Het artikel ‘Baudet ontkent contact met Rusland, maar FVD-Kamerlid Ralf Dekker videobelt met Poetins partij Verenigd Rusland’ |
|
Jan Paternotte (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bovenstaande artikel?1
Kleven er volgens u mogelijke veiligheidsrisico’s aan het onderhouden van contacten met door de Europese Unie (EU) gesanctioneerde Russische politici uit de partij van Poetin door Nederlandse parlementariërs?
Bent u bereid de contacten die tussen een (voormalig) Kamerlid van Forum voor Democratie met gesanctioneerde Russische politici uit de partij van Poetin, nota bene de bezetter van Oekraïne, hebben plaatsgevonden te veroordelen?
Kunt u uitsluiten dat deze contacten zullen leiden tot toenemende veiligheidsrisico’s voor Nederland? Zo ja, hoe?
Kunt u uitsluiten dat er financiële of zakelijke betrekkingen worden aangegaan tussen (voormalig) Kamerleden van Forum voor Democratie en gesanctioneerde politici uit de partij van Poetin? Zo ja, hoe?
Kunt u uitsluiten dat de contacten niet zullen leiden tot ondermijning van onze democratie, bijvoorbeeld in de vorm van ongewenste buitenlandse inmenging of desinformatiecampagnes tijdens de aanstaande verkiezingen? Zo ja, hoe?
Het programma Verbouwstromen |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten welke analyse vooraf is gemaakt van de noodzakelijke randvoorwaarden om het programma Verbouwstromen succesvol te laten opereren?1
Zijn er vooraf zogeheten kritische succesfactoren benoemd die bepalend zijn voor het slagen van dit programma? Zo ja, welke?
Kunt u aangeven in hoeverre deze randvoorwaarden en succesfactoren bij aanvang van het programma daadwerkelijk aanwezig waren? Welke wel, en welke niet?
Voor de voorwaarden die bij de start ontbraken: op welke wijze en binnen welk tijdpad is getracht deze alsnog te realiseren?
Hoe lang loopt het programma Verbouwstromen inmiddels en welke aanvullende stappen zijn volgens u nog nodig voordat u kunt spreken van een zogenoemd «no-go»-moment?
Kunt u daarbij aangeven welke criteria u hanteert om te bepalen of het programma al dan niet verlengd zou moeten worden?
Kunt u reflecteren op de onderdelen van het programma die volgens u wél functioneren of op termijn mogelijk bruikbaar zijn binnen andere verduurzamingsaanpakken?
Zijn er op dit moment, of in ontwikkeling, alternatieve aanpakken die zich richten op dezelfde doelgroepen en beleidsdoelen als Verbouwstromen, maar die in uw ogen beter aansluiten bij de uitvoeringspraktijk en de structuur van de bouw- en renovatiesector?
Welk bedrag is tot op heden daadwerkelijk besteed binnen het programma Verbouwstromen, en welk bedrag is op de plank blijven liggen?
U gaf eerder aan dat middelen in de VRO-begroting nagenoeg volledig beleidsmatig dan wel juridisch vastlagen en daardoor niet beschikbaar waren voor alternatieve aanwending onder het budgetrecht van de Tweede Kamer. Hoe kijkt u terug op deze eerdere inschatting in het licht van de huidige situatie m.b.t. het programma?
Kunt u exact aangeven welk deel van de middelen die eerder als vaststaand werden gepresenteerd, inmiddels alsnog beschikbaar komt voor alternatieve inzet en besluitvorming door de Kamer?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
The Hague Group |
|
Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Landen uit het mondiale Zuiden slaan handen ineen om rechten Palestijnen te beschermen»?1
Ja.
Hoe lang bent u al bekend met het bestaan van deze groep?
Het kabinet is in januari 2025 ingelicht over het bestaan van de The Hague Group.
Is Nederland uitgenodigd om zich bij deze groep te voegen? Zo ja, wat was daarop uw antwoord?
Nederland heeft eerder wel een uitnodiging ontvangen voor een bijeenkomst van dit samenwerkingsverband, maar geen officiële uitnodiging om zich te voegen bij deze groep.
Heeft u overwogen om zelf toenadering tot deze groep te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderhoudt betrekkingen met de verschillende leden van de The Hague Group en zet zich zowel in bilateraal als multilateraal verband, waaronder in de EU en VN, in om de situatie in de Palestijnse Gebieden te verbeteren en een door beide partijen gedragen tweestatenoplossing te realiseren.
Deelt u de mening dat het pijnlijk voor een land als Nederland is dat landen uit het mondiale Zuiden in nota bene Den Haag een organisatie op moeten richten om het falen van Nederland en andere westerse landen aan te kaarten inzake Israël en Palestina? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet geeft, naar vermogen en met partners, invulling aan zijn verplichtingen onder het internationaal recht om de situatie te verbeteren. Het staat de landen van de The Hague Group verder vrij om in Den Haag een organisatie op te richten.
Wat vindt u van de aantijging van de voorzitter van The Hague Group dat sommige westerse staten weigeren de verplichtingen onder het internationale recht op te volgen? Deelt u de mening dat hij gelijk heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording vraag 5.
Want vindt u van het feit dat verschillende Europese landen hebben aangegeven Benyamin Netanyahu niet te arresteren als hij op hun grondgebied komt? Deelt u de mening dat dit een schadelijke ondermijning van het internationaal recht is? Kunt u het Nederlandse standpunt herbevestigen dat hij wel wordt gearresteerd als hij op Nederlandse bodem komt? Zo nee, waarom niet?
Verdragspartijen bij het Statuut van Rome hebben de plicht om verzoeken tot aanhouding en overlevering in behandeling te nemen. Het niet uitvoeren van verzoeken tot aanhouding en overlevering is een tegenslag in de strijd tegen straffeloosheid voor internationale misdrijven. Bij het vervullen van het mandaat om een einde te maken aan de straffeloosheid voor de meest ernstige internationale misdrijven is het Internationaal Strafhof namelijk afhankelijk van de samenwerking van staten, in het bijzonder voor wat betreft de aanhouding en overlevering van individuen tegen wie een arrestatiebevel is uitgevaardigd. Nederland is, zowel op basis van het Statuut van Rome als de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof, verplicht om een verzoek tot aanhouding en overlevering in behandeling te nemen. Aan die verplichting zal Nederland dan ook voldoen, indien een verzoek tot aanhouding en overlevering wordt ontvangen. Het kabinet betreurt het dat diverse Europese landen hebben aangegeven of gesuggereerd hebben dat zij geen gehoor zullen geven aan deze verplichting en in april heeft het kabinet het Hongaarse besluit om dat daadwerkelijk niet te doen afgekeurd. Daarnaast heeft het kabinet conform de motie van de leden Van Baarle en Piri in alle relevante gremia – waaronder de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie – uitgedragen dat de bevelen en het beleid van het Internationaal Strafhof niet bewust ondermijnd mogen worden.2
Wat vindt u van de Amerikaanse sancties tegen Verenigde Naties (VN)-rapporteur Fransesca Albanese? Deelt u de opvatting dat deze sancties politiek gemotiveerd zijn omdat Albanese kritiek op Israël heeft? Bent u bereid publiekelijk steun naar haar uit te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet betreurt het als personen sancties krijgen opgelegd, mede op grond van het feit dat zij samenwerken met het Internationaal Strafhof. Het is vanzelfsprekend mogelijk om het oneens te zijn met de visie van een Speciaal Rapporteur. Ook het kabinet is kritisch op bepaalde publieke uitlatingen van Speciaal Rapporteur Albanese. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft deze zorgen meerdere malen op hoogambtelijk niveau met haar gedeeld. Het kabinet was geen voorstander van haar herbenoeming. Desalniettemin is Speciaal Rapporteur Albanese benoemd door de VN-Mensenrechtenraad met het mandaat om onderzoek te doen naar de mensenrechtensituatie in de Palestijnse Gebieden. Het is van belang dat VN-mandaathouders hun werk onbelemmerd kunnen verrichten.
Mantelzorg- en familiewoningen bij woonwagens en op kampjes |
|
Eline Vedder (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Klopt het dat het op eigen erf vergunningvrij bijbouwen van een mantelzorg- of familiewoning, zoals geregeld wordt in de Wet Versterking regie op de volkshuisvesting, niet mogelijk wordt voor bewoners van woonwagens en kampjes, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van een woonbestemming of omdat het bouwvlak dit niet toelaat?
Indien dit niet het geval is, voor welke categorieën woonwagens en kampjes wordt dit wél mogelijk? Welke voorwaarden gelden er dan om vergunningvrij bij te kunnen bouwen?
Zijn er, naast het ontbreken van een woonbestemming of bouwvlak, nog andere redenen waarom bewoners van woonwagens en kampjes geen gebruik zouden kunnen maken van de mogelijkheid tot vergunningvrij bijbouwen van een mantelzorg- of familiewoning?
Bent u bekend met het tekort aan standplaatsen voor woonwagenbewoners?
Welke eisen gelden er straks voor het opstellen van volkshuisvestingsprogramma’s in de woningbouwregio’s ten aanzien van het aantal standplaatsen voor woonwagenbewoners?
Zou u bovenstaande vragen ook kunnen beantwoorden voor woonwagenbewoners die wonen en ondernemen op bedrijventerreinen? Wordt bij de toepassing van het vergunningvrij bijbouwen hier ook rekening gehouden met de combinatie van wonen en werken?
Het artikel ‘Acute zorg in Nederland kraakt onder een tekort aan personeel’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Bent u op de hoogte van de langdurige sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) van het Zuyderland Ziekenhuis in Sittard-Geleen? Wat vindt u van het feit dat deze afdeling naar verwachting pas in januari 2026 heropent?
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van het sluiten van een SEH? En in dit geval tijdelijk voor 6 maanden van de SEH in het Zuyderland ziekenhuis in Sittard-Geleen?
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal SEH’s in tien jaar is gedaald van 95 naar 79, en tegelijkertijd het aantal tijdelijke SEH-stops met 22% is toegenomen ten opzichte van een jaar eerder? Acht u dit een zorgwekkende trend? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Wat zegt volgens u de toename in SEH-stops en de toename in totale sluitingsduur over de staat van de acute zorg in Nederland?
Deelt u de zorgen van gezondheidseconoom Schrijvers dat het risico op sterfgevallen toeneemt als patiënten verder moeten reizen voor acute zorg? Welke maatregelen treft u om dergelijke risico’s te voorkomen in regio’s waar SEH’s sluiten?
Deelt u de analyse van internist Kremers dat SEH-problemen vaak veroorzaakt worden door haperende doorstroming naar andere zorgvormen (zoals verpleeghuizen en thuiszorg)? Zo ja, hoe is dit probleem ten aanzien van doorstroom ontstaan en wat gaat u hieraan doen?
Ziet u kansen om, zoals voorgesteld door gezondheidseconoom Schrijvers, lokaal acute-zorgopleidingen op te zetten om personeel sneller en gerichter op te leiden? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf en het ministerie hierin? Zijn er al plannen in de regio Parkstad om dit op te zetten?
Hoe gaat u voorkomen dat ook in andere regio’s SEH-afdelingen langdurig of structureel gesloten worden, zoals nu al gepland is in Heerlen (Zuyderland, 2030)?
Op welke wijze wordt de regio Sittard-Geleen de komende maanden gecompenseerd voor het wegvallen van acute zorg? Zijn er extra ambulances, extra capaciteit elders of andere noodmaatregelen voorzien?
Erkent u dat het sluiten van SEH’s vooral de inwoners van regio’s buiten de Randstad treft, en dat hierdoor zorgongelijkheid dreigt te ontstaan? Welke stappen onderneemt u om de toegankelijkheid van spoedzorg in alle regio’s gelijkwaardig te houden?
Weet u in welke andere ziekenhuizen in Nederland er sprake is van een tekort aan personeel op de SEH? En in welke ziekenhuizen de overweging speelt om de SEH te sluiten, al dan niet tijdelijk of structureel?
Is er onderzocht wat de gevolgen zijn voor patiënten als een SEH sluit? Zo ja, wat zijn deze uitkomsten en wat vindt u hiervan?
De regio toonde zich bereid om mee te werken aan de problemen door het aantrekken van personeel middels voorzieningen en huisvesting te stimuleren, wat zijn de resultaten hiervan geweest?
Deelt u de mening van afdelingshoofd Kuipers, acute geneeskunde bij Erasmus MC, dat als «het spaak loopt bij een SEH, dit vaak het eerste signaal is dat er dieperliggende problemen zijn in het zorgsysteem»? Zo ja, wat zijn volgens u deze dieperliggende problemen en hoe zijn deze ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Ziet u in dat een tekort aan verpleegkundigen en SEH-personeel deels het gevolg is van jarenlang beleid waarin arbeidsvoorwaarden, werkdruk en waardering voor zorgpersoneel onder druk stonden? Wat doet u concreet om het vak aantrekkelijker te maken?
