De inkoop van goedkopere bloedglucosemeters door zorgverzekeraars |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Kent u het persbericht van Diabetesvereniging Nederland «Gezondheid diabetespatiënten op de tweede plaats» van 15 januari 2015?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de kwaliteit van diabeteshulpmiddelen van levensbelang is voor mensen met diabetes?
Door het meten van hun glucosewaarde kunnen diabetespatiënten zelf de optimale insuline dosis bepalen. Daarom behoren bloedglucosemeters met bijbehorende teststrips en de noodzakelijke voorlichting over doelmatig gebruik tot de aanspraak op hulpmiddelenzorg.
Klopt het dat zorgverzekeraars en zorgverstrekkers bezig zijn te sturen op lagere kosten c.q. winstmarges, wat als gevolg heeft dat patiënten overgezet worden op goedkopere bloedglucosemeters, waarvan de kwaliteit niet gegarandeerd is? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor verantwoorde zorg en adequate hulpmiddelen. En zolang de kwaliteit geborgd is, heb ik er geen bezwaar tegen dat zorgverzekeraars de kosten willen beheersen. Dat is in het belang van de patiënt en premiebetaler. Verzekeraars verklaren dat zij met leveranciers kwaliteitseisen hebben afgesproken over de glucosemeters die aan patiënten worden verstrekt en dat deze eisen ten opzichte van vorig jaar niet zijn afgezwakt.
Deelt u de constatering van de Diabetesvereniging dat de keuze voor een bloedglucosemeter maatwerk is, en thuis hoort in de spreekkamer van de diabeteszorgverlener die de patiënt ondersteunt in zijn dagelijks leven met diabetes? Zo nee, waarom niet?
Het spreekt voor zich dat voor verantwoorde zorg bij voorkeur volgens richtlijnen en protocollen maatwerk wordt geleverd. Het is echter niet mijn rol om te bepalen waar en door wie bepaalde zorg geleverd wordt. Dat is binnen de functionele aanspraken van de Zorgverzekeringswet aan de partijen in het veld.
Bent u op de hoogte van de consequenties voor de gezondheid van diabetespatiënten, wanneer leverancier of apotheker hen overzetten op een bloedglucosemeter waarvan de kwaliteit niet gegarandeerd is? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Een goede controle van bloedglucose is van het grootste belang om complicaties van diabetes bij patiënten te voorkomen. Diverse studies hebben bewezen dat adequate glucosecontrole (naast een goede leefstijl en een goede behandeling) de kans op het optreden van ernstige complicaties beduidend kan terugdringen. Het is aan veldpartijen om op basis van richtlijnen, protocollen en overeenkomsten tot een kwalitatief goede invulling te komen van de functionele aanspraak.
Hoe beoordeelt u het feit dat de nauwkeurigheid en het gebruiksgemak van de nieuwe bloedglucosemeters vaak minder is, terwijl de bloedglucosemeter voor diabetespatiënten een onmisbaar hulpmiddel is om aan zelfmanagement te doen?
Bloedglucosemeters worden gerekend tot de middenhoogrisico in-vitro diagnostica (IVD) en moeten voldoen aan de gestelde eisen in het Besluit in-vitro diagnostica. Om die reden moet door een aangemelde instantie gecontroleerd worden of de bloedglucosemeter inderdaad aan de eisen voldoet. Als dat zo is, geeft de aangemelde instantie hier een CE-certificaat voor af. Voor de bloedglucosemeter zijn de eisen verder gespecificeerd in een ISO 15197 norm. Daarnaast worden bloedglucosemeters door de aangemelde instantie extra op bruikbaarheid en begrijpelijkheid gecontroleerd omdat het zelftesten zijn en hier strengere eisen voor gelden.
De Europese Commissie heeft in oktober 2012 een nieuw voorstel gedaan voor de regelgeving voor in-vitro diagnostica. Hierover wordt momenteel onderhandeld in Brussel. De toekomstige verordening voor de markttoelating van IVD’s zal nog verdergaande eisen gaan stellen aan deze testen.
Nieuwe en goedkopere meters betekent niet vanzelfsprekend minder nauwkeurigheid en gebruiksgemak. Waar het om gaat is dat de verzekerde beschikt over een glucosemeter die voldoet aan de functionele eisen die de diabetes verpleegkundige heeft gesteld, en waarmee de verzekerde in staat is om zelf regie te voeren op zijn bloedsuikerwaarden. Zorgverzekeraars gebruiken in hun afspraken met zorgaanbieders een nauwkeurigheidseis waaraan de kwaliteit van de glucosemeters moet voldoen. Voor zover mij bekend hanteren alle zorgverzekeraars de ISO 15197 norm.
De signalen over afwijkingen in meetresultaten pakt de Inspectie voor de Gezondheidszorg zeer serieus op. De inspectie heeft het RIVM gevraagd een onderzoek te starten.
Hoe is het mogelijk dat er voor bloedglucosemeters, die vanuit de basisverzekering vergoed worden, geen verplichte onafhankelijke, fysieke kwaliteitscontrole is, wat in bijvoorbeeld Noorwegen wel het geval is?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u de ontstane problematiek oplossen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Hulp aan gewonde oud-militair die met Koerden vocht tegen ISIS’ |
|
Mona Keijzer (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de noodkreet van de heer Leo Jansen om zijn zwaargewonde zoon Richard Jansen terug te halen uit Syrië/Irak?1
Ja.
Klopt het dat Richard Jansen naar Syrië/Irak afgereisd is om met de Koerden te strijden tegen de terreurbeweging ISIS? Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat hij dankzij «moedig optreden in het heetst van de strijd het leven van veel kameraden heeft gered»?2
Het is bekend dat betrokkene naar Syrië is afgereisd. Over zijn optreden daar is geen informatie beschikbaar, anders dan via de media bekend.
Klopt het dat Richard Jansen oud-(dienstplichtig) Nederlands militair is? Is hij tevens veteraan?
De heer Jansen is dienstplichtig militair geweest. Hij is niet uitgezonden geweest en voldoet daarmee niet aan de criteria zoals opgenomen in de Veteranenwet.
Kunt u aangeven hoe ernstig de verwondingen van Richard Jansen zijn? Klopt het dat hij granaatscherven in zijn hoofd heeft en deels verlamd is? Verkeert hij in levensgevaar als hij niet snel geopereerd wordt?
Betrokkene is begin februari van Syrië naar Noord-Irak overgebracht, alwaar hij voor behandeling werd opgenomen in een ziekenhuis. Tijdens een bezoek van de Nederlandse vertegenwoordiging in Erbil aan betrokkene bleek dat er sprake was van een zorgelijke situatie, maar geen direct levensgevaar. Betrokkene heeft intussen Noord-Irak verlaten.
Kunt u aangeven of Richard Jansen overgebracht is naar Erbil, in het Koerdische deel van Irak? Zijn de medische voorzieningen daar dusdanig dat hij adequaat geopereerd en verzorgd kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de Nederlandse overheid dan wel de zorgverzekeraar van Richard Jansen weigert voor diens behandeling en revalidatie te betalen? Zo ja, waarom?
Met in achtneming van het veiligheidsaspect is aan betrokkene de gebruikelijke consulaire bijstand verleend.
Volgens mijn informatie had betrokkene geen zorgverzekering en/of reisverzekering afgesloten. Bij het ontbreken van een afgesloten en dekkende ziektekosten- en reisverzekering is er voor een Nederlandse verzekeraar geen verplichting financieel borg te staan voor medische behandelingen in het buitenland danwel het zorgdragen van een verantwoorde professionele repatriëring naar Nederland.
De overheid financiert doorgaans geen ziekenhuisopname en medische behandelingen bij het ontbreken van een adequate verzekering. De overheid verstrekt evenmin leningen hiervoor.
Bent u bereid de noodkreet van Leo Jansen serieus te nemen en de mogelijkheden te onderzoeken om met spoed hulp te verlenen aan zijn zoon, zoals repatriëring naar Nederland, opname in een ziekenhuis, het verlenen van noodzakelijke medische zorg en financiering van de noodzakelijke operaties en behandelingen, in Irak dan wel in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat bent u bereid dan wel te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunnen de Nederlandse militairen die in Erbil en omstreken aanwezig zijn helpen?
Er was geen rol weggelegd voor de Nederlandse militairen van de trainingsmissie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken bleef de zaak echter nauwlettend volgen.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden?
Ja.
De verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars voor juiste informatievoorziening via vergelijkingssites |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de conclusie van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat er op dit moment op een aantal vergelijkingssites nog informatie te vinden is die consumenten op het verkeerde been kan zetten? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de opmerking van de NZa dat de interpretatie vaak niet transparant is, en in sommige gevallen zelfs onjuist is, en de opmerking dat met name in de vrije zorgkeuzen en in de uitleg van de restitutiepolis fouten worden gemaakt?1
Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn beleidsreactie op de onderzoeken van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), Autoriteit Financiële Markten (AFM) en Autoriteit Consument en Markt (ACM) over vergelijkingssites2, acht ik het onwenselijk dat consumenten door informatie op vergelijkingssites op het verkeerde been worden gezet. Zorgverzekeraars moeten niet alleen zorg dragen voor een juiste informatieverstrekking aan vergelijkingssites, maar ook achteraf nagaan of de daarop vermelde informatie over hun polissen juist is verwerkt. Zij moeten dus ook controleren of de interpretatie van algemene termen zoals restitutie- en combinatiepolis, vrije keuze en selectieve inkoop door de vergelijkingssite juist is. Hierin schieten zorgverzekeraars nu nog te kort.
Om de informatievoorziening voor consumenten te verbeteren, heb ik in eerdergenoemde beleidsreactie en in mijn brief «Kwaliteit loont»3 toegezegd dat ik de NZa zal verzoeken nadere regels op te stellen ten aanzien van de controle door zorgverzekeraars van de informatie op vergelijkingssites. In het jaar van de transparantie verwacht ik dat zorgverzekeraars hun verantwoordelijkheid ten aanzien van informatieverstrekking steviger oppakken.
Op welke vergelijkingssites, en voor welke polissen, heeft er tot 31 december 2014 foutieve informatie gestaan?
Het onderzoek van de NZa richt zich op de rol van de zorgverzekeraars ten aanzien van informatieverstrekking aan consumenten. De NZa houdt geen toezicht op vergelijkingssites voor zorgverzekeringen. Om die reden worden in het onderzoek geen vergelijkingssites bij naam genoemd.
Welke vergelijkingssites hebben volgens het onderzoek van de NZa geen transparante interpretaties gegeven, en wanneer hebben zij deze informatie gecorrigeerd? Welke vergelijkingssites hebben volgens het onderzoek van de NZa onjuiste informatie gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u ook het risico dat door verkeerde informatieverstrekking verzekerden nu ten onrechte kunnen denken dat zij een polis met volledig vrije zorgkeuze hebben afgesloten, waardoor ze mogelijk tegen onverwachte zorgkosten oplopen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor onvolledigheden of onjuistheden op vergelijkingssites die namens hen informatie verstrekken, ook als het gaat om de interpretatie van algemene termen. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 moeten zorgverzekeraars controleren of de interpretatie van die algemene termen door de vergelijkingssite juist is. Als zij dit niet doen, dan lopen zorgverzekeraars het risico dat de NZa hen hierop aanspreekt. Ook bestaat het risico dat consumenten op grond van onvolledige of onjuiste informatie hun keuze voor een zorgverzekering bepalen. Daarom heb ik eerder aangegeven dat ik de Nza zal verzoeken nadere regels op te stellen om zorgverzekeraars te bewegen de informatie op vergelijkingssites beter te controleren.
Hoeveel mensen hebben dan op foutieve gronden een zorgverzekering afgesloten?
Ik ben hiermee niet bekend.
Indien uw antwoord op vraag 4 en 5 bevestigend is, wie is er dan verantwoordelijk voor de geleden schade?
In mijn brief van 28 januari 20154 heb ik Uw Kamer reeds geïnformeerd over de wettelijke bedenktermijn van 14 dagen die consumenten hebben als zij een polis hebben afgesloten.
Als een consument op basis van onjuiste informatie via een vergelijkingssite een polis heeft afgesloten en de wettelijke bedenktermijn is verstreken, dan bestaat wellicht bij de zorgverzekeraar waarmee een contract is gesloten toch nog vóór 1 februari van elk jaar de mogelijkheid om de polis te wijzigen. De mogelijkheden hiertoe verschillen per zorgverzekeraar. Als onderling geen oplossing wordt gevonden en een klacht bij de zorgverzekeraar niet tot het gewenste resultaat leidt, dan kan een klacht worden ingediend bij Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen. Ook staat de gang naar de rechter open.
Kunnen verzekerden die een polis hebben afgesloten op basis van verkeerde en/of misleidende informatie alsnog van polis veranderen? Zo nee, wilt u dit dan mogelijk maken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw oordeel over de conclusie van de NZa dat verzekeraars meer zouden moeten bijdragen aan verbetering van de informatie? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de opmerking dat verzekeraars nog geen verantwoordelijkheid voor zichzelf zien om de vergelijkingssites aan te spreken?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke verzekeraars zouden volgens het onderzoek van de NZa meer moeten bijdragen aan verbetering van de informatie op vergelijkingssites?
De NZa heeft mij laten weten dat de conclusie van het onderzoeksrapport geldt voor alle zorgverzekeraars.
Welke sancties kan de NZa opleggen aan zorgverzekeraars die niet voldoen aan de Beleidsregel Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten 2014?2
Als een zorgverzekeraar niet voldoet aan de Beleidsregel Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten, dan is dit een overtreding van artikel 40 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). In dat geval kan de NZa een aanwijzing geven op grond van artikel 76 Wmg. Houdt de verzekeraar zich niet binnen de gestelde termijn aan de aanwijzing, dan kan de NZa een last onder bestuursdwang opleggen. Zij kan ook openbaar maken dat de verzekeraar in strijd handelt met artikel 40 Wmg en dat aan de verzekeraar een aanwijzing is gegeven dan wel een last onder dwangsom is opgelegd. Tot slot kan de NZa ook de verzekeraar een boete opleggen conform artikel 85 Wmg.
Deelt u de mening dat het van belang is dat ook zorgverleners makkelijk te weten kunnen komen welke polis een patiënt heeft, zodat ook de zorgverlener de patiënt kan informeren over het al dan niet vergoeden van zorg?
Verzekerden, zorgverzekeraars en zorgverleners hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het inwinnen en verstrekken van informatie over vergoeding van zorg.
De verzekerde moet zich voordat hij een bepaalde polis afsluit, goed informeren over de inhoud van de polis en welke gevolgen dit voor hem kan hebben. De verzekeraar heeft de plicht om een verzekerde te informeren over het gecontracteerde aanbod en de gevolgen voor het eigen risico voorafgaand aan een behandeling. Zorgverleners moeten zich er op hun beurt ook voor inspannen om hun patiënten te informeren, omdat als zij niet zijn gecontracteerd de patiënt de kosten aan hen moet betalen. Als zij de patiënt hierover niet informeren, lopen zij een debiteurenrisico.
Om het voor zorgverleners gemakkelijker te maken hun patiënten direct te informeren over de vergoeding van de te leveren zorg, heb ik eerder in mijn brief van 17 december 20146 aangegeven dat de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) de mogelijkheid bekijkt om bij afsprakenbureau’s in ziekenhuizen een systeem te implementeren waarmee het ziekenhuis bij het inplannen van een afspraak op basis van de polis van de verzekerde kan zien of er sprake is van een contract. Betrokken partijen hebben mij laten weten bezig te zijn met een technische oplossing, waarin het UZOVI-nummer een rol speelt.
Klopt het dat de Unieke Zorgverzekeraarsidentificatie (UZOVI) die zorgverleners moeten gebruiken bij het indienen van declaraties geen onderscheid maakt tussen soorten polissen?
Zie antwoord vraag 11.
Betekent dit dat ziekenhuizen en andere zorgverleners niet in hun systeem kunnen nagaan of zorg wel of niet gecontracteerd is?
Zie antwoord vraag 11.
Indien het antwoord op vraag 12 bevestigend is, bent u dan bereid in overleg met zorgverzekeraars te gaan om in de UZOVI-nummers duidelijk te maken wat voor polis de verzekerde heeft, zodat ook de zorgverlener de patiënt kan informeren?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom heeft u er voor gekozen om dit rapport pas begin januari naar de Kamer te sturen, terwijl het rapport van 18 november 2014 is, en u heeft toegezegd dit zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen?3 Aangezien er ook nog geen beleidsreactie bij het rapport is gevoegd, wat is dan de reden dat u pas na de overstapperiode het rapport naar de Kamer heeft gestuurd?
Het leek mij goed om met mijn beleidsreactie te voldoen aan mijn toezegging tijdens de begrotingsbehandeling in Uw Kamer om samen met het Ministerie van Financiën te kijken of er maatregelen mogelijk c.q. nodig zijn met betrekking tot vergelijkingssites. Ook wilde ik hierin mijn standpunt weergeven ten aanzien van een provisieverbod voor bemiddeling in zorgverzekeringen. Hiervoor heb ik besloten in overleg te treden met de ACM, AFM, NZa en het Ministerie van Financiën. Het overleg met partijen en de afstemming die daaruit voortvloeide, heeft langer geduurd dan ik van tevoren had voorzien. Om die reden heb ik de rapporten niet direct voorzien van een beleidsreactie.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, aangezien aanmelden bij een nieuwe zorgverzekeraar nog mogelijk is tot het eind van januari, en klanten mogelijk geïnformeerd moeten worden over het feit dat zij misleid zijn?
Het is tot mijn spijt niet gelukt om Uw vragen binnen een week te beantwoorden.
Het niet vergoed krijgen van medisch noodzakelijke plastische chirurgie |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending waaruit blijkt dat, wanneer je op medische indicatie plastische chirurgie nodig hebt, het zeer lastig blijkt te zijn de kosten daarvan vergoed te krijgen?1
In de tv-uitzending is een correct beeld geschetst van de vergoedingsmogelijkheden voor plastische chirurgie zoals die in de Zorgverzekeringswet gelden.
