Dat visumvrij reizen voor Turken wordt versoepeld |
|
Geert Wilders (PVV), Marina Vondeling (PVV) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Visumvrij reizen 85 miljoen Turken stap dichterbij: «Grip op migratie? Vergeet het dan maar»»?1
Ja.
Klopt het dat de regels voor het verkrijgen van een Schengenvisum voor Turkse burgers per direct versoepeld worden?
Nee. De EU besloot tot aanpassing van het Schengen cascademodel voor Turkije. Het cascademodel is een systeem waarbij de geldigheidsduur van het visum stapsgewijs wordt verlengd op basis van de reisgeschiedenis en naleving van de overige visumvoorwaarden door de aanvrager. Het gaat bij dit model dus niet om visumliberalisatie en het gaat ook niet om versoepeling van de voorwaarden om een visum te krijgen. Turkse reizigers die eerder op de juiste manier gebruik van hun visum hebben gemaakt, kunnen voortaan bij een tweede aanvraag een multiple entry visa (MEV) aanvragen voor de duur van zes maanden. Dit loopt stapsgewijs op tot een geldigheid van vijf jaar. Het vorige cascademodel maakte een MEV van een jaar pas mogelijk bij na drie aanvragen. Het gaat daarbij bovendien om reizigers die goede redenen hebben om met regelmaat naar het Schengengebied te reizen, zoals bijvoorbeeld werknemers van bedrijven die veel zakendoen met Nederland.
De aanpassing van het Schengen cascademodel heeft als doel om efficiënter om te gaan met bonafide, frequente reizigers en om meer uniformiteit te realiseren in het visumafgiftebeleid, zodat Schengenlanden in vergelijkbare gevallen visa met eenzelfde geldigheidsduur en type afgeven.
Beseft u dat met een versoepeling van de visaregels 85 miljoen Turken naar Nederland kunnen komen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat het waanzin en vernietigend voor Nederland is als miljoenen Turken naar Nederland komen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is hier geen sprake van visumliberalisatie. Het gaat om een aanpassing van het bestaande Schengen cascademodel voor Turkse reizigers die eerder op de juiste manier gebruik hebben gemaakt van hun visum en betreft reizigers die een goede reden hebben om met regelmaat naar het Schengengebied te reizen. De voorwaarden voor het verkrijgen van een visum blijven onveranderd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit nooit gaat gebeuren en wanneer laat u Turkije weten dat de inwoners van Turkije visumvrij reizen op hun buik kunnen schrijven?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 2 en 4 betreft dit een aanpassing in het cascademodel voor Turkse reizigers. De invoering van visumliberalisatie is op dit moment niet aan de orde aangezien Turkije niet voldoet aan de daarvoor (al jarenlang) geldende criteria; Turkije moet nog voldoen aan zes van de 72 gestelde voorwaarden in het stappenplan voor een visumvrije regeling met Turkije: 1) anti-corruptie maatregelen; 2) operationele samenwerkingsovereenkomst met Europol; 3) aanpassing wetgeving en praktijken inzake terrorismebestrijding; 4) aanpassing wetgeving inzake bescherming van persoonsgegevens; 5) doelmatige justitiële samenwerking in strafzaken met alle EU-lidstaten; 6) uitvoering van alle bepalingen van de EU-Turkije overname-overeenkomst.
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De migratietop die op 18 juli 2025 door Duitsland in Beieren is georganiseerd |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
|
Bent u bekend met het NRC-artikel getiteld «Op de hoogste berg van het land bespreekt Duitsland Europese «migratieturbo» met vijf buurlanden (en zonder Nederland)» van 17 juli 2025?1
Hoe kan het zijn dat u strenger migratiebeleid nastreeft maar dat Nederland als enige buurland van Duitsland geen afvaardiging heeft gestuurd naar deze als zodanig aangekondigde migratietop in Beieren?
Heeft Nederland net als alle andere buurlanden van Duitsland een uitnodiging ontvangen voor deze migratiebesprekingen? Zo ja, waarom is Nederland daar niet op ingegaan?
Hoe geeft het kabinet uitvoering aan de aangenomen motie van het lid Eerdmans (Kamerstuk 32 317, nr. 962) die verzoekt de intentie van de door negen Europese landen ingezonden EVRM-brief van 22 mei jl. te onderschrijven, op Europees niveau te bepleiten en indien mogelijk de brief alsnog te ondertekenen?
Welke stappen heeft het kabinet reeds gezet om internationale verdragen aan te passen ten behoeve van strenger (Europees) migratiebeleid?
Hoe voorkomt u dat Nederland geen aansluiting blijft vinden bij Europese partners die migratiebeleid eveneens wensen aan te scherpen?
De brief van de minister van Justitie en Veiligheid “Informatiebeveiliging OM” |
|
Martijn Buijsse (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
van Marum , David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u van mening dat het loskoppelen van de interne digitale omgeving van het Openbaar Ministerie (OM) een zware maatregel is?
Het loskoppelen van het OM van het internet is inderdaad een zware maatregel. Het OM heeft mij echter laten weten dat die in dit geval onvermijdelijk werd geacht.
Kunt u uitleggen waarom dit uit voorzorg gedaan is? Welke gebeurtenissen of risico’s gaven daar aanleiding toe?
Op 17 juli jl. berichtte ik u dat het OM uit voorzorg de interne systemen heeft losgekoppeld van het internet vanwege signalen van een mogelijke kwetsbaarheid in de Citrix-systemen.2 Op basis van het technisch en forensisch onderzoek is vastgesteld dat er inderdaad gebruik is gemaakt van de kwetsbaarheden in die systemen. Tot op heden zijn er echter geen aanwijzingen dat data (strafvorderlijk of anderszins) is gemanipuleerd of weggehaald. Verder forensisch en strafrechtelijk onderzoek vindt nog plaats. Inmiddels heeft het College van procureurs-generaal besloten om het OM stapsgewijs weer aan te laten sluiten op het internet. Hierover heb ik u op 4 augustus jl. geïnformeerd.3
Zijn er mogelijk vertrouwelijke gegevens ingezien of gestolen?
Zoals reeds gemeld in de brief van 4 augustus jl. zijn er tot op heden geen aanwijzingen dat data (strafvorderlijk of anderszins) is gemanipuleerd of weggehaald.
Zijn de back-ups van dossiers geborgd?
Ja.
Bestaat het risico op vertraging of vormfouten in lopende strafzaken door het misbruik van deze kwetsbaarheid bij het OM? Of zijn er andere operationele risico’s?
In algemene zin had de gehele afsluiting van het OM van het internet impact op het OM zelf en alle samenwerkingspartners. Door alle betrokkenen is dagelijks hard gewerkt om de ontstane knelpunten en effecten zoveel mogelijk op te lossen, met als doel de impact zoveel mogelijk beperken en de mogelijke risico’s mitigeren. Het OM en alle ketenpartners hebben intensief samengewerkt. Het doorgaan van zittingen en behandelen van strafzaken hebben prioriteit gekregen en voor spoedeisende processen zijn afspraken gemaakt met ketenpartners.
Tegelijkertijd leidt de situatie tot verstoringen en vertragingen in de operationele werkprocessen met ketenpartners. Om deze operationele uitdagingen zoveel als mogelijk te mitigeren, zijn er verschillende maatregelen geïmplementeerd. Over de meest recente situatie, inclusief de knelpunten en effecten, heb ik uw Kamer op 12 augustus jl. geïnformeerd.4
Zijn er maatregelen genomen om de bestaande, bekende kwetsbaarheden te verminderen?
In de periode vanaf juni 2025 tot aan 23 juli 2025 zijn er meerdere kwetsbaarheden bekend geworden van Citrix-systemen. Het NCSC heeft alle organisaties die Citrix NetScaler ADC en Citrix NetScaler Getaway gebruiken opgeroepen om onderzoek te doen naar mogelijk gebruik van de kwetsbaarheden, ook als de kwetsbaarheden reeds waren verholpen middels de update. Het NCSC heeft hier verschillende beveiligingsadviezen voor uitgebracht.
Het OM heeft naar aanleiding hiervan verscheidene maatregelen genomen, waaronder het loskoppelen van de systemen van het internet, en het bijwerken onder meer van de software waardoor de kwetsbaarheid is ontstaan om het veiligheidslek te dichten. Ook loopt er een strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast heeft het OM onderzoek gedaan om gebruik van de systemen te kunnen onderkennen of uit te kunnen sluiten. Er zijn tot op heden geen aanwijzingen dat data (strafvorderlijk of anderszins) is gemanipuleerd of weggehaald.
De livegang van de systemen van het OM dient stapsgewijs plaats te vinden, onder meer omdat deze zorgvuldig moet worden ingericht, met versterkte monitoring en detectie, omdat misbruik nooit helemaal kan worden uitgesloten.
Welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat rechters structureel door voorzorgsmaatregelen worden gehinderd in hun werkzaamheden, in het geval er toch een kwetsbaarheid aan het licht komt?
Met uitzondering van de (super) snelrechtzittingen hebben de zittingen voor het overgrote deel doorgang kunnen vinden. Wel zijn er alternatieve oplossingen bedacht voor werkprocessen om doorgang te kunnen waarborgen. Zo kon de advocatuur (proces)stukken die kort voor de behandeling van de zitting aangeleverd dienen te worden, sturen naar de Rechtspraak, die de processtukken vervolgens heeft verspreid naar de procespartijen. Daarnaast is er voor spoedeisende beslissingen geregeld dat de Rechtspraak – in plaats van het OM – deze naar het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau) stuurt. Het CJIB legt de beslissingen vervolgens op gebruikelijke en juiste wijze ten uitvoer. De focus ligt nu op de livegang van het OM. Het is nog te vroeg om te beoordelen of het nodig is om structurele maatregelen te treffen.
Zijn er redenen waarom de beschikbare, uitgebrachte patch niet kon voorkomen dat deze kwetsbaarheid is gemitigeerd?
Het moment waarop gebruik is gemaakt van de kwetsbaarheid in relatie tot het moment van patchen hangt samen met onderdelen uit het strafrechtelijk onderzoek. Ik wil niet op de uitkomsten daarvan vooruitlopen.
Wanneer heeft het OM de patch geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 8.
Was de implementatietijd van de patch voldoende om de systemen te beschermen tegen de hack?
Zie antwoord vraag 8.
Is er binnen het huidige audit- en screeningbeleid voldoende en tijdige aandacht geweest voor deze kwetsbaarheid? Geldt dit ook voor de leverancier van Citrix Netscaler?
Het NCSC heeft op verschillende momenten beveiligingsadviezen uitgebracht aan alle organisaties over de kwetsbaarheden in de Citrix-systemen, en heeft het OM naar aanleiding daarvan verschillende stappen gezet. Het OM volgt standaard operationele procedures om zo adequaat mogelijk te reageren op waarschuwingen. Er loopt nog nader onderzoek naar de omvang van het eventuele gebruik, de preventieve maatregelen die zijn genomen en de effecten daarvan.
Heeft het OM tijdig en adequaat gereageerd op de waarschuwingen van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC)?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de protocollen voor het omgaan met dergelijke waarschuwingen en zijn deze gevolgd?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
De vragen zijn waar relevant in samenhang beantwoord ter voorkoming van herhaling.
Het artikel ‘Baudet ontkent contact met Rusland, maar FVD-Kamerlid Ralf Dekker videobelt met Poetins partij Verenigd Rusland’ |
|
Jan Paternotte (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bovenstaande artikel?1
Ja
Kleven er volgens u mogelijke veiligheidsrisico’s aan het onderhouden van contacten met door de Europese Unie (EU) gesanctioneerde Russische politici uit de partij van Poetin door Nederlandse parlementariërs?
In Nederland geldt dat Kamerleden, net als iedereen, vrij zijn om met eenieder contact te onderhouden. In geval van parlementariërs waarborgt dit de parlementaire onafhankelijkheid en pluriformiteit.
Contact wordt ongewenst wanneer het de veiligheidsbelangen van de Nederlandse staat aantast. Dit kan zowel openlijk als heimelijk gebeuren en kan de vorm aannemen van het zoeken van toenadering tot en in contact treden met parlementariërs. Dit kan leiden tot ongewenste beïnvloeding waar het zorgt voor ondermijning van een onafhankelijk en transparant politiek-bestuurlijk bestel en vormt daarmee een inherente dreiging voor de nationale en internationale veiligheid. Statelijke actoren kunnen op een dergelijke manier Nederlandse veiligheidsbelangen aantasten.
Veiligheidspartners, zoals de AIVD, MIVD en NCTV, wijzen al langer op het gevaar van heimelijke beïnvloeding door statelijke actoren. Rusland is een statelijke actor die zowel openlijke als heimelijke beïnvloeding ontplooit in het fysieke domein alsmede in het digitale domein, gericht op het beïnvloeden van het publieke debat en het politiek-bestuurlijke besluitvormingsproces.2 Rusland stelt zich daarbij steeds agressiever, brutaler en provocerender op tegen Europese landen.3 Door middel van deze beïnvloeding wordt getracht een positiever beeld van Rusland te schetsen, het beeld van het Westen als vijand te vergroten en de Europese eendracht en steun aan Oekraïne te doen afnemen.
Het is van belang dat de maatschappij en ook Nederlandse parlementariërs zich bewust zijn van de dreiging van (heimelijke) beïnvloeding en de wijze waarop deze dreiging zich kan manifesteren. Om bewustwording te vergroten binnen de fracties in uw Kamer en het kabinet geeft de AIVD awareness-briefings over dit onderwerp. Het doel daarvan is om betrokkenen bewust te maken van de risico’s van heimelijke beïnvloeding in democratische processen waarbinnen zij werkzaam zijn.
Indien de AIVD stuit op pogingen tot heimelijke beïnvloeding van, of bovenmatige interesse van een buitenlandse actor ziet in bepaalde politieke organisaties of personen, kan een waarschuwingsgesprek worden gevoerd met betrokken personen of vertegenwoordigers van organisaties. Indien er sprake is van informatie die van belang is voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten, kan de AIVD een ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie uitbrengen.
