De aanhouding van de burgemeester van Istanbul |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66), Don Ceder (CU), Christine Teunissen (PvdD), Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de burgemeester van Istanbul Ekrem Imamoglu en circa honderd anderen vanmorgen zijn opgepakt?
Ja.
Deelt u de mening dat de aantijgingen tegen de burgemeester politiek gemotiveerd lijken te zijn?
In een verklaring op 19 maart hebben Eurocommissaris Kos en Hoge Vertegenwoordiger Kallas erop gewezen dat van Turkije verwacht wordt dat het land de hoogste standaarden op het gebied van democratische principes naleeft, en dat de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen vragen oproept over de naleving daarvan.1 Ik ondersteun deze verklaring.
Deelt u de mening dat zulke grove schendingen van burgerlijke vrijheden en democratische en rechtsstatelijke principes niet zonder consequenties kunnen blijven?
Het is cruciaal dat het juridische proces tegen burgemeester İmamoğlu en anderen in transparantie plaatsvindt. Ik verwijs u voorts naar mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om deze zaak aan te kaarten bij uw Turkse collega? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op de dag van de arrestaties telefonisch contact opgenomen met mijn Turkse collega, Minister Fidan. Daarbij heb ik mijn zorgen uitgesproken over de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, waaronder burgemeesters uit deelgemeenten van Istanbul en journalisten. Ik heb tevens benadrukt dat de rechtsstaat en een sterk maatschappelijk middenveld cruciaal zijn voor de relatie van Turkije met Europese partners. De Nederlandse ambassadeur in Turkije heeft daags na de arrestaties deze boodschap ook overgebracht bij de Turkse Vice-President Yilmaz.
Bent u voornemens om in de Europese Unie (EU) te pleiten voor concrete maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen liggen voor u op tafel?
De Europese Unie heeft, in verband met de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, thematische consultaties met Turkije op het gebied van contraterrorisme en het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid uitgesteld. Deze consultaties stonden gepland voor de week van 24 maart. In reactie daarop hebben de Turkse autoriteiten een EU-Turkije overleg over de Zwarte Zee uitgesteld. Aansluitend bij de Nederlandse zorgen volgt de EU de ontwikkelingen nauwgezet en zal nader bezien in welke mate aanvullende maatregelen passend zijn.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
Ja.
Het samen met de Denen direct investeren in de Oekraïense defensie-industrie |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat Canada, Noorwegen en IJsland via het Deense mechanisme gezamenlijk een coalitie vormen die investeert in de Oekraïense defensie-industrie?
Canada, Noorwegen en IJsland hebben onafhankelijk van elkaar de intentie uitgesproken om het Deense mechanisme te gebruiken om de aanschaf van militaire capaciteiten voor de strijdkrachten van Oekraïne te financieren. De landen vormen geen formele coalitie.
Welke pogingen zijn er ondernomen om als Nederland deel te nemen aan het Deense mechanisme van investeren in de Oekraïense defensie-industrie en waarom heeft het kabinet er uiteindelijk voor gekozen om niet deel te nemen aan het Deense mechanisme?
Nederland is op de hoogte van het Deense model, maar kiest voor het model van directe verwerving bij de Oekraïense industrie, ten behoeve van de Oekraïense strijdkrachten. Het Nederlandse model in de context van onze nationale regels rondom verantwoording, compliance en auditing is de snelste mogelijkheid om productie bij Oekraïense bedrijven te realiseren. Dit wordt versterkt door het feit dat dit proces reeds in gang is gezet.
Bij het Nederlandse model van directe samenwerking met de Oekraïense industrie, is Nederland zelf verantwoordelijk voor het onderhandelen en overeenkomen van een contract met een Oekraïense leverancier. Bij het Deense model ligt deze verantwoordelijkheid bij de Oekraïense overheid, waarbij het contract via Denemarken gefinancierd wordt. In het Nederlandse model heeft Nederland zicht op, en is het eigenaar van, het gehele verwervingsproces. Zo borgt Nederland zo goed mogelijk welk materieel tegen welke prijs wordt ingekocht. Een bijkomend voordeel is dat de Oekraïense inkoopcapaciteit niet extra wordt belast. Ook biedt het Nederlandse model meer mogelijkheden voor synergie met de Nederlandse defensie industrie. Beide modellen kennen zowel voor- als nadelen.
Op welke manier verschilt het Deense mechanisme precies van de Nederlandse manier van investeren in de Oekraïense defensie-industrie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland inmiddels wel zelf geïnvesteerd in de Oekraïense defensie-industrie? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt, in lijn met de motie Paternotte/Boswijk (Kamerstuk 28 676, nr. 475), actief aan het investeren in de Oekraïne. Hiertoe heeft het kabinet reeds projecten aangekondigd en toegezien. De totale waarde hiervan is meer dan € 1,4 miljard, waarvan een groot deel zal worden besteed aan de Oekraïense industrie. Tevens tekende Nederland en Oekraïne recent een Letter of Intent, als opmaat naar een Memorandum of Understanding (MoU), om Nederlandse investeringen in de Oekraïense defensie industrie te versnellen. De MoU biedt ook de mogelijkheid dat de Nederlandse en Oekraïense industrie meer gaan samen werken. De versterking van beide industrieën is goed voor Oekraïne, Nederland en Europa.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering geeft aan de motie Paternotte/Boswijk? (Kamerstuk 28 676, nr. 475)
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel contracten zijn tot op heden afgesloten voor directe Nederlandse investeringen in de Oekraïense defensie-industrie? Hoeveel geld is hier precies mee gemoeid?
Nederland is met meerdere Oekraïense bedrijven in onderhandeling. De verwachting is dat deze gesprekken op korte termijn in contracten zullen resulteren. Het is nog niet mogelijk om aan te geven welke bedragen hiermee gemoeid zijn. Het kabinet heeft € 1,4 miljard gealloceerd voor investeringen, waarvan een groot deel besteed zal worden in de Oekraïne.
Hoeveel contracten verwacht het kabinet nog dit jaar te sluiten met de Oekraïense defensie-industrie voor Nederlandse investeringen aldaar? Hoeveel geld is hiervoor gereserveerd?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier waarborgt de door dit kabinet gekozen investeringsstrategie in de Oekraïense defensie-industrie dat deze aansluit bij de behoeften van Oekraïne?
Nederlandse leveringen, zo ook die via de Oekraïense defensie industrie lopen, worden altijd via een internationaal behoeftestellingssysteem afgestemd op de urgente Oekraïense noden. Nederland levert op basis van de specifieke behoeften die door Oekraïne worden aangegeven. Daarvoor hebben wij met grote regelmaat contact met het Oekraïense Ministerie van Defensie. Defensie zorgt ervoor dat de geleverde steun aansluit bij de prioriteiten en vereisten die Oekraïne zelf heeft vastgesteld, zodat onze bijdrage optimaal aansluit bij hun huidige situatie en behoeften.
Hoeveel financieringsbehoefte is er op dit moment nog bij de Oekraïense defensie-industrie?
De financieringsbehoefte van Oekraïne fluctueert en is niet eenduidig vast te stellen. Dit is mede afhankelijk van steunpakketten van andere bondgenoten en de situatie aan het front. Oekraïne heeft de wens uitgesproken dat de bondgenoten zoveel mogelijk materieel inkopen bij de Oekraïense defensie-industrie.
Nederland blijft in overleg met bondgenoten over hoe de gehanteerde modaliteiten uitwerken en wat we wederzijds kunnen leren. Uiteindelijk telt vooral dat Oekraïne zo snel mogelijk beschikt over de benodigde capaciteiten.
Hoeveel contracten heeft Denemarken reeds gesloten met de Oekraïense defensie-industrie en hoeveel geld was daarmee gemoeid?
Nederland doet geen uitspraken over afgesloten contracten door andere bondgenoten.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat over de NAVO ministeriële op 26 maart aanstaande?
Dit is helaas niet gelukt. Wegens de snelle ontwikkelingen binnen dit dossier was meer afstemming nodig, hetgeen heeft geleid tot vertraging in het proces.
Een vragenlijst van de Amerikaanse overheid |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC bericht over vragenlijsten voor onderzoekers in Nederland van de Amerikaans Geologische Dienst?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Wat vindt u ervan dat er vragen worden gesteld aan onderzoekers over samenwerking met «communistische, socialistische of totalitaire partijen», over «gepaste maatregelen ter bescherming tegen gender ideologie" en over «meetbare voordelen voor Amerikaanse industrieën, personeel of economische sectoren»?
Ik ben bezorgd over het beleid dat de Verenigde Staten voert als het gaat om federale financiering van onderzoek. In de gevallen waar de Amerikaanse onderzoeksfinanciers vragenlijsten hebben uitgezet, gaat het om projecten waarbij het onderzoek (deels) ook door hen gefinancierd wordt. Het is mij niet bekend of en zo ja, in hoeverre de beantwoording van de vragen (of het instellingsbesluit om deze vragen niet te beantwoorden) leidt tot verandering in de voorwaarden van financiering.
In algemene zin geldt dat elke onderzoeksfinancier de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de bestede middelen mag controleren. Daarbij mag het stellen van vragen niet leiden tot beperkingen in de academische vrijheid of tot schendingen van wetenschappelijke integriteit.
Als er sprake is van contractbreuk tussen een Nederlandse instelling en een (internationale) onderzoeksfinancier, ga ik ervan uit dat instellingen de gepaste juridische stappen ondernemen. Als blijkt dat een (internationale) onderzoeksfinancier voorwaarden stelt die de academische vrijheid beperken verwacht ik ook dat de Nederlandse instelling in kwestie de (internationale) onderzoeksfinancier hierop aanspreekt.
Wanneer blijkt dat een ander land in zijn internationale samenwerking met Nederlandse instellingen eisen stelt die academische vrijheid in Nederland onder druk zetten, zie ik een rol weggelegd voor mijzelf als stelselverantwoordelijke Minister om met vertegenwoordigers van het betreffende land hierover in gesprek te gaan.
Erkent u dat deze uitvragen een onwenselijke inmenging zijn in Nederlands onderzoek en wetenschap?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u vooraf geïnformeerd door de Amerikaanse autoriteiten over deze uitvragen? Zo ja, wat heeft u gedaan om deze uitvragen tegen te houden?
Nee, ik ben hierover niet vooraf geïnformeerd.
Is dit onderwerp van gesprek met de Amerikaanse diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland? Zo ja, op welke manier en wanneer vinden deze gesprekken plaats? Zo nee, waarom niet?
Er is op regelmatige basis contact met de Amerikaanse diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland, waarbij verschillende onderwerpen worden besproken. De ontwikkelingen in de Verenigde Staten komen daar uiteraard aan de orde. Vanwege de vertrouwelijke aard van de gesprekken kan ik hier niet verder op ingaan.
Hoeveel Nederlandse wetenschappers hebben dergelijke vragenlijsten ontvangen van de Amerikaanse overheid en is dit ook op andere plekken in de wetenschap of het bedrijfsleven gebeurd?
Universiteiten van Nederland (UNL) krijgt berichten binnen dat meerdere Nederlandse universiteiten de betreffende vragenlijst hebben ontvangen. Ik heb UNL gevraagd een overzicht hiervoor aan te leveren. Het Ministerie van Economische Zaken onderzoekt of dergelijke lijsten ook in het Nederlandse bedrijfsleven zijn uitgezet.
Heeft u informatie over of Amerikaanse autoriteiten invloed uitoefenen door financiering voor Nederlandse wetenschappers stop te zetten of hen terug te sturen? Zo nee, gaat u hier onderzoek naar doen en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Zo ja, zijn er specifieke disciplines of onderzoeksgebieden die hierbij opvallen?
Ik heb inderdaad berichten ontvangen dat (een deel van) financiering van een aantal Nederlandse wetenschappers die werkzaam zijn in de Verenigde Staten is stopgezet. Voor zover ik kan overzien worden door bezuinigingen en het nieuwe diversiteit- en inclusiebeleid alle disciplines in de Verenigde Staten getroffen, waaronder klimaatwetenschappen, sociale wetenschappen en medische wetenschappen. Ik heb geen weet van Nederlandse wetenschappers die werkzaam zijn in de Verenigde Staten die zijn teruggestuurd. Ik blijf de ontwikkelingen in de Verenigde Staten nauwlettend volgen en bespreken in mijn overleggen met het veld, UNL en met het netwerk van Nederlandse academici in de Verenigde Staten.
Is er contact met andere Europese landen, ontvangen onderzoeksinstellingen in andere landen in de Europese Unie vergelijkbare vragenlijsten en wordt er gewerkt aan een gemeenschappelijke Europese lijn hoe hiermee om te gaan? Zo nee, bent u bereid om dit in een komend overleg in te brengen?
Ik heb vernomen dat er wereldwijd diverse instellingen zijn die dergelijke vragenlijsten hebben ontvangen. Op dit moment is er geen gemeenschappelijke Europese lijn hoe onderzoekinstellingen om kunnen gaan met deze vragenlijsten. Ik heb de afgelopen maanden in nauw contact gestaan met mijn Europese collega’s over de ontwikkelingen in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld bij de Choose Europe for Science bijeenkomst in Parijs die op 5 mei jongstleden plaatsvond. Zoals ik in vraag 4 heb aangegeven is het controleren van rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de bestede middelen vanzelfsprekend. Op Europees niveau is er consensus dat het daarbij van cruciaal belang is dat de academische vrijheid te allen tijde wordt gewaarborgd.
Zijn er vergelijkbare situaties met andere landen, zoals China, Rusland en Iran, waarin vergelijkbare vragen werden gesteld en hoe wordt/werd de privacy en veiligheid van de betrokken wetenschappers gewaarborgd bij het ontvangen van dergelijke buitenlandse verzoeken?
Er zijn mij geen voorbeelden bekend van andere landen die vergelijkbare vragen stellen aan Nederlandse wetenschappers. Wel is bekend dat statelijke actoren pogingen doen om inbreuk te plegen op de privacy van Nederlandse wetenschappers. Dit heeft mijn volle aandacht, evenals de aandacht van de kennisinstellingen, in het kennisveiligheidsbeleid.
Ziet u een risico voor de kennisveiligheid van Nederlandse universiteiten, en zo ja, welke maatregelen neemt u om dat te beperken?
De risico’s voor de kennisveiligheid kunnen betrekking hebben op ongewenste overdracht van kennis en technologie, pogingen tot ongewenste buitenlandse inmenging en samenwerkingen met partijen in landen waar de grondrechten niet worden gerespecteerd.
Ik zie op dit moment, op basis van de berichtgeving in het NRC, geen concreet risico voor de kennisveiligheid van Nederlandse universiteiten. Universiteiten beoordelen zelf van geval tot geval welke risico’s er mogelijk aan de orde zijn en welke maatregelen daarbij passend zijn. Hierbij nemen zij uiteraard ook recente geopolitieke ontwikkelingen in acht. Daar ondersteun ik hen bij.
Welke gevolgen heeft deze Amerikaanse inmenging voor de samenwerking tussen Nederlandse en Amerikaanse universiteiten?
Zoals toegelicht in mijn beantwoording van vraag 2 is het aan instellingen om te bepalen onder welke voorwaarden zij internationale samenwerkingen aangaan of voortzetten.
Hoe beoordeelt u deze Amerikaanse inmenging in het licht van de hernieuwde verstandhouding tussen Amerika en Rusland en vindt u dat het handelen van de Amerikaanse autoriteiten getuigt van respect voor de Nederlandse nationale soevereiniteit?
Zie antwoorden op vraag 2, 3 en 7.
Erkent u – net als de voorzitter van Universiteiten van Nederland (UNL) – dat er een verslechtering is van het klimaat voor vrije wetenschapsbeoefening in de VS?