De aanspraak op plastisch-chirurgische behandeling is per 2005 – nog in de ziekenfondsverzekering – fors aangescherpt. De reden hiervoor was dat artsen in veel gevallen geen onderscheid maakten tussen ingrepen die wel en ingrepen die niet medisch noodzakelijk waren. Het (over-)grote deel van de plastisch-chirurgische ingrepen was niet medisch noodzakelijk maar cosmetisch en werd echter toch als medisch noodzakelijk gedeclareerd. Daarom is de vergoeding van plastische chirurgie zoveel mogelijk beperkt tot ingrepen die vaak medisch noodzakelijk zijn. Ingrepen die soms noodzakelijk zijn maar vaak niet, zijn uit het verzekerde pakket verwijderd om te voorkomen dat ze toch als medisch noodzakelijk gedeclareerd zouden worden.
Deze aanscherping van de aanspraak op plastische chirurgie is per 2006 met de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) ongewijzigd overgenomen en geldt sindsdien nog steeds. Enkel bij de buikwandcorrectie is per 2007 een beperkte versoepeling doorgevoerd.
Ik heb in 2013 in het hoofdlijnenakkoord met de medisch specialisten afgesproken dat zij veel beter gaan letten op wat wel en wat niet medisch noodzakelijk is. Kernpunt van die afspraken is dat medisch specialisten veel meer aandacht zullen gaan geven aan de invulling van gepast gebruik van zorg, zodat uitsluitend behandelingen die medisch noodzakelijk zijn zullen worden gedeclareerd. Als blijkt dat medisch specialisten zich in de toekomst aan deze afspraken houden, hoeft niet meer besloten te worden tot dergelijke beperkingen als bij plastische chirurgie zijn ingevoerd. Wellicht is het dan ook mogelijk de beperkingen op het terrein van de plastische chirurgie enigszins te versoepelen zodat in die gevallen waarin deze ingrepen echt medisch noodzakelijk zijn, deze toch uit de basisverzekering kunnen worden vergoed. Dit vereist wel dat de plastisch chirurgen kunnen aantonen dat zij zich strikt aan de gemaakte afspraken over gepast gebruik houden, om te voorkomen dat ingrepen worden gedeclareerd die niet echt medisch noodzakelijk zijn. Ik heb momenteel geen plannen om de vergoeding van plastische chirurgie in de zorgverzekering uit te breiden of de bestaande beperkte vergoeding te versoepelen.
Wat is uw reactie op het verhaal van Manon, een 14-jarige meid, die vanwege het aangeboren syndroom van Poland geen borstgroei heeft aan één zijde van haar lichaam? Wat vindt u ervan dat haar zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid weigert een prothese te vergoeden?
De vergoeding van plastisch-chirurgische behandelingen uit het basispakket houdt in dat het operatief plaatsen van borstimplantaten uitsluitend wordt vergoed na een gehele of gedeeltelijke borstamputatie. In andere gevallen vindt geen vergoeding uit het basispakket, ook niet voor vrouwen of meisjes die geen, nauwelijks of een eenzijdige borstontwikkeling hebben. Dat neemt niet weg dat ik mij de emoties van Manon en haar moeder kan voorstellen.
Ligt het niet in de rede om bij kinderen met een aangeboren afwijking, waarbij een plastische chirurgie ingreep op medische indicatie gewenst is om een normaal leven te kunnen leiden, de kosten daarvan te vergoeden? Kunt u uw antwoord gedegen motiveren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat denkt u dat een aandoening als deze doet met een opgroeiende puber? Kunt u zich voorstellen wat voor psychisch lijden dit teweeg brengt? Vindt u dit opwegen tegen de kosten van een relatief eenvoudige operatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat Manon en haar moeder de wijze waarop de zorgverzekeraar zich opstelt in deze situatie als harteloos ervaren? Handelt de zorgverzekeraar volgens u in lijn met uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het verhaal van mevrouw H., een oudere vrouw waarbij haar oogleden dichtvallen vanwege te lange spieren? Wat vindt u ervan dat haar zorgverzekeraar Menzis weigert de operatie te betalen omdat dit volgens uw beleid niet zou mogen?
De vergoeding van plastisch-chirurgische behandelingen uit het basispakket houdt in dat ooglidcorrecties uitsluitend worden vergoed als deze medisch noodzakelijk
zijn als gevolg van een aangeboren afwijking of van een bij de geboorte aanwezige chronische aandoening. Ooglidcorrecties vanwege verslapte of hangende oogleden die het gevolg zijn van een gevorderde leeftijd, worden in geen enkel geval uit het basispakket vergoed. Dit zou namelijk ook het risico inhouden van het vergoeden van voornamelijk cosmetische ingrepen die op oneigenlijke gronden als medisch noodzakelijk worden gedeclareerd. Dat was namelijk de praktijk die heeft geleid tot de aanscherping van de aanspraak op plastisch-chirurgische ingrepen per 2005.
Hoewel ik mij de reactie van mevrouw H. kan voorstellen, is vergoeding van een ooglidcorrectie uit de basisverzekering in haar situatie niet mogelijk.
Kunt u zich de verontwaardiging voorstellen bij mevrouw H. die niet meer kan lezen, puzzelen, tv kijken of überhaupt iemand aankijken zonder haar hoofd in haar nek te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aan mevrouw H. uitleggen dat de behandeling van de nekklachten die zij heeft door het in haar nek moeten leggen van haar hoofd wel vergoed wordt, maar het aanpakken van de oorzaak van het probleem niet?
De behandeling van de nekklachten van mevrouw H. met fysiotherapie vindt niet plaats uit de basisverzekering maar zal uit de aanvullende verzekering worden vergoed. De inhoud en polisvoorwaarden van aanvullende verzekeringen behoren volledig tot de bevoegdheden van de verzekeraars zelf. Ik heb daarmee geen bemoeienis. Voor uitleg waarom de fysiotherapie voor de nekklachten van mevrouw H. wel wordt vergoed, zal zij zich tot haar verzekeraar dienen te wenden. Ik kan daar geen uitspraak over doen.
Klopt het dat in de situatie van mevrouw H., ondanks dat zorgverzekeraar Menzis begrip zegt te hebben voor de situatie en erkent dat het medisch noodzakelijk is, het wettelijk niet is toegestaan de operatie te vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak van professor Van der Hulst dat er sprake is van onduidelijkheid en willekeur bij zorgverzekeraars, en dat het voor zorgverleners onmogelijk is voor iedere verzekeraar en polis aan te geven of een behandeling wel of niet vergoed wordt? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik hiervoor heb uiteengezet is de vergoeding van plastisch-chirurgische ingrepen in het kader van de Zvw helder. Over de vraag welke ingrepen uit de basisverzekering worden vergoed bestaat naar mijn mening geen onduidelijkheid. Daarbij is geen sprake van willekeur bij zorgverzekeraars. Ik neem daarom aan dat professor Van der Hulst doelde op vergoeding voor plastisch-chirurgische ingrepen uit de aanvullende verzekeringen. Aanvullende verzekeringen en de daarvoor geldende polisvoorwaarden behoren geheel tot de bevoegdheden van de verzekeraars zelf en ik kan daar dan ook niet in treden.
Bent u, evenals professor Van der Hulst, ook van mening dat er een belangrijk onderscheid is tussen cosmetische chirurgie en medisch noodzakelijke plastische chirurgie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben het met professor Van der Hulst eens dat er een belangrijk onderscheid is tussen cosmetische chirurgie en medisch noodzakelijke plastische chirurgie. In het verleden is echter gebleken dat de beroepsgroep zelf dit onderscheid vaak niet strikt hanteerde en in aanzienlijke mate cosmetische ingrepen declareerde als medisch noodzakelijke plastische chirurgie. Juist om dergelijke oneigenlijke declaraties voor cosmetische behandelingen tegen te gaan is per 2005 de aanspraak op plastisch-chirurgische ingrepen beperkt.
Bent u van mening dat het in bovengenoemde en soortgelijke situaties niet gaat om het mooier maken van de patiënt, maar om hem of haar heel te maken, zodat betrokkene een normaal leven kan leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is meer aandacht voor de vraag wat wel en wat niet medisch noodzakelijke zorg is, een kernpunt van de afspraken die ik met medisch specialisten heb gemaakt. Hier ligt derhalve een belangrijke verantwoordelijkheid voor -in casu- de plastisch chirurgen zelf.
Vindt u het huidige onderscheid: behandelingen van niet-aangeboren afwijkingen wel vergoeden en van aangeboren afwijkingen niet, uit te leggen aan patiënten zoals Manon of mevrouw H.? Kunt u uw antwoord toelichten?
Anders dan in de vraagstelling wordt gesuggereerd wordt bij de vergoeding van plastisch-chirurgische ingrepen niet het onderscheid gehanteerd dat niet-aangeboren afwijkingen wel worden vergoed en aangeboren afwijkingen niet. Zo worden ooglidcorrecties juist uitsluitend vergoed als deze medisch noodzakelijk zijn als gevolg van een aangeboren afwijking of van een bij de geboorte aanwezige chronische aandoening.
In de antwoorden op de vragen 1 t/m 7 en 9 heb ik uiteengezet wat de redenen zijn geweest voor beperking van de vergoeding van plastische chirurgie.
Om hoeveel medisch noodzakelijke plastisch chirurgische ingrepen gaat het op jaarbasis? Kunt u hierbij een onderscheid maken in een aantal belangrijke categorieën, zoals buikwandcorrectie, ooglidcorrectie en borstprothese? Wat zijn de kosten die hiermee gemoeid zijn? Wat zijn de indirecte kosten, zoals psychische hulp of medicijnkosten, die dank zij deze operaties uitgespaard kunnen worden?
Gegevens over hoeveel medisch noodzakelijke plastisch-chirurgische ingrepen het op jaarbasis betreft, zijn mij niet bekend. Ik heb dan ook geen informatie over de gevraagde categorieën ingrepen noch over de daarmee gemoeide directe en indirecte kosten.
Bent u bereid Zorginstituut Nederland opnieuw advies uit te laten brengen over de in 2005 uit het basispakket geschrapte medisch noodzakelijke plastische chirurgie, inclusief de financiële implicaties? Wilt u daarbij ook laten onderzoeken of bij het al dan niet vergoeden van medisch noodzakelijke plastische chirurgie in het basispakket bepaalde criteria gehanteerd kunnen worden, als bijvoorbeeld leeftijd, waarbij vergoeding in het basispakket wel redelijk te achten is voor bijvoorbeeld kinderen en 65-plussers, evenals het feit of een aandoening al dan niet aangeboren is? Kunt u dit advies, voorzien van uw standpunt, de Kamer doen toekomen ruim voor de parlementaire behandeling van het basispakket 2016?
In het hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg is afgesproken dat medisch specialisten zich meer zouden inzetten voor gepast gebruik van zorg, zodat de doelmatigheid van de zorg verbeterd wordt. In het verleden is gebleken dat plastische chirurgie niet doelmatig werd toegepast. Om die reden is besloten om plastische chirurgie in het verzekerde pakket per 2005 te beperken. Het is daarom nu expliciet aan de plastisch chirurgen om invulling te geven aan de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord en te laten zien hoe ze werk gaan maken van gepast gebruik.
De onrust onder budgethouders over uitbetaling van het persoonsgebonden budget (pgb) |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht dat de onrust onder budgethouders over de uitbetaling van het pgb toeneemt?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Geldt uw toezegging dat budgethouders geen hinder mogen ondervinden van de uitvoering door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) nog steeds? Hoe beoordeelt u in dat licht de huidige gang van zaken rondom uitvoering van de pgb-regeling door de SVB?
In overleg met betrokken partijen (VNG, ZN en SVB) heb ik verschillende invoeringscenario’s ontwikkeld waardoor de continuïteit van zorg en ondersteuning bij budgethouders wordt gewaarborgd. Ondanks de grootschalige inzet van alle partijen is er geconcludeerd dat het niet haalbaar was om alle controles vooraf op de zorgovereenkomsten uit te voeren en toekenningsberichten te verwerken, voordat de zorgverleners betaald moeten worden. In de brief van 22 december2 heb ik u reeds ingelicht over de mogelijkheden om de zorg te continueren als niet alle controlewerkzaamheden op tijd afgerond zouden zijn. In de brief van 20 januari3 licht ik toe wat er is gedaan om de zorgverleners op tijd uit te kunnen betalen. De consequentie van de keuze voor de alternatieve werkwijze is dat de controles die voorafgaand aan het budgetjaar uitgevoerd zouden worden, op een later tijdstip worden gedaan. Ik streef er naar om deze controles uiterlijk binnen 3 maanden alsnog uit te laten voeren. Onder de AWBZ vonden controles altijd na afloop van het budgetjaar plaats.
Op welke manier is de uitbetaling van pgb's in januari 2015, en de maanden daarna, voor budgethouders geregeld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken zijn er inmiddels door u met de VNG en de SVB gemaakt om de onrust onder budgethouders weg te nemen, en de problemen bij uitbetaling van Is u pgb’s weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend voor hoeveel budgethouders met deze afspraken een (voorlopige) oplossing is gevonden? Is u voorts bekend hoe groot de groep van budgethouders is voor wie ook met deze afspraken de uitbetaling in januari 2015 nog niet geregeld is?
Met de getroffen maatregelen is het mogelijk om budgethouders die voor 1 januari een eerste inzending hebben gedaan van hun zorgovereenkomst tijdig uit te betalen. Dit geldt ook indien de zorgovereenkomst nog niet definitief is goedgekeurd. Het betreft ca. 50.000 budgethouders. Declaraties op zorgcontracten die na 1 januari voor het eerst worden ingediend, zullen zo snel mogelijk worden uitbetaald. De termijn die daarvoor nodig is, zal langer kunnen zijn dan 5 werkdagen.
Wanneer verwacht u dat de SVB de administratie rondom de pgb’s wel op orde kan hebben?
Met de genomen maatregelen kunnen de betalingen op tijd plaatsvinden. Zoals aangegeven, streef ik er naar om uiterlijk binnen 3 maanden alle controles alsnog uit te laten voeren. Overigens zullen naast de SVB ook gemeenten en zorgkantoren hiervoor inspanningen moeten verrichten.
Kunt u uitleggen welke afspraken met de SVB zijn gemaakt over uitbetaling van de pgb's, en welke bestuurlijke afspraken over terugvalscenario's zijn gemaakt?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 20 januari jongstleden.
Welke maatregelen zijn genomen om de bereikbaarheid van de SVB voor budgethouders te verbeteren, aangezien zij soms dagenlang er niet in slagen met de SVB in contact te komen? Welke afspraken zijn gemaakt over de verbetering van de bereikbaarheid van de SVB?
De SVB heeft de eerste week van december de capaciteit op kunnen schalen. Uit rapportagecijfers van de SVB blijkt dat nu vrijwel iedereen die belt iemand aan de lijn krijgt. Op piekmomenten wordt gewerkt met een terugbelverzoek. Daarnaast is de website van de SVB aangevuld met veelgestelde vragen en antwoorden. Ook de website van Per Saldo biedt uitgebreide informatie. Overigens kunnen mensen met vragen over hun pgb ook terecht bij de verstrekker ervan, het zorgkantoor dan wel de gemeente.
Bent u ervan op de hoogte dat er budgethouders zijn die (soms meermalen) contracten hebben opgestuurd en nog niets hebben gehoord van de SVB, of te horen krijgen dat de SVB de contracten nog niet heeft ontvangen? Waar kunnen budgethouders zich melden die ondanks de genomen maatregelen geen pgb uit kunnen laten betalen? Bent u bereid hiervoor een aanspreekpunt bij uw ministerie in te stellen?
Ik ben op de hoogte van het feit dat dit in sommige situaties lang heeft geduurd. Vanaf 15 december jongstleden zijn er door de SVB brieven uitgestuurd naar alle budgethouders Wmo en Jeugd die nog geen bericht hadden ontvangen na het insturen van hun overeenkomsten. De zorgkantoren hebben ditzelfde gedaan naar alle budgethouders die vallen onder de Wlz. In deze brieven heeft de SVB gemeld dat ook declaraties van budgethouders van wie de overeenkomst nog niet is goedgekeurd, in januari toch betaald zullen worden. Voor vragen over de betaling kunnen budgethouders zich in eerste instantie melden bij de SVB, die zonodig de betrokken gemeenten of het zorgkantoor benadert.
Als mensen helemaal nog niet bekend zijn bij de SVB, worden zij verzocht contact op te nemen met de verstrekker van hun budget om na te gaan of er een toekenning van een pgb is. Overigens hebben de zorgkantoren van budgethouders die in 2014 een pgb onder de AWBZ hadden en van wie de indicatie doorloopt in 2015, de gegevens overgedragen aan de SVB.
Vanuit het ministerie zal er gemonitord worden hoe de eerste maanden verlopen via rapportages van de SVB en intensief overleg met VNG, ZN en SVB.
Wat is uw reactie op de stelling dat 182 gemeenten nog geen gegevens bij de SVB over budgethouders hebben aangeleverd? Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om ervoor te zorgen dat dit op zeer korte termijn wél gebeurt?
Ik heb u bij eerder genoemde brief van 20 januari geïnformeerd over de achterstand bij de aanlevering van de zogenaamde toekenningsberichten. Ik heb u ook gemeld dat in goed overleg tussen SVB, VNG en VWS besloten is om zonodig een voorlopig toekenningsbericht in het SVB-systeem op te nemen, zodat tijdige uitbetaling voor alle budgethouders mogelijk is. Tot op heden hebben 43.000 budgethouders een voorlopige toekenning gekregen. Daarmee komt het totaal aantal budgethouders met een toekenning op 141.000. De voorlopige toekenning zal zo spoedig mogelijk worden vervangen door een definitieve toekenning.
Collectieve zorgverzekeringen waarbij chronisch zieken geen baat hebben |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie na het lezen van het opinieartikel van mevrouw Sanders, reumapatiënt en tevens voorzitter van ReumActief?1
Naar ik uit het artikel begrijp heeft mevrouw Sanders ervoor gekozen niet over te stappen naar de collectieve verzekering van de gemeente Stadskanaal omdat deze haar verzekeringstechnisch minder kan bieden dan haar huidige verzekeraar. Het is onduidelijk of bij andere zorgverzekeraars mogelijkheden zijn om aan de bezwaren van mevrouw Sanders tegemoet te komen. Verder merk ik op dat de zorgverzekering wordt gezien als een passende en toereikende voorziening waarvan iedereen geacht wordt de premie te kunnen betalen. Waar dat niet het geval is, kan zorgtoeslag worden aangevraagd. Het is onduidelijk of mevrouw Sanders zorgtoeslag heeft aangevraagd.
