijnen in de Gaza nu niet voldoende beschermd zijn tegen het koude weer en de regen. Het staakt-het-vuren van 19 januari jl. biedt voorzichtig meer ruimte voor de levering van hulpgoederen, waaronder goederen voor onderdak en winterization, maar uitdagingen ten aanzien van de opschaling van hulpverlening blijven aanzienlijk. Nederland zal blijven benadrukken dat Israël de plicht heeft om ervoor te zorgen dat humanitaire hulp veilig en effectief geleverd en gedistribueerd kan worden.
Wat is de sterfte bij geboorte in Gaza in 2024? In hoeverre verschilt dit van overige jaren in de periode 2019–2023?
De kans op miskramen en sterfte bij geboorte is aanzienlijk toegenomen in de Gazastrook door de oorlog, zoals ook blijkt uit het thematische rapport over aanvallen op ziekenhuizen in Gaza dat op 31 december werd gepubliceerd door het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de Mensenrechten (OHCHR). In een door medisch-academisch tijdschrift The Lancet gepubliceerd onderzoek van 23 januari jl. wordt onderbouwd dat de levensverwachting in de Gazastrook in de eerste twaalf maanden van de oorlog is gedaald met 34,9 jaar.
Wat is de huidige populatie van Gaza per 31-12-2024, voor zover bekend of geschat op basis van betrouwbare bronnen? In hoeverre verschilt dit van de jaren 2019, 2020, 2021, 2022 en 2023?
Volgens het Palestijnse Centraal Bureau voor de Statistiek was de populatie in 2023 2.226.544. Mede door de oorlog zijn geen recente betrouwbare cijfers over de populatie beschikbaar.
Wat zijn momenteel de meest voorkomende ziekten/kwalen waar men in Gaza aan overlijdt? Zijn er voldoende medicijnen/apparatuur voor behandelingen? Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat de medische zorg in Gaza gewaarborgd wordt en blijft?
In de Gazastrook zijn veel gevallen van besmettelijke ziekten – waaronder acute luchtweginfecties, diarree, huiduitslag, waterpokken, geelzucht – en de verspreiding daarvan, te midden van chronische waterschaarste en gebrekkig beheer van afval- en rioolwater. Zo werd het poliovirus gedetecteerd op 16 juli 2024, waarna er een campagne is opgezet door het Ministerie van Gezondheid in Gaza in samenwerking met de WHO, UNRWA, UNICEF en andere partners. Op 17 januari jl. meldde de VN dat de uitdagingen nog steeds enorm zijn voor Gaza, met tekorten aan voedsel, brandstof en medische benodigdheden. Meer dan 12.000 patiënten, van wie een derde kinderen, wacht nog steeds op evacuatie voor gespecialiseerde zorg. Sinds de ingang van het staakt-het-vuren op 19 januari komt de toevoer van hulpgoederen op gang, maar daarmee nemen de noden nog niet af. Het is cruciaal dat dat de condities van het staakt-het-vuren het herstel van zowel medische noodhulp als algemene toegang tot medische zorg mogelijk maken. Het is tevens van belang dat medische evacuaties beter en sneller doorgang kunnen vinden, bijvoorbeeld via de grensovergang bij Rafah. Hier zal het kabinet zich, ook in komende periode, diplomatiek voor blijven inzetten. Zo heb ik hier recent over gesproken met mijn Egyptische counterpart.
Welke stappen zijn er mogelijk om via luchttransport de humanitaire hulp te doen toenemen? Welke rol kunt u spelen om tot een permanente luchtbrug te komen?
Verreweg de meest effectieve weg om hulp de Gazastrook in te krijgen is het verruimen en versnellen van toegang over land. Dit heeft prioriteit en daarom heeft Nederland in december 2024 een bijdrage van EUR 5 miljoen toegekend aan de Jordaanse landroute, die de afgelopen maanden een levensader vormde voor de humanitaire hulpverlening aan Gaza. De Nederlandse steun draagt bij aan het onderhoud en de opschaling van deze route.