Zoals ik bij mijn beantwoording van vraag 2 en 3 aangaf, ben ik bezorgd over het beleid dat de Amerikaanse overheid voert.
Welke acties gaat u vóór de zomer nemen om vrije wetenschapsbeoefening in de meest ruime zin in Nederland te stimuleren?
De vrije wetenschapsbeoefening wordt in Nederland het meest gestimuleerd door handhaving van de rechtstaat, een borging van andere vrijheden en on-geoormerkt (lumpsum) financiering van de wetenschap.
Voor de zomer zal ik uw Kamer informeren middels een brief over academische vrijheid. In deze brief zal ik tevens ingaan op een motie van het lid Eerdmans die uw Kamer op 28 januari jl. heeft aangenomen waarin de Kamer mij verzoekt met de hogescholen en universiteiten een plan te maken met daarin concrete maatregelen die elke instelling afzonderlijk gaat nemen om de academische vrijheid te versterken. Ik ben hierover met de instellingen in gesprek.
Kunt u in beeld brengen welke effecten de Amerikaanse bezuinigingen op onderwijs, wetenschap en innovatie hebben op de vrije wetenschapsbeoefeningen, op het verdienvermogen van Nederland en op de kennisveiligheid?
Ik kan u geen beeld geven van de effecten van de bezuinigingen in de Verenigde Staten, omdat er onduidelijkheid bestaat over de gevolgen van deze bezuinigingen; sommigen worden bijvoorbeeld aangevochten bij de rechter. UNL inventariseert op dit moment om hoeveel volledig door de Verenigde Staten gefinancierde onderzoeksprojecten aan Nederlandse universiteiten het gaat en wat de financiële omvang is van die projecten.
Bent u bereid om het vestigingsklimaat in Nederland te verbeteren om wetenschappers vanuit de VS naar Nederland te halen en welke stappen gaat u concreet nemen om dit te realiseren, met wie spreekt u hierover en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 20 maart jongstleden heb ik NWO gevraagd op zeer korte termijn een afgebakend en gericht financieringsinstrument op te zetten met als doel het aantrekken van internationale topwetenschappers op terreinen die van evident belang zijn voor Nederland. In de 1e suppletoire begroting van OCW heb ik bekendgemaakt dat het kabinet een bedrag van € 25 miljoen tussen 2025 en 2029 beschikbaar stelt voor dit fonds vanuit de loon- en prijsbijstelling. Verdere details over het fonds zal ik voor de zomer met uw Kamer delen.
Steun aan Oekraïne |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het Oekraïense leger een grote behoefte heeft aan medische steun, bijvoorbeeld in de vorm van bijdragen aan militaire ziekenhuizen, bloedplasma en militair-medisch onderzoek? Zo ja, welke steun heeft Nederland reeds toegezegd?
Ja, dat is ons bekend. Nederland heeft daarom als onderdeel van de militaire steunverlening significante hoeveelheden medisch militair materieel uit eigen voorraad aan Oekraïne geleverd. Daarnaast levert Nederland via de militaire kanalen onder andere persoonlijke EHBO-pakketten en medicijnen, en zijn inmiddels 33 veldhospitalen geleverd aan Oekraïne door Nederland.
Daarnaast is de afgelopen jaren ook vanuit de civiele kant steun verleend door medische producten te doneren. Het gaat onder meer om beademingsapparatuur, persoonlijke beschermingsmiddelen zoals jassen, schorten, brillen en handschoenen, couveuses, en diverse geneesmiddelen. Betreffend bloedplasma heeft de Minister Volksgezondheid, Welzijn en Sport via contacten van het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen wel begrepen dat Oekraïne bloedplasma nodig heeft, wat van essentieel belang is voor de overlevingskansen van oorlogsslachtoffers. Specifiek wordt voor een gewapend conflict «gevriesdroogd plasma» genoemd. Dit product is nodig voor hulp bij de bloedstolling van slachtoffers. Gevriesdroogd bloedplasma is makkelijk dichtbij de frontlinie te gebruiken omdat het geen koeling nodig heeft. Dit is echter een schaars product, dat maar in een paar landen gemaakt wordt, waaronder Duitsland, Frankrijk en Zuid-Afrika. Oekraïne is aan het kijken of zij dit zelf kunnen ontwikkelen. Dit is een product dat vooralsnog niet in Nederland wordt geproduceerd en waar we Oekraïne helaas dus niet aan kunnen helpen.
Bent u bereid als Nederland een militair ziekenhuis in Oekraïne te «adopteren», deze op te bouwen en structureel te onderhouden en te voorzien van medische apparatuur, training van personeel en de levering van essentiële middelen zoals mobiele operatiekamers en veldhospitaalsystemen?
Nederland levert meerdere medische capaciteiten aan Oekraïne, inclusief eerder genoemde 33 veldhospitalen. Wij zijn niet voornemens om de steun te organiseren in een «adoptie»-vorm. In plaats daarvan volgen wij de actuele behoeften van Oekraïne op (medisch) militair gebied samen met onze bondgenoten, en bekijken we in internationaal verband welk van onze bondgenoten of wijzelf, zo goed mogelijk in kunnen springen op behoeften die vanuit Oekraïne worden aangegeven, inclusief medisch-militaire behoeften. Voordeel is dat de behoeftestelling vanuit Oekraïne centraal gecoördineerd wordt. Daarmee wordt logistieke versnippering – dat op de loer ligt bij een «adoptie»-model – voorkomen.
Bent u bekend met het feit dat enkele Nederlandse trainers op eigen initiatief trainingen verzorgen voor Oekraïense legerartsen-in-opleiding en verleners van eerste hulp in de frontlinie?
Wij zijn bekend met diverse civiele initiatieven voor het ondersteunen van (deels) militaire aangelegenheden. Militaire trainingsbehoeften van Oekraïne, ook de medische, worden grotendeels via de militaire kanalen opgevolgd. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld afgelopen jaar medische trainers beschikbaar gesteld aan militair-medische trainingen in het Verenigd Koninkrijk.
Onderschrijft u de analyse van onder andere Clingendael, president Macron en Hoge Vertegenwoordiger Kallas dat het aanbieden van (militaire) trainingen binnen Oekraïne grote voordelen biedt voor Oekraïne ten aanzien van bereikbaarheid en aansluiting op lokale omstandigheden? Zo nee, waarom niet?1
Het kabinet verkent continu mogelijkheden om Oekraïne op civiel en militair vlak verder te ondersteunen, onder meer in de vorm van trainingen. Leidend daarbij zijn Oekraïense behoeften als ook de effectiviteit en de uitvoerbaarheid van trainingen. Omdat bij trainingen Nederland samenwerkt met internationale partners, moeten genoemde elementen in breder internationaal verband worden gewogen. Daar is het kabinet voortduren over in gesprek met partners.
Bent u bereid professionele medische trainingen voor Oekraïensecombat medicsin Oekraïne zelf mogelijk te gaan maken en hiertoe samen te werken met de Oekraïense strijdkrachten? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor gelden dezelfde overwegingen en voorbehouden als beschreven in het antwoord op de vorige vraag.
Bent u ermee bekend dat de bloedbank in Oekraïne onvoldoende functioneert, wat zeker in tijden van oorlog tot grote problemen leidt?
Over het functioneren van de bloedbank in Oekraïne heeft het kabinet geen signalen ontvangen.
Bent u bekend met het aanbod van Sanquin Bloedvoorziening om hun kennis en expertise te delen met de Oekraïners, zodat zij de bloedvoorziening kunnen verbeteren? En bent u bereid hieraan bij te dragen, zodat deze samenwerking opgestart kan worden?
Het kabinet is bekend met het aanbod van Sanquin Bloedvoorziening en staat achter dit initiatief. Concreet gaat het om een ingediende subsidieaanvraag door Stichting Protect Ukraine bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO). Bij toekenning van deze subsidie zal Sanquin kennis delen in de vorm van training en advies. Eind vorig jaar heeft Sanquin al een delegatie van het Ministerie van volksgezondheid uit Oekraïne ontvangen. Tijdens deze ontmoeting is kennis gedeeld over het voldoen aan EU-richtlijnen en kwaliteit ten aanzien van de bloedvoorziening.
Bent u bekend met de aquadrone die in Nederland is ontwikkeld door deSupport Groupin samenwerking met de stichting Protect Ukraine om het Oekraïense leger te ondersteunen bij het evacueren van gewonde militairen en het leveren van benodigde goederen over het water zonder dat daar bemensing voor nodig is, waardoor er minder militairen zullen sneuvelen?2 3
Ja, wij zijn bekend met dit systeem.
Bent u bereid bij te dragen aan de verdere ontwikkeling en het opschalen van de productie van deze aquadrone?
Bij het beoordelen van de vele voorstellen en initiatieven met betrekking tot drones kijkt Defensie naar diverse factoren, waaronder toevoegde waarde, kwaliteit, prijs, levertijd, betrokkenheid Nederlandse producenten, risico’s etc. De vraag en behoefte vanuit Oekraïne, in het bijzonder het Ministerie van Defensie, speelt hierbij een zeer belangrijke rol. De beoordeling van de aquadrone geeft bij Defensie geen aanleiding tot verwerving van deze systemen voor Oekraïne.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het leveren van gebruikte visnetten aan Oekraïne |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Chris Jansen (PVV), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het goede werk van vrijwilligersorganisaties zoals Stichting De Leeuw Kyiv en Stichting Heaven’s Shield die al vanaf de eerste dagen van de grootschalige agressieoorlog van Rusland tegen Oekraïne volledig gericht zijn op het verlenen van humanitaire hulp aan Oekraïne?1, 2
Ja, wij zijn bekend met het werk van deze vrijwilligers organisaties.
Ziet u de meerwaarde van het leveren van afgedankte visnetten aan Oekraïne, omdat hiermee een effectieve bescherming tegen de aanval van Russische kamikazedrones opgebouwd kan worden?3
Defensie onderkent het belang van een goede camouflage en bescherming tegen droneaanvallen en heeft daarom reeds significante aantallen militaire camouflagenetten geleverd aan Oekraïne. Het klopt dat visnetten eveneens bescherming tegen droneaanvallen kunnen bieden.
Op welke wijze ondersteunt u initiatieven als die van Stichting De Leeuw Kyiv en Stichting Heaven’s Shield?
Het Ministerie van Defensie speelt geen rol in het verzamelen en distribueren van civiele goederen via civiele initiatieven. Desalniettemin dragen wij deze initiatieven een warm hart toe. Particuliere initiatieven getuigen van een grote mate van betrokkenheid bij de Oekraïense verdediging tegen de Russische agressie. Daar deze initiatieven van civiele aard zijn, is het niet mogelijk om een directe financiële bijdrage te leveren vanuit budgetten geoormerkt voor militaire steun, zeker als het niet om defensie-gerelateerde goederen gaat.
In de prioritering van militaire steunverlening richt het Ministerie van Defensie zich altijd op de specifieke behoeften zoals gedefinieerd door de Oekraïense krijgsmacht, in afstemming met de internationale gemeenschap. Nederland focust zich op de capaciteiten waarbij Nederland een rol kan vervullen waartoe andere actoren in mindere mate in staat zijn. Het Ministerie van Defensie staat evenwel open voor het onderzoeken op welke manier wel een bijdrage gefaciliteerd kan worden, bijvoorbeeld voor het transport van gebruikte visnetten, mits voor die goederen een behoefte is aangegeven door het Oekraïense Ministerie van Defensie.
Wat betreft het inzamelen van visnetten, legt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor vistuig5 de (financiële) verantwoordelijkheid voor het gescheiden inzamelen van afgedankt kunststofhoudend vistuig, inclusief de verwerking van dat gescheiden ingezameld afval, bij de producent of importeur. Deze producent of importeur bepaalt zelf de bestemming van het afval dat door of namens deze is ingezameld.
Bent u bereid (financiële) ondersteuning te bieden om zo spoedig mogelijk het doel van het verzamelen en distribueren van zo veel mogelijk afgedankte visnetten over de hele frontlinie te behalen? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er belemmerende regels voor de export van gebruikte visnetten aan Oekraïne, omdat deze bijvoorbeeld gezien worden als afval en daarom onder regels voor Afvaltransport over de grens komen te vallen?
Om onnodige negatieve effecten op gezondheid en milieu te voorkomen mag de export van afval – in dit geval afgedankt kunststofhoudend vistuig – uitsluitend worden toegestaan als het voorkomen van deze negatieve effecten voldoende is geborgd. Deze borging is voor de export van afval wettelijk vastgelegd in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, de EVOA6. De EVOA vereist voor de export van afgedankte visnetten naar Oekraïne een kennisgeving die vooraf, dus voordat het transport mag vertrekken, door alle betrokken bevoegde gezagen dient te worden geaccepteerd.
Kunt u bijvoorbeeld garanderen dat er geen enkele regel op basis van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van producenten van kunststofhoudend vistuig is die het inzamelen, exporteren en distribueren van gebruikt vistuig aan Oekraïne op welke manier dan ook belemmert?
Het instellen van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor vistuig volgt uit de Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu7. De UPV Vistuig legt verplichtingen op aan producenten en importeurs van kunststofhoudend vistuig dat binnen de Europese Unie in de handel wordt gebracht. Deze Richtlijn, of de UPV zelf, leggen geen verplichtingen of beperkingen op ten aanzien van export uit de Unie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, liggen de regels voor de export van afval vast in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, de EVOA.
Als er wel regels zijn die hier belemmerend werken, bent u dan bereid de betreffende besluiten zodanig aan te passen dat het inzamelen, exporteren en distribueren van gebruikte visnetten aan Oekraïne zonder drempels kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
De in de antwoorden op vragen 5 en 6 aangehaalde EU-regelgeving is door Nederland niet eenzijdig aan te passen. Deze regels voor afvaltransport zoals neergelegd in de EVOA hebben als doel negatieve effecten op milieu en gezondheid te beperken door te voorkomen dat afval ongecontroleerd wordt verscheept of geëxporteerd en elders voor milieuproblemen zorgt door bijvoorbeeld de afwezigheid van passende vormen van verwerking van het afval.
Afgedankte visnetten vallen niet langer onder de EVOA wanneer deze eerst de einde-afvalstatus bereiken. De einde-afvalstatus houdt in dat een materiaal niet langer een afvalstof is. Voor het bereiken van de einde-afvalstatus moeten de visnetten een handeling van nuttige toepassing ondergaan en moeten ze voldoen aan de einde-afvalvoorwaarden uit artikel 1.1, lid 6 Wet milieubeheer. Ook artikel 1.1, lid 6 Wet milieubeheer is de invulling van een verplichting die voortkomt uit EU-regelgeving, in dit geval artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen8. Het is aan de verwerker en houder van het materiaal en in het geval van een controle aan de bevoegde autoriteit, om te beoordelen en, bij een controle door een bevoegde autoriteit, aan de verwerker en houder om aan te tonen, of het materiaal de einde-afvalstatus heeft. In het geval van een einde-afvalstatus kunnen de netten als (gebruikt) product naar landen buiten de EU worden geëxporteerd.
Het voorgenomen staatsbezoek aan Kenia en schendingen van de mensenrechten |
|
Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66), Mpanzu Bamenga (D66), Laura Bromet (GL) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat er reeds 22.458 mensen de petitie tegen het staatsbezoek aan Kenia op 18 maart hebben ondertekend?1
Ja.
Hoe reageert u op de zorg van veel (veelal jonge) Kenianen dat het staatsbezoek van het koningspaar en de Ministers zal worden gezien als steunbetuiging aan president Ruto, die onderworpen is aan hevige kritiek vanwege mensenrechtenschendingen in Kenia?