Bent u bekend met de Kamerbrief van voormalig Minister Agema d.d. 17 maart 2025 over «Terugkoppeling gesprek Zuyderland en moties debat Zuyderland» waarin de voormalig Minister aangaf «dat het personeelstekort in het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen er weliswaar was, maar beperkt was mede omdat het ziekenhuis actief extra personeel aannam en scholingen deed waardoor het zorgaanbod in Heerlen grotendeels gehandhaafd bleef. Hierdoor viel het personeelstekort mee en was er sprake van het inlopen van het tekort»? Weet u hoe dit in het ziekenhuis van Heerlen is gegaan en wat daarin goed werkte? Zijn hier lessen uit te trekken die eventueel toepasbaar zijn op het Zuyderland ziekenhuis in Sittard-Geleen?
De aanhoudende problemen met leerlingenvervoer en Samen naar School-klassen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog het vragenuur van 17 oktober 2023 over het bericht dat vertegenwoordigers van leerlingen en ouders uit het overleg zijn gestapt over leerlingenvervoer, en waarin u zelf stelde dat het tempo om verbetering te maken te langzaam ging?1
Ja.
In hoeverre is volgens u nu de situatie verbeterd ten opzichte van twee jaar geleden?
Het leerlingenvervoer staat onder druk. Dat is helaas, mede door de tekorten aan chauffeurs, niet zomaar opgelost. Ik ben mij ervan bewust dat dit grote gevolgen kan hebben voor leerlingen, ouders en scholen.
Sinds het vragenuur van 17 oktober 2023 zie ik dat steeds meer gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de bekostiging en uitvoering, werk maken van het leerlingenvervoer: gemeenten passen hun lokale verordeningen aan, zoeken alternatieve vervoersopties – passend bij de leerling – en veel gemeenten monitoren het leerlingenvervoer beter dan voorheen. Met een brief aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) vorig jaar heb ik gemeenten hier ook toe aangespoord. De extra aandacht vanuit gemeente is sinds 2023 sterk verbeterd.
Het is belangrijk dat eenieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid doet wat mogelijk is om de uitvoering van het leerlingenvervoer te verbeteren. Mijn ministerie werkt samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de VNG en betrokken brancheorganisaties aan de verbeteragenda doelgroepenvervoer. Deze gezamenlijkheid is belangrijk, omdat problemen in het leerlingenvervoer niet op zichzelf staan en onderdeel zijn van krapte in het bredere doelgroepenvervoer. Gemeenten zijn ook voor de bekostiging en uitvoering van andere vormen van doelgroepenvervoer verantwoordelijk, zoals Wmo-vervoer en vervoer in het kader van de Jeugdwet, en de uitvoering ligt bovendien vaak bij dezelfde vervoerders, met dezelfde chauffeurs en busjes. Ook andere vormen van doelgroepenvervoer staan, mede door de vergrijzing, onder druk.2
Met de verbeteragenda doelgroepenvervoer wordt onder andere gewerkt aan de beschikbaarheid van chauffeurs, het beter en integraal aanbesteden van het doelgroepenvervoer en goed contractmanagement – voorwaarden ook voor kwalitatief goed leerlingenvervoer. De Staatssecretaris van Langdurige en Maatschappelijke Zorg heeft uw Kamer over de verbeteragenda doelgroepenvervoer op 20 mei jl. een voortgangsbrief gestuurd.3
Ik ben mij ervan bewust dat hiermee de problemen in het leerlingenvervoer niet direct zijn opgelost. De druk op het leerlingenvervoer is hardnekkig en het verminderen van de druk een kwestie van de lange adem. In het debat passend onderwijs – waarin uw Kamer terecht wederom aandacht heeft gevraagd voor het leerlingenvervoer – heb ik toegezegd om in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Leerlingenbelang Voortgezet Onderwijs (LBVSO) en Ouders & Onderwijs over het leerlingenvervoer en de problematiek die we zien. Onderdeel van dit gesprek is wat mij betreft om te verkennen wat iedereen meer kan doen vanuit zijn rol en verantwoordelijkheid. Tegelijkertijd zijn er geen eenvoudige oplossingen: het verlichten van de druk op het leerlingenvervoer zal iets van ons allemaal – gemeenten, vervoerders, leerlingen, ouders en het onderwijs – vragen. Uw Kamer wordt dit jaar verder over dit gesprek geïnformeerd. Dit najaar wordt uw Kamer ook nader geïnformeerd over de verbeteragenda doelgroepenvervoer.
Bent u het ermee eens dat het vervoer naar school, onlosmakelijk is verbonden met het recht op onderwijs en dit vraagt om meer regie vanuit de landelijke overheid? Zo ja, bent u bereid om het principe van recht op onderwijs leidend te laten zijn bij toekomstige wet- en regelgeving en beleidsontwikkeling op het gebied van passend onderwijs en leerlingenvervoer?
Ieder kind in Nederland heeft recht op onderwijs.4 Dit recht is verankerd in het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind. Het recht op onderwijs vormt een belangrijk uitgangspunt van de beleidsontwikkeling en de wet- en regelgeving van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het algemeen en in het bijzonder ook op het gebied van passend onderwijs en leerlingenvervoer.
Als gemeentelijke voorziening is het leerlingenvervoer – een tegemoetkoming in de kosten of inzet van specifiek vervoer (zoals een (elektrische) fiets, openbaar vervoer of aangepast vervoer) – voor een deel van de leerlingen een belangrijke voorwaarde voor de toegang tot het onderwijs. De verantwoordelijkheid voor deze voorziening ligt primair bij gemeenten, zij zijn het eerste aanspreekpunt. Omdat het leerlingenvervoer echter nauw samenhangt met toegankelijk onderwijs – met name voor leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs –, voert mijn ministerie structureel overleg met de VNG over het leerlingenvervoer. Daarmee houdt mijn ministerie continu vinger aan de pols bij het leerlingenvervoer.
Het leerlingenvervoer staat bovendien, zoals ook in het antwoord op vraag 1 aangegeven, niet op zichzelf. Daarom wordt onder landelijke regie gewerkt aan de verbeteragenda doelgroepenvervoer.
In hoeverre wordt er nu gewerkt aan een duidelijk monitoringssysteem waardoor duidelijker wordt in welke regio’s de problemen het grootst zijn en om hoeveel leerlingen dit gaat?
In 2022 en 2024 heeft Oberon in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de monitor leerlingenvervoer uitgevoerd.5 6 Deze monitor biedt onder andere inzicht in de omvang van het leerlingenvervoer, de kosten, de vervoersredenen en de vervoerssoort.
Daarnaast geeft het een beeld van de beleidskeuzes van gemeenten. Omdat er eerder metingen zijn gedaan over de periode van 2012 tot en met 2016, geeft de monitor bovendien zicht op de ontwikkelingen van de afgelopen jaren. Uw Kamer heeft in december vorig jaar de laatste monitor ontvangen.7 In 2026 wordt de monitor herhaald.
Het is belangrijk dat er zicht is op hoe het met het leerlingenvervoer gesteld is. Dat is in beginsel aan gemeenten en vervoerders. Wel is er winst te behalen in het onderling vergelijken en van elkaar leren door gemeenten, zoals bijvoorbeeld de G4 doet met een onderlinge benchmark. Zoals in de Kamerbrief over de verbeteragenda doelgroepenvervoer met uw Kamer is meegedeeld, start de Vereniging voor Doelgroepenvervoer Nederland in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een verkenning naar hoe data in het doelgroepenvervoer gestructureerd kan worden verzameld om een landelijk beeld te vormen. Het doel is om hier in 2026, met een «Staat van het doelgroepenvervoer», mee te starten. Het leerlingenvervoer zal hier onderdeel van uitmaken.
Wat is er concreet gedaan met de suggesties die u zelf noemde in antwoord op vragen in het bovengenoemde vragenuur van 17 oktober 2023, zoals het aanbrengen van volgtijdelijkheid in het doelgroepenvervoer waarbij kan worden gekozen om leerlingenvervoer voorrang te geven op Wmo-vervoer, het slimmer uitbesteden van de vervoersopdrachten en het leerlingenvervoer en het aantrekken van meer chauffeurs?
De beschikbaarheid van chauffeurs en het verbeteren van de aanbesteding en contractmanagement zijn onderdeel van de verbeteragenda doelgroepenvervoer. Uw Kamer is hier op 20 mei over geïnformeerd.8 Uit de meest recente monitor leerlingenvervoer blijkt dat steeds meer gemeenten het doelgroepenvervoer integraal aanbesteden.9 Hierdoor kunnen vervoerders het leerlingen- en overig doelgroepenvervoer volgtijdelijk maken en het leerlingenvervoer indien passend voorrang geven. Dit is een positieve beweging. Bovendien kan het gezamenlijk aanbesteden van verschillende vormen van doelgroepenvervoer het beroep van chauffeurs aantrekkelijker maken, omdat opdrachten van vervoerders groter worden en vervoerders zodoende meer zekerheid hebben. Hierdoor kunnen ook chauffeurs grotere contracten krijgen – zij voeren bijvoorbeeld zowel het leerlingenvervoer als het Wmo-vervoer uit – en meer stabiliteit hebben. Het is aan gemeenten om uitvoering te geven aan het gezamenlijk aanbesteden van het doelgroepenvervoer.
Het integreren en combineren van verschillende vormen van doelgroepenvervoer is ook onderdeel van de verkenning die vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat – en in gezamenlijkheid met de Ministeries van Financiën, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – wordt gedaan naar Publieke Mobiliteit. Het doel van deze verkenning is om na te gaan of integratie van publiek (mede-) gefinancierde vervoersvormen kan bijdragen aan een inclusief en toegankelijk vervoersysteem dat de bereikbaarheid van voorzieningen voor alle reizigersgroepen verbetert en het gebruik optimaliseert. De Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu informeert uw Kamer binnenkort over de verkenning naar Publieke Mobiliteit.
Is duidelijk welk ministerie uiteindelijk verantwoordelijk is voor leerlingenvervoer? De beslisnota horende bij de voortgangsbrief verbeteragenda doelgroepenvervoer roept hier namelijk vragen over op omdat er staat dat is afgesproken dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) regie heeft op de agenda, maar de verantwoordelijkheid voor de uitvoeringsproblemen bij het leerlingenvervoer nadrukkelijk is belegd bij de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), is het niet onlogisch dat de regie en verantwoordelijkheid niet in dezelfde handen zijn?2
De verantwoordelijkheid voor de bekostiging en uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij gemeenten. Deze verantwoordelijkheid volgt uit de Wet op het primair onderwijs (WPO)11, de Wet op het voortgezet onderwijs 2020 (WVO 2020)12 en de Wet op de expertisecentra (WEC).13
Gemeenten bekostigen het leerlingenvervoer uit het gemeentefonds, waarvan zij de middelen ontvangen vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze middelen zijn niet geoormerkt: gemeenten kunnen dus zelf invulling geven aan de bekostiging van het leerlingenvervoer. Omdat het leerlingenvervoer onderdeel is van de onderwijswetgeving, is het aan de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – in dit geval: de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – om de uitvoering hiervan te volgen en kaders te stellen, ook vanwege de samenhang met het recht op onderwijs, waarvoor de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verantwoordelijk zijn. Als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap doe ik dat. Gezien het feit echter dat het leerlingenvervoer gedecentraliseerd is bij gemeenten en daar de uitvoering wordt vormgegeven – door het college én de gemeenteraad – kan ik niet direct ingrijpen op problemen die zich in de uitvoering voordoen. Wel kunnen problemen in de uitvoering ertoe nopen om de kaders aan te passen dan wel de opdracht vanuit de wet aan te scherpen.
Voor andere vormen van doelgroepenvervoer, zoals het Wmo-vervoer14 en vervoer in het kader van de Jeugdwet15, geldt zoiets vergelijkbaars, maar dan voor de bewindspersonen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zoals gezegd (zie hierboven) staan de losse vormen van doelgroepenvervoer niet op zichzelf en zijn ze veeleer met elkaar verbonden. Daarom is er een gezamenlijke en interdepartementale verbeteragenda doelgroepenvervoer gericht op alle vormen van doelgroepenvervoer, waaronder het leerlingenvervoer. Deze verbeteragenda staat, vanwege de betrokkenheid bij andere vormen van doelgroepenvervoer, onder regie van de Staatssecretaris van Langdurige en Maatschappelijke Zorg. Zie ook het antwoord op vraag 1 en vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraken van de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Vervoerders (KNV) die in Binnenlands Bestuur stelt dat gemeenten soms te veeleisend zijn en erg ruimhartig in het uitdelen van indicaties? Begrijpt u de boosheid bij leerlingen en ouders die afhankelijk zijn van leerlingenvervoer over deze uitspraken?3
Ik ben bekend met het interview in Binnenlands Bestuur met de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Vervoerders (KNV).17 Gemeenten zijn vrij om (binnen de kaders die de wet stelt) regels op te stellen op basis waarvan zij een vergoeding in de kosten of specifieke vormen van vervoer toekennen. Onderdeel van die regels kan zijn dat eerst goed gekeken wordt naar de mogelijkheid of een leerling in staat is zelfstandig te reizen.