Bent u bereid de contacten die tussen een (voormalig) Kamerlid van Forum voor Democratie met gesanctioneerde Russische politici uit de partij van Poetin, nota bene de bezetter van Oekraïne, hebben plaatsgevonden te veroordelen?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 weergegeven, staat het Kamerleden vrij om met eenieder contact te onderhouden zodat de parlementaire onafhankelijkheid en pluriformiteit wordt gewaarborgd.
Kunt u uitsluiten dat deze contacten zullen leiden tot toenemende veiligheidsrisico’s voor Nederland? Zo ja, hoe?
In algemene zin geldt dat de appreciatie van veiligheidsrisico’s, alsmede eventuele handelingsopties, afhankelijk zijn van de context en omstandigheden waarin casuïstiek zich afspeelt. Dit spanningsveld is ook uiteengezet onder vraag 2. Verder kan het kabinet niet ingaan op individuele casuïstiek in relatie tot veiligheidsrisico’s.
Kunt u uitsluiten dat er financiële of zakelijke betrekkingen worden aangegaan tussen (voormalig) Kamerleden van Forum voor Democratie en gesanctioneerde politici uit de partij van Poetin? Zo ja, hoe?
Het kabinet kan niet met absolute zekerheid uitsluiten dat (voormalig) Kamerleden financiële of zakelijke betrekkingen aangaan met gesanctioneerde politici uit Rusland. In zijn algemeenheid geldt verder dat indien er signalen zijn dat er sancties worden overtreden, hier onderzoek naar zal worden gedaan.
Kunt u uitsluiten dat de contacten niet zullen leiden tot ondermijning van onze democratie, bijvoorbeeld in de vorm van ongewenste buitenlandse inmenging of desinformatiecampagnes tijdens de aanstaande verkiezingen? Zo ja, hoe?
Zoals vermeld in vraag 2 is het uitgangspunt van het kabinet dat het iedereen in Nederland vrij staat banden te onderhouden met andere landen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat.
Het kabinet houdt er in zijn algemeenheid rekening mee dat statelijke actoren het verkiezingsproces in Nederland kunnen proberen te beïnvloeden of verstoren. Recente ontwikkelingen in landen om ons heen laten ook zien dat dit gebeurt. Zoals ook aangegeven in mijn recente brief waarin ik in ga op het tegengaan van risico’s op buitenlandse beïnvloeding van het verkiezingsproces, werk ik aan een offensieve aanpak van desinformatie.4 Met de veiligheids- en ketenpartners tref ik maatregelen om de effecten van ongewenste inmenging, waaronder desinformatiecampagnes, tijdens verkiezingen tegen te gaan. Dit bevat onder andere de organisatie van verkiezingstafels, waar vertegenwoordigers van verschillende ministeries, de veiligheidspartners (AIVD, MIVD, NCTV, Politie en OM), het NCSC, de ACM, gemeenten en de Kiesraad bijeenkomen om dreigingen en risico’s rond het verkiezingsproces te signaleren en maatregelen voor te bereiden.
Tegelijkertijd benadruk ik dat ons kiesstelsel en het verkiezingsproces robuust zijn. Mede door het pluralistische parlementaire stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat in principe minder kwetsbaar is dan een meerderheidsstelsel zoals het «winner takes all» stelsel waarbij er slechts één kandidaat of partij wint. Ook is het verkiezingsproces minder kwetsbaar voor digitale dreigingen doordat de kiezer met een papieren stembiljet stemt, dat vervolgens handmatig wordt geteld. Desondanks blijf ik scherp op mogelijke kwetsbaarheden in ons proces, in onze eigen context.
Ten slotte werkt de Europese Commissie aan nieuwe maatregelen om verkiezingsintegriteit te bevorderen en desinformatie verspreid door statelijke actoren tegen te gaan in het «European Democracy Shield». Het kabinet onderschrijft de noodzaak voor dit initiatief en steunt de Europese Commissie in het bevorderen en het faciliteren van Europese samenwerking ter bescherming van onze democratische processen.
Het kabinet werkt daarbij reeds nauw samen met andere landen en Europese instellingen, zoals de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO/EEAS). Zo neemt Nederland actief deel aan het Europese Rapid Alert System (RAS) en het European Cooperation Network on Elections (ECNE). In deze samenwerkingsverbanden worden onder andere ervaringen met het verloop van verkiezingen, signalen over desinformatie, maatregelen om hiermee om te gaan en de laatste wetenschappelijke inzichten uitgewisseld. Het kabinet kijkt voortdurend hoe opgehaalde expertise en aanbevelingen vanuit de EU toegepast kunnen worden in de Nederlandse context. Ook spreekt het kabinet bilateraal met andere EU-lidstaten over hun informatievoorziening en het tegengaan van desinformatie.
Zijn uw uitspraken in de uitzending van Goedenavond Nederland op maandag 14 juli jl.,1 over de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten, representatief voor het kabinetsstandpunt?
Wat bedoelde u precies met de uitspraak: «We hebben geen Europese cloudbedrijven»? In welke zin zit Nederland in een «hele ongemakkelijke positie tegenover de grote techbedrijven»?
Noopt de hele ongemakkelijke positie van Nederland tegenover de grote techbedrijven niet tot het nemen van maatregelen om op zo kort mogelijke termijn de afhankelijkheid af te bouwen?
Kunt u bondig het kabinetsstandpunt over digitale autonomie toelichten? Op welke manier is het Ministerie van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk voor het vergroten van de digitale autonomie?
Wat is het kabinetsstandpunt over een Europese digitale taks voor Amerikaanse techbedrijven? Hoort dit wat u betreft tot de mogelijkheden voor een Europese reactie op de aangekondigde Amerikaanse importheffingen? Acht u dit in het belang van Nederland?
Kunt u toezeggen dat ook het Ministerie van Justitie en Veiligheid zich zal inspannen voor het vergroten van de digitale autonomie van Nederland, onder andere door zelf meer Europese alternatieve digitale diensten af te nemen, in lijn met alle aangenomen Kamermoties?2
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De uitvoering van de motie over kinderen in de asielopvang |
|
Michiel van Nispen |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
Heeft u met uw brief gedateerd 11 juli, door ons ontvangen op 14 juli, getiteld «Diverse onderwerpen op het gebied van opvang» (Kamerstuk 19 637, nr. 3458), uitvoering proberen te geven aan de hele strekking van de aangenomen motie-Van Nispen1 over het opvangen van kinderen op voor hen geschikte locaties, of volgt er nog meer?
Ik onderschrijf de doelstelling van deze motie geheel en het blijft mijn inzet dat kinderen worden opgevangen in geschikte locaties. Mede daarom is het COA bezig met een hernieuwde inventarisatie van de situatie van kinderen en amv’s in de (asiel)opvang. Deze inventarisatie brengt in kaart welke locaties wel of niet voldoen aan de opvangstandaarden voor kinderen, en wat nodig is om verbeteringen te realiseren. In mijn brief van 11 juli jl. heb ik aangegeven dat met het oog op het feit dat de zomervakantie in delen van het land al begonnen is én door het aanhoudende tekort aan structurele opvangplekken, ik op zo’n korte termijn, nog geen gehoor kan geven aan het eerste deel van deze motie.
Zie hiertoe ook mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat het ministerie signalen heeft ontvangen over enkele locaties die ver onder de standaarden zitten waar kinderen verantwoord kunnen worden opgevangen? Zo ja, wanneer? Wat heeft u daarmee gedaan?
Het COA heeft vorige week van het kinderrechtencollectief signalen ontvangen betreffende enkele locaties waar opvang voor kinderen niet houdbaar zou zijn, met name omdat een buitenspeelruimte zou ontbreken. Het COA herkent zich niet in die exacte kritiek omdat de locaties die het betrof allemaal beschikken over een buitenspeelruimte, al erkent het COA dat ook die niet ideaal is. Het COA heeft contact gelegd met het kinderrechtencollectief om de punten van kritiek helderder te krijgen en te bezien wat er mogelijk is. Het COA zal dit bovendien betrekken bij de inventarisatie en het verbeterplan zoals beschreven in vraag 5.
Bent u met de betreffende gemeenten hierover in gesprek gegaan om te bespreken hoe de situatie van kinderen verbeterd kan worden? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Alvorens met de gemeenten in gesprek te gaan worden de uitkomsten afgewacht van de hernieuwde inventarisatie van de situatie van kinderen en amv’s in de (asiel)opvang. Afhankelijk van de uitkomsten en aanbevelingen zal het COA met gemeenten in gesprek gaan om de omstandigheden van kinderen in de opvang te verbeteren. Uiteindelijk is en blijft het doel om kinderen op te vangen in geschikte locaties. Zoals hiervoor al aangegeven is dat geen eenvoudige opgave.
Bent u het eens dat het argument van een tekort aan structurele opvangplekken u, mede vanwege deze breed aangenomen Kamermotie, niet ontslaat van een zware inspanningsverplichting om direct samen met betreffende gemeenten er alles aan te doen dat de rechten van kinderen worden gerespecteerd, en te bekijken of de kinderen die verblijven op de meest schrijnende locaties kunnen worden gehuisvest op plekken waar hun rechten niet structureel worden geschonden? Zo nee, waarom niet?
Ja
Wat kunt en gaat u meer doen om hiervoor te zorgen?
Het is mijn inzet om voldoende duurzame opvangplekken te organiseren. Het COA zet zich, samen met de gemeenten, in om deze plekken daadwerkelijk te realiseren en op die manier dure noodopvang af te kunnen stoten. Voor de opvang van kinderen wordt extra aandacht gevraagd. Samen wordt ingezet op veilige opvanglocaties die aansluiten bij de specifieke behoeften van deze jongeren, met extra aandacht voor hun ontwikkeling en bescherming. Verder is het streven dat op iedere COA-locatie een contactpersoon kind aanwezig is. Deze persoon is verantwoordelijk voor het organiseren van activiteiten en coördinerend in het bieden van begeleiding en voorlichting aan kinderen.
Het COA is verzocht voort te bouwen op bestaande verbeterplannen voor deze doelgroepen. Daarbij blijft het uitgangspunt dat kinderen, amv’s en andere kwetsbare groepen niet worden opgevangen op noodopvanglocaties. Wanneer dit toch noodzakelijk is, moeten die locaties kunnen voorzien in hun specifieke begeleidings- en activiteitenbehoeften.
Daarnaast is het COA gestart met een hernieuwde inventarisatie van de situatie van kinderen en amv’s in de (asiel)opvang. Deze inventarisatie brengt in kaart welke locaties wel of niet voldoen aan de opvangstandaarden voor kinderen, en wat nodig is om verbeteringen te realiseren. Op basis van de uitkomsten zullen gerichte maatregelen worden getroffen om de opvangsituatie van kinderen en amv’s te verbeteren.
Daarnaast kan ik toezeggen dat bij de realisatie van nieuwe reguliere opvangplekken, naast bewoners van de dure tijdelijke opvang in boten en hotels, ook gezinnen met kinderen voorrang krijgen.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden, ook gezien het feit dat de zomervakantie op veel plekken al is begonnen en kinderen op de meest zorgwekkende locaties niet eens buiten kunnen spelen?
Ja
Het bericht “Syrische christen onder druk in azc” |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Syrische christen onder druk in azc» in het Reformatorisch Dagblad van 12 juli jl.?1
Hoe reageert u op deze signalen van Stichting Gave over een «forse toename» van discriminatie van christelijke asielzoekers?
Deelt u de mening dat discriminatie en geweld tegen christelijke asielzoekers onacceptabel is en dat hier krachtig tegen moet worden opgetreden?
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van deze signalen?
In hoeverre volgt in alle gevallen een aangifte van discriminatie en intimidatie in de richting van christelijke asielzoekers?
Bent u bereid te onderzoeken of bij dergelijke incidenten de asielaanvraag van de dader op basis hiervan kan worden afgewezen, zodat hij of zij het land dient te verlaten?
Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijk vergrijp zwaarder negatief mee te laten wegen bij de beoordeling van de asielaanvraag?
Welke mogelijkheden ziet u om het meldpunt van stichting Gave voor bedreiging en intimidatie van christelijke asielzoekers beter vindbaar en toegankelijk te maken (aanvullend aan de online vindbaarheid via het digitale MyCOA platform), aangezien asielzoekers het meldpunt «moeilijk weten te vinden» of bang zijn voor gevolgen?
Hoe reageert u op de zorgen ten aanzien van situatie van Syrische christenen in hun thuisland?
Bent u bereid de situatie voor christenen in Syrië voortdurend te monitoren en indien blijkt dat er gevaar voor hen dreigt christelijke asielzoekers alsnog aan te merken als risicogroep?
Hoe luidt uw reactie op de berichten «Joodse studenten voelen zich onveilig en buitengesloten op UvA en VU: «De universiteit adviseerde me niet meer te komen»» en «Antisemitisme drijft leerlingen naar Joodse scholen: «Kinderen bedekken hun keppeltje met een pet»»?1, 2
Onderwijsinstellingen moeten voor alle leerlingen en studenten een veilige plek bieden. Ik vind het dan ook verschrikkelijk om te horen dat er leerlingen en studenten zijn die zich niet veilig voelen. Vanuit mijn ministerie zijn verschillende gesprekken gevoerd met betrokkenen. De verhalen uit deze gesprekken, en ook de verhalen uit het artikel, grijpen mij aan. Dit geldt ook voor de onderwijsinstellingen. Zij werken dagelijks aan de veiligheid van hun leerlingen en studenten.
Herkent u de genoemde berichten uit het funderend onderwijs? Zo ja, meent u dat de maatregelen uit de Strategie Bestrijding Antisemitisme voldoende zijn en welke extra stappen bent u bereid te nemen?
De Inspectie van het Onderwijs ontvangt beperkt signalen van antisemitische incidenten in het funderend onderwijs. Wanneer dergelijke signalen binnenkomen, beoordeelt de inspectie de situatie en onderneemt zij actie.
