Het (demissionaire) kabinetsstandpunt inzake het initiatiefwetsvoorstel Centraal Aandeelhoudersregister (CAHR) |
|
Michiel van Nispen , Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het KPMG-rapport «Krachten gebundeld – naar een effectievere en efficiëntere invulling van de poortwachtersrol in Nederland» (2023), waarin wordt aanbevolen lopende wetgevingsinitiatieven die poortwachters versterken – zoals het voorstel van wet van de leden Van der Lee en Van Nispen tot wijziging van de Registratiewet 1970 in verband met de instelling van een centraal aandeelhoudersregister (Wet centraal aandeelhoudersregister; Kamerstuk 34 661) – voortvarend op te pakken?1
Ja.
In hoeverre geeft het demissionaire kabinet invulling aan deze aanbeveling, mede gezien de brede steun vanuit poortwachters voor een dergelijk register?
Het kabinet neemt met belangstelling kennis van de steun van poortwachters. Het kabinet loopt niet vooruit op de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel voor een centraal aandeelhoudersregister (CAHR) door uw Kamer. Dit initiatiefwetsvoorstel is sinds 2017 aanhangig bij de Tweede Kamer. Het is eerst aan uw Kamer om te besluiten tot voortzetting van de plenaire behandeling om de reactie van de initiatiefnemers te vernemen op de gestelde vragen.
Herinnert u zich de toezegging van Minister van Weel van Justitie en Veiligheid tijdens het tweeminutendebat van d.d. 19 februari 2025 naar aanleiding van het commissiedebat «Criminaliteitsbestrijding, ondermijning en georganiseerde criminaliteit» om het kabinetsstandpunt over het initiatiefwetsvoorstel voor een centraal aandeelhoudersregister (CAHR) opnieuw te bezien?
Ja.
Herinnert u zich de toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid om hierover te rapporteren in de halfjaarbrief Ondermijning vóór de zomer van 2025?
Ja.
Wanneer kan de Kamer de nadere appreciatie, zoals beloofd door de Minister van Justitie en Veiligheid, tegemoetzien? Kunt u alvast delen welke inhoudelijke en juridische overwegingen hierin worden meegenomen?
Het kabinet zal zoals gebruikelijk een appreciatie geven zodra dat bij de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel door uw Kamer aan de orde is.
Acht u het aannemelijk dat een CAHR poortwachters effectiever laat werken én misbruik van complexe eigendomsstructuren tegengaat en daarmee aansluit op de kabinetsbrief «Nieuwe anti-witwasaanpak» van 14 mei 2025, waarin wordt benadrukt dat de aanpak van witwassen enerzijds lastenverlichting voor bonafide ondernemers beoogt, en anderzijds barrières opwerpt voor criminelen?2 Kunt u dit toelichten?
In september 2019 hebben de toenmalige bewindslieden onderschreven dat een centraal aandeelhoudersregister onder voorwaarden van toegevoegde waarde kan zijn voor de criminaliteitsbestrijding en rechtszekerheid. In dat kabinetstandpunt3 is toegelicht dat een centraal aandeelhoudersregister bruikbaar kan zijn voor de uitoefening van controle, toezichts- en handhavingstaken door publieke partijen en de voorkoming en bestrijding van financieel-economische criminaliteit alsmede voor het notariaat voor de uitoefening van diens notariële taken, als met het register geautomatiseerde informatie en informatie op subjectniveau over aandelen en aandeelhouders (inclusief historie) met elkaar gebundeld kunnen worden.
Bent u ook van mening dat het huidige en toekomstige UBO-register – vanwege de (meer dan) 25%-drempel – geen volledig zicht biedt op de uiteindelijk belanghebbenden binnen vennootschappen, waardoor bijvoorbeeld aandeelhouders met 24% buiten beeld blijven?
Uiteindelijk belanghebbenden (ook wel: UBO’s) van vennootschappen zijn de natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van de vennootschap of die zeggenschap hebben over de vennootschap. Deze natuurlijke personen moeten geregistreerd worden in het UBO-register. Dit volgt uit Europese wetgeving.4 Het UBO-register heeft niet als doel om een uitputtend overzicht te geven van de aandeelhouders maar inzicht te bieden in de natuurlijke personen achter een juridische entiteit die daadwerkelijk invloed of zeggenschap hebben over de vennootschap.
Van een UBO op basis van eigendomsbelang is sprake wanneer een natuurlijke persoon 25% of meer van de aandelen in de vennootschap bezit. Natuurlijke personen kunnen echter ook kwalificeren als UBO wanneer zij geen eigendomsbelang hebben van 25% of meer van de aandelen maar zeggenschap hebben via andere (formele of informele) middelen. Aandeelhouders met minder van 25% van de aandelen blijven hierdoor niet noodzakelijkerwijs buiten beeld. Informatie over zeggenschap wordt niet geregistreerd in het beoogd CAHR.
Deelt u de opvatting dat een CAHR waarin álle aandeelhouders (beursgenoteerde bedrijven uitgezonderd) worden geregistreerd, ongeacht de omvang van het belang, dit transparantie gat kan dichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in antwoord op vraag 6 en in aanvulling op antwoord 7 is het toenmalige kabinet ingegaan op het nut van de registratie van het aandelenbezit in besloten vennootschappen en niet-beursgenoteerde naamloze vennootschappen. In dat kabinetstandpunt is toegelicht dat een UBO-register en een centraal aandeelhoudersregister complementair aan elkaar kunnen werken. Omdat veel uiteindelijk belanghebbenden als zodanig kwalificeren op basis van hun aandelen, kan het beoogd CAHR waardevolle informatie bieden bij het identificeren van UBO’s, aldus het kabinetstandpunt. Het beoogd CAHR bevat informatie over alle aandeelhouders ongeacht de omvang van het belang.
Tegelijkertijd zorgt het UBO-register voor transparantie bij een bredere groep rechtsvormen dan het beoogd CAHR. Ook rechtsvormen die geen B.V. of niet beursgenoteerde N.V. zijn (zoals stichtingen en verenigingen) zijn in het UBO-register namelijk registratieplichtig. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 moeten natuurlijke personen die op andere wijze dan met een aandelenbelang van minimaal 25% een bepaalde mate van zeggenschap hebben in een vennootschap ook in het UBO-register worden opgenomen. Ook het centraal aandeelhoudersregister en het Handelsregister zijn als complementaire registraties te beschouwen aangezien de Kamer van Koophandel alle enig aandeelhouders (directeuren-groot aandeelhouders) van besloten vennootschappen in het Handelsregister registreert.
Bent u het ermee eens dat een CAHR, gevuld op basis van notariële akten, betrouwbaardere en completere gegevens zal bevatten dan het UBO-register, dat afhankelijk is van zelfregistratie door vennootschappen?
Omdat in het CAHR wezenlijk andere gegevens geregistreerd worden dan in het UBO-register is het moeilijk om de compleetheid en betrouwbaarheid van beide registers met elkaar te vergelijken.
Voor de registratie in het CAHR kan volstaan worden met informatie die afkomstig is uit notariële akten. Bij een registratie in het UBO-register zullen dezelfde notariële akten eveneens een grote rol spelen, omdat een natuurlijk persoon in veel gevallen immers uiteindelijk belanghebbende is op basis van aandelen. In aanvulling daarop worden echter ook nog andere documenten gebruikt om de uiteindelijk belanghebbenden te kunnen identificeren.
Hoewel bij het UBO-register sprake is van zelfregistratie, beschikt het register over verscheidene mechanismen die de kwaliteit van het register moeten bevorderen, zoals een plicht voor gebruikers om discrepanties te melden en een kwaliteitscontrole door de beheerder van het register (de Kamer van Koophandel). Daarnaast houdt het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst toezicht op de juistheid en actualiteit van de registraties. Deze kwaliteitsmechanismen worden bij de implementatie van de antiwitwasverordening en de zesde antiwitwasrichtlijn verder aangescherpt.
Heeft u kennisgenomen van het recente standpunt van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) in haar position paper van 21 mei 2025, waarin zij aangeeft invoering van het CAHR noodzakelijk te achten en technisch in staat te zijn het register te houden?
Ja.
Ziet u technische of juridische belemmeringen bij implementatie via de KNB? Zo ja, hoe bent u voornemens deze weg te nemen?
Omdat het hier gaat om een initiatiefwetsvoorstel van uw Kamer zal het eerst aan de initiatiefnemers zijn om eventuele technische of juridische knelpunten in deze wet en specifieke zorgen te adresseren. Het kabinet heeft op dit moment geen rol. In het aangehaalde kabinetstandpunt heeft het toenmalige kabinet wel algemeen opgemerkt dat op grond van het initiatiefwetsvoorstel slechts in beperkte mate duidelijk wordt gemaakt hoe de verdere uitwerking van het initiatiefwetsvoorstel gestalte zal krijgen. Dat maakt het onvoldoende mogelijk het voorliggende initiatiefwetsvoorstel op inhoudelijke gronden te beoordelen en de toegevoegde waarde te bepalen. In het verlengde daarvan is opgemerkt dat het niet mogelijk is een goede schatting van de financiële gevolgen te maken. Ook werd in het kabinetstandpunt gemotiveerd ingegaan op de vraag waarom het toenmalige kabinet het wenselijk vond om de optie om het beheer van het centraal aandeelhoudersregister bij de Kamer van Koophandel te beleggen, in de afwegingen te betrekken.
Wordt de uitvoeringstoets die de Kamer van Koophandel uitvoert naar het CAHR op verzoek gedaan van het kabinet? Zo ja, overweegt het kabinet de KNB ook te vragen om het uitvoeren van een dergelijke uitvoeringstoets? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft de Kamer van Koophandel niet verzocht om een uitvoeringstoets. Het kabinet is ook niet voornemens om dat te verzoeken aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Dat zou immers vooruitlopen op de voortzetting van de plenaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel door uw Kamer en op de verdere, benodigde uitwerking die de initiatiefnemers daarmee voor ogen staat, zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 11.
Het bericht dat Eurojackpot de nieuwe hoofdsponsor van de KNVB Beker wordt |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) dat Eurojackpot de komende vijf jaar naamgevend hoofdsponsor van de KNVB Beker en de Vrouwen Eredivisie wordt?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat toch weer een groot gokbedrijf reclame gaat maken in het betaald voetbal, nadat de afgelopen jaren juist maatregelen zijn getroffen om de aanwezigheid van gokbedrijven in het betaald voetbal terug te dringen?
Met de inwerkingtreding van het Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka) zijn sinds 1 juli 2023 de mogelijkheden om reclame te maken voor kansspelen op afstand sterk ingeperkt. Bedrijven met een vergunning voor kansspelen op afstand mogen sinds 1 juli 2023 geen reclame meer maken op televisie, de radio, of in de publieke ruimte. Op 1 juli 2024 is het verbod op sponsoring van evenementen ingegaan. Op 1 juli 2025 is het verbod op sportsponsoring ingegaan en mogen de online kansspelaanbieders geen sportbonden, sportcompetities of sportwedstrijden meer sponsoren.
Het Besluit orka is relatief kort na de opening van de markt voor online kansspelen tot stand gekomen om de grote hoeveelheid ongerichte reclame voor kansspelen op afstand binnen de bestaande wetgeving te beperken en mensen daarmee beter te beschermen tegen de risico’s van online gokken. Voor andere kansspelen, waaronder loterijen zoals Eurojackpot, zijn de reclameregels niet veranderd en is bijvoorbeeld sponsoring van de sport nog altijd toegestaan. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt of een loterij staatseigendom is of niet.
In mijn brief van 14 februari jl. heb ik nieuwe doelstellingen beschreven voor het kansspelbeleid. Een van de doelen is het beschermen van burgers tegen kansspelgerelateerde schade, zoals verslavings- en schuldenproblematiek.2 Ook deelname aan minder risicovolle kansspelen zoals loterijen is niet geheel zonder risico. Hoewel sponsoring door loterijen niet verboden is, vind ik in zijn algemeenheid dat organisaties met een maatschappelijke verantwoordelijkheid zich moeten afvragen of een overeenkomst met een kansspelaanbieder past bij die verantwoordelijkheid.
Klopt het dat deze sponsordeal niet onder het reclameverbod voor online gokbedrijven valt? Vindt u dit, ook als het naar de letter van de wet mag, niet hoogst onwenselijk? Hoe weegt u hierin mee dat Eurojackpot onderdeel is van de Nederlandse Loterij, waarvan de staat nota bene aandeelhouder is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in dit licht van plan om met nieuwe wetgeving te komen om de aanwezigheid van gokbedrijven en reclames voor hun bedrijfsactiviteiten in het betaald voetbal en andere sporten verder aan banden te leggen?
In mijn brief van 14 februari jl. heb ik de Kamer geïnformeerd dat ik de reclameregels voor kansspelen op afstand aanscherp, waarmee reclame beperkt moet worden tot het strikt noodzakelijke. Dat wil ik doen door een stelsel te creëren waarbij reclame verboden is, tenzij dit in beperkte gevallen expliciet is toegestaan.3 Ik focus mij daarbij op de online markt omdat de urgentie daar het hoogst is. Mocht uit de analyses en onderzoeken met betrekking tot het reclameverbod blijken dat voor meer onderdelen van de kansspelmarkt verdere reclamebeperkingen zouden moeten gelden, dan zal ik die uiteraard ter hand nemen.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de KNVB, en deze bond te wijzen op de maatschappelijke verantwoordelijkheid die zij heeft, juist ook in het licht van de enorme toename van (online) gokken en de bijbehorende (verslavings)problematiek?
Het feit dat iets volgens de wet mag, betekent niet dat die wettelijke ruimte moet worden benut. Ik vind dat de KNVB en ook elke andere organisatie met een maatschappelijke rol, hier een afweging in moet maken. Aangezien de overeenkomst reeds is gesloten en geen reclameregels voor loterijen worden overtreden, zie ik geen aanleiding om hier een gesprek met de KNVB over te voeren. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het kansspelbeleid houd ik de ontwikkelingen met betrekking tot reclame voor minder risicovolle kansspelen zoals loterijen nauwlettend in de gaten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, zal ik aanvullende maatregelen nemen als uit analyses en onderzoeken blijkt dat deze nodig zijn om burgers te beschermen tegen kansspelgerelateerde schade.
Misstanden in Jeugdinrichtingen en de gevolgen voor jonge gedetineerden |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken |
|
Bent u bekend met de documentaire «Dubbel gestraft», en specifiek aflevering 6, waarin op schrikbarende wijze naar boven komt hoe er wordt omgegaan met sommige jonge gedetineerden en waarin zelfs melding wordt gemaakt van seksueel misbruik?1
Ja. Aflevering 6 van de documentaire «Dubbel gestraft» gaat over zowel de Penitentiaire Inrichting (PI) Zaanstad, waar een meerderjarige zich het leven heeft benomen, als over benoemde misstanden in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s).
Hoe kan het dat in sommige gevallen bezorgde ouders dagenlang niets te horen krijgen over de situatie van hun kind, waaronder ook in voorarrest?
Bij het gevangeniswezen mag de gedetineerde contact hebben met de buitenwereld via brieven en telefoon en mag de gedetineerde bezoek ontvangen. Het kan zijn dat een gedetineerde in beperkingen is geplaatst door de officier van justitie tijdens het voorarrest. Dit kan inhouden dat de gedetineerde geen contact mag hebben met andere gedetineerden of de buitenwereld, behalve zijn advocaat.
In een JJI wordt altijd contact opgenomen met de ouders van minderjarige jeugdigen. Bij binnenkomst krijgt de jeugdige de gelegenheid om de ouders te bellen. Het benaderen van de ouders door de JJI gebeurt bij meerderjarigheid met toestemming van de betrokken jeugdige. Wanneer er sprake is van (alle) beperkingen, zal er mogelijk geen rechtstreeks contact tussen ouders en de jeugdige mogelijk zijn, maar wordt door de inrichting wel contact met de ouders opgenomen. Deze werkwijze is opgenomen in de huisregels van de Rijks JJI.
Hoe kan het volgens u dat de behandeling van sommige jeugdige gedetineerden zo ernstig tekort heeft geschoten, zoals geen hulp bij suïcidale gedachten en de jongere zelfs de middelen in handen te geven om suïcide te plegen?
Wanneer bij binnenkomst in een PI bekend is dat een gedetineerde psychische problematiek heeft, wordt daarover contact opgenomen met de medische dienst. Daarnaast vindt bij alle gedetineerden die de PI binnenkomen in de eerste 24 uur na binnenkomst een medische intake plaats waarin aandacht is voor suïcidaliteit. Deze werkwijze is opgenomen in een werkinstructie voor het inschakelen van medische ondersteuning. Indien er sprake is van verhoogd risico op suïcidaliteit wordt de huisarts als eerste geraadpleegd. Ook kan de psycholoog (onder kantoortijden) gevraagd worden om de gedetineerde zo snel mogelijk te bezoeken. Buiten kantoortijden kan overleg plaatsvinden met de dienstdoende huisarts, indien nodig komt deze in huis. In de avond-, nacht- en weekenduren is er ook een psychiater beschikbaar die telefonisch mee kan denken en advies kan geven aan de huisarts. De zorgprofessionals beoordelen het mogelijke gevaar dat de gedetineerde vormt voor zichzelf en/of medegedetineerden. Bij de stappen die vervolgens worden ondernomen staan het maken van contact en het behoud van autonomie voorop. Als het gevaar daarmee onvoldoende kan worden beperkt kunnen dwangmaatregelen worden ingezet.
Wat vindt u van de handelwijze van de penitentiaire inrichting in het geval van overlijden van de jongere en het contact met de nabestaanden hierover zoals naar voren komt in de documentaire?
Wanneer een gedetineerde komt te overlijden is dit zeer ingrijpend voor de nabestaanden. DJI doet altijd zijn best om hen zo goed mogelijk te informeren. Ik betreur het als nabestaanden zich niet altijd goed geïnformeerd achten. Er is een uniforme richtlijn «overlijden in een justitiële inrichting.» Hierin staat beschreven dat het dienstdoend directielid verantwoordelijk is voor het informeren van de nabestaanden. Verder worden nabestaanden in de gelegenheid gesteld om in de inrichting mondeling geïnformeerd te worden, nadat een calamiteitenonderzoek heeft plaatsgevonden. Indien gewenst kan hen de cel van de gedetineerde getoond worden en kunnen zij persoonlijke bezittingen van de overleden gedetineerde meenemen. Ik onderschrijf het belang van deze handelwijze.
Wat vindt u ervan dat er voorbeelden worden aangehaald van klachten van jongeren die niet in behandeling worden genomen en ook uit de klachtenbus worden verwijderd?
Klachten van justitiabelen moeten altijd ongezien bij de juiste functionaris komen en in behandeling worden genomen. Er zijn diverse mogelijkheden waarop justitiabelen hun klachten kunnen indienen. Bijvoorbeeld bij de mentor, bij een afdelingshoofd, bij de maandcommissaris of rechtstreeks bij de commissie van toezicht.
Kunt u reflecteren op de conclusie in de documentaire, dat net als bij de afleveringen over het machtsmisbruik van personeel bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), dit ook gebeurt bij de inrichtingen waar jeugdigen zitten?
In verschillende afleveringen van de documentaire «Dubbel gestraft» wordt gesproken met gedetineerden die machtsmisbruik hebben ervaren. In aflevering 6 van de documentaire spreekt ook een jeugdige justitiabele over zijn ervaringen. Het onrechtmatig gebruik van een positie keur ik te allen tijde af. Op de afdelingen wordt met meerdere personen per dienst gewerkt op een groep jongeren. DJI-medewerkers dienen te allen tijde in elkaars zicht te werken. Dit bevordert de veiligheid van collega’s en de jongeren. De medewerkers evalueren dagelijks elke dienst.
Wat vindt u ervan dat er zelfs voorbeelden worden genoemd van seksuele relaties tussen personeelsleden en minderjarigen? Zijn deze meldingen bij u en/of bij DJI bekend?
Alle vormen van niet-integer gedrag, zoals relaties tussen medewerker en justitiabele (minder- of meerderjarig), zijn volstrekt onacceptabel. Deze vormen van gedrag zijn reden voor ontslag.
Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Op welke plekken is bekend geworden dat deze misstanden plaatsvinden en is hier toen wel of niet direct een einde aan gemaakt?
Het is bekend dat er misstanden hebben plaatsgevonden. Wanneer de directie van een justitiële inrichting signalen ontvangt van ongepaste gedragingen dan handelt zij naar bevind van zaken. Dit kan zijn dat de feiten evident zijn en de ernst van de situatie aanleiding geven tot rechtspositioneel handelen, namelijk het aanzeggen van ontslag op staande voet of overplaatsing gedurende onderzoek wanneer feiten nog niet helder zijn. Ernstige incidenten in een inrichting worden door middel van een «melding bijzonder voorval» gemeld aan de dienstleiding van de DJI. In een «melding bijzonder voorval» wordt het incident in een categorie ingedeeld, bijvoorbeeld «geweldsincidenten», of, zoals in dit geval toepasselijk: «(Mogelijk) strafbare of anderszins laakbare feiten van een personeelslid(leden) jegens justitiabele(n) waaronder seksueel misbruik, seksuele intimidatie of ongeoorloofde relaties.»
Van incidenten van zekere ernst worden piketmeldingen opgesteld. Hiervan wordt maandelijks een overzicht gepubliceerd op de website van de DJI.2 Daarnaast hebben de JJI’s een meldplicht op basis van het meldkader Jeugd.3
Is er voor u reden om onderzoek te doen naar het (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van personeel van jeugdinrichtingen richting de jongeren?
Zoals beschreven staat in het antwoord op vraag 8 wordt bij vermoedens van dergelijke misstanden altijd onderzoek gedaan en actie ondernomen. Alle misstanden die bekend zijn, zijn onderzocht.
Hoe gaat u zorgen voor meer transparantie vanuit Justitie en de jeugdinrichtingen richting de ouders of andere familieleden?
Het betrekken van ouders/het gezinssysteem is reeds een belangrijk onderdeel van het verblijf in de JJI’s. De mentor speelt in het oudercontact een belangrijke rol om bijvoorbeeld betrokken te worden bij activiteiten en zij worden zo veel als mogelijk betrokken bij de perspectiefplanbesprekingen. Wanneer er sprake is van meerderjarige jeugdigen wordt aan hen altijd toestemming gevraagd om de ouders/verzorgers te betrekken en te informeren.