Omdat via de lucht slechts kleine hulpvolumes geleverd kunnen worden en airdrops relatief kostbaar zijn, is dit een laatste redmiddel wanneer landtoegang niet mogelijk is. In een multinationale coalitie onder aanvoering van Jordanië heeft Nederland in het voorjaar van 2024 in totaal tien airdrops uitgevoerd voor hulp aan de noodlijdende Gazaanse bevolking. Deelname aan airdrops met militaire transporttoestellen is sindsdien gepauzeerd. Wel steunt Nederland het Jordaanse initiatief voor een helikopterluchtbrug tussen Jordanië en de Gazastrook voor lichte hoogwaardige goederen zoals medicijnen. Defensie heeft twee specialisten ter beschikking te gesteld om vanuit Amman een bijdrage te leveren aan de planning cell voor dit initiatief. Van een permanente luchtbrug is op dit moment echter geen sprake.
Bij de afweging voor nieuwe hulp via de lucht spelen meerdere factoren een rol. Behalve de situatie op de grond en de beschikbaarheid van benodigde capaciteiten en middelen, wordt de inzet op andere hulpsporen in samenhang meegewogen. In dit kader verwelkomt het kabinet de groei van het aantal trucks met hulpgoederen dat sinds het staakt-het-vuren Gaza heeft bereikt. Deze hulpverlening over land blijft de primaire inzet van dit kabinet.
Welke stappen zijn er mogelijk om via zeetransport de humanitaire hulp te doen toenemen? Worden er nieuwe stappen ondernomen om een stabiele haven te bouwen? Welke rol kunt u spelen om tot een permanente stroom van humanitaire hulp via de zee te komen?
Ook voor humanitaire hulp via zee geldt: de route over land is effectiever en efficiënter. In de Gazastrook ontbreekt het bovendien aan de benodigde haveninfrastructuur. De door de VS aangelegde tijdelijke pier voor de kust van Gaza werd geplaagd door slechte weersomstandigheden en complexe logistiek. Nederland heeft de inspanningen van Cyprus en internationale partners om een maritieme corridor op te zetten naar de Gazastrook (waaronder via de haven van Ashdod) gesteund, maar hulpverlening langs deze weg is niet op grote schaal op gang gekomen en Nederland zet momenteel niet meer actief in op deze route.
Daar waar midden december het bericht kwam dat een staakt-het-vuren in Gaza nabij was, wat is momenteel de stand van zaken? Waarom is er een vertraging en hoe zien de voorwaarden eruit waarover momenteel nog geen overeenstemming is?5
Op 15 januari jl. hebben Israël en Hamas een overeenkomst bereikt over het staakt-het-vuren. Deze is op 19 januari jl. ingegaan. Nederland zet zich onverminderd in om het staakt-het-vuren te helpen handhaven.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, zo uitgebreid mogelijk en voor 5 januari 2025?
Het is helaas niet gelukt om te voldoen aan uw verzoek. Het vergaren van de juiste informatie om uw vragen te beantwoorden nam veel tijd in beslag. Wel heb ik de vragen, conform uw verzoek, onafhankelijk beantwoord.
Het bericht 'Asielzoekers met bekeringsverhaal krijgen minder vaak een verblijfsvergunning, zien advocaten' |
|
Diederik van Dijk (SGP), Diederik Boomsma (CDA), Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat asielaanvragen waarin een bekering als grond voor vervolging wordt opgegeven, nu strenger beoordeeld worden, zoals advocaten aangeven?1
Per 1 juli 2024 heeft er een wijziging plaatsgevonden van het beoordelingskader voor asielaanvragen. Deze wijziging betrof onder meer een aanpassing aan het gehanteerde toetsingskader ten aanzien van de bewijslastverdeling, waaronder de geloofwaardigheidsbeoordeling. Die wijziging gold voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van alle asielaanvragen, niet alleen die van aanvragen waarin een religieus motief als grond voor vervolging wordt opgegeven.