Uit een recente peiling naar ondersteuningsbehoeften van docenten bij het lesgeven over de Holocaust3 blijkt dat, wanneer het gaat over beladen actuele thema’s zoals het conflict tussen Israël en Gaza, docenten aangeven meer behoefte te hebben aan ondersteuning. Hiervoor zijn onder andere middelen beschikbaar via de subsidieregeling Schurende Gesprekken en via de amendementen-Ceder.4 In het najaar van 2025 ontvangt uw Kamer een voortgangsrapportage van het Nationaal Plan Versterking Holocausteducatie. Hierbij zal ook worden ingegaan op mogelijke vervolgacties naar aanleiding van de uitkomsten van de peiling. Wij houden scherp in de gaten of verdere actie nodig is, en staan open voor aanvullende stappen als daar aanleiding toe is.
Heeft u in beeld in hoeverre de handreiking «omgaan met antisemitische incidenten» wordt opgevolgd en bent u bereid dat in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie wijst scholen actief op de handreiking en hun zorgplicht ten aanzien van sociale veiligheid. Het is echter wel de verantwoordelijkheid van scholen om te zorgen voor een veilig schoolklimaat, en zij staan vrij in het gebruik van instrumenten zoals de handreiking «Omgaan met antisemitische incidenten». Het Ministerie van OCW monitort het gebruik van de handreiking daarom niet en is ook niet voornemens dit afzonderlijk in kaart te brengen.
Daarnaast zal het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs, dat naar verwachting op 1 augustus 2026 in werking treedt, de zorg voor sociale veiligheid op school versterken. Onder meer via een verplichte incidentenregistratie en evaluatie van het veiligheidsbeleid. Ook worden scholen verplicht een interne en externe vertrouwenspersoon aan te wijzen waar leerlingen, ouders en personeel terecht kunnen als zij onveiligheid ervaren.
Herkent u de genoemde berichten uit het hoger onderwijs? Zo ja, meent u dat de maatregelen uit de Strategie Bestrijding Antisemitisme voldoende zijn? Zo ja, welk effect ziet u dan? Zo nee, welke extra stappen bent u bereid te nemen en spreekt u hierover met Joodse studenten en medewerkers?
Uit gesprekken die vanuit mijn ministerie gevoerd worden met Joodse studenten en medewerkers blijkt dat een deel van hen zich niet (altijd) veilig voelt op de onderwijsinstelling. Deze verhalen raken mij. Ook de betrokken instellingen geven aan de verhalen te herkennen en te werken aan een veilige werk- en leeromgeving voor alle studenten en medewerkers. Dit lichten zij toe in een brief die is bijgevoegd bij een Kamerbrief over veiligheid op hogescholen en universiteiten, die op 3 juli jl. aan uw Kamer is verzonden.5 Zo hebben zij huisregels en gedragscodes opgesteld, waarin zij duidelijk maken welk gedrag onacceptabel is en welke consequenties er aan dergelijk gedrag zijn verbonden. Ook zijn op alle instellingen meld- en klachtvoorzieningen beschikbaar voor studenten en medewerkers, waarvan de professionals achter deze voorzieningen periodiek worden bijgeschoold over relevante onderwerpen, waaronder antisemitisme.
Daarnaast lopen er momenteel vanuit de nationale Strategie Bestrijding Antisemitisme verschillende acties vanuit mijn ministerie in het kader van antisemitismebestrijding. Zo wordt er gewerkt aan handreikingen voor vertrouwenspersonen, docenten en leidinggevenden over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. De eerste handreiking voor vertrouwenspersonen
verschijnt zeer binnenkort. Ook wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen in het hoger onderwijs tevens gekeken naar de omgang met klachten over en meldingen van antisemitisme. Dit onderzoek ontvangt uw Kamer dit najaar, vergezeld van een beleidsreactie.
Op 5 juli jl. is een brief naar uw Kamer gestuurd over de voortgang van de Strategie Bestrijding Antisemitisme.6 Aangezien de maatregelen uit de nationale Strategie Bestrijding Antisemitisme nog in uitvoering zijn is het te vroeg om uitspraken te doen over de effectiviteit ervan. De Taskforce Antisemitismebestrijding werkt momenteel aan gerichte voorstellen voor maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, in het bijzonder de veiligheid van Joodse studenten en medewerkers op hogescholen en universiteiten. De Taskforce komt begin 2026 met een advies. Als er extra maatregelen nodig zijn om de veiligheid van Joodse studenten en medewerkers te borgen, ben ik uiteraard bereid die te nemen.
Deelt u de constatering dat we nu zien dat de (sociale) veiligheid van studenten en medewerkers nu vaak lijdt onder het mom van academische vrijheid? Zo ja, hoe wilt u beide op universiteiten bewaken?
Ik vind het belangrijk dat de term «academische vrijheid» niet gebruikt wordt als mantel om onacceptabel gedrag te vergoelijken. Universiteiten en hogescholen bieden een uitzonderlijke plek voor debat en dialoog over verschillende levensovertuigingen, meningen, culturen en wereldbeelden die passen bij de academische omgeving. Die ruimte wordt nadrukkelijk begrenst door de wettelijke kaders en academische waarden. Het mag nooit leiden tot onveiligheid. Dit geldt ook voor demonstraties en protestacties.
De colleges van bestuur van universiteiten en hogescholen spannen zich dagelijks in om hun verantwoordelijkheid voor de organisatie en continuïteit van het primaire proces in een veilige leer- en werkomgeving waar te maken. In de praktijk komen zij hierbij voor lastige dilemma’s te staan wanneer het evenwicht moet worden gevonden tussen het demonstratierecht, de academische vrijheid7 en de continuïteit van onderwijs en onderzoek in een veilige leer- en werkomgeving. In de eerdergenoemde Kamerbrief over veiligheid op universiteiten en hogescholen en de daarbij bijgevoegde brief van de koepels wordt aangegeven op welke wijze OCW en de instellingen zich inzetten om de veiligheid op de instellingen te (blijven) borgen.8 Door het stellen van heldere regels, waaronder de gezamenlijke «Richtlijn protesten»9, en deze te handhaven, de inzet van onder andere risicogericht toegangsbeleid, en inzet op verbetering van de informatiedeling tussen instellingen en lokale driehoek, zie ik dat de weerbaarheid van instellingen tegen verstoringen het afgelopen jaar is verhoogd.
Ziet u dat juist (de toegankelijkheid van) het onderwijs, waarbij kritisch denken centraal staat, onder druk komt te staan en hoe wilt u de toegankelijkheid beter borgen?
Toegankelijkheid betekent dat iedereen die hiertoe gekwalificeerd is, de kans moet hebben om een hogeschool of universiteit met succes te betreden en te doorlopen zonder dat er sprake is van formele of informele factoren die dat belemmeren. Als studenten zich niet thuis of veilig voelen op een opleiding, dan kan dit de informele toegankelijkheid onder druk zetten. Sociale veiligheid is een belangrijke randvoorwaarde om dit te voorkomen. Daarom werk ik aan een wettelijke zorgplicht voor instellingen om deze sociale veiligheid te waarborgen. Daarnaast vind ik het belangrijk om te noemen dat het onderwijs bij uitstek een plek moet zijn waar diverse perspectieven aan bod moeten kunnen komen. Ik verwacht van instellingen dat zij hier ruimte aan geven in een setting die veilig voelt voor iedereen en hierover blijvend het gesprek voeren met studenten. Ik zie dat instellingen zich hiervoor inzetten.
Wat vindt u ervan dat de hogescholen en universiteiten de ervaren veiligheid van Joodse studenten en medewerkers niet expliciet willen meenemen en zijn Joodse studenten en medewerkers het met dit standpunt eens?
Uit de gesprekken die gevoerd zijn vanuit mijn ministerie met de instellingen blijkt dat zij de ervaren sociale veiligheid van Joodse studenten en medewerkers uiterst serieus nemen en stappen zetten om deze zoveel mogelijk te borgen. In de eerdergenoemde brief van de koepelorganisaties wordt uiteengezet welke acties de instellingen hiertoe ondernemen.10
De instellingen geven wel aan dat zij de ervaren veiligheid van Joodse studenten en medewerkers niet afzonderlijk monitoren. Instellingen registreren religie wegens privacy redenen niet. Bovendien geven de koepels aan dat het navragen van de afkomst/religie een afschrikwekkende en polariserende werking kan hebben. Ik begrijp de bezwaren en gevoeligheden rond het registreren van religie en antisemitisme. Tegelijkertijd vind ik het van belang dat instellingen goed zicht hebben op wat er speelt op het vlak van sociale veiligheid, discriminatie en racisme, zodat beleid op dit vlak verbeterd kan worden. Ik neem dit daarom mee in de uitwerking van een wettelijke zorgplicht veiligheid. Ik ga hierbij na of het mogelijk en wenselijk is om een registratieplicht voor bepaalde incidenten en hun aard, bijvoorbeeld antisemitisme, toe te voegen.
Ook zal ik in gesprekken met de Joodse studenten en medewerkers nagaan hoe zij aankijken tegen de bezwaren en gevoeligheden rond het registreren van antisemitisme enerzijds, en het belang van de registratie anderzijds. Ik heb er daarnaast vertrouwen in dat de instellingen zich hard maken voor het borgen van de veiligheid en in gesprek blijven met studenten en medewerkers binnen hun instelling over hoe zij dit zo goed mogelijk kunnen doen.
Acht u het van belang om bij specifieke groepen studenten de ervaren veiligheid te monitoren, zoals dat bijvoorbeeld ook gebeurt bij de landelijke veiligheidsmonitor po/vo waarbij het gevoel van veiligheid bij lhbti-leerlingen en personeel wordt meegenomen en vindt u deze methodiek werken?
In de Landelijke Veiligheidsmonitor (hierna: LVM) wordt, daar waar methodologisch mogelijk, inzicht gegeven in de veiligheid van specifieke doelgroepen. In lijn met de toezegging van de Staatssecretaris verkent OCW op dit moment welke kwetsbare doelgroep(en) we specifiek in het oog zouden moeten hebben bij de toekomstige LVM.11 Daarbij wordt ook gekeken naar de haalbaarheid om deze specifieke groepen zichtbaar te maken in de monitor, gegeven de grootte van de doelgroep(en) en dus het verwachte aantal leerlingen op een school dat tot die doelgroep(en) behoort. Dat brengt mogelijk methodologische beperkingen met zich mee, want het kan betekenen dat gegevens herleidbaar zijn naar individuele leerlingen. Dat vergt dus een zorgvuldige afweging van onder meer het belang van een LVM, de methodologische vereisten en de rechten van de betrokken leerlingen. De uitkomsten van deze tweede verkenning worden verwerkt in de LVM vanaf 2027.
In het hbo en wo hebben de instellingen in het Bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap 2022 toegezegd een monitor van ervaren sociale veiligheid te ontwikkelen.12 Een eerste analyse, inclusief verkenning naar mogelijkheden voor structurele monitoring, is voor de zomer met mijn ambtsvoorganger gedeeld. Ik ga in gesprek met de koepelorganisaties VH en UNL om verdere opvolging hiervan te bespreken. Hoewel ik van mening ben dat het belangrijk is dat de monitor er op korte termijn komt, is het ook belangrijk dat zorgvuldig wordt gekeken naar de invulling van de monitor, ook in relatie tot de begrenzingen die er zijn vanuit privacywetgeving.
Welke oplossingsrichtingen worden aangedragen door Joodse (onderwijs)organisaties, ouders en studenten voor de sociale veiligheid in het funderend onderwijs en hoger onderwijs en op welke manier wordt er opvolging gegeven aan deze adviezen?
Joodse (onderwijs)organisaties, ouders en studenten benadrukken in gesprekken met hen het belang van een veilige en inclusieve leeromgeving waarin antisemitisme actief wordt bestreden en begrip voor Joods leven en cultuur wordt vergroot. Ze geven aan dat de recente onrust rond het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden een directe invloed heeft op het veiligheidsgevoel van Joodse leerlingen en studenten. Hun inbreng wordt meegenomen in de beleidsvorming.
In het funderend onderwijs worden naast het algemene veiligheidsbeleid verschillende gerichte beleidsmaatregelen ingezet, waaronder: het Nationaal Plan Versterking Holocausteducatie, dat zich richt op het vergroten van kennis en bewustwording over de Holocaust; de Nationale Strategie Antisemitismebestrijding 2024–2030, die voorziet in structurele financiering en ondersteuning van docenten, en projecten stimuleert die kennismaking met het Joodse leven bevorderen en de Amendementen Ceder c.s., waarmee extra middelen beschikbaar worden gesteld voor de professionalisering van docenten, gericht op het beter omgaan met maatschappelijk gevoelige thema’s zoals antisemitisme.
In het hbo en wo worden verschillende acties ondernomen. In de eerdergenoemde Kamerbrief over de veiligheid op universiteiten en hogescholen, wordt ingegaan op alle lopende initiatieven om de (sociale) veiligheid van Joodse studenten en medewerkers in het hoger onderwijs te verbeteren.13 Mijn ministerie betrekt Joodse studenten en medewerkers bij de ontwikkeling van diverse maatregelen, bijvoorbeeld bij de totstandkoming van de eerder genoemde handreikingen. Verder neemt de Taskforce Antisemitismebestrijding ook het perspectief van Joodse studenten en medewerkers mee in de voorstellen die zij zullen doen. Als er extra maatregelen nodig zijn om de veiligheid van Joodse studenten en medewerkers te borgen, ben ik uiteraard bereid die te nemen.
Verwacht u dat een dienst Geestelijke Verzorging waarin verschillende denominaties zijn vertegenwoordigd zou kunnen bijdragen aan het mentale welzijn en sociale veiligheid van studenten, juist als het gaat om identiteitsgerelateerde problematiek, zoals antisemitisme, discriminatie en polarisatie? Zo ja, bent u bereid om in overleg met (studenten)organisaties hier een pilot voor uit te werken?