De aanstaande Tussenevaluatie Wet herziening partneralimentatie en de nog altijd bestaande ongelijkheid op de arbeidsmarkt tussen vrouwen en mannen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Bent u bekend met de recente cijfers die aantonen dat de arbeidsmarktpositie van vrouwen achterblijft bij die van mannen?1
Ja.
Bent u tevens bekend met de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die aantonen dat dit in nog grotere mate geldt voor vrouwen met een chronische ziekte of beperking, oudere vrouwen en vrouwen met een migratieachtergrond, die over het algemeen minder makkelijk toegang hebben tot de arbeidsmarkt?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten op welke wijze deze cijfers en trends worden meegewogen in de aankomende tussenevaluatie van de Wet herziening partneralimentatie?
De tussenevaluatie van de Wet herziening partneralimentatie3, vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2020, is toegezegd naar aanleiding van de door de Eerste Kamer uitgesproken zorg dat de in het wetsvoorstel opgenomen evaluatie van de wet binnen acht jaar na inwerkingtreding te laat zou kunnen zijn om eventuele problemen tijdig te kunnen signaleren.4 In de tussenevaluatie wordt informatie verzameld ten aanzien van de volgende punten:
De tussenevaluatie zet daarnaast in op het ontwikkelen van een evaluatiekader en het (retrospectief) uitvoeren van een nulmeting. Dit dient ter voorbereiding op de eindevaluatie die in 2027 zal plaatsvinden en maakt het mogelijk om in de eindevaluatie zorgvuldig de effecten van de wet te meten.
Ik heb met inachtneming van de hiervoor geldende regels het WODC benaderd in het kader van deze specifieke Kamervraag en kan melden dat de genoemde cijfers in algemene zin worden betrokken bij de tussenevaluatie. De tussenevaluatie bevindt zich momenteel in de afrondende fase. Ik verwacht de tussenevaluatie in het derde kwartaal aan uw Kamer te kunnen toesturen.
Deelt u de opvatting dat de verkorting van de alimentatieduur het risico vergroot dat vrouwen structureel financieel benadeeld worden?
Tijdens de parlementaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel herziening partneralimentatie is door de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming in de Tweede Kamer aangegeven5 dat een lange alimentatieduur op zich niet bevorderlijk is voor de economische zelfstandigheid van alimentatiegerechtigden, meestal vrouwen. Daarbij is vermeld dat het goed is als alimentatiegerechtigden die zich tijdens het huwelijk niet of minder op de arbeidsmarkt hebben gericht, zich bij een scheiding inspannen om binnen een redelijke termijn weer of meer te gaan werken. Bij de verkorting van de duur is door de initiatiefnemers rekening gehouden met twee specifieke groepen alimentatiegerechtigden: alimentatiegerechtigden met de zorg voor jonge kinderen (tot de leeftijd van 12 jaar) en alimentatiegerechtigden met een huwelijk van 15 jaar of langer die minder dan 10 jaar verwijderd zijn van de AOW-leeftijd. Daarnaast is een (overgangs)regeling getroffen voor alimentatiegerechtigden geboren op of vóór 1 januari 1970 die nog meer dan 10 jaar van de AOW-leeftijd verwijderd zijn op het moment van het indienen van het verzoek tot echtscheiding. Zij vormen kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt en voor hen geldt daarom een langere alimentatieduur. Daarnaast kan op grond van de in de wet opgenomen hardheidsclausule verlenging van een geldende termijn worden gevraagd.
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, wordt in de tussenevaluatie gekeken naar de ontwikkeling van de economische zelfstandigheid van ex-partners en naar de financiële gevolgen van de verkorting van de alimentatieduur voor het Rijk.
Ik wacht de uitkomsten van de tussenevaluatie af voor een mogelijke standpuntbepaling over deze ontwikkelingen.
Heeft u inzicht in hoeveel gescheiden vrouwen na afloop van de alimentatietermijn afhankelijk worden van overheidsvoorzieningen? Zo nee, hoe gaat dat inzicht verkregen worden?
Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 is toegelicht, wordt in de tussenevaluatie onderzocht hoe de economische zelfstandigheid van ex-partners (met name vrouwen) zich ontwikkelt. Ook wordt onderzocht wat de financiële consequenties van de regeling voor het Rijk zijn, bijv. wat betreft de kosten inzake toeslagen, bijstand en de opbrengsten betaalde arbeid. Ik wacht daarom de resultaten van de tussenevaluatie af.
Deelt u de zorg dat door de verkorting van de alimentatieduur het risico ontstaat dat de minder welvarende partner onvoldoende tijd krijgt om deze achterstand in te lopen en een beroep moet doen op sociale voorzieningen zoals de bijstand en dus overheidsmiddelen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat dit een ongewenste ontwikkeling is vanuit het perspectief van publieke uitgaven en lasten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten op welke wijze in de tussenevaluatie wordt onderzocht of de verkorte alimentatietermijn leidt tot hogere instroom in de bijstand?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt binnen de evaluatie ook onderzocht of partners na het huwelijk de achterstand op de arbeidsmarkt daadwerkelijk hebben kunnen inhalen?
Op grond van de hoofdregel van de Wet herziening partneralimentatie geldt een alimentatieduur die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van 5 jaar (art. 1:157, eerste lid, BW). Deze periode is beschikbaar om ervoor te zorgen dat men in het eigen levensonderhoud kan voorzien. Daarnaast gelden er voor enkele groepen langere termijnen (art. 1:157, tweede tot en met vierde lid, BW). Aan de rechter kan verder verlenging van de alimentatietermijn worden gevraagd door middel van een beroep op de hardheidsclausule (art. 1:157, zevende lid, BW).
In zowel de tussenevaluatie als eindevaluatie zal aan de orde komen of partners na het beëindigen van de partneralimentatietermijn in het eigen levensonderhoud kunnen voorzien of dat zij een beroep moeten doen op bijvoorbeeld de bijstand. Hierbij wordt niet specifiek gekeken naar het inhalen van een achterstand op de arbeidsmarkt. Compensatie voor het verlies aan verdiencapaciteit is nadrukkelijk niet het doel van de Wet herziening partneralimentatie.6 Het onderzoeken van het inhalen van een achterstand vereist bovendien dat er met betrekking tot de betreffende partner ook een uitgangspositie op de arbeidsmarkt van voor het huwelijk bekend is. Dat is niet altijd het geval en moeilijk te kwantificeren in het kader van een onderzoek. Dit maakt het lastig om deze vraag te onderzoeken.
Heeft u inzicht in de sociaaleconomische gevolgen van het ontbreken van co-ouderschap voor de financiële zelfstandigheid van vrouwen?
Uit het WODC-onderzoek Omgangsregeling tussen ouders na scheiding7 blijkt dat als de ouders na scheiding de zorgtaken (blijven) delen waarbij de zorg voor het kind duidelijk is beperkt tot de dagen waarop het kind bij de betreffende ouder woont, de ouder de overige tijd kan gebruiken voor onder andere werk, wat het carrièreperspectief van deze ouder kan bevorderen.8 Co-ouderschap kan helpen om ouders meer ruimte te bieden om te werken. Als co-ouderschap ontbreekt zou hiervoor minder ruimte kunnen bestaan. Uit het genoemde onderzoek blijkt verder ook dat een co-ouderschapsregeling relatief vaak gekozen wordt door hoogopgeleide tweeverdieners en dus minder door lager opgeleide tweeverdieners.9 Onder meer het welvaartsniveau van ouders speelt daarbij een rol: hoe hoger het gezinsinkomen was voor de scheiding, hoe dichter de ouders na de scheiding bij elkaar in de buurt (kunnen) blijven wonen.10
Deelt u de mening dat bij de evaluatie van de Wet herziening partneralimentatie aandacht moet worden besteed aan de vraag of de werkelijkheid reflecteert met het uitgangspunt dat co-ouderschap de norm is? Hoe vaak worden hiervan afwijkende afspraken gemaakt? Als die gegevens er niet zijn, hoe zullen die worden verkregen?
In de tussenevaluatie wordt co-ouderschap niet onderzocht. Dit is geen onderwerp dat door de Eerste Kamer is verzocht in de tussenevaluatie mee te nemen (zie de reactie op vraag11.
Wel ben ik bereid om het WODC te vragen het onderwerp co-ouderschap, indien mogelijk, te betrekken bij de nog uit te voeren eindevaluatie in 2027.
Ik hecht er hierbij wel aan om de veronderstelling in deze vraag dat co-ouderschap de norm is te nuanceren. Op grond van art. 1:247, vierde lid, BW behoudt een kind over wie de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen na een scheiding van de ouders het recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Uit deze norm vloeit geen verplichting tot co-ouderschap voort. Ouders kunnen in het ouderschapsplan afspraken maken en zelf invulling geven aan gelijkwaardig ouderschap.12 Afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval en de belangen van het kind zal een zorgregeling kunnen worden vastgesteld.13 Ook door de Hoge Raad is geoordeeld dat de gelijkwaardigheid van de ouders niet verplicht tot een gelijke (50%-50%) verdeling van de tijd die het kind bij elke ouder doorbrengt. Het belang van het kind is bij de afweging van belangen een overweging van de eerste orde.14 In het in het antwoord op vraag 10 genoemde WODC-onderzoek Omgangsregeling tussen ouders na scheiding is onderzocht of het wenselijk zou zijn om als wettelijk uitgangspunt in te voeren dat de zorgrechten en -plichten na scheiding in beginsel gelijk worden verdeeld over beide ouders. In de beleidsreactie van 17 december 202015 heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat het literatuuronderzoek geen aanleiding geeft te veronderstellen dat een dergelijk wettelijk uitgangspunt de belangen van kinderen en ouders dient. Volgens de onderzoekers is het waarschijnlijk dat ouders een wettelijk uitgangspunt als het hoogst haalbare gaan beschouwen waaraan zij rechten kunnen ontlenen. In dat geval kan worden voorbijgegaan aan wat het beste is voor het kind. Per situatie moet worden vastgesteld wat de gelijkwaardige verzorging en opvoeding precies inhoudt.
Van de ouders die in 2010 uit elkaar gingen koos, blijkens cijfers van het CBS, meer dan een kwart (27 procent) vlak na de scheiding voor co-ouderschap. Bij het merendeel van deze stellen (80 procent) was deze regeling ook twee jaar later nog de dagelijkse praktijk.16 Uit onderzoek van het CBS uit 2020 blijkt dat van de ouderparen die in 2014 uit elkaar gingen twee derde vlak na de scheiding minder dan 5 kilometer uit elkaar woonden, waarvan 44 procent zelfs minder dan 2 kilometer. Het merendeel bleef in de jaren na de scheiding zodanig bij elkaar in de buurt wonen dat beide ouders actief betrokken zouden kunnen blijven bij de zorg voor de kinderen.17 Uit onderzoek van de vereniging van Familie- en erfrecht Advocaten Scheidingsmediatoren (vFAS)18 uit 2020 blijkt dat inmiddels één op de drie ex-partners kiezen voor co-ouderschap. In 39% van de gevallen draagt één ouder de voornaamste zorg over de kinderen, en is er met de andere ouder een beperkte omgangsregeling.
Weet u op welke wijze bij de evaluatie aandacht zal worden besteed aan de effectiviteit van de in wet opgenomen afwijkende afspraken in het tegengaan van onrechtvaardige uitkomsten? Zo nee, hoe zal dat inzicht verkregen worden?
Partners kunnen afspraken maken over de duur van de partneralimentatie om ongerechtvaardigde uitkomsten tegen te gaan. Zij kunnen een kortere of langere termijn afspreken dan de termijn die uit de wettelijke bepalingen zou volgen. Deze afspraken vormen geen onderwerp van onderzoek van de tussenevaluatie (zie voor de onderzoeksvragen van de tussenevaluatie het antwoord op vraag19.
Ik ben bereid het WODC te vragen om te bezien of het maken van afwijkende afspraken tussen partijen als een mogelijk neveneffect van de wet kan worden onderzocht in de eindevaluatie.
Heeft u inzicht in de sociaaleconomische gevolgen voor ongehuwde partners met kinderen, ongehuwde samenwonenden waarvan één partner mantelzorg verleent en andere vormen van ongelijke verdeelde zorgtaken na relatiebeëindiging?
Voor ongehuwd samenwonenden bestaat geen wettelijke onderhoudsplicht en gelden de bepalingen inzake het huwelijksvermogensrecht niet. Partners die niet kiezen voor een huwelijk of geregistreerd partnerschap hebben in de eerste plaats een eigen verantwoordelijkheid om met betrekking tot hun relatie afspraken te maken en financiële zaken te regelen, al dan niet in de vorm van een samenlevingsovereenkomst. Een onderhoudsverplichting kan onderdeel uitmaken van die afspraken.
In het uit 2011 stammende rapport «Koude uitsluiting – Materiële problemen en onbillijkheden na scheiding van in koude uitsluiting gehuwde echtgenoten en na scheiding van ongehuwd samenlevende partners, alsmede instrumenten voor de overheid om ze tegen te gaan»20 is onder andere onderzocht wat de aard en omvang is van de problematiek van scheiding van ongehuwd samenlevende partners. Omdat onderzoek naar problemen en achterstanden onder scheidende partners in het algemeen laat zien dat de meeste materiële problemen voorkomen onder scheidende vrouwen met kinderen, is in het rapport over koude uitsluiting gekeken naar eenoudergezinnen met kinderen.
Uit het rapport over koude uitsluiting blijkt dat ook ongehuwd samenlevende vrouwen met kinderen tijdens hun relatie een blijvende inkomens- en carrière-achterstand oplopen, maar dat zij financieel minder afhankelijk lijken te zijn van hun partners te zijn dan gehuwde vrouwen. Dat hangt volgens de onderzoekers wellicht samen met hun hogere opleidingsniveau. Na een scheiding daalt de koopkracht van samenlevende vrouwen met kinderen aanzienlijk minder (14%) dan die van gehuwde vrouwen (21%).21
Op welke wijze wordt deze groeiende groep ongehuwden betrokken bij de tussenevaluatie van de wet?
De Wet herziening partneralimentatie geldt voor gehuwde en geregistreerde partners en niet voor de groep niet-gehuwde en niet-geregistreerde partners die uit elkaar gaan. Er is dan ook geen reden om deze groep bij de (tussen)evaluatie te betrekken. Zie voor de onderzoeksvragen van de tussenevaluatie de reactie op vraag 3.
Bent u bereid om, als de tussenevaluatie daar aanleiding toe geeft, de hardheidsclausule te herzien en te overwegen om een ruimer toetsingskader te hanteren zodat meer groepen daaronder zouden kunnen vallen, hetgeen ook een wens is van bureau Clara Wichmann?3 Zo nee, waarom niet?
Ik wacht de uitkomsten van de tussenevaluatie af. Ik wil hier niet op vooruitlopen.
Het artikel hoe de jacht op ‘verdachte’ inwoners in de armste wijken ontspoort |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Struycken , Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van Follow the Money waarin onderzoek is gedaan naar de aanpak van ondermijning in de armste wijken, zoals in Zaandam?1
Kunt u in algemene zin reflecteren op de handelwijze van het interventieteam met de voorbeelden die in dit artikel worden genoemd?
Kunt u in algemene zin reflecteren op het woordgebruik van het interventieteam in de passages van de groepsapps van het artikel?
Kunt u reflecteren op de zorgelijke berichten dat ambtenaren zich gedwongen voelen om mee te doen aan de harde aanpak ten aanzien van ondermijning en criminaliteit in Zaanstad?
Op welke plekken wordt de onconventionele aanpak van interventieteams ondermijning op eenzelfde of soortgelijke wijze georganiseerd als in Zaandam?
Kunt u aangeven waarom de behandeling van mensen per wijk verschilt en sommige wijken vaker worden gecontroleerd harder worden aangepakt? Is dat op zichzelf toegestaan en op welke grond? Vindt u dit wenselijk?
Deelt u de mening dat een verschillende aanpak per wijk ook bij voorbaat al resulteert in een ongelijke aanpak per persoon en dat dit ongewenst is?
Erkent u dat een verschillende aanpak per wijk het grote risico met zich meebrengt van onjuiste data, in die zin dat als je bijvoorbeeld alleen controleert op fraude in armere wijken ook uit je dataset na verloop van tijd zal gaan blijken dát fraude zich meer of alleen voordoet in armere wijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties moet dit volgens u hebben?
Wat vindt u van de uitspraken van ambtenaren dat als deze aanpak in een villawijk had plaatsgevonden de gemeente advocaten op hun dak had gekregen maar dat het in de armere wijken wel kan omdat wordt vernomen dat mensen geen idee hebben welke rechten ze hebben?
Wat vindt u van de geluiden dat er bij voorbaat vanuit wordt gegaan dat mensen crimineel zijn en dat er ook mogelijk sprake is van discriminatie in de aanpak in Zaandam?
Hoe worden de grondrechten van inwoners gewaarborgd? Wie ziet daarop toe?
Wat vindt u ervan dat ambtenaren zich niet veilig voelden om een integriteitsmelding te doen ten aanzien van de harde aanpak op ondermijning?
Kunt u aangeven wat deze aanpak aan mensen en middelen kost, in Zaandam en in andere gemeenten, ook gezien het feit dat deze werkwijze wordt gefinancierd vanuit het Rijk?
Bent u bereid onderzoek te doen naar de werkwijze van het interventie team in Zaandam en alle interventieteams die dezelfde of soortgelijke werkwijze erop nahouden, of deze werkwijze juridisch houdbaar en überhaupt wel wenselijk is?
Het riante wachtgeld voor de opgestapte PVV-bewindslieden |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen (SP) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat ex-politici een zeer royale wachtgeldregeling krijgen voor de duur van twee jaar?
Het gebruik van de term «wachtgeld» leidt in mijn optiek tot onjuiste beeldvorming. Bewindspersonen ontvangen ambtshalve op grond van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (Appa) een uitkering na het aftreden. Deze uitkering is bedoeld als tijdelijke overbrugging naar een nieuwe betaalde functie met toereikende inkomsten. Daarom is er ook een sollicitatieplicht die vergelijkbaar is met die van werknemers. Er moet actief worden gezocht naar een nieuwe werkkring. Er is dus geen sprake van «wacht’geld. In Appa komt deze aanduiding dan ook in het geheel niet voor.
De duur van een Appa-uitkering is afhankelijk van individuele omstandigheden. Dat wil overigens niet zeggen dat de uitkering ook telkens voor de gehele duur wordt uitbetaald. Het is een vangnetvoorziening. Nieuwe inkomsten worden met de uitkering verrekend. De Appa-uitkering is het enige vangnet voor politici die aftreden, terwijl er vanwege de vertrouwensregel geen waarborgen gelden zoals bij werknemers. Ik ga hier bij de beantwoording van vraag 2 en 3 nader op in.
Deelt u de mening dat de voormalige PVV-bewindslieden, nu zij uit zichzelf – vrijwillig – het kabinet hebben verlaten, verwijtbaar werkloos zijn? Zo ja, deelt u de mening dat zij af zouden moeten zien van hun wachtgeld, aangezien burgers ook geen recht op een uitkering hebben als er sprake is van verwijtbare werkeloosheid?
Die mening deel ik niet. Het begrip «verwijtbare werkloosheid» geldt in het kader van de Werkloosheidswet. Deze wet is echter niet van toepassing op bewindspersonen. Voor politieke ambtsdragers geldt een specifiek uitkeringsrecht op grond van de Appa, dat vanwege de vertrouwensregel bewust geen verwijtbaarheidstoets kent. De vertrouwensregel wil zeggen dat bewindspersonen op elk moment moeten kunnen aftreden als de volksvertegenwoordiging geen vertrouwen meer heeft in de betreffende ambtsdrager.
Ontslagbescherming is vanwege die vertrouwensregel ongewenst bij politiek en bestuur: zij moeten juist van het ene op het andere moment kunnen aftreden. Dat is een groot verschil met werknemers waar het ontslagsysteem juist gericht is op het voorkomen van willekeur en onterecht ontslag. Daarom zijn er voor hen allerlei waarborgen van een wettelijke ontslagbescherming. De WW is het sluitstuk van dat ontslagsysteem voor werknemers, terwijl de Appa het enige vangnet is voor politieke ambtsdragers. Een verwijtbaarheidstoets verhoudt zich dus niet met het karakter van een politieke functie.
Overigens is de verwijtbaarheidstoets in de WW ook versoepeld:
Bent u bereid de huidige wachtgeldregeling voor oud-politici helemaal af te schaffen en oud-politici ook gewoon onder de Werkloosheidsuitkering te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid de uitkeringsregeling voor oud-politici af te schaffen. Bewindspersonen zijn mensen die voltijds in de politiek bezig zijn voor het algemeen belang. Om integriteitsredenen is het niet gewenst dat zij naast hun politieke ambt hun oude baan of bedrijf behouden. Zij hebben dus een vangnet nodig als hun politieke werk ophoudt. Een politiek ambt is een bij uitstek tijdelijke functie die door de vertrouwensregel nog verder kan worden bekort. Een bewindspersoon moet te allen tijde zelf – zonder zorg over het recht op een uitkering – de politieke afweging kunnen maken of hij of zij het ambt nog wil blijven uitoefenen. Voor een goede werking van onze democratie mag het al dan niet krijgen van een uitkering geen rol spelen in de politieke afweging van de politieke ambtsdrager om af te treden. Als er voor politieke ambtsdragers onder deze omstandigheden geen vangnet is, kunnen alleen welgestelde mensen politiek bedrijven. Terwijl het uitgangspunt is dat iedereen in de Nederlandse samenleving een politiek ambt moet kunnen vervullen. Tijdens de uitkeringsperiode geldt er een sollicitatieplicht en de betrokkenen worden door re-integratiebureaus begeleid naar werk. Daarmee wordt de kans significant vergroot dat betrokkene niet gedurende de hele periode gebruik zal hoeven maken van dit vangnet.
Doordat politieke ambtsdragers vanwege de vertrouwensregel op elk moment moeten kunnen aftreden, is kort gezegd, het verschil als volgt: een werknemer kan niet zomaar worden ontslagen en de politiek ambtsdrager moet juist «zomaar» kunnen worden ontslagen. Dit verschil leidt tot de volgende verschillen in ontslagbescherming tussen (overheids)werknemers en politieke ambtsdragers:
Dat een eigenstandige uitkeringsregeling van groot belang is voor politieke ambtsdragers, is eerder in de integrale visie rechtpositie politieke ambtsdragers («Bijzondere ambten, een toegesneden rechtspositie») uiteengezet (Kamerstukken II 2014/15 28 479, nr. 73).