Een staatsbezoek is geen persoonlijke steunbetuiging aan een staatshoofd, maar een bezoek van Nederland – met de Koning als hoogste vertegenwoordiger – aan een ander land en zijn inwoners. Met dit bezoek markeerden Nederland en Kenia 60 jaar nauwe en goede diplomatieke betrekkingen, en gingen beide landen in dialoog over zowel de lichtpunten als de zorgpunten. Zo ben ik samen met het Koninklijk Paar onder meer in gesprek gegaan met jongeren over de huidige situatie in Kenia. Ook heeft het Koninklijk Paar een bezoek gebracht aan het Keniaanse Hooggerechtshof, waarbij een ontmoeting plaatsvond met de Chief Justice, mw. M. Koome.
Deelt u deze zorgen over de ernstige schendingen van mensenrechten in Kenia sinds de grootschalige protesten in de zomer 2024 en het hardhandige optreden daartegen door het regime van Ruto, waarbij meer dan 40 jonge Kenianen om het leven kwamen?
Ja, deze zorgen deel ik en die zijn tijdens het bezoek overgebracht aan de Keniaanse autoriteiten en besproken met het maatschappelijk middenveld.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat het staatsbezoek extra legitimiteit geeft aan een regering die zich recent schuldig heeft gemaakt aan dergelijke repressie?
De Keniaanse regering is democratisch gekozen en het Hooggerechtshof heeft de verkiezingsuitslag bevestigd. Het bezoek heeft geen extra legitimiteit aan deze regering gegeven.
Hoe ziet u de betrokkenheid van president Ruto bij het verkiezingsgeweld in Kenia in 2007–2008, waarbij meer dan 1000 Kenianen om het leven kwamen, en waarvoor Ruto is aangeklaagd door het ICC voor misdaden tegen de mensheid?
In 2016 heeft het Internationaal Strafhof besloten dat de zaak tegen president Ruto moest worden beëindigd, omdat de aanklager onvoldoende bewijs had gepresenteerd op basis waarvan de verdachte zou kunnen worden veroordeeld. De Nederlandse regering respecteert de uitspraken van de rechters van het Internationaal Strafhof.
Bent u bereid om zich in Kenia krachtig uit te spreken tegen het regime van president Ruto, en ook een signaal af te geven richting de Keniaanse jongeren dat de internationale gemeenschap toekijkt? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het bezoek heb ik mijn zorgen over de mensenrechtensituatie overgebracht in de gesprekken met mijn ambtsgenoot. Daarnaast heeft Nederland zich al meermaals uitgesproken over de situatie, zowel in 2024 ten tijde van de demonstraties, als later in gesprekken met Keniaanse autoriteiten, bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Kenia in februari jl.
De persverklaring van de Koning bij aanvang van het bezoek en het gesprek dat het Koninklijk Paar en ikzelf hebben gevoerd met jongeren zie ik ook als belangrijke signalen richting de Keniaanse jongeren: de internationale gemeenschap hoort jullie zorgen.
Kunt u aangeven of en hoe mensenrechten centraal staan in de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Kenia, en hoe dit tot uiting zal komen tijdens het staatsbezoek?
Nederland heeft een brede relatie met Kenia. Deze relatie omvat onder meer handel en investeringen, veiligheidssamenwerking, ontwikkelingshulp en multilaterale samenwerking. Kenia speelt een leidende rol in Oost-Afrika, zowel economisch als politiek. Het land biedt toegang tot snelgroeiende markten. Daarnaast fungeert het als een belangrijk knooppunt voor handel en investeringen. Kenia is daarom voor Nederland, net als voor veel andere landen, een sleutelspeler in de regio en daarbuiten.
Mensenrechten komen regelmatig aan de orde in de betrekkingen tussen Nederland en Kenia. De Nederlandse inzet in Kenia op dit gebied richt zich op: vrijheid van meningsuiting, internetvrijheid en onafhankelijke journalistiek; vrijheid van religie en levensovertuiging; gelijke rechten voor vrouwen en meisjes; mensenrechtenverdedigers; gelijke rechten voor de LHBTIQ+ gemeenschap; bevorderen van internationale rechtsorde en strijd tegen straffeloosheid. Verder zijn zowel Nederland als Kenia op dit moment lid van de VN mensenrechtenraad.
De ambassade ondersteunt een aantal organisaties die zich inzetten voor medische- en juridische ondersteuning van slachtoffers van (politie)geweld en organisaties die zich inzetten voor mensenrechtenverdedigers. Nederland ondersteunt ook programma’s die zich richten op het bevorderen van jongerenparticipatie in de politiek.
Mensenrechten en de rechtsstaat kwamen daarnaast terug in de politieke consultaties die ik met mijn Keniaanse ambtgenoot heb gevoerd. Verder kwam het onderwerp terug in de persverklaring van de Koning en tijdens zijn toespraak bij het staatsbanket op de eerste dag, in een groepsgesprek met jongeren, en tijdens een bezoek aan het Hooggerechtshof en andere ontmoetingen.
Bent u bereid om in overleg met andere EU-lidstaten en internationale partners gezamenlijk op te treden tegen mensenrechtenschendingen in Kenia en hierover publiekelijk stelling te nemen?
Ja, dit zal Nederland blijven doen. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld ten tijde van de protesten samen met een aantal gelijkgezinde landen een verklaring uitgebracht over het buitensporige geweld.
Kunt u deze vragen, elk afzonderlijk, zo snel mogelijk beantwoorden, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat over de Raad Buitenlandse Zaken op donderdag 13 maart aanstaande?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Bent u bekend met het bericht «Alarm as activists warn Thailand may have secretly deported Uyghurs back to China»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat er in de vroege ochtend van donderdag 27 februari 48 Oeigoerse mannen door de Thaise regering zijn gedeporteerd naar de Chinese regio Xinjiang, nadat zij de afgelopen tien jaar in Thailand in gevangenschap hebben geleefd? Dit nadat zij in 2014 een poging hebben gedaan om de schrijnende mensenrechtensituatie in Xinjiang te ontvluchten?
Ik ben bekend met de berichtgeving dat 40 Oeigoerse mannen zijn uitgezet naar China. Het artikel, waaraan in vraag 1 wordt gerefereerd, spreekt ook over de uitzetting van 40 personen, niet 48.
Deelt u de mening dat deze uitlevering in strijd is met het internationaal onderschreven principe van non-refoulement, gezien het bijzonder grote risico op ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder gedwongen gevangenschap, marteling en sterilisatie, bij terugkeer van deze groep naar China?
Ik deel de mening dat de gedwongen uitzetting door de Thaise autoriteiten in strijd is met nationale en internationale wetgeving. VN-experts bevestigen dat Oeigoeren bij terugkeer een reëel risico lopen op onder andere foltering en andere mensonterende behandeling of bestraffing, grootschalige arbitraire detentie, dwangarbeid, beperkingen op de vrijheden van beweging, meningsuiting en religie, het recht op privacy en reproductieve rechten van Oeigoeren in China.2 Naar de mening van het kabinet, schendt Thailand hiermee het principe van non-refoulement.
Deelt u de mening dat deze uitlevering van 48 Oeigoeren aan China als een grove schending van Thailands verplichtingen onder verdere nationale en internationale wetgeving kan worden beschouwd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Nederlandse regering, bekend met de dreigende uitzetting naar aanleiding van schriftelijke vragen van ondergetekende op 23 januari 2025, reeds diplomatiek contact gezocht met de Thaise autoriteiten om de uitzetting te voorkomen, en hen actief herinnerd aan hun verplichtingen onder het internationaal recht?2 Zo nee, waarom is er geen actie ondernomen?
Zoals vermeld in de beantwoording van de schriftelijke vragen, verstuurd op 12 februari 20254, volgt de Nederlandse regering deze zorgelijke kwestie al geruime tijd en heeft op verschillende momenten diplomatiek contact gezocht met de Thaise autoriteiten om hen aan hun verplichtingen onder het internationaal recht te herinneren en de dringende oproep over te brengen om de personen niet uit te zetten, de detentie te beëindigen en – als voorgaande niet gebeurt – de leefomstandigheden voor de groep te verbeteren en UNHCR toegang te geven tot de gevangenen.
Sinds de beantwoording van de schriftelijke vragen, verstuurd op 12 februari 2025, heeft Nederland meermaals op verschillende manieren, zowel bilateraal als in EU-verband en in gezelschap van andere gelijkgezinden bovenstaande boodschap overgebracht. Vanuit de Nederlandse ambassade in Bangkok, de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de VN in Genève en vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag is actief outreach gedaan naar de Thaise autoriteiten tot op de dag van uitzetting.
Bent u bereid om zo snel mogelijk contact op te nemen met de Thaise regering over deze grove schending van de Oeigoerse mensenrechten, en hun negering van de oproep van de internationale gemeenschap om deze uitzetting te voorkomen?
Op 27 februari jl. heeft de Nederlandse ambassade in Bangkok in gelijkgezindenverband gesproken met de Thaise Minister van Buitenlandse Zaken om de Thaise regering aan te spreken op de uitzetting en zorgen over de veiligheid van de Oeigoerse personen over te brengen.
Bent u zo nodig bereid binnen de Europese Unie en met andere landen met een actieve mensenrechtenagenda te pleiten voor een gezamenlijke aanpak, om een signaal te maken naar zowel Thailand als China dat deze deportatie onacceptabel is, en soortgelijke situaties in de toekomst moeten worden voorkomen?
Op 27 februari jl. is vanuit de EU een verklaring uitgebracht, waarin wordt onderstreept dat het handelen van de Thaise autoriteiten het principe van non-refoulement schendt en in strijd is met nationaal en internationaal recht. De Chinese autoriteiten worden opgeroepen om de rechten van de 40 Oeigoeren te respecteren.5 Gelijkgezinde landen waaronder Nederland6 hebben vergelijkbare verklaringen uitgebracht.
Tijdens de Mensenrechtenraad in Genève heeft Nederland op 3 maart jl. aandacht gevraagd voor de situatie en opgeroepen de rechten van de Oeigoeren te respecteren.7
Bent u bereid om de regeringen van Thailand en China op te roepen om de huidige verblijfplaats van deze individuen bekend te maken, en ervoor te zorgen dat hun rechten volledig worden gerespecteerd, waaronder hun recht om vrij te zijn van marteling en andere vormen van mishandeling, en hun toegang tot adequate medische zorg?
Met EU-partners, zet de Nederlandse ambassade in Beijing zich in om de situatie van de 40 Oeigoeren die door Thailand naar China zijn uitgezet te volgen. Daartoe wordt outreach gedaan naar de Chinese autoriteiten om de casus onder de aandacht te brengen en op te roepen de rechten van de Oeigoeren te respecteren.
Kunt u, gezien de ernstige en acute risico’s voor deze Oeigoeren, deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De gevolgen van bezuinigingen op onderwijsinstellingen en de gevolgen van de aanpak internationalisering |
|
Rob Jetten (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de NOS-berichtgeving van 17 februari 2025 en de berichtgeving in Turbantia van 10 februari 2025 over dat er ontslagen vallen op universiteiten, waaronder op de Universiteit Twente (UT), University College Roosevelt in Middelburg, Open Universiteit en de UvA? Hoe kijkt u naar dit nieuws?1 2
Ik ben bekend met het bericht van de NOS en Tubantia over Universiteit Twente, University College Roosevelt in Middelburg, Open Universiteit en de UvA. De achtergrond van de ontslagen op deze instellingen kan divers zijn en is niet één op één te relateren aan de bezuinigingen van dit kabinet. Naast de bezuinigingen worden meerdere instellingen geconfronteerd met bijvoorbeeld dalende studentenaantallen en gestegen uitgaven (zoals gestegen salariskosten). Deze factoren kunnen ertoe leiden dat zij lastige keuzes moeten maken om hun organisatie financieel gezond te houden. Ik begrijp dat dergelijke besluiten grote impact hebben op de medewerkers. Ik vertrouw erop dat instellingen dergelijke maatregelen weloverwogen nemen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van deze ontslagen zijn voor de regiofunctie van de UT, Open Universiteit in Limburg en University College Roosevelt in Middelburg?
Het is voor het ministerie niet mogelijk om uitspraken te doen over de gevolgen van specifiek deze ontslagen voor de betreffende regio. Ook de oorzaken van de ontslagen kunnen mogelijk verschillen. Bovendien betreft het bij de ene organisatie een specifiek deel van de organisatie, en bij de andere zijn de ontslagen mogelijk breder. Dat betekent dat ook de gevolgen verschillend zullen zijn. Ik heb er vertrouwen in dat instellingen weloverwogen keuzes maken met betrekking tot het personeelsbeleid.
Hoe kijkt u aan tegen de berichten dat met het verdwijnen van vakgroepen bij de UT ook onderzoek naar kanker en naar Parkinson zal verdwijnen?3
Hogescholen en universiteiten hebben een hoge mate van autonomie. Zij gaan over de inhoud van onderwijs en onderzoek. Instellingen bepalen dus zelf hoe ze de middelen voor onderwijs en onderzoek inzetten; ze hebben bestedingsvrijheid.
Dankzij interne waarborgen, zoals de Raad van Toezicht en medezeggenschap, heb ik er vertrouwen in dat instellingen op een zorgvuldige wijze keuzes zullen maken ten aanzien van hun onderzoek en onderwijsaanbod. Dit kunnen ook keuzes zijn die bepaalde vakgroepen raken.
Erkent u dat het problematisch is dat hier vakgroepen zullen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de effecten zullen zijn voor de kraptesectoren en voor onze economie als deze vakgroepen wegbezuinigd worden?
Er is geen direct verband te leggen tussen het schrappen van specifieke vakgroepen en de bezuinigingen van dit kabinet alsmede tussen het schrappen van specifieke vakgroepen en de economie. Ook is er geen direct verband te leggen tussen het sluiten van de vakgroepen en de in- en uitstroom van studenten en afgestudeerden in technische opleidingen, temeer omdat er geen opleidingen verdwijnen.
Erkent u dat we op dit moment al een tekort aan technici hebben in onze economie en dat het verdwijnen van vakgroepen bij de UT het tekort alleen maar zal vergroten?
Ja, er is een tekort aan technici, met name op mbo-niveau. Er zijn in veel vakgebieden grote tekorten en die houden de komende jaren aan. Het kabinet zet zich in om technici op te leiden, bijvoorbeeld met het actieplan groene en digitale banen en door bijvoorbeeld extra investeringen in het opleiden voor de microchipsector. Er is geen direct verband te leggen tussen het schrappen van specifieke vakgroepen en het aantal op te leiden technici.
Welke concrete acties gaat u nemen om het bovenstaande te voorkomen?
Naast de bovengenoemde acties vanuit de overheid, is het aan de hogescholen en universiteiten om zelf keuzes te maken over de inhoud van onderwijs en onderzoek. Hogescholen en universiteiten hebben een hoge mate van autonomie. Instellingen bepalen zelf hoe ze de middelen voor onderwijs en onderzoek inzetten: ze hebben bestedingsvrijheid. Bij de keuzes van instellingen spelen mogelijk de demografische krimp, de gestegen kosten en de bezuinigingen van dit kabinet een rol. De instellingen zullen naar verwachting de komende jaren meer scherpe keuzes maken. De universiteiten en hogescholen zijn op dit moment bezig met het inrichten van processen om gezamenlijk af te stemmen over het opleidingsaanbod en die beweging wil ik versterken. In mijn beleidsbrief4 vervolgonderwijs heb ik aangekondigd dat ik wil dat instellingen meer gezamenlijk afstemmen rondom opleidingsaanbod. Daarmee geef ik ook invulling aan de motie Martens-America5 zodat voorkomen wordt dat opleidingen zonder gezamenlijk overleg uit Nederland verdwijnen.