Herkent u de signalen dat bij een uithuisplaatsing het leerlingenvervoer niet altijd wordt geregeld waardoor sommige leerlingen plotseling naar een andere school moeten? Is bekend hoe vaak dit gebeurt en hoe vaak er onenigheid ontstaat tussen de wens van de kinderen en (pleeg)ouders en de gemeente?
Ik ben bekend met het signaal dat er bij een uithuisplaatsing problemen kunnen ontstaan in het organiseren van het leerlingenvervoer. Het is niet bekend bij het ministerie hoe vaak het leerlingenvervoer bij een uithuisplaatsing niet wordt geregeld en hoe vaak er onenigheid ontstaat tussen de (pleeg)ouders en de gemeenten.
Het is van belang dat het leerlingenvervoer bij een uithuisplaatsing goed wordt georganiseerd en dat, waar mogelijk, leerlingen naar de eigen school kunnen blijven gaan. Gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk. Hier zijn geen landelijke kaders of richtlijnen voor. Wel zijn er goede voorbeelden bij gemeenten. Zo zijn in de regio Noordoost-Brabant regionale afspraken gemaakt over bij welke gemeente de verantwoordelijkheid ligt bij (spoed)uithuisplaatsing over gemeentegrenzen heen. Mijn ministerie heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gevraagd om gemeenten te wijzen op het belang van zulke regionale afspraken en goede voorbeelden zoals in de regio Noordoost-Brabant onder de aandacht te brengen.
Wie is primair aan zet bij het bekostigen van leerlingenvervoer bij een (spoed)uithuisplaatsing? Is dat de gemeente waarin de biologische ouders woonachtig zijn of de gemeente waarin de pleegouders wonen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte dat er met enige regelmaat aanvragen komen bij organisaties als het Jeugdeducatiefonds omdat er een patstelling is ontstaan? Wat vindt u daarvan?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Op navraag van mijn ministerie heeft het Jeugdeducatiefonds laten weten dat er het afgelopen schooljaar achtendertig keer een aanvraag is gedaan voor het leerlingenvervoer in gevallen van een uithuisplaatsing. Zoals hierboven gezegd, zijn gemeenten in beginsel verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer, ook als er sprake is van een uithuisplaatsing. Regionale afspraken tussen gemeenten moeten wat mij betreft voorkomen dat er een patstelling of geschil ontstaat. Tegelijkertijd ben ik blij dat het Jeugdeducatiefonds – in de gevallen dat er toch een patstelling is – kan bijspringen en een oplossing vindt voor leerlingen die vervoer nodig hebben om naar hun school (van oorsprong) te kunnen blijven gaan.
Deelt u de mening dat in deze gevallen áltijd het belang van het kind voorop zou moeten staan en daaruit volgt dat als leerlingenvervoer nodig is, dit ook geregeld moet worden?
Ja, ik deel de mening dat het belang van het kind voorop moet in de gevallen dat er een vervoersvoorziening nodig is, ook als er sprake is van een uithuisplaatsing. Dit is ook in lijn met het VN Kinderrechtenverdrag18, waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd.
Waar kunnen leerlingen, ouders en scholen terecht als blijkt dat dit niet wordt geregeld of de gemeente de kosten niet kan of wil dragen?
Het is aan gemeenten om (onderling) afspraken te maken over het leerlingenvervoer, ook als er sprake is van uithuisplaatsing. Indien een verschil van inzicht over de organisatie en bekostiging van het leerlingenvervoer aan de orde is, is het in eerste instantie aan ouders, gemeente(n) en scholen om samen tot oplossingen te komen. Als er een geschil ontstaat, kunnen de ouders een klacht indienen bij dezelfde gemeente. Gemeenten zijn verplicht zorg te dragen voor de behandeling van klachten.19 Mocht de klacht niet naar tevredenheid worden afgehandeld, dan kunnen de ouders terecht bij de Nationale ombudsman – mits de gemeente hierbij is aangesloten – of anders bij de eigen ombudsvoorziening van de gemeente.
Deelt u de mening dat juist scholen waar wordt gewerkt aan inclusief onderwijs, in de eigen buurt, ook de druk op het leerlingenvervoer vermindert?
Ja.
Kent u ook het artikel «Het doet Maud pijn: zoon Arje (15) hoorde erbij, maar moet toch weg van school» over de Samen naar School-klas in Apeldoorn die de deuren moest sluiten?4
Ja.
Was u op de hoogte van dit besluit en is er vanuit het Ministerie van OCW geprobeerd om deze school open te houden, ook gezien diverse aangenomen Kamermoties die vragen om Samen naar School-klassen te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet op de hoogte gesteld van dit besluit. Het is aan de samenwerkingsverbanden passend onderwijs om een dekkend netwerk van onderwijs en ondersteuning te organiseren. Het ministerie heeft hier geen directe rol in. Soms kiest een samenwerkingsverband ervoor dit op een andere manier te organiseren dan als een Samen naar School-klas, bijvoorbeeld binnen het gespecialiseerd onderwijs. Het is standaard procedure dat ik niet op de hoogte wordt gebracht van een dergelijk besluit.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van Samen naar School-klassen? Hoeveel zijn er in de afgelopen jaren gestart en gesloten? Wat zijn doorgaans redenen voor sluiting? Staan er momenteel Samen naar School-klassen op omvallen?
Bij het Ministerie van OCW is geen overzicht beschikbaar van de Samen naar School-klassen (SNS-klassen), omdat deze niet hoeven te worden geregistreerd. Daarmee is er ook geen overzicht over hoeveel er zijn gestart of gesloten de afgelopen periode. Uit gesprekken met partijen uit het veld, begrijp ik dat het aantal SNS-klassen stijgt. Waar SNS-klassen stoppen is dat bijvoorbeeld omdat er onvoldoende financiering kan worden gevonden maar ook dat er regionaal wordt gekozen om deze leerlingen op een andere plek onderwijs te bieden. Er zijn mij geen gevallen bekend van SNS-klassen die op omvallen staan.
Om partijen te ondersteunen is in samenspraak met het veld eerder een handreiking ontwikkeld voor SNS-klassen in het primair onderwijs en worden initiatiefnemers mede met subsidie van OCW ondersteund door bijvoorbeeld de Nederlandse Stichting van het Gehandicapte Kind. Verder zijn de knelpunten in kaart gebracht voor SNS-klassen in het voortgezet onderwijs en zijn de mogelijkheden voor financiering de afgelopen periode nader in kaart gebracht. Op dit moment wordt er met het veld bezien wat er nodig is voor het opzetten van meer SNS-klassen in het voortgezet onderwijs.
De vervolging van Eternit door het Openbaar Ministerie |
|
Bart van Kent |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Openbaar Ministerie Eternit vervolgt wegens doodslag?1
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat het bedrijf Eternit en zijn leidinggevenden strafrechtelijk vervolgd worden, zodat het leed van de nabestaanden van de talrijke asbestslachtoffers eindelijk erkenning krijgt?
Deelt u de opvatting van het Comité Asbestslachtoffers dat het al 25 jaar door de overheid gefinancierde Instituut Asbestslachtoffers (IAS) structureel faalt, gezien het feit dat van de ongeveer 550 mesothelioomslachtoffers per jaar slechts circa 15 procent daadwerkelijk een schadevergoeding van de werkgever ontvangt, terwijl het overgrote deel van de slachtoffers genoegen moet nemen met een karige tegemoetkoming van de overheid?
Bent u, gelet op dit slechte resultaat van het IAS, bereid om als verantwoordelijke overheid te komen tot een wettelijk asbestfonds, dat voorziet in een volledige schadevergoeding voor alle asbestslachtoffers?
Hoe beoordeelt u de tijdslijn geschetst door dagblad Trouw, waarin duidelijk wordt gemaakt dat het asbestbedrijf Eternit jarenlang met succes gelobbyd heeft bij de overheid, waardoor het enorme risico van de blootstelling aan asbest decennialang werd genegeerd en onderschat?2
Bent u, gelet op het feit dat er in ons land inmiddels in totaal al bijna 20.000 mesothelioomslachtoffers zijn gevallen en het jaarlijkse aantal slachtoffers op circa 550 ligt, bereid de wijziging van de Wet Milieubeheer uit 2016, die het gebruik van asbest en asbesthoudende producten met ingang van 1 januari 2024 wilde verbieden, maar op 4 januari 2019 door de Eerste Kamer is verworpen, zo spoedig mogelijk opnieuw in te dienen?
De nieuwe voorwaarden van WeTransfer om data van gebruikers te gebruiken voor verkoop en het trainen van AI |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Marum , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «WeTransfer haalt gebruik bestanden voor AI-training stilletjes uit voorwaarden»?1
Bent u bekend met de nieuwe gebruiksvoorwaarden van WeTransfer, een dienst waar veel mensen gebruik van maken om grote hoeveelheden data te delen met elkaar?
Is bij u bekend wat de gevolgen zijn van de nieuwe gebruiksvoorwaarden voor de consumenten-, privacy- en auteursrechten van gebruikers, die mogelijk worden geschonden als WeTransfer rechten krijgt over de data van gebruikers? Indien dit niet bekend bij u is, kunt u om een zienswijze vragen van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en/of de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)?
Is het trainen van AI-modellen op grote hoeveelheden data van gebruikers door techbedrijven, zoals mogelijk het geval is bij WeTransfer en eerder al het geval was bij Meta,2 toegestaan binnen de Nederlandse en Europese wet- en regelgeving? Welke beperkingen kent deze praktijk?
Bent u van mening dat het beschikbaar stellen van gegevens voor doorverkoop en AI-trainingsdoeleinden ten alle tijden een goed geïnformeerde en individuele keuze voor gebruikers moet zijn?
Welke mogelijkheden heeft u om, nationaal of Europees, het afstaan van gegevens voor doorverkoop en AI-trainingsdoeleinden altijd een «opt-in» te maken? Zijn daartoe aanpassingen nodig van het consumentenrecht?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met WeTransfer, een Nederlands bedrijf, om helderheid te krijgen over de gevolgen van de nieuwe voorwaarden en een garantie te krijgen dat data gewoon van de gebruikers blijft?
Kunt de vragen afzonderlijk van elkaar en vóór 8 augustus, wanneer de nieuwe gebruiksvoorwaarden ingaan, beantwoorden?
Deelt het kabinet dat, gegeven de hoge leeftijd en kwetsbaarheid van mogelijke rechthebbenden, het zaak is voortvarend uitvoering te geven aan de wens van de Kamer om de regeling voor Indische slachtoffers lokaal bekend te maken en claims af te handelen?
Ja. Het kabinet is van mening dat het belangrijk is om snel uitvoering te geven aan het verzoek van de Kamer om de regeling voor Indonesische slachtoffers lokaal bekend te maken en de claims af te handelen.
Kunt u toelichten welke acties het kabinet precies heeft ondernomen in de twee jaren sinds het aannemen van de motie-Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 26 049, nr. 101), en specifiek toelichten waarom sindsdien nog geen (delen van) de namenlijst met slachtoffers van het Nederlands Insituut voor Militaire Historie (NIMH) lokaal bekend zijn gemaakt?
Sinds het aannemen van bovengenoemde motie, waarin het kabinet is verzocht dit gegevensoverzicht «proactief lokaal bekend te stellen [...] binnen de juridische kaders zoals de privacywetgeving», heeft het kabinet verschillende acties ondernomen. In de uitvoering van de motie zet het kabinet in op een persoonlijke en lokale aanpak.
Zoals eerder ook is aangegeven in de Kamerbrief inzake uitvoering motie-Sjoerdsma c.s. over o.a. het gegevensoverzicht van het NIMH d.d. 17 juni 2025 (uw referentie: 26 049, nr. 101/2025D16328), is in de geest van de motie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2024 een financiële bijdrage verstrekt aan een Indonesische stichting die als doel heeft de schadevergoedingsregeling onder nabestaanden breder bekend te stellen en, voor zover door betrokkenen gewenst, hen te ondersteunen bij het indienen van een schadeclaim. Met behulp van deze bijdrage heeft de stichting verschillende plekken in Indonesië bezocht waar mogelijke nabestaanden zich bevinden. Dit heeft geleid tot een stijging in het aantal claims dat met tussenkomst van de stichting is ingediend. Ook in 2025 zal een bijdrage aan de stichting worden verstrekt. De Nederlandse ambassade in Jakarta onderhoudt goed en regelmatig contact met de stichting. De Nederlandse ambassadeur in Indonesië heeft in 2024 in Zuid-Sulawesi nabestaanden bezocht die onder de regeling een claim hebben ingediend.