Ik roep nog in herinnering dat het initiatiefvoorstel-Van Raak Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers, dat beoogde politieke ambtsdragers onder de werking van de socialezekerheidswetgeving van werknemers te brengen, door de initiatiefnemer is ingetrokken (Kamerstukken II 2017/18 32 023, nr. 4). Vermeldenswaard is dat ook in dit wetsvoorstel – in afwijking van de WW – voor de aanspraak op een werkloosheidsuitkering geen verwijtbaarheidstoets was opgenomen.
Het bericht dat de tweelingbroer van de staatsecretaris van Defensie directeur wordt van een drone-bedrijf, terwijl het leger voor miljoenen euro’s aan drones gaat kopen |
|
Michiel van Nispen (SP), Sarah Dobbe |
|
Gijs Tuinman (BBB), Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Tweelingbroer Staatssecretaris gaat bij dronebedrijf werken, terwijl leger miljoenen investeert»?1
Ja.
Klopt het dat de tweelingbroer van een zittende Staatssecretaris van Defensie een functie heeft aanvaard bij een bedrijf dat actief is op een terrein waarop Defensie momenteel fors investeert?
Ja.
Hoe kan het dat de Minister van Defensie, die politiek verantwoordelijk is, niet op de hoogte was van de nieuwe baan van de broer van de Staatssecretaris van Defensie?
Het was binnen de relevante onderdelen van de defensieorganisatie bekend.
Vindt u, in het licht van de opmerkingen vanuit de legerleiding over het heersende ongemak en de mogelijke kwetsbaarheid, de huidige regels rondom integriteit en aanbestedingen binnen Defensie en de Rijksoverheid strikt genoeg om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Defensie heeft regels ingesteld om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen.
In de Gedragsregels Defensie is de zogenaamde «afkoelperiode» vastgelegd. Deze houdt in dat Defensie voormalige medewerkers tijdens de eerste twee jaar na beëindiging van het dienstverband niet als gesprekspartner of bemiddelaar van het bedrijfsleven voor commerciële activiteiten accepteert. Defensiemedewerkers die zakelijke contacten met bedrijven onderhouden, moeten bij de vertegenwoordigers van die bedrijven navraag doen naar een eventueel verleden bij Defensie.
Op oud-defensiemedewerkers rust de verantwoordelijkheid dat zij hier transparant in zijn, zowel naar hun nieuwe werkgever als naar Defensie toe. Aanvullend geldt dat medewerkers van Defensie een geheimhoudingsplicht hebben met betrekking tot het gebruik van vertrouwelijke informatie.
Verder geldt voor alle bewindspersonen de «Gedragscode integriteit bewindspersonen». Daarbij gaat het onder meer om een geheimhoudingsplicht, het zorgvuldig omgaan met overheidsinformatie en het bewust zijn van privécontacten en eventuele daaraan verbonden integriteitsrisico’s.
Hoe wordt in deze kwestie nu concreet voorkomen dat bij de aankoop van nieuw materieel andere belangen dan louter inhoudelijke en zorgvuldige professionele afwegingen een rol spelen? Hoe kan daarop worden gecontroleerd?
In het geval van de uitdiensttreding van de broer van Staatssecretaris Tuinman gelden dezelfde afspraken zoals die gelden voor alle uitdienst tredende defensieambtenaren, die overstappen naar een commerciële werkgever. Deze zijn gebaseerd op de Gedragsregels Defensie, zoals hierboven toegelicht.
Verder geldt dat de Staatssecretaris terughoudend zal zijn in directe contacten met AI Armaments en dat specifieke communicatie over en/of specifieke samenwerking met AI Armaments onder de verantwoordelijkheid van de Minister valt.
Hoe kan voorkomen worden dat in een casus zoals deze staatsgeheimen van het Ministerie van Defensie uitlekken naar particuliere bedrijven?
Voor alle Nederlandse burgers is het lekken van staatsgeheimen strafbaar.
Wat vindt u van de kritiek van integriteitsexperts die spreken van een duidelijke «schijn van belangenverstrengeling» en die stellen dat Nederland achterloopt op het terrein van transparantie rond potentiële belangenverstrengeling?
De regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen, zoals boven benoemd, bieden waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om zowel belangenverstrengeling als de schijn daarvan in dit soort gevallen te voorkomen of te corrigeren? Bent u van plan deze maatregelen te betrekken bij de evaluatie van het integriteitskader bewindspersonen?
Zoals boven toegelicht bieden de regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen. De regels en maatregelen van de Gedragscode integriteit bewindspersonen zullen onderdeel zijn van een eventuele, toekomstige evaluatie.
Welke regels zijn er van toepassing voor familieleden van bewindspersonen? Hoe wordt eventuele bevoordeling of een andere vorm van verstrengeling van belangen voorkomen in een zaak zoals deze, waar nauwe familiebanden een rol spelen?
In de «Gedragscode integriteit voor bewindspersonen» zijn regels omtrent familieleden opgenomen. Daarin staat dat een bewindspersoon niet deelneemt aan de besluitvorming over zaken die zijn of haar partner, kinderen, andere familie, zakenrelaties, belangen of vroegere functies raken, voor zover deelneming in strijd zou kunnen komen met een goede ambtsuitoefening.
Deelt u de opvatting dat het bij integriteit en het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling niet alleen gaat om het naleven van regels, maar vooral ook om het hanteren van normen, zelfs als bepaalde gedragingen formeel niet verboden zijn? Zo ja, hoe oordeelt u daar dan over in deze kwestie? Hoe zorgt u ervoor dat dit normbesef ook binnen het kabinet en bij bewindspersonen heerst?
Integriteit is niet altijd in regels te vatten. Een eigen, moreel kompas is steeds van belang.
De misstanden in de penitentiaire inrichtingen en de de beloofde verbeteringen ten aanzien van de veiligheid van gedetineerde vrouwen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Coenradie , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de documentaire «Zitten en zwijgen», Videoland 20231 en het rapport van de inspectie Justitie en Veiligheid waarin de geconstateerde misstanden, zoals seksueel grensoverschrijdend gedrag en zedenmisdrijven van gevangenisbewaarders richting gedetineerde vrouwen, werden bevestigd?2
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat deze misstanden plaats konden vinden, en dat dit een grove schending is van het vertrouwen dat gedetineerden, het personeel en de hele samenleving moeten kunnen hebben in het gevangeniswezen waar de situatie zeer onveilig was voor mensen die aan de zorg van de overheid zijn toevertrouwd?
Ja, ik deel de mening dat het onacceptabel is als er misstanden plaatsvinden in de gevangenis. Gedetineerden worden aan de zorg van de Staat (DJI) toevertrouwd en zij moeten er daarom vanuit kunnen gaan dat zij zich in een sociaal veilige omgeving bevinden en ook de (medische) zorg krijgen die zij nodig hebben.
Veiligheid van gedetineerden is een belangrijk aspect van het Nederlandse gevangeniswezen.
Vindt u dat kort na deze publicaties voldoende erkenning is uitgesproken over de misstanden die zijn vastgesteld? Is daar naar uw mening ook voldoende opvolging aan gegeven? Hoe kan het dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) nergens te bekennen was toen ze zo onder vuur lagen, maar enkel Minister Weerwind het woord lieten voeren? Was het niet passend geweest als ook DJI zich had laten horen?
In de beleidsreactie op het inspectierapport Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis3 is door de toenmalige bewindspersoon, de Minister voor Rechtsbescherming, aangegeven dat detentie humaan en veilig moet plaatsvinden en is erkend dat dit niet altijd het geval is geweest.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid, toentertijd de Minister voor Rechtsbescherming, en de bewindspersoon spreekt daarmee ook namens DJI.
Daar waar het mis gaat, moet niet worden weggekeken, maar moeten maatregelen getroffen worden om herhaling te voorkomen. Daarom heeft DJI naar aanleiding van de onderzoeken en adviezen van de Inspectie Justitie en Veiligheid, de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (RCGOG)4, de Universiteit Leiden5 en de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming6 diverse maatregelen genomen.
Zo zijn maatregelen getroffen om de drempels voor het melden van ongewenst gedrag te verlagen, om de informatievoorziening aan de gedetineerde vrouwen te verbeteren, om kennis te bevorderen ook bij de commissies van toezicht, zijn verplichte opleidingsmodules ontwikkeld voor medewerkers die werken met gedetineerde vrouwen, wordt er waar nodig gewerkt aan een betere man/vrouw samenstelling van de teams, wordt er stevig geïnvesteerd in de sociale/psychologische veiligheid binnen teams zodat collega’s elkaar (durven) aanspreken op (mogelijk) ongewenst gedrag, is de visitatieprocedure aangepast en zullen bodyscans ingevoerd worden. In elke vrouweninrichting is een portefeuillehouder sociale veiligheid7 8 in de Commissie van Toezicht (CvT)9 aangesteld, daarnaast is er in de PI Nieuwersluis ook een onafhankelijk vertrouwenspersoon voor gedetineerden benoemd.
De rapporten van de universiteit Leiden en de RSJ laten ook zien dat detentie voor vrouwen te zeer een afgeleide is van detentie voor mannen en daarmee onvoldoende recht doet aan de specifieke kenmerken van vrouwelijke gedetineerden. Een meer fundamentele herbezinning is dus wenselijk. DJI is daarom een traject gestart om tot een herontwerp van detentie van (jong)volwassen vrouwen te komen waarbij. Daarbij wordt ook gekeken naar goede voorbeelden uit het buitenland.
Alle maatregelen tezamen dragen bij aan een cultuur waar sociale veiligheid onderwerp van gesprek is en zowel personeel als gedetineerden zich vrij voelen om (vermoedens van) misstanden te melden. Een volledig overzicht van de maatregelen is opgenomen in bijlage 1.
Op 6 juni 2024 heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid een brief gestuurd over de opvolging van de aanbevelingen uit het hierboven genoemde Inspectierapport.10 De hoofdconclusie van de Inspectie was dat DJI op bijna alle aanbevelingen maatregelen had getroffen. De Inspectie maakte zich nog wel zorgen over de borging van de maatregelen. In haar brief van 12 februari 2025 aan de Inspectie heeft DJI een stand van zaken gegeven van de maatregelen. Op 19 maart 2025 heeft de Inspectie DJI laten weten dat zij ruimte wil geven om de maatregelen vorm te geven en om die reden vooralsnog in 2025 geen vervolgonderzoek te starten.
Kunt u bevestigen dat verdachte medewerkers die uiteindelijk ook zijn veroordeeld destijds niet werden ontslagen maar met vaststellingsovereenkomst uit dienst vertrokken? Vindt u dat verstandig? Klopt het dat dit vertrek daardoor ook niet op de zogeheten «voorvallenlijst» hoefde te worden opgenomen?
Ik doe geen uitspraken over individuele personeelsdossiers. In algemene zin geldt dat een niet-professionele relatie tussen een medewerker en een gedetineerde onverenigbaar is met werken binnen een Pl. Als daarvan sprake is en dit voldoende is onderbouwd, volgt in de regel ontslag. In andere gevallen – bijvoorbeeld wanneer signalen onvoldoende concreet zijn of wanneer onderzoek nog loopt – kan een schorsing aan de orde zijn. Besluiten over personeelsmaatregelen moeten zorgvuldig worden genomen door de directie, op basis van de beschikbare informatie op dat moment, en moeten juridisch standhouden.
Sancties binnen DJI worden altijd afgestemd op de specifieke omstandigheden van een casus. Daarbij wordt gekeken naar de aard en ernst van het gedrag, de uitkomsten van onderzoek, juridische kaders en het arbeidsrecht.
Er wordt altijd een piketmelding opgemaakt als sprake is van ernstige incidenten, zoals bij een gijzeling, poging tot ontvluchting of (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Piketmeldingen komen terug op de voorvallenlijst, die maandelijks gepubliceerd wordt.
Heeft u kennis genomen van de documentaire serie «Dubbel gestraft»?3
Ja.
Wat is uw reactie op de medewerkers uit het gevangeniswezen die bevestigen dat er sprake is van een angstcultuur om zaken naar buiten te brengen maar dat er veel aan wordt gedaan om het imago van DJI te beschermen en de vuile was binnen te houden? Herkent u dit?
De mate waarin de ruimte wordt ervaren om zaken bespreekbaar te maken kent zowel een persoonlijke als een contextgebonden invulling. Die kan per inrichting, per situatie en zelfs per persoon verschillen.
Alle medewerkers van PI’s moeten kunnen werken in een veilige werkomgeving waar het melden van misstanden mogelijk is en aangemoedigd wordt. Zo kunnen medewerkers een melding doen via de interne en externe meldprocedure of terecht bij een vertrouwenspersoon.
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 3 moet daar waar het misgaat niet worden weggekeken, maar maatregelen getroffen worden. Hier zet DJI vol op. Dit vraagt om een cultuur waarin het vakmanschap voorop staat en waar men elkaar aanspreekt. De diverse onderzoeken en adviezen bieden handvatten om aan een dergelijke cultuur bij te dragen. DJI heeft daar reeds diverse maatregelen en interventies opgenomen (zie het antwoord op vraag 3). Dit is een continu proces waar DJI veel aandacht voor heeft.
Hoe kan het dat de medewerker die deze misstanden aan de orde stelde, die beschouwd kan worden als een klokkenluider, zijn baan kwijt is geraakt en nergens bij DJI meer terecht kan? Verdient zo iemand niet eerder een schouderklopje en waardering dan het verwijt een verrader en disloyaal aan de organisatie te zijn?
DJI kan niet ingaan op een individuele casus. In zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat DJI de wet- en regelgeving over het melden van (vermoedens van) misstanden naleeft.
In het Personeelsreglement J&V is bepaald dat de werknemer die redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie over een mogelijke misstand of integriteitschending juist is, bescherming geniet tegen benadeling als gevolg van die melding.
Klopt het dat een van de beloftes was om een aandachtsfunctionaris, een soort vertrouwenspersoon, aan te stellen? Klopt het dat deze persoon, die veel tijd besteedde aan het luisteren naar gedetineerden en kritisch was op de directie, al na 10 maanden is weggestuurd door DI door de samenwerking te beëindigen? Hoe kan dit? Is er al een nieuwe aandachtsfunctionaris en zo niet. Hoe lang heeft dit geduurd?
Bij de beleidsreactie op het Inspectierapport PI Nieuwersluis12 d.d. 31 mei 2023 heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming toegezegd de Commissies van Toezicht te verzoeken in iedere DJI-inrichting een portefeuillehouders sociale veiligheid13 aan te stellen in de CvT, te beginnen in de drie vrouwengevangenissen. De PI Nieuwersluis heeft in overleg met haar CvT ervoor gekozen om deze taken te beleggen bij een onafhankelijk vertrouwenspersoon voor gedetineerden. In augustus 2024 is de toenmalige onafhankelijke vertrouwenspersoon gedetineerden vertrokken. DJI kan verder niet ingaan op individuele personeelsdossiers. De landelijke vertrouwenspersoon van DJI heeft gedurende tweeëneenhalve maand de taken waargenomen. Sindsdien is een nieuwe vertrouwenspersoon in de PI Nieuwersluis werkzaam. Inmiddels is ook een portefeuillehouder sociale veiligheid bij de CvT van de PI Nieuwersluis aangesteld.
Hoe wordt bij DJI voorkomen dat degene waar een klacht over gaat, bijvoorbeeld een inrichtingswerker, ook direct of indirect degene is die deze in ontvangst moet nemen?
Er zijn diverse mogelijkheden waarop gedetineerden hun klachten kunnen indienen. Bijvoorbeeld bij de mentor14, bij een afdelingshoofd, bij de maandcommissaris15 of rechtstreeks bij de commissie van toezicht. Sommige inrichtingen hebben aparte brievenbussen voor de commissies van toezicht opgehangen die niet door personeel van de afdeling kunnen worden geleegd. Hiermee wordt voorkomen dat de gedetineerde de klacht moet indienen bij degene waar de klacht over zou kunnen gaan.
Wat is uw reactie op de bevindingen over de staat van de medische zorg in detentie?
In dit antwoord ga ik er vanuit dat gedoeld wordt op het «misstandenboek» van Bureau Clara Wichmann d.d. 27 maart 2025.
Zoals al genoemd bij antwoord 2 zijn gedetineerden aan de zorg van de Staat (DJI) toevertrouwd en zij moeten er daarom vanuit kunnen gaan dat zij zich in een sociaal veilige omgeving bevinden en ook de (medische) zorg krijgen die zij nodig hebben. Ik neem daarom signalen vanuit het misstandenboek zeer serieus.
DJI staat voor de kwaliteit van zorg die door de zorgprofessionals in de inrichtingen dagelijks geboden wordt langs dezelfde professionele standaarden die ook buiten detentie gelden. Ook het onafhankelijk toezicht is op deze wijze ingericht. Zorgverlening blijft echter zowel binnen als buiten DJI mensenwerk, waarbij fouten gemaakt kunnen worden met soms zeer ingrijpende gevolgen. DJI zet dan ook in op transparantie over eventuele fouten, het leren van fouten en het voor de toekomst zoveel als mogelijk voorkomen ervan. DJI maakt hierbij gebruik van instrumenten zoals die ook in de reguliere zorg worden gehanteerd.
DJI heeft voor ieder afzonderlijk onderwerp, zoals genoemd in het misstandenboek, uitgezocht hoe vaak vrouwelijke gedetineerden een klacht hebben ingediend over medische zorg en hoe vaak zij in het gelijk zijn gesteld bij de RSJ. Deze aantallen zijn beperkt. De RSJ heeft naar aanleiding van de klachten over de medische zorg geen aanleiding gezien om hier nader onderzoek naar te doen of advies uit te brengen.
Ook is er de afgelopen jaren bij de vrouwengevangenissen geen sprake van waarschuwingen of verscherpt toezicht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Dat laat onverlet dat het misstandenboek op onderdelen wel degelijk aanleiding geeft tot het doorvoeren van aanpassingen op het terrein van de zorg binnen DJI. Tevens heeft DJI het misstandenboek op 25 juni aangeboden aan de IGJ.
Voor een uitgebreide reactie op het misstandenboek van Bureau Clara Wichmann verwijs ik naar de zevende voortgangsbrief over de ontwikkelingen in het gevangeniswezen d.d. 4 juli 2025.
Is er goed zicht op de hoeveelheid medicijnen die precies de gevangenissen ingaan en aan gedetineerden worden verstrekt? Zo niet, hoe kan dat? Zo ja, waarom is daar geen openheid over?
Ja, de apotheek levert de medicatie die door de gevangenis is besteld. Daarbij registreren zorgverleners binnen DJI medicatie in het persoonlijke medisch dossier van de betreffende gedetineerde conform standaarden die ook in de reguliere zorg worden gehanteerd. Ook de apotheker houdt bij welke medicatie een gedetineerde krijgt. Er is dus zicht op de medicatie die de gevangenis in gaat. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de zevende voortgangsbrief over de ontwikkelingen in het gevangeniswezen d.d. 4 juli 2025, verzonden door de toenmalig Staatssecretaris van Rechtsbescherming.
Op dit moment loopt er een WOO-verzoek waarin DJI is gevraagd een extra zoekslag uit te voeren o.a. naar het overzicht van medicatie dat aanwezig is bij apothekers die medicatie aan DJI leverens. Op 1 juli is per brief het besluit vermeld om de gevraagde informatie voor een deel openbaar te maken en voor een deel ter inzage te leggen.
Klopt het dat het is voorgekomen dat gedetineerden zelf een voorraad medicatie op cel hadden? Hoe vaak is dit voorgekomen? Is dit wel toegestaan?
Medicatie wordt zoveel mogelijk per innamemoment verstrekt aan gedetineerden. DJI heeft een landelijk kader «Voorwaarden voor het afwijken medicatieverstrekking per innamemoment». De afweging om af te wijken van medicatieverstrekking per innamemoment wordt per individuele gedetineerde gedaan door de justitieel geneeskundige (meestal een huisarts) of psychiater. Gedetineerden die in staat worden geacht om zelfstandig op de juiste wijze hun medicatie in te nemen, mogen voor één dag medicatie op cel hebben. De justitieel geneeskundige of psychiater evalueert regelmatig of het hebben van medicatie op cel nog verantwoord is. De apotheek blijft ten allen tijden leveren per innamemoment.
Gezien de dagelijks fluctuerende populatie en de individuele beslissingen door de justitieel geneeskundige of psychiater is het niet mogelijk om aan te geven hoe vaak het voorkomt dat gedetineerden medicatie op cel mogen hebben. Dit wordt niet centraal geregistreerd.
Wat is uw reactie op de kritiek van nabestaanden in zaken van niet-natuurlijk overlijden in detentie dat zij zo slecht geïnformeerd worden? Hoe komt dat, volgens u? Wat gaat u er aan doen dit te verbeteren?
Wanneer een gedetineerde komt te overlijden is dit zeer ingrijpend voor de familie en andere nabestaanden. DJI doet altijd zijn best om de nabestaanden zo goed mogelijk te informeren. Ik betreur het als zij zich niet altijd goed geïnformeerd achten.
Er is een uniforme richtlijn «overlijden in een justitiële inrichting.»16 Hierin staat beschreven dat het dienstdoend directielid verantwoordelijk is voor het informeren van de nabestaanden. Verder worden nabestaanden in de gelegenheid gesteld om in de inrichting mondeling geïnformeerd te worden, nadat een calamiteitenonderzoek heeft plaatsgevonden. Indien gewenst kan hen de cel getoond worden en kunnen zij persoonlijke bezittingen van de overleden gedetineerde meenemen.
Van belang is dat DJI geen informatie kan delen waarover DJI zelf niet beschikt. Zo kan het voorkomen dat de door de nabestaanden gewenste informatie bijvoorbeeld bij het OM of de politie beschikbaar is, maar niet met DJI wordt gedeeld. De onmogelijkheid van DJI om deze informatie te verstrekken kan, begrijpelijk, leiden tot onbegrip bij de nabestaanden.
Is er nog steeds mogelijk sprake is van relaties tussen gevangenispersoneel en de gedetineerden nu het al langer duidelijk is dat dit volstrekt ongewenst is en dit moet worden voorkomen? Hoe wordt dat op alle mogelijke manieren voorkomen?
Een niet-professionele relatie tussen een medewerker en een gedetineerde is onverenigbaar met werken binnen een PI. Het is essentieel dat er helderheid is over welke omgangsvormen gelden, zodat gedetineerden kunnen rekenen op een veilige detentie en medewerkers in een veilige werkomgeving kunnen werken.