Waarop is het besluit in uw brief gebaseerd dat «niet alleen instellingen die gelegen zijn in een krimp- of grensregio een beroep op het regio-criterium kunnen doen, maar ook instellingen die in de nabijheid van een krimpregio liggen en van belang zijn voor de regio»?4
Ik heb gekozen om instellingen met vestigingen gelegen in de nabijheid van een krimpregio op te nemen in de reikwijdte van het criterium regionale omstandigheden, vanwege de bijdrage die deze instellingen kunnen leveren aan de vitaliteit van deze regio’s. De geografische afbakening van krimpregio’s, waarbij in de Wet internationalisering in balans (WIB) wordt aangesloten bij het elftal regio’s uit het Nationaal Programma Vitale Regio’s (NPVR), dekt niet altijd de volledige samenhang tussen regio en onderwijs. Om recht te doen aan de functie die nabijgelegen instellingen vervullen, biedt de WIB ruimte voor anderstalige opleidingen binnen instellingsvestigingen die in de directe omgeving van de krimpregio liggen en aantoonbaar van belang zijn voor de betreffende krimpregio. Deze keuze wordt ondersteund door signalen uit de internetconsultatie van de AMvB toets anderstalig onderwijs, waarin werd benadrukt dat ook instellingen buiten strikt afgebakende krimpregio’s een grote regionale rol spelen.
Hoe wordt dit criterium precies afgebakend en hoe wordt invulling gegeven aan deze afbakening?
De afbakening van dit criterium wordt uitgewerkt in de nota van wijziging die ik doorvoer naar aanleiding van het amendement Bontenbal c.s. Ik koers erop om de nota van wijziging voor de zomer aan uw Kamer te sturen.
Wat is de juridische onderbouwing voor het opnemen van dit criterium in het wetsvoorstel Wet internationalisering balans en is er juridisch advies ingewonnen over dit criterium? Zo ja, kan dit juridisch advies met de Kamer gedeeld worden?
De toets anderstalig onderwijs uit het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans is een doelmatigheidstoets. Doelmatigheid gaat over het effectief inzetten van publieke middelen om bepaalde doelen te bereiken. In het geval van het onderwijs gaat het om de inzet van overheidsgeld voor associate degree en bachelor opleidingen die een positieve maatschappelijke impact hebben. De onderbouwing van het regiocriterium is dus voornamelijk een maatschappelijk-economische onderbouwing en niet een juridische.
Het kabinet acht overheidsuitgaven aan anderstalige opleidingen doelmatig, voor zover deze bijdragen aan bredere maatschappelijke doelstellingen. In krimpregio’s betreft dit met name de bijdrage aan de regionale vitaliteit, bijvoorbeeld door de toestroom van internationaal talent naar de arbeidsmarkt of door het bevorderen van de regionale kennisinfrastructuur. In grensregio’s ligt de meerwaarde in het versterken van grensoverschrijdende economische ontwikkeling en sociale cohesie.
Over de nadere invulling van het regiocriterium is geen extern juridisch advies ingewonnen. Het wetsvoorstel is voorbereid door een ambtelijk team met onder meer wetgevingsjuristen en beleidsjuristen. De juridische blik vormt daarom een integraal onderdeel van de advisering en voorbereiding rond het wetsvoorstel. Het kabinet verwijst daartoe naar de beslisnota’s die bij het toezenden van het wetsvoorstel aan uw Kamer reeds openbaar gemaakt zijn.7
Hoe verhoudt de invulling van de regelgeving zich met de beoogde taakstelling op internationale studenten, zoals deze nog steeds in de OCW-begroting staat?
Ik vind het van belang te onderstrepen dat de toets anderstalig onderwijs niet als eigenstandige doelstelling heeft om de internationale instroom te beperken. De toets borgt de doelmatigheid van het anderstalige onderwijsaanbod en versterkt de positie van het Nederlands als onderwijs- en onderzoekstaal. De verwachting is dat de toets anderstalig onderwijs op termijn zal leiden tot een daling van het aantal anderstalige opleidingen. Dit kan als neveneffect hebben dat de internationale instroom daalt, wat een bijdrage levert aan de taakstelling, maar daar is de toets niet primair op gericht.
Door meer ruimte te bieden aan anderstalig onderwijs in de regio, wordt er ook meer ruimte geboden om daar de instroom van internationale studenten op peil te houden. «Regionale omstandigheden» is overigens niet de enige toestemmingsgrond op basis waarvan anderstalige opleidingen de doelmatigheid van hun taalkeuze kunnen aantonen. Er blijft ook ruimte voor maatwerk in de rest van Nederland. Wel zal de ruimte die er op macroniveau overblijft voor anderstalig onderwijs in andere gebieden, afhankelijk zijn van de mate waarin hogescholen en universiteiten in de regio worden ontzien.
Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomst van de toets, noch op de mate waarin de uitkomst bij zal dragen aan de invulling van de taakstelling op internationale studenten. Naast het wetsvoorstel hebben de instellingen en de regering ook beschikking over andere instrumenten om te kunnen sturen op de studentenstromen, zoals het wervings- en selectiebeleid, de fixusinstrumenten en bestuurlijke afspraken. Over de invulling van de resterende taakstelling wordt bij ontwerpbegroting 2026 een besluit genomen.
Deelt u de zorgen van onderwijsinstellingen dat deze bezuinigingen mogelijk zullen leiden tot nog meer ontslagen en tot het schrappen van opleidingen?
Ik begrijp dat de bezuinigingen, maar ook de dalende studentenaantallen en gestegen kosten erin kunnen resulteren dat instellingen keuzes moeten maken om hun organisatie financieel gezond te houden. Het is aan de individuele instelling hoe zij daar invulling aan geven.
Deelt u de zorg dat juist bij hogescholen en universiteiten met een regiofunctie dit tot problemen voor het onderwijs en de economie in de regio zal leiden?
Zie hiervoor het antwoord bij vraag 2.
Hoe gaat u dit voorkomen en bent u bereid om de bezuinigingen te heroverwegen?
Het kabinet staat achter de gemaakte keuzes en beschouwt de bezuinigingen als realistisch en uitvoerbaar. Om die reden ben ik niet voornemens de bezuinigingen te heroverwegen.
Hoe kijkt u naar de daling van het aantal studenten, zoals blijkt uit de gepubliceerde cijfers van de Universiteiten van Nederland (UNL) van 11 februari 2025?5
De instroom aan de universiteiten stagneert al enkele jaren, maar daalt nu voor het eerst licht. Vorig jaar stonden er in totaal 341.693 studenten ingeschreven bij de Nederlandse universiteiten. In het huidige collegejaar gaat het om in totaal 339.598 studenten. Wel zijn er verschillen tussen instellingen, regio’s en sectoren: zo stijgt de instroom bij technische bacheloropleidingen met 19%.
De universiteiten in Groningen, Maastricht en Nijmegen hebben in de afgelopen jaren stijgingen in de studentenaantallen gerapporteerd maar zien deze aantallen nu dalen. Omdat de krimp in studentenaantallen verschillend uitpakt voor instellingen, voor regio’s en per sector, heb ik in de beleidsbrief aangekondigd om een integrale aanpak uit te werken voor het hbo en wo. Deze aanpak bestaat uit twee elementen: het borgen van een macrodoelmatig, toegankelijk en kwalitatief goed opleidingsaanbod, en aanpassingen in de bekostigingssystematiek, o.a. gericht op stabilisatie. Ik zal uw Kamer later dit jaar over deze aanpak nader informeren.
Hoe kijkt u er tegenaan dat juist op universiteiten in Groningen, Maastricht en Nijmegen het aantal eerstejaars studenten daalt?6 Vindt u dit een zorgelijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 15.
Hoe kijkt u aan tegen het effect dat deze daling kan hebben op de regio waar deze universiteiten liggen?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht dat westerse scheepseigenaren miljarden verdienden met de verkoop van olietankers aan de Russische schaduwvloot |
|
Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van onder andere Follow the Money waaruit blijkt dat westerse scheepseigenaren miljarden verdiend hebben met de verkoop van oude, roestige olietankers aan de Russische schaduwvloot?1
Het is bijzonder zorgelijk dat Westerse scheepseigenaren miljarden hebben verdiend met de verkoop van olietankers aan de Russische schaduwvloot. Daartoe geldt sinds het 12e sanctiepakket tegen Rusland van december 2023 een verbod. De schaduwvloot ondermijnt de effectiviteit van sancties en het kabinet zet hard in op de bestrijding daarvan, daarom neem ik de inhoud van dit artikel zeer serieus en zal ik binnen de EU pleiten voor aanvullende maatregelen om deze verkoop te stoppen.
Klopt het dat momenteel slechts 68 van de naar schatting meer dan 600 olietankers van de Russische schaduwlijst op de Europese sanctielijst staan? Kunt u aangeven waarom er niet meer schepen van de schaduwvloot in de Europese Unie (EU) gesanctioneerd zijn?
Met de aanname van het 16e sanctiepakket tegen Rusland op 24 februari 2025 heeft de EU in totaal 153 schepen gesanctioneerd. 130 hiervan zijn olietankers die tot de schaduwvloot worden gerekend. De overige twintig betreffen onder andere schepen die betrokken zijn bij wapenleveranties aan Rusland uit Noord-Korea of de export van gestolen Oekraïens graan. Voor ieder schip geldt dat er een gedegen bewijspakket moet worden samengesteld dat ook stand kan houden bij de rechter. Nederland geldt binnen de EU als aanjager door bewijspakketten te leveren, kennis en ervaring te delen met andere lidstaten en te coördineren met G7-partners. Mede dankzij de inspanningen van Nederland zal er naar verwachting in het zeventiende pakket weer een stap in de goede richting wordt gezet.
Kunt u aangeven hoeveel van de 230 schepen die door westerse scheepseigenaren verkocht zijn momenteel gesanctioneerd zijn?
Op dit moment zijn 19 van deze schepen door de EU gesanctioneerd.
Bent u van mening dat westerse bedrijven die olietankers verkocht hebben, die uiteindelijk onderdeel van de schaduwvloot zijn geworden, voorafgaand aan de verkoop afdoende due-dilligence onderzoek hebben uitgevoerd? Zo niet, welke sanctie staat hierop?
De EU-sanctieverordening tegen Rusland bevat sinds het 12e sanctiepakket van december 2023 een duidelijk verbod om tankers te verkopen als bekend is dat die gebruikt gaan worden in Rusland. In de praktijk blijkt het lastig om dit vooraf te bewijzen, mede omdat de schaduwvloot gebruikt maakt van complexe eigendomsstructuren. Het is aan de relevante handhavingsentiteiten om vast te stellen of bedrijven voldoende due-dilligence hebben uitgevoerd.
Het niet voldoen aan deze verplichting staat gelijk aan het overtreden van de EU-sanctieverordening en betreft daarmee een economisch delict. Strafmaat hiervoor is vastgelegd in de Wet economische delicten, en omvat een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie. Onder bepaalde omstandigheden kan ook een geldboete van de zesde categorie worden opgelegd. Daarnaast kan wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen.
Het kabinet wil dat er EU-breed meer tegen wordt gedaan en roept daar ook toe op. Het is uiteindelijk aan de Europese Commissie om lidstaten aan te spreken op de nationale naleving van de sanctiemaatregelen.
Sinds wanneer zijn verkopers verplicht om te controleren of hun schepen niet gebruikt zullen worden om sancties te omzeilen? Welke sanctie kan er opgelegd worden als een verkoper dit onvoldoende controleert?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid zich binnen de EU in te zetten voor het sanctioneren van in ieder geval alle olietankers die door de Verenigde Staten gesanctioneerd zijn? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inzet is om de lijst met gesanctioneerde schepen van de schaduwvloot voortdurend te updaten en hier actief aan bij te dragen. Voor Nederland is het leidend dat de schepen die aangedragen worden veel impact hebben, juridische houdbaar zijn en dat er consensus over bereikt kan worden onder EU lidstaten. Binnen de kaders van deze principes zet Nederland zich – conform de motie Dassen c.s. (21 501-02, nr. 3010) in voor het synchroniseren van gesanctioneerde schepen van de schaduwvloot met G7-partners.
Bent u bereid zich in te zetten voor het bestraffen van westerse bedrijven die olietankers hebben verkocht die bij de Russische schaduwvloot terecht zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Indien er signalen zijn dat bedrijven sancties overtreden wordt hier altijd onderzoek naar gedaan en waar nodig wordt er handhavend opgetreden. Dergelijk optreden is aan het OM.
Bent u bereid met de Griekse regering te overleggen over hun aanpak van dit probleem, nu de verkoop van de olietankers zich blijkens het artikel in grote mate daar heeft voorgedaan?
Het kabinet voert over het verder bestrijden van de Russische schaduwvloot een voortdurende dialoog met EU-instellingen en -lidstaten en blijft dit met volle inzet doen.
De Nederlandse aanwezigheid bij de vergadering van het Verdrag inzake het verbod op kernwapens |
|
Jan Paternotte (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de aangenomen motie van de leden Van Dijk en Sjoerdsma (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2497), waarmee de Tweede Kamer de Nederlandse regering verzocht om als waarnemer aanwezig te zijn bij de vergadering van het Verdrag inzake het verbod op kernwapens (TPNW)?
Ja.
Bent u van mening dat het voor Nederland en de Nederlandse informatiepositie inzake het kernwapenvraagstuk, ondanks het feit dat Nederland geen ondertekenaar van het TPNW is, van diplomatieke meerwaarde kan zijn om aan de vergadering van de verdragspartijen deel te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland heeft een uitstekende diplomatieke informatiepositie inzake het kernwapenvraagstuk. Daarnaast heeft de Nederlandse delegatie die deelnam aan de eerste vergadering van statenpartijen van het TPNW vastgesteld dat de besprekingen, zowel inhoudelijk als wat betreft de opbouw van relaties met deelnemende partijen, geen meerwaarde biedt ten opzichte van de reeds bestaande diplomatieke uitwisseling in het kader van het Non-Proliferatieverdrag (NPV).
Is Nederland voornemens om als waarnemer deel te nemen aan de vergadering van de verdragspartijen tussen 3 en 7 maart 2025? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals toegelicht in de reactie van het kabinet op de motie Van Dijk/ Sjoerdsma (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2497), acht het kabinet hernieuwde deelname aan een vergadering van statenpartijen van het TPNW niet zinvol.1
De acuut dreigende uitzetting van Oeigoeren in Thailand |
|
Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA), Don Ceder (CU), Tom van der Lee (GL), Christine Teunissen (PvdD), Isa Kahraman (NSC), Eric van der Burg (VVD) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Hell on earth»: Deportation looms for Uyghurs held in Thailand»?1
Ja.
Bent u bekend met de berichten over de acuut dreigende uitzetting van 48 in Thailand vastgehouden Oeigoeren naar China?
Ja.
Bent u het eens dat deze dreigende uitlevering in strijd is met het internationaal onderschreven principe van non-refoulement, gezien het bijzonder grote risico op ernstige mensenrechtenschendingen bij terugkeer naar China?
Ja.
Hoe beoordeelt u op dit moment de mensenrechtensituatie in Xinjiang, in het bijzonder voor de Oeigoerse gemeenschap, en welke specifieke risico’s zouden deze mannen bij terugkeer lopen?