Dat er sinds het aannemen van de motie nog geen (delen van) het gegevensoverzicht van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie lokaal bekend zijn gemaakt, heeft te maken met het feit dat het overzicht bijzondere persoonsgegevens bevat in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit betreft informatie over mogelijke slachtoffers van standrechtelijke executies en mogelijke slachtoffers van martelingen en verkrachtingen. Aan het verwerken van dergelijke informatie zijn op grond van de AVG strenge voorwaarden verbonden. In geval sprake is van het delen van informatie aan een organisatie buiten de Europese Unie moeten er privacy-assessments worden uitgevoerd en moeten partijen privacy-afspraken in contracten vastleggen. Dit zijn zorgvuldige en langdurige processen.
Het kabinet heeft de landsadvocaat gevraagd te adviseren over de privacy- en archiefrechtelijke aspecten van verdere openbaarmaking van het gegevensoverzicht en/of onderdelen daarvan. Dit advies is in januari 2024 ontvangen. Op basis van dit advies is in het voorjaar van 2024 een Data Transfer Impact Assessment (DTIA) uitgevoerd. De DTIA is aan de Functionarissen Gegevensbescherming (FG’s) van respectievelijk de Ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken voorgelegd.
De FG’s adviseerden een aantal maatregelen waaraan de afgelopen periode is gewerkt, zoals het uitvoeren van een Data Protection Impact Assessment (DPIA)1, het opstellen van afspraken tussen het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de verschillende verantwoordelijkheden en rollen in het proces, en het opstellen van zogeheten Standard Contractual Clauses.
De bovengenoemde documenten zijn opnieuw voor advies voorgelegd aan de betrokken FG’s. Dit advies wordt na de zomer verwacht. Eventuele verdere maatregelen die door de FG’s worden geadviseerd zullen met urgentie worden opgevolgd.
Het kabinet vindt het vervelend dat het doorlopen van alle benodigde stappen volgens de AVG veel tijd in beslag heeft genomen, ook gezien de hoge leeftijd van de personen die een claim zouden kunnen indienen. Het kabinet zet zich in voor een zo spoedig mogelijke afronding van de laatste stappen in dit proces.
Naar verwachting kan het gegevensoverzicht dit najaar worden gedeeld met de Indonesische stichting.
Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om voorlopige of tussentijdse stappen te nemen richting slachtoffers en nabestaanden?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer verwacht u nu dat de eerste concrete acties, zoals het daadwerkelijk delen van de namenlijst met de Indonesische stichting en het benaderen van nabestaanden, gaan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u op 29 december 2023 de Kamer meldde dat het kabinet een advies had gevraagd aan de landsadvocaat over het lokaal beschikbaar stellen van de namenlijst? Kunt u aangeven of en wanneer het advies van de landsadvocaat is ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is nog niet begonnen met de namenlijst proactief te gebruiken, terwijl u wel aangeeft dat dit onderdeel zou uitmaken van de uitvoering van te motie? Wanneer wordt dit alsnog opgepakt?
Om de namenlijst proactief te kunnen gebruiken moeten verschillende privacy gerelateerde stappen worden gezet en maatregelen worden genomen zoals geschetst in het antwoord op vraag 2, 3, 4 en 5.
Kunt u bevestigen of op de namenlijst ook slachtoffers uit kampongs in andere delen van Indonesië (naast Zuid-Sulawesi en Rawagede) voorkomen?
Ja, het gegevensoverzicht bevat ook gegevens van mogelijke slachtoffers uit andere delen van Indonesië.
Is onderzocht of er ook slachtoffers in andere regio’s of op andere lijsten staan die in dit proces moeten worden meegenomen?
De stichting heeft zich bij haar activiteiten in eerste instantie gericht op een beperkt aantal delen van Indonesië. De stichting zou zich ook op andere gebieden in Indonesië kunnen richten. Dit zal worden betrokken in de gesprekken met de stichting over de vervolgstappen zoals genoemd in het antwoord op vraag 4.
Ziet u kansen om de Indonesische autoriteiten meer te gaan betrekken bij de Nederlandse inzet om zo de afhandeling te versoepelen? Welke mogelijkheden worden hiervoor benut?
Het kabinet geeft voorkeur aan een persoonlijke en lokale aanpak boven brede publicatie van het gegevensoverzicht of het betrekken van de Indonesische autoriteiten, zodat rekening wordt gehouden met de via digitale middelen beperkte bereikbaarheid van de (hoog)bejaarde doelgroep, en de verwachting dat dit voor de nabestaanden een emotioneel beladen onderwerp is.
Hoe beoordeelt u de constatering dat tot op heden nog geen claims over marteling of verkrachting zijn ingediend, ondanks dat het kabinet heeft aangegeven deze in behandeling te zullen nemen? Ziet u drempels voor betrokkenen om dergelijke claims in te dienen, en zo ja, welke?
Het is juist dat er tot op heden geen claims over marteling of verkrachting zijn ingediend.
Waarom deze claims tot op heden niet zijn ingediend is onduidelijk. Hierbij zou een rol kunnen spelen dat de nog levende slachtoffers inmiddels op hoge leeftijd zijn. Ook schaamte zou een rol kunnen spelen.
Het kabinet benadrukt nogmaals dat als een claim over marteling of verkrachting wordt ingediend deze wordt behandeld en beoordeeld met inachtneming van de eerdere rechterlijke uitspraken en met het uitgangspunt dat het belangrijk is dat aan alle slachtoffers recht moet worden gedaan.
Het bericht Eén op de vijf horecazaken en supermarkten lapt tabaksverbod aan laars: ’Vapes en sigaretten liggen in achterkamertje in holle bank’ |
|
Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat één op de vijf supermarkten en horecabedrijven zich niet aan het tabaksverkoopverbod hebben gehouden? Kunt u toelichten hoe u dit beoordeelt?1
Zijn er nog aanvullende maatregelen nodig bovenop het Actieplan tegen Vapen waarin de online verkoop van vapes wordt verboden? Zo ja, welke maatregelen acht u kansrijk en welke stappen gaat u concreet nemen om dit te realiseren?
Welke concrete stappen gaat u nemen om de handhavingsbevoegdheden van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te verruimen om de in het artikel geschetste situatie aan banden te leggen?
Verwacht u dat de, in reactie op de motie Jansen c.s. aangekondigde maatregelen, genoeg zijn om het tij te keren en een Rookvrije Generatie in 2040 te realiseren? Zo niet, wat is er aanvullend nodig om dit doel te bereiken?2, 3
Hoe gaat u ervoor zorgen dat, nadat de verkoop van tabaksproducten voorbehouden is aan tabaksspeciaalzaken, volgens de motie Jansen c.s. vanaf 2028, de huidige parktijken van verkoop onder de toonbank en in achterkamertjes zich niet of in mindere mate zullen herhalen wanneer de verkoop verder wordt beperkt bij gemakszaken?4
Wanneer verwacht u het onderzoek naar de gevolgen op grensoverschrijdende aankopen en het advies van de landsadvocaat over deze motie te kunnen delen met de Kamer?
Hoe komt u in de Kamerbrief «voortgang vape- en tabaksbeleid» tot de conclusie dat het generatiegebonden verkoopverbod een algeheel verbod op tabaksproducten inhoudt als de producten in het plan Rookvrije generatie niet geheel verboden worden of uit de handel worden genomen? Deelt u de mening dat dit vraagstuk juridisch niet zo zwart-wit is als in de Kamerbrief wordt geschetst?5
Het aangevraagde CAVV-advies inzake de verplichting van het voorkomen van genocide |
|
Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
Heeft u het advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) inzake de verplichting van het voorkomen van genocide, waarvan u verzocht heeft het voor 30 juni 2025 te ontvangen, inmiddels gekregen?
Ja, het kabinet heeft het advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) over de verplichting van derde staten om genocide te voorkomen op 4 augustus jl. ontvangen. Het kabinet laat dit advies nu zorgvuldig door zijn juristen bestuderen en komt zo snel als dat redelijkerwijs kan met zijn reactie daarop.
Indien u het heeft ontvangen, zou u dit advies binnen twee weken na het stellen van deze vragen aan de Kamer willen doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De CAVV heeft dit advies uit eigen beweging opgesteld en zelf openbaar gemaakt. Het kabinet stuurt dit CAVV advies tezamen met een kabinetsreactie aan de Kamer.
Het bericht dat commerciële beunhazen tientallen miljoen verdienen door een tekort aan structurele opvangplekken |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
Bent u bekend met de recente artikelen van EenVandaag en het Financieele Dagblad over ondernemer René Derkzen die 44 miljoen euro heeft verdiend aan het faciliteren van noodopvanglocaties als tussenpersoon?1 2
Vanaf wanneer was u op de hoogte van het feit dat deze «ondernemer» zichzelf 44 miljoen van de 436 miljoen euro uit het contract met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) uitbetaalde?
Vindt u, met terugwerkende kracht, dat deze gevraagde prijzen überhaupt marktconform waren?
Bent u het eens met de stelling dat het COA beter had moeten opletten, maar ook in een onmogelijke spagaat komt omdat het onder stoom en kokend water nieuwe plekken moest regelen?
Wat zegt dit volgens u over het aanbod van structurele opvangplekken en hoe gaat u ervoor zorgen dat het COA niet meer in deze positie komt en dit de belastingbetaler minstens één miljard euro extra kost?
Bent u zich ervan bewust dat dit gaat om maatschappelijke kosten die zijn gemaakt door alle Nederlanders en dat het onacceptabel is dat er niet gekeken is naar de winstmarges van deze beunhazen?
Bent u het met commerciële beunhaas Derkzen eens dat er sprake was van een «logische minimummarge»?
Wanneer krijgt de Kamer meer te horen over het lopende fraude onderzoek naar Derkzen en Bob van der Valk?
Hoeveel van dit soort commerciële contracten lopen momenteel nog? Kan hier inzicht in worden gegeven?
Op welke manier wordt er invulling gegeven aan de motie-Dijk en de gedane toezegging om voor eind 2025 stoppen met de commerciële noodopvang?3
Waarom staat er in de Kamerbrief van 14 juli jl. dat er nog onderzocht moet worden of sommige contracten opgezegd kunnen worden of niet verlengd worden?4
Beseft u dat het ruim onvoldoende financieren van het COA de komende jaren, de onderhandelingspositie van het COA enorm verslechterd heeft en de afhankelijkheid van commerciële noodopvang alleen maar groter is waardoor alles juist veel duurder wordt?
Klopt het dat er gezien de constatering van u dat het COA onvoldoende middelen heeft in 2028, bij de aankomende begroting middelen zullen worden gezocht om het COA voldoende te financieren?
Kunt u garanderen dat er alles aan zal worden gedaan om niet meer nieuwe contracten aan te gaan met commerciële beunhazen en dat zo snel als kan lopende contracten met dit soort louche partijen worden beëindigd en ook niet meer verlengd?
Klachten tegen kritische rechters binnen de jeugdsector |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de Kamervragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract onder nummer 2025Z14673 ingezonden op 14 juli 2025?1 Zou u deze onderstaande vragen aanvullend aan deze eerdere vragen en gelijktijdig willen beantwoorden?
Ja
Bent u bekend met het artikel in het Dagblad van het Noorden van 15 juli 2025 van de journalisten Erik Bloem en Bas van Sluis waarin wordt beschreven dat Jeugdbescherming Noord (JBN) een klacht heeft ingediend tegen een kinderrechter en tweemaal in gesprek is gegaan met het bestuur van de Rechtbank Noord-Nederland?2
Ja
Is in de zaak waarover gepubliceerd is door het Dagblad van het Noorden de klachtenregeling Rechtbank Noord Nederland3, zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 27 januari 2025, volledig, tijdig en correct gevolgd? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechtbank zelf om een oordeel te geven over de klachtenregeling Rechtbank Noord Nederland.
Wat is uw oordeel over het feit dat een Gecertificeerde Instelling (GI) als JBN gesprekken eist met het gerechtsbestuur vanwege onvrede over rechterlijke uitspraken? Past dit binnen het karakter van een onafhankelijke rechtspraak? En had JBN niet de normale procesgang moeten volgen door het indienen van een hoger beroep bij het Gerechtshof?
Van eisen is geen sprake. Er heeft een gesprek plaatsgevonden tussen een bestuurslid van de Rechtbank Noord-Nederland en de bestuurder van Jeugdbescherming Noord, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de advocatuur. Dit gesprek was bedoeld als kennismaking en om de situatie binnen Jeugdbescherming Noord toe te lichten. Daarnaast heeft Jeugdbescherming Noord gebruik gemaakt van de formele klachtenregeling van de rechtbank. Dit betrof een klacht over de wijze van bejegening richting medewerkers van Jeugdbescherming Noord. Naar aanleiding daarvan heeft nog een gesprek plaatsgevonden met de president van de rechtbank en de klachtenfunctionaris. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat de klacht is ingetrokken. De gesprekken hadden geen betrekking op de inhoudelijke beoordeling van zaken, daar staat het hoger beroep voor open.