De verantwoordelijkheid voor een sociaal veilige leer- en werkomgeving ligt bij de onderwijsinstellingen zelf, waarbij wij hen op verschillende manieren faciliteren en ondersteunen zoals via het programma sociale veiligheid in hoger onderwijs en wetenschap. Ik zie dat de instellingen deze verantwoordelijkheid ook nemen.
Ziet u trends in de aantallen Joodse studenten aan hoger onderwijsinstellingen, acht u het aannemelijk dat Joodse studenten meer in het buitenland gaan studeren en minder aan Nederlandse universiteiten en hogescholen en heeft u in beeld of dit aantal is toe- of afgenomen?
Instellingen registreren de religie van hun studenten niet. Ik beschik dan ook niet over deze gegevens en kan geen beeld voor u schetsen. Uit gesprekken met de instellingen en de Joodse gemeenschap heeft mijn ministerie dergelijke signalen tot nu toe niet ontvangen.
Deelt u de mening dat Joodse kinderen, jongeren en studenten vrij naar school of studie moeten kunnen gaan in heel Nederland? Zo ja, wanneer bent u volgend jaar tevreden en wat is daar nog voor nodig?
Ja, die mening deel ik. Alle leerlingen en studenten, ongeacht hun religie, afkomst of andere persoonskenmerken, vrij en veilig onderwijs kunnen volgen. Daarbij is het helaas zo dat 100% veiligheid niet bestaat. Er zullen altijd veiligheidsrisico’s blijven bestaan. Het gaat erom dat we doen wat in ons vermogen ligt om de veilige leer- en werkomgeving voor alle leerlingen, studenten en medewerkers op de onderwijsinstellingen zo goed mogelijk te borgen. Hier werken de instellingen en OCW blijvend aan. In de beantwoording op de voorgaande vragen ben ik hierop ingegaan.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir software?1
Palantir is een technologiebedrijf dat gespecialiseerd is in software voor databeheer en -analyse. Organisaties maken onder andere van Palantir software gebruik om grote hoeveelheden data vanuit verschillende databronnen met elkaar te integreren. Deze data-integratie leidt tot inzicht/overzicht, waarmee complexe vraagstukken kunnen worden behandeld.
De politie gebruikt de software van Palantir enkel binnen de zogenaamde «Raffinaderij». «De Raffinaderij» is een analyseomgeving waar Palantir onderdeel van uitmaakt. Deze wordt alleen aangewend voor de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit en het voorkomen van aanslagen.
Over het (kortstondige) gebruik van Palantir software door de zes zuidelijke Veiligheidsregio’s ten behoeve van informatiegestuurde veiligheid is uw Kamer op 21 juni 2021 geïnformeerd.2 Dit gebruik is reeds in 2021 beëindigd en was op geen enkele wijze gelieerd aan de analyseomgeving «de Raffinaderij». Alleen openbare en publiek toegankelijke data zijn door zes Veiligheidsregio’s gebruikt. Palantir had geen toegang tot data van de veiligheidsregio’s.
In het Nieuw Rechts artikel «Hoe de Nederlandse overheid stilletjes een politiestaat optuigt met Palantir» van 10 juli 2025 wordt geschreven dat NCTV nauw samenwerkt met Palantir. Er is in het heden of verleden geen actief gebruik van Palantir (licenties) bij het organisatieonderdeel NCTV.
Uit de uitgevoerde inventarisatie naar Palantir software gebruik binnen mijn ministerie is tot op heden geen andere aanwending van deze software gebleken.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Nee, zie voor een uitgebreide toelichting de beantwoording van de eerste vraag.
Welke organisatieonderdelen (waaronder ook samenwerkingsverbanden als de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC's), Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC), infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV), etc.) en /of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en / of Palantir software?
Behoudens de politie en de zes veiligheidsregio’s3 in het verleden maken organisatieonderdelen van het Ministerie van Justitie & Veiligheid en/of aan Justitie & Veiligheid gelieerde samenwerkingsverbanden (waaronder de Regionale Informatie- en Expertisecentra, het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum, en de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen) geen gebruik van Palantir software.
Alleen de politie maakt gebruikt van de analyseomgeving «de Raffinaderij». Geen andere organisatieonderdelen van het Ministerie van Justitie & Veiligheid dan de politie en geen andere functionarissen dan de politiefunctionarissen hebben nu en/of hadden in het verleden toegang tot de analyseomgeving «de Raffinaderij».
Informatieproducten afkomstig uit de analyseomgeving «de Raffinaderij» worden niet gedeeld met partijen buiten de politie. Wel kan het zijn als op basis van een signaal afkomstig uit een informatieproduct vanuit de analyseomgeving «de Raffinaderij» sprake blijkt van hetzij een concrete verdenking van zware en georganiseerde criminaliteit dan wel een hoge kans op aanslagen dat de politie op basis van dit signaal op casuïstiek niveau contact legt met haar ketenpartners.
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven, en zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
De politie ontvangt of ontving ten aanzien van de analyseomgeving «de Raffinaderij» geen data van andere organisatieonderdelen.
Vice versa hebben en/of hadden geen andere organisatieonderdelen of functionarissen dan de politie toegang tot de analyseomgeving «de Raffinaderij» of hebben nu en/of hadden die in het verleden toegang tot de informatieproducten uit deze analyseomgeving.
Onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid vallen geen andere organisatieonderdelen die andere Palantir-gerelateerde initiatieven hebben of hadden lopen.
Uit vrijgegeven Wet open overheid (Woo)-documenten blijkt dat de verwerving van de Palantir software heimelijk heeft plaatsgevonden; klopt het dat hierdoor regels voor een openbare aanbesteding niet zijn gevolgd?
De heimelijke verwerving heeft in 2018 plaatsgevonden met een beroep op art. 2.23, lid 1 sub e van de AW 2012. Deze bepaling stelt dat de aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op overheidsopdrachten voor leveringen, diensten of werken die geheim zijn verklaard, of waarvan de uitvoering met bijzondere veiligheidsmaatregelen gepaard moet gaan, of indien bescherming van wezenlijke belangen van Nederland dit vereist. Zie voorts beantwoording van vraag 6.
Wat waren de redenen voor het heimelijk verwerven van de Palantir software?
De redenen voor het heimelijk verwerven waren:
Kunnen de vragen afzonderlijk en binnen drie weken worden beantwoord?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De verkoop van het gasdrukwapen ‘Sentinel’ en de hiaten in de wet |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in De Telegraaf van 8 juli 2025 over de verkoop van het gasdrukwapen «Sentinel», dat legaal op de markt is gebracht door minimale technische aanpassingen?1
Klopt het dat dit wapen, ondanks de uiterlijke gelijkenis met een vuurwapen en het risico op letsel, momenteel niet onder het verbod op gasdrukwapens valt? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Kunt u aangeven wat de omvang is van de verkoop van dit type wapens in Nederland? Heeft u ook inzicht in het profiel van de kopers?
Op welke wijze worden dit soort wapens momenteel gemonitord door politie en het Openbaar Ministerie? Wordt bijgehouden hoeveel incidenten of inbeslagnames er zijn geweest met dit of vergelijkbare wapens? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de zorg dat de beschikbaarheid van dit soort wapens, ook als ze niet-dodelijk zijn, kan leiden tot risicovolle situaties, geweldsescalatie of misbruik?
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat wapens door minimale technische aanpassingen toch op de markt gebracht kunnen worden, terwijl ze feitelijk onder de reikwijdte van het verbod zouden moeten vallen?
Acht u aanpassing van de Wet wapens en munitie wenselijk en uitvoerbaar om dit soort ontwijkconstructies te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de handhaafbaarheid van de huidige wetgeving, gezien de vele grijze gebieden en uitzonderingen?
Bent u bereid om samen met politie, het Openbaar Ministerie en wapenexperts te onderzoeken hoe de Wet wapens en munitie kan worden aangepast om tot een duidelijker en beter handhaafbaar wettelijk kader te komen?
Hoe verhoudt de Nederlandse regelgeving zich tot die van buurlanden zoals België, Duitsland en Frankrijk als het gaat om dit soort wapens? Zijn er signalen dat Nederland hierin achterloopt? Kunt u dat toelichten?
Bent u bereid om in Europees verband te verkennen hoe regelgeving voor zogeheten niet-dodelijke verdedigingswapens beter op elkaar kan worden afgestemd, om ongewenste import en misbruik te voorkomen?
Ten slotte: kunt u aangeven in welk stadium de aangekondigde wetswijziging van de Wet wapens en munitie, inclusief het messenverbod voor minderjarigen, zich momenteel bevindt? Wanneer verwacht u dat dit voorstel aan de Tweede Kamer wordt aangeboden?
De zaak Salimzade/staat |
|
Don Ceder (CU) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het dossier van deze Iraanse tweelingmeisjes en hun tante cq de referente in de zaak Salimzade/staat?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de rechtbank tot drie maal toe de beslissingen van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) heeft vernietigd, en vervolgens zelf in de zaak heeft voorzien, onder verwijzing naar (met name) het bestaan van de artikel 8 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens)-situatie tussen tante en de kinderen?
Kunt u uitleggen waarom het redelijk en kennelijk acceptabel is om na (letterlijk) ruim vijf jaar binnen een enkele aanvraagprocedure, met daarbinnen drie beroepsprocedures en diverse zeer ruime termijnoverschrijdingen, dan alsnog hoger beroep in te stellen waardoor de zaak voor de kinderen nóg langer blijft liggen?
Kunt u duiden hoe en op welke wijze met het standpunt dat het gezin zich dan toch maar moet verplaatsen naar Turkije, invulling wordt gegeven aan de bescherming van de rechten die het Nederlandse kind heeft (=kind van oom en tante), tevens binnen de kaders van het Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (IVRK)? Hoe wordt hiermee Europese jurisprudentie gevolgd, die aangeeft dat in eerste instantie in dit soort zaken altijd naar het belang van het kind gekeken moet worden?
Kunt u duiden welk precedent gecreëerd zou worden – zoals expliciet wordt gesteld in het door de IND ingediende hoger beroepschrift – wanneer gevolg wordt gegeven aan de opdracht van de rechtbank en aan de kinderen alsnog de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) wordt verleend? Hoeveel identieke Iraanse zaken van meisjes-tweelingen zijn op dit moment aan de orde, waarin ook de ouders overleden of niet beschikbaar zijn en waarin een Nederlands familielid het gezag opgelegd heeft gekregen?
Bent u bekend met het laatste besluit op bezwaar waarin is gesteld dat de aanwezigheid van de kinderen een financiële aanslag zou vormen op de Nederlandse samenleving, omdat de kinderen dan ook naar school zouden gaan en dus het schoolsysteem belasten? Bent u het er mee eens dat als een dergelijk standpunt zou worden ingenomen, hetgeen de rechtbank overigens onacceptabel vond, daarin ook de voor de kinderen positieve financiële aspecten zouden moeten meetellen? Het feit dat zij over twee jaar al kunnen werken in de weekenden en zo ook hun bijdrage leveren aan de maatschappij en bovendien belasting afdragen enzovoorts? Hoe is in dat standpunt verdisconteerd dat zij in Nederland hun scholing zouden afmaken en zouden gaan werken en belasting betalen? Bent u het ermee eens dat dit argument van de IND, kortom, nogal misplaatst is geweest?
Kunt u duiden en uitleggen wat er nu exact van deze familie wordt verwacht, aangezien duidelijk is dat ze niet naar Iran kunnen (hetgeen niet ter discussie staat), en de facto ook niet naar Turkije vanwege eerder genoemde problemen en Nederland hen tot nu toe niet accepteert, hoewel referente een Nederlandse burger is (met een Nederlandse man en een Nederlands kind), aan wie destijds het gezag is verleend vanuit Iran over de kinderen? Hoe ziet de Minister het feitelijk voor zich dat deze problematiek aan de zijde van de kinderen en referente wordt opgelost?
Dat het antisemitische punkduo Bob Vylan in september en oktober optreedt in Amsterdam en Tilburg |
|
Marina Vondeling (PVV) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat Bob Vylan, die op het Glastonbury festival onder andere «Dood, dood, aan de IDF» en «Free, Free Palestine» scandeerde, in september optreedt in Paradiso en in oktober in Poppodium 013?1 2
Ik ben bekend met het nieuwsartikel waaraan u refereert.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat zowel Paradiso als 013 een podium biedt aan deze antisemieten terwijl de optredens in andere landen inmiddels zijn geschrapt en het Amerikaanse visum van het duo is ingetrokken vanwege de uitspraken die zij hebben gedaan op het Glastonbury festival?
Ik deel uw bezorgdheid over antisemitisme in Nederland. In algemene zin kan ik zeggen dat voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd kan worden. Dit is mogelijk middels onder andere een ongewenstverklaring en/of een signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS III).
Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Wel kan de inhoud van uitingen het startpunt zijn van een keten van aanleidingen die leidt tot ingrijpen zoals het verbieden van een optreden. Daarbij heeft de burgemeester dan niet de uitlatingen zelf in gedachten, maar de objectiveerbare vrees voor wanordelijkheden waar die toe kunnen leiden.
Gaat u ervoor zorgen dat alle optredens van deze antisemitische haatzaaiers in Nederland onmiddellijk worden gecanceld en zij geen toegang meer krijgen tot Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat een oud-AIVD’er waarschuwt dat brandstichtingen door dierenextremisten “weer terug dreigen te komen” |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in De Telegraaf van 7 juli 2025, waarin wordt bericht over de bezetting van drie slachthuizen in Apeldoorn door naar verluidt circa veertig radicale dierenactivisten van de groep 269 Libération Animale, en waarin een voormalig medewerker van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarschuwt dat brandstichtingen door dierenextremisten «weer terug dreigen te komen»?1
Ja.
Klopt het dat het hierbij ging om een internationale actie, gecoördineerd door extremisten uit onder meer Frankrijk, Duitsland en Nederland? Hoeveel extremisten namen deel aan de acties? Hoeveel aanhoudingen zijn er verricht? En hoeveel van de aangehouden extremisten waren buitenlands staatsburger?