De negatieve trend in de mensenrechtensituatie in China blijft reden geven tot zorg. De druk op de rechten van etnische minderheden neemt verder toe en de situatie van de Oeigoeren blijft in het bijzonder zorgelijk. De uitgebreide surveillance infrastructuur in Xinjiang maakt vergaande controle op activiteiten en reisbewegingen van Oeigoeren mogelijk. Waarschuwingen vanuit het maatschappelijk middenveld en VN-experts richtten zich in de afgelopen jaren onder meer op grootschalige arbitraire detentie, dwangarbeid, beperkingen op de vrijheden van beweging, meningsuiting en religie, het recht op privacy en reproductieve rechten. De groep loopt bij gedwongen terugkeer een reëel risico op foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, zoals recent bevestigd door VN experts.2
Nederland dringt bij de Chinese autoriteiten aan op de implementatie van de aanbevelingen van het rapport van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten uit 20223, dat sprak van mogelijke internationale misdaden, in het bijzonder misdaden tegen de menselijkheid. Het beleid en het juridische kader dat hieraan ten grondslag ligt is nog altijd van kracht, bevestigde het kantoor van de VN Hoge Commissaris in augustus 20244. In het rapport roept de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten de internationale gemeenschap op om Oeigoeren en andere moslimminderheden niet gedwongen terug te sturen naar China. De situatie in Xinjiang is onlangs door Nederland nog aan de orde gesteld tijdens het bezoek van de Chinese vicepremier DING aan Nederland.
Heeft Nederland reeds diplomatiek contact gezocht met de Thaise autoriteiten om de uitzetting te voorkomen, en hen actief herinnerd aan hun verplichtingen onder het internationaal recht? Zo nee, bent u bereid dit op de kortst mogelijke termijn te doen?
Nederland heeft op verschillende manieren, zowel mondeling als schriftelijk en zowel bilateraal als in EU-verband de dringende oproep aan de Thaise autoriteiten gedaan om de 48 Oeigoeren niet uit te leveren, de detentie te beëindigen en – als voorgaande niet gebeurt – de leefomstandigheden voor de groep te verbeteren en UNHCR toegang te geven tot de gevangenen. Daarbij is nadrukkelijk verzocht het principe van non-refoulement te respecteren vanwege de serieuze risico’s bij terugkeer naar China.
Bent u zo nodig bereid binnen de Europese Unie en met andere landen met een actieve mensenrechtenagenda te pleiten voor een gezamenlijke aanpak om uitzetting van Oeigoeren naar China te voorkomen, bijvoorbeeld door opvangmogelijkheden in derde landen te bespreken?
Nederland staat in nauw contact met EU- en andere gelijkgezinde landen en UNHCR over alle mogelijke acties die de situatie van deze groep kunnen verbeteren. In dit kader houdt Nederland ook vinger aan de pols of landen bereid zijn om personen uit deze groep asiel te verlenen. Er zijn nog geen signalen van landen die dit aan Thailand hebben aangeboden en waarmee de Thaise overheid heeft ingestemd. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwgezet volgen en de Thaise autoriteiten waar nodig aanspreken.
Waar het Nederland betreft gaat het Ministerie van Asiel en Migratie over hervestiging van mensen die toebehoren aan het jaarlijkse nationale quotum voor UNHCR-vluchtelingen.
Wilt u, gezien de acute dreiging van uitzetting en de ernstige risico’s voor deze Oeigoeren, deze vragen beantwoorden voor het debat over de informele Europese Raad op 29 januari?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De digitale openbaarmaking van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging. |
|
Jan Paternotte (D66), Diederik van Dijk (SGP), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven wanneer belanghebbenden wel goed in het archief kunnen zoeken op namen van oorlogsslachtoffers danwel van mensen die verdacht werden van collaboratie?
Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) bestaat uit dossiers van personen die na de Tweede Wereldoorlog zijn onderzocht op samenwerking met de Duitse bezetter. Deze dossiers bevatten niet alleen informatie over personen die zijn onderzocht, maar ook een schat aan informatie over slachtoffers, verzetsstrijders en anderen. De manier waarop het papieren archief is geordend maakt echter dat er tot nu toe uitsluitend op dossiernaam – de naam van degene die is onderzocht – in gezocht kan worden. In deze hoedanigheid is het al 25 jaar als beperkt openbaar archief opvraagbaar geweest bij het Nationaal Archief, mits je de naam van de dossierhouder kent. Dat is voor nabestaanden van slachtoffers maar zelden het geval.
Dit is de reden dat er de laatste jaren intensief gewerkt is aan het digitaliseren, full-text doorzoekbaar maken en contextualiseren van dit archief. Hierover is uw Kamer eerder op 12 april dit jaar1 en 9 november 20222 geïnformeerd door de toenmalig Staatssecretaris van VWS over geïnformeerd in de voortgangsrapportages Oorlogsgetroffenen en Herinnering Tweede Wereldoorlog. Daarmee wordt het archief veel toegankelijker en kan er beter onderzoek in worden gedaan.
Nu de geplande online toegankelijkheid van de dossiers is uitgesteld,3 werken het Nationaal Archief en de consortiumpartners van Oorlog voor de Rechter4 hard aan een tijdelijke voorziening die het alsnog mogelijk maakt om bij het Nationaal Archief in Den Haag onder voorwaarden het reeds gedigitaliseerde deel van het CABR digitaal en full-text te doorzoeken. Het is voor mij belangrijk om die verbeterde toegankelijkheid tot het CABR te kunnen bieden aan nabestaanden (met name van slachtoffers), onderzoekers en vanwege educatiedoeleinden onder andere over de Holocaust, binnen de grenzen van de huidige wetgeving. Ik streef ernaar deze tijdelijke voorziening zo vroeg mogelijk in Q2 operationeel te hebben.
De online toegankelijkheid betreft alleen dossiers van overleden personen. Toch is het niet uit te sluiten dat binnen die dossiers namen of kenmerken van nog levende personen worden gevonden. Daarom werk ik aan een wetswijziging om de toegang tot overheidsarchieven te verruimen. Hierin komt een duidelijke juridische grondslag om bij toegang tot archieven met daarin gegevens van nog levende personen een belangenafweging te kunnen maken tussen het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de belangen die gediend zijn bij toegang tot het archief. Hierbij neem ik ook de wijze waarop archieven digitaal en online raadpleegbaar gemaakt kunnen worden mee, zodat archieven relevant blijven in het digitale tijdperk. Hiermee wil ik recht doen aan het maatschappelijke belang om dit soort archieven voor een breed publiek toegankelijk te maken. Deze wetswijziging zal nog voor het einde van dit kwartaal in internetconsultatie worden gebracht.
Ik realiseer me dat de tijdelijke voorziening verre van ideaal is en niet aan de verwachte vraag kan voldoen. Daarbij realiseer ik me ook dat nabestaanden graag antwoorden willen krijgen op de vragen die zij hebben. Overigens zou bij volledige openbaarheid ook maar een deel van de dossiers online digitaal doorzoekbaar zijn geweest, aangezien nu ongeveer een derde van het CABR is gescand. De verwachting is dat het volledige archief pas tegen het einde van 2026 gescand zal zijn. Tot die tijd levert full-text zoeken door het archief dus mogelijk incomplete resultaten op.
Ik hecht er desondanks belang aan snel een structurele oplossing mogelijk te maken, mede omwille van het suboptimale karakter van de tijdelijke voorziening. Deze archieven zijn van onschatbare waarde voor nabestaanden die zoeken naar antwoorden, voor historisch onderzoek, educatie en maatschappelijke bewustwording.
Kunt u aangeven hoe u uw toezegging in het vragenuur van 14 januari 2025 om het archief zo snel mogelijk digitaal doorzoekbaar te maken gaat concretiseren?
Zie het antwoord bij vraag 1 wat betreft de tijdelijke voorziening en vraag 3,4 en 6 voor wat betreft de wetswijziging.
Welke wettelijke grondslag wilt u creëren om de belangenafweging tussen het maatschappelijk belang en privacy beter de garanderen?
Ik wil vóór eind maart een conceptwetsvoorstel in consultatie brengen die de door de Autoriteit persoonsgegevens (AP) gemiste grondslag zal creëren voor toegang tot archieven met gewone, bijzondere en strafrechtelijke persoonsgegevens. Hiermee wil ik ruimte creëren voor een belangenafweging tussen openbaarheid en privacy bij de (wijze van) verstrekking van (bijzondere en strafrechtelijke) persoonsgegevens door archiefdiensten. Hierbij neem ik ook de wijze waarop archieven digitaal en online raadpleegbaar gemaakt kunnen worden mee, zodat archieven relevant blijven in het digitale tijdperk. Ik betrek ook overweging 158 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)5 in de voorbereiding (een van de aanbevelingen van de International Holocaust Remembrance Alliance, die Nederland onderschreven heeft). Tegelijkertijd zie ik de reikwijdte van dit wetsvoorstel breder dan enkel de oorlog- en Holocaustgerelateerde archieven. Hiermee wil ik recht doen aan het maatschappelijke belang om archieven zoals het CABR voor een breed publiek toegankelijk te maken en het recht op toegang tot overheidsinformatie en cultureel erfgoed.
Ik zie deze wetswijziging nadrukkelijk als onderdeel van de bredere ambitie van het kabinet om onze democratische rechtsstaat te verstevigen. Mijn inzet is er op gericht de wetswijziging zo spoedig vastgesteld te krijgen en in werking te laten treden, maar uiteraard moet hierbij een zorgvuldig wetstraject worden gevolgd waarbij verschillende partijen de mogelijkheid krijgen om te adviseren, zoals in ieder geval de AP, de algemene rijksarchivaris (ARA) en het Adviescollege Openbaarheid en informatiehuishouding (ACOI).
De wijziging wordt geregeld in een apart wetsvoorstel, los van de reeds bij uw Kamer ingediende bredere modernisering van de Archiefwet. Een eigenstandig wetsvoorstel waarborgt een zorgvuldige afweging, mede door de betrokkenheid van eerdergenoemde partijen. De kans is daarbij groot dat een apart wetsvoorstel sneller in werking kan treden dan de bredere modernisering van de Archiefwet, die afhankelijk is van de afronding van lagere regelgeving. De bredere gemoderniseerde wet zal namelijk naar verwachting niet eerder dan 1 juli 2026 in werking treden.
Wat is het tijdpad van het wetstraject waarin deze wettelijke grondslag wordt gecreëerd, zoals u suggereert?
Ik wil het wetsvoorstel uiterlijk eind maart in consultatie brengen. Deze consultatie zal in ieder geval een internetconsultatie, een uitvoeringstoets en enkele adviesaanvragen (zie vraag 3) behelzen. Daarna volgt de adviesaanvraag bij de Afdeling advisering van de Raad van State en tot slot behandeling door uw Kamer en daarna de Eerste Kamer. Ik zet vaart achter deze wetswijziging en ik zal ook vragen aan de organisaties die advies zullen moeten uitbrengen om hier voorrang aan te geven.
Bent u bereid dit wetsvoorstel op korte termijn voor spoedadvies aan de Raad van State voor te leggen?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4.
Wanneer kan de Kamer deze spoedwet verwachten?
Met een start van de consultatie eind maart en na de consultatiefase het adviestraject bij de Raad van State verwacht ik deze zomer het wetsvoorstel bij uw Kamer in te kunnen dienen.
Welke juridische bezwaren heeft de Autoriteit Persoonsgegevens precies bij het voorstel van het NIOD om zo snel mogelijk een gesloten digitale omgeving te creëren en hoe kunnen deze bezwaren weggenomen worden?
Naar aanleiding van de privacy risico’s die de AP heeft geconstateerd ten aanzien van de (online) openbaarmaking van het CABR, heb ik de openbaarheidsbeperking op het CABR verlengd.6 Dit betekent dat aan inzage in zowel de papieren dossiers als de gescande digitaal doorzoekbare dossiers een aantal randvoorwaarden zijn verbonden: het is enkel toegankelijk voor belanghebbenden zoals onderzoekers en nabestaanden, en op de studiezaal zijn maatregelen genomen, zoals maatregelen die voorkomen dat kopieën worden gemaakt van de archieven. De oplossing die het NIOD voorstelt biedt deze garanties niet. Ik heb contact gehad met de AP hierover en zij beoordelen dat op dezelfde manier. De AP is van mening dat het binnen het huidige wettelijke kader niet toegestaan is om bij inzage kopieën te maken van documenten met daarin bijzondere of strafrechtelijke persoonsgegevens. Dat dat niet gebeurt is binnen het voorstel van het NIOD, voor zover ik dat heb kunnen beoordelen, niet voldoende te waarborgen.
U heeft aangegeven dat er meer locaties komen waarin mensen het archief kunnen doorzoeken. Wanneer zijn die locaties precies beschikbaar, welke locaties worden dit en hoe kunnen mensen daar zo snel mogelijk terecht?
De tijdelijke voorziening wordt in eerste instantie bij het Nationaal Archief ingericht. Ik ben in gesprek met de 11 Regionaal Historische Centra hoe we deze tijdelijke voorziening zo snel mogelijk ook daar kunnen aanbieden. Het is daarbij van belang dat de tijdelijke voorziening eerst operationeel is bij het Nationaal Archief en enige tijd wordt gemonitord om ons ervan te vergewissen dat de waarborgen ook in de praktijk werken. Ik zet er op in dat nog voor de zomer een start kan worden gemaakt met de inrichting op deze regionale plekken. Mochten er meer locaties in beeld komen waar dit juridisch en praktisch mogelijk en haalbaar is dan sta ik daar ook open voor. Deze locaties moeten wel kunnen voldoen aan dezelfde randvoorwaarden ter bescherming van persoonsgegevens, als de tijdelijke voorziening bij het Nationaal Archief. Locaties die gewend zijn te werken met het verlenen van inzage in archieven en het toezicht daarop, liggen daarbij het meest voor de hand.
Klopt het dat noch de Autoriteit Persoonsgegevens, noch het Nationaal Archief, noch het NIOD, noch de organisaties van Joodse nabestaanden en verzetsstrijders heeft gevraagd om wél de namen, maar niet de achterliggende informatie online te zetten?
Nee dat klopt niet, het Nationaal Archief stond deze wijze voor en ik onderschrijf de noodzakelijkheid daarvan. De index van dit archief is nu eenmaal ingedeeld op basis van de naam van degenen die onderzocht zijn. Het online beschikbaar maken van deze (namen)index vormt daarmee de enige manier om te weten welke dossiers kunnen worden opgevraagd bij het Nationaal Archief. De ervaringen bij het Nationaal Archief laten nu al zien dat de index op de site van Oorlog voor de Rechter voor veel mensen de drempel verlaagt om te zoeken naar hun familie. Die vorm van toegankelijkheid is waar ik voor sta.
Het online publiceren van de index is daarnaast een keuze die gemaakt is met instemming van de consortiumpartners van het project Oorlog voor de Rechter. De belangenorganisaties uit het Ethisch Beraad zijn niet betrokken geweest bij deze keuze. De AP tot slot richt zich op het toezicht op de bescherming van persoonsgegevens en deze bescherming strekt zich niet uit tot overleden personen. Op de namenindex staan uitsluitend namen van overleden personen.
Uiteraard snap ik de gevoelens die dit oproept heel goed. Het archief en de namenindex zijn een weergave van de chaotische periode na de oorlog. Ik wil nog eens benadrukken dat er grote diversiteit zit in de levensloop van de mensen die een dossier hebben in het CABR. Dat gaat van bewezen collaborateurs, tot valselijk beschuldigden of mensen die verdacht werden enkel vanwege hun Duitse nationaliteit of juist vanwege hun verzetswerk wat soms omgang met de Duitse bezetter vereiste. Dit archief spoort ons aan genuanceerd naar het verleden te kijken en kan ons veel leren over de vele schakeringen tussen goed en fout en hoe het oordelen daarover in de loop der tijd verandert. Het in het context plaatsen van het CABR is daarbij van groot belang. Ik streef er naar zo snel mogelijk ook de dossiers laagdrempelig toegankelijk te maken. Daarvoor werk ik samen met de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport, die verantwoordelijk is voor het beleid oorlogsgetroffenen en herinnering Tweede Wereldoorlog.
Waarom bent u dan toch overgegaan tot dit besluit?
Zie het antwoord op vraag 9.
Hoe kijkt u terug op het besluit om wel de namen, maar niet de achterliggende dossiers online doorzoekbaar te maken?