Klopt het dat één van deze gesprekken pas is bevestigd nadat journalisten van het Dagblad van het Noorden hier navraag naar deden? Acht u deze gang van zaken transparant en in lijn met democratische controle op de rechtspraak?
De rechtspraak is onafhankelijk. De gerechten bepalen zelf met wie zij gesprekken voeren. In het belang van transparantie wordt bij dergelijke gesprekken, indien passend, een vertegenwoordiger van de advocatuur uitgenodigd. Dat is ook hier gebeurd.
Bent u het ermee eens dat het zorgelijk is dat de Rechtbank Noord-Nederland JBN uitnodigt terwijl andere procespartijen dit voorrecht niet hebben?
De rechtbank geeft aan vaker overleg te voeren met externe organisaties, net als andere gerechten. Gerechten hebben dit recht en het is niet aan mij om hierover te oordelen. Rechtbank Noord-Nederland en JBN hebben aangegeven dat het gesprek op 2 juni jl. ging om een kennismakingsgesprek met de nieuwe bestuurder van JBN. Het gesprek op 20 juni heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de klacht die JBN heeft ingediend over de wijze van bejegening richting medewerkers van JBN. JBN heeft deze klacht ingediend conform de klachtenregeling. Het horen van een klager kan een onderdeel zijn van de klachtprocedure.
Wat is uw reactie op het feit dat JBN intern op intranet een klacht tegen een specifieke rechter heeft geplaatst? Acht u dit handelen in lijn met professioneel en zorgvuldig bestuursbeleid? Wordt hiermee niet bewust het risico genomen dat het gezag van de betreffende rechter(s) wordt ondermijnd?
Ik ga niet over de interne organisatie van een GI en heb daarom ook geen oordeel over wat een GI wel of niet intern plaatst op intranet.
Deelt u de zorg dat wanneer bestuurders van een gecertificeerde instelling zich publiekelijk of intern expliciet afzetten tegen de rechtspraak – zoals in het geval van JBN – dit een signaalfunctie heeft richting jeugdbeschermers, waardoor het risico ontstaat dat rechterlijke uitspraken genegeerd of onvoldoende serieus genomen worden? Hoe voorkomt u dat ouders en kinderen, die gelijk krijgen van een rechter, desondanks in de praktijk worden geconfronteerd met onwil of passief verzet van uitvoerende professionals? Acht u het reëel dat dit ertoe kan leiden dat jeugdbeschermers opdrachten of beschikkingen van rechters bewust niet (meer) uitvoeren, omdat zij zich gesterkt voelen door het bestuurlijke standpunt?
Een gecertificeerde instelling kan, net als andere procespartijen, een klacht indienen, zolang deze niet gaat over de inhoud van de uitspraak. Indien het gaat om de wijze van bejegening richting de medewerkers staat het een partij dus vrij om hierover een klacht in te dienen volgens de klachtenregeling van de rechtbank.
GI’s moeten altijd uitvoering geven aan rechterlijke uitspraken, ook als de GI het niet eens is met de uitspraak. Indien de GI het niet eens is met de uitspraak van een rechter kan zij daartoe in hoger beroep.
Hoe beoordeelt u het risico dat medewerkers van JBN hierdoor worden aangemoedigd om rechters tijdens zittingen uit te dagen of provoceren om zo klachten te kunnen onderbouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u dat deze gang van zaken duidt op een zorgelijke bestuurscultuur binnen JBN? Acht u deze instelling, mede op basis hiervan, nog geschikt om kinderbeschermingsmaatregelen aan de rechter voor te leggen en vervolgens uit te voeren?
Met betrekking tot het functioneren en de kwaliteit van een jeugdbeschermingsorganisatie is bij wet een aantal waarborgen geregeld; met een certificering moeten ze voldoen aan vastgestelde, strenge kwaliteitseisen wat betreft processen en werkwijzen van de instellingen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit. De inspecties hebben een verdiepend toezicht uitgevoerd naar de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering bij JBN.4 Zij hebben naar aanleiding van de uitkomsten verscherpt toezicht ingesteld bij JBN. De inspecties hebben in dit toezicht ook gekeken naar de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en tijdigheid van de uitvoering. JBN heeft tot medio januari 2026 de tijd om de noodzakelijke verbeteringen door te voeren.
Daarnaast moet de GI voldoen aan het certificeringskader jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het Keurmerkinstituut – als onafhankelijke certificeringsinstelling – is verantwoordelijk voor de toetsing van gecertificeerde instellingen op basis van de normen uit het certificeringskader. Het KMI heeft in december jl. een overbruggingscertificaat afgegeven aan JBN. Hiermee heeft JBN 9 maanden de tijd (met een mogelijke verlenging van 3 maanden) om verbeteringen door te voeren. Als het KMI hierna voldoende vertrouwen heeft in JBN, ontvangen zij wederom een regulier certificaat.
Daarnaast is de Raad van Toezicht van de GI verantwoordelijk voor het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een GI.
Wordt binnen de procedure van certificering van GI's getoetst of de instelling een rechtsstatelijk verantwoorde houding heeft ten opzichte van de rechterlijke macht? Zo nee, bent u bereid deze toets met de grootst mogelijke spoed toe te voegen?
Nee en ik ben ook niet van plan om dit toe te voegen aan het normenkader JB en JR. In dit normenkader staan eisen waaraan GI’s moeten voldoen om een certificaat te krijgen. Dit normenkader is bedoeld om landelijke kwaliteitsnormen vast te stellen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Wat zegt dit incident over de feitelijke machtsverhoudingen in de jeugdzorg? Begrijpt u dat dit voorbeeld het beeld bij ouders, kinderen en advocaten oproept dat GI’s – in tegenstelling tot ouders, kinderen en advocaten – direct bestuurlijk kunnen interveniëren bij rechtbanken? Wat vindt u hiervan? Moet dit beeld niet direct publiekelijk worden rechtgezet door bijvoorbeeld publiekelijk uit te spreken dat dit niet passend is bij de taakvervulling van een GI?
In de eerste plaats staat het elke organisatie vrij om een gesprek met een rechtbank aan te vragen of een klacht in te dienen. Dit geldt ook voor GI’s. Er heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden waarbij een vertegenwoordiger van de advocatuur aanwezig was. Daarnaast is een gesprek naar aanleiding van een klacht over de bejegening richting medewerkers van JBN. Het horen van de klacht is onderdeel van de klachtenprocedure.
JBN heeft aangegeven dat de gesprekken geen betrekking hadden op de inhoudelijke beoordeling van zaken. Ook de Rechtbank Noord-Nederland heeft aangegeven dat het gesprek niet ging over individuele zaken. Het is aan JBN en de rechtbank zelf om, indien een ander beeld is ontstaan, hierop te reageren. Dat is niet aan mij.
Deelt u de opvatting dat dit incident de noodzaak onderstreept om het ketenpartnerschap structureel te herzien, waarbij GI’s geen toegang meer hebben tot gerechtsbesturen voor klachten over individuele rechters?
Zie antwoord vraag 12.
Acht u het wenselijk dat de rechterlijke macht gesprekken voert met uitvoerende instellingen als JBN over de inhoud van uitspraken, zonder dat daarbij wederhoor of openbaarheid is gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe ziet u de rol van het ministerie als toezichthouder op GI's in het licht van deze situatie? Vindt u dat hier sprake is van overschrijding van grenzen die ingrijpen of sancties rechtvaardigen? Bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek te laten doen naar het handelen van de bestuurder van JBN en te onderzoeken of dit handelen past bij haar taakvervulling? Bent u voornemens om de bestuurder hierover te ontbieden en te bevragen over haar handelen?
Het toezicht op de GI’s is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid. De inspecties houden onafhankelijk toezicht op de kwaliteit van de uitvoering en kunnen ingrijpen indien zij dit nodig achten. De inspecties voeren thans bij JBN toezicht uit naar de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. De inspecties kijken in hun onderzoek ook naar de wijze waarop de bestuurder verantwoordelijkheid neemt als de organisatie de kwaliteit van de uitvoering onvoldoende kan waarmaken. Wanneer de bestuurder hier niet in slaagt, verwachten de inspecties dat bestuurders transparant zijn over de onwenselijke gevolgen hiervan voor jeugdigen en hun gezinnen. Het rapport over het verdiepend toezicht bij JBN is op 24 juli jongsleden door de inspecties openbaar gemaakt. De inspecties hebben naar aanleiding van de uitkomsten verscherpt toezicht ingesteld bij JBN. Zie verder het antwoord op vraag 8 en 9 en het antwoord vraag 12, 13 en 14.
Bent u voornemens om samen met de Raad voor de rechtspraak afspraken te maken over wat wel en niet behoort tot de taken van de gecertificeerde instellingen en richtlijnen op te stellen dat dergelijke (geheime) gesprekken en afspraken tussen partijen niet meer voor kunnen komen?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 4 en 6.
Overweegt u in het licht van dit incident om de certificering van JBN te laten her beoordelen of in te trekken?
Nee. Het is niet aan mij maar aan het Keurmerkinstituut (hierna KMI) – als zelfstandig bestuursorgaan – om te oordelen over de certificaten inzake jeugdbescherming en jeugdreclassering. Indien het KMI constateert dat GI’s niet op alle onderdelen voldoen aan het normenkader Jeugdbescherming- en Jeugdreclassering kan geen regulier certificaat worden verleend. Er kan dan een overbruggingscertificaat voor de duur van negen maanden worden afgegeven, mits voor het KMI voldoende aannemelijk is dat de veiligheid van jeugdigen niet in het geding is en er geen sprake is van fundamentele tekortkomingen bij de GI. In december heeft het KMI het certificaat van Jeugdbescherming Noord geschorst en is een tijdelijk overbruggingscertificaat afgegeven.
Bent u het ermee eens dat wat hier is gebeurd het vertrouwen in de rechtsstaat ernstig kan schaden en dat dit niet helpend is in het herstel van vertrouwen in de toch al broze staat waar de rechtsstaat in verkeert?
Alle schijn van onder drukzetting van de rechtspraak kan het vertrouwen in de rechtsstaat schaden. Op basis van de gesprekken die ik heb gevoerd met JBN en de Rechtbank Noord-Nederland (zie vraag 4 en 6), ben ik van mening dat hier in dit geval geen sprake van is en bestaande procedures zijn gevolgd.
Het is aan de rechtspraak zelf om te reflecteren op haar keuzes wie wel en wie niet te spreken en hoe dit het vertrouwen in haar onafhankelijkheid beïnvloedt.
Bent u bekend met het bericht «Jongvolwassen Oekraïners tussen wal en schip: geen recht op onderwijs, geen toekomstperspectief»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het zowel voor de Oekraïners als voor Nederland onwenselijk is dat de genoemde groep jongvolwassenen stil zit?
Ja. Het stilzitten en niet kunnen meedoen aan de samenleving is niet wenselijk; voor het individu noch voor de maatschappij. Dit geldt overigens in zijn algemeenheid voor jong en oud, ongeacht land van herkomst en/of nationaliteit.
Bent u bereid de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zo aan te passen dat voor Oekraïners die onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen dezelfde regels gelden als voor studenten uit de Europese Unie/ Europese Economische Ruimte (EU/EER) met betrekking tot collegegeld en studiefinanciering? Zo nee, waarom niet?
De tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) loopt op dit moment tot en met 4 maart 2027. Voor de periode na de tijdelijke bescherming zet het kabinet in op een gecoördineerde Europese aanpak, inzet op ondersteuning van vrijwillige terugkeer zodra dit kan en wordt er nationaal een in tijd afgebakend transitiedocument uitgewerkt dat ondersteunend is aan terugkeer.2 In de Verzamelbrief Opvang Oekraïne d.d. 4 juli 2025 is uw Kamer nader geïnformeerd over het terugkeerbeleid en de invulling van het vrijwillig terugkeerprogramma. Binnen het terugkeerprogramma zal ondersteuning worden geboden bij (de voorbereiding van) het vertrek uit Nederland en bij het wederopbouwen van een bestaan in Oekraïne. Voor de complementariteit tussen een infrastructuur voor terugkeerders in Oekraïne met toegang tot faciliteiten en voorzieningen aldaar en het Nederlandse terugkeerbeleid is er contact met onder andere de Oekraïense autoriteiten.