Op maandag 7 juli 2025 zijn er 42 actievoerders aangehouden binnen de gemeente Apeldoorn. Alle aangehouden personen hebben een buitenlandse geboorteplaats. Op een flyer van de actiegroep stonden te blokkeren bedrijven genoemd in Frankrijk en Nederland. Het onderzoek van de politie onder gezag van het Openbaar Ministerie (OM) naar de bezettingen in Apeldoorn is nog in volle gang.
Sinds wanneer is de Nationaal Coördinator Terorrismebestrijding en Veiligheid (NCTV)/AIVD op de hoogte van deze groep en hun activiteiten in Nederland en daarbuiten? Is hierover contact geweest met buitenlandse veiligheidsdiensten?
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) doet geen onderzoek naar groepen of personen, ook niet uit het buitenland, maar duidt wel voortdurend fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen. De NCTV kan derhalve geen inschatting maken van de dreiging die mogelijk uitgaat van specifieke groeperingen of personen, over samenwerkingen tussen groeperingen. De AIVD kan, op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) 2017, geen uitspraken doen over al dan niet lopende onderzoeken of informatieposities van de dienst.
Beide organisaties rapporteren periodiek over de terroristische en (gewelddadige) extremistische dreiging voor Nederland. De NCTV rapporteert twee keer per jaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en gewelddadige extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Hieraan ligt onderzoek ten grondslag naar alle vormen van terrorisme en gewelddadig extremisme, ongeacht ideologische signatuur. Uit het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland d.d. 17 juni 2025 volgt dat er geen aantoonbare geweldsdreiging van de Nederlandse dierenrechtenbeweging uitgaat. De AIVD heeft op basis van de Wiv 2017 als taak onderzoek te doen naar organisaties en personen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. De AIVD kan via het jaarverslag rapporteren over de dreigingen voor de nationale veiligheid die zich in het afgelopen jaar hebben voorgedaan. Daarin is deze groep de afgelopen jaren niet genoemd.
De laatste jaren is het beeld dat gewelddadige acties van dierenrechtenextremisten, zoals brandstichting, vrijwel niet voorkwamen. De incidenten van dit jaar zijn nog in onderzoek bij politie en OM en zijn mogelijk uitzonderingen op dit beeld. Mogelijk wijzen de recente incidenten op een opleving van extremisme uit die hoek. De NCTV volgt de ontwikkelingen rondom dit fenomeen nauwlettend. Dit betekent onder meer dat er met interesse wordt gekeken naar de uitkomsten van de lopende strafrechtelijke onderzoeken naar bijvoorbeeld de toedracht van de brand bij Plukon.
Ten aanzien van de bredere links-extremistische beweging beschrijft de AIVD in het jaarverslag van 2024 dat er bij de links-extremistische beweging als geheel, waar ook dierenrechtenextremisten onder vallen, geen grotere bereidheid is waargenomen om geweld te gebruiken. Wel zijn enkele acties over diverse onderwerpen harder geworden, er was daarbij sprake van vernielingen, intimidatie en doxing – het delen van iemands persoonsgegevens om hem of haar te intimideren. Ook stelt de AIVD dat het grootste deel van de linkse actie-scene zich nog altijd op activistische wijze blijft uiten, met soms kleinschalige, soms zeer zichtbare acties rond klimaat, vluchtelingen, woningnood en rechts-extremisme.
Hoe beoordeelt u de toegenomen samenwerking van radicaal dierenextremisme over de landsgrenzen heen? Acht u het risico reëel dat buitenlandse groeperingen in Nederland aanslagen of andere gewelddadige acties plegen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de dreigingsinschatting van de NCTV/AIVD met betrekking tot deze groep en verwante groeperingen in de afgelopen vijf jaar? Is deze dreiging in de loop der tijd toegenomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt de groep 269 Libération Animale momenteel actief gemonitord door de NCTV, AIVD of andere opsporings- of inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de uitspraak van voormalig AIVD'er Hanselman dat de kans op brandstichtingen door dierenextremisten «reëel» is en dat «we dit weer vaker gaan zien»? Wat is uw eigen inschatting?
De incidenten van dit jaar zijn nog in onderzoek bij politie en OM en zijn mogelijk uitzonderingen op het dreigingsbeeld zoals geschetst bij vragen 3 tot en met 6. Mogelijk wijzen de recente incidenten op een opleving van extremisme uit die hoek. De NCTV volgt de ontwikkelingen rondom dit fenomeen nauwlettend.
Heeft u informatie dat deze groep of aanverwante netwerken betrokken waren bij eerdere strafbare feiten in Nederland, zoals de brandstichting bij Plukon in juni of intimidatie van gedeputeerde Zoet op privéterrein?
Op dit moment doet de politie onder gezag van het OM onderzoek naar deze incidenten. Wij kunnen niet vooruitlopen op de uitkomsten hiervan.
Wordt onderzocht of sprake is van een criminele of terroristische organisatie in de zin van de artikelen 140 en 140a van het Wetboek van Strafrecht? Waarom wel of waarom niet?
Op dit moment is het onderzoek van de politie onder gezag van het OM in volle gang. Of wordt vervolgd en zo ja voor welke strafbare feiten is aan het Openbaar Ministerie.
Zijn de aangehouden extremisten in Apeldoorn voorgeleid aan een (hulp)Officier van Justitie? Zijn zij in verzekering gesteld, of zijn zij direct weer vrijgelaten? Voor welke exacte strafbare feiten zijn zij aangehouden, en welke (verdere) vervolging wordt overwogen?
De 42 in Apeldoorn aangehouden personen zijn voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Deze personen zijn niet in verzekering gesteld. Zij zijn aangehouden voor huisvredebreuk (art. 138 Sr) en lokaalvredebreuk (art. 139 Sr). Over verdere vervolging en voor welke feiten kunnen wij in het kader van het lopende onderzoek nog niet vooruitlopen, dit is aan het OM.
Kunt u in overleg treden met het Openbaar Ministerie om ervoor te zorgen dat de aangehouden dierenextremisten daadwerkelijk vervolgd worden?
Het is aan het OM om te bepalen, op basis van een strafrechtelijk onderzoek, of overgegaan wordt op strafrechtelijke vervolging. Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid om daar in te treden.
Deelt u de mening dat de rechterlijke uitspraak in de zaak-Boxtel waarbij werd geoordeeld dat illegale bedrijfsvestiging onder het demonstratierecht kan vallen, zonder het aanpassen van wetgeving, een uitnodiging vormt voor meer, en mogelijk ernstigere, extremistische of terroristische acties tegen bedrijven in de voedselketen?
Laten we vooropstellen dat alle gewelddadige acties tegen bedrijven of (eigendommen van) personen onacceptabel zijn. Ruimte voor kritiek, protest, demonstraties en ander activisme is essentieel in onze democratische rechtsorde. Tegelijkertijd mag deze ruimte nooit een vrijbrief zijn voor het plegen van strafbare feiten.
Er is sprake van een onafhankelijk rechterlijk vonnis; het is niet aan mij als Minister om dat inhoudelijk te becommentariëren.
Het is aan de rechter om te oordelen over de toepassing van de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) en/of de vrijheid van betoging (de vrijheid van vereniging en vergadering, artikel 11 EVRM) in een concreet geval. Daarbij beoordeelt de rechter of een bepaalde zaak binnen de reikwijdte van (één van) deze artikelen valt en of het maken van een inmenging op deze rechten door strafrechtelijk optreden gerechtvaardigd is in de omstandigheden van het geval. In een voorkomend geval weegt de rechter het recht op eigendom (artikel 1 Eerste Protocol EVRM) af tegen de vrijheid van meningsuiting en/of de vrijheid van betoging (artikelen 10 resp. 11 EVRM).
Het is aan de rechter om per geval – in het kader van proportionaliteit en subsidiariteit – te beoordelen of een inbreuk op het eigendomsrecht is gerechtvaardigd binnen de context van een demonstratie. Daarbij kijkt de rechter bijvoorbeeld naar het karakter van de demonstratie en de mate van de inbreuk op het eigendomsrecht.
Dat kan betekenen dat de rechter in een concreet geval kan oordelen dat vrijspraak dient te volgen op grond van toetsing aan artikelen 10 en/of 11 EVRM, zoals in het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 december 2024 (ECLI:NL:GHSHE:2024:4005, Hoge Raad, 20-003576-19). In dit arrest oordeelde het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat de «wederrechtelijkheid» van het binnendringen niet wettig en overtuigend was bewezen, omdat de desbetreffende demonstratie binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit was gebleven. Er zijn ook voorbeelden waar de rechter heeft geoordeeld dat strafbaar optreden wel verenigbaar was met artikelen 10 en 11 EVRM, zoals het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2022 over lokaalvredebreuk bij de bouwvakbeurs bij de RAI (ook artikel 138 lid 1 Sr)(ECLI:NL:HR:2022:126, Hoge Raad, 20/02710).
Bent u bereid om het actuele inlichtingenbeeld over dierenextremisme te actualiseren, te herijken en (vertrouwelijk) met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 6 rapporteert de NCTV twee keer per jaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en (gewelddadige) extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Op het moment dat er zich ontwikkelingen voordoen waarbij uitingen worden gedaan of acties plaatsvinden vanuit de dierenrechtenbeweging die de lat van extremisme (of zelfs terrorisme) halen, zal de NCTV hierover rapporteren.
Dit geldt ook voor de AIVD. De AIVD kan via het jaarverslag in het openbaar rapporteren over de dreigingen voor de nationale veiligheid van dat jaar. Daarnaast kan ook de AIVD, indien daar aanleiding voor is, partners via de geëigende kanalen informeren.
Bent u bereid om te onderzoeken of bepaalde extremistische dierenrechtenorganisaties, zoals het Animal Liberation Front en 269 Libération Animale, kunnen worden aangemerkt als terroristische of criminele groeperingen?
Als er voldoende aanwijzingen zijn dat personen of organisaties betrokken zijn bij terroristische activiteiten kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid, deze personen of organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme plaatsen. Voldoende aanwijzingen zijn onder meer de instelling van een onderzoek of vervolging door een bevoegde instantie wegens een terroristische activiteit, een veroordeling door de rechter of een ambtsbericht van de AIVD dat geloofwaardige indicaties bevat van betrokkenheid van een persoon of organisatie bij een terroristische activiteit of poging daartoe.
Het plaatsen van personen of organisaties op de sanctielijst is een vergaande en ingrijpende maatregel. Per persoon of organisatie wordt nauwgezet gekeken naar de omstandigheden en de aanwijzingen. Daarbij is en blijft maatwerk geboden. Voor zover bekend is iets dergelijks niet voorhanden in relatie tot deze groep en is er dus geen juridische basis om de in de vraag genoemde organisaties op de Nederlandse sanctielijst terrorisme te plaatsen.
Hoe worden bedrijven in de voedselketen waaronder slachterijen, kalverhouders, transporteurs en pluimveebedrijven op dit moment actief en preventief beschermd tegen sabotage, inbraak of brandstichting door dierenextremisten? Is er structurele ondersteuning, of zijn zij hiervoor op zichzelf aangewezen?
Wij begrijpen dat ongewenste activiteiten op het eigen erf of bedrijf grote impact hebben op ondernemers. Het is primair de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf om hiertegen op te treden bij de ondernemer zelf. Hierbij probeert de overheid waar mogelijk te ondersteunen. Er zijn verschillende maatregelen die ondernemers zelf kunnen treffen. De Platforms Veilig Ondernemen helpen ondernemers in het weerbaar worden tegen criminaliteit, waaronder inbraak en diefstal. Bij concrete signalen van dreigingen worden ondernemers verzocht dit te signaleren bij de politie. Agrariërs kunnen desgewenst ook contact opnemen met de vertrouwenspersonen van de brancheorganisaties LTO-Noord, ZLTO en LTTB.
Bestaan er draaiboeken of scenario’s voor overheidsoptreden bij dit soort gecoördineerde bezettingen of sabotageacties? Worden deze afgestemd met de veiligheidsregio’s, politie en sectorpartijen?
Het lokaal gezag is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde.
Dat betekent dat door de lokale driehoek bestaande uit de burgemeester, de politie en het OM wordt opgetreden waar nodig. Er bestaan standaardprocedures en maatregelen die bij dergelijke acties ingezet kunnen worden. Zo heeft de politie in afstemming met het OM, naar aanleiding van eerdere incidenten in de landbouwsector, een handelingskader opgesteld met (operationele) handvatten dat is bedoeld voor intern gebruik bij de politie.
Bent u bereid om structureel overleg te voeren met belangenorganisaties in de voedselketen, zoals LTO Nederland, COV, Nepluvi en Vee&Logistiek, om veiligheidsmaatregelen te bespreken?
Onlangs hebben de sectorpartijen LTO, POV en Vee & Logistiek Nederland de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid, Natuur per brief op de hoogte gebracht van de meldingen die zijn binnengekomen bij het Meldpunt Agro-Intimidatie. Dat meldpunt heeft LTO begin dit jaar opgezet om boeren, veetransporteurs en veehandelaren een laagdrempelige manier te bieden om melding te maken van hun persoonlijke ervaringen met treiterij, intimidatie en bedreiging. De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zullen deze partijen uitnodigen voor een gesprek.
Herkent u de bredere trend dat ideologisch gemotiveerde, ontwrichtende acties tegen de voedselketen vaker voorkomen, waarbij de grens tussen activisme en extremisme vervaagt? Hoe positioneert u dit fenomeen in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland?