Voorts is het aan de gemeente te bepalen hoe het lokale beleid wordt ingericht. Mevrouw Sanders stelt dat haar gemeente ervan uit gaat dat zij zelf de huishoudelijke hulp kan organiseren en betalen. De gemeente kan niet bepalen of iemand huishoudelijke hulp zelf moet betalen en ook niet bij voorbaat of iemand huishoudelijke hulp zelf kan organiseren. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn. Indien iemand zich bij de gemeente meldt met een verzoek om ondersteuning, moet de gemeente onderzoek doen naar de persoonlijke situatie.
Bij het onderzoek wordt bekeken wat betrokkene zelf nog kan dan wel of andere mensen eventueel kunnen helpen. Ook kijkt de gemeente of er al zorg en ondersteuning vanuit andere wetten wordt geboden, zoals de Zorgverzekeringswet of de Participatiewet. Indien uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van onvoldoende zelfredzaamheid en ook het netwerk niet kan bijdragen, is de gemeente verplicht ondersteuning te bieden. Dit kan in de vorm van een maatwerkvoorziening maar het kan ook zijn dat de gemeente voor bepaalde gevallen een algemene voorziening heeft ingericht. Uit de bijdrage van mevrouw Sanders kan ik niet opmaken of de gemeente op dit punt tekort is geschoten.
Wat is uw reactie op het gegeven dat chronisch zieken in veel gevallen geen baat hebben bij een collectieve zorgverzekering van desbetreffende gemeente?
Ik deel deze opvatting niet en alvorens dit toe te lichten, wil ik benadrukken dat een collectieve zorgverzekering één van de mogelijkheden is waar mensen met een chronische ziekte en/of beperking baat bij kunnen hebben. Naast de landelijke fiscale regeling voor aftrek van specifieke zorgkosten beschikken gemeenten over verschillende instrumenten om mensen met een chronische zieke en/of beperking te ondersteunen. Met het vervallen van de Wtcg en CER hebben gemeenten hiertoe aanvullend budget ontvangen.
Ten aanzien van collectieve zorgverzekeringen geldt dat gemeenten al jaren collectieve zorgverzekeringen aanbieden voor burgers met een lager inkomen. Het overgrote deel van de gemeenten heeft met inzet van het aanvullend budget deze regelingen gericht doorontwikkeld om beter aan te sluiten bij de meerkosten van mensen met een chronische ziekte en/of beperking. Naast aanvullende modules met dekkingen die specifiek gericht zijn op meerkosten als gevolg van een chronische ziekte en/of beperking hebben gemeenten hun bijdrage in de premie van de gemeentelijke collectieve zorgverzekeringen verhoogd. Zowel directe kosten als het eigen risico kunnen worden opgenomen in de collectiviteit.
Recentelijk is een rapport gepubliceerd waarin bureau BS&F in opdracht van Ieder(in) heeft onderzocht hoe gemeenten hun collectieve zorgverzekering inzetten om mensen met een chronische ziekte en/of beperking voor hun meerkosten te compenseren. Het onderzoek is als bijlage hierbij toegevoegd. Uit het onderzoek komt naar voren dat bijna 80% van de 300 gemeenten waar het onderzoek op is gebaseerd, met behulp van het aanvullende budget dat zij hebben ontvangen, hun gemeentelijke collectiviteiten hebben uitgebreid en hun bijdrage in de premie hebben verhoogd. Burgers die hiervan gebruik maken genieten per saldo gemiddeld een financieel voordeel van bijna € 460,– per jaar ten opzichte van wat deze zorgverzekering normaliter zou kosten zonder bijdrage van de gemeente en zonder uitonderhandelde collectiviteitskorting. Ook blijkt uit het onderzoek dat meer dan de helft van de onderzochte gemeenten de toegang tot de gemeentelijke collectiviteiten hebben verruimd naar een inkomensgrens van 120% of hoger.
Het voorgaande toont aan dat meer mensen baat hebben bij de collectieve zorgverzekeringen die hun gemeente aanbiedt. Met de beoogde verdere doorontwikkeling zullen de collectieve zorgverzekeringen steeds beter aansluiten op de behoeften van mensen met een chronische ziekte en/of beperking.
Wat vindt u ervan dat juist chronisch zieken,voor wie de aanvullende verzekering met name van groot belang is, in sommige gemeenten alleen in aanmerking komen voor compensatie van het eigen risico wanneer zij overstappen naar een andere verzekeraar?
De inhoud van de collectieve zorgverzekering is afhankelijk van de keuzes die de gemeente maakt en de afspraken die de gemeente met de verzekeraar maakt. Indien iemand gebruik wil maken van de gemeentelijke collectiviteit dan moet deze persoon wel verzekerd zijn bij dezelfde verzekeraar als de verzekeraar waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten. Indien dit niet het geval is, dan zal iemand van verzekeraar moeten overstappen. Dit is niet anders dan bij andere collectiviteiten. Gemeenten hebben overigens in de regel hun gemeentelijke collectiviteit ondergebracht bij de verzekeraar met het grootste marktaandeel in de betreffende gemeente. Voor veel mensen zal dit impliceren dat overstappen niet nodig is. Voorts geldt dat gemeenten de verplichting hebben om (aanvullend) maatwerk te bieden daar waar dat nodig is.
Zoals aangegeven in mijn brief «Kwaliteit Loont» dd. 6 februari jl. wil ik ook via een aanpassing van de vereveningssystematiek bevorderen dat verzekeraars vaker van de mogelijkheid gebruik maken om een korting te geven als verzekerden – in het bijzonder chronisch zieken – gebruik maken van gecontracteerd aanbod. Over de uitwerking zal uw Kamer nader worden geïnformeerd.
Erkent u dat met de stijging van de zorgpremie, de stijging van het eigen risico, het wegvallen van compensatieregelingen en het uitkleden van het basispakket, chronisch zieken onevenredig hard getroffen worden door uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Het pakket is de afgelopen jaren per saldo groter en niet kleiner geworden. Zoals gezegd bij het antwoord op de eerste vraag, zie ik de zorgverzekering als een passende en toereikende voorziening waarvan iedereen geacht wordt de premie te kunnen betalen. Waar dat niet het geval is, kan, afhankelijk van het inkomen, de zorgtoeslag worden aangevraagd. Ik neem aan dat met «wegvallen van compensatieregelingen» wordt gedoeld op het wegvallen van de Wtcg en CER. Naast de landelijke fiscale regeling voor aftrek van specifieke zorgkosten hebben gemeenten aanvullend budget ontvangen voor meer financiële mogelijkheden voor gericht maatwerk aan personen met een chronische ziekte en/of beperking met meerkosten. Voorts zij opgemerkt dat de betaalde gemiddelde premie en eigen risico van de laagstbetaalden de afgelopen tien jaar ongeveer gelijk is gebleven, mede als gevolg van de stijgende zorgtoeslag voor deze groep verzekerden.
Gaat u voorkomen dat chronisch zieken, die toch al veel zorgkosten maken, buiten de boot vallen bij collectieve zorgverzekeringen of compensatie van het eigen risico? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat chronisch zieken het hoofd financieel boven water kunnen houden?
Onder het zorgverzekeringsstelsel wordt iedereen geacht de premie te kunnen betalen. In voorkomend geval kan er een beroep worden gedaan op de zorgtoeslag. Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 2 en 3 ben ik van mening dat chronisch zieken niet buiten de boot hoeven te vallen bij collectieve verzekeringen. Wat betreft het eigen risico geldt dat het aan de gemeente is te bepalen of compensatie wordt verstrekt voor het eigen risico en op welke wijze.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de resterende, naar de gemeente overgehevelde compensatiegelden waaronder Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en Compensatie eigen risico (Cer), ook ten goede komen aan chronisch zieken?
Ik verwijs allereerst naar de hiervoor gegeven antwoorden op de vragen 2 en 3. In aanvulling daarop geldt dat – zoals beoogd – de gemeenten de verantwoordelijkheid nemen om mensen met een chronische ziekte en/of beperking te ondersteunen. Hierbij hebben gemeenten de beleidsruimte gekregen om te bepalen op welke wijze dit (lokaal) het beste kan. Indien iemand ondersteuning nodig heeft en een collectieve zorgverzekering niet tot de oplossingen hoort, dan dient de gemeente een andere oplossing te zoeken. Gemeenten beschikken over voldoende instrumenten om gericht ondersteuning te bieden naast de mogelijkheid van een collectieve zorgverzekering.
Bent u bereid gemeenten erop aan te spreken deze compensatiegelden los te koppelen van de collectieve zorgverzekering aangezien chronisch zieken hier in veel gevallen geen baat bij hebben en dus misgrijpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de wijze waarop zij invulling geven aan deze verantwoordelijkheid. Er is geen sprake van een geoormerkt budget voor chronisch zieken en er is ook geen sprake dat dit budget wel of niet gekoppeld is aan bepaalde gemeentelijke instrumenten.
Bent u van mening dat fysiotherapie voor mensen met ernstige, vergevorderde reuma baat hebben bij langdurige fysiotherapie en dat dit veel hogere kosten voor medicatie, thuiszorg, hulpmiddelen en uitval kan voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het antwoord op deze vraag wordt gecombineerd met het antwoord op vraag 11.
Bent u van mening dat mensen met ernstige reuma, gelet op het feit dat aanvullende verzekeringen met onbeperkte fysiotherapie voor hen vaak onbereikbaar (risicoselectie) of onbetaalbaar zijn, voldoende keuzevrijheid hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verzekeraars hebben een acceptatieplicht voor de basisverzekering. In de basisverzekering is alle zorg opgenomen waarvan de overheid het van belang acht dat iedereen hiervoor verzekerd is. Vormen van zorg die buiten het basispakket vallen kunnen door zorgverzekeraars worden opgenomen in een aanvullende verzekering. Men kan vrijwillig kiezen voor een aanvullende verzekering. Verzekeraars kunnen acceptatievoorwaarden toepassen voor de aanvullende verzekering. Met name bij de aanvullende verzekeringen in het topsegment worden acceptatievoorwaarden gehanteerd door zorgverzekeraars. Voor aanvullende verzekeringen met een beperktere dekking gelden vaak geen acceptatievoorwaarden. De NZa heeft in haar rapport acceptatieplicht van het voorjaar 2014 aangegeven dat de toegankelijkheid van zorg in ons zorgstelsel goed geborgd is en er voldoende mogelijkheden zijn om over te stappen. Hoewel er geen sprake is van overtredingen van de acceptatieplicht, signaleert de NZa wel een aantal mogelijke risico’s. De NZa stelt een visie op over de sturing van verzekerden op basisverzekering via de aanvullende verzekering. De NZa brengt dit naar verwachting tijdens het 2de kwartaal 2015 naar buiten.
Staat u nog altijd achter uw besluit om langdurige fysiotherapie voor mensen met reuma uit het basispakket te halen? Zijn bij dit besluit destijds, naast wetenschappelijk bewijs, ook de geboekte resultaten uit de praktijk meegewogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zolang er geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs is voor de werkzaamheid en effectiviteit van langdurige of onbeperkte fysiotherapie voor verzekerden met reumatische aandoeningen, ben ik van oordeel dat deze fysiotherapie voor die aandoeningen geen deel moet uitmaken van het verzekerde pakket van de Zvw. Dit vanwege het uitgangspunt van «evidence based medicine» dat geldt bij het Zvw-basispakket.
In mei 2011 heeft het College voor zorgverzekeringen (de voorganger van het Zorginstituut Nederland) mij geadviseerd langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen niet langer in het basispakket te handhaven. Dit omdat de beschikbare (medisch-)wetenschappelijke literatuur onvoldoende bewijs bood voor de werkzaamheid en effectiviteit van langdurige of onbeperkte fysiotherapeutische behandeling bij reumatische aandoeningen. Op basis van dat advies heb ik in juni 2011 aan het parlement het voornemen voorgelegd om met ingang van 1 januari 2012 deze reumatische aandoeningen te verwijderen van de lijst met aandoeningen waarvoor langdurige fysio- of oefentherapie uit de Zvw wordt vergoed. Uw Kamer heeft toen met mijn voorstel ingestemd.
In het voorjaar van 2014 heeft het Zorginstituut nogmaals gekeken of er nieuwe aanwijzingen zijn voor de werkzaamheid van langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen. De Wetenschappelijke Advies Raad van het Zorginstituut heeft toen aangegeven dat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs is voor de werkzaamheid en effectiviteit. Wel is het Zorginstituut daarna in gesprek gebleven met het Reumafonds, het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie (NVR) over de mogelijke opzet van een onderzoek naar de effectiviteit van langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen. Ik heb van het Zorginstituut vernomen dat het Zorginstituut in afwachting is van een voorstel hierover van genoemde partijen. Ik ben voorstander van zo’n onderzoek indien de opzet daarvan voldoende garanties biedt dat op basis van dat onderzoek een uitspraak kan worden gedaan over de effectiviteit van langdurige fysiotherapie voor deze aandoeningen.
Is er volgens u inmiddels wel voldoende wetenschappelijk bewijs dat mensen met reuma wel degelijk baat hebben bij fysiotherapie? Indien nee, bent u bereid hier alsnog onderzoek naar te laten doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u inzicht in de ontwikkeling van de totale kosten die gemaakt worden door en voor mensen met ernstige, vergevorderde reuma voor de periode van 2010 tot en met 2014? Zo nee, bent u bereid die alsnog te achterhalen en de Kamer hierover te informeren?
Door de veelheid van factoren is het niet doenlijk om een duidelijk beeld van de kosten en de ontwikkeling daarin te schetsen. De kosten die gemaakt worden door alle mensen met ernstige, vergevorderde reuma voor de periode van 2010 tot en met 2014 bestaan in de basis uit de premie Zvw en het eigen risico. De verdere kosten hangen af zijn/haar persoonlijke situatie. De volgende factoren spelen hierbij een rol: hoe hoog is zijn/haar (huishoud)inkomen (afhankelijk daarvan ontvangt hij/zij zorgtoeslag). Ontving hij/zij een compensatie eigen risico en een uitkering Wtcg? Andere factoren zijn of hij/zij regelmatig naar de fysiotherapeut gaat, of er sprake is van een aanvullende verzekering en zo ja, wat de aanvullende verzekering dekt en de hoogte van de premie. Tenslotte is nog van belang wat de leefsituatie is? Afhankelijk daarvan is er al dan niet eerder een kans op het al dan niet kunnen inroepen van huishoudelijke verzorging en/of persoonlijk verzorging. Wanneer er sprake is van huishoudelijke verzorging of persoonlijke verzorging kan sprake zijn van een eigen bijdrage die afhankelijk is van het (huishoud)inkomen.
Minutenregistratie voor persoonsgebonden budgetten |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens de plenaire behandeling van de Wet langdurige zorg (Wlz), waarin u aangaf dat «waar onnodige minutenregistratie plaatsvindt, we ertegen moeten optreden» en «Als er signalen zijn dat voor het pgb een doorgeschoten registratiesysteem opgezet wordt om te verantwoorden, moeten we ook daar wat aan doen»?1 Welke acties heeft u tot nog toe ondernomen om een doorgeschoten registratiesysteem voor pgb te voorkomen?
Ja, die herinner ik mij. Op basis van signalen van de kant van uw Kamer tijdens het genoemde debat, heb ik laten onderzoeken waar het signaal van minutenregistratie vandaan kwam. Het bleek niet te gaan over verantwoording van pgb’s in minuten, maar over de toekenning van meerzorg voor een budgethouder. Het is dan zaak dat de cliënt precies aangeeft waaraan hij/zij extra behoefte heeft. Dat vraagt soms om een kleinere eenheid dan uren.
De overige gestelde vragen gaan over de situatie onder de Zorgverzekeringswet. Daar geldt een ander wettelijk kader en een andere werkwijze. Daarop ga ik hieronder in.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij Achmea2 en CZ3 bij de vaststelling van de hoogte van het pgb verpleging en verzorging (vv) gerekend wordt met declaraties per vijf minuten, zoals onder andere uit de declaratieformulieren blijkt4? Zo ja, wat is uw mening over deze wijze van vaststellen van de hoogte van het uit te betalen pgb?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
In overleg met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Per Saldo is besproken dat dit voor pgb-houders een onwenselijke situatie oplevert. ZN en Per Saldo hebben op basis daarvan bekeken op welke wijze de manier van declaratie uitpakt in de praktijk en hoe dit opgelost zou kunnen worden.
Uit dat overleg is gekomen dat alle zorgverzekeraars de wijze van declareren gaan aanpassen, zodat pgb-houders declaraties kunnen gaan indienen op een manier die vergelijkbaar is met de werkwijze onder de AWBZ. Bij sommige zorgverzekeraars is de wijziging direct doorgevoerd, andere hebben enige tijd nodig om dit in hun administratie te verwerken. Zij zullen zo spoedig mogelijk hun declaratieformulieren aanpassen. Tot die tijd kunnen verzekerden declaraties indienen op de door de zorgverzekeraar aangegeven wijze.
Kunt u aangeven op basis van welke regelgeving de betreffende zorgverzekeraars zich genoodzaakt zouden kunnen zien om declaraties per vijf minuten te rekenen? Indien er geen wetgeving is die hiertoe noodzaakt, welk ander belang kan er dan zijn voor zorgverzekeraars om declaraties per vijf minuten te rekenen? Als er al een ander belang is, is dit belang dan op een andere wijze te verzekeren? Zo ja, hoe dan?
In de regelgeving van de NZa is opgenomen dat de directe zorglevering plaats kan vinden via de prestaties verpleging en verzorging. De tarieven voor deze prestaties worden met een eenheid per uur vastgelegd. Indien slechts een deel van een uur zorg wordt geleverd aan een patiënt wordt het in rekening te brengen aantal eenheden naar evenredigheid berekend. Voor de afronding van het aantal wordt uitgegaan van een schriftelijke overeenkomst tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Indien de schriftelijke overeenkomst ontbreekt wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde veelvoud van vijf minuten.
Daarnaast is het mogelijk om afspraken te maken tussen aanbieder en verzekeraar over declaratie op basis van een zorgplan. Daarbij bestaat wel de eis, dat aanbieders kunnen aantonen dat het aannemelijk is dat de zorg daadwerkelijk geleverd is. Bijvoorbeeld door middel van de personeelsplanning.