Daarnaast is uw Kamer via de Verzamelbrief geïnformeerd over de hoofdlijnen van het transitiedocument. Aan het transitiedocument is een pakket van rechten, plichten en voorzieningen verbonden dat het kabinet momenteel nader uitwerkt. Uitgangspunt hierbij is om het voorzieningenniveau van ontheemden gedurende hun verblijf in Nederland zoveel mogelijk in lijn te brengen met dat van andere ingezetenen, ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie. De positie van studenten in het vervolgonderwijs maakt onderdeel uit van deze uitwerking.3 Uw Kamer wordt hierover eind september 2025 verder geïnformeerd. In afwachting van finale besluitvorming over deze tijdelijke nationale status voor ontheemden uit Oekraïne ben ik niet voornemens om vooruitlopend daarop de huidige wet- en regelgeving aan te passen.
Ben u daarnaast bereid studiefinanciering beschikbaar te stellen voor Oekraïense studenten onder dezelfde voorwaarden als EU/EER-studenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen heeft u tot nu toe ondernomen om onderwijsinstellingen te stimuleren hun instellingstarief aan te passen voor Oekraïense studenten, zoals bijvoorbeeld de universiteit van Maastricht heeft gedaan voor studenten in de asielprocedure?
Zoals aangegeven in eerdere brieven4 biedt de huidige wet- en regelgeving ruimte voor instellingen om een lager collegegeld voor ontheemden uit Oekraïne te hanteren. Mijn ambtsvoorgangers hebben de afgelopen drie jaren meerdere oproepen richting de instellingen gedaan om waar mogelijk het collegegeldtarief te verlagen. Ik heb grote waardering voor de instellingen die dit mogelijk maken. Tegelijk is het van belang om te benadrukken dat het aan de instelling is om te bepalen welk tarief voor deze groep te hanteren, waarbij meerdere factoren een rol kunnen spelen, zoals budgettaire ruimte, beschikbare capaciteiten, maar ook de persoonlijke omstandigheden van een student. Ook hier geldt een zorgvuldige afweging van al deze factoren. En tot slot verleent OCW jaarlijks een subsidie aan de Stichting voor Vluchteling Studenten (UAF). UAF kan deze groep financieel ondersteunen, en kan waar nodig ook bemiddelen voor een lager collegegeldtarief.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de motie Piri c.s. (Kamerstuk 36 394, nr. 17 waarin het kabinet wordt verzocht om te komen met een plan van aanpak om ontheemden uit Oekraïne die een opleiding willen volgen of een baan willen uitoefenen in vakgebieden die van groot belang zijn voor de wederopbouw van Oekraïne, te ondersteunen? Wat heeft dit concreet opgeleverd?
Graag verwijs ik naar de Verzamelbrief opvang Oekraïne d.d. 4 juli jl. waar ingegaan wordt op het vrijwillige terugkeerprogramma. In het terugkeerbeleid zal ondersteuning daar waar mogelijk gekoppeld worden aan de wederopbouw van Oekraïne. Dit betekent bijvoorbeeld bij/omscholing en ondersteuning ontvangen bij het vinden van werk in sectoren waar Nederland een bijdrage kan leveren aan de wederopbouw, zoals o.a. in de gezondheidszorg, water of agro/landbouw. Over de verdere uitwerking hiervan wordt uw Kamer eind september 2025 geïnformeerd.
Bent u met D66 van mening dat het mogelijk maken van het volgen van een opleiding voor Oekraïense jongeren ook een bijdrage kan leveren aan het oplossen van arbeidstekorten in Nederland, bijvoorbeeld door het stimuleren van het volgen van leerwerktrajecten?
In het kader van zelfredzaamheid en participatie van ontheemden zijn verschillende actielijnen geïdentificeerd voor de ontwikkeling van vaardigheden die ingezet kunnen worden in Oekraïne bij terugkomst, maar ook in Nederland zolang ontheemden hier mogen verblijven. Ik moedig regio’s aan om de samenwerking op te zoeken zodat Oekraïense jongeren zichzelf blijven ontwikkelen en het bedrijfsleven toekomstige werknemers die ze hard nodig heeft, kan opleiden. Een voorbeeld om aan te halen is het project Kansrijk Alblasserdam; een samenwerking tussen de gemeente Alblasserdam, het ROC Da Vinci college in Dordrecht en het lokale bedrijfsleven. Oekraïners volgen een mbo-opleiding met extra taalondersteuning in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) en het bedrijfsleven stelt leerwerkplekken beschikbaar.
Bent u het ermee eens dat Oekraïense jongvolwassenen ook worden gehinderd in het volgen van een opleiding door het gebrek aan Nederlands taalonderwijs voor Oekraïense ontheemden? Zo ja, bent u bereid het aanbod van Nederlands taalonderwijs te vergroten?
Het leren van de taal is een belangrijke vereiste om een opleiding te volgen en mee te kunnen doen op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Daarom heeft het kabinet de afgelopen jaren extra geïnvesteerd in taallessen voor Oekraïense ontheemden. Gemeenten hebben in 2024 van het kabinet € 10 miljoen extra gekregen voor taalonderwijs aan Oekraïense ontheemden. Dit is een aanvulling op de € 15 miljoen die in 2023 ter beschikking is gesteld en de € 2 miljoen die in 2024 door het Ministerie van SZW nog is toegevoegd.
Bent u daarnaast bereid met onderwijsinstellingen tot een plan van aanpak te komen om Oekraïense jongeren met een taalachterstand toch een plek binnen hun opleidingen te bieden, bijvoorbeeld met een buddysysteem of door extra taallessen?
Ik vind het belangrijk dat er in de regio goed wordt samenwerkt tussen onderwijsinstellingen en gemeenten om te voorkomen dat jongeren voortijdig uitvallen en werkloos worden. Nieuwkomers, onder wie ontheemden uit Oekraïne, zijn een kwetsbare groep en hebben een verhoogd risico op voortijdig schoolverlaten (vsv) en jeugdwerkloosheid.5 Daarom worden scholen, het Doorstroompunt en gemeenten in de Doorstroompuntregio’s verplicht om met elkaar afspraken te maken over de ondersteuning en begeleiding van nieuwkomers. Dit heb ik opgenomen in de regeling regionaal programma en Doorstroompuntfunctie 2026–2029.6 Voor deze regionale programma’s is in totaal € 90 miljoen per jaar beschikbaar. De regeling is een uitwerking van de Wet van school naar duurzaam werk die op 1 januari 2026 in werking zal treden.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk eind augustus te beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Nederland levert militair materieel aan dubieuze regimes’ |
|
Sarah Dobbe , Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Boerma |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Liever koopman dan dominee: «Nederland levert militair materieel aan dubieuze regimes»»?1
Ja.
Bent u bekend met het ook voor Nederland geldende VN Arms Trade Treaty2 en het Europees Gemeenschappelijk Standpunt3? Deelt u de mening dat die normen vaststellen dat handelsbelangen niet zwaarder mogen wegen dan het risico dat de militaire goederen voor schendingen zullen worden gebruikt? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier het Nederlands beleid waarborgt dat het risico dat Nederlandse wapens terechtkomen bij regimes die mensenrechten schenden, wordt voorkomen?
Het kabinet informeert de Kamer regelmatig en uitvoerig over het Nederlandse exportcontrolebeleid, onder andere via de jaarrapporten, versnelde rapportage per brief over bepaalde transacties en de beantwoording van diverse schriftelijke vragen over het onderwerp.
Daarin wordt veelvoudig toegelicht dat exportcontrole van militaire goederen is bedoeld om de ongewenste verspreiding en gebruik van militaire goederen te voorkomen en ervoor te zorgen dat een export geen activiteiten ondersteunt die in strijd zijn met Nederlandse belangen en verplichtingen.
Het kabinet toetst daartoe exportaanvragen voor militaire goederen aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt (EUGS, 2008/944/GBVB) inzake wapenexport (hierna: EUGS) met inachtneming van de aard van het goed, de eindbestemming, de eindgebruiker en het beoogd eindgebruik. Met deze toets wordt eveneens voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het wapenhandelsverdrag. Onderdeel van de toets is een analyse van het risico dat uit te voeren goederen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht. Uit het EUGS vloeit voort dat, daar waar een duidelijk risico op dergelijk gebruik wordt vastgesteld, een vergunningaanvraag dient te worden afgewezen. Het kabinet past dit toetsingsbeleid zorgvuldig toe.
Deelt u dat deze juridische norm vereist dat het exporterende land niet handelt op basis van bewijs van schendingen maar op basis van een inschatting van het risico dat de geëxporteerde militaire goederen bijdragen aan mensenrechtenschendingen, zodat verkeerd gebruik van militaire middelen wordt voorkomen? Zo nee, kunt u toelichten hoe u de internationale norm interpreteert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de IOB Beleidsdoorlichting «Non-proliferatie wapenbeheersing en exportcontrole van strategische goederen»?4 Deelt u de conclusie dat adviesmemo’s over het verstrekken van vergunningen aan bestemmingslanden met een slechte mensenrechtensituatie, te weinig aandacht besteedden aan de specifieke link tussen de te leveren goederen en het risico op specifieke mensenrechtenschendingen?5 Zo nee, waarom niet?
De IOB «beleidsdoorlichting non-proliferatie, wapenbeheersing en exportcontrole van strategische goederen» (2018), die betrekking heeft op de periode 2009–2016, stelt dat de adviesmemo’s in die periode een algemeen beeld gaven van de mensenrechtensituatie in het land van bestemming en te weinig aandacht besteedden aan de vraag hoe het uit te voeren goed zou kunnen bijdragen aan bijvoorbeeld de schending van mensenrechten.
In lijn met de kabinetsreactie6 over de IOB beleidsdoorlichting wordt in de huidige toetsingspraktijk voor zover mogelijk in meer details en op basis van de aard van het goed, de eindbestemming, de eindgebruiker en het beoogd eindgebruik per aanvraag onder meer zorgvuldig beoordeeld wat het risico is dat de betreffende goederen worden gebruikt bij ernstige schendingen van mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht. Conform criterium twee van het EUGS leidt een duidelijk risico op dergelijk ongewenst gebruikt tot een afwijzing.
De link tussen te leveren goederen en het risico op mensenrechtenschendingen maakt daarmee een centraal onderdeel uit van de wapenexporttoets.
Kunt u bevestigen dat het grootste deel van de militaire vergunningen wordt aangevraagd door maritieme bedrijven, of door bedrijven die radar-, communicatie- en vuurgeleidingssystemen leveren aan maritieme bedrijven? Zo ja, welk percentage van de totale waarde van de militaire export gaat naar deze sector? Zo nee, kunt u de Kamer informeren over de andere sectoren die militaire exportvergunningen aanvragen?
De data ten aanzien van vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen worden niet per sector bijgehouden. Hierdoor is niet te zeggen welke sector het hoogste aantal aanvragen doet. Uit de data ten aanzien van afgegeven vergunningen is wel op te maken wat de waarde van de afgegeven vergunningen per categorie militaire goederen is, zoals elektronische apparatuur, radar-, en vuurgeleidingssystemen, oorlogsschepen en onderdelen daarvoor.
Zo bedroeg in 20247 de totale waarde van de afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer van ML5 goederen (vuurgeleidingssystemen, bewakings- en waarschuwingssystemen, en aanverwante systemen, test- en uitlijningsapparatuur en apparatuur voor tegenmaatregelen, speciaal ontworpen voor militair gebruik en speciaal ontworpen onderdelen en toebehoren daarvoor) € 71,63 miljoen. In 20238 bedroeg dit € 268,38 miljoen. Het betreft hier goederen die in veel gevallen, maar niet uitsluitend, verband houden met de maritieme sector.
De totale waarde van de in 2024 afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer van ML9 goederen (oorlogsschepen, zowel oppervlakteschepen als onderzeeboten, speciale scheepsuitrusting, toebehoren, onderdelen en andere oppervlakteschepen) bedroeg € 71,75 miljoen. In 2023 bedroeg dit € 103,80 miljoen. De totale waarde van alle afgegeven vergunningen in 2024 en 2023 bedroeg respectievelijk € 1,87 miljard en € 1,78 miljard. Voor verdere details over de export van militaire goederen verwijs ik graag naar de jaarrapporten en reguliere maandrapportages hierover.
Bent u bekend met de berichten die het Egyptische regime van verschillende vormen van mensenrechtenschendingen beschuldigen?6
Ja.
Klopt het dat de bewindspersonen voor Buitenlandse Handel in de afgelopen 10 jaar minstens 44 militaire exporten naar Egypte goedkeurden, met totale waarde van 243,7 miljoen euro? Zo nee, kunt u aangeven hoeveel militaire exporten naar Egypte in de laatste 10 jaar zijn goedgekeurd en welke waarde die vertegenwoordigen?