Zoals eerder toegelicht in antwoord op vraag 3 tot en met 6, zijn gewelddadige acties uit de hoek van dierenrechtenextremisten de afgelopen jaren zeldzaam. De incidenten van dit jaar zijn nog in onderzoek bij politie en OM en zijn mogelijk uitzonderingen op dit beeld. Mogelijk wijzen de recente incidenten op een opleving van extremisme uit die hoek. De NCTV rapporteert in het DTN over allerlei vormen van terrorisme en gewelddadig extremisme, ongeacht ideologische signatuur. De NCTV volgt de ontwikkelingen nauwlettend. Op het moment dat er zich ontwikkelingen voordoen waarbij uitingen worden gedaan of acties plaatsvinden vanuit de dierenrechtenbeweging die de lat van gewelddadig extremisme (of zelfs terrorisme) halen, dan zal de NCTV ook hierover rapporteren.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, mede gelet op de urgentie van het onderwerp, namelijk de dreiging van meer aanslagen, bezettingen en brandstichtingen, en de eerdere, nog onbeantwoorde Kamervragen die op 19 juni 2025 gesteld zijn?2
In verband met de vereiste afstemming en zorgvuldigheid bij de beantwoording van de vragen, is het helaas niet gelukt om de vragen binnen de reguliere termijn te beantwoorden.
Mogelijke consequenties van strafbaarstelling illegaliteit |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bereid spoedadvies te vragen aan de Raad van State over de vraag of een aanmerkelijke kans bestaat dat ook individuele gedragingen uit medemenselijkheid of humanitaire hulp strafbaar zullen zijn in samenhang met artikel 108a van de Asielnoodmaatregelenwet?
Ik heb vandaag in uw Kamer aangegeven dat het kabinet als de asielnoodmaatregelenwet wordt aangenomen aan de slag zal gaan met strafbaarstelling illegaliteit en daarbij de handhavingspraktijk zal vragen prioriteit te geven aan criminele en overlastgevende asielzoekers. Daarmee ligt niet voor de hand dat zaken als hulp via kerken en het leger des Heils door dit artikel geraakt worden.
Wat ik als Minister echter niet kan, in het kader van de trias politica, is definitief uitsluitsel geven over de vraag hoe het OM en de rechtspraak het artikel zullen interpreteren.
U vraagt mij, omdat u op dit punt juridisch advies wil van de Raad van State, om het artikel over de strafbaarstelling van illegaliteit van de Asielnoodmaatregelenwet (108a) niet in werking te laten treden voordat advies verkregen is en daarmee op dit punt gebruik te maken van de bestaande mogelijkheid die deze wet biedt voor een artikelsgewijze inwerkingtreding.
Ik ben daartoe bereid zodat uw Kamer vandaag in meerderheid voor het wetsvoorstel kan stemmen en we geen tijd verliezen om het asielbeleid strenger te maken.
Ik zal zodra het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is aangenomen de Raad van State vragen te adviseren over de vraag of een aanmerkelijke kans bestaat dat ook individuele gedragingen uit menselijkheid of humanitaire hulp onder dit artikel vallen. Dit mede naar aanleiding van berichtgeving vandaag dat dit in landen als België, Italië en Duitsland zou zijn uitgesloten van vervolging.
Na ommekomst van het advies van de Raad van State wil ik met uw Kamers beraadslagen over de consequenties van het zwaarwegende advies van de Raad van State, alvorens dit artikel in werking te laten treden.
Bent u bereid het desbetreffende artikel niet in werking te laten treden totdat u met de Tweede Kamer heeft beraadslaagd over de consequenties van het zwaarwegende advies van de Raad van State?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden nog voor de aanvang van eindstemmingen in de Tweede Kamer op 3 juli 2025?
Ja.
Strafbaarstelling illegaliteit |
|
Diederik Boomsma (CDA) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van o.a. maatschappelijke organisaties over de consequenties van aanvaarding van het amendement van het lid Vondeling (Kamerstuk 36 704, nr. 44)?
Ja
Kunt u ingaan op de uitvoeringsconsequenties van dit amendement, indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, en specifiek ten aanzien van de inzet van het kabinet inzake het bieden van humanitaire hulp aan illegale vreemdelingen?
Het op 1 juli aangenomen amendement van lid Vondeling op het wetsvoorstel Asielnoodmaatregelenwet houdt in dat middels een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 niet-rechtmatig verblijf in Nederland strafbaar wordt gesteld. Ook het verlenen van hulp aan onrechtmatig verblijvende vreemdelingen wordt strafbaar. Uiteraard voer ik als Minister de wens van de meerderheid van uw Kamer uit. Het OM gaat over de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, waaronder de handhaving van deze strafbaarstelling. De capaciteit van de uitvoerende ketenpartners, waaronder politie, OM, de Rechtspraak en DJI, is echter beperkt, zoals u weet. Mocht het zo zijn dat er keuzes gemaakt moeten worden vanwege beperkte capaciteit, zal het kabinet de betrokken ketenpartners vragen om in de praktijk prioriteit te geven aan de handhaving ten aanzien van die doelgroepen waarbij het vertrekbelang het grootst is, zoals overlastgevende en/of criminele vreemdelingen die op negatieve wijze in het zicht van de overheid komen en veel ellende veroorzaken voor de samenleving en zij die niet meewerken aan terugkeer. Deze prioritering heeft dan ook betrekking op de mogelijke vervolging voor het verlenen van hulp aan onrechtmatig verblijvende vreemdelingen.
Met deze prioritering kan ik mij voorstellen dat het handhaven op het bieden van hulp door bijvoorbeeld een kerk of het Leger des Heils niet snel aan de orde is. Op deze manier zorgen we ervoor dat illegaal verblijf met prioriteit wordt aangepakt, zodat mensen die hier niet mogen blijven Nederland verlaten. Het Nederlandse beleid wordt daarmee dus strenger en in overeenstemming met de handhaving van onder andere Duitsland, België en Italië.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de stemming?
Ja
Het rapport van de WODC over huwelijksdwang, achterlating en vrouwelijke genitale verminking |
|
Sarah Dobbe |
|
David van Weel (minister , minister ) , Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Over Grenzen» van de WODC over huwelijksdwang, achterlating en vrouwelijke genitale verminking?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het rapport waarin wordt geconstateerd dat de huidige aanpak tegen schadelijke praktijken in Nederland «tekortschiet»? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk om de conclusies en aanbevelingen van het rapport «Over grenzen – Een rechtsvergelijkend onderzoek naar preventieve beschermingsbevelen bij huwelijksdwang, achterlating en vrouwelijke genitale verminking» in onderlinge samenhang te bestuderen en daar op te reageren. Het rapport is als bijlage bij de brief voortgang aanpak femicide2 op 10 juli aan uw Kamer aangeboden. In deze brief is toegezegd dat de beleidsreactie op het rapport dit jaar naar uw Kamer wordt gezonden. In deze beleidsreactie zal op alle conclusies en aanbevelingen nader worden ingaan.
Gaat u de aanbevelingen van dit rapport overnemen en in beleid omzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Neemt u de eerste aanbeveling over, waarin wordt gevraagd om te investeren in signalering, risico-inschatting en ketensamenwerking? Gaat u hier ook middelen voor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Neemt u de aanbeveling over om civielrechtelijke beschermingsbevelen in te voeren naar Brits voorbeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u de aanbeveling over het verbeteren van het kader voor ondersteuning, bescherming en handhaving opvolgen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier gaat u invulling geven aan de aanbeveling om uitsluiting, wantrouwen en discriminatie door maatregelen tegen schadelijke praktijken tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het oproepen tot of verheerlijken van vrouwelijke genitale verminking expliciet strafbaar te stellen in het wetboek van strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Vrouwelijke genitale verminking is in Nederland strafbaar als (zware) mishandeling. Het in het openbaar oproepen tot en verheerlijken van vrouwelijke genitale verminking is op dit moment in voorkomende gevallen eveneens al strafbaar, namelijk als anderen daarmee worden aangespoord tot het toebrengen van zulke genitale verminking. In dat geval kan immers sprake zijn van opruiing (artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) of het aanzetten tot geweld tegen vrouwen wegens hun geslacht (artikel 137d Sr). Verder is het dwingen van vrouwen en meisjes om genitale verminking te ondergaan strafbaar (artikel 284 Sr). Momenteel wordt gewerkt aan een implementatiewetsvoorstel ter uitvoering van de EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Richtlijn EU 2024/1385). Met dat wetsvoorstel zal onder meer de verplichting uit die richtlijn om degene die een vrouw of meisje ertoe dwingt of beweegt om vrouwelijke genitale verminking te ondergaan (of daar een poging toe doet) strafbaar te stellen, worden geïmplementeerd. Daarmee wordt eveneens uitvoering gegeven aan de door Uw Kamer aangenomen motie-Eerdmans om verheerlijking en propaganda van vrouwelijke genitale verminking strafbaar te stellen (Kamerstukken II 2024/25, 29 279, nr. 961 en Handelingen II 2024/25, nr. 89, item 3, p. 9). Hierdoor worden ook degenen die vrouwen of meisjes – ook zonder dat sprake is van dwang – (proberen) over te halen om zich te onderwerpen aan vrouwelijke genitale verminking, strafbaar.
Bent u inmiddels wel bereid uitvoering te geven aan de aangenomen motie Dobbe c.s. om hersteloperaties voor vrouwelijke genitale mutilatie uit te zonderen van het eigen risico?2 Zo nee waarom niet?
In de beantwoording op eerdere Kamervragen van 7 februari 20254 heeft de toenmalige Minister van VWS aangegeven dat de motie samenhangt met de uitvoering van het amendement van de leden Raemakers en Bergkamp. In dit amendement zijn eenmalig middelen beschikbaar gesteld om – bij wijze van pilot – vrouwen die een hersteloperatie ondergaan in het geval van genitale verminking, uit te zonderen van het eigen risico.
Op dit moment lopen de gesprekken om een bestaand onderzoek naar de veiligheid en effectiviteit van hersteloperaties bij genitale verminking uit te breiden. Hierbij zullen vrouwen die een hersteloperatie ondergaan worden uitgezonderd van het eigen risico, om zo inzichtelijk te krijgen of en in hoeverre het eigen risico, maar ook andere factoren zoals schaamte- en schuldgevoelens een drempel vormen om een hersteloperatie te ondergaan. Met de opgedane inzichten kunnen vervolgens gepaste maatregelen worden getroffen om te zorgen dat deze vrouwen indien gewenst deze zorg kunnen krijgen.
De verwachting is dat dit onderzoek tot in 2027 doorloopt. Daarmee wordt vooralsnog uitvoering aan de motie gegeven. De resultaten van het onderzoek kunnen vervolgens worden benut voor een definitieve oplossing.
Het bericht 'Pijnlijk: Terwijl homoacceptatie vrijwel overal groeit, daalt die in ‘gaycapital’ Amsterdam’' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel over «Pijnlijk: Terwijl homoacceptatie vrijwel overal groeit, daalt die in «gaycapital» Amsterdam»?1
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam (UvA) blijkt dat jongeren met een migratieachtergrond of een etnische minderheidsstatus gemiddeld minder positieve opvattingen hebben over homoseksuele personen dan jongeren zonder deze kenmerken?
Hoe kijkt u ertegenaan dat dit in eerste instantie werd ontkend door het Amsterdamse stadbestuur?
Kunt daarbij ook aangeven hoe u denkt dat het mogelijk is dat de acceptatie toeneemt, behalve in Amsterdam?
Kunt u aangeven wat de strafeisen en vonnissen zijn in zaken waarbij sprake is van discriminatie en/of geweld waar geaardheid een rol speelt?
Kunt u daarbij ook uitleggen in hoeveel van die gevallen de strafverzwaringsgrond die mogelijk is wordt toegepast?
Bent u bereid om een onderzoek te starten naar de homo-acceptatie in specifieke wijken in Amsterdam en hier vervolgens wijkgericht beleid op te voeren?
Bent u bereid om met het Amsterdamse stadsbestuur in gesprek te gaan hoe zij deze problematiek gaan aanpakken?
Bent u bereid om met het Openbaar Ministerie in gesprek te gaan om strafvorderingsrichtlijnen te verhogen wanneer er sprake is van discriminatie en/of geweld waar geaardheid een rol speelt?
Bent u bereid om met de raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan om oriëntatiepunten in de straftoemeting te verhogen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het commissiedebat over politie?
De veiligheidssituatie van christenen in Syrië |
|
Don Ceder (CU) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op de artikelen «Syrische christenen voelen zich vergeten in discussie over terugkeer. «Nog steeds onveilig»1 en «Christenen willen opnieuw vluchten uit Syrië. «Varkensvreters! Jullie komen ook aan de beurt!»2?
De zorgen ten aanzien van geweld rondom gemeenschappen in Syrië, die genoemd worden in deze artikelen, deel ik.
Hoe beoordeelt u de huidige veiligheidssituatie voor religieuze en etnische minderheden, zoals christenen in Syrië? Deelt u de constatering dat de Syrische overgangsregering in de maanden dat ze aan de macht is nog amper grip heeft gekregen op de situatie?
De Nederlandse Syrië-gezant staat in contact met vertegenwoordigers van christenen in Syrië. Onder veel christenen en andere gemeenschappen bestaat begrijpelijke zorg en onzekerheid over de toekomst. De Syrische overgangsregering wordt geconfronteerd met vele uitdagingen, ook op het gebied van veiligheid en stabiliteit. De uitspraken en handelingen van de overgangsregering geven aan dat men inzet op een inclusieve koers en bescherming van alle gemeenschappen in Syrië. In alle diplomatieke contacten met de Syrische overgangsregering benadrukt Nederland het belang hiervan ook consequent. Zo heb ik dit op 14 juli in Brussel wederom overgebracht aan de Syrische Minister van Buitenlandse Zaken.
Op 11 juni jl. heeft de Minister van Asiel en Migratie de Kamer geïnformeerd over zijn beoordeling van de veiligheidssituatie in Syrië en de gevolgen daarvan voor het landgebonden asielbeleid. De verdere ontwikkelingen in Syrië worden nauwlettend gevolgd. De IND houdt rekening met ontwikkelingen in de situatie en betrekt deze bij de beoordeling van Syrische asielaanvragen. Begin 2026 wordt een nieuw ambtsbericht verwacht.