In de beoordeling van geloofwaardigheid worden alle relevante elementen, zoals door de vreemdeling naar voren gebracht of overgelegd, betrokken. Vergeleken met de uitvoeringspraktijk van voor de beleidswijziging, hebben documenten een meer prominente plek in de beoordeling. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij de beoordeling zoals volgt uit de Kwalificatierichtlijn. Het zal niet voor alle vreemdelingen mogelijk zijn om hun asielrelaas met documenten te onderbouwen. In die gevallen zal, net als voorheen, een beoordeling gemaakt worden van de geloofwaardigheid op grond van de overgelegde verklaringen en documenten, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante omstandigheden. Op die manier wordt rekening gehouden met de moeilijke bewijspositie waarin vreemdelingen (kunnen) verkeren. Aanvragen waarin bekering als grond voor vervolging wordt aangevoerd, worden in beginsel dan ook niet strenger beoordeeld. Daarnaast is Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid niet gewijzigd. Deze Werkinstructie wordt in zaken waarin een bekeringsmotief is aangevoerd dan ook steeds betrokken bij de beoordeling van de verklaringen van de vreemdeling.
Op welke manieren is het beleid aangescherpt?
In de oude werkwijze werden de overgelegde documenten meegewogen met de verklaringen en alle andere bewijsstukken om tot een oordeel over de geloofwaardigheid te komen. Dit deed onvoldoende recht aan de mogelijkheid die in de Kwalificatierichtlijn is opgenomen om het relaas volledig te onderbouwen met documenten. Voorts worden nu alle omstandigheden van de zaak beter betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid. De vreemdeling moet een oprechte inspanning verrichten om diens aanvraag te staven, diens verklaringen moeten samenhangend en aannemelijk zijn en de vreemdeling moet in grote lijnen als geloofwaardig worden beschouwd wil de IND de geloofwaardigheid aannemen. Verder moeten alle documenten zijn overgelegd waarover de vreemdeling redelijkerwijs kan beschikken en moet de aanvraag tijdig zijn ingediend of moet er een verklaring zijn gegeven waarom het niet mogelijk was dat te doen.
In de huidige werkwijze wordt daarom eerst beoordeeld of het motief volledig is onderbouwd met (objectieve) documenten. Indien het motief voldoende met (objectieve) documenten is onderbouwd, kan dit motief op basis daarvan reeds geloofwaardig worden geacht. Indien het motief niet volledig is onderbouwd met documenten, zal de geloofwaardigheid van het motief worden beoordeeld aan de hand van de geloofwaardigheidstoets zoals vervat in de vijf cumulatieve voorwaarden van artikel 31, zesde lid Vreemdelingenwet 2000 en artikel 4, vijfde lid van de EU Kwalificatierichtlijn. Indien aan alle vijf de voorwaarden wordt voldaan kan het motief alsnog geloofwaardig worden geacht.
Wat betreft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering, zal de nadruk in veel gevallen liggen op hetgeen de vreemdeling heeft verklaard. Die verklaringen zullen, net als voorheen, beoordeeld worden volgens de Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid. Deze werkinstructie is op 1 juli 2024 niet gewijzigd.
Klopt het dat minder asielaanvragen op grond van bekering dit jaar zijn toegewezen? Komt dit doordat er minder geloofwaardige verzoeken zijn gedaan of weegt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de inhoud van het vluchtrelaas anders dan voorheen?
De IND beschikt niet over deze informatie omdat niet op geaggregeerd niveau wordt bijgehouden wat het asielmotief is van zaken die worden ingewilligd en afgewezen.
Kunt u aangeven hoeveel asielaanvragen bekering als motief hadden in de afgelopen vijf jaar en hoeveel daarvan zijn afgewezen en hoeveel daarvan zijn toegewezen?
De IND beschikt niet over deze informatie omdat niet op geaggregeerd niveau wordt bijgehouden wat het asielmotief is van zaken die worden ingewilligd en afgewezen.
Klopt het dat er van asielzoekers verwacht wordt meer van het relaas met documenten te onderbouwen? Zo ja, met welk type documenten dient volgens u het asielrelaas onderbouwd te worden?
Nee, van vreemdelingen wordt niet verwacht dat zij het relaas met documenten onderbouwen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 1 en 2 klopt het wel dat vreemdelingen onder de huidige werkwijze een extra mogelijkheid krijgen, zoals ook neergelegd in de Kwalificatierichtlijn, om het relaas volledig te onderbouwen met documenten. Dat zij het relaas met documenten onderbouwen wordt echter niet van hen verwachten. Documenten hebben zo wel een meer prominente plek in de beoordeling gekregen. De IND beoordeelt in de huidige werkwijze eerst of het asielmotief volledig is onderbouwd met (objectieve) documenten. Indien het motief voldoende met (objectieve) documenten is onderbouwd, kan dit motief op basis daarvan als geloofwaardig worden geacht. Ook alle «niet-objectieve» documenten, zoals verklaringen van derden worden nog altijd betrokken bij de beoordeling, conform WI 2022/3 voorschrijft.