Deze regelgeving is zowel op zorg in natura, als op het Zvw-pgb van toepassing. Zorgverzekeraars kunnen binnen de grenzen van deze regelgeving het declaratieproces vormgeven.
Deelt u de mening dat deze minutenregistratie een onmogelijke last legt op de schouders van pgb-houders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op te treden tegen deze minutenregistratie, zoals u onder andere tijdens de plenaire behandeling van de Wlz heeft aangegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen en binnen welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij de verzekeraars nagaan wanneer deze aangepaste regels voor declareren van pgb aan verzekerden gecommuniceerd is? Klopt het dat verzekerden deze aangepaste regels pas per 31 december 2014 te horen hebben gekregen? Zo ja, bent u dan van mening dat verzekerden tijdig zijn geïnformeerd zodat zij eventueel nog over zouden kunnen stappen?
De zorgverzekeraars hebben tegelijk met de polisvoorwaarde het PGB reglement en de bijbehorende formulieren gepubliceerd. Hieruit was de methode van declareren in tijdsblokken van 5 minuten op te maken. Zorgverzekeraars passen de declaratieformulieren nu aan, aan de tussen ZN en Per Saldo afgesproken wijze van declareren.
Wordt bij de desbetreffende zorgverzekeraars de vijf-minutenregistratie ook gehanteerd voor zorg in natura?
Zie antwoord vraag 3.
De inkoop van huisartsenzorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat huisartsen in de media te kennen moeten geven dat het met het inkoopbeleid van zorgverzekeraars niet goed gaat?1
Het contracteringsproces is een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder. Het is de verantwoordelijkheid van betrokken partijen zelf om hierin afwegingen te maken. Ik geef er de voorkeur aan dat verzekeraars en aanbieders meningsverschillen niet via de media oplossen, maar in goed onderling overleg. Gelet op de onrust die uitingen in de media kunnen veroorzaken bij verzekerden en patiënten vind ik dit niet de optimale route.
In de afgelopen jaren verliep het maken van afspraken tussen huisartsen, zorggroepen en zorgverzekeraars meestal zonder veel onrust. Nagenoeg alle huisartsen en zorggroepen hadden ruim voor het eind van het jaar een contract met de zorgverzekeraars. Dat is prettig, want dat geeft rust en zekerheid in een belangrijke sector in onze gezondheidszorg. In 2014 is dat anders gelopen, getuige de berichten in de media. Dat heeft onder meer te maken met de invoering van een nieuw bekostigingsmodel vanaf 1 januari 2015. Dat model kent drie onderdelen:2 de basis huisartsenvoorziening,3 programmatische multidisciplinaire zorg en4 resultaatbeloning en zorgvernieuwing. Dit is zo afgesproken met huisartsen, zorggroepen en verzekeraars in het bestuurlijk akkoord eerste lijn. Doel is om de basiszorg stevig te blijven garanderen, een impuls te geven aan samenwerking in de eerste lijn en ervoor te zorgen dat zorg als dat kan in de eerste lijn wordt geleverd en niet bijvoorbeeld onnodig in de duurdere tweede lijn.
Dit gaat niet zonder veranderingen. En dat brengt onzekerheid met zich mee voor huisartsen, ook in financieel opzicht. Daar staat tegenover dat een zeer aanzienlijk deel van de vergoeding die een huisarts ontvangt, wordt bepaald door gereguleerde maximumtarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die alle verzekeraars hanteren en waarvoor geen contract met een verzekeraar nodig is. Ik heb overigens vernomen van Zorgverzekeraars Nederland dat de contracteergraad ongeveer even hoog ligt als in voorgaande jaren. Daarover heb ik u op 19 januari per brief geïnformeerd (Kamerstuk 29 689, nr. 566).
Ik realiseer mij dat puur de omvang van de contracteergraad niets zegt over hoe partijen de contractering ervaren. Het is geen nieuw punt dat huisartsen aangeven zich niet gehoord te voelen in het contracteerproces met verzekeraars. Ik begrijp dat dat reacties oproept. Aan de andere kant hoor ik van verzekeraars dat zij moeite doen om huisartsen te betrekken in dit proces, bijvoorbeeld door het organiseren van brede regiobijeenkomsten waarin gezamenlijk met huisartsen de inkoopkaders worden besproken. Ik begrijp ook dat het voor verzekeraars ondoenlijk is om met 8.000 individuele huisartsen afspraken te maken. Juist ook om de administratieve lasten te beperken volgen verzekeraars elkaar veelal in de huisartsenzorg.
Ik vind het van belang dat partijen over en weer weten wat ze van elkaar kunnen verwachten. Daarom heb ik in het bestuurlijk overleg eerste lijn van december 2014 afgesproken, dat partijen met elkaar in gesprek gaan over de contractering 2015 en welke lessen daaruit getrokken kunnen worden voor de contractering voor 2016.Daarnaast ben ik, zoals ik in de Tweede Kamer heb aangegeven, in gesprek met huisartsen over het contracteringsproces.
Vindt u het terecht dat huisarts P.A. via een brief door zorgverzekeraar VGZ is aangesproken op zijn optreden bij L1?2
De communicatie van een zorgverzekeraar richting de zorgaanbieders is haar eigen verantwoordelijkheid. Ik heb daar geen oordeel over. Ik heb van VGZ begrepen dat VGZ heeft gemeend dat de betreffende huisarts in de media een aantal uitspraken heeft gedaan die volgens VGZ niet juist zijn. VGZ heeft een brief geschreven om inhoudelijke toelichting te geven en gevraagd rechtstreeks contact met VGZ op te nemen.
Bestaat er voor huisartsen, maar ook voor andere zorgverleners, vrijheid van meningsuiting? Zo ja, hoe oordeelt u dan over de gegeven opdracht de zorgverzekeraar voortaan rechtstreeks te benaderen?
Vanzelfsprekend bestaat er voor huisartsen en alle andere zorgverleners vrijheid van meningsuiting. In de brief die VGZ heeft gestuurd aan de huisarts is een verzoek opgenomen om voortaan VGZ rechtstreeks te benaderen. Naar mijn mening kan dit niet geïnterpreteerd worden als een opdracht, maar als een uitnodiging misverstanden te voorkomen. De verzekeraar zal dan wel ook actief het gesprek moeten aangaan met huisartsen die deze uitnodiging oppakken.
Vindt u dat een huisarts onrust onder verzekerden/patiënten zaait als deze zich uitlaat over het inkoopproces? Hoe oordeelt u over de suggestie die VGZ hierover wekt? Zou deze mogelijk zelf die onrust veroorzaken door geen contractonderhandelingen te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn reactie op vraag 1.
Vindt u het ook vreemd dat de huisarts wordt gevraagd contact op te nemen, terwijl in de brief duidelijk staat dat er geen contractonderhandelingen met individuele huisartsen plaatsvinden?
Nee, dat vind ik niet vreemd. Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 vinden niet met alle individuele zorgaanbieders contractonderhandelingen plaats gelet op de omvang van het aantal aanbieders. Naar mijn mening dient de zorgverzekeraar er zich echter wel voor in te spannen om tijdens de periode waarin de contracten gesloten worden beschikbaar te zijn voor vragen en opmerkingen vanuit zorgaanbieders. Dit is tevens opgenomen in de «Good contracting practices» van de NZa. Een goede contactmogelijkheid kan voorkomen dat er hoog oplopende meningsverschillen ontstaan. Juist één van de grieven van de huisartsen is dat de verzekeraar onbereikbaar is voor de huisarts. Ik kan dat vanuit de huisarts ook goed begrijpen. In dit geval werd de huisarts expliciet door VGZ uitgenodigd rechtstreeks contact op te nemen gelet op de uitingen die de huisarts is de media had gedaan.
Wat vindt u ervan dat er geen onderhandelingen met individuele huisartsen plaatsvinden? Erkent u dat dit betekent dat er TROG (teken rechts onder, graag) contracten worden afgedwongen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn reactie op vraag 1.
Wat is uw oordeel over het antwoord van de VGZ-onderhandelaar op het schrijven van huisarts P.A.?3 4
VGZ is een private zorgverzekeraar en communicatie richting de zorgaanbieder is haar eigen verantwoordelijkheid. Ik heb daar geen oordeel over.
Vindt u het terecht dat de zorgverzekeraar dreigt «ten onrechte geleden schade door het verspreiden van onjuiste informatie en mogelijk onrechtmatig handelen overweegt te verhalen op betrokkenen»?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u de uitlating dat geleden schade verhaald kan worden op betrokkene wijst op een evenwichtige verhouding van zorgverzekeraars en huisartsen bij het inkoopproces van huisartsenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke geleden schade kan VGZ doelen? Hoe is vast te stellen dat de betrokken huisarts met het interview die schade berokkende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb van VGZ vernomen dat zij met de verwijzing naar het verspreiden van onjuiste informatie en mogelijk onrechtmatig handelen in eerste instantie verwijst naar het handelen van IHC de Zorgmakelaar. Omdat de betrokken huisarts zich door IHC de Zorgmakelaar laat vertegenwoordigen, heeft VGZ dit ook aan de huisarts meegedeeld. Hoe schade is vast te stellen is mij niet bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 is communicatie vanuit de zorgverzekeraar naar de zorgaanbieder niet mijn verantwoordelijkheid.
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraars in hun contracten inhoudelijke zaken afdwingen, zoals de verzorging en begeleiding van chronisch zieke patiënten, bijv. door de POH in plaats van de huisarts? Vindt u niet dat deze afweging door de professionals dient te worden gemaakt?
Uiteindelijk maakt de professional de afweging welke zorg benodigd is voor een individuele patiënt. Dat verzekeraars in het algemeen sturen op kwaliteit en doelmatigheid van zorg en dat zij hier in hun inkoopafspraken over willen maken, lijkt mij opportuun. Daarbij moet mijns inziens altijd de mogelijkheid zijn om af te wijken als de zorgvraag van de patiënt daarom vraagt.
Denkt u dat een zorgverzekeraar van achter het bureau en de computer kan vaststellen welke zorgverlener ingezet moet worden bij welke patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u het wenselijk dat er nu huisartsenpraktijken zijn die geen POH-ggz (een functie in de huisartsenzorg; letterlijk de ondersteuner van de (huisartsen)praktijk, vaak afgekort tot POH) meer kunnen betrekken omdat zij geen contract hebben (willen of kunnen) sluiten met een zorgverzekeraar? Wat doet dit met de toegang tot de geestelijke gezondheidszorg (ggz) voor patiënten in desbetreffende praktijken?
Ik vind de inzet van de praktijkondersteuner-ggz (POH-GGZ) erg belangrijk. Het draagt eraan bij dat mensen in de eerste lijn geholpen kunnen worden wanneer zij psychische klachten hebben. De inzet van de POH-GGZ is de afgelopen jaren sterk uitgebreid en gegroeid. Bij de introductie van de POH-GGZ is aan de declaratie van de activiteiten van de POH-GGZ een contractvereiste verbonden. Dat is vaker het geval bij de introductie van nieuwe functies in de zorg. De vormgeving van de prestaties POH-GGZ zijn niet gewijzigd ten opzichte het voorgaande jaar bij de introductie van het nieuwe bekostigingsmodel voor huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg per 1 januari 2015. De NZa richt zich dit jaar op de doorontwikkeling van het nieuwe bekostigingsmodel en specifiek daarbinnen de bekostiging van de POH-GGZ en de POH-Somatiek.
Erkent u dat het nooit de bedoeling van de nieuwe huisartsenfinanciering was dat er zo keihard – met als gevolg dat er nu huisartsenpraktijken zijn die geen contract hebben afgesloten – onderhandeld zou worden?5
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe moeten huisartsen zonder contract met een zorgverzekeraar per 1 januari 2015 palliatieve zorg verlenen? Moeten zij de patiënt naar een hospice verwijzen, verpleeghuis of naar een wel gecontracteerde collega?
Ik heb van VGZ begrepen dat zij het van groot belang acht dat voor haar verzekerden de terminale zorg geleverd kan worden door de eigen huisarts. Daarom heeft VGZ mij laten weten dat zij bereid is om aan huisartsen die de Zorgovereenkomst huisartsgeneeskundige zorg nog niet getekend hebben, voor terminale zorg de declaraties te betalen als voorschot, in de veronderstelling dat er een overeenkomst voor 2015 onder komt te liggen. Huisartsen kunnen de door de NZa vastgestelde maximumtarieven zoals vermeld in bijlage 1 van de tariefbeschikking TB/CU-7089–01 declareren.
Herinnert u zich nog dat u niet wilde ingaan op de kritiek van de Landelijke Huisartsen Vereniging op het inkoopproces van de huisartsenzorg? Hoe kijkt u daar nu op terug?6 7
Wat ik destijds heb aangegeven is dat ik mij niet meng in en publiekelijk uitlaat over lopende contractonderhandelingen. Dat vind ik echt heel verkeerd. In het systeem zoals we het hebben gemaakt, hebben zorgverzekeraars de rol om zorg in te kopen. Dat neemt niet weg dat ik open sta voor signalen van beide kanten over hoe de onderhandelingen verlopen. Mijn referentiekader daarbij zijn de afspraken uit het bestuurlijk akkoord eerste lijn. Als er signalen zijn dat partijen zich niet aan dat akkoord houden, ben ik daar partij in, omdat ik ook het akkoord heb ondertekend. In dat geval roep ik partijen bijeen om de signalen te bespreken. Ook heb ik met partijen afgesproken om op korte termijn met elkaar in gesprek te gaan welke lessen we kunnen trekken uit de contractering 2015 om de contractering voor 2016 te kunnen verbeteren. Zie ook antwoord op vraag 1.
Vindt u nog steeds dat er sprake is van een «onderhandelingsspel» waar u zich niet in wilt mengen? Beseft u dat u daarmee carte blanche geeft aan zorgverzekeraars die dicteren hoe het gaat?8
Zie antwoord vraag 16.
De vergoeding van niet-gecontracteerde zorg in academische ziekenhuizen |
|
Corinne Ellemeet (GL), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u een overzicht geven van alle behandelingen bij (academische) ziekenhuizen die hoe dan ook vergoed worden, omdat deze slechts in een ziekenhuis worden gegeven, ook als deze niet gecontracteerd zijn, zoals u in antwoorden op eerder gestelde vragen aangaf?1
Een dusdanig overzicht voor alle behandelingen en voor alle verzekeraars is onmogelijk om zo te geven. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht. Door deze zorgplicht is gegarandeerd dat alle zorg wordt geleverd. Dit betekent namelijk dat de zorgverzekeraar verantwoordelijk is voor het leveren van zorg aan de verzekerde binnen een redelijke afstand en een redelijke termijn. Indien de zorgverzekeraar niet zou voldoen aan zijn zorgplicht heeft de verzekerde recht op een volledige vergoeding van de gemaakte zorgkosten, ook als de zorg niet gecontracteerd is. Dus indien een verzekerde is aangewezen op een bepaalde behandeling, die mogelijk slechts in één ziekenhuis wordt gegeven, maar zijn verzekeraar heeft geen contract met de aanbieder(s) die deze behandeling aanbied(t)(en), dan is de verzekeraar vanuit zijn zorgplicht verplicht om deze behandeling te vergoeden. Bij bepaalde complexe zorg zal het hierbij in het bijzonder kunnen gaan om academische ziekenhuizen. Deze zorgplicht biedt dus meer garanties dan een opsomming.
Bent u bereid voornoemd overzicht te publiceren, zodat verzekerden zekerheid hebben welke zorg hoe dan ook vergoed wordt, ook als deze niet gecontracteerd is?
Zie antwoord vraag 1.
Als u niet in staat bent dit overzicht te maken of te publiceren, hoe kunnen verzekerden dan tijdig te weten komen welke niet gecontracteerde zorg wel of niet vergoed wordt?
Elke individuele zorgverzekeraar dient op zijn website inzichtelijk te maken welke zorgaanbieders door hem zijn gecontracteerd, welke (financiële) consequenties dit kan hebben voor de verzekerde en ook dient hij duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop wordt omgegaan met volumenormen zoals omzetplafonds. Deze verplichting is vastgelegd in de beleidsregel «informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten 2014» van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Indien nodig kan de NZa hier handhavend optreden.
Ook dienen zorgverzekeraars te allen tijde te voldoen aan hun zorgplicht, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vragen 1 en 2. Dit betekent dat de zorgverzekeraar verantwoordelijk is voor het leveren van zorg aan de verzekerde binnen een redelijke afstand en een redelijke termijn. Indien de zorgverzekeraar niet kan voldoen aan zijn zorgplicht heeft de verzekerde recht op een volledige vergoeding van de gemaakte zorgkosten (ook als de zorg niet gecontracteerd is).
Het is uiteraard van belang dat verzekerden zich goed moeten informeren over het gecontracteerde aanbod (in het geval van een naturapolis) en de eventuele gevolgen indien hij gebruik maakt van niet-gecontracteerde zorg. Via het raadplegen van de website van de zorgverzekeraar kunnen zij zien welk aanbod is gecontracteerd. Verzekerden kunnen daarnaast het beste voorafgaand aan een bezoek aan het ziekenhuis de website checken dan wel contact opnemen met de zorgverzekeraar en zich laten informeren over de zorgaanbieders die zijn gecontracteerd.
Wie bepaalt dat een bepaalde behandeling bij een (academisch) ziekenhuis zodanig uniek is dat deze hoe dan ook vergoed wordt?
Dit is primair aan de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar is ervoor verantwoordelijk te voldoen aan zijn zorgplicht en zorg binnen een redelijke afstand en redelijke termijn te leveren. Deze zorgplicht brengt ook met zich mee dat de zorgverzekeraar ervoor moet zorgen dat de verzekerde, indien dit medisch noodzakelijk is, hoog complexe zorg krijgt bij een zorgaanbieder (bijvoorbeeld een academisch ziekenhuis) die niet door hem is gecontracteerd. In dat geval heeft de verzekerde ook recht op een volledige vergoeding van de genoten (niet-gecontracteerde) zorg.
Indien de verzekerde van mening is dat hij is aangewezen op een behandeling bij een niet-gecontracteerde aanbieder omdat de zorgverzekeraar deze behandeling niet binnen het gecontracteerde aanbod aanbiedt en de verzekeraar het hier niet mee eens is, en nader contact biedt geen soelaas, dan kan de verzekerde een klacht indienen bij zijn verzekeraar. Indien het meningsverschil blijft bestaan staat de weg naar de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) en eventueel de civiele rechter open.