Ik snap de gevoeligheden en de emoties die dit oproept heel goed. Zoals uiteengezet bij vraag 9, onderschrijf ik nog steeds het belang van het online publiceren van de namenindex. Dit vormt het enige aanknopingspunt voor belanghebbenden om te weten welke papieren dossiers opgevraagd kunnen worden om in te zien bij het Nationaal Archief. Deze vorm van toegankelijkheid is belangrijk om te bieden, juist nu online toegang tot het gedigitaliseerde deel van het archief nog niet mogelijk is gelet op de waarschuwing van de AP. Daarnaast wil ik met de wetswijziging bewerkstelligen dat er een duidelijke juridische grondslag komt om bij toegang tot archieven met daarin gegevens van nog levende personen een belangenafweging te kunnen maken tussen het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de belangen die gediend zijn bij toegang tot het archief. Op basis daarvan zal het dan wel mogelijk zijn om online toegang te bieden tot de dossiers.
Het bericht ’Duizenden pechstudenten lopen ook nog compensatie mis: 'Alsof mijn papiertje niet volwaardig is'’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht ««Duizenden pechstudenten lopen ook nog compensatie mis: «Alsof mijn papiertje niet volwaardig is»»?1
Ja.
Is het waar dat universitaire studenten die onder het leenstelsel een bacheloropleiding hebben afgerond, geen recht hebben op de compensatie van ruim € 2.000 als zij geen masteropleiding hebben voltooid?
Er zijn twee tegemoetkomingen die vanaf 2025 uitgekeerd gaan worden: de tegemoetkoming studievoucher en de tegemoetkoming leenstelsel.2 De vraag van uw Kamer heeft slechts betrekking op de tegemoetkoming studievoucher. De tegemoetkoming studievoucher is bedoeld om (oud-)studenten die in de studiejaren 2015–2016 tot en met 2018–2019 voor het eerst studiefinanciering hebben ontvangen tegemoet te komen, omdat zij niet hebben kunnen profiteren van de kwaliteitsinvesteringen die zijn betaald met het afschaffen van de basisbeurs. Voor de tegemoetkoming studievoucher geldt inderdaad dat een student zowel een wo-bachelor- als een wo-masterdiploma moet hebben behaald om aan de diploma-eis te voldoen.
Is het waar dat hbo-studenten die een bacheloropleiding hebben afgerond wél in aanmerking komen voor de volledige compensatie, terwijl universitaire studenten met enkel een bachelor dat niet doen? Zo ja, hoe verklaart u dit verschil?
Zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 2 geldt dat alleen voor de tegemoetkoming studievoucher. Voor deze afbakening van de doelgroep is reeds in 2015, bij invoering van het leenstelsel, gekozen in de Wet studievoorschot hoger onderwijs.3
Met de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs in 2023 zijn deze studievoorschotvouchers, op verzoek van uw Kamer en de studentenorganisaties, omgezet in een financiële tegemoetkoming.4 De doelgroep is, in lijn met door uw Kamer aangenomen moties over een tegemoetkoming voor studenten die al aanspraak konden maken op een voucher, gelijk gebleven aan de oorspronkelijke doelgroep. Deze afbakening is bij de behandeling van de Wet herinvoering basisbeurs in 2023 opnieuw gewogen, en wederom goedbevonden, door het parlement.
Kunt u uiteenzetten waarom de compensatieregeling voor universitaire studenten afhankelijk is gemaakt van het afronden van een masteropleiding en acht u dit onderscheid tussen hbo- en universitaire studenten rechtvaardig?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit onderscheid zich tot het uitgangspunt van gelijke behandeling van studenten, ongeacht de aard van hun opleiding, binnen het onderwijs?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zou de financiële en administratieve impact zijn van een aanpassing waarbij alle studenten die onder het leenstelsel een bacheloropleiding hebben afgerond, in aanmerking komen voor dezelfde compensatie?
Dit zou een uitbreiding van de in 2015 vastgestelde doelgroep betekenen. Een exacte schatting is niet mogelijk aangezien de reguliere diplomatermijn loopt tot en met 20295. Het is derhalve nog niet duidelijk welk deel van de wo-studenten die nu alleen een bachelordiploma heeft behaald, nog een wo-masterdiploma gaat behalen ultimo 2029. Grofweg zou het kunnen gaan om een uitbreiding van de doelgroep met circa 20.000 studenten voor de tegemoetkoming studievoucher, wat extra dekking vereist van circa € 44 miljoen. Bovendien vergt dit een wetswijziging en substantiële aanpassingen in de uitvoering met de bijbehorende additionele doorlooptijd.
Hoe heeft DUO deze regeling gecommuniceerd aan studenten, en is daarbij expliciet gemaakt dat universitaire studenten zonder master geen aanspraak maken op de volledige compensatie? Zo ja, waarom is deze nuance niet eerder onder de aandacht gebracht?
DUO heeft in 2015 bij invoering van het leenstelsel de voorwaarden voor de studievoorschotvouchers, waaronder de diploma-eis, kenbaar gemaakt richting (oud-)studenten, onder andere via de website en berichten via Mijn DUO. Ook bij de wijziging van de vormgeving van een voucher naar een tegemoetkoming in 2023 zijn (oud-)studenten geïnformeerd via een mailing en via de website. Daarbij is wederom gecommuniceerd over de voorwaarden voor de tegemoetkoming studievoucher.
Bent u bereid de compensatieregeling aan te passen zodat u hbo- en wo-studenten gelijk behandelt?
Zoals duidelijk gemaakt in antwoord op vraag 3, 4, 5 en 6 is het parlement in 2015 bij invoering van het leenstelsel akkoord gegaan met de afbakening van de doelgroep voor de studievoorschotvoucher. DUO heeft destijds de voorwaarden voor de studievoorschotvouchers, waaronder de diploma-eis, kenbaar gemaakt richting (oud-)studenten. Vervolgens is het parlement wederom in 2023 bij het wetvoorstel herinvoering basisbeurs akkoord gegaan met de afbakening van de doelgroep. Opnieuw zijn studenten in 2023 geïnformeerd over de voorwaarden. Daarin is ook de wijziging van de vormgeving van een voucher naar een tegemoetkoming richting (oud)-studenten gecommuniceerd. Het opnieuw wegen van de afbakening van de doelgroep (voor een derde keer) vind ik in het kader van stabiel overheidsbeleid onwenselijk. De uitbreiding zou bovendien extra financiële middelen vereisen, die middelen zijn niet voorhanden. Daarnaast is de huidige afbakening in lijn met de wens van uw Kamer om de oorspronkelijke doelgroep aan te houden, waar beide Kamers bij de herinvoering van de basisbeurs opnieuw mee hebben ingestemd. Aanpassing lijkt mij daarom niet wenselijk. Tot slot wil ik nogmaals benoemen dat de studenten die alleen een wo-bachelordiploma hebben behaald, mits zij aan de overige voorwaarden voldoen in aanmerking komen voor de in 2023 vastgestelde tegemoetkoming leenstelsel.
Het nieuws dat Russische geheim agenten met vissersschepen naar Nederland kunnen reizen |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Sarah Dobbe (SP), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Barry Madlener (minister ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) alle schepen met vis afkomstig uit Rusland volledig inspecteren, ongeacht de vlag waaronder deze schepen varen? Zo nee, waarom niet?1
Nee, het is niet mogelijk om alle schepen met Russische vis aan boord te controleren. De NVWA inspecteert in het kader van de IUU regels (regels tegen illegale visvangst) vaartuigen van derde landen conform de daarvoor geldende benchmarks (minimumvereisten) die zijn vastgelegd in Europese verordeningen. Dat betekent dat voorafgaand aan het verlenen van de toestemming tot binnenvaren van Nederlandse havens een 100% documentcontrole wordt uitgevoerd op de vangstdocumentatie.
Voor alle vis die voor het eerst wordt aangeland geldt een 100% weegverplichting door de marktpartij waarop de NVWA toezicht houdt. Voor alle vis die al eerder (in een ander land) is aangeland geldt dat de weegverplichting daar uitgevoerd dient te worden. Op basis van risico-indicatoren houdt de NVWA risico-gebaseerd toezicht op vaartuigen van derde landen. Hiermee voldoet Nederland aan de wettelijke voorschriften zoals deze zijn opgenomen in Europese verordeningen.
De NVWA voert geen controles uit op vis die via containers in Rotterdam binnenkomen om vervolgens als gehele container vrijwel direct door te gaan naar een ander land (transit vis).
Kan bij het constateren van overtredingen van vangstquota of ondermaatse vis, niet alleen een boete worden gegeven maar ook de volledige vracht in beslag worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de NVWA heeft niet de bevoegdheid om controles uit te voeren op vangstquota van vaartuigen van derde landen. De vlaggenstaat van het vaartuig is zelf verantwoordelijk voor het controleren van en handhaven op de vangstquota.
Wel eist de NVWA voorafgaand aan de toelating tot de Europese markt, bij afwijkingen van de gemelde hoeveelheid visserijproducten die tijdens een controle op de aanlanding worden vastgesteld, een vervangend vangstcertificaat met daarop de hoeveelheden die tijdens een controle zijn vastgesteld. Wanneer niet aan de geldende voorwaarden wordt voldaan wordt een Proces Verbaal opgemaakt dat door het Openbaar Ministerie in behandeling wordt genomen.
Hoeveel boetes zijn er al gegeven bij de invoer van Russische vis? Kunt u een overzicht geven van de inspecties en boetes (in euro’s) van ingevoerde Russische vis sinds 24 februari 2022?
De NVWA voert een 100% documentcontrole uit op alle aanlandingen van vis in Nederland. Daarnaast worden conform de benchmark fysieke inspecties uitgevoerd. Dit levert voor de afgelopen drie jaar het volgende beeld op. In 2022 werden acht inspecties uitgevoerd op aanlandingen van Russische vis, in 2023 werden negen inspecties uitgevoerd en in 2024 waren dat er zeven. Er werden geen boetes uitgedeeld.
Bent u bereid op Europees niveau in te zetten op een boycot van Russische witvis, in aanvulling op al bestaande Europese Unie (EU)-sancties van Russische kaviaar en schelpdieren? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet liggen alle opties voor aanvullende sancties op tafel om de druk op Rusland verder te verhogen. Daarbij gelden de randvoorwaarden van leveringszekerheid, juridische houdbaarheid en unanimiteit. In het licht van de door de Kamer aangenomen motie Teunissen CS2 is het kabinet voorstander van het verkennen van de mogelijkheden tot een importverbod op Russische witvis. Van belang is daarbij dat analyse van de Commissie uitwijst dat dit geen onacceptabele prijsverhogingen veroorzaakt en dat transit naar derde landen mogelijk blijft in het belang van de wereldwijde voedselzekerheid. In algemene zin geldt dat Europa veel meer vis consumeert dan het zelf produceert en voor de eigen visconsumptie in aanzienlijke mate afhankelijk is van import uit derde landen, waaronder Rusland.3 Volgens het onlangs gepubliceerde rapport «EU Seafood Supply Synopsis 2024» is Rusland (naast Noorwegen) wereldwijd een grote leverancier van witvis en is 34% van de in de EU visverwerkingsketen verwerkte witvis direct afkomstig uit Rusland. Veel van deze vis wordt verwerkt in de EU visverwerkende voedselketen in voedselproducten (o.a. vissticks, kibbeling en lekkerbek, maar ook onverwerkte kabeljauw, en ook schelvis en schol) welke bij een importverbod geraakt zal worden.
Kan Nederland in de EU en bij de Verenigde Staten bepleiten om het Russische bedrijf Norebo, direct gelinkt aan het Kremlin, op de sanctielijst te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 reeds is aangegeven, liggen voor het kabinet alle opties op tafel om de druk op Rusland op te voeren door middel van aanvullende sancties. Naast juridische houdbaarheid zijn hiervoor het niet onevenredig raken van grote humanitaire belangen als voedzekerheid van belang. Mede vanwege het verrassingseffect kan niet worden ingegaan op mogelijke concrete doelwitten voor individuele maatregelen.
Kan Nederland er bij de Noorse overheid op aandringen om vervoer en transport van Russische vis op schepen die onder Noorse vlag varen vanuit Rusland te staken? Zo nee, waarom niet?
Noorwegen heeft, net als de EU, beperkingen opgelegd aan de import van goederen vanuit Rusland. Een uitzondering hierop, zowel binnen de EU als Noorwegen, is vis. Russische vis kan daarom ongehinderd door schepen die onder Noorse vlag varen ingevoerd worden vanuit Rusland. Nederland kan er derhalve dus niet bij de Noorse overheid op aandringen, om de import van Russische vis vervoerd door Noorse schepen te staken.
Kan de Nederlandse overheid een verbod instellen voor Russische bemensing in Nederlandse havens, zoals ook is gedaan bij Russische schepen vanwege risico’s van veiligheid en spionage, gezien het feit dat Pointer heeft aangetoond dat de schepen van Noreba onder de Noorse vlag varen met Russische bemensing inclusief vanuit de FSB?
In de EU sanctieverordening zijn geen bepalingen opgenomen in relatie tot Russische bemensing in Nederlandse of Europese havens. Nederland voegt nationaal geen regelgeving toe aan de EU sanctiemaatregelen. Desalniettemin worden er maatregelen getroffen om de dreiging van spionage door statelijke actoren tegen te gaan. Zo wordt er onder coördinatie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in het kader van de aanpak statelijke dreigingen ingezet op het verhogen van de weerbaarheid tegen spionageactiviteiten. Het wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionageactiviteiten, dat uw Kamer op 14 mei jl. heeft aangenomen, maakt het daarnaast mogelijk om strafrechtelijk op te treden tegen meer vormen van spionage dan nu het geval is. Doel van het wetsvoorstel is om onze nationale veiligheid, de veiligheid van personen, vitale infrastructuur en hoogwaardige technologieën beter te kunnen blijven beschermen. Het wetsvoorstel wordt op dit moment behandeld in de Eerste Kamer.
Wat gaat het kabinet doen om de miljarden financiering van Rusland, via Nederland en middels de vishandel in Velsen of andere Nederlandse havens, onmogelijk te maken?
Via de havens van Nederland wordt Russische witvis zowel de EU in geïmporteerd als overgeslagen en doorgevoerd naar derde landen. Volgens het recentelijk door de Universiteit van Wageningen gepubliceerde rapport De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband4 bedroeg voor Nederland de totale importwaarde van vis en zeevruchten uit Rusland 96.1 miljoen euro voor 2023. Deze (wit)vis wordt in Nederland, evenals import elders in Europa, merendeels verwerkt in de voedselketen voor consumptie in de EU; een deel wordt na verwerking ook weer her-uitgevoerd. De Rijksoverheid beschikt niet over harde cijfers betreffende de waarde en/of de verdiensten van Rusland van uit Rusland afkomstige witvis die in Nederlandse havens «in transit» wordt overgeslagen door handelspartijen in de wereldvoedselketen.
In het algemeen kan gezegd worden dat voor Nederland in principe alle opties op tafel liggen, waarbij de effectiviteit van eventuele maatregelen om Russisch verdienvermogen in deze productcategorie te beperken zullen moeten worden afgewogen tegen mogelijke impact op de mondiale voedsel(verwerkende)keten. Nederland speelt in Europees verband een zeer actieve rol als het gaat om het instellen van sancties die het Russische verdienvermogen raken. In het licht van de door de Kamer aangenomen motie Teunissen c.s. is het kabinet voorstander van het verkennen van de mogelijkheden tot een importverbod op Russische witvis.5 In het geval van witvis is van belang dat analyse van de Commissie uitwijst dat dit geen onacceptabele prijsverhogingen veroorzaakt en dat transit naar derde landen mogelijk blijft in het belang van de wereldwijde voedselzekerheid. Dit laatste is ook voor het mondiale draagvlak voor EU sancties en de bredere steun aan Oekraïne van belang. Het is niet in het belang van de Nederlandse onderhandelingspositie en van de voor de effectiviteit van sancties noodzakelijke verrassingseffect om in meer detail op de Nederlandse onderhandelingspositie in te gaan.