Met welk type documenten kan een asielzoeker onderbouwen dat hij of zij met vervolging om politieke of religieuze redenen te maken heeft? Kent u dergelijke documenten uit de praktijk?
Zoals uiteengezet in Werkinstructie 2024/6 moet het gaan om objectieve documenten die authentiek zijn en waarvan de echtheid kan worden vastgesteld en die bevestigen wat de vreemdeling heeft verklaard. In beginsel kunnen documenten als objectieve onderbouwing gelden, indien:
Ook kan het gaan om objectieve, openbare bronnen die zien op de persoonlijke omstandigheden en de verklaringen van de vreemdeling bevestigen.
In bovengenoemde werkinstructie wordt een voorbeeld gegeven van een authentiek en onvervalst arrestatiebevel waaruit blijkt dat de vreemdeling wordt gezocht vanwege politieke activiteiten. Dit is slechts één voorbeeld van een type document dat een asielzoeker kan aanleveren om diens asielmotief te onderbouwen.
In het geval van vervolging om politieke of religieuze redenen zal het in veel gevallen niet mogelijk zijn om de overtuiging met documenten te onderbouwen. De problemen die de vreemdeling heeft ervaren als gevolg van die overtuiging kunnen mogelijkerwijs echter wel met documenten onderbouwd worden. Wat betreft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering, zal de nadruk in veel gevallen liggen op hetgeen de vreemdeling heeft verklaard. Die verklaringen zullen, net als voorheen, beoordeeld worden volgens de Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid. Deze werkinstructie is op 1 juli 2024 niet gewijzigd.
Dienen dergelijke documenten altijd origineel te zijn? Zo ja, waarom acht u dit een redelijke eis?
Ja, in beginsel is het niet mogelijk om een asielmotief enkel op basis van kopieën van documenten aannemelijk te maken, omdat de authenticiteit van kopieën niet is vast te stellen. Kopieën kunnen uiteraard wel betrokken worden bij de geloofwaardigheidstoets die volgt als het motief niet volledig met documenten is onderbouwd en deze verband houden met de verklaringen van de vreemdeling. Daarmee wordt nadrukkelijk niet voorbijgegaan aan documenten die niet aan de eisen voldoen om het relaas volledig te onderbouwen.
Is er iets veranderd aan de geloofwaardigheidsbeoordeling voor asielverzoeken met een bekeringsmotief en zo ja, wat precies?
Voor het antwoord op vraag 8 verwijs ik u graag naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe komen beslismedewerkers aan de benodigde kennis voor de beoordeling van asielverzoeken met een bekeringsmotief en hoe is deze kennis geborgd in de IND? Worden dergelijke asielverzoeken in de praktijk behandeld zonder betrokkenheid van een bekeringscoördinator?
De IND investeert op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van bekering en afvalligheid. Naast de verplichte EUAA-modules Evidence Assessment, Inclusion, en Interviewing Vulnerable Persons en modules over de uitvoering van de Procedurerichtlijn en de Integrale Geloofwaardigheidsbeoordeling, worden er trainingen gegeven over bekering en afvalligheid.
Verder wordt in elke zaak een bekeringscoördinator geraadpleegd. Dit zijn medewerkers met kennis van en ervaring met zaken waarin een religieus motief wordt aangevoerd. De bekeringscoördinatoren overleggen periodiek met elkaar, waarbij ervaringen worden gedeeld over zaken waarin een religieus motief is aangevoerd, jurisprudentie wordt besproken en (beleids)ontwikkelingen worden toegelicht. Ook vinden er gesprekken plaats met het maatschappelijk middenveld. Voor zaken waarin een religieus motief is aangevoerd, zijn er gelet hierop, dan ook al een aantal kwaliteitswaarborgen geïmplementeerd.
Kunt u reageren op de stelling van de in het artikel aangehaalde advocaten die zeggen dat veel IND-medewerkers weinig begrip hebben van het christendom en van het proces van bekering?