Elke dag werkt het personeel met gedetineerden en zijn de gedetineerden voor bijna alles afhankelijk van het personeel. De machtsverhouding in combinatie met de geslotenheid van de werkomgeving en het intensieve contact maakt dat het risico op grensoverschrijdend gedrag aanwezig is. Om dat te voorkomen is een sociale en psychologische cultuur noodzakelijk waarin medewerkers en gedetineerden zich vrij voelen om (mogelijk) grensoverschrijdend gedrag ter sprake te brengen. Ook hoort hier een goed functionerende, veilige en laagdrempelige meldstructuur bij die DJI beoogt te versterken door de maatregelen, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3.
Bent u het ermee eens dat deze vormen van machtsmisbruik door het personeel in een situatie van volledige afhankelijk voor de gedetineerden, zeer traumatiserend is voor deze vrouwen?
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat deze situatie voor gedetineerden zeer beangstigend is omdat de gedetineerde letterlijk geen kant op kan en ook nergens terecht kan?
Ja, dat moet een vreselijke ervaring zijn. Gedetineerden zijn aan onze zorg toevertrouwd. Zij moeten erop kunnen rekenen dat hun gevangenisstraf op een humane en veilige manier ten uitvoer wordt gelegd. Ook moeten zij zich veilig voelen om melding te maken van niet-integer, (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Mede naar aanleiding van het rapport van de Inspectie van JenV en het advies van de RCGOG zijn daarom drempelverlagende maatregelen getroffen zoals o.a. de aanstelling van de portefeuillehouder sociale veiligheid.
Bent u het met advocate Hannah Handriks eens dat de gedetineerden die hun verhaal hebben gedaan en melding hebben gedaan, slechts het topje van de ijsberg is en dat veel vrouwen waarschijnlijk geen melding durven te doen uit angst voor repercussies?
Vooropgesteld, elk incident is er een teveel. Het is mogelijk dat er incidenten zijn voorgevallen die niet bij DJI bekend zijn. Over meldingen die niet bekend zijn, kan ik geen uitspraken doen. Tegelijkertijd realiseert DJI zich dat het ontbreken van meldingen niet betekent dat er geen grensoverschrijdend gedrag is. DJI heeft verschillende maatregelen genomen om melden zo makkelijk en veilig mogelijk te maken (zie het antwoord op vraag 3).
Hoe is het mogelijk dat de Gedetineerden Commissie in de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis de opdracht heeft gekregen om positieve verhalen te verzamelen vanuit de gedetineerden om een «tegengeluid» te forceren in het nieuws? Vindt u dat, met mij, ook schandalig dat er op deze manier wordt omgegaan met schokkende feiten over grensoverschrijdend gedrag? Wat doe dit volgens u met het vertrouwensgevoel van de gedetineerden?
De indruk die gewekt is in de documentaire Zitten en Zwijgen van 26 juni 2023 dat de directie opdracht heeft gegeven aan de gedetineerdencommissie (bestaande uit een afvaardiging van gedetineerden) om positieve verhalen te verzamelen, is niet juist. Het is een eigen initiatief geweest van de gedetineerdencommissie, omdat zij zich niet kon vinden in het beeld dat in de documentaire werd geschetst.
Bent u ervan op de hoogte hoe DJI omgaat met journalisten? Waarom worden vragen niet of nauwelijks beantwoord, wordt niet de gehele waarheid verteld, worden verzoeken om medewerking opzettelijk getraineerd? Bent u tevreden over de openheid die door DJI wordt geboden?
DJI streeft er naar vragen die zij ontvangt van journalisten zo spoedig en zo volledig mogelijk te beantwoorden en herkent zich niet in het beeld dat verzoeken om medewerking opzettelijk worden vertraagd. Echter moet DJI ook rekening houden met privacy gevoeligheid van bepaalde informatie. DJI kan daarom niet ingaan op zaken die zien op concrete casuïstiek of te herleiden zijn naar één persoon.
Ook betrekt DJI de media actief door bijvoorbeeld medewerking te verlenen aan radioshows en podcasts en media uit te nodigen bij werkbezoeken.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven op welke momenten DJI van de documentairemakers vragen heeft gekregen en op welke momenten dit tot antwoorden heeft geleid? Hoe beoordeelt u de kwaliteit van deze antwoorden?
Onderstaand vindt u het overzicht van contactmomenten naar aanleiding van de documentaireserie Dubbel Gestraft.
20-11-2024: Mail van documentairemaker naar woordvoerder DJI met verzoek om Vestigingsdirecteur PI Nieuwersluis te interviewen voor haar nieuwe serie. Vervolgens mailcontact tussen woordvoerder en documentairemaker.
04-12-2024: Documentairemaker geeft schriftelijk aan dat het interview «de komende acht weken moet plaatsvinden». Mailcontact tussen documentairemaker en woordvoerder om kennis te maken.
09-01-2025: Eerste gesprek tussen woordvoerder DJI en documentairemaker (en redacteur) op de redactie van Posh Productions. Daarna is er veelvuldig telefonisch contact.
06-02-2025: Woordvoerder DJI laat documentairemaker weten dat DJI niet meewerkt aan een interview met de vestigingsdirecteur op camera, maar dat DJI zeker bereid is schriftelijk vragen te beantwoorden. Vervolgens een aantal maanden geen vragen m.b.t. de documentaire. Wel is er beperkt contact over documenten m.b.t. een eerder WOO-verzoek.
15-04-2025: Coördinator mediateam van DJI heeft een gesprek met de documentairemaker over een andere documentaire waaraan wordt gewerkt, maar tijdens dit gesprek komt ook Dubbel Gestraft ter sprake.
06-05-2025: DJI en het departement ontvangen via verschillende woordvoerders ongeveer tachtig persvragen, met een antwoorddeadline van zeven dagen. DJI heeft aangegeven bij de journalist dat de beantwoording (gezien de hoeveelheid) meer tijd in beslag zal nemen en heeft de antwoorden op 26 mei 2025 toegezonden (aangevuld met een nazending van twee documenten op 12 juni). De eerste aflevering van de documentaire is op 5 juni 2025 verschenen op de NPO. DJI heeft op 6 juni 2025 in het kader van transparantie alle vragen en antwoorden (d.m.v. een nieuwsbericht) op de website van DJI gepubliceerd.17
Wat betreft de vraag over de kwaliteit van de antwoorden van DJI, moet gezegd worden dat DJI zo volledig mogelijk de vragen beantwoord, maar dat dit niet altijd kan, gezien privacygevoeligheid van de informatie. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Waarom is het document met informatie en cijfers over de kosten van medische zorg de afgelopen jaren (zoals medicijnen, ziekenhuiszorg etc.), dat tot allerlei serieuze vragen leidde, omdat het ongeloofwaardige grootheden waren, verwijderd in plaats van dat er verklaringen zijn gegeven voor de onjuistheden die hier in stonden?
In een eerder Woo-verzoek zijn de uitgaven aan medische kosten van de afgelopen jaren in het gevangeniswezen opgevraagd. Deze informatie is naar aanleiding van dit besluit openbaar gemaakt en raadpleegbaar18. Het document is nooit verwijderd, maar de documenten waren tijdelijk niet beschikbaar wegens het datalek op overheidswebsites waarbij tijdelijk documenten van websites zijn verwijderd en later weer teruggeplaatst. De zorgkosten over recentere jaren (2023 en 2024) zijn inmiddels ook gedeeld. Er stonden geen onjuistheden in deze overzichten, maar de cijfers waren lastig te interpreteren doordat bepaalde kostensoorten anders waren ingedeeld over de jaren heen. Hierover is door DJI uitleg gegeven in de antwoorden op de vragen van de documentairemaker19. Voor 2023 en 2024 geldt dat de nieuwe kostenindeling wordt aangehouden zodat deze jaren beter zijn te vergelijken.
Klopt het dat DJI de lijst met belangrijke incidenten, nadat de makers van de serie hier kritische vragen over hadden gesteld, heeft aangepast? Wie controleert die lijsten voordat ze aan de bewindspersoon worden gemeld? Waarom zijn deze voorvallenlijsten zeer recent uitgebreid en aangepast?
Op het moment dat er een incident heeft plaatsgevonden, wordt de bewindspersoon geïnformeerd via een zogenoemde piketmelding. De voorvallenlijst is een maandelijkse opsomming van de piketmeldingen van die afgelopen maand. De piketmeldingen zijn dus reeds gedeeld met de bewindspersoon.
De voorvallenlijst wordt gepubliceerd op de website van DJI.20 Door de informatie via deze weg toegankelijk te maken, draagt DJI bij aan een open en zorgvuldige omgang met incidenten die raken aan veiligheid, orde en integriteit.
De voorvallenlijst waar de vraag op ziet is inderdaad aangepast. Bij het beantwoorden van de vragen die door de documentairemakers zijn gesteld aan DJI, werd geconstateerd dat in maart 2023 de voorvallenlijst was vervangen door een verkeerde versie. Dit is gebeurd doordat er een wijziging van een ander voorval op diezelfde lijst moest worden doorgevoerd en bij het online zetten van deze geactualiseerde lijst per abuis de verkeerde versie is opgeslagen en online is gezet. Na constatering hiervan is de volledige lijst weer online gezet.
Dat voorvallenlijsten worden geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe informatie is niet ongebruikelijk. Onderaan de voorvallenlijst wordt in dat geval aangegeven dat de lijst is gewijzigd onder vermelding van de datum van wijziging.
Bent u het ermee eens dat in het licht van de hierboven gestelde feiten, de directie een behoorlijk rooskleurig beeld heeft geschetst van de huidige stand van zaken voor het welzijn van vrouwelijke gedetineerden?4 5
In de beleidsreactie op het inspectierapport Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis23 is door de toenmalige bewindspersoon, de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat een cultuur waar niet-integer grensoverschrijdend gedrag mogelijk is, onacceptabel is en dat signalen van misstanden zeer serieus worden genomen. Om opvolging te geven aan de aanbevelingen van de Inspectie is een pakket van maatregelen opgesteld (zie het antwoord op vraag 3). Dit laat zien dat DJI actief zaken heeft opgepakt om de detentieomstandigheden van vrouwen te verbeteren en te werken aan een open en veilige cultuur op de werkvloer. Dit is een continue proces en vergt blijvende aandacht.
Ook wil ik opmerken dat de werkelijkheid genuanceerder is dan de documentaire doet voorkomen. Het is voor medewerkers van belang om te zoeken naar de juiste balans tussen afstand en nabijheid, iets wat ook nog per gedetineerde kan verschillen. Het goede gesprek over wat nodig en passend is in uiteenlopende situaties is dan ook iets wat doorlopend de aandacht heeft.
Wat zegt deze documentaire volgens u over de inspanningen van DJI om verbeteringen aan te brengen in deze cultuur van grensoverschrijdend gedrag richting gedetineerden?
De documentairereeks gaat in op de opvolging en gevolgen van incidenten die ook in de documentaire «Zitten en Zwijgen» van 26 juni 2023 zijn behandeld. DJI heeft sinds 2023, mede naar aanleiding van deze incidenten, een groot aantal maatregelen genomen om herhaling te voorkomen en een veilige cultuur te stimuleren (zie het antwoord op vraag 3). Deze genomen maatregelen komen niet allemaal aan bod in de documentaire.
De Inspectie heeft in haar brief van 19 maart 2025 aangegeven de ontwikkelingen ten aanzien van de vrouweninrichtingen te blijven volgen en ze verwacht dat DJI haar proactief informeert over belangrijke ontwikkelingen en actualiteiten op dit terrein.
Was u op de hoogte van de vragen die door de documentairemaker aan u persoonlijk zijn gesteld? Hebben deze u bereikt of zijn deze bij u weggehouden?
De toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, is op de hoogte gebracht van de vragen die zijn gesteld. Tevens zijn de antwoorden met haar gedeeld, voordat deze zijn verzonden naar de documentairemaker.
Wat heeft u sinds uw aantreden gedaan aan het voorkomen van misstanden in vrouwen gevangenissen en het bevorderen van de veiligheid van met name gedetineerde vrouwen?
Ik verwijs u hiervoor naar de zevende voortgangsbrief over de ontwikkelingen in het gevangeniswezen die op 4 juli jl. aan de Kamer is gezonden door de toenmalig Staatssecretaris van Rechtsbescherming, waar wordt ingegaan op de sociale veiligheid en medische zorg in (vrouwen) gevangenissen. In deze brief wordt ook aangegeven dat de rapporten van de universiteit Leiden en de RSJ laten zien dat detentie voor vrouwen te zeer een afgeleide is van detentie voor mannen en daarmee onvoldoende recht doet aan de specifieke kenmerken van vrouwelijke gedetineerden. Een meer fundamentele herbezinning is dus wenselijk. DJI is daarom een traject gestart om tot een herontwerp van detentie van (jong)volwassen vrouwen te komen waarbij. Daarbij wordt ook gekeken naar goede voorbeelden uit het buitenland. Een eerste stap die DJI hierin heeft gezet is een landelijk symposium op 20 juni jl. met een grote groep medewerkers uit het gevangeniswezen, de vreemdelingenbewaring, de forensische zorg en jeugdinrichtingen. Onderzoekers van de Universiteit Leiden en van de RSJ hebben daarbij inleidingen verzorgd. Het doel van deze dag was om tot een gezamenlijk beeld te komen van wat er, op basis van relevante onderzoeken en adviezen, nodig is om detentie voor (jongvolwassen) vrouwen veilig, mensgericht en effectief vorm te geven – passend bij de behoeften en kenmerken van (jongvolwassen) vrouwelijke gedetineerden. In het vervolg van dit traject zullen ook ketenpartners en andere externe partijen en deskundigen betrokken worden. De Kamer wordt door middel van de voortgangsbrieven op de hoogte gehouden van het verloop van dit traject.
Bent u het met mij eens dat deze indringende documentaire laat zien dat er zo snel als mogelijk drastische stappen moeten worden genomen om de situatie te verbeteren waarin de privacy van vrouwelijke gedetineerden daadwerkelijk wordt gehandhaafd?
Ieder misstand is er één te veel, maar misstanden kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Wel moet er alles aan gedaan worden om de kans dat zich misstanden kunnen voordoen zo klein mogelijk te maken.
Daarom is er in reactie op incidenten en onderzoeken een breed pakket aan maatregelen genomen (zie het antwoord op vraag 3). Er vinden hierover voortdurend gesprekken plaats met DJI. Daarbij vind ik het belangrijk dat DJI de tijd en ruimte krijgt om deze maatregelen goed te implementeren en zo een open en veilige cultuur verder te versterken.
Voor de medische zorg geldt dat er aanvullende maatregelen worden genomen. Deze maatregelen zijn benoemd in de zevende voortgangsbrief over ontwikkelingen in het gevangeniswezen.
Bent u van plan om richting gedetineerden meer informatie te geven over de rechten die zij hebben als zij in de PI zitten en dat zij zich altijd moeten kunnen uitspreken tegen grensoverschrijdend gedrag?
In iedere PI zijn er huisregels waarin de rechten en plichten van een gedetineerde zijn vastgelegd. Zie ook de maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 3.
Wat heeft u sinds uw aantreden gedaan aan het bevorderen van een open cultuur bij DJI waarin minder defensief gereageerd wordt op bijvoorbeeld media verzoeken en de angst- en zwijgcultuur die in sommige inrichtingen onder medewerkers heerst te veranderen?
Veel van het werk van DJI speelt zich af achter gesloten deuren en blijft daardoor onzichtbaar voor het publiek. Media spelen een essentiële rol in het informeren van de samenleving over wat er achter de muren van penitentiaire inrichtingen gebeurt, hoe DJI zijn taken uitvoert en welke maatschappelijke bijdrage DJI levert. Door media actief te betrekken, zoals bijvoorbeeld door medewerking aan tv opnames/ documentaires, radioshows, podcasts en media die aanwezig is tijdens werkbezoeken. Hiermee wordt het werk begrijpelijk en zichtbaar gemaakt voor een breed publiek. Media fungeren daarmee als een brug tussen DJI en de samenleving, door complexe onderwerpen toegankelijk te maken en te laten zien wat DJI betekent voor de veiligheid en rechtvaardigheid in Nederland. Het streven van DJI is daarom, zoals ook al opgenomen is bij vraag 19, altijd zo transparant als mogelijk te zijn en mee te werken aan mediaverzoeken. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de privacy van betrokkenen en kan dus niet worden ingegaan op casuïstiek die op personen herleidbaar is. Vragen van de media worden zover het aangelegenheden zijn waar het ministerie of DJI zich over kan uitspreken, zo goed mogelijk beantwoord.
Voor de vraag over maatregelen om te melden verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 en vraag 6.
Kunt u zich voorstellen dat ik, gelet op deze nieuwe documentaire, bepaald niet gerust ben op echte veranderingen in het gevangeniswezen, ten aanzien van de veiligheid van met name vrouwen, maar ook ten aanzien van de gewenste open cultuur waarin klokkenluiders worden beschermd en misstanden veilig kunnen worden onthuld zonder represailles, en hier voortaan eerlijk over wordt gecommuniceerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Op basis van de documentaire kan ik mij dit voorstellen. De documentairereeks «Dubbel gestraft» gaat in op de opvolging en de gevolgen van incidenten die ook in de eerste documentairereeks «Zitten en Zwijgen» zijn behandeld. Er is echter sinds de totstandkoming van de eerste documentaire reeks veel gedaan door DJI om herhaling te voorkomen en een open en veilige cultuur te bevorderen. Net zoals in de afgelopen jaren zal ik de Kamer blijven informeren over sociale veiligheid in gevangenissen in de voortgangsbrieven over het gevangeniswezen.
Bent u bereid grootschalig onderzoek te doen naar deze angstcultuur en deze cultuur van grensoverschrijdend gedrag aan te pakken bij DJI en de Kamer hierover open en transparant te informeren?
DJI heeft naar aanleiding van de verschillende onderzoeken en adviezen diverse maatregelen genomen. Voor een volledig overzicht wordt u verwezen naar vraag 3. Ook heeft, zoals ook eerder in deze brief aangegeven, de Inspectie Justitie en Veiligheid per brief d.d. 19 maart jl. laten weten voorlopig geen vervolgonderzoek te doen naar dit thema. Samen met DJI ga ik voortvarend aan de slag met het uitvoeren van de diverse maatregelen en blijf ik met DJI in gesprek over de voortgang. Een nieuw onderzoek acht ik – op dit moment – daarom niet nodig.
Het ontslag van de bewindspersonen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Door wie en op welk moment is precies besloten dat aan al deze bewindspersonen ontslag is verleend? Waren zij het daar ook allemaal zelf mee eens? Zo niet, waarom niet?
De voorzitter van de PVV-fractie in de Tweede Kamer heeft op 26 mei jl. in een persconferentie voorstellen op het gebied van asiel en migratie gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft overleg plaatsgevonden tussen de voorzitters van de fracties PVV, VVD, NSC en BBB. Dit overleg heeft de fractievoorzitter van de PVV tot de conclusie gebracht dat zijn fractie in de Tweede Kamer niet langer steun verleent aan het kabinet. Hij heeft mij hierover op 3 juni jl., mede namens de andere fractievoorzitters, geïnformeerd.
Ik heb vervolgens op diezelfde dag de ministerraad bijeen geroepen voor beraad over de ontstane situatie. Een en ander heeft de Ministers en Staatssecretarissen die door de voorzitter van de PVV-fractie zijn voorgedragen voor benoeming in het kabinet aanleiding gegeven hun ontslag aan te bieden. De Minister-President en de overige Ministers en Staatssecretarissen hebben hierin aanleiding gevonden hun portefeuille of ambt respectievelijk functie ter beschikking te stellen.
Welke staatsrechtelijke regel zou zich er tegen verzetten bewindspersonen, door welke politieke partij ze dan ook oorspronkelijk zijn voorgedragen, demissionair hun werk voort te laten zetten, zo lang een meerderheid van de Kamer niet het vertrouwen in hen opzegt?
Er is geen staatsrechtelijke regel die zich verzet tegen het voortzetten van het werk als demissionair bewindspersoon. Wel had het kabinet zich te verhouden tot de op 3 juni ontstane situatie. Een en ander heeft de Ministers en Staatssecretarissen die door de voorzitter van de PVV-fractie zijn voorgedragen voor benoeming in het kabinet aanleiding gegeven hun ontslag aan te bieden. De Minister-President en de overige Ministers en Staatssecretarissen hebben hierin aanleiding gevonden hun portefeuille of ambt respectievelijk functie ter beschikking te stellen.
Is overwogen om sommige (door de PVV voorgedragen) bewindspersonen partijloos door te laten gaan met hun werk? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen? Hoe is dit precies gegaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het belang van verslavingsartsen en de resultaten van een enquête hierover |
|
Sarah Dobbe , Michiel van Nispen (SP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de rapportage van de Vereniging Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN), waarin inzicht wordt gegeven in wat de medische beroepspraktijk vindt van het uitbreiden van de opleiding tot verslavingsarts met 1 jaar interdisciplinaire stage?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusies over de ervaringen van de verslavingsartsen dat de huidige tweejarige opleiding te kort is en inhoudelijk te smal voor een goede start in de praktijk?
Ik onderschrijf het belang van de verslavingsarts binnen de Nederlandse gezondheidszorg en hecht er grote waarde aan dat er voldoende verslavingsartsen worden opgeleid voor de toekomstige zorgvraag. Signalen over de kwaliteit van de opleiding neem ik serieus. Het huidige uitgangspunt is dat opleidingen kort zijn waar dat kan en lang zijn waar dat moet. Een verlenging van de opleiding zal immers ook een stijging van de opleidingskosten met zich meebrengen. De rapportage van de VVGN geeft een beeld van hoe een deel van de verslavingsartsen2 de noodzakelijkheid van deze verlening beoordeelt. Het is voor mij van belang om dit beeld van de noodzakelijkheid te verbreden. Daarom zal ik ook het College Geneeskundige Specialismen (CGS) van de KNMG op korte termijn verzoeken om zijn visie te geven op deze noodzakelijkheid.
Wat vindt u ervan dat 94% van de respondenten vindt dat verslavingsartsen, om mensen met een verslavingsprobleem optimale zorg te kunnen bieden, kennis en ervaring zouden moeten opdoen buiten de verslavingszorg: in de psychiatrie, het ziekenhuis en binnen het sociaal domein?