Als achteraf toch blijkt dat de betreffende niet gecontracteerde zorg ook in een ander ziekenhuis verleend wordt, wie betaalt dan de rekening?
Elke verzekeraar heeft de verplichting zijn verzekerden in te lichten over het door hem gecontracteerde aanbod. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 doet de verzekerde er echter verstandig aan om zich ook voorafgaand aan zijn bezoek aan een ziekenhuis telefonisch door zijn verzekeraar goed te laten informeren over de zorg die is gecontracteerd. Dit is om misverstanden te voorkomen. De zorgverzekeraar kan de verzekerde voorlichten over de plek waar hij de benodigde zorg kan krijgen en recht heeft op een volledige vergoeding.
Mocht de verzekerde toch gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg en na afloop van zijn behandeling geconfronteerd worden met een deel van de rekening van de zorg die hij heeft genoten, dan kan hij verschillende stappen ondernemen.
Allereerst kan de verzekerde in overleg treden met de zorgverzekeraar. Indien de verzekeraar aantoonbaar onvolledige informatie heeft verstrekt aan de verzekerde, is de verwachting dat de zorgverzekeraar alsnog de niet-gecontracteerde zorg vergoed. Mocht overleg met de zorgverzekeraar voor de verzekerde niet tot het gewenste resultaat leiden, dan kan de verzekerde alsnog overgaan tot het indienen van een klacht bij de zorgverzekeraar. Indien zorgverzekeraar en verzekerde niet tot overeenstemming kunnen komen, heeft de verzekerde de mogelijkheid om zich te wenden tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) of de civiele rechter. In deze gevallen is het aan de zorgverzekeraar om aan te tonen dat hij op basis van het gecontracteerde aanbod heeft voldaan aan zijn zorgplicht en hier de verzekerde goed over heeft voorgelicht.
Het bericht dat ziekenhuizen dreigen patiënten te weigeren om dure medicijnen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat patiënten het risico lopen voor bepaalde behandelingen geweigerd te worden, omdat onduidelijk is wie de rekening van nieuwe, dure geneesmiddelen gaat betalen?1
Laat ik voorop stellen dat financiële belemmeringen geen reden mogen zijn om patiënten zorg, waaronder medicatie, te weigeren als zij hier conform de criteria van het basispakket wel recht op hebben.
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en dienen dus voldoende verantwoorde zorg in te kopen. Artsen dienen in beginsel voor te schrijven conform de geldende behandelrichtlijnen. Zorgverzekeraars maken met ziekenhuizen in het kader van de zorginkoop afspraken over het verlenen en financieren van zorg. Hierbij kunnen ook specifieke afspraken gemaakt worden over dure geneesmiddelen. Financiële problemen mogen echter nooit over de rug van de patiënt worden uitgevochten. Ziekenhuizen en zorgverzekeraars dienen problemen in gezamenlijkheid op te lossen.
Vooralsnog zijn er alleen signalen van veldpartijen dat er een risico bestaat dat ziekenhuizen dure geneesmiddelen dreigen te weigeren. In hoeverre en in welke mate dit ook daadwerkelijk voorkomt en wat de oorzaken zijn is niet helder.
De Signaleringscommissie Kanker (SCK) van KWF Kankerbestrijding heeft in zijn signaleringsrapport (Toegankelijkheid van dure kankergeneesmiddelen, juni 2014) eerder ook al aangegeven zich zorgen te maken over de toegankelijkheid van dure oncolytica in de nabije toekomst. Ik heb met hen afgesproken om een werkgroep in te stellen waarin alle relevante veldpartijen zijn vertegenwoordigd. Deze werkgroep gaat nader onderzoek doen naar de mate en oorzaken van praktijkvariatie (waaronder mogelijke financiële belemmeringen) en komt tot voorstellen om de toegankelijkheid van dure oncologiemiddelen te borgen binnen de kaders van het hoofdlijnenakkoord.
Parallel aan de opdracht die ik aan het KWF verstrek, ben ik met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in gesprek of zij in de breedte een systeemtechnische analyse kunnen doen naar mogelijke knelpunten/belemmeringen. En daarnaast breder dan de oncologie onderzoek te doen naar mogelijke (financiële) belemmeringen bij het voorschrijven van dure geneesmiddelen.
Daarnaast geldt ten aanzien van de betaalbaarheid van dure geneesmiddelen dat ook de farmaceutische industrie een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft in het stellen van reële geneesmiddelenprijzen. Zorgverzekeraars, zorgaanbieders en de overheid hebben tegelijkertijd de rol om niet zomaar elke prijs bij het inkopen van een medicijn te accepteren. Het budgettaire kader zorg (BKZ) is niet onbegrensd. Er zijn niet voor niets bestuurlijke akkoorden afgesloten, waarin opgenomen is dat de groei binnen het kader blijft.
De solidariteit van mensen en het draagvlak voor premiestijgingen is niet onbegrensd.
Wat zijn volgens u de voornaamste redenen van het probleem dat ziekenhuizen nu voor het eerst dreigen dure geneesmiddelen te weigeren? Deelt u de analyse uit het artikel dat de rek er uit is, doordat er een vloed aan nieuwe dure geneesmiddelen is, mensen langer leven en de omzetten van ziekenhuizen afvlakken? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog zijn er alleen signalen van veldpartijen dat er een risico bestaat dat ziekenhuizen dure geneesmiddelen dreigen te weigeren. In hoeverre en in welke mate dit ook daadwerkelijk voorkomt en wat de oorzaken zijn is niet helder. Vandaar dat ik met KWF heb afgesproken een werkgroep in te stellen waarin alle relevante veldpartijen zijn vertegenwoordigd en ben ik met de NZa in gesprek over een aanvulling op dit traject. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Verwacht u net als de zorginkoper van Achmea een kostenstijging van 5% per jaar voor dure geneesmiddelen?
De kosten van dure geneesmiddelen toegepast binnen het ziekenhuis vallen binnen het budgettaire kader medisch specialistische zorg. Voor dit kader is met veldpartijen voor de jaren 2015 tot en met 2017 een structurele, landelijke volumegroei afgesproken van maximaal 1,0% per jaar (exclusief loon- en prijsbijstelling). Uiteraard neemt dit niet weg dat afzonderlijke onderdelen binnen dit kader sterker of minder sterk kunnen stijgen, of zelfs kunnen dalen.
Voor specifiek de dure geneesmiddelen geldt dat ik op dit moment zicht heb op de kosten van bepaalde dure geneesmiddelen die recent beschikbaar zijn gekomen of op korte termijn beschikbaar komen. Om een uitspraak te kunnen doen over de kostenontwikkeling voor de komende jaren is dit echter onvoldoende. Hiervoor moet er rekening gehouden worden met meer factoren, zoals bijvoorbeeld eventuele patentexpiraties van dure geneesmiddelen. Zie antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat medici bepaalde behandelingen met dure geneesmiddelen mogen weigeren aan patiënten die toevallig bij de verkeerde verzekeraar zitten? Zo nee, waarom niet?
Voor alle zorg die onder het basispakket valt geldt dat indien een patiënt de juiste medische indicatie hiervoor heeft, de patiënt recht heeft op deze zorg. Het maakt hiervoor niet uit bij welke verzekeraar een patiënt verzekerd is. Daarbij geldt voor artsen dat zij kwalitatief goede zorg moeten verlenen conform geldende behandelrichtlijnen en voor verzekeraars geldt dat zij op grond van de Zorgverzekeringswet een zorgplicht jegens hun verzekerden hebben.
Als een bepaalde behandeling met dure geneesmiddelen wordt geweigerd, hoe wordt dan gewaarborgd dat de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht voldoet?
Mocht een verzekerde van mening zijn dat een zorgverzekeraar zijn zorgplicht niet naleeft, omdat de verzekeraar bijvoorbeeld weigert een bepaalde behandeling te vergoeden, dan kan hij hiervoor een klacht indienen bij de eigen verzekeraar. Als de verzekerde na afhandeling niet tevreden is, dan kan hij zich wenden tot de SKGZ (stichting klachten en geschillen zorgverzekering http://www.skgz.nl). De verzekerde kan daarnaast een signaal afgeven bij de NZa. De NZa kan zo’n signaal meenemen bij het uitoefenen van haar toezicht op de zorgplicht van verzekeraars.
Mocht een verzekerde vinden dat een arts of het ziekenhuis geen goede zorg levert, omdat bijvoorbeeld de behandeling met een bepaald geneesmiddel geweigerd wordt, dan kan de verzekeraar een klacht indienen bij het betreffende ziekenhuis. Mocht de verzekerde niet tevreden zijn over de klachtafhandeling door de zorginstelling dan kunnen ze ook terecht bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Het LMZ geeft advies en begeleiding bij klachten over de kwaliteit van de zorg.
Tot wie kan een patiënt zich wenden als een bepaalde behandeling met een duur geneesmiddel geweigerd wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Wie betaalt uiteindelijk de rekening voor het dure geneesmiddel, als het ziekenhuis patiënten moet weigeren omdat zij aan het jaarlijks maximum zitten van uitgaven aan geneesmiddelen?
Ziekenhuizen en zorgverzekeraars maken in het kader van de zorginkoop afspraken over het verlenen en financieren van zorg. Hierbij kunnen ook specifieke afspraken gemaakt worden over dure geneesmiddelen. Afhankelijk van die afspraken ligt het financiële risico indien er meer zorg wordt geleverd dan verwacht bij het ziekenhuis of bij de verzekeraar oftewel moet het ziekenhuis of de verzekeraar dit betalen. Daarbij geldt dat zorgverzekeraars voldoende verantwoorde zorg dienen in te kopen, zij hebben immers een zorgplicht jegens hun verzekerden.
Wel is het mogelijk dat een patiënt een natura-polis heeft afgesloten, waarbij zijn verzekeraar bepaalde zorg niet bij een betreffende zorgaanbieder heeft gecontracteerd. Dit betekent niet dat de behandeling geweigerd wordt, het kan dan alleen wel betekenen dat de zorgverzekeraar de patiënt moet doorgeleiden naar een ziekenhuis waar hij deze behandeling wel heeft gecontracteerd. Dit geldt overigens voor de gehele behandeling die een patiënt voor een bepaalde indicatie nodig heeft en niet alleen voor de medicatie die onderdeel is van de behandeling. In eerdere brieven aan u (juni 2014, TK 32 620 nr. 120) en recent nog in antwoord op Kamervragen (brief dd 19 januari 2015, kenmerk 7802119–1341229-Z) heb ik aangegeven hoe omgegaan moet worden met situaties waarin omzetplafonds zijn afgesproken.
Kunt u bij de instellingen navragen over welke dure geneesmiddelen en behandelingen het gaat, en de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord op vraag 1. Ik wil de uitkomsten van dit onderzoek afwachten. Ik verwacht u voor de zomer over de uitkomsten van het onderzoek te kunnen informeren.
Het bericht dat mensen met een budgetpolis volgend jaar niet terecht kunnen bij academische ziekenhuizen |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Budgetpolis? Niet naar academisch ziekenhuis»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat mensen met een kleiner inkomen, die sneller voor een budgetpolis zullen kiezen, op deze manier een financiële drempel opgelegd krijgen voor behandelingen in een academisch ziekenhuis? Zo ja, waarom?
Als mensen zorg nodig hebben die alleen door een academisch ziekenhuis verleend kan worden, moet hierin worden voorzien en wordt deze volledig vergoed. Er is derhalve geen sprake van dat budgetpolishouders als gevolg van niet-contracteren van academische ziekenhuizen deze behandelingen bij academische ziekenhuizen zelf moeten betalen.
Een zorgverzekeraar die zorg in natura levert moet voor de verzekerden die kiezen voor deze naturapolis voldoende zorg hebben ingekocht om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen: binnen redelijke afstand en redelijke termijn. Ook voor de budgetpolis (een vorm van naturapolis) geldt deze zorgplicht.
Dit betekent dat indien een verzekerde met een naturapolis op medisch noodzakelijke gronden naar een ziekenhuis wordt verwezen dat niet is gecontracteerd, maar dit (academische) ziekenhuis het enige ziekenhuis is waarin bepaalde zorg die de verzekerde nodig heeft wordt geleverd, de verzekerde gewoon recht heeft op vergoeding van deze niet-gecontracteerde zorg.
Dit is op dit moment niet expliciet in de zorgverzekeringswet (Zvw) geregeld, maar vloeit voort uit de zorgplicht van de zorgverzekeraar. In het wetsvoorstel art 13 Zvw werd dit wel expliciet vastgelegd (art 13 lid 2 sub b Zvw). Dit is vergelijkbaar met en geldt ook voor grensoverschrijdende zorg.
Deelt u de vrees dat, indien de vrije artsenkeuze wordt afgeschaft, budgetpolishouders als gevolg van het niet-contracteren van academische ziekenhuizen behandelingen bij academische ziekenhuizen volledig zelf zullen moeten betalen, en hen daardoor de facto de toegang tot deze ziekenhuiszorg wordt ontzegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op hun zorgplicht, en hen er aan te herinneren dat de toegang tot academische ziekenhuizen bij de verplicht te leveren zorg hoort? Zo nee, waarom niet?
Het is niet nodig om zorgverzekeraars hierop aan te spreken omdat zorgverzekeraars zelf al via de website van Zorgverzekeraars Nederland in reactie op het onderhavig artikel het volgende hebben aangegeven: «Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, dat geldt voor alle polissen, óók de budgetpolis. Als mensen zorg nodig hebben die alleen door een academisch ziekenhuis verleend kan worden, moet hierin worden voorzien en wordt deze volledig vergoed. De basis is dat elke polis recht geeft op passende zorg/ behandeling; dat geldt zowel voor een budgetpolis als voor een andere polis.»
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars meer helderheid moeten verschaffen welke zorg wel en welke niet binnen hun budgetpolissen valt, zodat mensen een weloverwogen poliskeuze kunnen maken? Bent u bereid hier bij de zorgverzekeraars op aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zorgverzekeraars dienen dit moment reeds transparante informatie over de zorgverzekering (prijs, kwaliteit, voorwaarden) te verschaffen op basis van artikel 40 WMG. De NZa heeft in haar beleidsregel «informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten 2014» gepubliceerd op welke wijze invulling wordt gegeven aan het toezicht op artikel 40 WMG en aan welke transparantverplichtingen de zorgverzekeraar moet voldoen.
Volgens deze beleidsregel moet de verzekeraar op zijn website helderheid te verschaffen over welke zorgaanbieders door hem zijn gecontracteerd. Tevens zal de zorgverzekeraar op verzoek van verzekerden telefonisch informatie moeten verstrekken. De NZa ziet hierop toe.
Kunt u zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor het kerstreces, de Kamer informeren over de uitkomst van het hierover gevoerde overleg tussen u en de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF), ziekenhuizen en zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
In dit overleg met NPCF, ziekenhuizen en zorgverzekeraars is conform bovenstaande lijn gesproken over de zorgplicht in relatie tot de budgetpolis. Tevens is in dit gesprek nog nadrukkelijk de informatieplicht van zorgverzekeraars aan de orde geweest.
De klantenwerving van zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat Promovendum (de zorgverzekering voor hoger opgeleiden) mensen ongevraagd benadert om naar hem over te stappen?1
Zorgverzekeraars zoals Promovendum zijn vrij om binnen de kaders die de wet stelt hun eigen marketingstrategie te bepalen. Dat betekent dat Promovendum potentiële verzekerden ongevraagd mag benaderen. Of iemand vervolgens ook daadwerkelijk een verzekering afsluit bij Promovendum, is aan die persoon zelf. Mondige burgers kunnen zelf bepalen welke zorgverzekeraar voor hen interessant is.
Overigens is de zorgverzekering van Promovendum voor iedereen toegankelijk, ook voor lager opgeleiden. Promovendum heeft verschillende reclame-uitingen hierop aangepast.
Voor zover zorgverzekeraars zich door middel van marketing actief richten op bepaalde groepen die relatief minder zorg nodig hebben, heb ik eerder aangegeven dat ik de NZa heb gevraagd expliciet te onderzoeken of er sprake is van indirecte risicoselectie. Het moet niet zo zijn dat wervingsactiviteiten feitelijk drempels opwerpen voor bepaalde groepen om een zorgverzekering af te sluiten. Voor reclame-uitingen geldt dan ook dat deze ingevolge artikel 40 van de Wet marktordening gezondheidszorg geen afbreuk mogen doen aan onder meer de acceptatieplicht van zorgverzekeraars. De NZa ziet hierop toe.
In mijn brief van 2 december 2014 (Kamerstuk 25 424, nr. 257) heb ik de NZa nadrukkelijk verzocht aan te geven wat de praktijksituatie is en welke maatregelen op het terrein van verbodsbepalingen c.q. verevening kunnen worden genomen om risicoselectie tegen te gaan. In haar antwoordbrief van 8 december 2014 (met kenmerk 109538/153162) heeft de NZa aangegeven dat zij onderzoekt of er polissen zijn die erin slagen om winstgevende verzekerden aan te trekken en verliesgevende verzekerden af te houden, hoe dat werkt en welke marketingstrategieën zorgverzekeraars voor die polissen inzetten.
De uitkomsten van het onderzoek neemt de Nza mee in de Marktscan Zorgverzekeringsmarkt die zij in de zomer van dit jaar zal publiceren. Als uit het onderzoek naar voren komt dat er sprake is van risicoselectie bij bepaalde polissen, dan zal ik de nodige maatregelen nemen.
Begrijpt u dat mensen zich totaal niet prettig kunnen voelen bij een zorgverzekeraar die er enkel is voor middelbaar en hoger opgeleiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de lokkertjes die zorgverzekeraars aanbieden voor mensen die overstappen?2 3 4
In de zorgverzekeringsmarkt is het gebruikelijk om nieuwe verzekerden te werven door middel van marketing. Het staat zorgverzekeraars vrij hun eigen marketingstrategie te bepalen.