In de afgelopen 10 jaar heeft Nederland in totaal 95 vergunningen, met een totale waarde van ongeveer € 677 miljoen, afgegeven voor uitvoer naar Egypte. Hier maken ook de vergunningen voor tijdelijke uitvoer en de vergunningen ter vervanging van eerder afgegeven vergunningen deel van uit. Voor een goed begrip van de daadwerkelijke uitvoer moeten de tijdelijke uitvoer (goederen komen terug naar Nederland) en de vergunningen ter vervanging van (meetellen zou tot het meermaals meewegen van eenzelfde transactie leiden) buiten beschouwing worden gelaten. Wanneer gekeken wordt naar vergunningen met Egypte als land van eindbestemming (eindgebruik in Egypte), uitgezonderd de vergunningen voor tijdelijke uitvoer en vergunningen ter vervanging van, zijn er in de afgelopen 10 jaar 32 vergunningen afgegeven met een totale waarde van € 140 miljoen euro. Het is voor het kabinet niet duidelijk hoe Follow the Money tot de in het artikel genoemde getallen komt.
Kunt u bevestigen dat in 2023 een exportvergunning voor tien radar- en communicatiesystemen voor Egyptische marineschepen voorlag? Kunt u bevestigen dat ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelden dat er een duidelijk risico was dat de marineschepen en de Nederlandse radars bij nieuwe mensenrechtenschendingen gebruikt zouden worden, en dus tegen de vergunningverlening adviseerden?
In verband met de bedrijfsvertrouwelijk aard van deze informatie doet het kabinet geen uitspraken over aantallen goederen binnen vergunningaanvragen.
Het kabinet toetst exportaanvragen voor militair goederen zorgvuldig en in lijn met de Europese kaders voor wapenexportcontrole. Daar waar een duidelijk risico wordt vastgesteld dat militaire goederen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten, wordt een vergunningaanvraag afgewezen.
De Staatssecretaris van Buitenlandse Handel neemt op basis van (soms bij hoge uitzondering uiteenlopende) ambtelijke adviezen en op basis van een buitenlandpolitiek advies van de Minister van Buitenlandse Zaken een besluit over uitvoer van militaire goederen. In geval van de twee vergunningen waarover uw Kamer op 24 mei 2023 is geïnformeerd kon geen duidelijk risico worden vastgesteld omdat de berichten over mogelijke schendingen onvoldoende specifiek waren.
In haar brief van 24 mei 2023 aan de Kamer7 stelde toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel Schreinemacher dat «niet kan worden vastgesteld» of hetzelfde type schip was gebruikt bij de eerdere mensenrechtenschendingen, en of de Egyptische marine de schepen en de te leveren radarsystemen zou gaan inzetten bij begaan van mensenrechtenschendingen. De beslisnota8 biedt de Minister twee opties, en stelt dat er geen ambtelijke overeenstemming is over de afweging van informatie. Deelt u de conclusie dat, met het zwaarder laten wegen van de noodzaak voor bewijslast, de juridische norm die het voorkomen van risico vooropstelt, niet wordt gerespecteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat diezelfde ambtenaren stelden dat het goedkeuren ervan kon «leiden tot vervolgorders»? Zo ja, is er al sprake van vervolgorders?
De betreffende passage is een veel voorkomende passage in beslisnota’s op het vlak van wapenexportcontrole. Het betreft een feitelijke vaststelling dat een goedgekeurde vergunningaanvraag kan leiden tot vervolgorders voor de aanvrager. Conform het EUGS mogen de lidstaten rekening houden met het effect van een voorgestelde uitvoer op economische en industriële belangen, maar deze factoren zijn niet van invloed op de toepassing van de wapenexportcriteria.
In verband met bedrijfsvertrouwelijk informatie doet het kabinet geen uitspraken over eventuele vervolgorders.
Kunt u aangeven in welke mate Europese samenwerking binnen het Verdrag van Aken, heeft meegespeeld in de beslissing om de vergunningverlening voor de export van de tien radar- en communicatiesystemen voor de Egyptische marine goed te keuren? Zo ja, kunt u toelichten welke argumenten daarvoor worden gehanteerd? Zo nee, op welke samenwerking doelden de ambtenaren in hun advies dat het niet verlenen van de vergunning de defensiesamenwerking binnen Europa in de weg zou staan?
Het kabinet is van mening dat een vitale Nederlandse Defensie Technologische en Industriële basis van belang is voor een robuuste bijdrage aan de Europese Defensie Technologische en Industriële basis (EDTIB) als waarborg voor onze veiligheid, de bevordering van de internationale rechtsorde en verbetering van het Europese vermogen tot zelfstandig optreden. Om deze reden wil het kabinet Europese defensie-industrie samenwerking versterken en Nederlandse deelname aan deze projecten stimuleren. Dit vraagt om eerlijke concurrentie (een gelijk speelveld) en verdere convergentie van het wapenexportbeleid in Europa dat via toetreding tot het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein (ook wel bekend als het Verdrag van Aken) gerealiseerd kan worden.
De criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole zijn het toetsingskader op basis waarvan een vergunningaanvraag wordt beoordeeld. De reden om over te gaan tot het verlenen van een exportvergunning was de positieve beoordeling van de aanvraag aan de hand van het EUGS. Wel kunnen overige overwegingen bij een vergunningaanvraag worden meegegeven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, mogen lidstaten conform artikel 10 van het EUGS bij de toetsing van exportaanvragen ook rekening houden met het effect van de voorgestelde uitvoer op hun economische, sociale, commerciële en industriële belangen. Echter, deze factoren zijn niet van invloed op de toepassing van de 8 criteria van het EUGS. De voorgenomen toetreding tot het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein doet niet af aan de zorgvuldigheid van de toetsingspraktijk.
Deelt u het standpunt van toenmalig Minister Schreinemacher dat «toetreding [tot het Verdrag van Aken] zou ook betekenen dat de lat qua exportcontrole in Nederland behoorlijk naar beneden gaat»?9 Zo nee, waarom niet?
Zoals in Kamerbrief «Maatregelen ter bevordering van Europese Defensiesamenwerking en verdere Europese convergentie van het wapenexportbeleid»13 van 14 juli 2023 is weergegeven, is het kabinet van mening dat toetreding tot het Verdrag inzake exportcontrole in defensiedomein kan leiden tot verdere convergentie van het wapenexportbeleid zodat de verdragspartijen dezelfde hoge standaarden ten aanzien van het wapenexportbeleid hanteren.
Kunt u bevestigen dat uw departement voor 2017 ook exportvergunningen verleende voor de levering van militaire goederen aan andere landen in de regio waar mensenrechtenschendingen of risico’s daarop golden, zoals naar de Verenigde Aribische Emiraten en Saudi-Arabië?
Ook vóór 2017 heeft Nederland vergunningen toegekend voor de uitvoer van militaire goederen naar de Verenigde Arabische Emiraten en Saudi-Arabië. Deze informatie is eerder via diverse jaarrapporten met uw Kamer gecommuniceerd en is ook via de reguliere maandrapportages publiekelijk gerapporteerd. Deze zijn alle getoetst aan de Europese kaders voor wapenexportcontrole. Eventuele zorgen over de mensenrechtensituatie in een land van bestemming zijn een belangrijk onderdeel van de toetsing van aanvragen voor een exportvergunning. Hierbij wordt elke aanvraag zorgvuldig getoetst met inachtneming van de aard van het goed, de eindbestemming, de eindgebruiker en het beoogd eindgebruik. Indien uit die analyse een duidelijk risico op gebruik van de uit te voeren goederen bij mensenrechtenschendingen volgt dan leidt dit tot een afwijzing.
Kunt u bevestigen dat het opheffen van de strikte beoordeling van vergunningen aan deze landen in 2023, is ingegeven vanuit de redenering dat de strikte benadering door Nederland, Europese defensiesamenwerking binnen het Verdrag van Aken in de weg staat?
Het aanvullend nationaal beleid dat in juli 2023 is opgeheven gold ten aanzien van Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Turkije in reactie op hun betrokkenheid in respectievelijk Jemen en Syrië. De reden voor afschaffing van dit beleid was drieledig.
Allereerst is het kabinet van mening dat, zoals ook in de Kamerbrief «Maatregelen ter bevordering van Europese Defensiesamenwerking en verdere Europese convergentie van het wapenexportbeleid»14 van 14 juli 2023 is vermeld, aanvullend nationaal beleid in de vorm van een presumption of denial niet noodzakelijk is om te voorkomen dat Nederlandse strategische goederen in Jemen of Syrië worden ingezet. Een toets van de transactie aan de acht criteria van het EUGS, in het bijzonder aan criterium 2 «Eerbiediging mensenrechten en naleving internationaal humanitair recht» en 4 «Handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio», heeft dezelfde uitkomst in geval van ongewenste transacties.
Ten tweede kon de presumption of denial tot de ongewenste situatie leiden dat ook transacties die niet duidelijk in verband konden worden gebracht met Syrië en Jemen, maar tegemoetkwamen aan een legitieme veiligheidsbehoefte van eindgebruikers, moesten worden afgewezen.
Ten derde past het hanteren van aanvullend nationaal beleid niet goed bij de systematiek van het verdrag waarin verdragspartners vertrouwen op elkaars exportcontroletoets. Het kabinet heeft met de afschaffing van het aanvullend nationaal beleid bijgedragen aan een gelijker speelveld in Europa zonder in te boeten op een strikte toets aan het EUGS, waar ook de verdragspartijen van het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein aan gebonden zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 31 augustus 2025, zodat de informatie gebruikt kan worden tijdens het commissiedebat «Wapenexportbeleid» van 3 september 2025?
U heeft de beantwoording ontvangen voorafgaand aan het het commissiedebat «Wapenexportbeleid» van 3 september 2025.
Het bericht ‘COA opnieuw honderden miljoenen extra kwijt aan asielopvang’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht uit het Financieel Dagblad «COA opnieuw honderden miljoenen extra kwijt aan asielopvang»?1
Hoe beoordeelt u de onrechtmatigheden van 655 miljoen euro in 2024? Deelt u de mening dat dit een enorm bedrag is? Hoe beoordeelt u de forse groei van onrechtmatigheden ten opzichte van 2023 à 359 miljoen euro?
Waar bestaan de onrechtmatigheden uit? Kunt u een splitsing maken per categorie?
Hebben de onrechtmatigheden voornamelijk te maken met tijdelijke of reguliere opvang?
Welke maatregelen zijn er getroffen naar aanleiding van de onrechtmatigheden van 2023? Hebben zij effect gehad? Zo nee, waarom niet en wat gaat u veranderen? Zo ja, hoe kan het dan dat er een verdubbeling heeft plaatsgevonden ten opzichte van 2024?
Hoe vaak komt het voor dat ondernemers onterecht geld ontvangen of geld terugstorten?
Is er sprake van een geautomatiseerd facturatiesysteem? Hebben de onrechtmatigheden daarmee te maken of gaat het om menselijk (handmatig) handelen? Kunt u hier een toelichting op geven? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er zo spoedig mogelijk inzicht moet komen in de onrechtmatigheden en waar mogelijk herstel moet plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier bent u bereid hier opvolging aan te geven? Kunt u de Kamer hier periodiek over informeren? Zo nee, waarom niet?
Wat was de inzet van Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli? Heeft u voorgesteld sancties in te stellen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Mede indachtig de motie Piri/Paternotte1, heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli jl. benadrukt dat moet worden ingezet op implementatie van het akkoord tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp tot de Gazastrook. Nederland kondigde aan bereid te zijn om bij te dragen aan de implementatie van het akkoord, via een extra humanitaire contributie. Het kabinet zag het akkoord als een stap in de goede richting, maar heeft meteen aangegeven dat het zo snel mogelijk zou moeten worden geïmplementeerd en dat het cruciaal is dat Israël de met de EU gemaakte afspraken nakomt. Bovenal zal Israël meer stappen moeten zetten om de hulpverlening te faciliteren, zoals door het openen van alle grensovergangen en het wegnemen van belemmeringen voor distributie van hulp door professionele, gemandateerde hulporganisaties. Mede vanwege inspanningen van Nederland is bedongen dat wekelijks gerapporteerd wordt over de implementatie van het akkoord en dat alle beoogde maatregelen op tafel blijven liggen. Op 23 en 29 juli jl. rapporteerden de Europese Dienst voor Extern Optreden en de Europese Commissie over de voortgang van de implementatie van het akkoord. Hieruit werd geconcludeerd dat Israël de gemaakte afspraken vooralsnog in onvoldoende mate nakomt.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten over te gaan tot concrete maatregelen. Op EU-niveau zet Nederland zich in voor opschorting van het handelsdeel van het Associatieakkoord met Israël en steunt het de voorgestelde opschorting van Israëlische deelname aan het Accelerator programma van de European Innovation Council, als onderdeel van Horizon Europe. Tevens zal het kabinet in samenwerking met gelijkgestemde partners pleiten voor een voorstel van de Europese Commissie voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de illegale nederzettingen in bezet gebied, conform de motie Van Campen en Boswijk.2 Nationaal is de Israëlische ambassadeur op 29 juli jl. op ministerieel niveau ontboden, waarbij Nederland met klem heeft aangedrongen op naleving van het internationaal humanitair recht. Tevens heeft het kabinet besloten de Israëlische Ministers Smotrich en Ben-Gvir persona non grata te verklaren en zet het in op hun registratie als ongewenste vreemdelingen in het Schengeninformatiesysteem (SIS), vanwege hun herhaalde aanzetten tot geweld door kolonisten, hun oproepen tot etnische zuivering in Gaza en hun actieve steun voor de uitbreiding van illegale nederzettingen.