Zoals hierboven vermeld, neem ik signalen over de kwaliteit van de opleiding serieus. In verband met de voorziene stijging van de kosten van de opleiding, is het voor mij echter belangrijk dat een eventuele uitbreiding van de opleiding niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk is voor de minimale startbekwaamheid van de verslavingsarts.
Deelt u de mening dat het niet ideaal is dat er momenteel in de opleiding geen sprake is van het opdoen van praktijkervaring middels een stage?
Het is niet aan mij als bewindspersoon om te bepalen uit welke onderdelen de opleiding tot verslavingsarts zou moeten bestaan. Dit is een verantwoordelijkheid van de partijen met de inhoudelijke expertise, zoals de beroepsbeoefenaren, de werkgevers en de patiënten.
Kunt u reflecteren op de conclusie dat verslavingsartsen en aios-verslavingsgeneeskunde, maar ook andere artsen, vinden dat de voorgenomen uitbreiding van de opleiding een inhoudelijke verrijking zou zijn?
Ik juich het toe dat de verslavingsartsen KNMG en de aios samen met hun directe collega’s in gesprek blijven over de kwaliteit van de opleiding en ernaar streven deze inhoudelijk te verrijken en te verbeteren. Het is hierbij mijn rol om af te wegen of de inhoudelijke verrijking ook noodzakelijk is voor de startbekwaamheid en er niet voor zorgt dat de zorgkosten onnodig zullen stijgen. Gezien de rol die het CGS speelt in het vaststellen van de vereisten voor de opleidingen tot medisch specialist, vraag ik dit College om zijn visie te geven zodat ik deze mee kan wegen.
Deel u de conclusies van de rapportage dat een uitbreiding van de opleiding van 2 jaar naar 3 jaar ook geen effect zal hebben op de bereidheid om wel of niet aan de opleiding te beginnen, wat als positief kan worden gezien?
Ik heb met interesse kennis genomen van deze conclusie. Het is positief dat een besluit om de opleiding tot verslavingsarts KNMG al dan niet te verlengen, geen negatief effect zal hebben op de bereidheid om voor het vak te kiezen.
Deelt u de mening dat de uitbreiding van de opleiding van toegevoegde waarde kan zijn voor de kwaliteit van de verslavingszorg in Nederland?
Zie beantwoording vraag 5 hierboven.
Bent u bereid om te onderzoeken of het financieel mogelijk zou zijn de opleiding tot verslavingsarts uit te breiden van 2 naar 3 jaar en welke kosten hieraan verbonden zijn?
Zoals uit de voorgaande beantwoording blijkt, dient voor mij allereerst te worden vastgesteld of verlenging van de opleiding tot verslavingsarts noodzakelijk is voor de startbekwaamheid van de verslavingsarts.
De opleiding tot verslavingsarts KNMG wordt bekostigd met een beschikbaarheidbijdrage. Indien een verlenging noodzakelijk wordt geacht voor de startbekwaamheid van de verslavingsartsen, zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een herberekening moeten maken om te komen tot een redelijkerwijs kostendekkende vergoeding.
De verder aan het licht gekomen misstanden in sektes door undercover onderzoek |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Coenradie , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Undercover in Nederland waarin misstanden in de sekte «de lichtfamilie», die actief is in Nederland, zijn vastgesteld middels een undercover infiltrant?1 2
Ja, ik heb kennis genomen van het tweeluik van Undercover in Nederland over de sekte De Lichtfamilie.
Wat is uw reactie op deze documentaire waarin wordt gesproken over grensoverschrijdend gedrag binnen deze sekte, zoals shunning, het aftroggelen van geld van de leden en vernederen?
In zijn algemeenheid geldt dat iedereen het recht heeft om zijn eigen godsdienst of levensovertuiging te kiezen en zich daarop te baseren, mits dit binnen de wettelijke kaders blijft. Zo mogen mensen in principe afstand doen van hun persoonlijke bezittingen, maar dit mag niet gepaard gaan met strafbaar gedrag zoals manipulatie, dwang of vernedering. Dergelijke handelingen zijn onaanvaardbaar en kunnen juridische gevolgen hebben, vooral als ze leiden tot psychisch of fysiek letsel. Het Openbaar Ministerie (OM) kan strafrechtelijk ingrijpen als er voldoende bewijs is dat er sprake is van strafbare feiten.
Wat vindt u ervan dat in deze sekte er sprake is van een overtuiging dat mensen die ernstig ziek, zoals mensen met kanker, dit aan zichzelf te wijten hebben en door de «Draak» te verdrijven ook de genezing zelf in de hand hebben?
Dit vind ik bedrieglijk en gevaarlijk. Een overtuiging uitspreken – zoals de sekteleider in de uitzending doet – is overigens niet hetzelfde als alternatieve zorg verlenen. Voor de volledigheid kan ik hier benoemen dat zodra er sprake is van een alternatieve behandeling, de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) grenzen stellen. Een alternatieve zorgaanbieder mag volgens de Wkkgz geen schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid veroorzaken. Van schade of een aanmerkelijke kans daarop kan bijvoorbeeld sprake zijn als patiënten worden afgehouden van reguliere zorg.
In dat geval kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ingrijpen. Het is voor de samenleving erg belangrijk dat mensen die negatieve gevolgen ondervinden van dergelijke keuzes, dit melden bij de IGJ. De IGJ kan de situatie dan onderzoeken en ingrijpen als dat nodig is. Daarnaast kan een behandelaar strafrechtelijk worden vervolgd als hij een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van de cliënt veroorzaakt of als hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zijn behandeling en advisering daartoe leidt. Hierover kan aangifte worden gedaan. Dit is geregeld in de Wet BIG.
Ik roep iedereen op om alert te zijn en eventuele zorgen of problemen over alternatieve behandelingen te melden bij de IGJ. Het is van groot belang dat we de veiligheid en gezondheid van patiënten vooropstellen, terwijl we ook hun recht op geloof en keuzevrijheid respecteren.
Deelt u de mening dat het niet aanvaardbaar is dat mensen worden gemanipuleerd en gekleineerd in het afstaan van hun bezittingen, alle contacten met mensen buiten de sekte en het ondergaan van grensoverschrijdende handelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit zeker geen nieuw fenomeen is gezien een eerdere documentaire van Undercover in Nederland in 2011, toen over de «Miracle of Love» sekte? En alle andere onthullingen over misstanden bij verschillende sektes in de jaren daarna?
Ja, ik ben het eens dat het bestaan van «sektes» geen nieuw fenomeen is. Neutraal gedefinieerd zijn «sektes» georganiseerde groepen mensen binnen een religie die dezelfde geloofsovertuigingen delen. Door de geschiedenis heen zijn ze in diverse vormen en onder verschillende omstandigheden ontstaan, vaak als reactie op sociale, culturele of religieuze veranderingen, wat aantoont dat ze van alle tijden zijn. De recente aandacht in de media en de maatschappij voor groeperingen die als sektes worden bestempeld, vooral door onthullingen van misstanden, hebben geleid tot een verhoogd bewustzijn en discussie over de problematiek die binnen deze groeperingen speelt.
Hoe groot en ernstig is volgens u momenteel de problematiek van sektes en misstanden die zich daarbinnen afspelen in Nederland?
Het is belangrijk te benadrukken dat gesloten groeperingen niet per definitie schadelijk zijn. Echter, er zijn gesloten groeperingen waarin misstanden voorkomen, waaronder strafbare feiten die ernstige gevolgen hebben voor hun leden en de samenleving. In dergelijke groeperingen kan het delen van ervaringen en het zoeken naar hulp bemoeilijkt worden door sterke loyaliteit, geheimhouding, machtsstructuren en een hoge mate van (dwingende) controle. Leden voelen zich vaak niet veilig om te spreken uit angst voor sociale uitsluiting of repercussies, wat leidt tot isolement en beperkte toegang tot externe hulpbronnen. Dit is zeer schadelijk, want fysiek en psychisch misbruik zijn ernstige schendingen van de lichamelijke en geestelijke integriteit van slachtoffers, met langdurige gevolgen die hun dagelijks leven, relaties, werk en welzijn ingrijpend kunnen beïnvloeden.
Er zijn geen exacte cijfers over «sektes», omdat hier niet op wordt geregistreerd. Bovendien is er geen overeenstemming over de definitie van een «sekte», wat het moeilijk maakt om te bepalen of een bepaalde groep als sekte kan worden aangemerkt.
Kunt u in algemene zin aangeven hoe de beleidsmatige aanpak van sektes in Nederland zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
De beleidsmatige aanpak van gesloten groeperingen in Nederland heeft de afgelopen jaren een belangrijke ontwikkeling doorgemaakt. Tussen 2012 en 2020 bestond het meldpunt Sektesignaal. Na het opheffen van het meldpunt hebben de leden Van Wijngaarden/Michon-Derkzen (VVD) en Van Nispen (SP) via diverse moties en Kamervragen verzocht om een nieuw meldpunt. Mede naar aanleiding hiervan is expertisecentrum Fier in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op 1 juni 2024 gestart met een 2,5-jarige pilot om een hulppunt in te richten zodat er één herkenbaar punt komt voor hulp en doorverwijzing aan slachtoffers van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen en hun omgeving. Het hulppunt zal op 1 juli 2025 van start gaan.
Waar hulpverleners en overheidsinstanties eerder geringe kennis hadden over gesloten groeperingen, zijn zij nu actiever geworden in het verzamelen van informatie. Er zijn initiatieven ontwikkeld om voorlichting te geven over risicofactoren van een gesloten groepering en het herkennen van problematiek. Het hulppunt van Fier zal investeren in het ontwikkelen van expertise op het gebied van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen, met als doel een landelijke kennisfunctie te creëren. Daarnaast wordt er gewerkt aan een betere samenwerking tussen verschillende instanties, zoals hulpverleningsorganisaties, politie en inspecties, om een effectieve aanpak te waarborgen. Deze stappen wijzen op een groeiende erkenning van de problematiek die kan spelen binnen gesloten groeperingen en de noodzaak voor adequate ondersteuning van slachtoffers.
Deelt u de mening dat een goed functionerend en laagdrempelig Meldpunt voor sektes van het grootste belang is? Kunt u de Kamer uitgebreid informeren hoe dit Meldpunt, nu bij Fier, vorm is gegeven en hoe er voor wordt gezorgd dat slachtoffers hulp krijgen en naasten advies, maar ook dat er een landelijke kennisfunctie gaat ontstaan?
Ik deel de mening dat slachtoffers en hun naasten hebben baat bij een herkenbare plek in de hulpverlening. Met het inrichten van het hulppunt van Fier komt er zo een herkenbare plek waar signalen van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen samenkomen, en waar kennis en expertise voorhanden is om informatie te verstrekken over problematiek binnen deze groeperingen. Op de website kunnen gebruikers informatie vinden, zoals risico-indicatoren en een hulpwijzer. Het hulppunt biedt ook passende (na)zorg voor personen die fysiek of emotioneel schade ondervinden doordat zij deel uitmaken of deel uit hebben gemaakt van een groepering waarin misstanden plaatsvinden. Slachtoffers en naasten kunnen via de website veilig, vertrouwelijk en kosteloos chatten met Fier, waar ze informatie, advies en professionele hulp door hbo-opgeleide hulpverleners kunnen ontvangen. De chat staat in verbinding met hulpverleningspartners en opsporingsinstanties, zodat slachtoffers ook offline ondersteuning kunnen krijgen indien zij dat wensen.
De chat met Fier is al geopend en kan ondersteuning bieden aan mensen die bijvoorbeeld seksueel geweld, psychisch geweld of uitbuiting hebben meegemaakt. Vanaf 1 juli 2025 kunnen mensen bij Fier terecht voor ondersteuning vanuit de specialisatie onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen.
Het hulppunt van Fier investeert in het ontwikkelen van expertise op het gebied van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen, met als doel een landelijke kennisfunctie te creëren. Hiervoor wordt samengewerkt met deskundigen op operationeel en wetenschappelijk vlak, zowel nationaal als internationaal. De verworven kennis vormt de basis voor het hulppunt en de gerichte, onderbouwde inzet van hulpprofessionals die betrokken zijn bij de online hulpverlening. Vanuit deze kennispositie wordt er gewerkt aan kennisdeling, onder andere door het organiseren van voorlichtingssessies voor professionals. Daarnaast wordt er actief aandacht besteed aan samenwerking en het uitwisselen van informatie over trends en ontwikkelingen met gemeenten, politie en het OM.
Er is nadrukkelijk niet gekozen voor de oprichting van een nieuw meldpunt. De politie is het centrale punt voor het doen van meldingen en aangiftes van strafbare feiten. Bovendien kan een punt dat uitsluitend voor meldingen is bedoeld, geen directe en laagdrempelige hulp of ondersteuning door hiertoe opgeleide professionals aan slachtoffers en bezorgde familieleden bieden. Dit zou betekenen dat mensen altijd doorverwezen moeten worden. Het voordeel van de samenwerking met Fier is dat deze organisatie al over kennis beschikt met betrekking tot geweld in afhankelijkheidsrelaties en de benodigde samenwerkingsstructuren heeft. Bovendien zou een nieuw meldpunt leiden tot verdere versnippering van de hulpverlening voor slachtoffers.
Over de nadere vormgeving van het hulppunt bij Fier wordt de Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen die voor het zomerreces uitgaat.
Hoe zal er voor gezorgd worden dat slachtoffers en naasten aan de ene kant er zeker van zijn dat hulpvragen en zorgen laagdrempelig en veilig gemeld kunnen worden bij het meldpunt, maar aan de andere kant ernstige misstanden niet zonder gevolgen blijven en er lijntjes zijn met onder andere de politie en eventueel Inspecties om in te grijpen in de situaties die daar om vragen?
Het hulppunt van Fier zal 1 juli 2025 live gaan. Slachtoffers en hun naasten kunnen dan kosteloos op een veilige en vertrouwelijke manier chatten, en via die weg informatie, advies en hulp ontvangen. Chatgebruikers kunnen een account aanmaken, zodat ze op hun eigen gewenste momenten meerdere keren terug kunnen komen voor hulp. De laagdrempelige vorm van hulp maakt dat slachtoffers in beeld komen die anders niet gezien worden. Het is de bedoeling dat het hulppunt van Fier in contact staat met (opsporings)instanties en hulpverleningspartners, zodat Fier een warme overdacht kan faciliteren richting face-to-face hulpverlening of het doen van een melding of aangifte, als slachtoffers hiervoor openstaan. Het hulppunt zal daartoe met de politie samenwerken, onder meer met politiemedewerkers met de kenniscompetentie sektes en gesloten gemeenschappen.
De precieze uitwerking van de samenwerking wordt waar nodig bijgesteld op basis van ervaringen. Het hulppunt is daarnaast vanuit zijn expertpositie beschikbaar voor de politie voor kennis en informatie ten behoeve van opsporing en vervolging.
Welke financiering is er op dit moment gemoeid met dit «nieuwe» (ooit wegbezuinigde) Meldpunt voor sektes?
De (incidentele) kosten voor de 2,5-jarige pilot om een hulppunt in te richten bij Fier worden gedekt uit het beleidsbudget voor Slachtofferbeleid en bedragen € 926.907,–. Als de pilot succesvol blijkt te zijn, is het streven om deze hulpverlening duurzaam in te richten.
Hoe staat het met de aangenomen motie-Van Nispen/Michon-Derkzen waarin het kabinet wordt gevraagd werk te maken van hoe mensen beter beschermd kunnen worden tegen sektes en of, en zo ja hoe, voorkomen kan worden dat kinderen formeel toetreden tot gesloten gemeenschappen en waarin wordt verzocht in het kader van de aanstaande nieuwe wet omtrent strafbaarstelling van psychisch geweld het beleid rondom sektes beter vorm te geven en hierover al in een vroeg stadium te overleggen met deskundigen, Fier en de politie?3
Hierover wordt de Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen die voor het zomerreces uitgaat.
Bent u bereid deze vragen voor het commissiedebat slachtofferbeleid op 18 juni te beantwoorden?
Ik heb bewerkstelligd dat de beantwoording van de vragen is toegezonden voorafgaande aan het commissiedebat slachtofferbeleid, dat thans geagendeerd staat op 2 juli.
Het bericht dat tientallen asielkinderen veel te laat zorg krijgen die zij nodig hebben |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat van zo’n 40 asielkinderen de gezondheid achteruitging omdat zij pas te laat aan zorg waren geholpen?1
Ik ben op de hoogte van de reportage van Pointer van 31 mei jl. Het onderliggende onderzoek is mij en het COA niet bekend. Het COA heeft ook geen toegang tot de medische gegevens, weet niet om welke personen het gaat en wanneer zij verwezen zijn of worden naar benodigde vervolgzorg. Die verwijzingen worden uitgevoerd door de huisarts, conform de Nederlandse regelgeving.
Wat vindt u ervan dat een aantal van deze zorgproblemen ook veroorzaakt zijn door de erbarmelijke omstandigheden waarin deze kinderen soms in Nederland verblijven?
Zoals u bekend is, staat de opvang van asielzoekers al geruime tijd onder druk. Dit brengt ook uitdagingen met zich mee voor de opvangsituatie van kinderen. Het beleid is erop gericht om zoveel mogelijk reguliere locaties te hebben zodat kinderen zo goed mogelijk worden opgevangen. Helaas lukt dat op dit moment onvoldoende, maar ik herken niet dat de omstandigheden waarin kinderen verblijven erbarmelijk zijn. Binnen de huidige situatie proberen de medewerkers in de opvang de situatie voor de kinderen zo goed mogelijk te maken. Zie ook de brief van 23 april 2025 waarin wordt ingegaan op de situatie van kinderen in de asielopvang2.
Wat vindt u van de conclusie dat de toegang tot de zorg op sommige locaties nog niet goed is geregeld?
Op of in de nabijheid van alle (nood)opvanglocaties is een huisartsenpraktijk ingericht voor de laagdrempelige toegang tot de eerstelijns zorg. Indien verdere of medisch-specialistische zorg nodig is kan de huisarts daar naartoe doorverwijzen. Dit gaat in de regel goed. Daarnaast wordt op elke locaties waar kinderen verblijven de jeugdgezondheidszorg (JGZ) uitgevoerd inclusief het Rijksvaccinatieprogramma. Zoals recentelijk ook door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is aangegeven zijn kinderen goed in beeld en ontvangen zij in de regel binnen de (wettelijke) zes weken een intake. Voor de zorg voor asielzoekers wordt gebruik gemaakt van reguliere zorginstellingen. Eventuele uitdagingen die er in de reguliere zorg spelen, bijvoorbeeld ten aanzien van wachtlijsten, spelen ook voor asielzoekers.
Kunt u zich vinden in de bevindingen van de artsen dat dit aantal slechts het topje van de ijsberg is omdat veel meldingen niet binnen zijn gekomen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1, is bij het departement noch het COA kennis van de medische dossiers van (minderjarige) asielzoekers. Louter op basis van de berichtgeving kan ik die conclusie dan ook niet bevestigen.
Wat vindt u ervan dat er een voorbeeld wordt genoemd waarin een kind al een aantal maanden lang ondervoed was?
Vanzelfsprekend vind ik het van belang dat kinderen de juiste zorg krijgen en dat daar goede en voldoende voeding ook bij hoort. Indien de ouders zich zorgen maken over de gezondheid van hun kind en dit bespreken, zal het COA zeker adviseren en doorverwijzen naar de huisarts of jeugdarts JGZ. Met de toestemming van de bewoner kan de casus ook besproken worden in het multidisciplinair overleg dat op locaties plaatsvindt met betrokken partners. Indien het kind een speciaal dieet nodig heeft dan krijgen ouders aanvullende financiële vergoeding hiervoor.
Deelt u de mening dat het constant verhuizen van locatie naar locatie een negatief effect heeft op de gezondheid van het kind, onder andere omdat de zorg vaak niet goed aansluit of niet volledig wordt overgedragen?
Ik deel de mening dat het constant verhuizen een negatief effect kan hebben op de gezondheid van een kind. Het uitgangspunt is ook dat kinderen zo min mogelijk verhuizen. Daar wordt ook op ingezet. De huidige opvangsituatie zorgt er helaas voor dat verhuizingen nog steeds nodig zijn.
Het COA, de GGD en de GZA hebben ten aanzien van verhuizingen wel afspraken vastgesteld in een ketenrichtlijn continuïteit van zorg. Doel van deze richtlijn is het bieden van doorlopende kwalitatief goede zorg en het voorkomen van medische risico's bij verhuizing voor bewoners van COA-locaties.
Bent u ook van mening dat de begeleiding van asielzoekers in hoe ons zorgstelsel werkt zou kunnen worden verbeterd en veel aandacht verdient?
Asielzoekers worden door het COA bij aankomst voorgelicht over hoe het zorgsysteem in Nederland werkt, samen met de lokale GGD biedt het COA ook groepsvoorlichting aan. In het kader van de gidsfunctie ondersteunt het COA individuele bewoners door het signaleren van de problematiek, uitleg te geven en zo nodig door te verwijzen naar bijvoorbeeld zorgverleners. Kwetsbare bewoners krijgen hulp bij het leggen van contacten met de zorgverleners. Daarnaast is veel informatie over de zorg maar ook over het leven in Nederland in verschillende talen te vinden op de website MyCOA. Verder is er via de huisartsenpraktijk op of in de nabijheid van de locatie een laagdrempelige toegang tot de eerstelijns zorg. Ondanks dat er mijns inziens dus voldoende aandacht wordt besteed aan het goed informeren van asielzoekers over de medische zorg in den brede, neemt dit niet weg dat het Nederlandse zorgsysteem, ook voor andere inwoners van Nederland, ingewikkeld kan zijn. Voor eventuele aanvullende vragen kunnen asielzoekers dan weer terecht bij de COA-medewerkers.
Wat vindt u van de opmerking dat de spreidingswet kan bijdragen aan meer stabiele opvanglocaties, wat weer leidt tot een vermindering in de hoeveelheid verhuizingen en daarmee ook een stabieler zorgaanbod?
De belangrijkste oplossing voor dit vraagstuk is het naar beneden brengen van de asielinstroom. Het kabinet zet daar dan ook op in. Het kabinet heeft aangekondigd de Spreidingswet te willen intrekken. Bij die intrekking hoort een samenhangend pakket maatregelen dat ervoor moet zorgen dat provincies en gemeenten kunnen blijven voldoen aan de opvang- en huisvestingsopgave. In mijn brief van 11 juli jl. heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over dit samenhangend pakket. Daarnaast blijft de Spreidingswet van kracht tot deze feitelijk is ingetrokken.