In hoeverre staat u nog achter uw uitspraak: «Er kunnen meer Syriërs terug»?3 Beseft u dat een dergelijke uitspraak veel onrust heeft veroorzaakt bij bedreigde minderheden? Wordt er bij het terugkeerbeleid onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen?
Uit de beschikbare informatie maakt het kabinet een redelijke verbetering op ten aanzien van de algemene situatie voor veel Syriërs. De primaire bron van onveiligheid die beleidsmatig voor Syriërs werd aangenomen, stoelde op het regime van Assad en is met de val van dat regime op 8 december 2024 komen te vervallen. De vrees van Syriërs wordt zorgvuldig, op individuele basis, beoordeeld in de asielprocedure. In het terugkeerbeleid wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen. Of aannemelijk is dat de vreemdeling te vrezen heeft bij terugkeer, wordt immers beoordeeld in de asielprocedure. Terugkeer is alleen aan de orde indien een vreemdeling geen gegronde vrees voor vervolging heeft.
Bent u bereid om voor meer minderheden, zoals christenen, een risicoprofiel aan te wijzen, zoals voor LHBTIQ+ en alawieten?4 Zo nee, waarom niet?
Uit het ambtsbericht is voor het kabinet niet gebleken dat de christelijke gemeenschap als groep in algemene zin een bepaalde mate van risico loopt in Syrië. Wel werd een goede relatie tussen de Syrische overgangsregering en de christelijke gemeenschap geconstateerd. Gedurende de verslagperiode waren kerken geopend en konden de christelijke feestdagen worden gevierd.
Dat wil niet zeggen dat de aanslag – die de aanleiding vormt voor de geuite zorgen in de door u geciteerde berichten – niet verontrustend en bijzonder droevig is. Bij het aanwijzen van een risicoprofiel in het landgebonden asielbeleid, gaat het echter onder andere om de vraag of het een meer structurele en minder incidentele wijze betreft waarop een groep in de negatieve aandacht staat van actoren tegen wie geen bescherming door de eigen autoriteiten kan worden geboden.
Het ambtsbericht geeft geen aanleiding om voor christenen tot die conclusie over te gaan. De recente aanslag biedt op zich zelf geen aanleiding om tot een ander standpunt te komen. Een aanvraag van een Syrische christen zal echter altijd individueel beoordeeld worden aan de hand van de merites van de zaak, afgezet tegen de situatie in het herkomstgebied. Het is daarom niet zo dat Syrische christenen überhaupt niet in aanmerking kunnen komen voor internationale bescherming.
Op welke wijze ondersteunt het kabinet de Syrische regering in het beschermen van religieuze en etnische minderheden? Op welke manier is Nederland betrokken bij de strijd tegen IS in Syrië? Bent u bereid deze ondersteuning te vergroten? Zo nee, waarom niet?
In het contact met de Syrische overgangsregering heb ik consequent opgeroepen tot bescherming van alle bevolkingsgroepen en dit blijf ik ook doen. Binnen de EU blijf ik daarbij pleiten voor sancties tegen individuen die verantwoordelijk zijn voor sektarisch geweld en mensenrechtenschendingen. De EU heeft – mede op initiatief van Nederland – al gerichte sancties ingesteld tegen personen en entiteiten die hier verantwoordelijk voor zijn geweest. Ook heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgelopen juni extra financiering toegekend aan instellingen die onderzoek doen naar mensenrechtenschendingen. Het gaat hier om EUR 500.000 extra voor de VN-bewijzenbank IIIM (bovenop de reeds lopende bijdrage van EUR 500.000) en EUR 500.000 voor het OHCHR veldkantoor in Damascus.
Nederland is op verschillende manieren betrokken bij de strijd tegen IS. Zo is Nederland nog altijd actief lid van de anti-ISIS-Coalitie (AIC) waarin internationale inspanningen, ook in relatie tot Syrië, worden besproken. Nederland is tevens covoorzitter van de (nieuwe) werkgroep Terrorist Travel, die onder de AIC valt. Deze werkgroep zal zich richten op het actief delen van gegevens die nodig zijn om te voorkomen dat terroristen richting Europa of Nederland reizen.
Nederland geeft daarnaast financiële steun ten behoeve van stabiliteit van de kampen en detentiecentra in Noordoost-Syrië waar ook voormalige IS-strijders vastzitten. Zo is juni jl. circa EUR 11 miljoen vrijgemaakt om bij te dragen aan terugkeer, rehabilitatie en re-integratie van Irakezen uit Noordoost-Syrië, om de druk op de kampen te verminderen. Dit doet Nederland samen met VN-organisaties en in goede samenwerking met Irak. Nederland draagt verder bij aan psychosociale hulp in de kampen. Dit is essentieel voor een toekomstige succesvolle re-integratie en het voorkomen van (her-)radicalisering.
We blijven doorlopend in gesprek met (inter)nationale partners inclusief EU(-lidstaten) over wat er (meer) nodig is om ervoor te zorgen dat IS in Syrië geen bedreiging vormt voor de zowel de Syrische, regionale, als mondiale, Europese en nationale veiligheid. Daarbij is het actief monitoren van ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor onze nationale veiligheid, een belangrijke focus.
In hoeverre deelt u de mening dat het opschorten van sancties tegen Syrië prematuur is gezien de moorden op etnische en religieuze minderheden? Kunt u in dat licht reflecteren op de uitvoering van de motie-Ceder c.s.?5 Erkent u dat deze motie niet wordt uitgevoerd aangezien sancties worden opgeheven terwijl de veiligheid van minderheden niet is gegarandeerd? Welke consequenties verbindt u hieraan?
De recente sanctieverlichting is nodig voor economisch herstel en stabiliteit en komt de situatie van de gemeenschappen in Syrië daarom ook ten goede. Tegelijkertijd blijft het kabinet, zoals daarnet benoemd, zich hard maken voor het instellen van nieuwe, gerichte EU-sancties tegen geweldplegers, als daar aanleiding toe is.
Ziet u een verslechtering van de positie van minderheden in de samenleving? Hoe kijkt u bijvoorbeeld naar de wijzigingen in het schoolcurriculum over hoe christenen en joden worden afgebeeld? Deelt u de zorgen van de indiener hierover? Welke consequenties verbindt u aan dergelijke constateringen?
Voor het eerste deel van de vraag, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Op 7 juli jl. heeft het Syrische Ministerie van Onderwijs aangekondigd dat het schoolcurriculum nog ongewijzigd blijft tot speciale comités zijn gevormd die het curriculum gaan evalueren. Vooralsnog heeft het kabinet zodoende niet kunnen bevestigen dat er aanpassingen zijn doorgevoerd in het Syrische schoolcurriculum waarin religieuze gemeenschappen kwetsend of stigmatiserend zouden worden neergezet.
Het politieoptreden tijdens de Extinction Rebellion-demonstratie bij de A12 in Den Haag tijdens de NAVO |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Normaal lopen XR-actievoerders zo de A12 op, maar tijdens NAVO-top wordt meteen de wapenstok getrokken» (AD, 25 juni 2025)1, waarin wordt gesteld dat de politie keihard optreedt en twee demonstranten een gebroken arm hebben opgelopen?
Ja.
Deelt u de zorgen over het harde politieoptreden tegen vreedzame demonstranten tijdens de NAVO-top?
De politie oefent haar taken uit onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. De burgemeester kan de politie opdracht geven om op te treden ter handhaving van de openbare orde en daartoe aanwijzingen geven. Desgevraagd legt de burgemeester verantwoording af in de gemeenteraad over het optreden van de politie in een concreet geval.
Op dit moment wordt het voorval op de A12 en de wijze waarop de politie heeft opgetreden onderzocht. Ik kan geen uitspraken doen over lopende onderzoeken.
In zijn algemeenheid wil ik benadrukken dat de politie niet zomaar overgaat tot het gebruik van geweld. Als de politie wordt ingezet bij een demonstratie geldt als vertrekpunt dat de politie een belangrijke rol heeft bij het in goede banen leiden van de demonstratie en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen onder het gezag van de burgemeester. In geval van een verstoring van de openbare orde of van een demonstratie die verboden is of waarbij door de burgemeester een beperking (vooraf) of aanwijzing (tijdens) is opgelegd, kan worden besloten dat daartegen wordt opgetreden. De omstandigheid dat demonstranten zich vreedzaam opstellen, betekent niet dat zij zich niet aan de wet hoeven te houden, of dat politie en justitie niet mogen handhaven.
Als wordt opgetreden, is het uitgangspunt dat de politie probeert een situatie zonder gebruik van geweld tot een goed einde te brengen (de-escalatie). Indien mogelijk, zullen de aanwezigen eerst worden gevraagd en vervolgens gevorderd zich van de locatie te verwijderen. Ook vreedzame demonstranten dienen hieraan gehoor te geven. Mocht deze groep zich desondanks niet verwijderen, dan is de politie bevoegd om desnoods geweld te gebruiken om het beoogde doel te bereiken. De politie gaat pas over tot het aanwenden van geweld nadat hiervoor, indien mogelijk en vaak meermaals, is gewaarschuwd. Voor iedere vorm van geweldgebruik, ook in geval van een demonstratie, geldt dat de politie zich moet houden aan de geweldsinstructie.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van het gebruik van de wapenstok tijdens deze demonstratie, gelet op het recht op vreedzaam protest?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat het recht op vreedzaam demonstreren tijdens internationale topbijeenkomsten, zoals de NAVO-top, centraal blijft staan bij het politieoptreden?
Tijdens internationale topbijeenkomsten, zoals de NAVO top, gelden dezelfde waarborgen ten aanzien van het demonstratierecht die anders ook gelden.
Het recht op demonstreren in Nederland is een groot goed, wat met zich mee brengt dat de overheid demonstraties zoveel mogelijk moet faciliteren. Alleen vanwege de gezondheid, het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden mogen beperkingen worden opgelegd. Tijdens internationale topbijeenkomsten, zoals de NAVO top, is dit niet anders. De politie heeft in het kader van de politietaak een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
De bestaande regels en waarborgen brengen mee dat tijdens internationale topbijeenkomsten, zoals de NAVO-top, het recht op demonstratie gewaarborgd zal blijven en, waar mogelijk, gefaciliteerd.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de politie bij toekomstige demonstraties tijdens internationale topbijeenkomsten een proportionele aanpak hanteert?
Op basis van mijn antwoord onder vraag 4, zie ik geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Hoe beoordeelt u het («chilling») effect van het harde optreden van de politie op het vertrouwen van burgers in de overheid en in het recht op demonstratie?
Het uitgangspunt is dat de overheid zich inspant om het demonstratierecht zoveel mogelijk te faciliteren zodat burgers zoveel mogelijk in staat worden gesteld zich in het openbaar uit te spreken en voor hun mening uit te komen. Ook voor demonstranten geldt evenwel dat zij zich moeten houden aan de wet, en dat in bijzondere omstandigheden beperkingen kunnen worden verbonden aan het demonstratierecht. Wanneer demonstranten zich niet houden aan de beperkingen die daaraan zijn verbonden of anderszins strafbare feiten plegen kan worden besloten de politie in te zetten om de verboden of openbare orde-verstorende situatie te beëindigen, in het uiterste geval met geweld. Dat demonstranten die geen gehoor geven aan de oproepen van de politie, doorgaans na verschillende waarschuwingen, het risico lopen om te worden geconfronteerd met geweldgebruik van de politie maakt nog niet dat sprake is van een chilling effect. De geldende wet- en regelgeving bieden immers ruimschoots mogelijkheden aan burgers om van het demonstratierecht gebruik te maken binnen de regels die daarvoor gelden.
Kunt u aangeven welke evaluaties en/of bijstellingen van het politiebeleid na deze demonstratie zijn ingezet of overwogen?
De politie treedt op onder de verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. Het is niet aan mij als Minister om mij daarover uit te laten. Ik heb ten aanzien van het politieoptreden rond deze demonstratie tijdens het Commissiedebat Politie op 2 juli 2025 aangegeven dat door de driehoek wordt gekeken naar de «lessons learned».
Erkent u dat het recht op anonieme demonstratie een essentieel onderdeel is van de demonstratievrijheid? Zo ja, deelt u de mening dat onrechtmatige identiteitscontroles onverenigbaar zijn met het demonstratierecht?
Het staat iedere inwoner van Nederland volledig vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, uiteraard binnen de grenzen van de wet. Van de overheid mag worden verwacht dat het demonstratierecht wordt gefaciliteerd en er daarmee ook voldoende ruimte is om te demonstreren, maar ook dat dat op een veilige manier gebeurt.
Op grond van artikel 8 van de Politiewet 2012 zijn politiemedewerkers bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Ingevolge de wet en wetsgeschiedenis dient deze bevoegdheid op een proportionele wijze te worden toegepast. Dat geldt zeker bij demonstraties, gelet op het risico dat van de toepassing van deze bevoegdheid een ontmoedigende werking kan uitgaan. Ik verwijs u naar de beleidsreactie van 12 december 2023 op het rapport van Amnesty International van 1 juni 2023 hierover.2
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn en apart van elkaar beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
De nieuwe cijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) |
|
Harmen Krul (CDA), Diederik van Dijk (SGP), Jesse Six Dijkstra (NSC), Mirjam Bikker (CU) |
|
Struycken , David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de nieuwe cijfers van LADIS1 en de reactie van Verslavingskunde Nederland en de Nederlandse ggz? Wat is in algemene zin uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennisgenomen van de nieuwe cijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) en de reactie van Verslavingskunde Nederland en de Nederlandse ggz.2 Deze nieuwe cijfers vind ik zorgelijk. Het aantal mensen in behandeling voor kansspelverslaving is in 2024 verder gestegen en 18 procent van de personen in behandeling is onder de 25 jaar. Daar waar mensen aangeven waar ze gokken, blijkt dat de toename van de instroom met name online gokken betreft. 44 procent van de personen met gokproblematiek wordt voor het eerst behandeld in de verslavingszorg. Ook andere recente onderzoeken duiden op zorgelijke trends, zoals de resultaten van het WODC-onderzoek «Deelname aan kansspelen in Nederland» dat de voormalig Staatssecretaris Rechtsbescherming op 3 juli jongstleden met uw Kamer heeft gedeeld.3 Dit onderzoek laat een toename zien van het aantal minderjarigen en jongvolwassen dat deelneemt aan online kansspelen en risicovol of problematisch gedrag vertoont.