Vindt u het normaal dat mensen een maand «gratis» zorgverzekering krijgen van zorgverzekeraar OHRA?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het normaal dat mensen een pak condooms krijgen bij verzekeraar CZ-direct? Erkent u dat dit een lokkertje is die juist jongeren moet aantrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Is het normaal dat iemand die een nieuwe verzekerde aanbrengt een geldbedrag ontvangt, zoals bij Zorg en Zekerheid, Anderzorg en vele andere zorgverzekeraars het geval is?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het normaal dat bij het afsluiten van zorgverzekeringen waardebonnen voor kleding, Ipad, Xbox, een clubshirt van PSV, FC Twente, FC Groningen of Vitesse, een jaar lang gratis toegang tot Walibi en het Dolfinarium, worden gegeven?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u dat al deze lokkertjes mensen ook vertellen dat ze kiezen voor mogelijk een zeer slechte zorgverzekering voor hen en/of het gezin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedere verzekeringsplichtige is vrij in de keuze voor een zorgverzekeraar. Voor de een zullen hierbij andere motieven een rol spelen dan voor de ander. De verzekeringsplichtige heeft zelf de verantwoordelijkheid om zich te verdiepen in wat de zorgverzekering hem biedt. Daar staat tegenover dat de zorgverzekeraar een informatieplicht heeft en helder moet zijn over de vergoedingen van zorg. Het is niet aan mij als Minister om te beoordelen of een zorgverzekering al dan niet bij iemand past. Overigens geldt van iedere zorgverzekering dat het wettelijk vastgestelde basispakket moet worden geleverd als daar medische noodzaak toe is. De verzekeraar heeft een zorgplicht om die zorg ook op redelijke afstand en termijn te leveren.
Wat kosten al deze lokkertjes in totaal?
Het is mij niet bekend hoeveel geld zorgverzekeraars spenderen aan wervingsactiviteiten en zie hiertoe ook geen noodzaak. Zorgverzekeraars bepalen zelf welk budget zij aan marketing besteden. Hierin maken zorgverzekeraars hun eigen strategische keuzes. Zij houden hierbij uiteraard ook rekening met de invloed die dergelijke uitgaven hebben op de premie. Immers heeft de premiehoogte invloed op de concurrentiepositie.
Hoeveel lager kan de premie zijn als zorgverzekeraars stoppen met lokkertjes? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn de lokkertjes gericht op bepaalde doelgroepen, waardoor er sprake is van het aantrekken van lucratieve groepen verzekerden die laag zijn in de schadelast? Bent u bereid dit te (laten) analyseren?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Wat is de ontwikkeling van lokkertjes voor overstappers of het aanleveren van nieuwe verzekerden over de afgelopen jaren? Neemt deze vorm van klantenverleiding toe of af? Kunt u een overzicht geven?
Zie antwoord vraag 11.
Gemeden zorg door hoge kosten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zorg wordt gemeden door hoog eigen risico»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat 800.000 betalingsregelingen bij alleen al de vier grote zorgverzekeraars een zorgelijke situatie is?
Ik deel de visie niet zonder meer. Het is niet bekend hoeveel mensen die gebruik maken van de mogelijkheid tot gespreid betalen van het eigen risico, dat doen uit financiële noodzaak. Nu nagenoeg alle verzekeraars de mogelijkheid tot gespreid betalen aanbieden (en ook voor meer verzekerden), kan deze, in ieder geval voor een deel van de verzekerden, ook als extra service worden ervaren. Zo kunnen verzekerden die verwachten het eigen risico vol te maken er vooraf voor kiezen om het verplicht eigen risico in termijnen te betalen.
Begrijpt u dat de enorm hoge inkomstenbelastingen, de hoge btw en de hoge accijnzen ervoor zorgen dat steeds meer mensen moeite hebben om de eerste levensbehoeften, waaronder zorg, te kunnen betalen?
Zorgkosten hoeven in Nederland in beginsel geen reden te zijn om af te zien van noodzakelijke zorg. Het beleid ten aanzien van de zorgtoeslag zorgt ervoor dat huishoudens met lage en middeninkomens noodzakelijke zorg kunnen betalen. Mensen met een minimum inkomen worden gecompenseerd voor het eigen risico. Iemand met een minimum inkomen betaalt gemiddeld 466 euro per jaar inclusief gemiddeld eigen risico.
Ziet u in dat het huidige beleid, waarin u meer eigen verantwoordelijkheid vraagt van burgers, maar het tegelijkertijd onmogelijk maakt die te betalen door exorbitante lastenverzwaringen, onder andere leidt tot zorgmijding en koopkrachtverlies? Zo neen, hoe ziet u die verhouding dan?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u niet dat het veel verstandiger is om in zetten op forse lastenverlagingen, het snijden in de bureaucratie en managementlagen in de zorg en mensen ook keuzevrijheid te geven binnen het basispakket (waardoor premies kunnen dalen)?
Naar mijn idee is het niet een kwestie van of-of, maar en-en. Om ervoor te zorgen dat het zorgstelsel houdbaar en toegankelijk blijft is mijn beleid om maatregelen op verschillende vlakken te nemen, zoals de aanpak van verspilling tot fraude, verlaging van administratieve lasten, hoofdlijnenakkoorden, gepast gebruik van verzekerde zorg, enzovoort.
Overigens is de premie van de Zvw stabiel. De premie is in 2015 even hoog als in 2011, ondanks het meer omvangrijke pakket (naast dure geneesmiddelen en behandelmethoden, ook bijvoorbeeld de wijkverpleging).
Het explosief stijgend aantal mensen dat het eigen risico niet meer kan betalen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het aantal mensen dat het verplicht eigen risico niet meer kan betalen, en een betalingsregeling heeft getroffen met zorgverzekeraar VGZ, sinds 2012 is vervijfvoudigd?1 2
Ik heb kennis genomen van het artikel waarin enkele verzekeraars aangeven dat meer gebruik wordt gemaakt van mogelijkheden om het eigen risico gespreid te betalen. Dat beeld sluit aan op de ontwikkeling die eerder door de NZa is geschetst.
Op 2 juli 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over een NZa-onderzoek naar de mogelijkheid om desgewenst het eigen risico gespreid te betalen.3 Uit dit onderzoek blijkt dat 24 van de 26 verzekeraars in 2014 een mogelijkheid tot gespreid betalen bieden, tegen 20 verzekeraars in 2012. In 2014 kan 94% van de verzekerden desgewenst gebruik maken van een mogelijkheid tot gespreid betalen, tegenover 65% twee jaar eerder. In 2014 staat bij alle 24 verzekeraars de mogelijkheid tot gespreid betalen open voor alle verzekerden. In 2012 was de mogelijkheid van vijf verzekeraars specifiek gericht op klanten van de gemeenten en boden 15 verzekeraars de regelingen aan voor alle verzekerden.
Ik heb geen inzage in de stijging van het aantal mensen dat gebruik maakt van de mogelijkheid tot gespreid betalen van het eigen risico. Evenmin is bekend hoeveel mensen gebruik maken van deze mogelijkheid uit financiële noodzaak. Mogelijk ziet een deel van de verzekerden het gespreid betalen van het eigen risico inmiddels als normale service van verzekeraars nu bijna alle verzekeraars de mogelijkheid bieden. Zo kunnen verzekerden die verwachten het eigen risico in een jaar vol te maken, er vooraf al voor kiezen om dat eigen risico in vaste termijnen te betalen (net zoals bijvoorbeeld energie of gemeentelijke lasten in vaste termijnen betaald worden).
De door verzekeraars gesignaleerde stijging lijkt gedeeltelijk te verklaren doordat meer verzekeraars meer mogelijkheden tot gespreid betalen aanbieden en bij verzekerden ook meer bekendheid hiervoor is ontstaan.
Heeft u inzage in de, naast de in het artikel genoemde getallen, totale stijging van het aantal mensen dat een betalingsregeling met een zorgverzekeraar heeft getroffen? Zo nee, bent u bereid die gegevens te achterhalen en te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat naast onder andere huisartsen, nu ook zorgverzekeraars steeds nadrukkelijker hun zorgen uitspreken over het mijden van medisch noodzakelijke zorg vanwege het alsmaar stijgende eigen risico?
Het is belangrijk dat er meer inzicht ontstaat in de aard en omvang van zorgmijding, en dat ook bekend is bij welke groepen dit het meeste manifest is. Ik heb daarom uw Kamer eerder al toegezegd een extra onderzoek te laten verrichten naar de achtergrond van mensen die zorg vanwege de hoogte van het eigen risico zouden mijden. Bij de beantwoording van begrotingsvragen heb ik gemeld dat dit onderzoek in samenwerking met onder meer de LHV in het voorjaar 2015 zal worden verricht. Mijn streven is om in dit onderzoek ook samen te werken met patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars.
Daarnaast zal Vektis, zoals al eerder is gemeld, in het voorjaar van 2015 een analyse verrichten over het gebruik van ziekenhuiszorg in 2012 in vergelijking met 2013, het jaar waarin het verplicht eigen risico is verhoogd van € 220 naar € 350. Een overeenkomstig onderzoek naar de effecten op het eerstelijnszorggebruik is op 2 juli 2014 aan uw Kamer gezonden.
De kosten (en baten) voor verzekeraars zijn mij niet bekend. Deze maken deel uit van de beheerskosten en reguliere bedrijfsprocessen. Zo bieden zorgverzekeraars veelal ook de mogelijkheid om desgewenst de Zvw-premie in vaste termijnen, dan wel in één keer te betalen.
Wat is uw reactie op de opmerking dat er een grens is bereikt, en dat het oorspronkelijke doel van het eigen risico, het kostenbewust maken van mensen, voorbij is gestreefd, en dat het nu met name chronisch zieken en ouderen dupeert?
Ik wil de uitkomsten van de reeds aangekondigde onderzoeken afwachten voordat ik reageer op de vraag wanneer een grens is bereikt. Het eigen risico dient meerdere doeleinden. Naast kostenbewustzijn en een rem op gebruik van niet noodzakelijk zorg, dient het ook als medefinanciering van de totale zorgkosten.
Ik wil wel benadrukken dat ons zorgstelsel nog steeds zeer toegankelijk is. Zo zijn bijvoorbeeld de zorg door een huisarts of wijkverpleegkundige uitgezonderd van het eigen risico. Daarnaast worden mensen met een minimuminkomen gecompenseerd voor het eigen risico. Iemand met een minimum inkomen krijgt een zorgtoeslag, waardoor de gemiddelde premie en eigen risico inclusief zorgtoeslag 466 euro per jaar is.
Wat is uw reactie op de afkeur die zorgverzekeraars uiten over het alsmaar stijgende eigen risico? Wanneer is voor u de grens bereikt? Hoeveel aanwijzingen vanuit het veld heeft u nodig, tot u inziet dat het eigen risico leidt tot het mijden van medisch noodzakelijke zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat enkele zorgverzekeraars mensen ontmoedigen het eigen risico te verhogen tot 875 euro, omdat ze de gevolgen ervan niet kunnen overzien? Zou niet juist de overheid haar burgers in bescherming moeten nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een verzekerde dient zelf een goede afweging te maken om al dan niet te kiezen voor een vrijwillig eigen risico. Die keuze is niet zonder risico’s en ik vind het een goede zaak dat verzekeraars proberen hun verzekerden daarvan bewust te maken. Tegenover een premiekorting op de korte termijn, staat het risico dat de verzekerde in staat moet zijn om zelf het hogere eigen risico (verplicht en vrijwillig) te kunnen opbrengen indien onverhoopt meer zorgkosten worden gemaakt.
Wat zijn, los van het onnodige menselijk leed, de maatschappelijke kosten van het mijden of uitstellen van medisch noodzakelijke zorg op de lange termijn?
Daar kan ik op dit moment geen uitspraak over doen. Ik hecht er aan om het reeds genoemde onderzoek naar de aard en omvang van zorgmijding samen met andere partijen uit te voeren, mede met het oog op de bredere maatschappelijke impact.
Wat zijn de kosten van de betalingsregelingen die zorgverzekeraars moeten treffen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak wordt het eigen risico kwijtgescholden omdat mensen het echt niet kunnen betalen?
Het is niet bekend hoe vaak het eigen risico wordt kwijt gescholden. Meer in het algemeen geldt dat gedeeltelijke kwijtschelding van schulden in elk geval plaatsvindt bij minnelijke schuldsanering (MSNP) en wettelijke schuldsanering (WSNP). Bij MSNP en WSNP wordt in de regel 90% van de openstaande schuld kwijtgescholden. WSNP gaat via de rechter en als dat wordt toegewezen, is elke schuldeiser verplicht er aan mee te werken. Bij MSNP is dat laatste niet het geval.
Bij de wanbetalersregeling wordt bij WSNP en MSNP de nog niet betaalde bestuursrechtelijke premie door het Zorginstituut Nederland kwijtgescholden, teneinde de betrokkene voldoende ruimte te bieden om zijn normale nominale premie blijvend aan de zorgverzekeraar te kunnen betalen. Indien een betalingsregeling is getroffen wordt de inning opgeschort en wordt de opslag kwijtgescholden wanneer de betalingsregeling succesvol is geëindigd.
Wat zijn de maatschappelijke kosten en baten van mensen die in de schulden belanden, doordat zij het verplicht eigen risico of overige zorgkosten niet langer kunnen betalen?
Schulden ontstaan veelal door problemen op meerdere terreinen tegelijk. De zorg is er slechts één daarvan. De maatschappelijke kosten van mensen waar bijvoorbeeld uithuiszetting dreigt, kunnen aanzienlijk zijn (vele tienduizenden euro’s).
Vindt u dat de kosten en de maatschappelijke gevolgen van het eigen risico opwegen tegen de opbrengsten? Kunt u uw antwoord toelichten?
We hebben in Nederland een solidair stelsel dat toegang geeft tot goede, noodzakelijke zorg. De kosten daarvan dragen we samen: via de Zvw-premie, inkomensafhankelijke bijdrage, eigen risico en belastingen. Zorgkosten hoeven in beginsel geen reden te zijn om af te zien van noodzakelijke zorg. Huishoudens met lage en middeninkomens worden gedeeltelijk gecompenseerd via de zorgtoeslag. In de zorgtoeslag die zij ontvangen is ook rekening gehouden met het eigen risico.
Bij de begrotingsbehandeling heb ik al aangegeven dat mijn uitspraak uit zijn verband is getrokken. Water noch zorg zijn gratis, maar voor beide geldt dat bij gebruik geen echte prijs wordt ervaren. We betalen met zijn allen voor een zorgstelsel dat iedereen goede, toegankelijke en betaalbare zorg biedt. Om dat ook zo te houden is het belangrijk dat iedereen zijn bijdrage levert om het zorgstelsel betaalbaar te houden. Daarbij past dat we ons allemaal bewust zijn van de kosten van zorg.
Afbouw of afschaffing van het eigen risico is op dit moment niet aan de orde. Het financiële tekort dat hiermee zou ontstaan zou ofwel leiden tot een veel hogere nominale premie, ofwel resulteren in ingrepen in het wettelijk verzekerd pakket.
Vindt u nog steeds dat mensen zorg zien als «gratis» water dat uit de kraan komt?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een plan te maken om het eigen risico af te bouwen en af te schaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
De berisping van een dissidente zorgverzekeraar door de branchevereniging |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zorgverzekeraars berispen dissident»?1
Ik zie de briefwisseling tussen ZN en de heer Oomen van DSW als een interne aangelegenheid tussen de vereniging ZN en één van haar leden en heb daar derhalve geen oordeel over.
Bent u het eens met de kritiek van de directeur van zorgverzekeraar DSW dat de branchevereniging van zorgverzekeraars zich steeds meer als kartel gedraagt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De ACM en de NZa zien toe op eventuele kartelvorming en kunnen ingeval van kartelvorming ingrijpen.
Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen onderzoek te doen naar mogelijke kartelvorming bij de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Nee, de ACM is als toezichthouder zelf verantwoordelijk om dergelijk onderzoek in gang te zetten indien zij daar aanleiding toe zien.
Het bericht ‘Zorgverzekeraars berispen dissident' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN) zorgverzekeraar DSW heeft berispt op het openlijk leveren van kritiek op de macht van zorgverzekeraars?1
Ja, ik ken het bericht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de branchevereniging van de zorgverzekeraars de kritische geluiden binnen de sector onderdrukt? Bent u bereid ZN hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie de briefwisseling als een interne aangelegenheid tussen de vereniging ZN en één van haar leden en heb daar derhalve geen oordeel over.
Acht u het van belang dat ook kritische geluiden binnen de branche van zorgverzekeraars meegenomen moeten worden in onder andere de communicatie tussen de branche en uw ministerie? Zo ja, hoe wordt dit geborgd? Zo nee, waarom niet?
Individuele leden kunnen een afwijkend standpunt hebben van ZN. Niet alleen DSW, maar ook andere zorgverzekeraars brengen soms in bepaalde kwesties een eigen standpunt naar voren. Het is de verantwoordelijkheid van ZN en de individuele zorgverzekeraars zelf om mij en het ministerie daar op te duiden.
Deelt u de mening dat de kritiek van DSW symptomatisch is voor meer geluiden uit het veld over de steeds verderstrekkende macht van het blok van de vier grote zorgverzekeraars, en de vraag of deze machtsconcentratie wel in het belang is van verzekerden? Zo nee, waarom niet?
De geluiden vanuit het veld over de machtspositie van verzekeraars zijn mij bekend. Het is aan de NZa en de ACM te beoordelen in hoeverre daadwerkelijk sprake is van marktmacht of een overtreding in het kader van de mededingingswet. Indien er sprake is van marktmacht of een overtreding in het kader van de mededingingswet kunnen de NZa en ACM ingrijpen.
Bent u bereid in gesprek te treden met kleine zorgverzekeraars als DSW en niet defensief, maar juist met een open houding de problematiek van machtsconcentratie bij grote verzekeraars te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb regelmatig gesprekken met ZN en ook met individuele zorgverzekeraars over het functioneren van het zorgverzekeringsstelsel en verbeteringen die hierin kunnen worden aangebracht. Ook op ambtelijk niveau vinden die gesprekken plaats. Ik ben altijd bereid, met welke individuele zorgverzekeraar dan ook, in gesprek te gaan.
De zaak-Spijkers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de vaststellingsovereenkomst (VO) tussen dhr. Spijkers en de Staat der Nederlanden die het conflict tussen dhr. Spijkers en de Staat tot een einde zou moeten brengen?
Ja.
Is het waar dat de Minister van Binnenlandse Zaken een besluit heeft genomen, een «akte van vernietiging» met betrekking tot het medisch dossier getekend heeft, en dat hij deze aan een zorgverzekeraar heeft opgestuurd met het verzoek het medische dossier van dhr. Spijkers te vernietigen?