Bent u, in lijn met het advies van Ekann, bereid om toe te werken naar multidisciplinaire teams rond kinderen met complexe gezondheidsproblemen en hier ook financiering voor te regelen?
Het COA organiseert multidisciplinaire overleggen specifiek voor kinderen op COA-locaties, waar met toestemming van ouders de problematiek van het kind besproken kan worden met de lokale huisarts en/of JGZ-arts. Verder dan dit mag het COA niet gaan. Voor de zorg wordt gebruik gemaakt van reguliere zorginstellingen. Dit betekent ook dat de zorg voor asielzoekers werkt volgens dezelfde werkwijzen en protocollen die daar gelden. Als daar aanpassingen of verbeteringen worden doorgevoerd dan geldt dit dus ook voor asielzoekers. Ik vind het niet wenselijk om daar aparte voorzieningen voor in het leven te roepen.
Het COA kan in ieder geval vanwege het medisch beroepsgeheim geen rol spelen in multidisciplinaire teams van zorgverleners, die over individuele casuïstiek gaan. Het Ekann kan zijn advies ter verbetering van die overleggen aan de betreffende beroepsorganisaties voorleggen.
De Commissies van Toezicht in de gevangenissen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Coenradie |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel waarin zorgen staan over de werkwijzen van de Commissies van Toezicht (CvT's) in de gevangenissen en dat «toezicht op het toezicht» ontbreekt?1
De toezichthoudende rol van de Commissies van Toezicht (hierna CvT’s) is van groot belang en het is uiteraard belangrijk dat zij goed functioneren. Het is daarom goed dat daar aandacht voor is. De zorgen uit het artikel zien onder ander op transparantie met betrekking tot het functioneren en de samenstelling van de CvT’s. Uiteraard vind ik het belangrijk dat hier aandacht voor is. Ik ga hier bij de beantwoording van de vragen nader op in.
De CvT’s zijn onafhankelijk. Het departement en DJI blijven wel in gesprek met de CvT’s hoe zij zo goed mogelijk ondersteund kunnen worden bij de uitvoering van hun taak. In het advies van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (RCGOG) en in het onderzoek van de Universiteit Leiden2 over sociale veiligheid in de vrouwengevangenissen is een aantal aanbevelingen opgenomen over het functioneren van de CvT’s. Deze aanbevelingen uit het advies en het onderzoek worden besproken in die gesprekken met de CvT’s.
Naast de CvT’s houden de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) toezicht op het gevangeniswezen. De Inspectie bepaalt zelf waar zij onderzoek naar doet. Als zij daar aanleiding toe ziet, kan zij een onderzoek initiëren.
Klopt het dat er geen vaste kaders zijn voor de wijze waarop de CvTs hun taak invullen, waardoor de werkwijzen per inrichting sterk kunnen verschillen? Vindt u dat wenselijk?
De CvT’s zijn bij wet ingesteld. De taakafbakening wordt in wet- en regelgeving geregeld. Voor het gevangeniswezen gaat het onder andere om artikel 7 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), waarin de taken van de CvT’s zijn vastgelegd3. Daarnaast geldt voor de CvT’s een gedragscode en een Kader voor het maatschappelijk toezicht op de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen4.
De CvT’s zijn onafhankelijk. Dit betekent dat zij, mits binnen de kaders van wet- en regelgeving en de gedragscode, hun eigen werkwijze kunnen bepalen. De onafhankelijkheid van de CvT’s als toezichthoudend orgaan is waardevol.
Dit geldt eveneens voor de mogelijkheid die de CvT’s hebben om, binnen de gestelde kaders, hun werkwijze waar nodig aan te kunnen passen aan de specifieke omstandigheden in een inrichting.
Bent u het eens met de analyse dat het problematisch is dat de benoemingsprocedure van de commissieleden niet transparant is, dat benoemingsbesluiten niet te achterhalen zijn en dat functies en nevenfuncties niet altijd volledig worden vermeld?
Artikel 12 van de Pbw gaat in op de benoeming van de leden van de Commissie van Toezicht. Als er een positie in een Commissie van Toezicht vacant is, worden er vacatures opengesteld. DJI maakt de benoemingsbesluiten, mede op verzoek van de CvT’s zelf, niet openbaar in verband met de privacy van de leden. De leden van de CvT’s zijn verplicht om hun functies en nevenactiviteiten bij DJI aan te geven. Om beter zicht te hebben op de naleving van de wettelijke zittingstermijnen brengt DJI de benoemingsbesluiten van de leden van de CvT’s in kaart en wordt de procedure waar nodig aangescherpt.
Wat vindt u van de kwaliteit van de jaarverslagen van de CvT’s, zijn deze voor verbetering vatbaar om de maatschappelijke controle hierop te vergroten? Welke termijnen gelden er voor de openbaarmaking hiervan en wordt hierop toegezien?
Gelet op de onafhankelijkheid van de CvT’s neemt DJI slechts kennis van de jaarverslagen. DJI en het ministerie beoordelen de kwaliteit van de jaarverslagen niet. De CvT’s dienen uiterlijk op 1 maart van het kalenderjaar erop het jaarverslag aan te leveren. Dit is een wettelijke termijn. Middels een schriftelijke oproep vanuit DJI en tijdens de landelijke themadag van de CvT’s wordt extra aandacht gevraagd voor het tijdig aanleveren van de jaarverslagen. Alle jaarverslagen worden gepubliceerd op de website van de CvT’s en op de DJI-website.
De Kerngroep van de CvT’s5 die is ingesteld naar aanleiding van het rapport «Werkwijze commissies van toezicht» uit 2009 van de Inspectie voor de Sanctietoepassing, speelt een belangrijke rol bij de analyse van de jaarverslagen. De Kerngroep stimuleert kennisuitwisseling tussen de Commissies van Toezicht via hun website «Kenniscentrum Commissie van Toezicht»6. Zij bekijkt de ontvangen jaarverslagen en maakt een rode dradenanalyse met de terugkerende thema’s uit de verschillende jaarverslagen. De analyse wordt gedeeld met DJI en met de leden van de CvT’s. Belangrijke thema’s waar veel klachten over komen, worden besproken met DJI en in de halfjaarlijkse gesprekken tussen de betrokken bewindspersoon en de kerngroep van de CvT’s. Dergelijke thema’s geven waardevolle inzichten voor het kunnen blijven verbeteren van de zorg die DJI levert aan haar justitiabelen.
Waarom wordt er vanuit het ministerie niet gereageerd op vragen over het functioneren, de onafhankelijkheid en effectiviteit van de CvT’s en ligt een verzoek om de benoemingsbesluiten van de commissieleden in te zien al maanden te wachten?
Het streven van DJI is altijd om zo transparant mogelijk te zijn en mee te werken aan mediaverzoeken. Omwille van de privacy van de individuele CvT-leden kan echter geen inzage worden gegeven in individuele, tot personen herleidbare benoemingsbesluiten. Op 9 oktober 2024 is een Woo-verzoek ingediend naar alle individuele benoemingsbesluiten en VOG’s van de zittende CvT-leden. Op dit Woo-verzoek is op 9 juni 2025 beslist. Alle benoemingsbesluiten zijn anoniem openbaar gemaakt.
Herkent u de signalen dat in penitentiaire inrichtingen de voor klachten bestemde postbus wordt geleegd door penitentiair inrichtingswerkers, die vervolgens de enveloppen openen, wat niet in lijn is met vertrouwelijkheid en het beklagrecht van de gedetineerden?
In de meeste inrichtingen zijn aparte brievenbussen voor klachten en grieven op de afdelingen. De wijze van legen verschilt per inrichting. In afstemming met de CvT kan de inrichting de brievenbussen door een medewerker laten legen. Soms gebeurt dit door een PIW’er, soms door een medewerker van het Bureau Managementondersteuning, de inrichtingsjurist, de beklagfunctionaris of door de CvT zelf. Het ministerie zal met de Kerngroep in gesprek gaan over mogelijke verbeteringen in de manier waarop gedetineerden hun klachten en grieven bij de CvT’s kunnen melden.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen die onder het kopje «noodzakelijke hervormingen» worden gedaan?
In het artikel wordt een vijftal noodzakelijke hervormingen voorgesteld gericht op transparantie met betrekking tot het functioneren en de samenstelling van de commissies, onder andere door openbaarmaking van de jaarverslagen en de benoemingsbesluiten. Een deel van de aanbevelingen raakt de onafhankelijke posities van de Commissies van Toezicht. Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, is die onafhankelijke positie erg belangrijk. Daar moet niet aan getornd worden. De aanbevelingen zullen worden besproken in het periodieke gesprek met de Kerngroep van de CvT’s. Daar waar het gaat om meer eenheid in adviezen richting DJI en de verantwoordelijke bewindspersoon is in 2009 de Kerngroep CvT’s opgericht (voorheen klankbordgroep). Voor wat betreft de aanbevelingen ten aanzien van openbaarmaking jaarverslagen en benoemingsbesluiten verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 5.
Kunt u reflecteren op het punt dat blijkt dat veel van de aanbevelingen die in 2009 zijn gedaan door de Inspectie voor de Sanctietoepassing nog altijd niet of niet afdoende zijn gerealiseerd en ook specifiek worden genoemd in het artikel?
Op 12 oktober 2009 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over de toegezegde maatregelen, naar aanleiding van het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing. Het merendeel van de maatregelen is toentertijd al afgerond, zoals het opstellen van een gedragscode en het inrichten van een klankbordgroep (ondertussen de Kerngroep CvT’s). Een aantal maatregelen vraagt doorlopend aandacht omdat de populatie gedetineerden en de leden van de CvT’s blijvend veranderen. Het gaat dan bijvoorbeeld over de aanbeveling om de communicatie naar de gedetineerden te verbeteren. DJI werkt continu aan goede en passende communicatie voor de verschillende doelgroepen in detentie.
Bent u bereid om met de Inspectie Justitie en Veiligheid in gesprek te gaan om een vervolgonderzoek te starten naar de werkwijze van de CvT’s?
Vooropgesteld, het is van groot belang dat de CvT’s goed functioneren. Zoals bij het antwoord op vraag één beschreven, lopen er verschillende maatregelen gericht op het verbeteren van het functioneren van de CvT’s. De Inspectie bepaalt zelf waar zij onderzoek naar doet. Als zij daar aanleiding toe ziet, kan zij een onderzoek initiëren.
Bent u bekend met het bericht ««Gokgedupeerden» willen hun geld terug van onlinecasino’s: maken ze een kans, ze drukten toch zelf op het knopje?»1 2
Ja.
Kunt u reflecteren op het feit dat gokbedrijf Unibet in de periode voorafgaand aan de legalisering van de onlinekansspelmarkt in 2021 illegaal zeer actief was op de Nederlandse onlinegokmarkt, waarbij duizenden gokkers geld hebben verloren en Unibet hiervoor geen verantwoordelijkheid neemt?
Ik vind het onwenselijk dat partijen zonder vergunning kansspelen aanbieden. Bij illegale aanbieders zijn geen waarborgen voor de bescherming van spelers. Dit heb ik eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen, gesteld door de leden Van Nispen en Bikker op 14 januari jl.3 Een belangrijke reden voor legalisering was om spelers waarborgen voor veilig spel en bescherming te kunnen bieden.4 Door de regulering van de online kansspelmarkt zijn er nu wettelijke normen waar vergunninghouders zich aan dienen te houden. Ook kan daardoor de Kansspelautoriteit (Ksa) toezicht houden op de naleving binnen de gereguleerde markt en ingrijpen wanneer de wet wordt overtreden, zowel binnen het gereguleerde aanbod als ook bij illegaal aanbod.
Tevens heb ik bij de beantwoording van voornoemde Kamervragen toegelicht dat de aanvrager van een vergunning door de Ksa streng wordt doorgelicht aan de hand van alle geldende criteria en vergunningseisen conform wet- en regelgeving voordat tot afgifte van een vergunning voor kansspelen op afstand wordt overgegaan. Zonder in de beoordeling van deze casus te treden, geldt dat bij de totstandkoming van de Wet kansspelen op afstand is besloten dat zonder enige clementie voor aanbieders die in het verleden de wet hebben overtreden, een veilig gecontroleerd en attractief aanbod niet tot stand zou komen.
Om hier duidelijke grenzen aan te stellen, heeft de Ksa mede naar aanleiding van de motie Postema beleidsregels geïntroduceerd.4
Om voor de coulanceregeling in aanmerking te komen dienden een aanvrager en andere relevante (rechts)personen zich twee jaar en negen maanden voorafgaand aan de datum dat zij een aanvraag indienden te hebben onthouden van online kansspelaanbod gericht op Nederland.5 Het niet voldoen aan deze criteria heeft er meerdere keren toe geleid dat een vergunning niet verleend werd. De Ksa beslist als onafhankelijk toezichthouder en zelfstandig bestuursorgaan over vergunningaanvragen. Ik merk op dat voor de merknamen Pokerstars en Bwin geen vergunningen voor het aanbieden van online kansspelen in Nederland zijn afgegeven.
Vindt u het wenselijk dat gokbedrijven zoals Unibet, PokerStars en Bwin, die jarenlang illegaal online kansspelen hebben aangeboden in Nederland, hierna gewoon een vergunning kunnen krijgen voor de Nederlandse onlinegokmarkt? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat wanneer een gokbedrijf weigert mee te werken aan de aangespannen rechtszaken door gedupeerde gokkers, zoals het weigeren om gokkers te compenseren of transactiegegevens te verstrekken, dit geen consequenties hoeft te hebben voor de vergunning? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het is niet aan mij is om te besluiten over het schorsen of intrekken van een vergunning. Deze besluiten zijn aan de Ksa, als onafhankelijk toezichthouder en zelfstandig bestuursorgaan. Mochten nieuwe informatie of antecedenten met betrekking tot een vergunninghouder leiden tot het inzicht dat de vergunning toentertijd niet zou zijn verstrekt, kan de Ksa besluiten de vergunning in te trekken. Daarbij gaat het om het betrouwbaarheidsvereiste vervat in artikel 4b, eerste lid, en specifiek voor kansspelen op afstand artikel 31i van de Wet op de kansspelen (Wok) alsmede de daarop berustende betrouwbaarheidsbepalingen. Dat omvat een betrouwbaarheidsbeoordeling op grond van artikel 3.4 Besluit kansspelen op afstand, waarbij de Ksa bepaalde antecedenten in de beoordeling kan meenemen.
De Ksa zal de toezichtservaring over de voorgaande vergunningsperiode met betrekking tot de betreffende vergunninghouder meewegen in de beoordeling van de aanvragen voor een nieuwe vergunning vanaf 2026. Onder andere worden overtredingen en het gedrag van vergunninghouders tijdens de huidige vergunningsperiode mee gewogen in de beoordeling. Wanneer rechterlijke uitspraken niet worden opgevolgd, weegt de Ksa dit mee in de integriteitsbeoordeling. Voor zover bekend is er overigens in Nederland nog geen zaak waarin een vergunde aanbieder van kansspelen op afstand heeft geweigerd om aan een onherroepelijk vonnis van een rechter uitvoering te geven.
Hoe beoordeelt u het feit dat Unibet geen transactiegegevens meer verstrekt om zo de rechtsgang van de gokkers te frustreren?
Zoals in eerdere beantwoording aangegeven, is het niet aan mij om dit gedrag te beoordelen. Als wettelijke verplichtingen niet worden nageleefd, dan keur ik dat vanzelfsprekend af.
Het uitgangspunt is dat de Staat niet treedt in geschillen over civiele rechtsverhoudingen tussen een (illegale) aanbieder van kansspelen en de speler. De beoordeling van een geschil over de civiele rechtsverhouding van de partijen is voorbehouden aan de rechter.
Bent u het ermee eens dat het doelbewust saboteren van gokkers die naar de rechter stappen vanwege verloren geld bij illegale gokbedrijven, de geloofwaardigheid en zorgplicht van het online gokbedrijf zodanig aantast dat de vergunning direct moet worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om over deze specifieke casus in gesprek te gaan met de Kansspelautoriteit (Ksa) om te onderzoeken welke stappen ondernomen kunnen worden om te voorkomen dat nog meer gokkers geen inzicht krijgen in de transactiekosten en betalingsoverzichten van hun verloren geld?
Ik ben voortdurend met de Ksa in gesprek, ook over dergelijke ontwikkelingen. Als het gaat om de concrete casus dan moet de Ksa de zaak vanuit haar rol als onafhankelijke toezichthouder kunnen beoordelen. De Ksa is over deze kwestie in gesprek met Optdeck, dat Unibet in Nederland exploiteert. Het is echter niet aan de Ksa om een oordeel over de inzage in transactiegegevens te vellen. Het is aan de rechter om uitspraak hierover te doen. Op 4 en 7 juli jl. heeft de rechter in eerste aanleg zich ook uitgelaten over het verstrekken van inzage in transactiegegevens.5 In de eerste zaak werd de vordering om inzage te verlenen toegewezen. In de tweede zaak werd de partij die namens meerdere spelers inzage in de transactiegegevens vorderde niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze partij volgens de rechtbank niet bevoegd is om een dergelijke vordering in te stellen. De Ksa zal de handelwijze van een vergunde kansspelaanbieder in dit soort procedures meewegen in de beoordeling van de vergunninghouder bij het aanvragen van een nieuwe vergunning, maar heeft zoals gezegd geen rol als partij in deze procedures.
Vindt u dat een gokbedrijf zoals Unibet een veilig en gecontroleerd aanbod van online kansspelen – een belangrijke doelstelling van het legaliseren van online kansspelen – creëert wanneer stelselmatig gegevens worden achtergehouden om te voorkomen dat gokkers hun verloren geld terug kunnen eisen van de periode dat het gokbedrijf illegaal online kansspelen aanbood in Nederland?
Het bieden van een veilig en gecontroleerd aanbod door een vergunninghouder in de periode dat deze vergund is en gedrag dat gaat over een periode dat deze niet was vergund, zijn twee losse zaken. De vergunninghouder moet zich geheel houden aan de Wet op de kansspelen over de periode dat hij een vergunning heeft verkregen. De inzage in spelersdata daarentegen betreft een periode dat de vergunninghouder geen vergunning had. Over die periode strekt het toezicht van de Ksa zich niet uit. Ik vind met de Ksa dat rechtspersonen en hun opvolgers die nu een vergunning hebben voor het aanbieden van kansspelen een maximale inspanning moeten plegen om zaken die zich voor de vergunningsperiode afspeelden behoorlijk af te wikkelen. Hieruit kunnen omstandigheden naar voren komen die relevant zijn voor de algemene betrouwbaarheids- en integriteitstoets van een vergunde aanbieder. Daar behoort het maximaal verstrekken van noodzakelijke gegevens wat mij betreft bij.
Heeft Unibet zich gehouden aan de afkoelperiode die inhoudt dat twee jaar en negen maanden voorafgaand aan de datum dat een aanvraag tot een vergunning is ingediend, het bedrijf zich heeft onthouden van online kansspelaanbod gericht op Nederland?
Ja. Indien Unibet zich daar niet aan had gehouden, zou er geen vergunning zijn verleend. De Ksa heeft toentertijd Unibet een vergunning verleend dus er is geen aanleiding om anders te vermoeden.
In antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Boswijk (CDA), op 15 januari 2025, over de casus dat Unibet geen inzage geeft in transactiegegevens, heeft u geantwoord dat u de Ksa en de Autoriteit Persoonsgegevens gewezen heeft op deze casus. Zijn er daarna vervolgstappen ondernomen door de Ksa of de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo nee, waarom niet?
De Ksa heeft met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) contact opgenomen om deze casus onder de aandacht te brengen. De AP houdt de Ksa op de hoogte van relevante ontwikkelingen hieromtrent. Bovendien stelt de AP dat het altijd mogelijk is voor mensen om een klacht in te dienen bij de AP wanneer Unibet geen gehoor geeft aan het verzoek om inzage van persoonsgegevens. De AP wikkelt deze klachten af en zet ze door naar de privacytoezichthouder van Malta (de IDPC). Zij zijn namelijk de leidende toezichthouder in deze kwestie, aangezien het hoofdkantoor van Unibet daar is gevestigd. Om deze reden kunnen de klachten ook rechtstreeks bij de Maltese toezichthouder worden ingediend. De AP houdt nauw contact met haar collega’s in Malta over de voortgang van het onderzoek naar deze klachten.
Heeft u deze casus inderdaad onder de aandacht gebracht bij andere Europese lidstaten, in het bijzonder bij Malta, en zo ja, welke concrete afspraken zijn hierover gemaakt?
Ik heb contact met andere lidstaten die onze zorgen over de mogelijke gevolgen van de Maltese wet Bill 55 delen en over gerechtelijke uitspraken inzake deze wet. Ook volg ik nauwgezet de lopende procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), waarbij prejudiciële vragen gesteld zijn over de werking van Bill 55. Hierbij zijn met name de prejudiciële vragen die Oostenrijk gesteld heeft van belang. Op 16 oktober 2024 heeft het Handelsgericht Wien in Oostenrijk aan het HvJEU gevraagd om overeenkomstig artikel 267 VWEU een prejudiciële beslissing te nemen over een rechtszaak die betrekking heeft op de terugbetaling van spelersverliezen die zijn geleden bij illegale kansspelaanbieders op grond van een nietige overeenkomst.6
Daarnaast heeft Malta zelf prejudiciële vragen gesteld over de verenigbaarheid van Duits recht met Europees recht, in een zaak waarbij een Duitse eiser verliezen terugeist van in Malta gevestigde en vergunde kansspelaanbieders.7 Gezien de context van lopende procedures en het bindende karakter van uitspraken van de HvJEU zie ik op dit moment geen toegevoegde waarde om Malta aan te spreken.
Meerdere landen, waaronder Nederland, hebben de zorgen over de onverenigbaarheid van de Bill 55 met het EU-recht onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft op 18 juni jl. een formele inbreukprocedure aangekondigd tegen Malta vanwege Bill 55.8 Volgens de Commissie overtreedt Malta met deze de wetgeving de Europese Verordening betreffende bevoegdheid en erkenning van rechterlijke uitspraken. De Commissie stuurt een aanmaningsbrief aan Malta, waarna het land twee maanden de tijd heeft om te reageren en de door de Commissie geconstateerde tekortkomingen aan te pakken. Komt er geen bevredigend antwoord, dan kan de Commissie besluiten een met redenen omkleed advies uit te brengen. Mocht daar geen afdoende reactie uit blijken, kan de zaak worden voorgelegd bij het HvJEU. Ik ben zeer verheugd met de genomen stappen door de Europese Commissie en onderschrijf de constateringen van de Commissie.