Waaruit blijkt een proactieve houding op uw ministeries om de financiering van Rusland via Nederland tegen te gaan?
Nederland vervult een voortrekkersrol in de doorontwikkeling en het benutten van het EU-sanctiebeleid, waaraan Nederland een actieve bijdrage levert om het verdienvermogen van Rusland tegen te gaan. Dit geldt ook voor de proactieve inzet in het tegengaan van sanctie-omzeiling.
Zo zijn mede op Nederlands initiatief in het veertiende sanctiepakket de mogelijkheden vergroot om schepen toegang tot onze havens en dienstverlening te verbieden. Het sanctioneren van individuele schepen uit de schaduwvloot is een effectieve maatregel gebleken. De schepen die op de Europese sanctielijst worden geplaatst zien een significante daling in opbrengsten uit de handel in olie. Daarnaast ervaren deze schepen moeilijkheden in het aangaan van samenwerkingen met dienstverleners, zoals ingenieurs.6 Daarnaast verleent Nederland geen ontheffingen meer aan Russische schepen. Nederland dringt erop aan dat andere lidstaten hetzelfde doen.
Het kabinet wil in tegenstelling tot Rusland voedsel en voedselvoorziening niet instrumentaliseren voor politieke doeleinden op een manier die de wereldwijde voedselzekerheid in gevaar brengt. Daarom bekijkt het kabinet wat wel mogelijk is en bij potentiële nieuwe maatregelen of deze geen ongewenste gevolgen hebben voor de voedselzekerheid. In de handel op producten van dierlijke en plantaardige oorsprong heeft (naast bijvoorbeeld controles op visvangstcertifcaten) de Nederlandse overheid een internationale verplichting om sanitair en fytosanitair te certificeren en controleren. Buiten de internationaal verplichte minimale handelingen wordt geen enkele ondersteuning geleverd om markttoegang te faciliteren voor goederen die ondanks alle onderstaande beperkingen hun weg vinden tussen Nederland en Rusland.
De import of export van agro-food producten met Rusland is op verschillende manieren beperkt. Er zijn enkele Europese sancties, waaronder een importverbod voor enkele luxe goederen (zoals kaviaar en schelpdieren) en een export verbod op enkele goederen waarmee Rusland de eigen sectoren (technologisch) kan ontwikkelen (o.a. bloembollen). Ook zijn er bestaande Europese verboden op de handel en overslag van enkele door Rusland illegaal beviste bestanden. Daarnaast is Rusland sinds eind 2023 uitgesloten van de Europese autonome tariefpreferenties op visproducten en zijn er op onder andere graan en oliehoudende zaden verhoogde importheffingen van kracht. Daarnaast heeft Rusland zelf sinds 2014 een brede importboycot op import uit de EU (en andere landen) van o.a. vlees, kaas vis, fruit en zuivel, naast dat met regelmaat (en wisselend) aanvullende maatregelen of eisen worden afgekondigd vanuit Rusland, zoals eind 2023 een importblokkade op specifiek uit Nederland afkomstige zaden en ander plantgoed.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De voorgenomen krimp van EU-vertegenwoordigingen in het buitenland |
|
Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA), Jesse Klaver (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Commissie voornemens is de diplomatieke bezetting van het Europese Unie (EU) vertegenwoordigingen-netwerk drastisch te verlagen?1
Ja.
Deelt u de zorg dat de EU met een krimp van haar vertegenwoordigingen, en daarmee haar diplomatieke voetafdruk, het verkeerde signaal afgeeft, juist nu China en Rusland hun diplomatieke voetafdruk aanzienlijk vergroten en de Verenigde Staten een meer isolationistische koers dreigen te gaan varen?
Het desbetreffende artikel is gebaseerd op gelekte documenten, die niet formeel gedeeld zijn met de lidstaten. Het kabinet wenst om die reden geen inhoudelijke uitspraken te doen over het gelekte document waarnaar POLITICO verwijst. Op gebieden waarop de Europese Commissie haar bij de Verdragen verleende bevoegdheden uitoefent, zoals op het gebied van handel en ontwikkelingssamenwerking, is het de Europese Commissie die de instructies geeft aan de EU-delegatie. Als het gaat om het openen of sluiten van EU-delegaties bepaalt uiteindelijk de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheid, in overleg met de Raad en de Europese Commissie.
Deelt u de zorg dat in landen waar vertegenwoordiging zal afnemen, omdat deze niet als prioritair worden gezien binnen de huidige strategische belangen van de EU, de EU een belangrijke informatiepositie én diplomatieke wendbaarheid verliest, terwijl deze cruciaal zijn in een snel verschuivende geopolitieke wereldorde?
Op basis van een concreet voorstel kan het kabinet dit pas beoordelen.
Deelt u de zorg dat met de heroriëntatie en krimp van het EU-vertegenwoordigingen-netwerk de EU Global Gateway het risico loopt de monolithische pilaar van het EU-buitenlandbeleid te worden, terwijl de EU een bredere rol zou moeten vervullen, inclusief politieke- en culturele diplomatie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de EU haar bredere diplomatieke aanwezigheid behoudt en wordt voorkomen dat EU-vertegenwoordigingen verworden tot handelsposten?
Zie het antwoord op vraag 2. Het kabinet vindt het belangrijk dat de EU geïntegreerd buitenlandbeleid voert om belangen te behartigen op onder andere het gebied van politiek, veiligheid, economie en handel, migratie en ontwikkelingshulp. Het kabinet steunt de inzet op Global Gateway, een instrument van geïntegreerd buitenlandbeleid, maar ziet dit niet als de enige pilaar van het EU-buitenlandbeleid en vindt het ook niet wenselijk dat dit het zou worden.
Hoe beoordeelt u deze voorgenomen krimp van de wereldwijde EU-vertegenwoordiging in het licht van de door u voorgenomen krimp van het Nederlandse postennet en uw voornemen om de gevolgen hiervan deels te mitigeren door meer te leunen op EU-diplomatieke vertegenwoordigingen?
Zie het antwoord op vraag 2. Zoals bij de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken is aangegeven, informeert het kabinet dit voorjaar uw Kamer op welke wijze de taakstelling vorm gaat krijgen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en wat dit betekent voor het postennet. We houden daarbij ook rekening met de plannen die de EU verder ontwikkelt ten aanzien van de EU-vertegenwoordigingen.
Acht u het noodzakelijk om, gezien de mogelijke afname van EU-vertegenwoordigingen, de door u voorgenomen krimp van het Nederlandse diplomatieke postennet te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet heeft, zoals toegelicht in het regeerprogramma, besloten om een taakstelling op de rijksoverheid uit te voeren. Voor het postennet zijn hierover specifieke afspraken gemaakt over het percentage, d.w.z. tien procent i.p.v. 22 procent. Dat blijft staan.
Zal de afname van EU-vertegenwoordiging wereldwijd invloed hebben op de regionale prioriteiten die u hanteert bij het bepalen van de invulling van de door u voorgenomen krimp van het Nederlandse postennet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in EU-verband aan te dringen op een herziening van dit voornemen tot krimp van EU-vertegenwoordigingen, om de geopolitieke positie en diplomatieke slagkracht van de EU niet onnodig te ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. Het kabinet zal in EU-verband het belang van sterke EU-vertegenwoordiging in de wereld blijven benadrukken, vormgegeven op een effectieve en efficiënte manier, binnen de daarvoor beschikbare middelen.
VN-onderzoek in Libanon |
|
Jan Paternotte (D66), Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Welke afspraken zijn gemaakt in het net overeengekomen staakt-het-vuren in Libanon? Hoe kijkt u naar deze afspraken en de naleving hiervan?1
Op 27 november jl. is een staakt-het-vuren van kracht geworden tussen Israël en Hezbollah. Dit staakt-het-vuren is mede uitonderhandeld door de Verenigde Staten en Frankrijk. Het behelst onder meer een terugtrekking van Hezbollah ten noorden van de Litani-rivier, inzet van de Lebanese Armed Forces(LAF) in Zuid-Libanon binnen 60 dagen en terugtrekking van het Israëlisch leger uit Zuid-Libanon binnen 60 dagen. De afspraken voorzien verder een belangrijke rol voor het Libanese leger om alle niet-statelijke militaire infrastructuur te ontmantelen, herbewapening van Hezbollah te voorkomen en de veiligheidsrol in heel Libanon weer over te nemen. Een nieuw ingesteld monitoringsmechanisme, waarvan de Verenigde Staten, Frankrijk, Israël, Libanon en UNIFIL deel uitmaken moet schendingen van het bestand monitoren.
Nederland verwelkomt dit staakt-het-vuren. Het is nu van belang dat de afspraken door alle partijen worden nageleefd, en de internationale gemeenschap deze naleving ondersteunt waar mogelijk. Evenzo belangrijk dat dit bestand leidt tot een duurzame, politieke oplossing langs de lijnen van VNVR-resolutie 1701.
Deelt u de mening dat het tegengaan van straffeloosheid in Libanon belangrijk is en ook bij kan dragen aan het in stand houden van het staakt-het-vuren?
Voor het slagen van het staakt-het-vuren op dit moment is het vooral van belang dat er geen schendingen van dit bestand plaatsvinden. Daarnaast is in het algemeen gerechtigheid een belangrijke voorwaarde voor duurzame vrede («no peace without justice»).
Hoe bevordert u dat onafhankelijke, internationale waarnemers toegelaten worden tot Libanon, zodat onderzocht kan worden of strijdende partijen zich houden aan het internationaal recht, waartoe de motie Paternotte c.s. (Kamerstuk 36 600 V, nr. 26) u oproept?
Conform motie Paternotte c.s. (Kamerstuk 36 600 V, nr. 26) zal ik tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van maandag 16 december 2024 het belang van gedegen onderzoek naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht onderstrepen. Ik zal oproepen om te onderzoeken of en hoe dit ingepast kan worden binnen het raamwerk van het nieuw ingestelde monitoringsmechanisme.
Bent u bekend met de oproep van allerlei maatschappelijke organisaties, waaronder Human Rights Watch, Amnesty International en PAX, waarin de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (VN) gevraagd wordt onderzoek naar schendingen van mensenrechten en oorlogsrecht door alle partijen in het conflict in Libanon in te stellen?2 Bent u bereid, nu Nederland lid is van de VN-Mensenrechtenraad, zich hiervoor in te spannen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de oproep van ngo’s voor een Speciale Sessie in de Mensenrechtenraad en het instellen van een onderzoeksmechanisme ontvangen. Nederland is in beginsel voorstander van een Speciale Sessie als het een situatie betreft die de aandacht van de Mensenrechtenraad behoeft. Libanon zelf heeft echter nog niet gepleit voor een dergelijke Speciale Sessie en een formeel verzoek is ook nog niet door andere landen ingediend. Hierom, en gezien het recente staakt-het-vuren tussen Israël en Hezbollah, ligt het initiëren van een dergelijke Speciale Sessie voor Nederland op dit moment niet voor de hand.
Bent u bekend met het bericht «Orbán zegt dat hij Netanyahu zal uitnodigen in Hongarije», en met het uitgesproken voornemen van de Hongaarse premier om geen gehoor te geven aan het arrestatiebevel dat het Internationaal Strafhof heeft uitgevaardigd?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitnodiging van premier Orbán aan premier Netanyahu in het licht van de verplichtingen van Hongarije als verdragspartij bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof?
Het Statuut van Rome bevat geen bepalingen die betrekking hebben op het al dan niet uitnodigen van personen tegen wie een arrestatiebevel is uitgenodigd door het Internationaal Strafhof (ISH) en de uitnodiging op zich is daarom niet in strijd met de verplichtingen van Hongarije onder het Statuut. Het Statuut van Rome bevat wel bepalingen die betrekking hebben op de samenwerking met het ISH bij de aanhouding en overdracht van deze personen.
Deelt u de zorg dat deze uitnodiging, in combinatie met de uitgesproken intentie van Hongarije om arrestatiebevelen van het Internationaal Strafhof te negeren, kan worden gezien als doelbewust provocatief gedrag, en een directe ondermijning van het gezag en de autoriteit van het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet?
Het gezag en de autoriteit van het ISH zijn stevig gevestigd en de verplichtingen onder het Statuut van Rome zijn helder. De uitlatingen van premier Orbán laat het kabinet aan hem.
Bent u bekend met artikel 90 van de Grondwet, waarin de Nederlandse regering zich verplicht in te zetten voor de handhaving en de bevordering van de internationale rechtsorde? Welke uitwerking krijgt deze verplichting in onze bilaterale relatie met Hongarije?
Artikel 90 van de Grondwet bepaalt dat de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert. Nederland zet zich op verschillende manieren in voor de ontwikkeling van de internationale rechtsorde en onderstreept het belang van de naleving van het internationaal recht, onder andere door onze steun aan het ISH. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u tevens bekend met de beleidsdoelen in de notaMensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde, waarin wordt gesteld dat Nederland straffeloosheid voor internationale misdrijven wil bestrijden, en bijdraagt aan goed functionerende internationale hoven en tribunalen die daders van dergelijke misdrijven aansprakelijk stellen?
Ja.
Bent u, in lijn met bovengenoemde verplichtingen en voornemens, bereid om tijdens het open debat van de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, die plaatsvindt van 2 tot 7 december in Den Haag, de Hongaarse regering aan te spreken op hun provocerende gedrag? Zo nee, waarom niet?
Conform de motie van de leden Van Baarle en Piri draagt Nederland in alle relevante gremia uit dat de bevelen en het beleid van het Internationaal Strafhof niet bewust mogen worden ondermijnd.3 In de afgelopen maanden heeft Nederland dat gedaan in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en in EU-verband in de Raad Buitenlandse Zaken, in het Politiek en Veiligheidscomité en in de Raadswerkgroep COJUR ICC. Nederland heeft ook tijdens het algemene debat van de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome alle verdragspartijen, waaronder Hongarije, op het bovenstaande gewezen.4 Daarnaast heeft Nederland de verdragspartijen opgeroepen met het Hof samen te werken, ook voor wat betreft de uitvoering van arrestatiebevelen, in lijn met de motie van de leden Piri c.s.5
Bent u tevens bereid om alle verdragspartijen die hebben aangegeven arrestatiebevelen van het Internationaal Strafhof niet te zullen naleven, te wijzen op de schadelijke gevolgen van hun handelen voor het functioneren en de legitimiteit van het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet?
Als een verdragspartij in strijd met het Statuut nalaat te voldoen aan een verzoek tot samenwerking, ten gevolge waarvan deze het ISH verhindert zijn taken en bevoegdheden uit te oefenen, dan is het Hof bevoegd een uitspraak te doen met die strekking en de zaak te verwijzen naar de Vergadering van verdragspartijen. Daar is momenteel geen sprake van en het kabinet gaat daar niet op vooruitlopen. Zoals ook bij het vorige antwoord aangegeven, roept Nederland de partijen bij het Statuut van Rome op met het Hof samen te werken, ook voor wat betreft de uitvoering van arrestatiebevelen.
Kunt u deze vragen één voor één, zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor aanvang van de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, beantwoorden?
De vragen zijn binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoord.
De situatie van Oeigoeren in Thailand |
|
Jan Paternotte (D66), Eric van der Burg (VVD), Tom van der Lee (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het artikel «He Made a Daring Escape From China. Then His Real Troubles Began»?1
Ja.
Bent u bekend met de berichten dat er meer dan 48 Oeigoeren al jarenlang, onder zorgwekkende omstandigheden, vastzitten in Thailand na hun vlucht voor de internatie, marteling en gedwongen sterilisatie van Oeigoeren in de Chinese provincie Xinjiang?