Nederland heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in juli jl. eveneens het belang van sancties tegen gewelddadige kolonisten en kolonistenorganisaties benadrukt. Desondanks kon wederom geen akkoord worden bereikt over het derde sanctiepakket dat voorligt in de Raad en is opgesteld door Nederland en Frankrijk. Nederland blijft zich samen met Frankrijk onverminderd inzetten voor aanname van dit pakket. Zoals reeds bekend in uw Kamer heeft Nederland het Zweedse initiatief gesteund met betrekking tot het opleggen van sancties tegen extremistische Israëlische Ministers, in lijn met de gewijzigde motie Klaver.3 Nederland benadrukte tevens de aankondiging van Minister Smotrich om de banking waiver in te trekken niet mag worden geformaliseerd en dat Israël de clearance revenues aan de Palestijnse Autoriteit moet overmaken.
Hoe heeft u opvolging gegeven aan uw uitspraken tijdens het commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken waar u zei dat u bereid was als Nederland zelf stappen te zetten als er op 15 juli nog geen bestand zou zijn en de Europese Unie (EU) geen overeenstemming zou bereiken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u met de Kamer delen welke afspraken er concreet zijn gemaakt met Israël over het toelaten en distribueren van humanitaire hulp? Aan welke voorwaarden moet Israël bij de eerste deadline over twee weken voldoen?
De gemaakte afspraken tussen de EU en Israël zien onder meer toe op een toename van het aantal vrachtwagens dat dagelijks de Gazastrook binnenkomt; de opening van verschillende andere grensovergangen (zoals de grensovergangen bij Zikim in het noorden van de Gazastrook en Kisuffim in het zuiden); de opschaling van aanvoerroutes over land vanuit Jordanië en Egypte; het mogelijk maken van de distributie van voedselvoorraden via bakkerijen en openbare keukens in de hele Gazastrook; de hervatting van dagelijkse invoer van circa 200.000 liter brandstof voor humanitair gebruik en toegang voor de VN tot deze brandstof; de bescherming van hulpverleners; het verbeteren van procedures voor de registratie van ngo’s; toegang voor vuilniswagens en verruiming van toegang tot vuilstortplaatsen; herstel van essentiële humanitaire infrastructuur; en herstel van toegang tot water.
Welke actie gaat u ondernemen als Israël niét aan deze voorwaarden voldoet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarop baseerde u zich bij de uitspraak: «Ik zie bijvoorbeeld dat er gisteren 180 vrachtauto's gingen en eergisteren 160.»?1
Deze uitspraak was gebaseerd op informatie uit diplomatieke contacten.
Zijn er naast afspraken over humanitaire hulp ook afspraken gemaakt over de aanvallen die Israël nog steeds uitvoert, zowel in Gaza als op de Westelijke Jordaanoever? Zo ja, welke afspraken zijn dit?
Het akkoord tussen de EU en Israël ziet niet toe op de gevechtshandelingen in de Gazastrook. Het kabinet onderstreept dat het van belang is dat naast afspraken over toegang voor humanitaire hulp er ook een onmiddellijk staakt-het-vuren komt en dat alle partijen zich aan het internationaal humanitair recht houden. De oorlog moet stoppen.
Wilt u deze vragen vóór woensdag 24 juli om 10.00 uur beantwoorden?
Er is getracht te voldoen aan een zo spoedig mogelijke beantwoording.
De uitvoering van de motie over kinderen in de asielopvang |
|
Michiel van Nispen |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
Heeft u met uw brief gedateerd 11 juli, door ons ontvangen op 14 juli, getiteld «Diverse onderwerpen op het gebied van opvang» (Kamerstuk 19 637, nr. 3458), uitvoering proberen te geven aan de hele strekking van de aangenomen motie-Van Nispen1 over het opvangen van kinderen op voor hen geschikte locaties, of volgt er nog meer?
Ik onderschrijf de doelstelling van deze motie geheel en het blijft mijn inzet dat kinderen worden opgevangen in geschikte locaties. Mede daarom is het COA bezig met een hernieuwde inventarisatie van de situatie van kinderen en amv’s in de (asiel)opvang. Deze inventarisatie brengt in kaart welke locaties wel of niet voldoen aan de opvangstandaarden voor kinderen, en wat nodig is om verbeteringen te realiseren. In mijn brief van 11 juli jl. heb ik aangegeven dat met het oog op het feit dat de zomervakantie in delen van het land al begonnen is én door het aanhoudende tekort aan structurele opvangplekken, ik op zo’n korte termijn, nog geen gehoor kan geven aan het eerste deel van deze motie.
Zie hiertoe ook mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat het ministerie signalen heeft ontvangen over enkele locaties die ver onder de standaarden zitten waar kinderen verantwoord kunnen worden opgevangen? Zo ja, wanneer? Wat heeft u daarmee gedaan?
Het COA heeft vorige week van het kinderrechtencollectief signalen ontvangen betreffende enkele locaties waar opvang voor kinderen niet houdbaar zou zijn, met name omdat een buitenspeelruimte zou ontbreken. Het COA herkent zich niet in die exacte kritiek omdat de locaties die het betrof allemaal beschikken over een buitenspeelruimte, al erkent het COA dat ook die niet ideaal is. Het COA heeft contact gelegd met het kinderrechtencollectief om de punten van kritiek helderder te krijgen en te bezien wat er mogelijk is. Het COA zal dit bovendien betrekken bij de inventarisatie en het verbeterplan zoals beschreven in vraag 5.
Bent u met de betreffende gemeenten hierover in gesprek gegaan om te bespreken hoe de situatie van kinderen verbeterd kan worden? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Alvorens met de gemeenten in gesprek te gaan worden de uitkomsten afgewacht van de hernieuwde inventarisatie van de situatie van kinderen en amv’s in de (asiel)opvang. Afhankelijk van de uitkomsten en aanbevelingen zal het COA met gemeenten in gesprek gaan om de omstandigheden van kinderen in de opvang te verbeteren. Uiteindelijk is en blijft het doel om kinderen op te vangen in geschikte locaties. Zoals hiervoor al aangegeven is dat geen eenvoudige opgave.
Bent u het eens dat het argument van een tekort aan structurele opvangplekken u, mede vanwege deze breed aangenomen Kamermotie, niet ontslaat van een zware inspanningsverplichting om direct samen met betreffende gemeenten er alles aan te doen dat de rechten van kinderen worden gerespecteerd, en te bekijken of de kinderen die verblijven op de meest schrijnende locaties kunnen worden gehuisvest op plekken waar hun rechten niet structureel worden geschonden? Zo nee, waarom niet?
Ja
Wat kunt en gaat u meer doen om hiervoor te zorgen?
Het is mijn inzet om voldoende duurzame opvangplekken te organiseren. Het COA zet zich, samen met de gemeenten, in om deze plekken daadwerkelijk te realiseren en op die manier dure noodopvang af te kunnen stoten. Voor de opvang van kinderen wordt extra aandacht gevraagd. Samen wordt ingezet op veilige opvanglocaties die aansluiten bij de specifieke behoeften van deze jongeren, met extra aandacht voor hun ontwikkeling en bescherming. Verder is het streven dat op iedere COA-locatie een contactpersoon kind aanwezig is. Deze persoon is verantwoordelijk voor het organiseren van activiteiten en coördinerend in het bieden van begeleiding en voorlichting aan kinderen.
Het COA is verzocht voort te bouwen op bestaande verbeterplannen voor deze doelgroepen. Daarbij blijft het uitgangspunt dat kinderen, amv’s en andere kwetsbare groepen niet worden opgevangen op noodopvanglocaties. Wanneer dit toch noodzakelijk is, moeten die locaties kunnen voorzien in hun specifieke begeleidings- en activiteitenbehoeften.
Daarnaast is het COA gestart met een hernieuwde inventarisatie van de situatie van kinderen en amv’s in de (asiel)opvang. Deze inventarisatie brengt in kaart welke locaties wel of niet voldoen aan de opvangstandaarden voor kinderen, en wat nodig is om verbeteringen te realiseren. Op basis van de uitkomsten zullen gerichte maatregelen worden getroffen om de opvangsituatie van kinderen en amv’s te verbeteren.
Daarnaast kan ik toezeggen dat bij de realisatie van nieuwe reguliere opvangplekken, naast bewoners van de dure tijdelijke opvang in boten en hotels, ook gezinnen met kinderen voorrang krijgen.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden, ook gezien het feit dat de zomervakantie op veel plekken al is begonnen en kinderen op de meest zorgwekkende locaties niet eens buiten kunnen spelen?
Ja
De aanpassingen van de wet betaalbare huur |
|
Sandra Beckerman , Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
U heeft vandaag aanpassingen in consultatie gedaan om de Wet betaalbare huur aan te passen, deelt u de mening dat de timing middenin de vakantieperiode zeer ongelukkig is omdat mensen hierdoor minder kans hebben te reageren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Tweede Kamer sprak vorige maand in meerderheid uit de Wet betaalbare huur niet te willen wijzigen, waarom negeert u deze uitspraak en komt u alsnog met wijzigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eén van de voorstellen die voorligt in consultatie regelt dat de WOZ-waarde van een woning zwaarder mag meetellen, klopt het dat hiermee, zeker in steden, voor veel woningen een flink hogere huur kan worden gevraagd? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel zal de huur stijgen?
Een tweede voorstel dat nu voorligt in consultatie is het niet langer aftrekken van minpunten voor woningen zonder buitenruimte, waarom is hiervoor gekozen? Klopt het dat hiermee, zeker in steden, voor veel woningen een flink hogere huur kan worden gevraagd? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel zal de huur stijgen?
Een derde voorstel dat nu voorligt in consultatie regelt dat voor kleine monumenten een hogere huur kan worden gevraagd, waarom is hiervoor gekozen? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel zal de huur stijgen?
Het vierde voorstel dat nu voorligt in consultatie zorgt ervoor dat alle studenten een tijdelijk huurcontract mogen krijgen, waarom is hiervoor gekozen gezien tijdelijke huurcontracten zorgen voor veel onzekerheid voor huurders?
De vier maatregelen die u voorstelt zijn vooral goed voor particuliere verhuurders maar zorgen voor hogere huren en onzekerheid bij huurders, waarom kiest u zo onevenwichtig voor het belang van verhuurders?
Een betaalbare huurwoning is voor velen zeer moeilijk te vinden, heeft u ook alternatieven overwogen voor de voorstellen die u nu doet? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de zorg van de Minister zit op de aanbodkant, het gebrek aan betaalbare huurwoningen, had ook gekozen kunnen worden voor het vergroten van het aantal betaalbare huurwoningen door woningcorporaties, waarom is dit niet gedaan?
Wanneer u zich zorgen maakt over de verkoop van huurwoningen door particuliere verhuurders had ook gericht kunnen worden gekozen voor het opkopen van een deel van deze woningen en het onderbrengen bij corporaties, waarom is dat niet gedaan?
Bent u bereid deze maatregelen niet verder uit te werken totdat de Wet betaalbare huur eerst een kans van slagen heeft gehad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zijn uw uitspraken in de uitzending van Goedenavond Nederland op maandag 14 juli jl.,1 over de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten, representatief voor het kabinetsstandpunt?
Wat bedoelde u precies met de uitspraak: «We hebben geen Europese cloudbedrijven»? In welke zin zit Nederland in een «hele ongemakkelijke positie tegenover de grote techbedrijven»?
Noopt de hele ongemakkelijke positie van Nederland tegenover de grote techbedrijven niet tot het nemen van maatregelen om op zo kort mogelijke termijn de afhankelijkheid af te bouwen?
Kunt u bondig het kabinetsstandpunt over digitale autonomie toelichten? Op welke manier is het Ministerie van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk voor het vergroten van de digitale autonomie?
Wat is het kabinetsstandpunt over een Europese digitale taks voor Amerikaanse techbedrijven? Hoort dit wat u betreft tot de mogelijkheden voor een Europese reactie op de aangekondigde Amerikaanse importheffingen? Acht u dit in het belang van Nederland?
Kunt u toezeggen dat ook het Ministerie van Justitie en Veiligheid zich zal inspannen voor het vergroten van de digitale autonomie van Nederland, onder andere door zelf meer Europese alternatieve digitale diensten af te nemen, in lijn met alle aangenomen Kamermoties?2
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?