Worden er vanuit Europa stappen ondernomen om Malta aan te spreken op de aangenomen Bill-55?
Zie antwoord vraag 11.
De verantwoordelijkheid voor het politieonderwijs en de structurele tekorten in de opsporing |
|
Songül Mutluer (PvdA), Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de inzetbrief van de politiebonden waarin wordt gesteld dat de opleidingscapaciteit bij de Politieacademie de komende jaren onvoldoende is om de uitstroom te compenseren, met name in de opsporing?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er sprake is van structurele tekorten in de opleidingscapaciteit voor de opsporing bij de Politieacademie, en dat deze tekorten een directe belemmering vormen voor het vergroten van de noodzakelijke instroom?
Sinds enkele jaren is er sprake van druk op de politiecapaciteit. De vraag naar politiecapaciteit is toegenomen. Deze toename viel samen met een pensioengolf en later ook met de arbeidsmarktkrapte. Deze krapte werd in 2020 als eerste voelbaar in de gebiedsgebonden politie (GGP) en had tot gevolg dat de vijver voor doorstroom van de GGP naar de opsporing kleiner werd, waardoor de tekorten in de opsporing inmiddels groter zijn dan in de GGP. Daarom hebben de korpschef en ik in samenspraak met de politievakbonden een nieuwe directe instroomroute in de opsporing afgesproken. Deze nieuwe instroomroute in de opsporing verloopt via de Politieopleiding Specifieke Inzet (PSI). Het vakgebied tactische opsporing wordt hiermee hybride: dit houdt in dat het toegankelijk is en blijft voor breed opgeleide politiemensen (doorstroom vanuit de GGP) en daarnaast ook toegankelijk wordt voor directe instroom van buiten de politie. De besluitvorming hierover heeft op 5 juni jl. plaatsgevonden. Deze nieuwe instroomroute komt beschikbaar naast de reeds bestaande instroomroutes (via de GGP, via de bachelor rechercheur en als specialist via de PSI). Sinds 2023 is er sprake van een tijdelijke alternatieve instroom waarbij ath-medewerkers op basis van een boa-akte opsporingsbevoegdheid krijgen. Deze instroom zal stoppen zodra de nieuwe instroomroute is uitgewerkt en geïmplementeerd.
De animo voor de opsporing is groot en de opleidingen draaien op volle toeren. Op basis van de instroomcijfers van 2024 is de verwachting dat de opsporingscapaciteit de komende jaren zal toenemen. Extra opleidingscapaciteit zou hier geen versnelling in kunnen aanbrengen, aangezien er ook begeleidingscapaciteit van ervaren rechercheurs in de eenheden nodig is om rechercheurs die net van de opleiding komen te begeleiden in hun werk.
De opleidingscapaciteit van de Politieacademie voor alle instroomroutes in totaal ziet er als volgt uit:
Basispolitieopleiding (PO21)
2.194
2.093
2.102
Politiemedewerker Specifieke Inzet (PSI)
402
375
653
ATH-BOA (basis BOA)1
0
510
1.022
Bacheloropleidingen
168
0
215
De Politieacademie is sinds 1 januari 2023 verantwoordelijk voor de BOA basisopleiding en sinds december 2023 verantwoordelijk voor een aantal BOA-leertrajecten. Dit verklaart de oplopende getallen. De genoemde opleidingen worden verzorgd in samenwerking met externe aanbieders.
De specifieke rechercheopleidingen, zoals de Kerntaak Opsporing en de opleiding Integraal Opsporen in Meeromvattende Zaken (voorheen: Integrale Vervolgopleiding Opsporing, IVOO), vallen onder het Vakspecialistisch Politieonderwijs (VPO). De opleidingscapaciteit van de Politieacademie voor deze opleidingen ziet er als volgt uit:
Studenten
2022
2023
2024
Kerntaak Opsporing
153
101
73
Integraal Opsporen in Meeromvattende Zaken (voorheen: IVOO)
29
34
54
Zo ja: hoe groot is het huidige tekort aan opleidingscapaciteit bij de Politieacademie, uitgesplitst naar instroomroutes zoals PSI, ATH-boa en specifieke rechercheopleidingen, zoals de KO en IVOO?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in meerdere politie-eenheden inmiddels zogenaamde «veldacademies» zijn opgericht om de tekorten bij de Politieacademie op te vangen? Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling, mede in het licht van uw verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en landelijke uniformiteit van het politieonderwijs?
Om de kwaliteit van het politieonderwijs te borgen vindt de examinering en certificering van de politieopleidingen te allen tijde plaats bij de Politieacademie. Dit betreffen zowel de politieopleidingen die gegeven worden door de Politieacademie zelf als de opleidingen die, onder regie van de Politieacademie, zijn uitbesteed aan andere onderwijsinstellingen. De examinering en certificering van een politieopleiding vindt plaats op basis van onderwijskwalificaties die zijn opgesteld door de Politieacademie in samenwerking met de politie en vastgesteld door de Minister van Justitie en Veiligheid op advies van het onafhankelijke adviesorgaan de Politieonderwijsraad. Deze centrale aansturing, door de Politieacademie op het politieonderwijs, borgt de uniforme kwaliteit van het politieonderwijs. In het Landelijke Functiegebouw Nederlandse Politie zijn de opleidingseisen per functies vastgelegd. Voor uitoefening van een functie moet de politiemedewerker over de vastgelegde diploma’s en certificering beschikken.
Veldacademies zijn in eenheden opgericht met als doel om bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van kennis en vaardigheden van politiemedewerkers. Veldacademies bieden geen erkende initiële of vakspecialistische politieopleidingen aan. In hun aanbod staat uitwisseling van kennis en ervaring en ervaring opdoen in de praktijk centraal. Door de inbedding van de veldacademies in de eenheden kan voor het aanbod worden ingespeeld op de lokale problematiek en kennis- en ontwikkelingsbehoeften. Het aanbod van de veldacademies is hiermee aanvullend, op de basispolitieopleidingen en vakspecialistische opleidingen van de Politieacademie, en leidt niet tot een certificering.
Deelt u de zorgen dat het ontstaan van veldacademies kan leiden tot inhoudelijke versnippering, ongelijke kwaliteitsniveaus, niet-gevalideerde leerroutes en extra werkdruk voor politiemedewerkers die naast hun reguliere opsporingstaken ook als opleider fungeren?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u dat, ondanks de aangenomen motie-Mutluer (Kamerstuk 29 628, nr. 1137) die oproept tot inzet van private opleiders en hogescholen naast de Politieacademie, deze capaciteit nog nauwelijks wordt benut voor instroomopleidingen en specifieke opleidingen binnen de opsporing?
Naar aanleiding van de aangenomen motie van lid Mutluer, op 7 december 2022, om te zorgen voor alternatieve mogelijkheden en versnelde trajecten om meer hoogopgeleide mensen bij de politie te krijgen, in het bijzonder rechercheurs en daarbij nadrukkelijk ook de samenwerking met de universiteiten op te zoeken heb ik in het tweede halfjaarbericht politie van 15 december 20222 het volgende met uw Kamer gedeeld: «Sinds 2018 biedt de Politieacademie opleidingen aan gericht op reeds in het regulier onderwijs opgeleide zij-instromende specialisten. Zij worden aangesteld als executief politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid (ESI).»
Deze specifieke zij-instromers kunnen zonder de basispolitieopleiding direct op hun functie aan de slag nadat zij de korte opleiding Politiemedewerker Specifieke Inzet (PSI) hebben gevolgd. De opleiding PSI duurt 3 tot 6 maanden en is gericht op het verwerven van algemene kennis over de politietaak en de politieorganisatie waarbinnen ze hun vak en specialisme gaan uitoefenen. Voorbeelden van werkterreinen waar zij-instromers als executief politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid aan de slag gaan zijn: Financieel-economisch, Digitale Expertise, Recherchepsychologie, Intelligence en Forensische Opsporing. In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2022–2024 zijn hier de werkterreinen (online) Seksuele Misdrijven (zeden), Milieu, Jeugd, Maatschappij en Recht en Bijzondere opsporingsmethoden en -technieken aan toegevoegd.
Voor het opleiden van deze ESI-medewerkers maakt de Politieacademie gebruik van een externe onderwijsaanbieder. Deze aanbieder biedt de PSI-opleiding aan op basis van de vastgestelde kwalificaties door de Minister van Justitie en Veiligheid op advies van de Politieonderwijsraad. De Politieacademie is verantwoordelijk voor de examinering. In 2026 zijn er 720 PSI-opleidingsplekken beschikbaar om ESI-politiemedewerkers op te leiden. Zoals al eerder aangegeven leidt extra opleidingscapaciteit, in de vorm van samenwerking met private opleiders en hoge scholen, niet automatisch tot een grote instroom in de opsporing, aangezien er ook begeleidingscapaciteit van ervaren rechercheurs in de eenheden nodig is om rechercheurs die net van de opleiding komen te begeleiden in hun werk.
Naast de ESI-instroom zijn er nog drie instroomroutes in de opsporing, namelijk de doorstroom vanuit de gebiedsgebonden politie (GGP), de instroom via de bachelor rechercheur, en de nieuwe structurele instroomroute waar de korpschef en ik samen met de vakbonden aan werken. Voor de instroomroute via de GGP of bachelor rechercheur volgen politiemedewerkers een basispolitieopleiding bij de Politieacademie. Deze politiemedewerkers worden opgeleid tot breed executieve politiemedewerkers met bewapening. Vanwege de onafhankelijke borging van de onderwijskwaliteit en van de uitgegeven diploma’s, in combinatie met unieke Politiebevoegdheden, is het essentieel dat deze twee basispolitieopleidingen door de Politieacademie worden verzorgd om de kwaliteit te borgen.
Bent u bereid om onder duidelijke kwaliteitsvoorwaarden externe opleiders toe te laten die (tijdelijk of aanvullend) gecertificeerd politieonderwijs kunnen aanbieden?
Zie antwoord vraag 6.
Welke structurele financiering is beschikbaar of in voorbereiding om de capaciteit van de Politieacademie (tijdelijk) te versterken en ruimte te bieden aan maatwerktrajecten, waaronder zij-instroom en specialistische vakopleidingen?
In overleg met het korps en Politieacademie stel ik als Minister van Justitie en Veiligheid, middels een bijzondere bijdrage in de politiebegroting, jaarlijks de financiële middelen aan de Politieacademie ter beschikking. Deze middelen zijn beschikbaar voor het basispolitieonderwijs, het hoger politieonderwijs, vakspecialistisch onderwijs en Kennis en Onderzoek.
Middels een behoeftestelling stelt de Politie samen met de Politieacademie vast welke opleidingen en hoeveel opleidingsplaatsen, binnen de kaders van de beschikbare middelen, in het volgend jaar worden aangeboden door de Politieacademie. Gezien de beschikbare middelen vraagt dit om geprioriteerde keuzes.
De bijzondere bijdrage is gebaseerd op de vaste formatie van docenten en de normtarieven voor deze formatie en geldt daarmee als structurele financiering. Voor de PSI-opleiding zijn in 2026 720 opleidingsplekken, als onderdeel van de behoeftestelling, beschikbaar. Daarnaast worden er incidentele gelden beschikbaar gesteld voor opleidingsvragen die incidenteel van aard zijn, zoals bijvoorbeeld opleidingen ten behoeve van de invoering van het Wetboek van Strafvordering. De onderwijscapaciteit is passend binnen de hierboven beschreven middelen.
Heeft u samen met de politietop inmiddels verkend hoe een afzonderlijke, meer gerichte modulaire rechercheopleiding kan worden gerealiseerd, zoals opgeroepen middels de aangenomen motie Mutluer (Kamerstuk 29 628, nr. 1244)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft die verkenning opgeleverd?
In het eerste halfjaarbericht politie van 12 juni 20253 is, naar aanleiding van de motie van lid Mutuer, toegelicht dat de korpschef en ik, in onze rol als gezamenlijk werkgever, samen met de politievakorganisaties, een nieuwe directe instroomroute in de opsporing afgesproken om de bezetting in de opsporing op orde te krijgen. Via deze nieuwe directe instroomroute in de opsporing zullen nieuwe medewerkers bekwaam worden gemaakt voor het vak rechercheur door het volgen van de PSI-opleiding, de kerntaak tactische opsporing, en weerbaarheidstraining. We houden hierbij oog voor voldoende loopbaanperspectief, om rechercheurs ook langere tijd voor de opsporing te kunnen behouden.
Met de ontwikkeling van een nieuwe structurele instroomroute in de opsporing, waarin de opleiding – verzorgd onder verantwoordelijkheid van de Politieacademie – zich richt op een combinatie van het verkrijgen van bevoegdheden en inhoudelijke opsporingskennis en vaardigheden wordt invulling gegeven aan deze motie.
Kunt u toezeggen dat u de Kamer vóór het zomerreces informeert over de maatregelen die u neemt om de regie te hernemen op het politieonderwijs, inclusief mogelijke inzet van externe aanbieders en de bijbehorende financiën?
Zoals in bovenstaande beantwoording toegelicht is de kwaliteit van het politieonderwijs geborgd, biedt de Politieacademie politieonderwijs aan binnen de kaders van de beschikbare middelen, besteedt de Politieacademie politieonderwijs uit aan andere onderwijsinstellingen waar passend, en werken de korpschef en ik, in onze rol als gezamenlijk werkgever, samen met de politievakorganisaties, aan een structurele route voor (zij-)instroom in de Tactische Opsporing om de bezetting in de opsporing op orde te krijgen.
De scheve verdeling in structurele asielopvangplekken tussen rijke en arme gemeenten |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen (SP) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het feit dat armere gemeenten in Nederland zo’n vijf keer meer structurele asielopvang bieden dan rijkere gemeenten?
Iedere asielzoeker die zich in Nederland meldt, heeft recht op opvang. Om de asielopvanglocaties evenredig te spreiden over Nederland is de «Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen» van kracht. Binnen het stelsel van de wet maken gemeenten binnen de provincie onder regie van de commissaris van de Koning afspraken over de wijze waarop asielopvang binnen de provincie wordt verdeeld. In de capaciteitsraming staat een indicatieve verdeling van opvangplekken, waarin sociaaleconomische factoren worden meegenomen.
Het staat gemeenten vervolgens vrij om hier afspraken over te maken – zolang er op provinciaal niveau maar voldoende opvangplekken worden gerealiseerd. Vanuit dit stelsel is het mogelijk dat sommige gemeenten meer opvang realiseren dan anderen. Op basis van het verslag waarin de onderlinge opvangafspraken beschreven staan volgt een verdeelbesluit. Gemeenten moeten de opgave die volgt uit het verdeelbesluit realiseren.
Bent u bekend met het nieuws dat er in Zutphen een asielopvang zal worden geopend die 30 jaar lang moet gaan dienen als asielopvang?1
Ja.
Het college van de gemeente Zutphen heeft recent besloten om de ontwikkelingen van het dienstencentrum, genoemd in het artikel, te staken. Ik ben de gemeente en het COA erkentelijk voor alle voorbereidende werkzaamheden in dit verband.
Hoe reageert u op de bewoners van Zutphen die aangeven dat Zutphen nu al meer of evenveel aan vluchtelingenopvang organiseert (1.100) dan alle 20 rijkste gemeenten bij elkaar? Hoe reageert u op deze bewoners die aangeven dat het nu wel eens tijd wordt dat deze 20 gemeenten ook enige verantwoordelijkheid gaan nemen?
Zoals hiervoor aangegeven biedt de Spreidingswet de mogelijkheid om op basis van vrijwilligheid meer opvang te realiseren dan de indicatieve opgave. De gemeente Zutphen neemt een grote verantwoordelijkheid op zich en daarvoor ben ik de gemeente zeer erkentelijk. Deze waardering staat op zichzelf en hoeft niet te worden afgezet tegen andere gemeenten.
In algemene zin geldt wel dat iedere gemeente vanaf 1 juli moet voldoen aan de opgave die volgt uit het verdeelbesluit. Het Ministerie van Asiel en Migratie treedt in gesprek met gemeenten die hun opgave nog niet hebben gerealiseerd. Op gemeenten die hier niet aan voldoen wordt interbestuurlijk toezicht uitgeoefend.
Is dit de enige optie waaraan wordt gedacht als het gaat om het ontlasten van Ter Apel als opvanglocatie voor asielzoekers? Zo nee, welke plekken zijn er nog meer waarbij gesprekken lopen?
In het belang van een evenwichtige spreiding is het wenselijk dat in iedere windstreek een aanmeldcentrum wordt gerealiseerd. In het zuiden van Nederland is het aanmeldcentrum in Budel. Samen met Defensie wordt gekeken naar een passende oplossing om de aanmeldfunctie te behouden in Zuid-Nederland.
Vindt u het wrang dat het weer niet een van de rijke gemeenten is die wél de verantwoordelijkheid voelt om voldoende asielopvangplekken te realiseren?
Zoals hiervoor gemeld ben ik de gemeente Zutphen erkentelijk voor de grote bijdrage die de gemeente levert en dient dit niet te worden afgezet tegen de inzet van andere gemeenten.
Voor andere gemeenten geldt dat zij vanaf 1 juli een wettelijke opgave hebben om de plekken te realiseren die in het verdeelbesluit staan. Als zij dit niet doen dan treedt het Ministerie van Asiel en Migratie met hen in gesprek.
Waarom wordt het aanmeldcentrum in Ter Apel niet ontlast door het bouwen van een «dienstencentrum» in één van de rijkste gemeenten die nauwelijks tot niets doen aan (structurele) opvang van vluchtelingen? Waarom laat u deze rijkste gemeenten, die nu en de afgelopen jaren de verantwoordelijkheid hebben ontlopen, dit nu weer doen?
Met de gemeente Zutphen was op basis van vrijwilligheid overeenstemming bereikt over het plan om een dienstencentrum te bouwen. Na de verdere bespreking van de plannen met de gemeenteraad zijn deze helaas gestaakt.
Als er andere gemeenten zijn die een dergelijke locatie willen realiseren treed ik, tezamen met het COA, graag met hen in gesprek. Voorts, zal ik in het kader van het interbestuurlijk toezicht met alle gemeenten die niet aan hun opgave voldoen in gesprek treden.
Welke verantwoordelijkheid voelt u als Minister om te zorgen voor een goede spreiding van de asielopvangplekken waarin de sterkste schouders ook de zwaarste lasten dragen?
Ik verwijs in dit verband graag naar de beantwoording op de vorige vragen over de werking van de Spreidingswet en het interbestuurlijk toezicht.
Op welke manier zal u deze rol oppakken op het moment dat de spreidingswet niet meer van kracht zal zijn?
De Spreidingswet is momenteel van kracht en op dit moment ga ik uit van het huidige kader.
Deelt u de mening dat de verdeling van het aantal opvangplekken tussen rijke en arme gemeenten momenteel volledig scheef is en dat arme gemeenten relatief veel doen aan de opvang van asielzoekers?
Het is een gegeven dat het aantal opvangplekken scheef is verdeeld in Nederland. Dit is bijvoorbeeld het geval als je kijkt naar het inkomensniveau, maar ook bepaalde provincies realiseren verhoudingsgewijs veel meer opvangplekken. Tegelijkertijd zijn er ook allerlei uitzonderingen – zoals bijvoorbeeld de gemeente Wassenaar die al jaren buiten de zomer om opvang realiseert.
Door de Spreidingswet zie je dat in zeer veel gemeenten wordt nagedacht over het realiseren van asielopvang. Het COA is nog nooit met zoveel gemeenten in gesprek geweest.
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Bloemendaal georganiseerd die momenteel maar 150 plekken tijdelijke opvang organiseert? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Bloemendaal om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Laren georganiseerd die momenteel maar 50 plekken tijdelijke opvang organiseert en alleen voor minderjarigen? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Laren om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Blaricum georganiseerd die momenteel maar 250 plekken tijdelijke opvang organiseert tot aan juli 2026? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Blaricum om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Heemstede georganiseerd die momenteel 16 plekken heeft? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Heemstede om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Rozendaal georganiseerd die momenteel maar 55 plekken heeft voor enkel Oekraïners? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Rozendaal om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Gooise Meren georganiseerd die momenteel maar 300 plekken heeft tot 2027? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Gooise Meren om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Voorschoten georganiseerd die momenteel nog niks aan opvang heeft gerealiseerd? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Voorschoten om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Amstelveen georganiseerd die momenteel maar 60 plekken heeft? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Amstelveen om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Landsmeer georganiseerd die momenteel maar 12 tijdelijke plekken aan opvang organiseert? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Landsmeer om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente De Bilt georganiseerd die pas over een aantal jaar 300 plekken heeft? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente De Bilt om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Vught georganiseerd die momenteel maar 348 plekken tijdelijke opvang organiseert alleen voor Oekraïners? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Vught om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Castricum georganiseerd die momenteel niks aan opvang organiseert? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Castricum om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Lansingerland georganiseerd waarbij binnenkort alle opvangplekken sluiten? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Lansingerland om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Ouder-Amstel georganiseerd die momenteel maar 39 plekken tijdelijke opvang organiseert tot aan 2027? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Ouder-Amstel om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Bergen (Noord-Holland) georganiseerd die momenteel maar 30 plekken heeft alleen voor minderjarige meisjes? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Bergen om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Heiloo georganiseerd die momenteel maar 85 plekken tijdelijke opvang organiseert alleen voor Oekraïners? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Heiloo om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Waalre georganiseerd die momenteel niks aan opvang organiseert? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Waalre om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Ik vind niet dat het gemiddeld inkomen van een gemeente van belang is bij de vraag of er wel of niet een dienstencentrum of een andere bijzondere opvangmodaliteit gevestigd moet worden. Het COA kijkt samen met de gemeente of zij tot overeenstemming kan komen.
Waarom wordt volgens u deze vorm van opvang niet in de gemeente Oostzaan georganiseerd die momenteel maar 60 plekken tijdelijke opvang organiseert alleen voor Oekraïners? Kunt u aangeven of u hierover met deze gemeente in gesprek bent? Zo ja, wat was de uitkomst en wat waren de argumenten van zowel u als de gemeente Oostzaan om dit niet hier te doen? Zo niet, waarom niet?