Ja.
Wat is uw beleid ten aanzien van de uitlevering van Oeigoerse vluchtelingen aan China door derde landen, gelet op de «blijvende aandacht voor de verslechterende situatie van Oeigoeren, ook buiten China», die u in de Nederland-China strategie zegt te hebben?
Nederland roept derde landen, inclusief Thailand, op om het principe van non-refoulement van Oeigoerse vluchtelingen te respecteren. Dit principe is juridisch verankerd in het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing en in het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning. Thailand en Nederland zijn beide partij bij beide verdragen. Ook dringt het kabinet bij landen die partij zijn bij het VN-vluchtelingenverdrag aan op naleving van dit verdrag, ook in het geval van Oeigoerse vluchtelingen. Thailand is echter geen partij bij dit laatste verdrag of bij het protocol van dit verdrag. Thailand kent bovendien geen vluchtelingen- of asielstatus in de nationale wetgeving.
Hoe beoordeelt u de huidige mensenrechtensituatie in Xinjiang, in het bijzonder voor Oeigoeren?
De negatieve trend in de mensenrechtensituatie in China blijft reden geven tot zorg. De druk op de rechten van minderheden neemt verder toe. De situatie van de Oeigoerse gemeenschap in China blijft zorgelijk. Nederland dringt bij de Chinese autoriteiten aan op de implementatie van de aanbevelingen van het rapport van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten uit 20222, dat sprak van mogelijke internationale misdaden, in het bijzonder misdaden tegen de menselijkheid. Het beleid en het juridische kader dat hieraan ten grondslag ligt is nog altijd van kracht, bevestigde het kantoor van de VN Hoge Commissaris onlangs nog in augustus 20243.
Bent u bereid om in verband met deze dreigende uitzettingen de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR) te vragen zich actief in te zetten voor de zaak van Oeigoerse vluchtelingen in Thaise hechtenis? Zo ja, bent u bereid dit publiekelijk te doen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade in Bangkok staat in nauw contact met UNHCR in Thailand en kaart de situatie van de Oeigoeren die vastzitten regelmatig aan. Daarbij wordt geïnformeerd naar de situatie van de groep en naar welke stappen UNHCR zet om de situatie te verbeteren, bijvoorbeeld richting de Thaise overheid. De ambassade staat tevens in contact met gelijkgestemde ambassades in Bangkok, en waar mogelijk en opportuun wordt gezamenlijk opgetrokken. In deze contacten zijn de verschillende manieren om aandacht voor deze kwestie te vragen, al dan niet publiekelijk, onderwerp van gesprek. Vooralsnog is de afweging om UNHCR niet publiekelijk aan te spreken en in te blijven zetten op de regelmatige contacten met UNHCR hierover.
Bent u tevens bereid uw Thaise ambtgenoot aan te spreken op deze situatie en aan te dringen op het voorkomen van uitzettingen en hun vrijlating, in lijn met het Nederlandse beleid om de positie van Oeigoeren buiten China te beschermen?
In bilaterale contacten met de Thaise autoriteiten wordt regelmatig en op verschillende niveaus over mensenrechtenkwesties gesproken, waaronder het principe van non-refoulement. Nederland zal dit blijven doen, ook in EU- en gelijkgezindenverband.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Zie de antwoorden op vraag 1 tot en met 6.
De aanbesteding van rechtsbijstand aan Nederlandse ter doodveroordeelden |
|
Jan Paternotte (D66), Ulysse Ellian (VVD) |
|
David van Weel (minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat een aanbestedingsprocedure heeft plaatsgevonden ten behoeve van de bijstand aan Nederlanders die in het buitenland ter dood zijn veroordeeld of zouden kunnen worden?
Ja. Net als in 2020 is een meervoudige onderhandse aanbestedingsprocedure gevolgd.
Waarom zijn deze diensten met hetzelfde soort werk in diverse «lots» opgeknipt? Waren deze diensten eerder ook in diverse percelen opgeknipt?
Bij de meervoudige onderhandse aanbesteding in 2020 zijn meerdere Nederlandse partijen benaderd. Destijds heeft slechts één partij zich ingeschreven. Bij de nieuwe aanbesteding is ervoor gekozen de werkzaamheden te verdelen over drie percelen, zodat meer partijen, nationaal en internationaal, gecontracteerd konden worden. Het doel hiervan was meer expertise en ervaring ten gunste van de juridische bijstand van de Nederlandse gedetineerden te kunnen inzetten. Daarnaast biedt het contracteren van meerdere partijen de mogelijkheid dat partijen elkaar kunnen vervangen bijv. in geval van belangenconflict of benodigde flexibele capaciteit. Verder komt dit tegemoet aan de wens juridische bijstand niet alleen in individuele zaken in te zetten, maar ook beleidsmatig deze expertise te versterken ten behoeve van het afschaffen van de doodstraf wereldwijd.
Welke rol speelt de aantoonbare ervaring met bijstand aan Nederlandse gedetineerden die een organisatie wel of niet heeft en specifiek in de landen Indonesië en Iran?
Voor de aanbesteding is gezocht naar partijen met kennis, ervaring en een netwerk op het gebied van internationaal strafrecht en specifiek doodstrafzaken. Dit omvat ervaring met alle landen wereldwijd waar de doodstraf bestaat.
Waarom kan de uitkomst van deze aanbestedingsprocedure zijn dat een Engelse organisatie Nederlandse ter dood veroordeelden in het buitenland gaat bijstaan?
Zoals bij vraag 2 aangegeven was bij de meervoudige onderhandse aanbestedingsprocedure in 2020 weinig respons. Daarom zijn bij deze aanbesteding bewust ook potentiële buitenlandse partijen met ervaring in het bijstaan van gedetineerden uit meerdere landen uitgenodigd een offerte in te dienen.
Van belang is dat bij doodstrafzaken per definitie juridische bijstand moet worden geboden in niet-Nederlandse rechtsstelsels. Specifieke kennis, ervaring en een netwerk met betrekking tot dat lokale rechtsgebied en een goede communicatielijn in het betreffende detentieland, hebben voorop gestaan bij deze aanbesteding. Een lokale advocaat in het buitenland is cruciaal: deze advocaat moet goed kunnen communiceren met de lokale autoriteiten en organisaties. De Nederlandse taal is vooral relevant in de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland (en hun thuisfront) op andere vlakken zoals consulaire bijstand, resocialisatie en zorg. Deze begeleiding wordt door consulair medewerkers van Buitenlandse Zaken en Nederlands sprekende subsidiepartners gedaan. In het bijzonder bij zaken met een risico op doodstraf wordt door consulair medewerkers een vinger aan de pols gehouden.
Waarom zou het in het belang van een Nederlandse ter dood veroordeelde in het buitenland zijn dat hij of zij wordt bijgestaan door mensen die geen Nederlands spreken, geen Nederlands netwerk hebben en het Nederlandse rechtssysteem niet kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke (ervarings-)deskundigen op het gebied van de doodstraf zijn betrokken geweest bij de samenstelling van de aanbestedingsprocedure?
Een team van ervaren consulaire beleidsmedewerkers en inkoopspecialisten is betrokken geweest bij de aanbestedingsprocedure. Buitenlandse Zaken heeft jarenlange ervaring op het gebied van het geven van consulaire bijstand. Ook heeft een marktverkenning naar Nederlandse en buitenlandse partijen die ervaring hebben met het bijstaan van buitenlandse gedetineerden bij doodstrafzaken plaatsgevonden en zijn partnerlanden benaderd voor uitwisseling van inzet, ervaring en strategie.
Vindt u het belangrijk dat Nederlandse ter dood veroordeelden in het buitenland juist worden bijgestaan door een organisatie met mensen die Nederlands spreken? Zo ja of nee, waarom?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zorg te dragen dat Nederlanders in het buitenland die ter dood worden veroordeeld, worden bijgestaan door een Nederlandse organisatie? Zo ja of nee, waarom?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Scheepsbouwer Damen knapt schepen op die Russisch gas vervoeren' |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over het onderhoud dat Damen zou plegen aan schepen die specifiek ontworpen zijn voor de export van Russisch vloeibaar gas? Kunt u deze berichtgeving bevestigen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Nederlandse scheepsbouwbedrijven bij het onderhoud van de Russische LNG-vloot, in het licht van de huidige sanctiemaatregelen tegen Rusland? Hoe beoordeelt u de legaliteit van het onderhouden en leveren van reserveonderdelen aan schepen die voor de exploitatie van de Russische energiesector worden gebruikt?
De betrokkenheid van Nederlandse scheepsbouwbedrijven bij het onderhoud van LNG-schepen wordt nauwgezet beoordeeld in de context van de huidige sancties. Door wie de LNG-schepen worden gebruikt, is aan de reder die het schip verhuurt. De EU-sancties zijn opgezet om economische steun aan de Russische energiesector, die een belangrijk onderdeel van de Russische oorlogseconomie vormt, sterk te beperken.
Het kabinet kan niet ingaan op individuele gevallen, maar in zijn algemeenheid geldt dat het leveren van onderdelen en/of uitvoeren van onderhoud (technische bijstand) aan schepen van Russische personen en entiteiten of schepen die in Rusland gebruikt worden verboden is, zowel direct als indirect. Er zijn zeer beperkte ontheffingsmogelijkheden, bijvoorbeeld in het kader van maritieme veiligheid. Onderhoud aan schepen die niet toebehoren aan Russische personen en entiteiten of gebruikt worden in Rusland is in principe toegestaan, tenzij deze vaartuigen gebruikt worden om de door de EU ingestelde sancties te omzeilen. Al met al hangt de mogelijkheid tot het verlenen van onderhoud af van de feiten en omstandigheden van het geval. Indien er signalen zijn dat er sancties worden overtreden, wordt er altijd onderzoek gedaan en waar nodig handhavend opgetreden.
Deelt u de zorg dat de instandhouding van de Russische LNG-vloot, door Nederlandse scheepsbouwers, bijdraagt aan de voortzetting van de Russische oorlogseconomie en daarmee indirect de agressieoorlog in Oekraïne ondersteunt?
Het kabinet deelt de zorg over de voorzetting van de oorlogseconomie en heeft zich de afgelopen jaren hard ingezet om de Russische oorlogsmachine tegen Oekraïne zoveel mogelijk te belemmeren. Daarom spant het kabinet zich op Europees niveau in voor maatregelen die het Russische verdienvermogen op mondiale LNG-markten ondermijnen, conform de motie Klaver, Dassen & Paternotte waarin wordt opgeroepen om in Europees verband te pleiten voor beperkende maatregelen wat betreft import uit Rusland in het nucleair domein en van LNG (36 476, nr. 3). Op dit moment geldt onder andere een investeringsverbod in de Russische LNG-sector, sancties tegen betrokken bedrijven en schepen, een verbod op overslag van Russisch LNG naar landen buiten de EU en verbod op levering van verschillende scheepsonderdelen. Waar huidige sanctiemaatregelen ontoereikend blijken spant het kabinet zich in deze in het volgende sanctiepakket uit te breiden waarbij alle opties op tafel liggen. Daarnaast wijst het kabinet bedrijven voortdurend op de risico’s van zakendoen met Russische partijen.
Welke concrete stappen worden er momenteel ondernomen om te waarborgen dat Nederlandse bedrijven, actief in de maritieme sector, zich houden aan de sancties tegen Rusland en niet bijdragen aan activiteiten die de Russische oorlogsmachine ondersteunen?
Bedrijven zijn in principe zelf verantwoordelijk om zich aan sanctiemaatregelen te houden. Om dit te bevorderen kunnen bedrijven informatie over sancties krijgen via bijvoorbeeld het sanctieloket of via door BZ georganiseerde exportcontroleseminars. Daarnaast controleren handhavingsinstanties zoals de Douane op uitvoer en wordt er analyse gedaan op exportgegevens om omzeilingspatronen in kaart te brengen. De resultaten hiervan worden actief gedeeld met betrokken bedrijven en ook verwerkt in de risicogerichte handhavingsaanpak. Verder is er toezicht op financiële instellingen om te waarborgen dat hun systemen zijn ingericht op het tegengaan van betalingen die onder sancties niet zijn toegestaan. We werken bovendien samen met internationale partners om eventuele tekortkomingen in de sanctiehandhaving snel aan te pakken. Zoals aangegeven, indien er signalen zijn dat Nederlandse bedrijven sancties overtreden wordt hier altijd onderzoek naar gedaan en waar nodig handhavend opgetreden.
Bent u het ermee eens dat er op geen enkele manier mag worden bijgedragen aan de Russische handel in vloeibaar gas en dat het daarom zeer problematisch is dat Nederland en Europese partners in toenemende mate vloeibaar gas uit Rusland importeren?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren hard ingezet voor de afbouw van Russisch gas, inclusief LNG. Tegelijkertijd is het zo dat er geen verbod is op de import van gas, inclusief LNG, uit de Russische Federatie en dat er partijen zijn die zijn gebonden aan contracten met partijen uit de Russische Federatie. Als gevolg daarvan hebben zij afname- en/of betalingsverplichtingen die zij moeten nakomen. Het gecontracteerde gas uit de Russische Federatie moet immers worden betaald, ook als het niet wordt afgenomen. Indien zij het LNG niet zouden afnemen komt daar bij dat zij additioneel elders gas moeten inkopen om hun leveringsverplichtingen na te komen. Ook dit heeft financiële gevolgen.
Daarom zullen we in Europees verband langs een duidelijk gezamenlijk pad de import van Russisch gas en LNG moeten afbouwen. De Europese Commissie is hier aan zet om duidelijkheid te verschaffen zodat we de juiste effectieve maatregelen EU breed kunnen toepassen (zie het antwoord op vraag 6). Het kabinet dringt hier voortdurend op aan.
Kunt u een update geven over de voortgang van het voornemen van het kabinet om in Europees verband in te zetten op de afbouw van de import van vloeibaar gas uit Rusland?
Voor deze update wordt verwezen naar de brief van de Minister van Klimaat en Groene Groei van 25 oktober 2024 waarin verslag wordt gedaan van de Energieraad die op 15 oktober 2024 plaatsvond (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1094). Tijdens deze Energieraad heeft Nederland lidstaten opgeroepen om dezelfde maatregelen te treffen die in Nederland reeds zijn genomen om Russisch LNG te weren bij nieuwe LNG-infrastructuur en heeft Nederland de Commissie opgeroepen om vooral met concrete maatregelen te komen die lidstaten ondersteunen bij het tegengaan van de invoer van Russisch gas onder bestaande langetermijncontracten, mits geen sprake is van onaanvaardbare gevolgen voor de leveringszekerheid. Daarnaast heeft Nederland, ondersteund door andere lidstaten, de Commissie nogmaals opgeroepen om met een routekaart te komen voor de verdere afbouw naar nul. De Commissie heeft toegezegd dat de nieuwe Commissie hiermee aan de slag gaat. Een aantal andere lidstaten heeft de Commissie gevraagd om meer transparantie en inzicht omtrent de import.
Bent u bereid te pleiten voor de opname van concrete maatregelen ten behoeve van de afbouw van de import van Russisch vloeibaar gas in het door de Europese Unie (EU) aan te kondigen vijftiende sanctiepakket? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet pleit in Europees verband voortdurend voor het verzwaren van de sancties tegen Rusland en zal dit ook doen tijdens de onderhandelingen over het volgende sanctiepakket, waarvan het ambitieniveau wat het kabinet betreft zo hoog mogelijk moet liggen. Het ondermijnen van het Russische verdienvermogen op mondiale LNG-markten vormt hierbij één van de prioriteiten van het kabinet.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat sancties, beantwoorden?
Helaas is dat niet gelukt.