Dat medewerkers van de IND weinig begrip hebben van het christendom en proces van bekering, herken ik niet. Zoals in mijn antwoord op vraag 9 reeds uiteengezet, kennen zaken waarin een religieus motief is aangevoerd reeds meer waarborgen dan andere zaken. Verder wordt primair uitgegaan van de verklaringen van de vreemdeling. Uiteraard blijven het complexe zaken, maar de IND is toegerust om te voldoen aan de wettelijke taak die op hen rust om ook deze aanvragen te beoordelen.
Hoe lang werkt de gemiddelde beslisambtenaar bij de IND? Klopt het dat personeelsverloop de kennis en kunde binnen de IND aantast? Zo nee, hoe wordt dat effectief voorkomen?
Het is niet mogelijk om uit de systemen van de IND betrouwbare informatie te generen over hoe lang de gemiddelde beslisambtenaar bij de IND werkt. Er is voldoende kennis en kunde binnen de IND voor het behandelen van deze aanvragen. Daarnaast worden nieuwe medewerkers door ervaren medewerkers opgeleid. Daarmee wordt de kennis en kunde ook weer overgedragen aan de nieuwe medewerkers. Verder zijn er juist in zaken waarin een religieus motief is aangevoerd voldoende kwaliteitswaarborgen om de kennis en kunde op peil te houden.
Maakt kennis van het christendom en bekering onderdeel uit van de opleiding voor beslisambtenaren? Zo ja, op welke manier maakt dit deel uit van de opleiding?
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 9 investeert de IND op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van bekering en afvalligheid.
De IND zet in op het behoud van expertise door alle medewerkers generalistisch te trainen. Hierdoor zijn alle medewerkers getraind in het beoordelen van aanvragen waarin bekering of afvalligheid als motief wordt aangevoerd, en blijft de IND in staat deze beoordeling te verrichten. De deskundigheid van de IND is verder verankerd in werkinstructies, specifieke trainingen die verplicht zijn voor alle medewerkers en in het raadplegen van een bekeringscoördinator in zaken waarin de asielzoeker bekering tot een andere religie of afvalligheid wordt aangevoerd als asielmotief.
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel gepubliceerd in het Nederlands Dagblad waarin gesteld wordt dat medewerkers soms over te weinig kennis van het christelijk geloof beschikken en bovendien hun subjectieve mening daarover gegeven?2 Erkent u dat de voorbeelden gegeven in het artikel in de praktijk voorkomen? Zo nee, kunt u dit antwoord onderbouwen?
Ik ben bekend met het opinieartikel dat is gepubliceerd in het Nederlands Dagblad. Ik herken niet dat medewerkers over te weinig kennis van het christelijk geloof beschikken, noch dat zij hun subjectieve mening daarover geven. Verder verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 9 en vraag 12.
Hoe kan het voorkomen dat IND-medewerkers persoonlijke, subjectieve opvattingen over religies in hun vraagstelling door laten klinken? Acht u dit professioneel en wenselijk? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen?
Dat IND-medewerkers persoonlijke, subjectieve opvattingen over religies in hun vraagstelling door laten klinken, herken ik niet. Voor het overige verwijs ik naar hetgeen ik uiteengezet heb in mijn antwoord op vraag 13.
Op welke manier wordt externe expertise op dit thema betrokken bij beslissingen over asielverzoeken met een bekeringsmotief?
In individuele zaken weegt de IND ingebrachte informatie van externe experts, zoals de rapporten van Commissie Plaisier, altijd mee in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde bekering. De relevantie en weging van deze externe expertise is ook neergelegd in de verschillende werkinstructies. Hiermee is de rol van een externe deskundige dus reeds vastgelegd in de asielprocedure. Het gewicht dat wordt toegekend aan externe expertise is afhankelijk van de geleverde input, op welke wijze dit tot stand is gekomen en van de individuele omstandigheden van de zaak. Het is echter primair aan de asielzoeker om middels zijn eigen verklaringen aannemelijk te maken aan de IND dat hij is bekeerd. Daarnaast is het aan de IND om een oordeel te vormen ten aanzien van de geloofwaardigheid van de bekering op grond van de gegeven verklaringen.