Zoals gemeld in het antwoord van 15 januari 2015 (Kamerstuk 28 686, nr.14) hebben noch de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), noch de Minister van Defensie een besluit genomen om (een gedeelte van) het medisch dossier van de heer Spijkers te laten vernietigen. Wel is de digitale versie van het medisch dossier uit het geautomatiseerde systeem van Achmea Arbo, de rechtsopvolger van de Rijks- bedrijfsgezondheids- en bedrijfsveiligheidsdienst (RBB), verwijderd. Daartoe is een «Verklaring van Vernietiging» opgesteld, conform artikel 8, Archiefbesluit 1995, Stb. 1995, nr. 671. Zowel de papieren versie van het medische dossier als genoemde verklaring maken deel uit van de collectie archiefbescheiden die door het Ministerie van Defensie is ondergebracht in het Nationaal Archief. De toegang tot deze collectie is geregeld in een convenant dat op 25 november 2006 is gesloten met de Ministeries van BZK en Defensie, het Nationaal Archief en een notaris.
Indien zo’n besluit bestaat, kunt u dat dan met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de zorgverzekeraar het digitale medische dossier vernietigd?
Niet een zorgverzekeraar maar de toenmalige arbodienst, Achmea Arbo, heeft het digitale medische dossier verwijderd uit zijn geautomatiseerde systeem. Een papieren kopie van dit medische dossier is ondergebracht in het Nationaal Archief.
Is het waar dat de zorgverzekeraar een papieren kopie van dit dossier in een verzegelde enveloppe aan de Staat gestuurd heeft?
Is deze verzegelde enveloppe ooit geopend, wie heeft hem verspreid en wie heeft er inzage in gehad?
Welke wettelijke grondslag heeft het besluit van de Minister om iemands medisch dossier te laten vernietigen?
Er is geen besluit genomen om het medische dossier van de heer Spijkers te laten vernietigen.
Kent u artikel 23 Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) dat stelt dat dit voor de verwerking van persoonsgegevens niet is toegestaan tenzij hiervoor nadrukkelijk toestemming wordt gegeven door de betrokkene, in dit geval dhr. Spijkers?
Bent u van mening dat de VO, die ook door dhr. Spijkers is ondertekend, kan gelden als «nadrukkelijke toestemming van de betrokkene» zoals bedoeld in art. 23 Wbp.?
Deelt u de mening dat, nu artikel 7 uit de VO o.a. stelt dat door de Staat «informatie waardoor de heer Spijkers belemmerd wordt, uit zijn systemen zal worden verwijderd», uitsluitend dhr. Spijkers kan beoordelen welke informatie hij als belemmerend ervaart en dat hij dus op de hoogte gebracht dient te worden?
Bent van mening dat de Nederlandse Staat op basis van artikel 7 uit de VO gerechtigd is op welke manier dan ook Spijkers» medische dossier te verwerken, of een oproep te doen voor het wissen hiervan bij private organisaties?
Bent u bereid toe te geven dat de verwerking danwel vernietiging van Spijkers» medische dossier onwettig was omdat Spijkers geen «nadrukkelijke toestemming» heeft gegeven zoals omschreven in artikel 23 Wbp? Bent u bereid dit juridisch te laten toetsen?
Bent u bereid toe te geven dat de verwerking danwel vernietiging van Spijkers» medische dossier onwettig was omdat de formulering van artikel 7 uit het VO simpelweg niet toereikend is voor een dergelijke actie zonder de uitdrukkelijke in- en toestemming van dhr. Spijkers? Bent u bereid dit juridisch te laten toetsen?
Op welke wijze kan dhr. Spijkers inzage krijgen in het volledige medische dossier dat zich op dit moment in het nationaal archief bevindt?
Het archief is ondergebracht bij het Nationaal Archief. Hierbij zijn onder meer de Archiefwet, de Wet Openbaarheid van Bestuur en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wpb) van toepassing. De heer Spijkers heeft op grond van de Wpb recht op inzage in zijn persoonsdossier. Binnen dat kader heeft de heer Spijkers ook een kopie van zijn persoonsdossier ontvangen, inclusief het medische dossier dat zich bij Achmea Arbo bevond.
Indien informatie in het medisch dossier geschrapt diende te worden, is die medische informatie dan wellicht incorrect, zijn er incorrecte diagnoses gesteld, en is er dan niet aanleiding om een tuchtzaak te starten tegen de mensen die die informatie in het dossier gezet hebben?
Het volledige medische dossier dat zich bij Achmea Arbo bevond, is overgebracht naar het Nationaal Archief. In dit dossier is een informatie-overzicht opgenomen ten behoeve van een advies door de Commissie van beroep met persoonlijke aantekeningen van een bedrijfsarts. Hierbij is sprake van een onjuiste weergave van twee medische rapporten. De heer Spijkers heeft over dit informatie-overzicht een tuchtrechtelijke procedure tegen de betrokken bedrijfsarts aanhangig gemaakt, die in twee instanties is behandeld en uiteindelijk door het Centraal Medisch Tuchtcollege is afgewezen.
Op welke wijze kan de Tweede Kamer inzage krijgen in het hele dossier van de affaire-Spijkers en de affaire-Oova, zoals die nu in het nationaal archief liggen, om een oordeel te vormen over de gang van zaken?
Deze vragen zijn eerder aan de orde gekomen in de brief van de toenmalige Staatssecretaris Van der Knaap van 29 augustus 2005 (Kamerstuk 28 686, nr. 6). Daarin wordt gemotiveerd waarom het dossier Spijkers niet in zijn geheel en zonder beperkingen is opengesteld.
Op welke wijze kan een onderzoeker inzage krijgen in het hele dossier van de affaire-Spijkers en de affaire-Oova, zoals die nu in het nationaal archief liggen, om een oordeel te vormen over de gang van zaken?
Zie antwoord vraag 16.
Wie heeft op dit moment toegang tot het dossier van de zaak-Spijkers?
De toegang tot het dossier is geregeld in het convenant dat op 25 november 2006 is gesloten met de Ministeries van BZK en Defensie, het Nationaal Archief en een notaris. De Ministers van BZK en Defensie (of een door hen gemandateerde of gevolmachtigde vertegenwoordiger) hebben toegang tot het archief, uitsluitend in aanwezigheid van een notaris en een rijksarchivaris.
Deelt u de mening dat ten minste de indruk gewekt wordt dat de geheimhouding die wordt toegepast, meer dient om falen van mensen binnen het Nederlandse overheidsapparaat toe te dekken dan de persoonlijke levenssfeer van klokkenluiders te beschermen?
Mocht die indruk zijn gewekt, dan is dat in ieder geval niet de bedoeling geweest. Het op zorgvuldige wijze invulling geven aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Vaststellingsovereenkomst, heeft bij alle partijen steeds voorop gestaan.
De eigen bijdrage binnen de Jeugdwet |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen dat de eigen bijdrage voor de specialistische hulp (opname kinder- en jeugdpsychiatrie) voor ouders kan oplopen tussen € 900 tot € 1.500 per jaar?
Op basis van de huidige Wet op de jeugdzorg is een ouderbijdrage verschuldigd als de jeugdzorg in de vorm van verblijf (etmaal/dagdeel) plaatsvindt. Deze ouderbijdrage is ook onderdeel van de Jeugdwet. Dit betekent een verbreding van de doelgroep omdat vanaf 2015 ook een deel van de groep Awbz en Zvw onder de nieuwe Jeugdwet komt te vallen.
Een ouderbijdrage is van een andere aard dan een eigen bijdrage of het eigen risico dat we kennen in de Zorgverzekeringswet. Als het kind niet thuis kan wonen, kunnen ouders in aanmerking komen voor kinderbijslag als ze kosten maken voor hun kind. Ouders moeten aantonen dat ze deze kosten maken. Een ouderbijdrage geldt ook als kosten voor het kind. Ouders waarvan het kind niet thuis woont wegens ziekte of handicap of wegens het volgen van een school of studie, kunnen recht hebben op dubbele kinderbijslag. Zij moeten daartoe aantonen dat zij voldoen aan de onderhoudseis, namelijk dat zij tenminste € 1.103 per kwartaal uitgeven aan hun kind.
Deelt u de mening dat een eigen bijdrage geen drempel mag vormen en dat alle kinderen toegang moeten krijgen (voor zover dat nodig is) tot specialistische hulp?
In de Jeugdwet wordt rekening gehouden met de achtergrond van ouders en jeugdigen. Er is niet in elke situatie een ouderbijdrage verschuldigd.
Onder het overgangsrecht van de Jeugdwet houdt iedereen dezelfde rechten en plichten op basis van de afgegeven indicatie en/of verwijzing. Dit betekent dat de groep jeugdigen die nu onder de Awbz en de Zvw hun zorg ontvangen gedurende het overgangsrecht geen ouderbijdrage verschuldigd zijn.
Verder betalen adoptieouders en ouders waarvan het gezag beëindigd is ook geen ouderbijdrage. Als er jeugdhulp in een noodsituatie wordt geboden is er geen ouderbijdrage veschuldigd. Dit geldt dus voor crisisuithuisplaatsing maar ook voor crisisdbc.
Het CAK kan de hardheidsclausule toepassen en afzien van de (volledige) verschuldigde ouderbijdrage. Dit is mogelijk in het kader van redelijkheid en billijkheid.
Ook is er geen ouderbijdrage voor bepaalde bijstandsgerechtigden, asielzoekers, TBS’ers met zak- en kleedgeld en gedetineerden. De ouderbijdrage wordt voor deze groepen buiten invordering gesteld.
Waarom is er een eigen bijdrage als het gaat om een opname in de kinder- en jeugdpsychiatrie? Hoe hoog is de eigen bijdrage per jaar? Hoe wordt de situatie na 1 januari 2015?
Alle jeugdhulp met verblijf heeft te maken met de ouderbijdrage, dus ook opname in een instelling waar jeugd- en kinderpsychiatrie wordt geleverd. De argumentatie om ouderbijdrage te heffen is dat ouders/verzorgers een wettelijke onderhoudsplicht hebben en kosten besparen. Ouders maken immers minder kosten omdat het kind een deel van de dag of een etmaal niet meer thuis woont. Het gaat om kosten die bij een pleegouder of in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder extra worden gemaakt ten opzichte van een ambulante behandeling en die ouders vervolgens uitsparen omdat hun kind niet meer thuis woont. Deze verantwoordelijkheid van de ouders voor hun kinderen enerzijds en besparing van de verzorgingskosten anderzijds vormen de uitgangspunten voor de ouderbijdrage in de Jeugdwet. De ouderbijdrage is afhankelijk van de leeftijd van het kind en van het aantal etmalen of dagdelen jeugdhulp per week. Bij een volledige plaatsing zal de ouderbijdrage variëren tussen € 900 tot circa € 1.550 per jaar.
Welke maatregelen gaat u treffen als blijkt dat de eigen bijdrage een drempel vormt bij de toegang tot specialistische hulp?
Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven houdt de Jeugdwet rekening met situaties waarin het moeilijk is om een ouderbijdrage te betalen. Voor gevallen waarin een ouderbijdrage onwenselijk is, is een uitzondering gemaakt of een buiteninvorderingstelling. Verder bestaat de mogelijkheid voor het CAK om gebruik te maken van de hardheidsclausule (de ouderbijdrage wordt dan (deels) niet geïnd.
Bij welke andere zorg binnen jeugdhulp geldt een eigen bijdrage? Hoe hoog zijn die eigen bijdragen?
Voor alle jeugdhulp waar sprake is van verblijf (etmalen/dagdelen) is onder de Jeugdwet een ouderbijdrage verschuldigd.
De uitzending van Zembla “ Fijn dat we verzekerd zijn” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van Zembla van donderdagavond 6 november 2014 gezien? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, de uitzending heb ik gezien en ik vind dat Zembla de door sommige cliënten ervaren onterechte wijze van het selecteren op medische risico’s voor de aanvullende verzekering helder heeft geportretteerd.
Deelt u de mening van hoogleraar Zorgverzekeringen (de heer Van de Ven) dat verzekeraars verlies lijden op zieke mensen en winst maken op gezonde mensen, en dat dit volgens hem een verkeerde prikkel in het systeem is? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse stelsel worden via de risicoverevening zorgverzekeraars gecompenseerd voor verschillen in zorgkosten voor zover die samenhangen met leeftijd, geslacht en gezondheid van hun verzekerdenportefeuille. Op die wijze corrigeren we de verkeerde prikkel die de heer Van de Ven signaleert. In het vereveningsmodel zijn daarom morbiditeitskenmerken opgenomen, die gericht zijn op verzekerden met een chronische aandoening. Deze morbiditeitskenmerken zijn gebaseerd op specifiek geneesmiddelengebruik, specifieke diagnosen bij ziekenhuisbehandelingen en op specifiek hulpmiddelengebruik. Daarnaast worden verzekerden die drie jaar lang zeer hoge kosten hebben, gecompenseerd via het kenmerk meerjarige hoge kosten. De compensatie berust op de gemiddelde (vervolg)kosten die verzekerden maken die in een klasse van een morbiditeitskenmerk vallen. Via de risicoverevening is de gemiddelde compensatie voor de verzekerden die in een morbiditeitskenmerk vallen adequaat. Er wordt niet gestreefd naar een adequate compensatie op het niveau van een individuele verzekerde of op het niveau van kleinere subgroepen. Binnen de groep verzekerden die in een morbiditeitskenmerk vallen kunnen er subgroepen zijn die bovengemiddelde kosten hebben, waar de zorgverzekeraar verlies op maakt, en subgroepen die ondergemiddelde kosten hebben, waar de zorgverzekeraar winst op maakt. Dit is echter inherent aan het werken met een compensatie die gebaseerd is op een gemiddelde.
Het is belangrijk is dat via de risicoverevening zoveel mogelijk chronisch zieken blijvend adequaat gecompenseerd worden. Het is niet wenselijk als er (grote) groepen chronisch zieken zijn, die identificeerbaar zijn voor de verzekeraar, en die voorspelbaar verliesgevend zijn. Daarom laat ik geregeld groot onderhoud plegen aan de morbiditeitskenmerken. In zo’n groot onderhoud wordt kritisch gekeken naar de definitie van het kenmerk en of alle relevante aandoeningen opgenomen zijn. Hiermee houd ik scherp in de gaten of de vereveningssystematiek nog steeds passend is. Dit jaar laat ik groot onderhoud plegen aan de farmaciekostengroepen en de diagnosekostengroepen. Tevens onderzoek ik dit jaar of een interactie van de morbiditeitskenmerken met leeftijd bepaalde ondercompensaties weg kan nemen. Ik verwacht daarom dat de compensatie voor chronisch zieken in het risicovereveningsmodel ook in 2016 verder verbeterd zal zijn.
Wat vindt u van het gestelde in de Zembla-uitzending, dat een manier om chronisch zieken buiten de deur te houden is, hen te weigeren voor de aanvullende verzekering, omdat de kans dat chronisch zieken een basisverzekering afsluiten, terwijl zij voor de aanvullende verzekering geweigerd worden, nihil wordt geacht?
Alhoewel wij in ons stelsel hebben geregeld dat je de basisverzekering en de aanvullende verzekering bij verschillende verzekeraars kunt afsluiten, leert de praktijk dat dit niet vaak gebeurt. Uit de marktscan die de NZa elk jaar maakt van de situatie op de zorgverzekeringsmarkt, blijkt dat in 2014 ruim 84% van de Zvw-verzekerden een aanvullende verzekering heeft afgesloten. Voorts blijkt dat 0,22% van deze 84% de aanvullende verzekering bij een ander concern heeft afgesloten dan het basispakket.
Zoals ik ook in Zembla heb aangegeven, vind ik indirecte vormen van risicoselectie bedreigend voor de toegankelijkheid en de solidariteit van ons stelsel. De NZa voert op dit moment op mijn verzoek een nieuw onderzoek uit naar risicoselectie. In dat onderzoek gaat de NZa expliciet de verhouding tussen de wettelijk verplichte zorgverzekering en de vrijwillige aanvullende verzekering bij de sturing van verzekerden onderzoeken.
Ziet u het gevaar dat genoemde hoogleraar schetst, namelijk dat het systeem mensen gaat uitsluiten die hoge zorgkosten hebben?
Zoals gezegd maak ik mij zorgen om de indirecte vormen van risicoselectie waarover ook de NZa de laatste tijd heeft gerapporteerd. De NZa ziet in het «Verdiepend onderzoek Naleving acceptatieplicht door zorgverzekeraars» van april 2014 dat zorgverzekeraars steeds meer proberen verzekerdenstromen te sturen. Dit blijft tot nu toe binnen het toegestane wettelijke kader. Een aantal zorgverzekeraars werpt drempels op voor de toegang tot de basisverzekering voor personen die niet tot de doelgroep behoren. Dit gebeurt bijvoorbeeld via informatieverstrekking en de «vindbaarheid» van polissen op de website. Of door het beperken van de toegang tot de aanvullende verzekering voor mensen die niet tot de doelgroep behoren. Dit kan risico's opleveren voor de toegang tot de basisverzekering en de keuzevrijheid van consumenten. Deze werkwijze draagt niet bij aan de bedoeling van het zorgstelsel (zie verder ook antwoord op vraag 5).
Klopt het dat uit de evaluatie van de Zorgverzekeringswet blijkt dat in de focusgroepen door deelnemers is aangegeven dat zorgverzekeraars terughoudend zijn in het investeren in zorginkoop en innovatie voor groepen verzekerden die ondergecompenseerd worden? Om welke zorgverzekeraars gaat dit? Bij welke vormen van zorg zijn zorgverzekeraars terughoudend qua zorginkoop en innovatie? Welke categorieën patiënten betreft het? Hoeveel jaar is dit al gaande?
Op pagina 25 van het KPMG rapport Evaluatie Zorgverzekeringswet 2014 schetsen de auteurs dat, alhoewel de risicoverevening aanzienlijk is verbeterd, de voorspelbaarheid van de ondercompensatie van bepaalde groepen verzekerden nog niet geheel is verholpen en dat dit doorwerkt in het beleid van zorgverzekeraars. Dit laatste ontlenen de auteurs aan opmerkingen vanuit de focusgroepen.