Bovengenoemde cijfers onderstrepen hoe belangrijk het is om in te zetten op het voorkomen van gokgerelateerde schade, zoals is aangegeven in de visie op het kansspelbeleid, die op 14 februari jongstleden aan uw Kamer is gestuurd.4 In deze brief zijn ook maatregelen aangekondigd om de Wet kansspelen op afstand (Wet koa) te herzien. De nieuwe visie kent als belangrijkste doelstelling het beschermen van burgers tegen schade door gokken, met specifieke aandacht voor jongvolwassenen en minderjarigen. De aangekondigde maatregelen hebben onder andere betrekking op het verhogen van de minimumleeftijd voor deelname aan de meest risicovolle kansspelen naar 21 jaar, het aanscherpen van de zorgplicht van aanbieders, het inrichten van een verdergaand verbod op reclame voor online gokken en een overkoepelend stortingslimiet voor online gokken. Daarnaast wordt ingezet op intensieve bestrijding van het illegale aanbod en deelname daaraan.
De afgelopen periode heeft de voormalig Staatssecretaris Rechtsbescherming naast de aangekondigde wetswijziging diverse maatregelen genomen om spelers beter te beschermen. Denk aan het Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka), de Regeling speellimieten en bewuster speelgedrag (Regeling sbs) en de Beleidsregel Verantwoord Spelen 2024 van de Kansspelautoriteit (Ksa). In de brief van 3 juli jongstleden is uw Kamer tevens geïnformeerd over het concretiseren en aanscherpen van de zorgplicht van online kansspelaanbieders en de effectmeting door de Ksa van de regels met betrekking tot spelersbescherming die in oktober 2024 van kracht zijn geworden.5 Daarnaast wordt ingezet op preventieve maatregelen, zoals gerichte bewustwordingsactiviteiten om met name jongvolwassenen bewust te maken van de risico’s van gokken. Doorgaans duurt het een aantal jaar voordat mensen met een verslaving terechtkomen in de zorg. Dat betekent helaas ook dat het waarschijnlijk een aantal jaar zal duren voordat we kunnen verwachten de effecten van maatregelen tegen gokverslaving terug te zien in de verslavingscijfers in LADIS.
Bent u ook geschrokken van het feit dat het aantal mensen dat zich met gokproblematiek meldt om hulp, blijft stijgen? Wat vindt u ervan dat 44% van deze groep voor het eerst in behandeling komt, wat aantoont dat er een geheel nieuwe groep is ontstaan met gokproblemen, in het bijzonder jongeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat deze gigantische toename van gokverslaafden extra schrijnend is, omdat er nog steeds geen wettelijk verbod op (online)gokreclames is? Bent u bereid hier zo snel mogelijk verandering in te brengen? Wat is de kortst mogelijke termijn waarop u de benodigde wetgeving aan de Kamer kunt voorleggen en wilt u dit toezeggen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen één en twee, vind ik de toename van mensen in behandeling voor kansspelverslaving zorgelijk. Met het Besluit orka dat op 1 juli 2023 in werking is getreden, is de reclame voor online kansspelen sterk beperkt. Er geldt een verbod op het maken van reclames voor online kansspelen op tv, op de radio en in de publieke ruimte. Onder strikte voorwaarden is het nog mogelijk om gericht reclame te maken op internet. Per 1 juli jongstleden is het laatste deel van het Besluit orka in werking getreden, namelijk het verbod op sponsoring van de sport door online aanbieders.
Momenteel wordt gewerkt aan een verdergaand verbod op reclame voor online kansspelen dat onderdeel is van de aangekondigde maatregelen om de Wet koa te herzien. Dit betekent aanpassing van de reclameregels en reclame beperken tot het strikt noodzakelijke, met als uitgangspunt «verboden, tenzij». Zoals aangegeven in de brief van 14 februari jongstleden worden eind dit jaar de contouren van mijn voorstellen met uw Kamer gedeeld. Het streven is om het betreffende wetsvoorstel in 2026 in consultatie te brengen. Dit is de kortst mogelijke termijn om de benodigde wetgeving aan de Kamer voor te leggen. Dit in verband met de nog lopende onderzoeken die benodigd zijn voor onderdelen van het wetsontwerp en de onderliggende beleidskeuzes, het doorlopen van het beleidskompas en verschillende toetsen die moeten plaatsvinden.
Bent u in het verlengde hiervan bereid om de minimumleeftijd voor gokken te verhogen, juist nu de cijfers laten zien dat een aanzienlijk deel van de nieuwe gokverslaafden jongeren betreft?
Het beschermen van minderjarigen en jongvolwassenen tegen schade door gokken is een speerpunt van het kansspelbeleid. Een van de maatregelen zoals aangekondigd in de brief van 14 februari jongstleden betreft daarom een verhoging van de minimumleeftijd voor de meest risicovolle kansspelen naar 21 jaar.
Bent u met oog op de onthutsende cijfers uit de eerdere vragen bereid om de aangekondigde beleidsmaatregelen om de wet Kansspelen op afstand te herzien, te versnellen? Wanneer kan de Kamer deze tegemoetzien?
Zoals tevens aangegeven in mijn antwoord op vraag drie kan het betreffende wetsvoorstel niet eerder dan in 2026 in consultatie gebracht worden. Voor alle genoemde maatregelen geldt dat deze vragen om een gedegen probleemanalyse en onderbouwing. Dat is nodig om te bewerkstelligen dat de gekozen oplossingen op proportionele wijze zullen bijdragen aan de beleidsdoelstellingen. Op dit moment lopen de onderzoeken die benodigd zijn voor afronding van de beleidskompassen.
Zou het naar uw inschatting niet veel beter zijn om gokken categorisch te verbieden, om zo jongeren en andere kwetsbare groepen echt te beschermen?
De bescherming van burgers tegen schade door gokken, in het bijzonder jongeren en andere kwetsbare groepen, staat voor mij voorop. Dit vraagt juist om regulering van gokken. Legaal aanbod is nodig om mensen die willen deelnemen aan kansspelen te kunnen beschermen. Bij illegaal aanbod zijn er geen waarborgen voor bescherming. Zonder legaal aanbod is alleen illegaal aanbod beschikbaar. Het is niet realistisch dat met meer handhaving illegaal aanbod en deelname daaraan volledig kan worden bestreden.
Welke maatregelen gaat u treffen om de zorgwekkende ontwikkelingen rond drugsverslaving uit het rapport te keren?
Voorop staat dat verslaving zoveel mogelijk moet worden voorkomen door inzet op preventie van het gebruik van drugs en vroegsignalering. Op deze terreinen bestaat een divers aanbod aan effectieve en doelgroepgerichte maatregelen. De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport is verantwoordelijk voor deze maatregelen. De Staatssecretaris zet zich daarbij vooral in op het voorkomen van drugsgebruik onder jongeren. Ik verwijs hierbij naar de brief over drugsbeleid die recent aan uw Kamer is gestuurd.6
Met de recent gelanceerde Samenhangende preventiestrategie zet het kabinet preventie meer centraal. De preventiestrategie bevat concrete acties en maatregelen om ziekte en zorg te voorkomen en daarbij toe te werken naar een gezonde generatie in 2040. Drugsgebruik is een van de 11 preventiethema’s waarvoor concrete ambities (voor 2028 en 2040) en acties zijn opgenomen.
Naast preventie en het in een vroeg stadium signaleren van problematisch gebruik, is het belangrijk dat mensen met een verslaving goede en passende zorg krijgen. We hebben hiervoor in Nederland kwalitatief goede verslavingszorg. Om mensen tijdig toe te geleiden naar de juiste hulp en ondersteuning is een belangrijke rol weggelegd voor bijvoorbeeld de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ. Ook is er steeds meer aanbod van e-health interventies en zelfhulpgroepen.
Veel mensen met een verslaving hebben onderliggende problematiek of kwetsbaarheden, zoals een psychische aandoening, verstandelijke beperking, dakloosheid, schuldenproblematiek of een detentieverleden. Het komt regelmatig voor dat mensen met complexe (multi-)problematiek lang moeten wachten op zorg of niet in zorg komen. Oorzaken hiervan zijn onder andere exclusiecriteria die door aanbieders gehanteerd worden. In het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA) zijn met de sector afspraken gemaakt deze exclusiecriteria te schrappen, tenzij dit om zorginhoudelijke redenen niet kan. Dit moet ertoe leiden dat mensen sneller in zorg komen, ook als er sprake van multiproblematiek, zoals verslaving en psychische/psychiatrische problematiek.
Wat zegt het u dat men in de verslavingszorg een toename ziet van behandelingen voor nieuwe middelen als 3-MMC en ketamine? Wat gaat u doen om juist ook de aanwezigheid van deze middelen aan te pakken, om zo te voorkomen dat deze zorgelijke trend zich doorzet?
De stijging van het aandeel 3-MMC en ketamine in de verslavingszorg is een zorgelijke ontwikkeling. Het is goed dat er ook voor deze middelenverslavingen een goed en toegankelijk aanbod van behandelingen is. Daarnaast willen we het gebruik van deze middelen zoveel mogelijk voorkomen. Specifiek voor het gebruik van designerdrugs (zoals afgeleiden van het al verboden 3-MMC) is het van belang dat de nieuwe wet gericht op verbieden van groepen Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) per 1 juli. in werking is getreden. Doordat deze designerdrugs nog legaal waren, kregen gebruikers onterecht de indruk dat ze niet schadelijk of verslavend zijn. Daarom vindt de overheid een verbod nodig. Daarnaast wordt ingezet op preventie en voorlichting gericht op de doelgroep, bijvoorbeeld via sociale media.
De zorgen over recreatief gebruik van ketamine worden gedeeld. Daarom is aan het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) gevraagd om een risicobeoordeling op ketamine uit te voeren en hierover te adviseren, ook over een eventueel verbod op één van de Opiumwetlijsten.
Wat zegt het u dat uit het rapport blijkt dat cannabis met 39% de op één na meest voorkomende problematiek is in de verslavingszorg onder jongeren onder de 25 jaar?
Uit de meest recente cijfers van het LADIS blijkt dat cannabis onder jongeren tot 25 jaar, met een aandeel van 39%, de meest voorkomende problematiek is in de verslavingszorg.7 Het aandeel jongeren neemt wel af, maar dit blijft verontrustend.
Het gebruik van cannabis op jonge leeftijd kan nadelige effecten hebben op de ontwikkeling van het brein. De hersenen zijn in de adolescentie en vroege volwassenheid nog volop in ontwikkeling. Cannabisgebruik op jonge leeftijd wordt geassocieerd met een verhoogde kans op concentratieproblemen, angstklachten en een verminderde school- of werkprestatie.8 Problematisch gebruik hangt bovendien vaak samen met bredere problematiek op andere leefgebieden.9
Deze cijfers onderstrepen het belang van preventie.
Er bestaan verschillende interventies gericht op jongeren, zoals de in mei gelanceerde Drug Check-up, die jongeren en jongvolwassenen op een laagdrempelige manier inzicht biedt in hun middelengebruik, en de ICan-app, die ondersteuning biedt aan jongeren die zelfstandig willen minderen of stoppen met cannabisgebruik.10 Ook het programma Helder op School draagt via het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs bij aan structurele preventie gericht op alcohol, drugs, roken en gamen.11 Professionals in zorg, onderwijs en het sociaal domein kunnen daarnaast gebruikmaken van het programma Open en Alert, dat hen ondersteunt bij het signaleren van middelengebruik en het tijdig toeleiden naar hulp.12
De Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV) zet zich ook in op het terrein van preventie van verslaving en heeft het initiatief genomen om samen met een groot aantal andere partijen tot een integrale richtlijn verslavingspreventie te komen. De richtlijn wordt eind 2026 verwacht.
Wat zijn – los van alle andere lichamelijke, psychische, materiële en immateriële schade – de kosten voor de cannabisgerelateerde verslavingszorg? Is het in het licht van al die kosten en negatieve effecten niet gek dat de staat cannabis gedoogt en zelfs stimuleert met het «wietexperiment»? Bent u het ermee eens dat we dit beter zo snel als mogelijk terug kunnen draaien?
Er zijn geen afzonderlijke landelijke cijfers beschikbaar over de kosten van cannabisgerelateerde verslavingszorg. Binnen de bekostiging van de geestelijke gezondheidszorg worden de kosten doorgaans niet uitgesplitst naar specifieke middelen zoals cannabis. Wel is bekend dat van de mensen die in de verslavingszorg zitten, het grootste gedeelte hulp krijgt voor alcoholgerelateerde problematiek (44%), terwijl 15% hulp krijgt vanwege cannabisgerelateerde problematiek.13 Verder is bekend dat in 2019 de totale uitgaven aan zorg voor verslaving aan alcohol en drugs gezamenlijk 1.091 miljard euro bedroegen. Dit kwam neer op 1,13% van de totale zorguitgaven in Nederland. Van deze uitgaven ging bijna 90% naar de geestelijke gezondheidszorg (979 miljoen euro). De overige uitgaven betroffen de ziekenhuiszorg (26,6 miljoen euro; 2,4%) en de openbare gezondheidszorg (13,9 miljoen euro; 1,3%).14
Het Experiment gesloten coffeeshopketen onderzoekt of het mogelijk is een gesloten en gereguleerde cannabisketen te realiseren in tien gemeenten. De gereguleerde cannabis wordt verkocht in coffeeshops in die gemeenten. Het is dus niet zo dat het aanbod van cannabis wordt verruimd met het experiment, de toevoer van cannabis naar die steden wordt enkel gereguleerd. Bovendien is er binnen het experiment extra aandacht voor preventie en vroegsignalering.