Het COA werkt er hard aan om ook in de hierboven genoemde gemeenten meer structurele opvangplekken te realiseren. Voor een goede bedrijfsvoering moet het COA een mix hebben van structurele opvangplekken en locaties die, bij een teruglopende capaciteitsbehoefte, opzegbaar zijn of ingezet kunnen worden voor de huisvesting van andere aandachtsgroepen.
Bent u het eens met de stelling dat er eerst een «dienstencentrum» moet worden gebouwd in één van de rijkste gemeenten met het minste opvangplekken, de minste sociale huurwoningen en de laagste hoeveelheid statushouders? Zo ja, welke gemeente voldoet aan deze kenmerken? Zo niet, waarom niet en waarom wel in Zutphen?
In algemene zin ben ik het eens dat de duurste noodopvangvormen zo snel mogelijk uit gefaseerd moeten worden en waar nodig vervangen moeten worden door structurele opvanglocaties. Dit zal vanuit het oogpunt van evenredige spreiding ook deels in de hierboven genoemde gemeenten moeten landen.
Bent u bereid om in samenwerking met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de hierboven genoemde gemeenten meer structurele opvangplekken te realiseren?
Bent u het eens met de stelling dat er meer structurele opvangplekken moeten komen in de 20 rijkste gemeenten die nu niet of nauwelijks structurele plekken hebben in plaats van noodopvang zodat commerciële beunhazen geen miljoenenwinsten meer maken van ons belastinggeld?
De nasleep van de moord op een Nederlandse vrouw in India |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over het onderzoek naar de moord op José van de Vliet in India in 2012?1 2 3 4 5
Ja.
Wat vindt u ervan dat de familie van José nooit op de hoogte is gebracht en gehouden van het verloop van het opsporingsonderzoek en de strafzaak?
Over individuele consulaire zaken doet het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen mededelingen omwille van de privacy van betrokkenen. In algemene zin kan niettemin worden gesteld dat het ministerie nabestaanden en slachtoffers van misdrijven in het buitenland desgevraagd consulair ondersteunt. Het verlies van een dierbare door een geweldsmisdrijf in het buitenland is uiterst verdrietig en ingrijpend. Daar is consulair maatwerk op zijn plaats.
Hoewel Nederland zich conform internationale afspraken niet kan mengen in een buitenlandse rechtsgang, kan het ministerie de betrokkenen wel steunen om een (lokale) advocaat te vinden die hen de benodigde juridische bijstand kan verlenen. Zowel de advocaat als de lokale autoriteiten, zoals de politie en het Openbaar Ministerie, beschikken over informatie om nabestaanden op de hoogte te houden van het verloop van een eventueel opsporingsonderzoek of een strafzaak. In voorkomende gevallen kan een Nederlandse post in contact treden met de advocaat van betrokkenen indien zij zulks verzoeken.
Wat kunt u in deze zaak betekenen voor deze Nederlanders, die hun dierbare in India zijn verloren door een brute moord en waarvan de hoofdverdachte nog steeds vrij rondloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van het opsporingsonderzoek naar Remco S. in India? Bent u bereid hier navraag naar te doen en ervoor te zorgen dat de nabestaanden in ieder geval behoorlijk worden geïnformeerd vanaf nu?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan consulaire bijstand uitsluitend verlenen indien een Nederlandse burger daartoe een hulpvraag heeft gesteld. Zonder een dergelijk hulpverzoek is het ministerie niet bevoegd om bijstand te verlenen of handelend op te treden richting een advocaat of andere lokale (hulp)instanties.
Bent u bereid opheldering te vragen bij uw ambtgenoten in India over het verloop en de gang van zaken van deze zaak?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u ondernemen om voortgang in deze strafzaak te bevorderen, nu blijkt dat de hoofdverdachte zich nog steeds in India bevindt?
Zie antwoord vraag 4.
Het nieuws dat uitvoeringsorganisaties geen vertrouwen hebben in de uitvoering van het escalatiemodel voor overlastgevende asielzoekers per 1 juni |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de geuite zorgen van alle betrokken uitvoeringsorganisaties zoals de gemeente Ter Apel, de politie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) over uw plannen om per 1 juni overlastgevende asielzoekers in een strenger regime te plaatsen in Ter Apel en met de uitvoering van het escalatiemodel?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze organisaties zeggen dat niet alles op orde en is het geen reëel plan is om per 1 juni te beginnen met een strenger vrijheidsbeperkingsregime?
Op 1 juni is de pbl van start gegaan, daarover heeft mijn voorganger de Kamer bij brief van 30 mei geïnformeerd. Juist om uitvoering te geven aan de breed gedragen motie om zo snel als mogelijk een pbl in Ter Apel op te starten.
Klopt het dat burgemeester Jaap Velema van Westerwolde heeft gevraagd om uitstel van uw plannen? Zo ja, waarom bent u hier niet op ingegaan?
Het is mij bekend dat door de gemeente kanttekeningen zijn geplaatst bij het proces. Vanuit het Ministerie van Asiel en Migratie is, onder andere door gesprekken op ambtelijk en bestuurlijk niveau, ingezet om de driehoek de noodzakelijke informatiepositie te geven en te betrekken bij de uitwerking van de pbl. Het Ministerie van Asiel en Migratie gaat daarover samen met de partners uit de migratieketen verder in gesprek met de lokale driehoek.
Wie moet volgens u zorgen voor de handhaving van uw plannen, aangezien de politiecapaciteit te beperkt is, zoals ook de burgemeester aangeeft?
De handhaving zal vorm krijgen door samenwerking tussen de ketenpartners en de lokale driehoek. Hierover heeft mijn voorganger de Kamer bij brief van 30 mei geïnformeerd.
Daarnaast komt nog een vervolggesprek met de lokale driehoek en de migratieketen over de pbl.
Vindt u het realistisch dat deze plannen per 1 juni moeten ingaan, maar dat het COA nog bezig is met de randvoorwaarden voor het strenge regime, zoals een ketenbrede werkinstructie en een juridisch houdbaar kader?
Zoals bij elke opdracht is toegewerkt naar een startdatum. De randvoorwaarden om te starten, zoals een juridisch houdbaar kader, zijn gerealiseerd. We blijven aandacht houden voor de handhaving en veiligheid in het gebied.
Vindt u het verantwoord om deze plannen al zo snel door te voeren terwijl het COA aangeeft dat de veiligheid van het personeel momenteel nog niet gegarandeerd is?
De veiligheid van personeel is altijd een belangrijke randvoorwaarde, nu ook. Het doel van deze plannen is bovendien het vergroten van de veiligheid van omwonenden, bewoners en het personeel. Het Ministerie van Asiel en Migratie borgt in samenspraak met COA en de lokale driehoek dat er extra toezicht komt in het gebied waar het gebiedsgebod geldt.
Kunt u reflecteren op de uitspraken dat het door u genoemde escalatiemodel erg arbeidsintensief is en kunt u verzekeren dat hier voldoende capaciteit voor beschikbaar is?
Een belangrijk onderdeel van het escalatiemodel is het opleggen van een individueel gemotiveerde vrijheidsbeperkende maatregel. Dat vraagt inderdaad capaciteit, bijvoorbeeld voor extra controles en het organiseren van een dag vullend programma. Deze capaciteit zal door de asielketen worden geleverd.
Klopt het dat binnen dit escalatiemodel momenteel de eerste fase van de procesbeschikbaarheidsaanpak (PBA) nog helemaal niet gerealiseerd is en voor de tweede fase de Verscherpte Toezicht Locatie (VTL) ook nog niet volledig klaar is voor gebruik?
Nee. Er wordt reeds gewerkt met een tweemaal daagse inhuisregistratie en plaatsing op de vtl. Dit zijn de eerste twee treden binnen de procesbeschikbaarheidsaanpak.
Klopt het dat u niet heeft gereageerd op de geuite zorgen van de gemeente Westerwolde over onder andere de benodigde capaciteit bij de opening van de procesbeschikbaarheidslocatie (PBL)?
We hebben regelmatig contact met de gemeente Westerwolde, ook over de pbl.
Waarom belooft u zaken die u niet waar kunt maken?
Bij brief van 30 mei is de Kamer geïnformeerd over de start van de pbl.
Bent u bereid zo snel mogelijk met een nieuw, ditmaal realistisch plan te komen en ervoor te zorgen dat ook de ketenpartners er klaar voor zijn en ook de veiligheid van het personeel gegarandeerd is?
De pbl is reeds op 1 juni gestart. Daarover is de Kamer bij brief van 30 mei geïnformeerd.
Het bericht dat bestuurders van sportclubs afhaken |
|
Inge van Dijk (CDA), Mohammed Mohandis (PvdA), Michiel van Nispen (SP) |
|
Karremans , Struycken |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving op NOS: «Bestuurders sportclubs haken af: financiële risico's te groot»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van berichten over verenigingsbestuurders die afhaken vanwege toenemende regelgeving en onderzoeken van Register voor Verenigingsbestuuders (RVVB) dat niet ingrijpen grote gevolgen gaat hebben voor ons verenigingsleven? Bent u van mening dat het noodzakelijk is op korte termijn met voorstellen te komen om deze bestuurders lucht te geven? En kunt u ook met een tijdslijn komen wanneer de Kamer hierover meer informatie gaat krijgen en dan concreet per voorgestelde regel?
De omvang van de regelgeving voor sportverenigingen en bestuurders heeft mijn aandacht. De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg heeft samen met mij uw Kamer op 28 november 2024 geïnformeerd over de Aanpak regeldruk voor vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen.2In deze aanpak staat onder meer omschreven dat een extern begeleider samen met de sector de komende anderhalf jaar gaat onderzoeken hoe de top tien wettelijke verplichtingen die de meeste regeldruk veroorzaken voor vrijwilligersorganisaties (waaronder de sportsector) en filantropische instellingen vereenvoudigd kunnen worden in de uitvoering. Deze top tien is ontleend aan het onderzoeksrapport Regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen van Sira Consulting.3 De extern begeleider zal vanaf juli 2025 worden ingezet. Daarnaast wordt in de aanpak voorgesteld een adviseur voor vrijwilligerscentrales in te zetten. Deze adviseur zal de centrales adviseren over de verschillende wettelijke verplichtingen. Deze kennis kunnen de vrijwilligerscentrales doorgeven aan de vrijwilligersorganisaties vanuit het «teach the teacher» principe. De verwachting is dat deze adviseur in het vierde kwartaal van 2025 ingezet zal worden.
Bent u ervan op de hoogte dat de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (Wbtr) een grote zorg is en er inmiddels een aantal casussen zijn waarbij vrijwillige bestuurders het risico te lopen financieel hoofdelijk aansprakelijk gesteld te worden?
Ik ben bekend met de zorgen die in het maatschappelijke debat leven over de gevolgen van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (hierna: WBTR) voor burgers die vrijwillig een bestuurlijke taak vervullen voor een vereniging. Mede naar aanleiding van die zorgen vindt er een onderzoek plaats door Significant Public in opdracht van het Ministerie van VWS en de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) in hoeverre de vrijwilligersverzekering bescherming biedt aan verenigingen en hun besturen, mede in het kader van de invoering van de WBTR. In dit onderzoek gaan de onderzoekers onder meer in op praktijkcasus, waaronder de specifieke casus uit het door de vragenstellers aangehaalde bericht van NOS. Het is de verwachting dat de uitkomsten van dit onderzoek voor het zomerreces naar uw Kamer worden gestuurd.
Verder worden de gevolgen van de WBTR voor het aantal aansprakelijkheidsstellingen van bestuurders en toezichthouders van verenigingen onderdeel van de reeds aangekondigde wetevaluatie van de WBTR. Hierbij wordt ook onderzocht wat precies de oorsprong is van de zorgen bij vrijwilligers over aansprakelijkheidsstelling. Zie over deze wetevaluatie ook het antwoord op vragen 6 en 7 en de onderzoeksnotitie in de bijlage.
Bent u van mening dat dit «de bedoeling» was van de Wbtr, dat vrijwillige bestuurders in principe gelijk worden gesteld aan professionele bestuurders?
Nee, het is niet de bedoeling van de WBTR dat vrijwillige bestuurders in principe gelijk worden gesteld aan professionele bestuurders. In de WBTR wordt voor wat de aansprakelijkheidsregeling van bestuurders in faillissement betreft een belangrijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds informele en niet-commerciële verenigingen (zoals sportverenigingen) en niet-commerciële stichtingen en anderzijds commerciële en formele verenigingen, commerciële stichtingen en semipublieke verenigingen en stichtingen.4 Het gaat daarbij om de regeling die bepaalt dat bij aansprakelijkheid in faillissement het zogenaamde bewijsvermoeden niet van toepassing is op bestuurders van informele verenigingen en niet-commerciële verenigingen en stichtingen.5 Het bewijsvermoeden houdt in dat wanneer niet aan de jaarrekeningplicht of boekhoudplicht is voldaan, er sprake is van een onbehoorlijke taakvervulling en aannemelijk is dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De bestuurder is dan aansprakelijk jegens de vereniging of stichting, tenzij hij aantoont dat het faillissement niet veroorzaakt is door kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. Het is met het bewijsvermoeden eenvoudiger voor de curator om de bestuurder aansprakelijk te stellen in geval van faillissement. Het bewijsvermoeden is dus niet van toepassing op bestuurders van informele verenigingen en niet-commerciële verenigingen en stichtingen. Dit betekent dat wanneer zij de boekhouding niet op orde hebben, dit niet automatisch leidt tot aansprakelijkheid. Daarmee is de drempel voor aansprakelijkheid in faillissement bij informele en niet-commerciële verenigingen en niet-commerciële stichtingen hoger dan bij commerciële en formele verenigingen, commerciële stichtingen en semipublieke verenigingen en stichtingen. In de WBTR is derhalve wel degelijk rekening gehouden met de verschillen in professionaliteit tussen bijvoorbeeld enerzijds vrijwillige bestuurders bij tennisverenigingen en anderzijds professionele bestuurders bij woningcorporaties.6
Bent u van mening dat de vrijwilligersverzekering die verenigingen kunnen afsluiten tegen deze risico’s (bestuursaansprakelijkheid en rechtsbijstand) de risico’s voldoende afdekt en kunt u dit ook onderbouwen met als voorbeelden de casussen zoals genoemd in het artikel?
In het kader van het Wetgevingsoverleg Sport en Bewegen op 2 december jongstleden is een motie aangenomen om de bescherming van de huidige vrijwilligersverzekering te onderzoeken7. Naar aanleiding van de motie voert Significant Public, conform de toezegging aan uw Kamer, het in het antwoord op vraag 3 bedoelde verkennende onderzoek uit naar de vraag in hoeverre de vrijwilligersverzekering de risico’s van aansprakelijkheid voldoende afdekt, mede in het kader van de invoering van de WBTR. De casus die in het artikel van de NOS wordt genoemd, wordt in dit onderzoek als voorbeeld meegenomen. De uitkomsten van dit onderzoek worden naar verwachting voor het zomerreces naar uw Kamer gestuurd.
Wanneer kan de Kamer de opdrachtbrief, waartoe het kabinet heeft aangegeven bereid te zijn, tegemoetzien?
In de bijlage bij deze beantwoording stuur ik uw Kamer de onderzoeksdoelstelling, de beleidscontext en de onderzoeksvragen zoals opgenomen in een door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) opgestelde notitie op basis waarvan het WODC onderzoekspartijen zal benaderen voor het uitvoeren van de evaluatie van de WBTR. Zoals uit de bijlage blijkt, wordt in de evaluatie uitdrukkelijk de vraag betrokken hoe de wet in de praktijk uitpakt. Daarbij wordt ook expliciet aandacht besteed aan de vraag of de WBTR mogelijke onbedoelde negatieve effecten heeft op het terrein van aansprakelijkheidstelling van vrijwilligers en de bereidheid van burgers om een vrijwilligersbestuursfunctie te vervullen. Het is aan de offrerende onderzoeksinstellingen om in hun onderzoeksplannen een specifieke methode voor te stellen. Ik voorzie hiervoor op dit moment geen grotere uitdagingen dan bij andere wetsevaluaties. De uiteindelijke inhoud van de opdracht wordt bepaald door het WODC in samenwerking met de onderzoeksinstelling die de evaluatie uitvoert en dus kan afwijken van deze bijlage. Conform Artikel XVIA van de WBTR zal de evaluatie van de wet voor 1 juli 2026 naar uw Kamer worden verzonden.
Worden bij de wetsevaluatie praktijkcasussen betrokken? Zo ja, hoe zorgt de onderzoeksinstelling dat ze hiermee voldoende bekend zijn, aangezien er momenteel al een aantal stevige casussen lopen maar het kabinet in antwoord op eerdere Kamervragen (december 2024) aangaf niet bekend te zijn met juridische uitspraken en dus niet verder kijkt dan dat wat de vragenstellers tot zorgen baart?
Zie antwoord vraag 6.
Het uitblijven van investeringen voor het gevangeniswezen |
|
Willem Koops (NSC), Derk Boswijk (CDA), Faith Bruyning (NSC), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Michiel van Nispen (SP) |
|
Coenradie |
|
|
|
|
Klopt het dat er bij de Voorjaarsnota geen geld is vrijgemaakt voor het gevangeniswezen, maar er in plaats daarvan een korting is ingeboekt van 23 miljoen euro?
Het klopt dat er geen aanvullende middelen beschikbaar zijn gekomen voor het gevangeniswezen. Daarnaast is in 2024 eenmalig 23 miljoen euro van het eigen vermogen afgeroomd omdat conform de Regeling Agentschappen1 (art. 11 sub 3) de grens van maximaal toegestane stand van het eigen vermogen is overschreden.
Het eigen vermogen van DJI is op dit moment zo hoog, onder andere doordat er openstaande vacatures zijn en in het verleden huisvestingsprojecten zijn uitgesteld. Deze kosten moeten de komende jaren alsnog gemaakt worden, als nieuw personeel geworven is en de renovaties uitgevoerd kunnen worden. Renovaties en capaciteitsuitbreidingen blijven benodigd.
Hoe kijkt u naar de afroming van 23 miljoen in 2025 van het surplus op het eigen vermogen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) door Justitie en Veiligheid (J&V)? Deelt u de mening dat dit de facto in bezuiniging is op het gevangeniswezen?
Een bezuiniging betekent dat een organisatie dezelfde taken met minder geld moet gaan doen. Dit is niet het geval.
De afroming van het eigen vermogen betreft eenmalig, incidenteel geld. Het afromen van eigen vermogen betreft een wettelijke verplichting conform de Regeling Agentschappen2. Het eigen vermogen van een baten-lastenagentschap, bedoeld om incidentele financiële tegenvallers op te kunnen vangen, is gebonden aan een maximumomvang van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Deze 23 miljoen euro is gebruikt om problematiek van Justitie en Veiligheid op te lossen waaronder het ophogen bij 1e suppletoire begroting van het budget bij DJI als gevolg van de hogere PMJ raming (Jeugd en Forensische zorg).
Waarom zijn deze middelen niet behouden voor het gevangeniswezen?
Deze middelen zijn gebruikt als dekking van de ophoging bij 1e suppletoire begroting van DJI ten behoeve van Justitiële Jeugdinrichtingen en Forensische Zorg als gevolg van de hogere PMJ raming,
Verder verwijs ik u naar de beantwoording van vraag een en vraag twee.
Wat betekent het uitblijven van investeringen voor de veiligheid en werkbeleving van het gevangenispersoneel?
Zonder aanvullende investeringen kan ik geen structurele capaciteitsuitbreidingen realiseren en kunnen veel van de noodzakelijke renovaties niet uitgevoerd worden. Dit betekent dat de komende jaren het capaciteitstekort verder zal toenemen. Met het toenemende capaciteitstekort zal de druk op het personeel van DJI de komende jaren onverminderd hoog blijven. Dit kan de werkbeleving van het personeel negatief beïnvloeden en DJI een minder aantrekkelijke werkgever maken.
Wat zijn de gevolgen van het uitblijven van investeringen op de korte termijn, zoals het mogelijk nog eerder heenzenden van gedetineerden dan de nu al geldende noodmaatregel van twee weken?
Enkele tijdelijke capaciteitsuitbreidingen voor de korte termijn, zoals een noodgevangenis met 60 tijdelijke plekken, worden betaald uit de bestaande budgetten en uit het amendement van het lid Ellian (VVD). Deze tijdelijke plekken zijn echter onvoldoende in omvang ten opzichte van de benodigde capaciteit om de komende jaren aan de stijgende capaciteitsvraag te voldoen. Dit zal er in de komende jaren toe leiden dat gedetineerden waarschijnlijk nog langer moeten worden heengezonden dan 14 dagen en dat executietermijnen kunnen verlopen. Tevens blijft de voorraad arrestanten en zelfmelders oplopen.3
In hoeverre leidt het uitblijven van investeringen tot een toename van het aantal nog niet geëxecuteerde gevangenisstraffen?
Het prognosemodel Justitiële Keten raamt een tekort van 800 plaatsen in 2030. Ook zijn er investeringen nodig voor renovaties zodat huidige gebouwen in stand kunnen worden gehouden. Daar komt bij dat er een groeiende voorraad zelfmelders en arrestanten is. De voorraad aan zelfmelders en arrestanten ligt al rond de 1.000 detentiejaren. Er is momenteel geen financiële ruimte om in te zetten op structurele capaciteitsuitbreidingen en om alle noodzakelijke renovaties aan te pakken. Dit zal bijdragen aan het hierboven benoemde tekort en de consequenties daarvan
Betekent het uitblijven van investeringen tot een mildere beoordeling van gratieverzoeken die gegrond zijn op het niet tijdig executeren van opgelegde gevangenisstraffen?
Nee dit is niet het geval. De mogelijkheid om gratie te verlenen aan een verzoeker is uitgewerkt in de Gratiewet (artikel 2)4. De criteria voor gratie zijn onder andere of de straf nog een doel dient en of er nieuwe omstandigheden zijn die de rechter nog niet bekend waren en die van invloed zouden kunnen zijn op de strafoplegging. Verder moet het een onherroepelijke veroordeling betreffen en mag het niet gaan om een gratieverzoek wat eerder is afgewezen. In de gratiewet wordt ook nader uiteengezet hoe het procesverloop is van een gratieprocedure (artikel 4). De huidige situatie brengt daar geen verandering in.
Kunt u deze vragen los van elkaar en vóór 1 juni 2025, doch uiterlijk voorafgaand aan de behandeling van de suppletoire begroting J&V, beantwoorden?
Wegens de wisseling van de portefeuille van de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, naar de Staatssecretaris Rechtsbescherming zijn deze vragen niet voor 1 juni beantwoord.