Ik weet niet welke zorgverzekeraars terughoudend zijn in het investeren in zorginkoop en innovatie en niet voor welke groepen patiënten precies en hoe lang dit al zou spelen. De NZa houdt mij op de hoogte van de voortgang van hun onderzoek en acties ter voorkoming van risicoselectie en ik zal u hierover informeren. Ik zal daarnaast onderzoeken, zoals toegezegd tijdens de Begrotingsbehandeling van november jongstleden, welke maatregelen ik kan nemen tegen het sturen van verzekerdenstromen.
Hiernaast heeft continu onderhoud van het risicovereveningssysteem mijn aandacht, aangezien één van de prikkels voor risicoselectie kan liggen in onvolkomenheden in de risicoverevening.
Welke maatregelen hebben de verantwoordelijke toezichthouders, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), genomen om te voorkomen dat de ondergecompenseerde verzekerden suboptimale zorg ontvangen, omdat zorgverzekeraars terughoudend zijn in het investeren in zorginkoop en innovatie voor groepen verzekerden die ondergecompenseerd worden?
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorgverlening, ook op de zorgverlening aan alle patiënten. Dit doet zij aan de hand van richtlijnen en protocollen van de behandelaar zelf.
De NZa ziet toe op de naleving van de zorgplicht en onderzoekt in dit kader de komende tijd of zorgverzekeraars voor enkele zorgvormen (GGZ, verloskunde, fysiotherapie en logopedie) voldoende zorg inkopen. De NZa zal haar eerste bevindingen hiervan rond eind februari 2015 bekend maken.
De NZa heeft voor de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2013 iBMG onderzoek laten doen naar risicoselectie. Ook in het »Verdiepend onderzoek Naleving acceptatieplicht» van april 2014 heeft de NZa uitgebreid aandacht besteed aan doelgroepenbeleid. De NZa onderneemt de volgende acties naar aanleiding van de bevindingen uit dit onderzoek om te zorgen dat de feitelijke toegang tot één en dezelfde basisverzekering voor alle verzekerden gelijk blijft.
Recent heeft de NZa het thema risicoselectie besproken in het »Samenvattend rapport rechtmatige uitvoering Zorgverzekeringswet 2013». De NZa heeft in dit rapport aangekondigd ook komend jaar nader onderzoek te gaan doen naar risicoselectie. In dit kader gaat de NZa onderzoek doen naar verliesgevende groepen en de aard van de in- en uitstroom van verzekerden per polis en per risicodrager. Ook gaat de NZa, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, de verhouding tussen de wettelijk verplichte zorgverzekering en de vrijwillige aanvullende verzekering bij de sturing van verzekerden nader onderzoeken.
Bent u bereid in de brief die u naar de Kamer zal sturen, waarin de ex-ante risicoverevening voor 2016 wordt aangekondigd, ook aan te geven hoe hoog de ondercompensatie is op de «gebruikers van wijkverpleging in het voorafgaand jaar» voor zowel de kosten van somatische zorg als de kosten van somatische zorg plus de overgehevelde AWBZ-zorg, beide zonder ex-post compensaties?
Ja, ik ben daartoe bereid. Ik zal deze informatie verstrekken in de brief van september omdat in juni het definitieve model nog niet is doorgerekend op de meest recente data.
Bent u bereid de NZa te verzoeken in haar onderzoek naar het risico op alle vormen van risicoselectie, dat u in mei 2015 de Kamer zal aanbieden, ook in te gaan op risicoselectie via terughoudendheid in de zorginkoop van wijkverpleging?
Vooralsnog ben ik niet van plan om in het kader van dit onderzoek de NZa te vragen aandacht te besteden aan het onderwerp zorginkoop van wijkverpleging. In 2015 is sprake van een overgangsregime waardoor bestaande cliënten hun zorg houden. In het antwoord op uw vraag 7 heb ik aangegeven dat ik u in mijn brief over de ex-ante risicoverevening voor 2016 zal berichten hoe hoog de ondercompensatie is op de gebruikers van wijkverpleging. Afhankelijk daarvan zal ik mij beraden op vervolgstappen.
Bent u van plan op basis van het bovenbedoelde onderzoek naar risicoselectie met een reactie te komen met passende, zo nodig wettelijke maatregelen waarmee risicoselectie kan worden tegengegaan, conform de motie Bouwmeester/Rutte (Kamerstuk 29 689, nr. 551)? Bent u bereid hierbij ook met maatregelen te komen om risicoselectie via «terughoudendheid in de zorginkoop van wijkverpleging» tegen te gaan?
Ja, zoals al eerder aangegeven, zal ik op basis van het NZa onderzoek met een reactie komen en met passende maatregelen om risicoselectie tegen te gaan. Het NZa onderzoek zal in mei 2015 gereed zijn. Nadat ik u mijn brief over de ex-ante risicoverevening voor 2016 heb gestuurd, zal ik bezien hoe de stand van zaken is rond de zorginkoop van de wijkverpleging.
Het bericht “Modale inkomens veel meer kwijt aan eigen bijdragen.” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Modale inkomens veel meer kwijt aan eigen bijdragen»?1 Wat vindt u daarvan?
Ja. Ik vind het van belang dat gemeenten, gecontroleerd door de gemeenteraad, een passend eigen bijdragebeleid voeren ten aanzien van het gebruik van algemene voorzieningen door mensen met beperkingen. Indien een ingezetene zich bij de gemeente meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, is het aan de gemeente om een onderzoek in te stellen dat moet voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 2.3.2. van de Wmo 2015. Dit onderzoek brengt onder meer met zich mee dat een gemeente ook oog heeft voor de financiële situatie van de cliënt, waaronder de effecten van het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen op diens situatie. De gemeente is gehouden de cliënt in het kader van het onderzoek te informeren over de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage voor het gebruik van een voorziening.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel Wmo 2015 is in de Tweede Kamer de motie Van der Staaij2 aangenomen waarin de regering wordt verzocht er bij gemeenten op aan te dringen dat zij bij het vaststellen van de bijdragen voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen rekening houden met de onwenselijke stapeling van eigen bijdragen. Aan deze motie wordt op verschillende wijzen door mij uitvoering gegeven. Werkgroepen met gemeenten, de VNG, VWS en het CAK, maar ook andere communicatiekanalen en bijeenkomsten met gemeenten worden benut om gemeenten hiertoe op te roepen. De VNG heeft gemeenten er ook in een ledenbrief bij de modelverordening op gewezen wat zij kunnen doen om bij algemene voorzieningen stapeling van eigen bijdragen te voorkomen. Daarbij geeft de VNG aan dat gemeenten zich zouden moeten realiseren dat hoe hoger die eigen bijdrage is voor een algemene voorzieningen, hoe minder toegankelijk deze voorziening voor inwoners zal zijn en hoe groter het beroep op maatwerkvoorzieningen zal worden. Om die reden mag worden verwacht dat gemeenten terughoudend zullen zijn in het vragen van een (te) hoge bijdrage voor een algemene voorziening.
Heeft u ook kennisgenomen van het daarin genoemde modelbesluit Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zoals de VNG dit gestuurd heeft aan haar leden, de Nederlandse gemeenten?
Ja.
Heef u een overzicht hoeveel colleges dit Wmo-besluit (gaan) overnemen? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen en de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de vaststelling van het beleidsplan en de verordening als bedoeld in de Wmo 2015 is voorbehouden aan de gemeenteraad. De Wmo 2015 vraagt van gemeenten om ingezetenen, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, bij het opstellen van beleidsvoorstellen en verordening te betrekken. VNG heeft, ter ondersteuning van haar leden, een modelverordening en een modelbesluit Wmo 2015 opgesteld en verspreid. Ik beschik niet over een landelijk overzicht van de inhoud van de gemeentelijke beleidsplannen en verordeningen en zie ook geen aanleiding onderzoek te doen naar het aantal colleges dat het modelbesluit overneemt. De Wmo 2015 biedt het kader voor gemeenten. Het beleidsplan en verordening dienen in overeenstemming te zijn met deze kaders.
Wat vindt u ervan dat de VNG geen non-cumulatiebepaling in dit modelbesluit heeft opgenomen? Vindt u dat dit alsnog moet? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat gemeenten, gecontroleerd door de gemeenteraad, een passend eigen bijdragebeleid voeren ten aanzien van het gebruik van algemene voorzieningen door mensen met beperkingen. Zoals ik onder 1. heb verwoord brengt dat met zich mee dat de gemeente als daar aanleiding toe bestaat, in individuele situaties beziet of de combinatie van algemene voorziening(en) en maatwerkvoorziening(en) tot ongewenste effecten zou leiden voor de financiële situatie van de betreffende cliënt. De gemeente heeft in die situatie de mogelijkheid en ook het instrumentarium om die effecten te voorkomen. Het ligt niet voor de hand om de hiervoor bedoelde individuele benadering, die is verankerd in de Wmo 2015, te vatten in generieke regels in het modelbesluit. De VNG heeft gemeenten in een ledenbrief bij de modelverordening gewezen op het belang van een passend eigen bijdragebeleid en de mogelijkheden om stapeling van eigen bijdragen te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat gemeenten hulp bij het huishouden, maar ook dagbesteding onder de algemene voorzieningen laten vallen en hier vervolgens aan de gebruikers vanaf een bepaald laag middeninkomen de kostprijs voor vragen? Is dit te kwalificeren als maatwerk? Zo ja, hoe dan?
Gemeenten kunnen ervoor kiezen om naast of in plaats van maatwerkvoorzieningen, algemene voorzieningen aan te bieden. Als een cliënt van mening is dat een algemene voorziening niet toereikend is, dan kan hij dat bij een gemeente melden, waarna de gemeente gehouden is onderzoek te doen. De wettelijke voorgeschreven opzet van het onderzoek waarborgt dat er voldoende oog dient te zijn voor de specifieke situatie en de passendheid van de eventuele voorziening. Daar waar op basis van onderzoek wordt vastgesteld dat ondersteuning nodig is en dat die niet, dan wel niet volledig met behulp van eigen kracht, gebruikelijke hulp en/of een algemene voorziening gerealiseerd kan worden, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Mocht de gemeente van mening zijn dat de algemene voorziening tot passende ondersteuning leidt en de cliënt is deze mening niet toegedaan, dan kan hij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen. Tegen een afwijzing staat voor de cliënt bezwaar en beroep open.
Bent u bekend met de effecten op het besteedbaar inkomen van chronisch zieken, ouderen en mensen met een handicap van deze eigen bijdragen? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen? Zo ja, mag de Kamer dit onderzoek dan uiterlijk 1 februari ontvangen? Indien u geen onderzoek wilt doen, waarom niet?
In de rijksbegroting worden de koopkrachteffecten van voorgenomen beleidswijzigingen voor chronisch zieken, ouderen en mensen met een handicap in beeld gebracht. Naast het standaardkoopkrachtbeeld besteedt de begroting (van SZW) ook aandacht aan maatregelen (waaronder de eigen bijdrage) die slechts een deel van de bevolking raken. Dit wordt gepresenteerd in de vorm van de zogenoemde puntenwolken, die het koopkrachtbeeld voor een breed scala aan huishoudens inzichtelijk maken. Daarnaast brengt de zogenaamde «stapelingsmonitor» de gevolgen van de samenloop van maatregelen bij huishoudens in kaart. De stapelingsmonitor houdt rekening met de huishoudsamenstelling, het inkomen, het vermogen en het gebruik van regelingen zoals de ontvangst van toeslagen, uitkeringen en zorggebruik. Voorts heb ik bij de behandeling van het wetsvoorstel tot afschaffing van de Wtcg en CER aan zowel uw Kamer als aan de leden van de Eerste Kamer toegezegd om te monitoren wat de effecten van het (nieuwe) gemeentelijk beleid zijn. Hierbij heb ik ook aangegeven dat dit pas kan zodra deze informatie beschikbaar is. De monitoring van de effecten van het gemeentelijk beleid maakt onderdeel uit van de brede monitoring van de uitvoering van de hervorming van de langdurige zorg die voor het eerst over 2015 tot resultaten zal leiden. Een eerder onderzoek is niet voorzien.
Deelt u de mening dat dit ertoe kan leiden dat chronisch zieken, mensen met een handicap en ouderen met een besteedbaar inkomen tussen de 120% en 130% en daarboven niet alleen een eigen bijdrage voor individuele voorzieningen betalen maar ook de kostprijs voor algemene voorzieningen en dat dit er vervolgens voor zorgt dat mensen onder het bestaansminimum terecht kunnen komen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Gemeenten dienen, gecontroleerd door de gemeenteraad, een passend eigen bijdragebeleid te voeren ten aanzien van algemene voorzieningen. Hierbij verwijs ik ook naar mijn antwoord onder 1. In aanvulling daarop merk ik op dat gemeenten meerdere instrumenten ter beschikking staan om de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten te beschermen voor ongewenste effecten van eigen bijdragen voor voorzieningen van maatschappelijke ondersteuning. Gemeenten hebben de bevoegdheid om de eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen lager dan het daartoe gestelde maximum vast te stellen. Daarnaast hebben zij vanaf 2014 op titel van de Wmo respectievelijk de Wmo 2015 de mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verstrekken aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en daarmee samenhangende aannemelijke meerkosten. Deze tegemoetkoming kan ook ten goede komen aan personen met een inkomen boven de inkomensgrenzen die in de gemeentelijke uitvoeringspraktijk voor de individuele bijzondere bijstand worden gehanteerd. Voor personen die onder het bestaansminimum dreigen te raken beschikken gemeenten bovendien over het instrumentarium van de bijzondere bijstand.
Deelt u vervolgens ook de mening dat de nieuwe Wmo geen armoedewet moet worden waar maatwerk leveren geïnterpreteerd wordt als financieel maatwerk leveren tot bijstandsniveau? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat de Wmo 2015 geen armoedewet moet worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke ondersteuning aan degenen die daarop aangewezen zijn. Bij het beoordelen van een verzoek om maatschappelijke ondersteuning dient er aandacht te zijn voor de gevolgen van het gebruik van algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen voor de financiële situatie van betrokkene; voor het toekennen van een maatwerkvoorziening gelden de kaders van de in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 neergelegde eigen bijdragesystematiek. Dit neemt niet weg dat het ook bij Wmo-cliënten zal kunnen voorkomen dat zij problemen ondervinden om financieel zelfstandig in hun bestaan te voorzien. Het is aan de gemeenten om voor deze cliënten waar nodig het beschikbare instrumentarium in te zetten om deze mensen hierin gericht te ondersteunen.
Bent u het eens met de interpretatie van de VNG die in haar ledenbrief op pagina 27 het volgende schrijft: «Maar volgens de memorie van toelichting van de Wmo 2015 mogen gemeenten voor algemene voorzieningen geen inkomensafhankelijke eigen bijdrage vragen volgens de systematiek van de landelijke eigenbijdrageregeling voor maatwerkvoorzieningen zoals het CAK die uitvoert»? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u dan bereid de VNG te vragen dit aan te passen?
De VNG verwijst in haar ledenbrief naar de landelijk geldende systematiek voor het innen en vaststellen van eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen die het CAK uitvoert. Het CAK berekent aan de hand van het inkomen, het vermogen, de leeftijd (AOW-gerechtigd of niet) en de gezinssituatie de maximale eigen bijdrage per vier weken en houdt hierbij ook rekening met een eventuele andere eigen bijdrage binnen het huishouden op grond van de Wmo 2015 of de Wlz. Het is voor gemeenten niet mogelijk om deze berekening zelf (te laten) te maken omdat gemeenten niet over gegevens van de Belastingdienst beschikken en daarnaast niet de informatie hebben die noodzakelijk is om een regeling van anticumulatie toe te passen op het niveau van een specifiek huishouden.
Wordt met deze gestaffelde eigenbijdrageregeling voor algemene voorzieningen door gemeenten inkomensbeleid gevoerd? Zo nee, waarom bent u deze mening toegedaan?
Voorop staat dat maatschappelijke ondersteuning beschikbaar moet zijn voor degenen die daarop zijn aangewezen, ongeacht de hoogte van het inkomen en het vermogen. Ook financieel draagkrachtige cliënten moeten een beroep op maatschappelijke ondersteuning kunnen doen, bijvoorbeeld indien zij niet in staat zijn dit zelf te organiseren. Gemeenten mogen op basis van het inkomen en vermogen dan ook geen ondersteuning weigeren dan wel de toegang daartoe inperken. De gemeente bepaalt of cliënten voor ondersteuning van de gemeente een eigen bijdrage verschuldigd zijn en de hoogte daarvan. Voor maatwerkvoorzieningen gelden hierbij de kaders van de eigen bijdragesystematiek van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Gemeenten mogen geen eigen bijdrage vragen die hoger ligt dan de kostprijs van de voorziening. Hierbij is geen verschil tussen maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen.
Op basis van de Wmo 2015 geldt voor de eigen bijdragen voor algemene voorzieningen in tegenstelling tot maatwerkvoorzieningen geen voorgeschreven systematiek. Algemene voorzieningen zullen ook naar aard (omvang en inhoud) per gemeente sterk verschillen. Voor algemene voorzieningen geldt het uitgangspunt dat zonder administratieve rompslomp een passende bijdrage gevraagd moet kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan een euro voor de deelname aan een avondje bingo of een bijdrage voor een maaltijdvoorziening of was- en strijkservice. Algemene voorzieningen kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen, ook als die niet op initiatief of onder regie van de gemeente tot uitvoering komen.
Een gemeente kan er op grond van de Wmo 2015 wel voor kiezen groepen ingezetenen te benoemen die in aanmerking komen voor een korting op de bijdrage voor een algemene voorziening. Het variëren in de hoogte van eigen bijdragen voor verschillende inkomens voor een algemene voorziening, zoals de gestaffelde eigen bijdrage voor algemene voorzieningen in het modelbesluit, is feitelijk niet anders dan een korting op de bijdrage voor een bepaalde groep met een bepaald inkomen maar dan vooraf vastgelegd. Van gemeenten wordt verwacht dat zij een passend lokaal beleid voeren met aandacht voor de lokale problematiek en lokale mogelijkheden en ook gericht op het voorkomen van ongewenste stapeling van eigen bijdragen in individuele situaties. Gemeenten moeten ingevolge artikel 2.3.2. van de Wmo 2015 rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de cliënt, waaronder zijn financiële situatie, daartoe te rekenen de effecten van het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen.