De betrokkenheid van Nederland bij Ibu Kota Nusantara Indonesië |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikelNetherlands Wants to Help Indonesia’s New Capital on Water Management over de Nederlandse steun voor de ontwikkeling van de nieuwe Indonesische hoofdstad?1
Klopt het dat Nederland zich tot voor kort, net als andere internationale partners van Indonesië, terughoudend opstelde tegenover dit project?
Kunt u aangeven welke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan het besluit van Nederland om als enige bilaterale partner van Indonesië, zich te committeren aan het ondersteunen van de nieuwe hoofdstad?
Kunt u aangeven welke Nederlands partijen betrokken zijn geweest en nu zijn bij de ontwikkeling van de plannen voor een nieuwe Indonesische hoofdstad?
Kunt u aangeven welke publieke financiële instrumenten vanuit Nederland al ingezet zijn of mogelijkerwijs worden ingezet ter ondersteuning van de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad?
Bent u bekend met het rapport «The New Capital for Whom» uit 2019 dat door een coalitie van Indonesische milieu- en mensenrechtenorganisaties is gepubliceerd, waarin zorgen worden geuit over corruptie rondom de uitkoop van landconcessies en (illegale) mijnbouw om zodoende het benodigde land vrij te maken voor de ontwikkeling van de hoofdstad?2
Zijn de zorgen rondom corruptie bij de uitkoop van land- en mijnbouwconcessies in het besluit van Nederland meegenomen om de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad te ondersteunen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en kunt u deze overweging toelichten?
Bent u bekend met het 2023 rapport «NYAPU» dat door een coalitie van Indonesische milieu- en mensenrechtenorganisaties is gepubliceerd waarin zorgen worden geuit over de systematisch onteigening van inheemse gemeenschappen en in het bijzonder de negatieve effecten van de nieuwe hoofdstad op inheemse vrouwen?3
Bent u bekend met het feit dat de landrechten van de Inheemse Balik gemeenschap, die al generaties in het gebied wonen waar de nieuwe stad gepland is, niet door de Indonesische regering worden erkend? Zo ja, kunt u aangeven of de zorgen rondom de rechten van Inheemse gemeenschappen, en vrouwen in het bijzonder, zijn meegenomen in het besluit om de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad te ondersteunen?
Als u deze zorgen heeft meegewogen, kunt u aangeven hoe en welke consequenties dat heeft voor de betrokkenheid van Nederlandse partijen bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad? Zijn er randvoorwaarden voor deze betrokkenheid? Als u de zorgen niet heeft meegenomen, kunt u dan aangeven waarom niet?
Bent u bekend met de zorgen onder mensenrechtenexperts dat de verkiezingsoverwinning van Prabowo Subianto mogelijk voor een verdere verslechtering van mensenrechten in Indonesië zal zorgen? Deelt u deze zorgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt de verkiezingsuitkomst meegewogen in de Nederlandse betrokkenheid bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad?
In de afgelopen jaren is de Nederlandse watersector, met steun van de Nederlandse overheid, betrokken geweest bij verschillende grootschalige infrastructuurprojecten, waaronder het NCICD in Jakarta; kunt u aangeven welke lessen hieruit zijn getrokken en hoe deze zijn meegenomen in het besluit om betrokken te worden bij de nieuwe Indonesische hoofdstad?
Het bericht ’Paniek bij UNRWA om stopzetten financiering was allemaal theater’ |
|
Dennis Ram (PVV) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Paniek bij UNRWA om stopzetten financiering was allemaal theater»?1
Wat is het standpunt van de regering over de beweringen van Hillel Neuer, directeur van het onafhankelijke UN Watch, betreffende de agenda en activiteiten van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA)?
Hoe reageert de regering op de stelling van Hillel Neuer dat de problemen bij UNRWA een «theater» zijn?
Hoe beoordeelt de regering de onafhankelijkheid en effectiviteit van de twee onderzoeken die naar UNRWA zijn opgestart in reactie op de recente schandalen en de kritiek van UN Watch?
Kunt u informatie verstrekken over eventuele gesprekken of initiatieven op internationaal niveau die gericht zijn op het beëindigen van UNRWA in zijn huidige vorm?
Het bericht dat UNRWA toch 68 miljoen euro krijgt vanuit de EU |
|
Dennis Ram (PVV) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Europese Commissie over de extra gelden aan UNRWA?1
Wat is de reden waarom de Europese Commissie teruggekomen is op haar eerdere besluit en hoe is de Raad van Ministers Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking daarbij betrokken?
Bent u bekend met het bericht dat er meer dan 450 werknemers van UNRWA betrokken waren bij de terroristische aanslagen en/of ontvoeringen in Israël op 7 oktober2? Hoe beoordeelt de Nederlandse regering deze berichtgeving? Graag een uitgebreide toelichting.
Deelt u de mening dat het volledig ongewenst is dat UNRWA toch geld krijgt, terwijl de VN-onderzoeken naar de misdaden en de betrokkenheid bij de terreur en/of ontvoeringen op 7 oktober 2023 nog niet zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Worden de nieuwe bewijzen en beschuldigingen3 betrokken bij de twee lopende onderzoeken van de VN door (1) de Independent Review Group, welke is benoemd door de Secretaris-Generaal van de VN, en alleen de interne procedures en interne mechanismes van UNRWA naar aanleiding van de beschuldigingen onderzoekt en (2) de Office of Internal Oversight Services (OIOS) die de betrokkenheid van de 12 UNRWA-medewerkers bij de aanslag van 7 oktober 2023 onderzoekt4? Zo nee, waarom niet? Wilt u bevorderen dat dit wel gebeurt?
Bent u bereid om zich bij de Europese Commissie maximaal in te spannen om dit ongewenste besluit terug te draaien5? Zo nee, waarom niet?
Bent u gezien deze nieuwe ernstige beschuldigingen en bewijzen bereid om alle banden met UNRWA te verbreken? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Parlement Ghana akkoord met wet die lhbti's celstraf oplevert’ |
|
Roelien Kamminga (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikel «parlement Ghana akkoord met wet die lhbti's celstraf oplevert»?1
Wat vindt u ervan dat het Ghanese parlement nu met een meerderheid een wet heeft aangenomen die het illegaal maakt voor mensen om zich te identificeren als lhbti+’er en daarnaast ook het vormen of financieren van een lhbti-gemeenschap strafbaar stelt?
Hoe kijkt u aan tegen een mogelijke heksenjacht op lhbti+’ers in Ghana nu in de aangenomen wet wordt aangemoedigd om lhbti+’ers aan te geven bij de Ghanese autoriteiten?2
Welke acties heeft het kabinet ondernomen om de mensenrechtensituatie in Ghana, waaronder de fundamentele rechten van lhbti+’ers, te verbeteren?
Ontvangt de Ghanese regering, via Nederlandse dan wel Europese gelden voor ontwikkelingssamenwerking, steun voor lhbti+’ers in Ghana? Zo ja, op welke manier en wanneer bent u van plan dit onder de aandacht te brengen bij uw collega Ministers in Europa?
Is het kabinet dan wel de ambassade in contact getreden met de Ghanese regering naar aanleiding van deze aangenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Wat zijn de mogelijkheden voor het kabinet om actie te ondernemen in nationaal en internationaal verband, met als doel de fundamentele rechten van lhbti+’ers in Ghana te beschermen? Welk signaal kunt u afgeven in internationaal verband en/of op bilateraal niveau om dit beleid te ontmoedigen?
Bent u voornemens om, net als de Verenigde Staten, Ghana op te roepen om de wetgeving te herzien? Zo ja, op welke termijn en op welke manier zal u dit doen?
Hebben vertegenwoordigers namens de Nederlandse overheid contacten met de Ghanese regering en/of parlementsleden die dit beleid hebben geïntroduceerd? Zo ja, bent u het ermee eens dat deze relaties per direct verbroken moeten worden?
Bent u naar aanleiding van deze berichtgeving bereid OS-gelden aan Ghana stop te zetten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Duurzame Ontwikkelingsdoelen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
In antwoord op de Kamervraag met kenmerk 2024Z02173 d.d. 15 februari 2024 schrijft u dat de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals – (SDGs)) niet juridisch bindend zijn maar dat er sprake is van een «politiek commitment» van Nederland om deze doelen te bereiken: wat betekent een dergelijk «politiek commitment» concreet voor Nederland?
Het betekent dat het Koninkrijk der Nederlanden, net zoals alle andere 193 VN-lidstaten, zich tijdens de Global Goals Summit op 25-27 september 2015 heeft gecommitteerd, via VN resolutie 70/1, om gezamenlijk te werken aan het bereiken van de doelen in Agenda 2030 voor Duurzame Ontwikkeling, en de daarmee samenhangende duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s). De SDG’s geven richting aan de internationale inzet op het gebied van duurzame ontwikkeling tot 2030.
Heeft de regering (toentertijd) expliciet toestemming gevraagd aan de Tweede Kamer voor het aangaan van dit «politiek commitment»?
Op 17 juni 2015 is de Tweede Kamer ingelicht over de Nederlandse inzet bij onderhandelingen over de SDG’s in de «Kamerbrief over de post-2015 agenda en Financing for Development» (Kamerstuk nummer 32 605, nr. 168). Deze inzet is vervolgens met uw Kamer besproken in het Algemeen Overleg van 8 september 2015 over de Nederlandse inzet tijdens de 70e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN).
Heeft Nederland met dit «politiek commitment» een (politieke) inspanningsverplichting op zich genomen met betrekking tot de SDGs? Zo nee, wat is dan (nog) de betekenis van dit «politiek commitment» aangegaan door Nederland? Zo ja, hoe wordt beoordeeld of Nederland aan deze inspanningsverplichting voldoet?
Het betreft een politieke inspanningsverplichting. Jaarlijks rapporteert het kabinet aan de Kamer over de nationale voortgang, door het toezenden van de CBS Monitor Brede Welvaart & SDG’sen de Nationale SDG-rapportage (in samenwerking met penvoerders vanuit verschillende sectoren in de maatschappij). Eens per vijf jaar rapporteert het Koninkrijk aan de VN via de zogenaamde Voluntary National Review.
Staat het Nederland (in theorie) vrij om het politiek commitment dat is aangegaan met betrekking tot het behalen van de SDGs (eenzijdig) te annuleren? Met andere woorden, staat het de Kamer en de regering vrij te besluiten zich niet langer en op geen enkele wijze te committeren aan de SDGs en zich op geen enkele wijze in te zetten voor het bereiken van deze doelen? Zo nee, waarom niet?
Resoluties aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN, zoals degene waarin de SDG’s zijn aangenomen, zijn niet juridisch verplichtend. Steun van een VN-lidstaat voor een resolutie betekent evenwel steun aan de elementen vervat in zo’n resolutie. Het is uiteindelijk aan de regering en het parlement om te bepalen hoe hieraan opvolging wordt gegeven.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De situatie in Soedan naar aanleiding van de oorlog die is uitgebroken in april 2023 |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat, volgens het VN Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (UNOCHA), in 2024 bijna 25 miljoen mensen (humanitaire) hulp nodig hebben in Soedan en er een ernstig financieringstekort is voor het leveren van deze hulp?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat volgens OCHA slechts in 40% van de financiering is voorzien die op dit moment nodig is volgens hetSudan Humanitarian Response Plan?
Het Sudan Humanitarian Response Plan voor 2023 was volgens de laatste stand van zaken voor 42,8% gefinancierd (USD 1.1 miljard van totaal USD 2,57 miljard).3 Het verschil tussen behoefte en financiering wordt veroorzaakt door de in 2023 verder toegenomen noden in Soedan, maar ook in de rest van de wereld. De beschikbare financiering houdt hiermee geen gelijke tred. Dit is zorgelijk met het oog op de omvang van de crises en de toenemende noden, zowel in Soedan als wereldwijd.
De grootste humanitaire uitdaging in Soedan is op dit moment toegang. Door de gevechten en onveiligheid is het moeilijk om adequate hulp naar de zwaarst getroffen gebieden te krijgen. Ook is sprake van bureaucratische en administratieve belemmeringen. Zolang de strijdende partijen niet open staan voor een humanitaire gevechtspauze blijft hulpverlening in delen van het land uiterst lastig.
In hoeverre en op welke wijze wordt door u op dit moment aandacht besteed aan de (humanitaire) crisissituatie in Soedan?
Nederland zet zich in voor het mogelijk maken van humanitaire hulp, zowel via humanitaire diplomatie als financieel. Vorige week heb ik de crisis in Soedan nog ter sprake gebracht in een gesprek met de VN-Emergency Response Coordinator Martin Griffiths. De VN werkt hard om beide militaire partijen zover te krijgen dat ze het eens worden over hulpkonvooien, maar vooralsnog komt grootschalige hulp het land niet in. Griffiths waarschuwde voor de impact als inwoners in nog grotere aantallen op de vlucht slaan. OCHA, de VN-organisatie voor coördinatie van Humanitaire Hulp onderzoekt ook mogelijkheden voor meer hulp vanuit de buurlanden.
Nederland droeg in 2023 via het Sudan Humanitarian Fund van OCHA (EUR 12 miljoen), via NGOs van de Dutch Relief Alliance/DRA (± EUR 7,5 miljoen) en het Rode Kruis (± EUR 1 miljoen) bij aan de hulp in Soedan. Daarnaast is er ongeoormerkt geld door onze humanitaire partners ingezet in Soedan, bijvoorbeeld via het Central Emergency Response Fund van de VN dat in 2.023 USD 60 miljoen bijdroeg aan Soedan en waarvan Nederland vorig jaar de op-een-na grootste donor was.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe op de meest effectieve manier extra hulp aan Soedan kan worden geleverd (bijvoorbeeld via lokale NGO’s) en om in EU-verband te kijken of de financiële steun aan Soedan kan worden verhoogd?
Wij zijn in continu gesprek met onze vaste humanitaire partners (VN, DRA, Rode Kruis), andere donoren en met de EU over financiering van de crisis, het verkrijgen van toegang en de meest effectieve manier van hulpverlening in Soedan. Gegeven de context wordt hierbij nadrukkelijk ook gebruik gemaakt van lokale partners met wie de EU, VN, de Rode Kruisbeweging en de Dutch Relief Alliance al samenwerken.
Bent u bereid om bij het zoeken naar extra mogelijkheden voor hulpverlening aan Soedan speciale aandacht te hebben voor de positie van vrouwen, meisjes, kinderen en andere kwetsbare groepen? Zo ja, hoe?
Kern van de verlening van humanitaire hulp is dat het de mensen die het meest in nood zijn, het eerst en het best bereikt. Dat zijn vaak mensen op moeilijke toegankelijke plekken en op onveilige plekken. Bescherming van deze mensen, maar ook van de hulpverleners die naar hen toe gaan staat centraal in het aanbieden van de hulp. We richten ons op fysieke en mentale hulp; vrouwen, kinderen en mannen kunnen andere behoeftes hebben, of andersoortige zorg nodig hebben. Hier wordt speciaal aandacht aan gegeven.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024, beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Uitingen van UNRWA medewerkers rond 7 oktober en de oorlog in Israël en Gaza |
|
Chris Stoffer (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met de berichten van UN Watch1 en Jerusalem Post2 en het rapport van de NGO IMPACT-se3 over uitingen van Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA)-medewerkers rond 7 oktober jongstleden en de oorlog in Israël en Gaza?
Ja.
Veroordeelt u ook de uitspraken van UNRWA-medewerkers die het geweld van Hamas verheerlijken?
Ja. Het kabinet is van mening dat het aanzetten tot haat en geweld in alle gevallen onacceptabel is. Indien werknemers van UNRWA de gedragscode niet volgen, inclusief zero tolerance ten aanzien van discriminatie en het aanzetten tot haat en geweld, dan is het aan UNRWA om daar ondubbelzinnig tegen op te treden.
Deelt u de mening dat het verhinderen van vrijwillige verplaatsingen van Palestijnen na Israëlische voorzorg en waarschuwingen verwerpelijk is en bijdraagt aan het aantal burgerdoden?
Het kabinet is bekend met zorgelijke berichten dat Hamas controleposten zou hebben opgericht om te voorkomen dat mensen vanuit het noorden van Gaza naar het zuiden zouden vluchten. Deze berichten zijn evenwel niet onafhankelijk bevestigd.
U hebt in de decemberbrief nog 10 miljoen euro vrijgemaakt voor noodhulp aan Palestijnen om via het UNRWA te besteden; was u destijds ook al op de hoogte van het IMPACT-se rapport uit november 2023 waarin voorbeelden van geweldsverheerlijking naar aanleiding van 7 oktober jongstleden werden uitgelicht?
In reactie op de aantijgingen genoemd onder vraag 1 heeft UNRWA een onderzoek ingesteld en de donoren geïnformeerd. Er zijn disciplinaire maatregelen genomen waaronder ontslag. Aantijgingen tegen een aantal (ex)stafleden bleek ongegrond. De extra financiële middelen zijn destijds via zorgvuldig gekozen kanalen gedistribueerd om zodoende mensen in de hoogste nood te kunnen helpen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
In 2019 werd na verschillende schandalen bij de UNRWA financiering opgeschort4, bent u bereid dat weer te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet heeft naar aanleiding van de berichten dat een aantal UNRWA-medewerkers betrokken zou zijn bij de schokkende aanvallen op 7 oktober, besloten eventuele additionele financiële bijdragen aan UNRWA tot nader orde op te schorten, zoals ook besproken met de Kamer tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 30 en 31 januari jl.
Mocht u weer bereid zijn om de financiering van UNRWA op te schorten, welke hervormingen zou u dan willen zien worden doorgevoerd bij de UNRWA om financiering weer op te starten?
Eventuele Nederlandse aanvullende financiering aan UNRWA is tot nader orde opgeschort. Op initiatief van de Secretaris Generaal van de VN (SGVN) en met steun van UNRWA-donoren, waaronder Nederland, zijn inmiddels twee onderzoeken gestart. Allereerst wordt een onderzoek uitgevoerd door het onafhankelijke onderzoeksorgaan van de VN, de Office of Investigation and Oversight (OIOS), naar de aantijgingen over betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij de aanvallen van 7 oktober. Een eerste tussentijdsrapport wordt begin maart verwacht.
Daarnaast heeft de SGVN opdracht gegeven tot een onderzoek door een panel van onafhankelijke experts, waarbij het integriteitsbeleid en risicomanagement van UNRWA tegen het licht wordt gehouden in de context waarin het opereert. Deze review zal helderheid moeten scheppen over de adequaatheid van de maatregelen die UNRWA neemt bij de diverse aantijgingen die regelmatig tegen hen worden gedaan. Het onderzoek wordt uitgevoerd onder leiding van voormalige Franse Minister van Buitenlandse zaken, Catherine Colonna, en wordt verder uitgevoerd door drie instituten, namelijk Raoul Wallenberg Institute (Zweden), Chr. Michelsen Institute (Noorwegen) en het Danish Institute for Human Rights (Denemarken). Een eerste tussentijdsrapport wordt rond 20 maart met de SGVN gedeeld en het eindrapport is voorzien voor 20 april.
Het kabinet is tevens geschrokken van de informatie van Israël over tunnels onder het hoofdkantoor van UNRWA en ziet graag een gedetailleerde toelichting van UNRWA tegemoet. Het kabinet dringt erop aan om deze informatie mee te nemen in het lopende onderzoek naar het integriteitsbeleid en risicomanagement van UNRWA.
In algemene zin maken Nederland en andere donoren zich er hard voor dat de voorlopige resultaten van de onderzoeken zo snel als mogelijk beschikbaar zijn. Nederland zal de ontwikkelingen rondom de onderzoeken nauwlettend volgen. Het is van belang dat de onderzoeken snel helderheid scheppen om vertrouwen in UNRWA te kunnen herstellen.
Kunt u de meerwaarde schetsen van het hebben van een aparte hulporganisatie voor specifiek Palestijnse vluchtelingen? Welke cruciale functies kunnen niet door de UNHCR, WFP, het internationale Rode Kruis en de Rode Halve Maan worden ondervangen?
Na de Palestijnse vluchtelingenstroom in 1948, is UNRWA in 1949 door de Algemene Vergadering (AVVN resolutie 302) in het leven geroepen om hulp aan Palestijnse vluchtelingen te bieden. Het wereldwijde mandaat van UNHCR (opgericht door de AVVN in 1950) kent een expliciete uitzondering met betrekking tot Palestijnse vluchtelingen.
Inmiddels voorziet UNRWA meer dan 6 miljoen Palestijnse vluchtelingen van basisdiensten op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en sociale dienstverlening en vervult daarmee een stabiliserende factor in de regio. Ook speelt het een rol als pleitbezorger voor de basisrechten van Palestijnse vluchtelingen, en heeft het belangrijke infrastructuur ter plekke die in de huidige situatie in Gaza van groot belang zijn voor het kunnen verstrekken van humanitaire hulp.
De mijnramp in Suriname |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat kunt u meedelen over de hulpacties die door de Surinaamse regering zijn ingezet na de ineenstorting van een mijnschacht in het Surinaamse Brokopondo?
Op maandag 20 november jongstleden zijn door het instorten van een mijnschacht ten minste 15 Surinamers overleden in het Matawai gebied in het district Brokopondo. Mijn oprechte medeleven gaat uit naar de nabestaanden van deze ramp.
De Surinaamse regering heeft voor deze ramp een coördinerend team aangesteld bestaande uit de Ministers van Justitie en Politie, Defensie, Natuurlijke Hulpbronnen, Regionale Ontwikkeling en Sport, en Volksgezondheid.
Het Nationaal Coördinatie Centrum voor Rampenbeheersing (NCCR) heeft een Search en Rescue missie opgezet. Zij hebben daarbij hulp ontvangen vanuit Frans-Guyana: 22 hulpverleners en geavanceerde apparatuur. Toen duidelijk werd dat er geen kans op overlevenden was, is de missie omgezet in een Search en Recovery operatie. Ook zijn er politie en militairen in het gebied aanwezig om de rust en orde te bewaren en de veiligheid te handhaven.
Onder leiding van het Surinaamse Openbaar Ministerie wordt ter plekke onderzoek gedaan en worden slachtoffers van de ramp geïdentificeerd.
De Medische Zending is aanwezig om sociale en mentale hulp te verlenen voor de lokale en nationale rouwverwerking.
President Santokhi heeft twee dagen van nationale rouw afgekondigd, op 24 en 25 november.
Beschikken de Surinaamse hulpdiensten over voldoende middelen voor de benodigde reddingsacties bij deze ramp?
Naast eigen inzet door Suriname is Frankrijk om additionele steun verzocht en deze is vervolgens direct vanuit het buurland Frans-Guyana verleend in de vorm van personele inzet en geavanceerde apparatuur.
Bent u in contact met de Surinaamse regering over het verlenen van eventuele bijstand en, zo ja, waarin zou Nederland nu kunnen helpen?
Ik heb mijn collega Minister van Buitenlandse Zaken Albert Ramdin mijn oprechte deelneming betuigd en Minister-President Mark Rutte heeft via sociale media zijn condoleance overgebracht aan president Santokhi, het Surinaamse volk en de nabestaanden. In alle contacten met de Surinaamse regering, ook via de Nederlandse ambassade in Paramaribo, heeft Nederland geen hulpverzoek ontvangen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De NCP-analyse van de voorstellen voor de CSDDD en de Nederlandse inzet in de EU |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen van het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over «een ernstig afbreukrisico» en een «verwatering» van de OESO-richtlijnen als de uiteindelijke EU-richtlijn voor gepaste zorgvuldigheid (CSDDD) op verscheidene punten ernstig afwijkt van de OESO-richtlijnen?1
Het kabinet verwelkomt de analyse van het NCP, maar deelt de zorg over «een ernstig afbreukrisico» en «verwatering van de OESO-richtlijnen» van het NCP niet. De CSDDD is namelijk in belangrijke mate gebaseerd op de OESO-richtlijnen. Voor de eisen die de richtlijn stelt aan bedrijven is met name de coherentie met de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces onder de OESO-richtlijnen van belang. Deze zijn mede dankzij de inzet van Nederland in de Raadspositie beter verankerd. In de triloogfase blijft hier, conform BNC-fiche2 en motie-Van der Graaf (Kamerstuk 36 180, nr. 85), aandacht voor. Hiermee geef ik invulling aan de motie-Van der Graaf (zie ook het antwoord op vraag 6).
Erkent u dat ook de Raadspositie, ondanks de mede door Nederland gerealiseerde verbeteringen, op verschillende punten afwijkt van de OESO-richtlijnen, zoals geconstateerd door onder meer het NCP?
Nederland heeft vanaf het begin stevig ingezet op de aandachtspunten uit het BNC-fiche, in het bijzonder waar het conformiteit met de internationale IMVO-standaarden betreft. Zoals aangegeven bij antwoord 1, is in de Raadspositie, ten opzichte van het Commissievoorstel, een aantal belangrijke verbeteringen aangebracht. Het NCP wijst terecht op een aantal punten die ten opzichte van het Commissievoorstel en de Raadspositie nog beter in lijn gebracht kunnen worden met de zes stappen. In de positie van het Europees Parlement zijn deze punten, zoals de omschrijving van passende maatregelen om adequaat te reageren op geïdentificeerde IMVO-risico’s, grotendeels geadresseerd. In de triloogfase van de onderhandelingen kan wat Nederland betreft dan ook aansluiting worden gezocht bij de positie van het Europees Parlement om de CSDDD op deze punten te verbeteren.
Bent u het met het NCP eens dat overeenstemming met de OESO-richtlijnen veel meer behelst dan slechts het opnemen van elementen van elk van de zes stappen van het proces voor gepaste zorgvuldigheid? Erkent u dat het mogelijk is dat de uiteindelijke EU-Richtlijn weliswaar elementen van deze zes stappen bevat, maar dat dat nog niet wil zeggen dat de bepalingen in de Richtlijn daadwerkelijk overeenkomen met de verwachtingen in de OESO-richtlijnen?
De OESO-richtlijnen bieden handvatten voor bedrijven om met kwesties om te gaan zoals ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten, kinderarbeid en milieu. Centraal hierbij is het gepaste zorgvuldigheidsproces: een doorlopend proces dat bedrijven helpt om risico’s op deze thema’s in kaart te brengen en vervolgens te stoppen, te voorkomen of te beperken.
Zoals aangegeven, is Nederland vanaf het begin van de onderhandelingen binnen de Raad voorvechter geweest van conformiteit met de internationale IMVO-standaarden, te weten de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). In het bijzonder geldt dit voor de inzet op de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces. Dit is belangrijk, omdat bedrijven hun inspanningen hier reeds op baseren. En deze zes stappen zijn mede dankzij de inzet van Nederland beter in lijn gebracht met de OESO-richtlijnen.
Tegelijkertijd zijn de OESO-richtlijnen vrijwillige normen die in veel opzichten opener zijn dan wenselijk is in het geval van wetgeving. Bij de vertaling van de OESO-richtlijnen naar wetgeving moet steeds een balans worden gevonden tussen enerzijds de flexibiliteit die bedrijven toestaat de normen toe te snijden op hun eigen context, en anderzijds de rechtszekerheid die bij wetgeving essentieel is, zowel voor bedrijven die eraan moeten voldoen als voor toezichthouders die de wetgeving moeten handhaven. Tevens geldt dat de definitieve uitkomst van de onderhandelingen afhangt van het krachtenveld in de Raad. Niet voor alle Nederlandse prioriteiten die gebaseerd zijn op de OESO-richtlijnen is evenveel draagvlak gevonden tijdens de onderhandelingen in de Raad. Dat geldt in het bijzonder voor de discussie over de inclusie van de financiële sector en de definitie van de waardeketen. Nederland blijft zich in de trilogen hiervoor inzetten.
Hoe verklaart u dat het NCP veel meer afwijkingen van de OESO-richtlijnen heeft geïdentificeerd in de voorstellen voor de CSDDD dan de drie die u eerder zelf noemde en waarvan u suggereerde dat dat uitputtend was?2
Tijdens het commissiedebat RBZ Handel van 24 maart jl. heb ik aangegeven dat mij bekend is dat de Raadspositie nog niet op alle punten OESO-conform is. Ik gaf als voorbeeld de uitzondering van de financiële sector en de definitie van de waardeketen. Dit zijn ook de punten waarover tijdens de Raadsonderhandelingen veel discussie is gevoerd en die onderdeel uitmaken van de Nederlandse inzet. Vanwege de wijze waarop financiële instellingen in de Raadspositie waren opgenomen, heeft Nederland de Raadspositie uiteindelijk niet gesteund.
Daarnaast signaleert het NCP andere verbeterpunten op het gebied van de zes stappen en de verschillende dimensies van de reikwijdte. Het verbeteren van de CSDDD conform de OESO-richtlijnen maakt reeds onderdeel uit van de Nederlandse inzet. In de kabinetsreactie op het NCP-rapport heb ik aangegeven in welke verbeterpunten het kabinet zich herkent en in welke niet4.
Welke acties heeft u ondernomen om het draagvlak voor het Nederlandse standpunt omtrent conformiteit met de OESO-richtlijnen bij andere EU-lidstaten te vergroten? Kunt u hier concreet op antwoorden?
Nederland heeft zich vanaf het begin van de onderhandelingen in de Raad ingezet voor conformiteit van de CSDDD met de OESO-richtlijnen en de UNGP’s, conform BNC-fiche.
Een voorbeeld hiervan is dat Nederland, samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten, heeft gepleit voor opname van de in de OESO-richtlijnen opgenomen risicogerichte benadering. Daarnaast heb ik gesprekken gevoerd met zowel Commissie, parlement als met collega’s uit andere EU lidstaten over IMVO wetgeving. Tijdens de conferentie over IMVO-wetgeving van 23 januari 2023, die ik organiseerde, waren onder andere Eurocommissaris Reynders, Europarlementariër en rapporteur Lara Wolters en verschillende lidstaten aanwezig. Ook sprak ik dit jaar meermaals met mijn Franse collega voor Buitenlandse Handel over de CSDDD en de Nederlandse prioriteiten daarin. Ook op (hoog)ambtelijk niveau spreekt Nederland regelmatig met Europese collega’s over de CSDDD, zowel bilateraal als en marge van Europese vergaderingen. Conformiteit met de internationale IMVO-standaarden komt hierbij ook aan bod.
Bent u bereid om op basis van de NCP-analyse aanvullende acties te ondernemen? Bent u bijvoorbeeld bereid om de analyse van het NCP zowel op ministerieel als ambtelijk niveau te bespreken met andere EU-lidstaten?
De NCP-analyse en de kabinetsreactie daarop heb ik conform motie-Van der Graaf (Kamerstuk 36 180, nr. 85) reeds met de onderhandelaars van de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement gedeeld.
Kunt u, gezien uw uitspraak dat het «voor de hand» ligt om «zoveel mogelijk aan te sluiten» op de OESO-richtlijnen, omdat bedrijven «hun inspanningen ook nu al» daarop baseren3, aangeven welke nadelen voor bedrijven u ziet als de CSDDD onvoldoende overeenstemt met de OESO-richtlijnen?
Het is van belang dat de gepaste zorgvuldigheidseisen, in het bijzonder de zes stappen, in de Europese richtlijn in lijn worden gebracht met de internationale IMVO-raamwerken. Dit vergroot de duidelijkheid voor bedrijven en draagt bij aan een gelijk speelveld met bedrijven die niet onder de reikwijdte van de CSDDD zullen vallen.
Tegelijkertijd is het belangrijk om op te merken dat de OESO-richtlijnen vrijwillige normen zijn. Bij de vertaling van de OESO-richtlijnen naar wetgeving moet daarom steeds een balans worden gevonden tussen enerzijds de flexibiliteit die bedrijven toestaat de normen toe te snijden op hun eigen context, en anderzijds de rechtszekerheid die bij wetgeving essentieel is.
Hoe verwacht u duidelijkheid en zekerheid te bieden aan bedrijven als u uitspreekt dat bedrijven zich moeten houden aan twee afwijkende en op punten mogelijk zelfs conflicterende normenkaders, te weten de CSDDD en de OESO-richtlijnen? Welk normenkader is het uitgangspunt bij bijvoorbeeld bemiddelingprocessen door het NCP?
Het kabinet zet in op een Europese gepaste zorgvuldigheidsverplichting in lijn met de OESO-richtlijnen en de UNGPs. Het is niet de verwachting van het kabinet dat de uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD leidt tot conflicterende normenkaders.
Daarnaast vormen de OESO-richtlijnen de basis voor de vrijwillige maatregelen die onderdeel vormen van het brede beleid om IMVO onder het Nederlands bedrijfsleven te bevorderen. De OESO-richtlijnen zijn daarmee niet alleen het fundament onder de regelgeving maar ook van belang voor bedrijven die in aanmerking willen komen voor ondersteuning vanuit bijvoorbeeld het BHOS-handelsinstrumentarium, of voor inkoopopdrachten van de Rijksoverheid.
Het NCP heeft als taak om bedrijven bekend te maken met de OESO-richtlijnen en de toepassing ervan te bevorderen. Daarnaast behandelt het NCP meldingen van personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven die een meningsverschil hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen. Het NCP hanteert de OESO-richtlijnen dan ook als uitgangspunt.
Kunt u aangeven welke potentiële schadelijke gevolgen van het afwijken van de OESO-richtlijnen u ziet voor mensenrechten, het klimaat en het milieu, bijvoorbeeld als gevolg van afwijkende bepalingen op het gebied van de financiële sector, het nemen van passende maatregelen, inkooppraktijken, stakeholderbetrokkenheid en toegang tot herstel?
Met de CSDDD wordt het gepaste zorgvuldigheidsproces, zoals uiteengezet in de OESO-richtlijnen en de UNGPs, wettelijk verankerd op Europees niveau. Het kabinet is verheugd met deze stap. Europese wetgeving op het gebied van IMVO draagt bij aan een gelijk speelveld voor bedrijven en zorgt voor een grotere, gezamenlijke impact in productielanden.
Mede dankzij de inzet van Nederland is de Raadspositie goed in lijn gebracht met de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces zoals verankerd in de internationale IMVO-standaarden. De trilogen bieden kans om Nederlandse prioriteiten die de Raadspositie niet hebben gehaald opnieuw onder de aandacht te brengen. De uiteindelijke Europese richtlijn zal niet een-op-een een vertaling zijn van de OESO-richtlijnen en de Nederlandse prioriteiten zoals geformuleerd in het BNC-fiche. Niet alle OESO-normen lenen zich ervoor om op effectieve wijze in wetgeving om te zetten, zoals eerder aangegeven. Desalniettemin ligt er een stevige basis om het gepaste zorgvuldigheidsprincipe te verankeren in regelgeving. Dat is een belangrijke mijlpaal in het IMVO-beleid. Het is de verwachting dat de richtlijn daarmee bij zal dragen aan verbeteringen op het gebied van mens en milieu in internationale waardeketens van Europese bedrijven.
Waarop baseert u uw verwachting dat zowel grote als kleinere bedrijven zich aan de OESO-richtlijnen gebonden zullen blijven voelen als de CSDDD onder de norm van de OESO-richtlijnen zakt4, gezien de huidige lage naleving van de OESO-richtlijnen en beperkte effectiviteit van het huidige IMVO-beleid?
In de kabinetsreactie op de NCP-analyse geef ik aan dat de CSDDD nog steeds in belangrijke mate op de OESO-richtlijnen is gebaseerd. Daarnaast blijft het kabinet van bedrijven verwachten dat zij de OESO-richtlijnen toepassen en stimuleert het kabinet bedrijven om dit te doen door middel van het bredere IMVO-beleid. Het IMVO-beleid in den brede bestaat niet alleen uit wetgeving, maar zorgt er ook voor dat bedrijven worden voorgelicht, ondersteund, geprikkeld, en dat er voorwaarden worden gesteld aan bedrijven als zij zaken doen met de overheid. De OESO-richtlijnen vormen ook voor de andere maatregelen uit het IMVO-beleid het fundament. Zo is het IMVO-steunpunt toegankelijk voor zowel bedrijven die onder toekomstige wetgeving gaan vallen als voor bedrijven die niet onder de reikwijdte van de verplichting vallen, maar waarvan wel wordt verwacht dat zij invulling geven aan de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Kunt u bevestigen dat artikel 7(1)(a) van de Raadspositie van bedrijven vraagt hun mate van betrokkenheid bij een nadelig gevolg pas te bepalen bij het opstellen van het plan van aanpak nadat er prioritering heeft plaatsgevonden, terwijl de OESO-richtlijnen juist voorschrijven om dit te doen voorafgaand aan de prioritering en het bepalen van het plan van aanpak?5 Verplaatst de Raadspositie hiermee een onderdeel van stap 2 van het proces van gepaste zorgvuldigheid naar stap 3, en wijkt zij daarin dus af van de OESO-richtlijnen, zoals het NCP constateert?
De OESO-richtlijnen schrijven, evenals de Raadspositie, voor dat bedrijven risico’s dienen te prioriteren op basis van de ernst en waarschijnlijkheid van een negatief gevolg. Volgens de OESO-richtlijnen moeten bedrijven hun mate van betrokkenheid bij een risico meenemen bij de prioritering van geïdentificeerde risico’s. In de Raadspositie is dit geen relevante factor bij de prioritering van negatieve effecten, wel bij het bepalen van passende maatregelen. Dit betekent in de praktijk dat bedrijven op basis van de Raadspositie ook risico’s waaraan zij gelieerd zijn kunnen prioriteren, mits uit hun analyse blijkt dat dit de meest ernstige en waarschijnlijke negatieve effecten in hun ketens zijn. Voor mij staat voorop dat de risicogebaseerde benadering een centrale plek heeft gekregen in de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen in de Raadspositie, in tegenstelling tot de nadruk op gevestigde zakelijke relaties en contractuele clausules zoals de Commissie heeft voorgesteld. Die verbetering is voor mij cruciaal. Nederland heeft hier tijdens de Raadsonderhandelingen stevig op ingezet en zal dit ook tijdens de trilogen blijven doen.
Kunt u bevestigen dat uit meerdere onderzoeken, onder meer uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, blijkt dat de vereisten aan het proces van gepaste zorgvuldigheid zoals omschreven in de OESO-richtlijnen wel degelijk naar wetgeving kunnen worden vertaald?6 Klopt het dat het niet ongebruikelijk is om in wetgeving gebruik te maken van open normen?
Het omzetten van niet-juridische kaders, zoals de OESO-richtlijnen, naar wetgeving is mogelijk. Ook klopt het dat het niet ongebruikelijk is om in wetgeving gebruik te maken van open normen. Daarbij geldt wel dat de OESO-richtlijnen vrijwillige normen zijn die in veel opzichten opener zijn dan wenselijk is in het geval van wetgeving. Bij vertaling van de OESO-richtlijnen naar wetgeving moet daarom steeds een balans worden gevonden tussen enerzijds de flexibiliteit die bedrijven toestaat de normen toe te snijden op hun eigen context, en anderzijds de rechtszekerheid die bij wetgeving essentieel is – zowel voor bedrijven die eraan moeten voldoen als voor toezichthouders die de wetgeving moeten handhaven.
Waarom heeft u de Kamerbrief over de reactie op de NCP-analyse pas op 10 oktober 2023, ná het schriftelijk overleg waarbij deze brief aan de orde had kunnen komen, naar de Kamer gestuurd, terwijl deze brief volgens de beslisnota al op 18 september klaarlag?7
Beslisnota’s geven onder andere inzicht in het proces voorafgaand aan de besluitvorming en in beslisnota’s zit dikwijls verschil tussen de datum dat een nota wordt aangemaakt en de datum van verzending. In die tijd is ruimte voor ambtelijke, interdepartementale en – indien nodig – politieke afstemming. Deze Kamerbrief was door uw Kamer gevraagd voorafgaand aan het herfstreces. Uw Kamer heeft niet verzocht deze te ontvangen voor het schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 19 en 20 oktober. Zoals in de beslisnota is te lezen, was het de verwachting dat uw Kamer deze brief zou agenderen voor een schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken Handel. Na ontvangst van de Kamerbrief over de reactie op de NCP-analyse heeft de Commissie BuHa-OS op 25 oktober besloten deze brief te agenderen voor het schriftelijk overleg van de Raad Buitenlandse Zaken Handel d.d. 15 november. Daarmee komt deze brief op dat moment aan de orde.
Waarom heeft u de voor «na de zomer» aangekondigde resultaten van de tussenmeting van het onderschrijven van de OESO-richtlijnen nog niet gepubliceerd?8
Het monitoringsonderzoek is inmiddels gestart. De onderzoeksresultaten zullen op een later moment beschikbaar zijn dan toegezegd in het BHOS-jaarverslag over 2022 (Kamerstuk 36 360 V, nr. 1). De resultaten worden begin 2024 verwacht. Zie ook de Kamerbrief over Sectorale Samenwerking voor nadere details over dit onderzoek (Kamerstuk 26 485, nr. 430).
Kunt u de uitkomst van het kabinetsoverleg binnen de Raad Europese Aangelegenheden op 12 september 2023 over de CSDDD met de Kamer delen?9
Tijdens de Raad Europese Aangelegenheden van 12 september jl. is gesproken over de Nederlandse inzet tijdens de trilogen over de CSDDD. Het kabinet heeft de Nederlandse inzet conform het BNC-fiche herbevestigd.
Hoeveel gesprekken over de CSDDD hebben de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Economische Zaken in 2023 gevoerd met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven? In hoeveel gesprekken is dit onderwerp daarnaast ongeagendeerd aan de orde gekomen?
Het uitgangspunt van het kabinet is regelmatig met stakeholders te spreken over het uitwerken van het IMVO-beleid waaronder (Europese) wetgeving. Het kabinet acht het van belang met partijen te spreken die direct te maken krijgen met de gevolgen van IMVO en regelgeving op dat vlak. Dit zijn in de eerste plaats bedrijven die (in de toekomst) moeten voldoen aan Europese IMVO-verplichtingen en daarnaast (vertegenwoordigers van) belanghebbenden in productielanden waarin verbeteringen plaats zouden moeten vinden door die verplichtingen, zoals maatschappelijke organisaties en vakbonden.
In 2023 vonden tot nu toe verschillende gesprekken en bijeenkomsten plaats waarin de Minister van Economische Zaken en ikzelf met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld spraken over IMVO-wetgeving, waaronder de CSDDD. In sommige gevallen zijn gesprekken specifiek aan Europese IMVO-wetgeving gewijd, in andere gevallen kwam IMVO-wetgeving zijdelings aan de orde. Het is niet mogelijk om het aantal gesprekken waarin Europese IMVO-wetgeving ongeagendeerd aan de orde kwam precies weer te geven. Evenwel schets ik hieronder een beeld van de momenten waarop de CSDDD ter sprake kwam, geagendeerd of ongeagendeerd.
Op 23 januari 2023 organiseerde ik de conferentie over IMVO-wetgeving12. In het panel zaten zowel vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en vakbonden. Op 7 maart en 13 november vond een gesprek over IMVO plaats met de Dutch Sustainable Growth Coalition (DSGC). De vormgeving en potentiële impact van de CSDDD kwamen daarbij aan de orde. De Minister van Economische Zaken ging op 22 maart in gesprek met MVO Platform als koepelorganisatie van ngo’s en vakbonden. Op 22 mei sprak ik met Kim Putters, voorzitter van de SER, over o.a. IMVO-wetgeving. Op 14 september ging ik met MVO Platform, de vakbonden, MVO Nederland en VNO-NCW/MKB-Nederland in gesprek over sectorale samenwerking op het vlak van IMVO. De relatie met (Europese) IMVO-wetgeving is daarin ook aangestipt. Daarnaast bracht ik IMVO in brede zin onder de aandacht bij bedrijven tijdens ten minste tien werkbezoeken. In het resterende deel van 2023 staat nog een aantal gesprekken over Europese IMVO-wetgeving gepland, waaronder met het bedrijfsleven.
Overigens geldt dat mijn ministerie regulier contact onderhoudt met zowel vertegenwoordigers van bedrijfsleven als vakbonden en het maatschappelijke middenveld. Ook wordt nauw met hen samengewerkt, o.a. in het kader van sectorale samenwerking en het IMVO-steunpunt.
Hoeveel gesprekken over de CSDDD hebben de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Economische Zaken in 2023 gevoerd met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en vakbonden? In hoeveel gesprekken is dit onderwerp daarnaast ongeagendeerd aan de orde gekomen?
Zie het antwoord op vraag 16.
Onderschrijft u het belang van het verplichten van bedrijven om de potentiële invloed van hun eigen inkooppraktijken op misstanden onder de loep te nemen, om zo te voorkomen dat zij verantwoordelijkheden doorschuiven naar de keten en het mkb? Zet u zich hiervoor in binnen de Raad? Zet u zich daarbij ook in voor het expliciet benoemen van het belang van het realiseren van een leefbaar loon en inkomen voor werkenden en boeren in de Richtlijn?
In lijn met het BNC-fiche, is het kabinet van mening dat een verschuiving van verantwoordelijkheden naar zakelijke relaties die formeel niet onder de richtlijn vallen, voorkomen moet worden. Het Europees Parlement heeft voorgesteld om verantwoorde inkooppraktijken en leefbare inkomens op te nemen in de CSDDD. Het voorstel van het Europees Parlement houdt in dat bedrijven een analyse van hun eigen inkooppraktijken, evenals het risico op het gebrek aan een leefbaar inkomen, mee moeten nemen in hun gepaste zorgvuldigheidsproces. Nederland steunt deze inzet van het Europees Parlement. Het opnemen van verantwoorde inkooppraktijken en leefbare inkomens is in lijn met de inzet uit het BNC-fiche om bij te dragen aan substantiële verbetering in ontwikkelingslanden.
Kunt u bevestigen dat Nederland conform het BNC-fiche inzet op opname van een verplichting tot het daadwerkelijk uitvoeren van een klimaatplan, waarin bedrijven ook hun «scope-3»-emissies betrekken? Kunt u bevestigen dat opname van een referentie aan het Klimaatakkoord van Parijs in de Richtlijn daarvoor zeer relevant is?
Ja, Nederland zet zich hiervoor in. De uitkomst is uiteraard afhankelijk van de onderhandelingen tussen de Raad, het EP en de Europese Commissie tijdens de trilogen.
Kunt u in aanvulling op de impacttoets Ondernemingsklimaat eveneens een impacttoets uitvoeren op de verwachte effecten van de CSDDD op de naleving van de OESO-richtlijnen en daarmee het respecteren van mensenrechten, arbeidsrechten, het klimaat en het milieu, om eventuele onbedoelde effecten te kunnen corrigeren? Is het mogelijk om deze impacttoets uit te voeren in het kader van de verplichte kwaliteitseisen Effecten op ontwikkelingslanden en Effecten op gendergelijkheid uit het Beleidskompas?10
Het kabinet zal de verwachte gevolgen van de CSDDD zo goed mogelijk in kaart brengen met behulp van bestaande toetsing bij nieuwe regelgeving. Een impacttoets op de effecten in ontwikkelingslanden zal, in lijn met de motie-Van der Graaf (Kamerstuk 29 237, nr. 198), zorgvuldig ten uitvoer gebracht worden in het kader van de SDG-toets en de kwaliteitseisen daarin m.b.t. effecten op ontwikkelingslanden en op gendergelijkheid. Daarbij wordt aandacht besteed aan de relatie met de OESO-richtlijnen en de verwachte gevolgen voor mensenrechten en milieu.
Hoe wilt u voorkomen dat de aangekondigde impacttoets Ondernemingsklimaat11 ertoe leidt dat bij het ontwikkelen van de implementatiewetgeving uitsluitend de belangen van het bedrijfsleven in ogenschouw worden genomen, en niet of in veel mindere mate het belang van mensenrechten en het milieu?
Het is onderdeel van het reguliere wetgevingsproces om (implementatie)wetgeving bij verschillende stakeholders te consulteren. Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 20, zal het kabinet de verwachte gevolgen van de CSDDD zo goed mogelijk in kaart brengen met behulp van bestaande toetsingsinstrumenten bij nieuwe regelgeving. Onder andere door middel van de SDG-toets en de kwaliteitseisen «effecten op ontwikkelingslanden» en «effecten op gendergelijkheid» worden de verwachte gevolgen voor mens en milieu in kaart gebracht. Daarnaast dienen de Bedrijfseffectentoets en, in het geval van verdergaande nationale regelgeving, de impacttoets Ondernemingsklimaat ertoe om de verwachte gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven in kaart te brengen. Door het betrekken van deze verschillende invalshoek en het uitvoeren van beide kwaliteitstoetsen tijdens het implementatietraject houd ik niet alleen rekening met de effecten van IMVO-wetgeving op het bedrijfsleven, maar ook met de effecten op mens en milieu in ontwikkelingslanden. In hoeverre de CSDDD daadwerkelijk effectief zal zijn, zal moeten blijken uit evaluatie. Daarom zet ik tijdens de onderhandelingen tevens in op een integrale evaluatie van de richtlijn, in lijn met het BNC-fiche.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk voor de volgende triloog in november beantwoorden?
Ja.
De situatie van Nederlanders en van gegijzelde Israëliërs in de Gazastrook |
|
Chris Stoffer (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Hamas hostages: Who are the people taken from Israel?»1
Ja. Het kabinet is uiterst bezorgd over de door Hamas gegijzelde mensen die zich momenteel in de Gazastrook bevinden. De situatie en onzekerheid waar zij in zitten is verschrikkelijk moeilijk. Dat geldt voor henzelf, maar ook voor hun geliefden thuis die zich grote zorgen maken. Nederland blijft in diplomatieke contacten steevast aandacht voor hen vragen.
Kunt u een toelichting geven op de situatie en verblijfplaats van de Israëlische gijzelaars?
Verschillende groepen in Gaza, waaronder Hamas en de Palestinian Islamic Jihad, hebben Israëlische alsook buitenlandse burgers en militairen gegijzeld en houden hen in Gaza gevangen. Inmiddels zijn vier gegijzelden vrijgelaten, en is bevestigd dat enkele gegijzelden zijn omgekomen. Op 22 november 2023 werd bekend dat een akkoord is bereikt over een tijdelijke gevechtspauze tussen Israël en Hamas, en de vrijlating van een groep gegijzelde vrouwen en kinderen in Gaza. Verder is helaas weinig bekend over de situatie en verblijfplaats van de gegijzelden.
Wilt u er bij uw collega’s in Europese Unie (EU)-verband op aandringen dat de Europese Unie alles in het werk stelt om Israëlische gijzelaars te helpen bevrijden? Welke mogelijkheden ziet u om vanuit de EU maximale druk uit te oefenen op degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn?
Nederland roept op tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle gegijzelden en leeft mee met de familieleden en naasten van de gegijzelden in deze enorm moeilijke en onzekere tijden. In de verklaring van de EU27 op 15 oktober, in de conclusies van de Europese Raad van 26-27 oktober en in de verklaring van de hoge vertegenwoordiger op 12 november heeft de EU Hamas opgeroepen om alle gegijzelden onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1975). Nederland staat in contact met verschillende landen (onder andere Israël, Qatar en Egypte) en de Palestijnse Autoriteit over de situatie van gegijzelden, waaronder specifiek de gijzeling van Ofir Engel. Op 8 november 2023 bezocht de Minister-President Qatar en Israël om onder andere te spreken over het belang van de vrijlating van de gegijzelden. De Minister van Buitenlandse Zaken bezocht Israël en de Palestijnse gebieden op 20 en 21 november en sprak hier ook over met haar gesprekspartners. In het belang van de zaak kan het kabinet verder geen uitspraken doen over de Nederlandse inzet. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv staat in nauw contact met de familie van de gegijzelde Nederlandse jongen. De Minister-President en vicepremier Van Gennip spraken afzonderlijk op 24 en 31 oktober 2023 met familieleden en vrienden van gegijzelden, waaronder ook familieleden van de Nederlandse jongen. Ook spraken zowel de Minister-President als de Minister van Buitenlandse Zaken op respectievelijk 23 oktober 2023 en 21 november 2023 met familieleden van Ofir Engel tijdens hun bezoeken aan Israël.
Heeft u proactief gepolst bij de Israëlische regering aan welke diplomatieke, humanitaire, medische en/of andere vorm(en) van steun aan Israëlische zijde behoefte bestaat?
Het kabinet staat in nauw contact met de Israëlische regering en heeft gevraagd hoe Nederland Israël kan ondersteunen. Het kabinet toetst binnenkomende steunverzoeken zorgvuldig en op hun eigen merites.
Kunt u een toelichting geven op de situatie en verblijfplaats van Nederlandse burgers in Gaza, en op de wijze waarop zij ondersteund en/of geëvacueerd (kunnen) worden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, onder andere via de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah, houdt zo goed als mogelijk contact met de Nederlanders in Gaza. Op 30 oktober sprak de Minister-President op het Catshuis verschillende familieleden van Nederlandse burgers die vastzitten in de Gazastrook.
Op 1 november zijn de eerste personen met een buitenlands paspoort die zich na het uitbreken van de oorlog in de Gazastrook bevonden de Rafah-grensovergang met Egypte gepasseerd. Onder de personen die de grens passeerden op 1 november waren voor zover bekend geen Nederlanders. Op 2 november zijn 16 personen in de Gazastrook die een Nederlands paspoort hebben, beschikken over een verblijfsvergunning voor Nederland, of behoren tot het kerngezin van deze mensen via Rafah veilig aangekomen in Egypte. Aan de Egyptische kant van de grens zijn deze personen opgevangen en bijgestaan door een gezamenlijk team van medewerkers van de Nederlandse ambassade in Caïro en het Ministerie van Defensie. De groep werd onder begeleiding van deze medewerkers veilig naar Caïro gebracht. De Kamer is hier op 2 november 2023 over geïnformeerd (Kamerstuk 23 432, nr. 499). Op 4 november zijn vijftien personen uit deze groep met de repatriëringvlucht uit Caïro naar Eindhoven gekomen, waar de Minister van Buitenlandse Zaken op vliegbasis Eindhoven met hen heeft gesproken. Een Nederlander is een dag eerder met een lijnvlucht teruggekeerd naar Nederland.
Op 12 november is de tweede groep van 6 personen en op 13 november de derde groep van 4 personen met de Nederlandse nationaliteit of verblijfsstatus vanuit Gaza via Rafah aangekomen in Egypte. Zij zijn door het ambassadeteam vanaf de grens naar Caïro begeleid. In Caïro was er medische en psychosociale hulp beschikbaar van gespecialiseerd personeel van het Ministerie van Defensie. Deze groep van 10 personen is op 15 november overgebracht naar Nederland.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades en vertegenwoordigingen in de regio blijven zich er via alle beschikbare diplomatieke kanalen voor inzetten dat alle overige bij ons bekende Nederlanders en verblijfsvergunninghouders, inclusief kerngezinsleden zo snel mogelijk de Gazastrook kunnen verlaten. De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah en het consulaire belteam van het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderhouden actief contact met hen. Wanneer de overige Nederlanders kunnen vertrekken, is nog niet duidelijk. Samen met andere EU-lidstaten en landen in de regio wordt alles op alles gezet opdat alle buitenlanders zo snel mogelijk de Gazastrook veilig kunnen verlaten. Mede om deze mensen te beschermen dringt Nederland, ook in EU-verband, bij Israël aan op directe en onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes en mogelijkheden voor mensen om te vertrekken.
Hoe beoordeelt u de houding van Egypte inzake het openen van een grensovergang, onder meer ten behoeve van het mogelijk maken van humanitaire steun aan de Palestijnse burgers die Hamas niet steunen en onschuldig zijn?2 Is de EU hierover met Egypte in gesprek?
Nederland onderhoudt nauwe diplomatieke contacten, waaronder met Egypte, over de actuele ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse Gebieden. Het eerste hulpkonvooi sinds de gebeurtenissen op 7 oktober 2023 bereikte de Gazastrook op zaterdag 21 oktober. Alhoewel het aantal vrachtwagens dat onderdeel uitmaakt van hulpkonvooien sindsdien mondjesmaat is toegenomen is het duidelijk dat massief meer hulp nodig is om in de noden van de ruim twee miljoen inwoners van Gaza te voorzien. Daarnaast bestaan er grote zorgen over het feit dat hulp slechts mensen in een beperkt gedeelte van de Gazastrook bereikt. Om die reden dringt het kabinet in contacten met Israël en in EU-verband voortdurend aan op snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang en hulp, en het openen van de verschillende grensovergangen. Het kabinet zet zich in om de gevolgen van het conflict voor de burgerbevolking van Gaza zoveel mogelijk te beperken, door aan te dringen op toegang voor humanitaire hulp en het openen van de verschillende grensovergangen. Om meer gewicht in de schaal te kunnen leggen zet Nederland zich er bovendien in EU-verband voor in zoveel mogelijk eensgezind op te trekken, hetgeen onder meer leidde tot een gezamenlijke verklaring op 12 november.3 Met de EU bepleit Nederland de noodzaak van directe, onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes, en doorlopende humanitaire corridors voor de noodlijdende bevolking in Gaza en het veilig kunnen repatriëren van EU-burgers. Nederland verwelkomt in dat licht resolutie 2712 die de VN-Veiligheidsraad op 15 november heeft aangenomen.
Nederland verleent humanitaire steun waar dit kan en verkent samen met internationale partners de inzet voor het versnellen van de aanvoer van humanitaire goederen. Nederland maakte 25 miljoen euro extra vrij voor humanitaire hulp. Naast transport over land worden ook de opties voor aanvoer over zee en door de lucht onderzocht. Nederland heeft daarnaast scan-capaciteit aangeboden opdat meer humanitaire goederen sneller na een noodzakelijke check Gaza in kunnen. Ook gaat Nederland helpen bij medische hulp aan patiënten uit Gaza die in Egypte worden opgevangen door onder andere medische apparatuur en hulpmiddelen te leveren.
Beaamt u dat naast Egypte ook andere landen in de regio, denk aan Libanon, Jordanië en Syrië, een bijzondere verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van het bevorderen van vrede en het respecteren van de veiligheidsbelangen van Israël?
Het voorkomen van regionale escalatie van het conflict is essentieel en heeft daarom ook de volle aandacht van het kabinet. Zowel bilateraal als in EU-verband spreekt het kabinet hierover. Er is op politiek niveau contact met onder andere Egypte, Jordanië, Libanon, Irak, Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Oman, Koeweit en Qatar, de secretaris-generaal van de VN Guterres, de Hoge Vertegenwoordiger van de EU Borrell, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Deze gesprekken tonen grote gedeelde zorgen over de ontwikkelingen, de humanitaire situatie in Gaza, evenals het belang om burgerslachtoffers te voorkomen en regionale uitbreiding van het conflict tegen te gaan. Deze zorgen werden tevens gereflecteerd in de Verklaring van de Europese lidstaten van 15 oktober 2023, die werd omarmd tijdens de informele bijeenkomst van de Europese Raad per videoverbinding op 17 oktober 2023, en de conclusies van de Europese Raad van 26-27 oktober 2023 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1975). Bovendien dragen Nederlandse militairen bij aan de VN-missies UNIFIL en UNTSO, waarvoor zij in de grensgebieden van Libanon en Israël en in het geval van UNTSO ook op de Golanhoogten patrouilleren en de ontwikkelingen monitoren. Deze missies hebben als doel toe te zien op naleving van bestaande vredesakkoorden en proberen op dit moment verdere geweldstoename tegen te gaan door middel van hun internationale presentie.
Is Nederland, al dan niet in EU-verband, hierover in gesprek met bovengenoemde landen? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de Palestijnse Autoriteit (PA) de aanval van Hamas nog niet duidelijk heeft veroordeeld; en zo ja, bent u bereid om bij de Palestijnse Autoriteit aan te dringen om deze aanval alsnog duidelijk te veroordelen?
Nederland onderhoudt betrekkingen met de Palestijnse Autoriteit (PA), die de Palestijnse Gebieden vertegenwoordigt. De PA staat los van Hamas. Nederland heeft teleurstelling bij de Palestijnse Autoriteit overgebracht dat niet direct publiekelijk afstand is genomen van de terroristische aanval door Hamas, dit is ook aan de orde gekomen tijdens gesprekken tussen Minister-President Rutte en President Abbas.
De PA ontvangt geen begrotingssteun van de Nederlandse overheid. Wel zet Nederland zich via de VN en partnerorganisaties in om de Palestijnse rechtsorde te versterken, toegang tot water en land te vergroten, en voor de economische ontwikkeling van de Palestijnse Gebieden. De EU verleent daarentegen wel begrotingssteun aan de PA als deel van de bredere ontwikkelingssamenwerking. Het kabinet is voorstander van het zo snel mogelijk voortzetten van EU-ontwikkelingssamenwerking voor de Palestijnse gebieden, nu dat de herziening van EU-steun is afgerond en hieruit is gebleken dat geld niet (in)direct ten goede komt van terroristische organisaties of is gebruikt voor onbedoelde doeleinden.
Een onderbreking van de hulp zal ernstige gevolgen hebben voor het Palestijnse volk en zal de instabiliteit in een reeds zeer onstabiele situatie vergroten, met name op de Westelijke Jordaanoever.
Het huidige conflict heeft eens te meer duidelijk gemaakt dat een duurzame oplossing onontbeerlijk is. Het proces om te komen tot een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een levensvatbare Palestijnse staat in vrede naast elkaar kunnen bestaan, moet met voortvarendheid nieuw leven worden ingeblazen.
Wanneer de Palestijnse Autoriteit de aanval van Hamas weigert te veroordelen, vindt u het dan niet passend om de financiële ondersteuning aan de PA op te schorten?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen voor aanvang van de Raad Buitenlandse Zaken van 23 oktober 2023 beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt. Er is getracht zo spoedig mogelijk in de beantwoording te voorzien.
De aardbevingen in Afghanistan van 7 oktober 2023 |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u zicht op de financiële noden en andere behoeften aan hulp in Afghanistan na de aardbevingen van 7 oktober 2023? Kunt u daarbij niet alleen ingaan op de behoefte aan bijvoorbeeld voedsel, water, kleding en dekens, maar ook op het gebied van zorg, onderwijs, de opvang van weeskinderen en psychosociale hulp in de getroffen gebieden?
Tussen 7 en 15 oktober jl. vonden drie zeer krachtige bevingen plaats in de Afghaanse provincie Herat, met ernstige humanitaire impact. Het precieze aantal slachtoffers is nog niet duidelijk: het Taliban-regime meldde meer dan 2.500 doden, de VN bevestigde tot op heden 1.480 dodelijke slachtoffers en 1.950 gewonden. Vrouwen en kinderen maken naar schatting 90% uit van de slachtoffers van de eerste twee aardbevingen.
In het op maandag 16 oktober jl. uitgekomen aardbevingenresponsplan stelt de VN dat USD 93,6 miljoen benodigd is om ruim 114.000 getroffenen van humanitaire hulp te voorzien. De meest urgente noden omvatten voedselhulp, cash assistance,noodopvang (voor onder meer 245 alleenstaande minderjarigen) en non-fooditems. Ook is er in de eerste hulpfase behoefte aan urgente medische zorg, mentale en psychosociale steun, schoon drinkwater en sociale bescherming. Naarmate het kouder wordt, zullen hulpverleners bovendien inzetten op winterisation-met bijvoorbeeld winterkleding, warme dekens en warmtegeneratoren.
De aardbevingenrespons vindt plaats in aanvulling op de reeds bestaande hulpverlening in Afghanistan, waar zich een van de grootste humanitaire crises ter wereld afspeelt. Voorafgaand aan de aardbevingen stelde de VN USD 3,2 miljard nodig te hebben om 21,3 miljoen Afghanen van hulp te voorzien.
Bent u van plan om namens Nederland specifiek hiervoor hulp aan te bieden, los van de ongeoormerkte bijdragen die al aan organisaties worden gegeven? Is er een mogelijkheid om zonder direct de Taliban te steunen, de Afghaanse rode halve maan te steunen?
De Dutch Relief Allianceheeft besloten om een deel van hun door Nederland beschikbaar gestelde acute crisisreserve in te zetten voor de aardbevingenrespons in Afghanistan. Het gaat hier om EUR 2 miljoen voor acute hulpverlening gedurende zes maanden. Deze inzet komt bovenop het bredere reeds lopende hulpprogramma van de Dutch Relief AllianceAfghanistan. Ook dit programma van ruim EUR 12 miljoen voor 2022–2023 is actief in provincie Herat en blijft doorgang vinden.
Partnerorganisaties hebben uiteraard ook eerder in het jaar (ongeoormerkte) middelen ontvangen waarmee wordt bijgedragen aan de leniging van noden. Zo is Nederland een donor van het IFRC Disaster Response Emergency Fund, dat CHF 750.000 beschikbaar stelde voor de Afghaanse Rode Halve Maan. Het Wereldvoedselprogramma wist daarnaast binnen acht uur na de eerste aardbeving voedselhulp beschikbaar te stellen aan de getroffenen en UNHCR verzorgde honderden tenten. Nederland is van beide organisaties een grote donor van ongeoormerkte middelen. Dat geldt ook voor het VN Central Emergency Response Fund(CERF), waarvan Nederland dit jaar de grootste donor is met een bijdrage van EUR 67 miljoen. Het CERF alloceerde tot op heden EUR 5 miljoen voor de aardbevingenrespons. Het HALO Trust ondersteunde dankzij flexibele Nederlandse steun 300 gezinnen bij het ontruimen van hun huizen en de constructie van tijdelijke opvangplekken.
Daarnaast heb ik aan het begin van het jaar een crisis-specifieke bijdrage aan de hulpverlening in Afghanistan beschikbaar gesteld. Het OCHA Afghanistan Humanitarian Fundontving een bijdrage van EUR 25 miljoen, waarmee het tot op heden EUR 10 miljoen beschikbaar heeft kunnen stellen voor de aardbevingenrespons. De Dutch Relief Allianceen het Nederlandse Rode Kruis ontvangen jaarlijks middelen om in specifieke (acute) crises in te zetten. Het Nederlandse Rode Kruis heeft dit jaar geen specifieke bijdrage aan de hulpverlening in Afghanistan gedaan. De inzet van de Dutch Relief Alliancekwam bovenstaand reeds aan bod.
De Nederlandse hulp aan de aardbevingenrespons verloopt via vertrouwde hulppartners, waaronder de VN de Internationale Federatie van de Rode Halve Maanen de Dutch Relief Alliance.Zij werken conform de humanitaire principes, zonder inmenging van de de factoautoriteiten of directe steun aan het Taliban-regime.
Met verwijzing naar het amendement van het lid Grinwis c.s. 36 435-XVII, nr. 15, zullen het Wereldvoedselprogramma en het Nederlandse Rode Kruis de additioneel vrijgemaakte EUR 15 miljoen inzetten voor wereldwijde humanitaire hulpverlening.
Bent u bereid om in EU-verband te kijken of er, ondanks de situatie in Afghanistan en het feit dat westerse landen door het Taliban-bewind heel beperkt toegang hebben tot het land, hulp kan worden geboden en zo ja, in welke vorm?
In Afghanistan vindt reeds een van de grootste humanitaire responsoperaties ter wereld plaats. Zie tevens het antwoord op vraag 2. Omdat ook Nederland hieraan bijdraagt, is het Ministerie van Buitenlandse Zaken continue in gesprek met humanitaire partners over toegang tot de hulpbehoevenden. Daaruit blijkt dat partnerorganisaties dankzij de verbeterde veiligheidssituatie nu betere humanitaire toegang hebben dan onder de vorige regering. Ook weten zij de Taliban-restricties op het inzetten van vrouwelijke hulpverleners grotendeels te omzeilen. Partners leveren alle soorten hulp, van voedselhulp en noodopvang tot urgente gezondheidszorg en noodonderwijs.
Verder draagt Nederland reeds bij aan de noodhulpverlening in Europees verband. De Europese Commissie stelde aan het begin van het jaar EUR 89 miljoen beschikbaar voor humanitaire hulp in Afghanistan. Daar kwam EUR 4,5 miljoen bij voor de aardbevingenrespons. Het European Humanitarian Response Capacityopereert sinds de val van Kaboel in 2021 een humanitaire luchtbrug. Inmiddels hebben 33 vluchten plaatsgevonden en heeft de EU meer dan 1.340 ton aan hulpgoederen geleverd.
Naast humanitaire hulp zet Nederland ook in op leniging van basisnoden via het multilaterale systeem, ten behoeve van stabiliteit en om humanitaire noden te verminderen. Ook ondersteunt Nederland het maatschappelijk middenveld. Deze inzet blijft plaatsvinden op basis van strikte voorwaarden: 1) steun dient alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban; 2) er mag geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden m.b.t. beleid, uitvoering en management; en 3) gelijke toegang dient zeker gesteld te zijn voor vrouwen en meisjes.
Nieuwsberichten over Soedan |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u een update geven van de actuele situatie van de strijd die gaande is in Soedan? Kunt u hierbij ingaan op het conflict tussen het regeringsleger (SAF) en de Rapid Support Forces (RSF), en op de situatie in andere regio’s, zoals Darfoer en de grensregio’s met Zuid-Soedan?
De strijd tussen de Sudan Armed Forces (SAF) en de Rapid Support Forces (RSF) is nog altijd gaande. De RSF heeft grote delen van Darfur en een belangrijk deel van de hoofdstad Khartoum in handen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat hier alleen sprake is van militair overwicht. In delen van Darfur die de RSF controleert is sprake van onveiligheid en grootschalig etnisch geweld. Er is geen effectief bestuur en de RSF verleent geen diensten aan de bevolking.
SAF controleert de noordelijke en oostelijke regio’s van het land. De strijd om Khartoum lijkt in een impasse te zijn beland. In grensregio’s met Zuid-Soedan zoals West- en Zuid-Kordofan vinden ook gevechten plaats. De situatie in deze regio’s is fluïde, en wordt sterk beïnvloed door de aanwezigheid van lokale milities en oppositiebewegingen.
Is het voor de Verenigde Naties (VN) en de Europese Unie (EU) mogelijk om een betrouwbaar beeld te krijgen van de situatie in Soedan?
Het is voor de VN en de EU mogelijk op hoofdlijnen een goed beeld te krijgen van de ontwikkelingen in Soedan. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een uitgebreid netwerk aan lokale en internationale contacten en analisten. Wel is het lastig om specifieke incidenten te verifiëren, o.m. door de onveiligheid, gebrekkige toegang voor journalisten, en het gebrek aan onafhankelijke internationale mensenrechtenwaarnemers.
Wat doet de internationale gemeenschap op dit moment concreet om bij te dragen aan een einde van het geweld in Soedan? Welke rol hebben Nederland en de EU hierin?
Er zijn op dit moment verschillende bemiddelingspogingen die gericht zijn op een staakt-het-vuren, humanitaire toegang, en een politieke oplossing van het conflict. Geen van deze bemiddelingspogingen heeft tot nu toe resultaat opgeleverd.
De EU steunt in de eerste plaats de AU in haar rol als bemiddelaar, en roept op tot meer coördinatie in de verschillende bemiddelingspogingen. Nederland en de EU zetten zich in voor meer betrokkenheid van burgerbewegingen bij deze bemiddelingspogingen. Zo geeft Nederland financiële steun aan een organisatie met expertise op het gebied van conflictbemiddeling en vredesopbouw, die al langer betrokken is bij het bijeen brengen van diverse civiele actoren. Ook de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Hoorn van Afrika van de EU, Annette Weber, speelt hierbij een belangrijke rol.
Daarnaast heeft de EU recent een sanctieregime aangenomen tegen mensen en entiteiten die vrede, stabiliteit en veiligheid in Soedan ondermijnen, een politieke transitie in de weg zitten, mensenrechten schenden en humanitaire toegang tegenhouden.
Kunt u aangeven wat de internationale gemeenschap doet om mensen te helpen die voor het geweld op de vlucht slaan en mensen die door het geweld te maken hebben met voedseltekorten, schaarste aan schoon drinkwater en bijvoorbeeld medicijntekorten? Kunt u hierbij ook specifiek aangeven wat de Nederlandse bijdrage is aan deze hulp?
Vanuit de internationale gemeenschap wordt humanitaire hulp gegeven aan Soedan en aan de omliggende landen waar vluchtelingen worden opgevangen. Voor Soedan is een aangepast Humanitair Response Plan opgesteld en er is tevens een response plan opgesteld voor de opvang van vluchtelingen in de buurlanden.
De Nederlandse humanitaire inzet bestaat grotendeels uit ongeoormerkte (flexibel inzetbare) bijdragen aan de VN en het Rode Kruis. Hierbij is het VN Central Emergency Response Fund (CERF) instrumenteel. Nederland is op dit moment over 2023 de tweede donor van het CERF (USD 71,8 miljoen van totaal USD 532 miljoen, 13,5%). Sinds het uitbreken van de crisis heeft CERF in totaal USD 60 miljoen vrijgemaakt voor humanitaire hulp in Soedan.1 Daarnaast zijn er allocaties gedaan aan buurlanden. Tsjaad heeft dit jaar USD 23 miljoen ontvangen uit het CERF en Zuid-Soedan USD 34 miljoen.
Daarnaast draagt Nederland EUR 12 miljoen bij aan het humanitaire fonds van Sudan (SHF). Hiermee worden onder meer lokale hulpinitiatieven gefinancierd die actief zijn in de meest lastig bereikbare gebieden.2 De Dutch Relief Alliance (DRA) heeft haar bestaande activiteiten (EUR 4.4 miljoen in 2023) aangepast aan de crisis en een additionele EUR 3 miljoen gealloceerd. Nederland financiert ook het Nederlandse Rode Kruis, dat vooral samenwerkt met de Sudanese Red Crescent, met een bijdrage van ruim EUR 1 miljoen.
Bij de humanitaire hulp in Soedan spelen uiteraard wel uitdagingen. Financiering houdt geen gelijke tred met de noden, het aangepaste Humanitaire Response Plan is slechts voor 31% gefinancierd, terwijl voedsel- en brandstofprijzen enorm zijn gestegen. Ook is toegang tot sommige delen van Soedan ernstig beperkt vanwege onveiligheid. De autoriteiten bemoeilijken de afgifte van visa voor humanitaire hulpverleners en maken het leveren van hulp een stroperige bureaucratische exercitie. Ook zijn er ernstige verstoringen van het banksysteem en de gezondheidszorg.
Bent u bekend met berichten over het grootschalig schenden van mensenrechten in Soedan, zoals deze naar voren komen uit berichten in de (internationale) media?1 2 Zo ja, op welke wijze probeert de Nederlandse regering, via de VN en de EU, eraan bij te dragen dat dergelijke misdaden stoppen en er – hoe ingewikkeld ook – onderzoek wordt gedaan naar dergelijk misdrijven?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het is van groot belang dat bewijzen van mensenrechtenschendingen in Soedan verzameld, geconsolideerd, bewaard en geanalyseerd worden. Nederland heeft dan ook in de VN-Mensenrechtenraad een resolutie gesteund over de instelling van een onafhankelijke internationale Fact Finding Mission (FFM). De resolutie is op 11 oktober jl. aangenomen. De FFM heeft het mandaat om mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal humanitair recht te onderzoeken en te documenteren. Nederland zal het werk van de FFM nauwgezet blijven volgen.
Daarnaast steunt Nederland organisaties die onder meer werken aan kennisvergroting rondom documentatie en bewijsvergaring van mensenrechtenschendingen.
Ook heeft de EU op 9 oktober jl. een sanctieregime aangenomen voor Soedan. Betrokkenheid bij ernstige mensenrechtenschendingen vormt één van de criteria op grond waarvan sancties ingesteld kunnen worden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de EU-sancties tegen de leiders van de strijdende partijen in Soedan?
De EU heeft op 9 oktober jl. een sanctieregime aangenomen voor Soedan. Individuen en entiteiten die zich schuldig maken aan het ondermijnen van vrede, stabiliteit, en veiligheid; die een politiek transitieproces ondermijnen; mensenrechten schenden; of de leverantie van humanitaire hulp frustreren, kunnen onder dit regime gesanctioneerd worden. Nederland maakt zich er met gelijkgezinden hard voor dat actief werk gemaakt wordt van sanctionering van individuen die verantwoordelijk zijn voor schendingen die vallen onder dit sanctieregime.
Deelt u de mening dat er te weinig aandacht is voor de verschrikkelijke situatie in Soedan? Op welke wijze probeert u in internationaal verband meer aandacht te krijgen voor deze situatie?
Ja, daar ben ik het mee eens. Ik heb de situatie in Soedan dan ook aan de orde gesteld in mijn gesprek met Commissaris Bankole van de Afrikaanse Unie. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft afgelopen juni in Addis Ababa de boodschap afgegeven dat Nederland en de EU klaar staan om de AU te steunen bij het bemiddelingsproces en dat het van belang is om civiele actoren hierbij te betrekken. Daarnaast is er tijdens de High Level week van de AVVN in bilaterale gesprekken over Soedan gesproken, onder andere met Executive Secretary bij IGAD, de heer Workneh Gebeyeh.
Bent u bekend met het artikel «Westerse landen betaalden via een louche beveiligingsbedrijf mee aan de oorlog in Soedan» van de Groene Amsterdammer?3
Ja.
Is er een aanbestedingsprocedure die voorschrijft dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoek doet naar de achtergrond van beveiligingsbedrijven en hun eigenaren voordat contracten worden getekend?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken koopt in volgens de aanbestedingsprocedures zoals neergelegd in de aanbestedingswet- en regelgeving, de Gids proportionaliteit en het eigen inkoop- en aanbestedingsbeleid. Er bestaan voor beveiligingsopdrachten geen aparte aanbestedingsprocedures. Wel biedt de Aanbestedingswet de mogelijkheid opdrachten die om veiligheidsredenen niet of niet breed kunnen worden aanbesteed geheim te verklaren.
Was de Nederlandse ambassade vóór het sluiten van het contract met Shield Protective Solutions op de hoogte van de connectie van het bedrijf met de RSF?
De informatie over connecties tussen Shield en RSF, zoals verwoord in de persartikelen waarnaar in de vraag wordt verwezen, was niet bekend bij de Nederlandse ambassade voor het sluiten van het contract met Shield.
Zo nee, wanneer werd de Nederlandse ambassade voor het eerst ingelicht over de connecties?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken vernam van de connecties van Shield met RSF, zoals beschreven in de persartikelen, met het verschijnen daarvan.
Heeft de Nederlandse ambassade overwogen om net zoals de Europese Commissie, de Britten en de Amerikanen niet in zee te gaan met Shield Protective Solutions?
In Soedan is tot oktober vorig jaar gebruikt gemaakt van een beveiligingsmodel waarbij de ambassade een veertigtal beveiligers direct in dienst had voor beveiliging van de ambassade, residentie en dienstwoningen. Dit model bleek niet alleen bewerkelijk in aansturing en administratie, maar was ook kwalitatief onvoldoende, gelet op de verslechterende veiligheidssituatie na de staatsgreep van oktober 2021. Dit model vormde een risico voor de veiligheid van de ambassade en zijn medewerkers. In het kader van professionalisering is vervolgens gezocht naar het bedrijf dat de beveiliging het beste kon verlenen. Hiervoor zijn ook andere landen geraadpleegd om hun ervaringen met beveiligingsbedrijven in Soedan te delen. Het bedrijf Shield, dat reeds de beveiliging verzorgde van meerdere ambassades van geringere omvang dan VS, VK en de EU, kwam als meest geschikte naar voren.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken doorgaans contact met bondgenoten over de beveiliging van ambassades? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te onderzoeken of Nederland met haar bondgenoten kan samenwerken om de beveiliging van ambassades zo adequaat en zorgvuldig mogelijk te organiseren?
Ja, Nederland heeft regelmatig contact met (EU)bondgenoten en trekt, indien mogelijk, samen op als het gaat om veiligheid en beveiliging van ambassades.
Deelt u de constatering van onderzoeker Suliman Baldo dat Westerse regeringen druk hadden «moeten uitoefenen om de echte privésector toe te laten en contracten af te sluiten die onderhevig zijn aan hun eigen voorwaarden»?
Circa 80% van de economie van Soedan is in handen van de staat en aan de staat gelieerde organisaties. De ruimte voor de privé sector in Soedan is beperkt. Ten aanzien van beveiligingsdiensten werd Shield, mede op basis van ervaringen van gelijkgezinde ambassades, geselecteerd als het beste bedrijf.
Deelt u de mening van Baldo dat er alternatieve mogelijkheden waren, zoals individuele contracten met beveiligers?
Zie vraag 12. Nederland heeft jarenlang individuele contracten met beveiligers gehad en dat is niet goed bevallen.
Waarom is er voor gekozen om de individuele contracten met beveiligers in te ruilen voor een contract met Shield Protective Solutions?
Zie beantwoording vraag 12.
Betaalt het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog steeds voor de diensten van Shield Protective Services?
Inmiddels is het jaarcontract met Shield verlopen en vinden er geen betalingen meer plaats voor diensten van Shield Protective Services.
Bent u bekend met de aflevering «De val van Khartoem» van VPRO Frontlinie?4
Ja, dat ben ik.
Kunt u aangeven of er, vijf maanden na de toezegging van haar voorganger, vooruitgang is geboekt in de evaluatie van de Europese en nationale coördinatie inzake de evacuatie uit Soedan, waaronder het achterlaten van de paspoorten op de ambassades? Zo ja, kunt u aangeven welke lessen er zijn getrokken? Zo nee, kunt u aangeven op welke termijn de analyse zal worden afgerond?
Het externe bureau Crisisplan voert momenteel op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Defensie en NCTV een evaluatie uit. Een rapport daarover wordt begin volgend jaar verwacht. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Kunt u uitleggen waarom bij een visumaanvraag het achterlaten van een paspoort op de ambassade of een consulaat noodzakelijk is? Is dit ook de normale gang van zaken bij diplomatieke posten van andere landen? Zijn er landen die een andere procedure hanteren waarbij visumaanvragers hun paspoorten bij zich mogen houden? Zo ja, bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om het Nederlandse beleid daarmee in lijn te brengen?
Bij een visumaanvraag is het innemen van de paspoorten door de ambassade of externe dienstverlener de standaardprocedure. De paspoorten maken onderdeel uit van de beoordeling van de visumaanvraag en moeten dus ingezien kunnen worden, bijvoorbeeld om de reisgeschiedenis te kunnen verifiëren. De procedure is bedoeld om het aanvraag proces klantvriendelijker te maken. Door de paspoorten na aanvraag te houden kan na een goedkeuring de visumsticker direct in het paspoort geplakt worden, waarna het paspoort naar de aanvrager opgestuurd wordt. De aanvrager hoeft daardoor niet nogmaals fysiek het paspoort met visum op te komen halen. Indien de aanvrager het paspoort wil houden tijdens de visumaanvraag dan kan dit, indien de klant een gegronde reden opgeeft (dit gebeurt bij bijvoorbeeld zakenreizigers en cabinepersoneel). Dan moet de klant echter een tweede keer naar de ambassade komen voor het plaatsen van de visumsticker. In de regel hebben diplomatieke posten van andere landen dit proces ook op die manier georganiseerd.
Het onderzoek Oxfam 'From Development to Detterence' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Anne-Marijke Podt (D66), Don Ceder (CU), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Oxfam onderzoek «From development to deterrence? Migration spending under the EU Neighbourhood Development and International Cooperation Instrument (NDICI)»?1
Ja, het onderzoek is bij het kabinet bekend.
Wat is uw reactie op de bevindingen van het rapport dat een aanzienlijk deel van de OS-projecten prioriteit lijken te geven aan de binnenlandse migratieproblemen van de EU, in plaats van aan de ontwikkelingsdoelstellingen waar de fondsen voor bedoeld zijn?
Official Development Aid (ODA) fondsen dienen bij te dragen aan ontwikkelingsdoelstellingen zoals vastgesteld door de OESO. Hier heeft de Europese Commissie zich aan gecommitteerd en de Commissie dient er voor te zorgen dat de vanuit NDICI gefinancierde migratieprogramma’s die bij de OESO als ODA worden gerapporteerd voldoen aan deze richtlijnen.
Vanuit de OESO wordt jaarlijks een kwaliteitscheck gedaan voordat de activiteiten gepubliceerd worden op de website van de OESO. Indien er twijfels zijn over bepaalde activiteiten, gaat de OESO hierover het gesprek aan met de Commissie en kan de Commissie gevraagd worden om deze activiteiten uit de rapportage te verwijderen. In december 2023 wordt de OESO publicatie van de ODA-activiteiten van de CIE uit 2022 verwacht. We wachten deze en toekomstige rapportages af en zullen op basis hiervan met de Commissie het gesprek aangaan.
Het Kabinet verwelkomt het concept «Casebook on activities in the field of migration» dat de OESO recent heeft opgesteld en dat poogt meer duidelijkheid te verschaffen over of migratieprojecten wel of niet aan de ODA-richtlijnen voldoen. Het Kabinet heeft hier recent feedback op geleverd op basis van onze ervaringen met migratieprojecten en zien uit naar een finale versie als gezamenlijk richtsnoer.
Migratieprogramma’s kunnen bijdragen aan de brede samenwerking tussen de EU en een partnerland. De ODA-richtlijnen erkennen dat ontwikkelingssamenwerking deel uit kan maken van een bredere beleidsdialoog met het begunstigde land, ook op het gebied van migratie. In veel gevallen zien we dat ontwikkelings- en migratiedoelstellingen elkaar kunnen versterken. Een voorbeeld is samenwerking met herkomst en -transitlanden op het tegengaan van mensenhandel ten behoeve van de bescherming van migranten. Veilige, ordelijke en reguliere migratie is immers in ieders belang. NDICI programma’s spelen daar een belangrijke rol in.
Onderschrijft u de criteria van de OESO voor het beoordelen van migratie activiteiten die worden gefinancierd vanuit ODA-budget? Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat deze criteria al voorafgaand aan de goedkeuring van projecten worden getoetst (in plaats van achteraf)?
Ja, het kabinet onderschrijft de OESO criteria. Het is van belang om aan de voorkant de verschillende doeleinden helder te formuleren, ook ten behoeve van effectieve besteding en een transparante en gelijkwaardige dialoog met partnerlanden. De Commissie geeft aan voorafgaand een indicatieve toets uit te voeren om in te schatten of aan de ODA-criteria wordt voldaan. Nederland zal de Commissie oproepen de uitkomsten van deze toets inzichtelijk te maken in de fora waar over deze programmering wordt besloten.
Onderschrijft u dat de interceptie van migranten nooit zou moeten kunnen worden gefinancierd vanuit OS-budget? Hoe beoordeelt u in dit licht de financiering van de Libische en Tunesische kustwacht vanuit het Europese OS-budget?
Het kabinet onderschrijft de richtlijnen zoals opgesteld door de OESO. Volgens de OESO moet het hoofddoel in het geval van de maritieme activiteit worden bekeken om te bepalen of reddingen op zee in aanmerking kunnen komen voor ODA. Als het hoofddoel het beschermen van grenzen is, mogen uitgaven voor reddingen op zee niet worden meegerekend als officiële ontwikkelingshulp. Als het hoofddoel het identificeren van mogelijke behoeften voor het redden van vluchtelingen op zee is, kunnen de extra kosten voor deze operaties worden gerekend als officiële ontwikkelingshulp. De financiering van de Libische en Tunesische kustwacht zal dan ook vanuit dat oogpunt door de Europese Commissie en OESO moeten worden beoordeeld.
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling om vooraf gaand aan projectgoedkeuring een analyse te maken van de risico’s op het gebied van effectiviteit en mensenrechten. Deze analyse kan dan vervolgens gebruikt worden om een kader te ontwikkelen voor mitigerende maatregelen en opschorting in gevallen van aanhoudende mensenrechtenschendingen. Het kabinet zal hier bij de Europese Commissie op aandringen.
Wat is uw beoordeling van de conclusie van de onderzoekers dat de Europese Commissie onvoldoende transparant rapporteert over de besteding van het budget voor migratie onder het EU Neighbourhood Development and International Cooperation Instrument (NDICI)? Bent u bereid de Europese Commissie in het kader van de mid-term review van het financieringsinstrument op te roepen hier transparanter, tijdiger en publiekelijk over te rapporteren en projecten in Libië en Tunesië te toetsen op mensenrechtenschendingen?
Het Kabinet acht transparantie en democratische waarborgen van groot belang. Het Kabinet zal in de EU pleiten voor verbetering van de informatievoorziening over migratieprojecten onder NDICI. Nederland zal in Brussel aandacht blijven vragen voor de OESO richtlijnen voor migratie gerelateerde activiteiten en de ODA criteria. In het kader van de mid-term evaluatie van NDICI heeft Nederland de Commissie gevraagd om inzicht in berekening van migratie gerelateerde uitgaven en inzage in de markers die worden gebruikt om uitgaven aan de migratiedoelstelling van NDICI toe te rekenen. Nederland zet zich actief in voor de noodzakelijke aandacht voor mensenrechten, risicoanalyses en due diligence bij EU-programmering, onafhankelijke monitoring van derde partijen van door de EU gefinancierde projecten en degelijke en humane onderschepping, opvang en bescherming van migranten – en zal dat ook blijven doen.
Zijn er projecten beschreven in het rapport waar Nederland direct en/of middels Team Europe initiatieven bij betrokken is? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze projecten en aangeven wat zij beogen?
Nederland is niet direct betrokken bij de genoemde projecten en is enkel indirect betrokken als lidstaat van de EU.
Kunt u van de projecten uit vraag zes aangeven wat de financiële bijdrage van Nederland is aan deze projecten en waaruit worden zij gefinancierd?
Zoals beschreven bij vraag 6 is Nederland niet direct bilateraal betrokken bij de financiering van deze projecten. Nederland draagt hier wel aan bij via de Nederlandse afdrachten aan de EU, waaruit het NDICI wordt gefinancierd. Momenteel draagt Nederland circa 5,9% bij aan de EU begroting.
Bent u bereid om het onwenselijke misbruik van de officieel erkende financiering ontwikkelingssamenwerking (ODA) aan te kaarten in de Raad Buitenlandse Zaken van 23 oktober?
Van misbruik is voor zover wij op dit moment weten geen sprake. De Europese Commissie heeft zich als OESO-DAC lid gecommitteerd aan de ODA-criteria. Een conclusie over of specifieke migratieprogrammering uiteindelijk als ODA zal en kan worden aangemerkt berust op het oordeel van de Commissie met een kwaliteitscheck van de OESO. In december wordt verwacht dat de OESO kwaliteitscheck over 2022 is afgerond en de ODA-activiteiten op de website zullen worden gepubliceerd. We wachten die en toekomstige rapportages af.
De berichtgeving rondom de Tunesië deal |
|
Kati Piri (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is de formele status van het «Memorandum d'entente sur un partenariat stratégique et global entre l'Union Européenne et la Tunisie»? Zijn er onderliggende documenten behorend bij dit memorandum, publiekelijk dan wel vertrouwelijk? Zo ja, kunt u deze stukken zo spoedig mogelijk delen met de Kamer?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl.1 Het Memorandum of Understanding (MoU) en de daarin door de Commissie en Tunesië gemaakte afspraken hebben geen juridisch bindend karakter. Het betreft een politieke overeenkomst en daarmee wederzijds politiek commitment van de EU en Tunesië aan de implementatie van het comprehensive partnership packagedat op 11 juni werd aangekondigd. De volledige tekst van het MoU is publiekelijk toegankelijk en de details van het onderliggende comprehensive partnership package waren reeds openbaar.
Wat is de formele aanleiding en betekenis van de aanwezigheid van demissionair Minister-President Rutte bij het fotomoment op 16 juli ter gelegenheid van de deal met Tunesië samen met de voorzitter van de Europese Commissie Von der Leyen, de Tunesische president Saied en de Italiaanse premier Meloni?
Tijdens de buitengewone Europese Raad (ER) van 9 februari 2023 onderstreepten regeringsleiders dat de huidige migratie-uitdagingen waar Europa voor staat een Europees antwoord vereisen. Zoals beschreven in het verslag2 besprak de ER toen om, op een gecoördineerde wijze, de samenwerking met landen van herkomst en transit langs alle migratieroutes te intensiveren. Voor Nederland vormen brede, evenwichtige en gelijkwaardige migratiepartnerschappen met derde landen een belangrijke bouwsteen voor een effectief humaan migratiebeleid. Deze ER concludeerde ook dat snelle actie nodig is om terugkeer te bevorderen langs de migratieroutes naar de landen van herkomst, en dat daarvoor het gehele EU-beleidsinstrumentarium moet worden ingezet, waaronder diplomatie, ontwikkelingssamenwerking, handel, visa, en legale migratiemogelijkheden. Deze inzet werd bevestigd bij de ER van maart 2023.3 De ER van 29 en 30 juni 20234 sprak vervolgens over voortgang die was geboekt op de externe dimensie van migratie en in het bijzonder over de EU-relaties met Tunesië, en concludeerde verheugd te zijn met het werk dat is verricht aan een voor beide partijen voordelig alomvattend partnerschapspakket met Tunesië.
Het door de Europese Commissie met de Tunesië opgestelde MoU vloeit voort uit deze besprekingen in de Europese Raad over migratie en een reeks EU bezoeken aan Tunesië in het voorjaar. De inhoudelijke contouren van het partnerschap zijn een aantal keer met de Raad gedeeld en besproken in het voorjaar van 2023.
De aanwezigheid van Minister-President Rutte en de Italiaanse Minister-President Meloni als leden van de Europese Raad moet bezien worden in de geest van de Team Europebenadering. Dit geeft uitdrukking aan het politieke belang dat de Europese Raad hecht aan de totstandkoming van een strategisch partnerschap met Tunesië. Ook Ministers uit andere EU Lidstaten en verschillende EU commissarissen brachten dit jaar bezoeken aan Tunesië.
Aangezien premier Rutte aangaf dat migratie een van de thema’s is die «te gevoelig ligt om er op korte termijn zaken over te doen»1, hoe verhouden deze uitspraak én de voortrekkersrol die Nederland en premier Rutte hebben gehad in het sluiten van een deal met Tunesië, zich tot elkaar?
De uitspraak van de Minister-President betreft andere elementen van migratie dan die waar het MoU met Tunesië over gaat en zijn gedaan in de context van gesprekken die met name betrekking hadden op de binnenlandse dimensie van migratie.
Is duidelijk wie de afspraken hebben gemaakt en wie er politiek of juridisch ter verantwoording kan worden geroepen wanneer mensenrechten in het geding komen? Wat is de juridische status van deze «deal»? Welke entiteit binnen de Europese Unie (EU) heeft de afspraken met Tunesië gemaakt en is dus verantwoordelijk?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. Het betreft afspraken van de Europese Commissie, namens de EU, met Tunesië. Het MoU en de daarin door de Commissie en Tunesië gemaakte afspraken hebben geen juridisch bindend karakter. Het betreft een politieke overeenkomst en daarmee een wederzijds politiek commitment van de EU en Tunesië aan de implementatie van het comprehensive partnership packagedat op 11 juni werd aangekondigd. De Commissie is in eerste instantie belast met de uitwerking van dit MoU in samenspraak met Tunesië waarna besluitvorming binnen de Unie binnen de bestaande kaders zal moeten verlopen voordat verplichtingen kunnen worden aangegaan. Zoals beschreven bij vraag 2 sprak de Europese Raad in het voorjaar meerdere keren over het brede partnerschap met Tunesie. De inhoudelijke contouren van het partnerschap zijn op 14 april en 13 juni met de Raad gedeeld en besproken. Op 11 juni is dit ook publiekelijk bekend gemaakt. Het kabinet heeft dit ook aan uw Kamer gemeld in het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken op 27 juni 2023.6 Ook is de Raad op 14 juni 2023 geïnformeerd over de intentie van de Commissie om een MoU met Tunesië te sluiten. De Commissie had gemachtigd moeten worden door de Raad om tot daadwerkelijke ondertekening over te gaan. Het kabinet is met andere lidstaten van mening dat dit geen precedent moet zijn. Tegelijkertijd bestaat er brede steun in de Raad voor dit MoU, waarmee opvolging wordt gegeven aan de conclusies van de Europese Raad van 29 en 30 juni jl. (zie verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli 2023).
Wat is de rol van het Europees Parlement en de nationale parlementen voor wat betreft democratisch toezicht? Welke rechters controleren of de afspraken en daaruit voortvloeiende beslissingen mensenrechten schenden of niet?
Er is geen formele rol van het Europees parlement bij de totstandkoming van MoU’s. Het is wat het kabinet betreft nu aan de Commissie om initiatief te nemen richting implementatie van het MoU, met inachtneming van de in de EU-Verdragen neergelegde procedures. Voor zover de afspraken verder worden uitgewerkt in EU wet- en regelgeving, zal het Europees parlement, daar waar de EU-Verdragen daarin voorzien, betrokken zijn als medewetgever. Nationale parlementen zijn niet formeel betrokken bij het toezicht op en de implementatie van de afspraken op EU-niveau. Nationale parlementen dienen hierover wel te worden geïnformeerd. Toepassing van het MoU dient in lijn te zijn met de bestaande internationale, Europeesrechtelijke en nationale (wettelijke) verplichtingen.
Met welke instrumenten wordt de deal precies gefinancierd, aangezien bij onduidelijkheid hierover de legitimiteit van de uitgaven die op basis van deze deal worden gedaan, niet worden gecontroleerd?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun en eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting, nader worden geïnformeerd over de voortgang en implementatie van het MoU.
Gegeven het feit dat Tunesië groepen migranten en vluchtelingen inclusief (zwangere) vrouwen en kinderen de grens over heeft gezet en heeft achtergelaten in de Libische woestijn zonder eten, drinken en beschutting2, wat is de reden dat er een deal is gesloten met een regime dat op hetzelfde moment deze inhumane daden verricht en hoe beïnvloedt dit het vertrouwen dat mensenrechten gehandhaafd zullen worden?
Op basis van de bij het kabinet bekende informatie is onduidelijk wat er precies is gebeurd. Het nastreven van een versterkt strategisch partnerschap met Tunesië volgt uit het wederzijds belang van de EU en Tunesië om samen te werken op verschillende strategische onderwerpen, zoals macro-economische stabiliteit, economie en handel, de energietransitie en migratie. Migratiesamenwerking, als onderdeel van dit bredere strategisch partnerschap, biedt de mogelijkheid om het Tunesisch migratiebeleid te helpen verbeteren en de dialoog aan te gaan over respect voor mensenrechten in dit verband. Het ontwikkelen en uitvoeren van migratiebeleid en het tegengaan van irreguliere migratie dienen ordelijk en humaan te verlopen. De EU is daar duidelijk over, ook richting Tunesië.
Zijn er afspraken gemaakt met president Saied om de mensenrechtensituatie in Tunesië te verbeteren en, zo ja, welke zijn dit concreet? Wat is het tijdspad?
Het MoU benoemt dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht. De versterkte politieke- en beleidsdialoog in het kader van de EU-Tunesië Associatieraad biedt een gelegenheid om hier met Tunesië over in gesprek te blijven. De Europese Commissie en Tunesië hebben besproken dat de Associatieraad dit najaar moet worden hervat.
Wat is concreet afgesproken om ervoor te zorgen dat rechten uit de volgende internationale verdragen niet worden geschonden:
In het MoU wordt niet ingegaan op bovengenoemde specifieke artikelen binnen mensenrechtenverdragen. Het MoU verandert niets aan bestaande volkenrechtelijke verplichtingen, waaronder mensenrechten.Tunesië is geen partij bij het EVRM, maar is wel gebonden aan onder meer het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden om mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités. Ook Nederland zal Tunesië in bilaterale en multilaterale kaders daarop blijven aanspreken.
Wat is de rol van civil society organisations en/of niet-gouvernementele organisaties in de monitoring van de mensenrechten en naleving van (internationale) verdragen?
Er zijn verschillende niet-gouvermentele organisaties in Tunesië die monitoring van de mensenrechtensituatie verrichten. Een aantal van deze organisaties ontvangt Nederlandse financiële steun. Dergelijke organisaties spelen, samen met andere partners, een belangrijke rol in het toezien op de naleving van de relevante mensenrechtennormen.
Hoe zet Nederland in op de verbetering van de politieke en journalistieke vrijheid van onder andere oppositieleden en journalisten in Tunesië? Wat doet de EU om ervoor te zorgen dat zij of anderen die persoonlijk worden vervolgd, het land kunnen ontvluchten en bescherming kunnen krijgen conform internationaal recht?
Het kabinet zet zich onverminderd in voor de bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers. Dit gebeurt onder meer via het centrale Mensenrechtenfondskader Safety for Voices(2023–2027) dat EUR 20 miljoen investeert in online en offline veiligheid van mensenrechtenverdedigers en EUR 20 miljoen in de online en offline veiligheid van journalisten. Het programma heeft een wereldwijd bereik en is flexibel inzetbaar, zodat mensenrechtenverdedigers en journalisten in nood direct van ondersteuning voorzien kunnen worden. Daarnaast worden vanuit het decentrale Mensenrechtenfonds ook organisaties gesteund die onderdeel uitmaken van het Tunesische maatschappelijk middenveld en zich richten het bevorderen van mensenrechten, waaronder vrijheid van pers en meningsuiting. Nederland ondersteunt deze inzet met politieke boodschappen over het belang van deze rechten.
Ook de EU ondersteunt mensenrechtenverdedigers via het ProtectDefenders mechanisme. Het mechanisme is opgericht om mensenrechtenverdedigers te beschermen die een hoog risico lopen. ProtectDefenders biedt noodhulp voor mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen middels subsidies voor urgente bescherming, tijdelijke relocatie van mensenrechtenverdedigers, belangenbehartiging, en capaciteitsversterking van lokale mensenrechtenorganisaties.
Heeft u bepleit dat in deze deal met Tunesië afspraken gemaakt zouden worden over de onafhankelijke monitoring van ontscheping van migranten in Tunesië, zoals u wel heeft gedaan in het geval van Libië? Zo nee, waarom niet en welke garanties kunt u dan bieden dat de gemaakte afspraken worden uitgevoerd met respect voor de mensenrechten? Zo ja, kunt u die afspraken met de Kamer delen?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl.8 Nederland zet zich actief in voor de noodzakelijke aandacht voor mensenrechten, risicoanalyses en due diligence bij EU-programmering, onafhankelijke monitoring van derde partijen van door de EU gefinancierde projecten en degelijke en humane onderschepping, opvang en bescherming van migranten – en zal dat ook blijven doen. Het is wat Nederland betreft aan de Commissie om initiatief te nemen richting implementatie van het MoU. Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over vormgeving en voorwaarden van de EU-steun nader worden geïnformeerd.
De recentelijke aanval van het Israëlische bezettingsleger op een vluchtelingenkamp in Jenin |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de recente aanval van het Israëlische bezettingsleger op een vluchtelingenkamp in Jenin, waarbij dertien Palestijnen, waaronder kinderen, zijn doodgeschoten?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de zorgelijke situatie in Jenin. De gebeurtenissen zetten een fragiele en gespannen situatie verder onder druk. Dit jaar heeft het kabinet herhaaldelijk bezorgdheid geuit over het geweld en het hoge aantal slachtoffers. Ook heeft het kabinet naar aanleiding van de gebeurtenissen in Jenin opgeroepen tot de-escalatie en tot het respecteren van internationaal recht. Daarnaast onderschrijft het kabinet de oproep vanuit de EU en VN om het geweld te stoppen, en dat burgers, met name kinderen, onder alle omstandigheden moeten worden beschermd. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Klopt het dat de inwoners van het vluchtelingenkamp in Jenin voornamelijk oorspronkelijk afkomstig zijn uit Haifa, maar daar zijn verdreven door Israël tijdens de Nakba in 1947–1948? Erkent u dat deze vluchtelingen het recht hebben om terug te keren naar de steden waar ze vandaan kwamen? Zo nee, waarom niet?
De bewoners van het vluchtelingenkamp in Jenin komen oorspronkelijk uit de regio Haifa en Karmel. Veel inwoners van Haifa zijn de stad in 1948 ontvlucht. Vluchtelingen hebben in zijn algemeenheid geen recht op terugkeer, maar voor de Palestijnse vluchtelingen is een recht op terugkeer wel vastgelegd in resoluties van de Algemene Vergadering van de VN.2 Zoals het kabinet eerder heeft aangegeven (TK 2018–2019, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 48) zijn binnen het vredesproces onderhandelingen nodig over het vluchtelingenvraagstuk.
Hoeveel Palestijnse vluchtelingen hebben opnieuw moeten vluchten, ditmaal uit het vluchtelingenkamp van Jenin?
Tijdens de militaire operatie hebben ongeveer 3.500 inwoners het kamp tijdelijk verlaten. Inmiddels zijn zij teruggekeerd.
Gaat u de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) en andere hulporganisaties in het vluchtelingenkamp, zoals het Freedom Theatre, waarvan veel faciliteiten zijn verwoest, ondersteunen met de wederopbouw?
Het kabinet heeft in 2023 EUR 19 miljoen bijgedragen aan UNRWA, in het kader van een meerjarige ongeoormerkte financiering.3 UNRWA speelt een belangrijke rol in noodhulpvoorziening in de Palestijnse Gebieden en kan de Nederlandse bijdrage flexibel inzetten waar de noden het hoogst zijn, ook in Jenin.
Onderschrijft u het recht op verzet tegen buitenlandse bezetting, overheersing en kolonialisme, zoals dat ook is vastgelegd in internationale verdragen [bijvoorbeeld in het 'Additional Protocol I' van de «Geneva Conventions»]?
Het kabinet erkent het recht op zelfbeschikking van volken. Een volk heeft onder omstandigheden het recht zich te verzetten tegen hen die de effectuering van dat recht belemmeren. Artikel 1, vierde lid van het Aanvullend Protocol I bij de vier Verdragen van Genève, breidt de toepasselijkheid van de regels van die verdragen uit. Aanvullend Protocol I is dus niet alleen van toepassing tijdens gewapende conflicten tussen staten, maar ook tijdens «gewapende conflicten waarin volkeren strijden tegen koloniale overheersing en vreemde bezetting en tegen racistische regimes, in de uitoefening van hun recht op zelfbeschikking zoals neergelegd in het Handvest van de Verenigde Naties en in de Verklaring betreffende de beginselen van het volkenrecht inzake vriendschappelijke betrekkingen en samenwerking tussen de Staten overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties». Dat betekent dat dit artikel alleen zegt wat het geldende rechtsregime is tijdens een feitelijk bestaand gewapend conflict, niet of het gebruik van geweld in dat conflict is gelegitimeerd.
Erkent u dat deze rechten ook specifiek de Palestijnen toekomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 erkent het kabinet het recht op zelfbeschikking van volken, ook dat van het Palestijnse volk.
Erkent u dat er sprake is van een situatie van actieve (Israëlische) kolonisatie van Palestijns gebied? Hoe ziet u dit in het licht van de Nederlandse koloniale geschiedenis en de morele en internationaalrechtelijke plicht hier een einde aan te brengen?
Het kabinet beschouwt de situatie als een bezetting. Het kabinet heeft zich altijd uitgesproken tegen de Israëlische nederzettingenpolitiek omdat dit een schending is van het bezettingsrecht en een twee-statenoplossing verder uit beeld brengt.
Klopt het dat tijdens de aanval op het vluchtelingenkamp materieel van de Israëlische wapenfabrikant Elbit is ingezet, waar Nederland ook diverse contracten en samenwerkingsprojecten mee heeft gehad?
Het kabinet heeft geen zicht op het materieel dat door Israël wordt ingezet bij militaire operaties. Zoals al eerder in antwoord op Kamervragen over de samenwerking met het bedrijf Elbit is gemeld, komt deze samenwerking tot stand binnen de democratisch gelegitimeerde aanbestedingskaders (Kamerstuk 2021Z07249).
Kunt u uitsluiten dat Nederland samenwerkt met Israëlische legeronderdelen die actief zijn in bezet gebied om de bezetting en onderdrukking in stand te houden?
Elke vorm van militaire samenwerking tussen Israël en Nederland wordt zorgvuldig en afzonderlijk afgewogen. De samenwerking die er is, is gericht op kennisuitwisseling waarbij ook gebruik gemaakt kan worden van elkaars faciliteiten. De samenwerking omvat geen gezamenlijke Nederlands-Israëlische trainingen in gevechtshandelingen, en vindt altijd plaats binnen de internationaal erkende Israëlische grenzen van voor 1967.
Kunt u de waarde van herhaaldelijke Nederlandse en/of Europese statements van «bezorgdheid» uitleggen, nu uit uw daden keer op keer blijkt dat straffeloosheid voor Israël voor Nederland prevaleert boven het afdwingen van naleving van internationaal recht?
Het klopt niet dat Nederland straffeloosheid voor Israël laat prevaleren boven het afdwingen van naleving van internationaal recht. Het kabinet blijft zich uitspreken tegen schendingen van internationaal recht en het oplopende geweld in Israël en de Palestijnse Gebieden. Het Nederlandse beleid ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces is gestoeld op sterke bilaterale relaties met zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit, die ook consequent worden gebruikt om deze zorgen over te brengen.
Vindt u dat er meer actie ondernomen moet worden vanuit multilaterale organisaties tegen schendingen van het internationaal recht? Kunt u uw reactie toelichten?
Naleving van internationaal recht is primair een aangelegenheid van staten zelf, maar als zij die verantwoordelijkheid niet kunnen of willen dragen, is het aan de internationale gemeenschap om de internationale rechtsorde te waarborgen. Het kabinet probeert optimaal gebruik te maken van VN- en andere fora om bij te dragen aan de internationale rechtsorde en de ontwikkeling en naleving van internationale regels te bevorderen. Voor een effectieve toepassing van het internationaal recht is een breed draagvlak nodig, waarvoor het kabinet zich doorlopend sterk maakt.
Bent u het eens met de stelling van hoogleraar internationaal publiekrecht André Nollkaemper2, dat, doordat landen als Nederland geen gevolgen verbinden aan de stelselmatige uitbreiding van nederzettingen, het internationaal recht betekenisloos is voor de mensen in Jenin? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft zich altijd uitgesproken tegen de Israëlische nederzettingenpolitiek omdat dit een schending is van het bezettingsrecht en een twee-statenoplossing verder uit beeld brengt. Het kabinet is het daarom niet eens met de mening van professor Nollkaemper dat Nederland geen gevolgen verbindt aan de stelselmatige uitbreiding van nederzettingen en dat het internationaal recht niets betekent voor de inwoners van Jenin. Het kabinet erkent nederzettingen niet en, zoals het internationaal recht vereist, verbindt hier ook gevolgen aan, bijvoorbeeld door een ontmoedigingsbeleid te voeren en geen steun te geven aan de instandhouding van die nederzettingen. Daarnaast komen producten geproduceerd in de Israëlische nederzettingen bij invoer in de EU niet in aanmerking voor tariefpreferentie (zoals onder meer gemeld in antwoord op Kamervragen 20220928).
Bent u het ook eens met zijn stelling dat «De escalatie van geweld en de uitbreiding van nederzettingen kunnen worden gezien als doelbewuste pogingen om «facts on the ground» te creëren die niet meer kunnen worden teruggedraaid.»? Zo nee, waarom niet?
Daar ben ik het mee eens. Het kabinet spreekt Israël daar ook regelmatig op aan.
Kunt u een rode lijn aangeven, waarna Nederland wel diplomatiek zal escaleren in de relatie met Israël, zoals gebruikelijk is in de diplomatie? Is de nu gaande annexatie bijvoorbeeld een rode lijn, waarna Nederland over zal gaan op sancties tegen Israël? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het kabinet blijft de twee-statenoplossing onverminderd de inzet, ook in de bilaterale relatie met Israël. Het is in het belang van alle betrokkenen om te komen tot een duurzame en vreedzame oplossing. Het kabinet blijft zich inzetten om de partijen nader tot elkaar te brengen, en roept daarbij op tot de-escalatie. Het kabinet is geen voorstander van sancties omdat dit een negatief effect kan hebben op het Midden-Oosten vredesproces en hiermee niet het gewenste effect zou sorteren.
Kunt u de vragen afzonderlijk en inhoudelijk beantwoorden, zonder terug te vallen op de gebruikelijke platitudes en betekenisloze frases die beantwoordingen van vragen over dit onderwerp meestal kenmerken?
Ja.
Het bericht 'Het leed in Hawija erkennen en verzachten is mislukt' |
|
Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het leed in Hawija erkennen en verzachten is mislukt»?1
Ja.
Onderschrijft u het feit dat de slachtoffers van het Nederlandse bombardement op Hawija niet direct baat hebben gehad bij de wederopbouwprojecten die Nederland via de VN steunde?
In 2020 is door het kabinet besloten tot een vorm van vrijwillige compensatie gericht op de gemeenschap in Hawija in plaats van een vorm van individuele compensatie. De argumentatie om op deze manier als Nederland verantwoordelijkheid te nemen voor de gevolgen van onze wapeninzet is met de Kamer gedeeld (zie o.a. naar Kamerstukken 27 925, nr. 725 d.d. 30 juni 2020 en 27 925, nr. 753 d.d. 2 oktober 2020).
Slachtoffers en/of nabestaanden die op dit moment nog in het gebied wonen maken onderdeel uit van de gemeenschap waar deze projecten op gericht zijn. Deze vorm van vrijwillige compensatie was op relatief korte termijn realiseerbaar door gebruik te maken van gespecialiseerde hulporganisaties, en heeft concrete resultaten opgeleverd op het gebied economisch post-conflict herstel en het verbeteren van het elektrische distributienetwerk, zoals uit de eindrapportages van de organisaties blijkt (Kamerstuk 27 925, nr. 937 d.d. 17 mei 2023). In dit kader is de vaste commissie voor Defensie in de voortgangsrapportage van 1 november 2022 (Kamerstuk 27 925, nr. 918) aangeboden om na afronding van beide projecten een virtueel werkbezoek af te leggen. Dit aanbod staat nog steeds.
Er is ter plaatse niet over deze projecten gecommuniceerd als een vorm van individuele compensatie. Het gaat om het tegemoet komen van de gemeenschap, vanwege het leed dat hen collectief is overkomen en de materiële schade die is geleden.
Deelt u de mening dat individuele herstelbetalingen het leed meer hadden kunnen verzachten voor de slachtoffers zelf dan wederopbouw via grote multilaterale organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het uitkeren van herstelbetalingen in het geval van de slachtoffers in Hawija terecht is? Deelt u de mening dat als het uitkeren van herstelbetalingen terecht is, dit gedaan moet worden ook als dit vervolgens een precedent zou scheppen?
In 2020 heeft het kabinet besloten om op deze manier als Nederland verantwoordelijkheid te nemen voor de gevolgen van onze wapeninzet (zie o.a. Kamerstukken 27 925, nr. 725 d.d. 30 juni 2020 en 27 925, nr. 753 d.d. 2 oktober 2020). Daarbij is ook ingegaan op het onderwerp precedentwerking.
Gaat u er met de kennis van nu alsnog voor zorgen dat de slachtoffers gepast gecompenseerd worden voor het leed dat ze is aangedaan door de Nederlandse staat?
Er zijn op dit moment geen andere vormen van vrijwillige compensatie voorzien.
Wat zijn tot nu toe de concrete resultaten van de mede door Nederland gefinancierde wederopbouwprojecten in Hawija? Hoe zijn de inwoners van Hawija en specifiek de slachtoffers die familieleden zijn verloren hierbij gebaat?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
Wat is er precies gebeurd met het geld dat aan de International Organization for Migration (IOM) is gegeven? Hoe zijn de slachtoffers die familieleden hebben verloren hierbij gebaat? Zijn de 260 bedrijfspanden die door de IOM geïdentificeerd zijn nu hersteld?
Uit de financiële verantwoording van IOM waar Defensie over beschikt, blijkt dat de financiële middelen direct en volledig ten goede zijn gekomen aan dit project. Zoals gebruikelijk is er sprake van een mix van personeels-, kantoor en operationele uitgaven om de projecten vorm te geven en te bekostigen. Het percentage van het IOM-budget dat is opgegaan aan zogenaamde overheadkosten is het algemeen geldende percentage, in lijn met afspraken tussen de VN-lidstaten. Defensie is in gesprek met IOM of en hoe de financiële verantwoording met uw Kamer kan worden gedeeld.
Uit de eindrapportage van IOM blijkt dat er in totaal zijn 259 winkels zijn hersteld (rehabilitation) en 24 nieuwe winkels zijn gebouwd (construction). Zie verder het antwoord op vragen 2 t/m 3.
Waarom kreeg de IOM – een organisatie die gespecialiseerd is in migratie – drie miljoen voor «puin ruimen, voorbereidingen treffen voor ontmijning, verwoeste bedrijfspanden herstellen en investeren in werkgelegenheid en de aanleg van landbouwinfrastructuur»? Waarom werd er niet meer samengewerkt met lokale organisaties?
Naast migratie voert IOM voert ook projecten uit op onder andere het gebied van community stabilization en wederopbouw.
Er zijn in 2020 in totaal veertien VN-organisaties en internationale ngo’s die actief zijn in Hawija geïdentificeerd die in aanmerking kwamen voor opdrachtgunning. Met drie daarvan, waaronder IOM, zijn destijds concrete gesprekken gevoerd over projectvoorstellen. Deze organisaties waren uitgekozen op basis van hun thematische focus, die aansloot bij de geïdentificeerde noden binnen de gemeenschap, en hun capaciteit en ervaring in het gebied (zie Kamerstuk 27 925-753 d.d. 2 oktober 2020). Op basis van de analyse van de projectvoorstellen is gekozen voor de combinatie van projecten die het beste past bij de doelstellingen en het gewenste tempo voor deze inzet (zie Kamerstuk 27 925-766 d.d. 15 december 2020).
Hoe kan het dat zowel de lokale gemeenschap als de lokale autoriteiten spreken van corruptie bij de VN-uitvoerders? Zijn de projecten naar behoren afgerond? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat de projecten alsnog worden afgerond?
De eindrapportages van de organisaties (Kamerstuk 27 925, nr. 937 d.d. 17 mei 2023) bevatten hiervoor geen aanwijzingen.
Zijn verdenkingen van corruptie gemeld bij de investigations officies van het United Nations Development Programme (UNDP) en de IOM? Zijn deze kantoren een onderzoek gestart?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier is de gemeenschap betrokken bij de besluitvorming rondom de projecten? Is dit volgens u voldoende gebeurd?
Beide organisaties geven aan dat zij de lokale autoriteiten en inwoners van Hawija bij de uitvoering van hun projecten betrokken om te zorgen dat deze zo goed mogelijk aansloten op de lokale behoefte. Beiden hadden regelmatig contact met de Iraakse autoriteiten op verschillende niveaus, waaronder de provincie Kirkuk en verschillende ministeries. Ten aanzien van de gemeente Hawija geeft IOM aan de burgemeester met regelmaat uit te hebben genodigd voor besprekingen. UNDP geeft aan de gemeente consequent over de voortgang te hebben geïnformeerd.
Hoe kan het dat de voorzitter van de onafhankelijke onderzoekscommissie naar het bombardement op Hawija die in 2020 werd ingesteld pas eind mei dit jaar voor het eerst in Hawija zelf was? Hoe kan het dat dit bezoek als een grote teleurstelling werd ervaren door de lokale gemeenschap?
De Commissie van onderzoek wapeninzet Hawija is onafhankelijk.
Bent u bereid om een IOB-onderzoek te starten over de effectiviteit van de hulp?
Dat is op dit moment niet voorzien.
Bent u voornemens om Hawija in de nabije toekomst te bezoeken?
Defensie monitort sinds 2020 doorlopend de veiligheidssituatie in Hawija. Lange tijd was deze van dusdanige aard dat ter plaatste gaan door Nederlandse (overheids)functionarissen niet verantwoord werd geacht. Eind 2022 heb ik zelf tijdens een bezoek aan Erbil gesproken met vertegenwoordigers van IOM en UNDP, enkele begunstigden van de projecten uit Hawija en met de burgermeester van Hawija. Uit het bezoek van de Commissie van onderzoek aan Hawija een aantal maanden geleden is gebleken dat er inmiddels wel mogelijkheden zijn.
Een inval van Albanese politie in een Iraans vluchtelingenkamp in Albanië. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Veroordeelt u de inval die Albanese politie op dinsdag 20 juni 2023 heeft gedaan in het Iraanse vluchtelingenkamp (Ashraf 3) bij Tirana, waar Iraanse dissidenten van de People's Mujahedin Organization of Iran (PMOI) opgevangen worden?
Op 20 juni 2023 heeft de Albanese politie een inval gedaan in de verblijfplaats van de Iraanse Volksmoedjahedien in de stad Durrës. De inval vond plaats op verzoek van de Albanese autoriteit voor de aanpak van corruptie en georganiseerde misdaad (SPAK). Gedurende de inval is een vechtpartij tussen de politie en bewoners ontstaan, waarbij aan de kant van de Volksmoedjahedien één dodelijk slachtoffer en aan weerszijden gewonden zijn gevallen. Het kabinet verwacht dat de Albanese autoriteiten, inclusief de politie, in de uitvoering van hun taken de universele mensenrechten respecteren. Het kabinet beschikt niet over informatie dat dat bij deze inval niet is gebeurd.
Zijn er volgens u door Albanië mensenrechten geschonden met de inval in het kamp? Zo ja, kunt u zich hiertegen uitspreken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe ver is Albanië in het EU-toetredingsproces?
Albanië is sinds 2014 kandidaat-lidstaat van de EU. De toetredingsonderhandelingen met het land zijn in juli 2022 gestart met het initiële screeningsproces; de eerste stap in het onderhandelingsproces. In de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 20221 heeft het kabinet een beoordeling gegeven over de voortgang van Albanië. In het najaar verwacht het kabinet het uitbreidingspakket 2023 van de Europese Commissie te ontvangen, met daarin een update van de Commissie over de voortgang van Albanië in het toetredingsproces. Het kabinet zal de Kamer daarna wederom voorzien van een appreciatie.
Bent u het ermee eens dat EU-gelden voor Albanië na deze inval tot nader order moeten worden geblokkeerd?
Het kabinet ziet naar aanleiding van de inval geen reden om ervoor te pleiten EU-gelden voor Albanië te blokkeren. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 heb toegelicht, beschikt het kabinet niet over informatie dat er door de Albanese autoriteiten bij de inval mensenrechten zijn geschonden.
Hoeveel miljoen euro ontvangt Albanië direct en indirect van Nederland (en van internationale organisaties waar Nederland lid van is)?
Nederland en Albanië zijn gezamenlijk lid van een veelvoud aan internationale organisaties, waaronder de Verenigde Naties, de NAVO en de OVSE. De Nederlandse bijdrage aan de steun van Albanië door deze organisaties kan vanwege het generieke karakter van de Nederlandse bijdragen niet worden gespecificeerd. In het kader van de pre-toetredingssteun heeft de EU sinds 2014 ongeveer EUR 800 miljoen aan financiële steun beschikbaar gesteld aan Albanië. Vanuit het Nederlandse programma Maatschappelijke Transformatie (MATRA) is er op dit moment op jaarbasis EUR 600.000 voor projecten in Albanië beschikbaar.
Bent u het ermee eens dat na deze inval er andere, directe sancties moeten komen van Nederland dan wel van de Europese Unie?
Het kabinet ziet naar aanleiding van de inval geen reden om te pleiten voor sancties tegen Albanië. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 heb toegelicht, beschikt het kabinet niet over informatie dat er door de Albanese politie bij de inval mensenrechten zijn geschonden.
Bent u bereid om binnen de Europese Unie en specifiek binnen de Raad Buitenlandse Zaken deze inval in het vluchtelingenkamp waar leden van de PMOI verblijven, te veroordelen en gezamenlijk met andere Europese lidstaten op te trekken om Albanië desnoods te sanctioneren? Zo nee, kunt u aangeven op welke andere manier u aandacht wilt schenken aan dit onrecht?
Ik verwijs u graag naar mijn antwoord op de vragen 1, 2, 4 en 6. Het kabinet verwacht van de Albanese autoriteiten, inclusief de politie, dat zij in de uitvoering van hun taken de rechtstaat en universele mensenrechten respecteren. Het kabinet beschikt niet over informatie dat dat in dit geval niet zou zijn gebeurd.
Het mogelijk stopzetten van voedselhulp door het World Food Programme in de Palestijnse gebieden. |
|
Frank Futselaar |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «WFP operations in Palestine risk suspension due to funding shortfall»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat het Wereld Voedselprogramma (WFP) door onderfinanciering 60% van de voedselhulp in de Palestijnse gebieden moet gaan stopzetten?
Ja, het klopt dat WFP noodgedwongen een deel van hun voedselhulp moet stopzetten vanwege een gebrek aan financiering. Dit betreft een opschorting van de hulp aan 205.000 begunstigden, die ook hulp ontvangen van het bureau van de United Nations Special Coordinator for the Middle East Peace Process (UNSCO) of het Palestijnse nationale programma voor cashtransfers.
Wat is uw eerste oordeel over deze berichtgeving?
Dit is een zeer zorgelijke ontwikkeling die helaas in lijn is met een wereldwijde trend. In 2023 hebben de humanitaire noden een recordhoogte bereikt vanwege een samenkomst van factoren zoals de toename van conflict, economische schokken, natuurrampen en droogte. Tegelijkertijd heeft de inflatie de prijs van voedsel en brandstof wereldwijd opgedreven, waardoor de operationele kosten van het WFP zijn gestegen. Daarom heeft Nederland ook besloten om onze reguliere ongeoormerkte bijdrage aan het WFP in 2023 bijna te verdubbelen tot 60 miljoen euro per jaar om daarmee de toename van de noden en de operationele kosten op te vangen. Nederland is echter slechts één van de vele donoren waarvan het WFP afhankelijk is waardoor ons handelingsperspectief relatief beperkt blijft. De ongekende toename in wereldwijde noden zal breder moeten worden opgevangen. Onder deze huidige omstandigheden blijft het WFP dus gedwongen om wereldwijd te bezuinigen en zeer moeilijke keuzes te maken. Dit heeft niet alleen voor de Palestijnse gebieden consequenties, maar ook voor andere operaties wereldwijd.
Hebben vertegenwoordigers van het WFP contact met u gezocht over dit probleem? Zo ja, wat hebben zij gevraagd en wat was uw reactie?
Ja, we hebben contact gehad met het WFP over dit probleem en onze zorgen over de situatie in de Palestijnse gebieden aangekaart. We hebben laten weten ons bewust te zijn van de groeiende wereldwijde financieringskloof en toegelicht dat we om deze reden onze totale ongeoormerkte bijdrage aan het WFP bijna hebben verdubbeld voor 2023. Deze bijdrage kan het WFP zelf flexibel inzetten waar de noden het hoogst zijn; zo ook in de Palestijnse gebieden. We blijven ook in gesprek met het WFP over verdere mogelijke maatregelen om de organisatie efficiënter te maken en over het verbreden van de donorbasis om daarmee de financieringstekorten het hoofd te bieden.
Deelt u de mening dat het stil komen vallen van 60% van de voedselhulp in de Palestijnse gebieden rampzalige gevolgen zou hebben voor de bevolking, die nota bene onder een illegale bezetting leeft, en dat ook Nederland zich in moet spannen om dit te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het stil vallen van 60% van de voedselhulp is zeer zorgwekkend. Zie antwoord vraag 4 voor Nederlandse inspanningen richting het WFP om dit te voorkomen. Ook beoogt het Nederlandse OS-programma in de Palestijnse Gebieden bij te dragen aan een levensvatbare Palestijnse economie o.a. via landbouwprogramma’s die het voedselaanbod vergroten.
Bij de noodzaak van voedselhulp spelen de bezetting van de Palestijnse Gebieden, de zwakke positie van de Palestijnse Autoriteit en het uitblijven van een vredesproces een grote rol. Het kabinet blijft zich daarom in bilaterale contacten en in EU-verband inzetten voor een eerlijke en duurzame oplossing van het conflict.
Bent u bereid om (ook in Europees verband) extra middelen ter beschikking te stellen voor het WFP?
In 2023 heeft het kabinet de reguliere ongeoormerkte bijdrage aan WFP bijna verdubbeld naar 60 miljoen euro.
Welke stappen gaat u nog meer zetten om het stilvallen van de voedselhulp in de Palestijnse gebieden te voorkomen?
Behalve onze bijdrage aan het WFP, heeft Nederland in 2023 besloten EUR 19 miljoen ongeoormerkt aan UNRWA (Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten) te doneren als onderdeel van een meerjarige bijdrage. UNRWA speelt een belangrijke rol in noodhulpvoorziening in de Palestijnse Gebieden en kan de Nederlandse bijdrage flexibel inzetten waar de noden het hoogst zijn. Naast onze bijdragen aan UNRWA geeft Nederland ongeoormerkte bijdragen aan humanitaire partners zoals de Rode Kruis- en de Halve Maanbeweging.
Wat vindt u ervan dat voedselhulp in de Palestijnse gebieden überhaupt nodig is, aangezien deze voor een groot deel wordt veroorzaakt door de Israëlische onderdrukking van een levensvatbare Palestijnse economie?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn u nog meer gevallen in de wereld bekend waar grote delen van de voedselhulp stil komen te liggen als er geen extra financiering komt?
Het WFP kampt wereldwijd met een financieringstekort door een combinatie van toenemende noden en stijgende operationele kosten. Vooral in landen als Afghanistan, Democratische Republiek Congo (DRC), Pakistan en Ethiopië is de honger dit jaar extreem toegenomen. Deze situatie heeft het WFP gedwongen om te bezuinigen op andere operaties, onder andere in landen als Bangladesh, Zuid-Sudan, Oeganda, Tsjaad, Burundi en Jemen. Deze bezuinigingen nemen verschillende vormen aan: inkrimping van het eigen personeel, vermindering van voedselrantsoenen of stopzetting van voedselhulp in bepaalde geografische gebieden. Naar verwachting zullen ook andere operaties moeten bezuinigen.
Het bericht van de NOS ‘Meer haat tegen lhbti'ers in sommige Afrikaanse landen, hoe komt dat?’ |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten van de NOS, onder andere over de voorgestelde anti-LHBTI wet in Ghana1?
Ja.
Bent u van mening dat de voorgestelde wetgeving in Ghana haaks staat op Nederlandse normen en waarden en de doelen die het ministerie heeft op het gebied van minderheidsbescherming?
Ja, deze ontwikkeling staat haaks op waar Nederland voor staat zoals beschreven in het mensenrechtenbeleid, alsmede op de uitgangspunten van het feministisch buitenlandbeleid. Het kabinet zet zich met het feministisch buitenlandbeleid in om ongelijkheid te verkleinen en streeft wereldwijd naar een gelijkwaardige positie van mannen, vrouwen en non-binaire mensen. Het heeft daarbij bijzondere aandacht voor de positie van lhbtiq+-personen.
Heeft u al via diplomatieke kanalen uw zorgen geuit over de nieuwe anti-LHBTI wet in Ghana?
Ja. Nederland en Ghana hebben goede bilaterale relaties waardoor er ruimte is om allerlei onderwerpen van wederzijds belang te agenderen, zoals onze internationale verplichtingen. In dat kader is er regelmatig dialoog over mensenrechten en bescherming van minderheden in den brede en ook specifiek in het kader van deze voorgestelde wet, zowel bilateraal als samen met gelijkgezinde landen. Nederland trekt voornamelijk met andere landen op in Equal Rights Coalition-verband, alsook met andere gelijkgezinde landen en internationale organisaties.2 Daar waar opportuun wordt het wetsvoorstel besproken met de meest betrokken partijen, bijvoorbeeld met parlementariërs die het voorstel steunen, de voorzitter van het parlement en autoriteiten zoals de Minister van Justitie. In EU-verband, bijvoorbeeld tijdens de jaarlijkse Ghana-EU partnerschapsdialoog, worden de zorgen over het anti-lhbtqi+-wetsvoorstel ook besproken met de Ghanese autoriteiten.
Ook deed Nederland afgelopen januari in de Mensenrechtenraad de aanbeveling aan de Ghanese autoriteiten om ieder individu te beschermen tegen geweld en discriminatie op basis van seksuele oriëntatie en genderidentiteit.
Kunt u een overzicht geven van de OS-gelden die Nederland besteed in Ghana?
De bilaterale relatie van Nederland en Ghana staat in het teken van de overgang naar een intensievere handelsrelatie. Ghana behoort daarom tot de categorie combinatielanden, waarbij het kabinet inzet op een combinatie van handel en ontwikkelingssamenwerking. Nederland investeert jaarlijks zo’n € 10 mln. in projecten op het gebied van private sector en arbeidsmarkt. Via multilaterale en maatschappelijke organisaties wordt er daarnaast nog zo’n € 16 mln. aan BHOS-middelen ingezet op thema’s zoals SRGR en hiv/aids, vrouwenrechten en gendergelijkheid, maatschappelijk middenveld en onderwijs. De Nederlandse ambassade in Ghana besteedt additioneel jaarlijks € 425.000 aan projectfinanciering op het gebied van mensenrechten.
Kunt u een overzicht geven bij welke programma’s de Nederlandse overheid is betrokken met betrekking tot rechtshandhaving in Ghana?
Nederland heeft geen programma’s die betrekking hebben op de rechtshandhaving in Ghana.
Bent u van mening, naar aanleiding van berichtgeving over de recent aangenomen anti-LHBTI wet in Oeganda, dat de Nederlandse overheid een proactieve rol moet spelen in het uiten van ongenoegen over de voorgestelde wetgeving in Ghana?
Ja en dat doen we. Nederland speelt samen met internationale partners, waaronder de leden van de Equal Rights Coalition, al lange tijd een actieve rol bij het verbeteren van de positie van lhbtiq+-personen in Ghana en het uitspreken van zorgen over dit soort wetgeving. Hierbij staan uiteraard de belangen, de veiligheid en het welzijn van de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana voorop («nothing about them without them»). Vanwege de kwetsbare positie van lhbtiq+-personen in Ghana, de gevoeligheid van het onderwerp, de autonomie van het Ghanese parlement, en het scherpe publieke debat, bekijkt het kabinet voortdurend bij welke steun en benadering de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana het meeste baat heeft. Lokale lhbtiq+-organisaties verzoeken Nederland, gezien bovenstaande overwegingen, om stille diplomatie in te zetten en geen publieke uitspraken te doen.
Bent u bereid om samen met gelijkgezinde landen, zoals de Verenigde Staten en partners in de Europese Unie, meer druk uit te oefenen op Ghana en andere OS-landen die soortgelijke wetgeving introduceren of behandelen?
Ja. Nederland trekt bij soortgelijke kwesties bij voorkeur op met gelijkgezinde landen en organisaties. Dit leidt niet alleen tot een sterker signaal maar stimuleert tevens een coherente reactie van donoren.
Bent u van mening dat OS-middelen als drukmiddel moet worden ingezet om dit soort wetgeving te voorkomen?
De inzet van OS-middelen als drukmiddel moet per geval zorgvuldig bekeken worden, rekening houdend met de verwachte effectiviteit en onbedoelde neveneffecten. Het kan een stevig signaal zijn. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat vanwege het geven van een signaal aan de regering, vooral de bevolking, waar de meeste programma’s op gericht zijn, getroffen wordt door stopzetting van OS-programma’s. Van belang is ook te realiseren dat OS-middelen altijd een langetermijndoel hebben en dat Nederland geen bilaterale begrotingssteun verstrekt. Gezamenlijk optrekken met andere landen heeft de sterke voorkeur, daar dit de effectiviteit van eventuele maatregelen vergroot.
Bent u van mening dat alle OS-middelen onmiddellijk moeten worden stopgezet als het Ghanese Parlement deze wet aanneemt?
Nee. Een overweging om OS-middelen al dan niet stop te zetten moet zorgvuldig gebeuren en kritisch worden getoetst op effectiviteit en vergt een bredere afweging waarbij ook neveneffecten in acht moeten worden genomen. Vrijwel alle OS-middelen voor Ghana komen direct ten goede aan private partijen en organisaties, waaronder organisaties die de lhbtiq+-gemeenschap steunen. In het scenario van aanname van deze wet, is het juist van belang dat deze steun doorgang blijft vinden. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Ter aanvulling, aanname van de wet door het Ghanese parlement betekent niet meteen dat deze wet ook daadwerkelijk van kracht zal worden. Zo heeft de Ghanese president de mogelijkheid om niet in te stemmen met de wet en deze terug te sturen naar het parlement, of door te verwijzen naar de Council of State. Ook bestaat de mogelijkheid dat tegenstanders een juridische zaak aanspannen tegen de wet. Het is dus van belang om bij elke stap in het proces te bekijken welke handeling het meest effectief zou zijn.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van steeds strengere anti-LHBTI wetten in Afrikaanse landen een zorgelijke ontwikkeling is die haaks staat op de Nederlandse OS-doelen? Zo ja, is er een plan van aanpak om adequaat en snel te reageren op deze ontwikkeling?
Ja, lhbtiq+-personen en organisaties worden wereldwijd geconfronteerd met toenemende beperkingen, ook in een toenemend aantal Afrikaanse landen. Dit is een zeer zorgelijke ontwikkeling. Naast het groeiend aantal landen dat wetgeving voorstelt om lhbtiq+-organisaties monddood te maken, ageert een aantal overheden tegen steun uit het buitenland voor gelijke rechten voor lhbtiq+-personen. Bijvoorbeeld in de (momenteel) 67 landen waar consensuele seksuele relaties tussen personen van gelijk geslacht, of diverse genderidentiteiten, strafbaar gesteld zijn.
Op het Afrikaanse continent is sprake van een trend van anti-lhbtiq+-wetgevingsinitiatieven, waarbij ontwikkelingen in verschillende landen elkaar beïnvloeden. De recent in Oeganda aangenomen «Anti-Homosexuality Act» is al door diverse parlementariërs in enkele andere landen genoemd als «voorbeeld».
Nederland volgt deze ontwikkelingen nauwgezet via onze ambassades, in coördinatie met gelijkgezinde landen (waaronder via de Equal Rights Coalition) en via contacten met het maatschappelijk middenveld. Daarbij zet het kabinet samen met onze partners de verschillende instrumenten in die wij tot onze beschikking hebben. Via strategische partnerschappen worden lhbtiq+-organisaties in diverse Afrikaanse landen gesteund3, zowel financieel als via capaciteitsopbouw en met diplomatie
Als grote donor van het Global Equality Fund draagt Nederland ook bij aan noodondersteuning voor lhbtiq+-mensenrechtenverdedigers. Daarnaast is dit jaar Safety for Voices (2023–2027) van start gegaan, waarmee mensenrechtenverdedigers, journalisten en mediawerkers online en offline beschermd worden. Deze instrumenten zijn tevens beschikbaar voor lhbtiq+-mensenrechtenactivisten en journalisten die rapporteren over lhbtiq+ zaken op het Afrikaanse continent. Daarnaast zetten onze ambassades in deze landen zich in voor lhbtiq+-mensenrechtenverdedigers, bijvoorbeeld door directe projectfinanciering, het bieden van een veilige ruimte, en door het samenbrengen van partijen die bondgenoten van de lhbtiq+-gemeenschap kunnen zijn.
Kunt u uiteenzetten met welke landen Nederland een OS-relatie onderhoudt en waar tegelijkertijd anti-LHBTI-wetten van kracht zijn of binnenkort worden geïntroduceerd?
Zoals uiteengezet in de BHOS nota, onderhoudt Nederland een partnerrelatie met 21 landen op het Afrikaanse continent, waarvan 10 landen met een brede OS-relatie, 3 landen met een beperkte OS-relatie, 6 zogenaamde combilanden en 2 landen die in twee categorieën vallen. Van deze groep landen is in Oeganda een nieuwe en strengere anti-lhbtiq+-wet van kracht. In Ghana zijn voorbereidingen in een vergevorderd stadium. Anti-lhbtiq+-sentimenten spelen echter in meerdere landen waar Nederland een OS-relatie mee onderhoudt; dit heeft echter nog niet geleid tot concrete stappen richting strengere anti-lhbtiq+-wetgeving.
Bent u het eens dat er verschil moet zijn in de strategische keuzes die Nederland maakt waar het gaat om Nederlands belastinggeld of anderzijds gelijkwaardige handelsrelaties?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Mocht er sprake zijn gebruikmaking van handels- en financieringsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is bovendien sprake van een proportionele IMVO-toetsing. Het overgrote deel van de ondernemers die gebruik maken van dit instrumentarium zijn Mkb’ers die zonder deze ondersteuning niet in staat zijn om in Afrikaanse markten te investeren.
Hoe gaat Nederland ervoor zorgen dat we in Afrika de trend van meer haat tegen LHBTI’ers tegengaan?
Op het Afrikaanse continent, alsook daarbuiten, is inderdaad een zeer zorgelijke trend gaande van meer haat tegen de lhbtiq+-gemeenschap. Lhbtiq+-organisaties en lhbtiq+-personen zijn het doelwit van mensenrechten-ondermijnende actoren, en haat wordt online en offline opgestookt. Deze sentimenten worden gevoed en benut door een verscheidenheid aan conservatieve, religieuze, maatschappelijke en politieke krachten, zowel uit eigen land als daarbuiten, die deze sentimenten gebruiken voor het ondermijnen van mensenrechten, specifiek de gelijke rechten van lhbtqi+-personen, en van verworvenheden op het terrein van SRGR en gendergelijkheid.
Via de eerdergenoemde programma’s (zie vraag 10) blijft het kabinet zich inzetten voor dialoog, meer begrip en praktische ondersteuning. Daarbij luisteren we in eerste instantie naar de wensen en behoeften van lhbtiq+-ers zelf. Bewustzijn over culturele en lokale percepties over lhbtiq+-personen is hierbij tevens van belang. Hoe men over mensenrechten of lhbtiq+-personen denkt, verschilt per land en hangt af van diverse culturele, religieuze, economische, politieke en maatschappelijke factoren. Tegelijkertijd mogen gevoeligheden nooit een reden zijn voor het schenden van mensenrechten. Daarom is het belangrijk dat in de aanpak rondom de mensenrechten van lhbtiq+-personen wordt gekeken naar deze factoren en op basis daarvan de meest effectieve aanpak – en het bijpassende narratief – gekozen wordt, altijd in samenspraak met lokale lhbtiq+-organisaties.
Van belang is om vooral ook in gesprek te blijven met en te investeren in de relatie met overheden en andere relevante partijen. Het benadrukken van het universele karakter van de mensenrechten voor iedereen, inclusief lhbtiq+-personen en het ontkrachten van het beeld dat dit een typisch westers verschijnsel is, is daarbij belangrijk. Soms kan het helpen om in aanvulling op het mensenrechten perspectief, ook een minder gevoelige invalshoek te benoemen, bijvoorbeeld door zorgen uit te spreken over de impact van anti-lhbtiq+-wetgeving op de veiligheid en toegang tot gezondheidzorg voor lhbtiq+, in navolging van de aanpak van grote mondiale organisaties op hiv/aids gebied, zoals het Global Fund, UNAIDS en Pepfar (VS). Of door te wijzen op de gevolgen voor het investeringsklimaat en het internationale bedrijfsleven, dat ook een verantwoordelijkheid heeft richting de eigen lhbtiq+-werknemers, zoals Convening for Equality dat heeft gedaan.
Ten slotte wordt gekeken hoe zuidelijke landen met een meer positief track record op lhbtiq+ een bevorderende rol kunnen spelen in het voorkomen van het verder doorzetten van de negatieve trend.
Hoe zorgen we ervoor dat Oeganda en Ghana geen precedent gaan scheppen voor andere landen waar we een OS-relatie mee hebben?
Zie vraag 10 en 13.
De berichten ‘VN-top over steun voor Hoorn van Afrika levert veel minder op dan gehoopt’ en ‘Italy looks to ‘strategic’ Horn of Africa for continental stability’ |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «VN-top over steun voor Hoorn van Afrika levert veel minder op dan gehoopt»1 en «Italy looks to «strategic» Horn of Africa for continental stability»2?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de humanitaire hulp die Nederland geeft aan de Hoorn van Afrika?
Nederland draagt jaarlijks op verschillende manieren via humanitaire hulp bij aan landen in crises; zowel via ongeoormerkte bijdragen aan de VN, de Rode Kruis/Rode Halve Maan beweging als via de landen-specifieke humanitaire fondsen (de Country Based Pooled Funds), de Dutch Relief Alliance en het Nederlandse Rode Kruis. Het Central Emergency Response Fund (CERF), waarvan Nederland een van de grootste donoren is, heeft dit jaar al USD 23 miljoen aan Ethiopië, USD 18 miljoen aan Somalië en USD 8 miljoen aan Kenia gealloceerd. Ook Nederlandse bijdragen aan WFP, UNHCR, UNICEF, OCHA en ICRC zijn van belang voor de humanitaire response in de regio.
In 2023 is de bijdrage aan de landen-specifieke humanitaire fondsen, inclusief die in de Hoorn van Afrika, opgehoogd. Zo is Nederland de grootste donor van het Somalië Humanitair Fonds, met een bijdrage van EUR 20 miljoen. Dit jaar draagt Nederland voor het eerst bij aan het Ethiopië Humanitair Fonds met EUR 13 miljoen. Daarnaast financiert Nederland de Dutch Relief Alliance voor 2-jarige humanitaire responsactiviteiten in Somalië (2.022 EUR 4,9 miljoen en 2.023 EUR 4,7 miljoen) en Ethiopië (2.022 EUR 5,5 miljoen en 2023 4,5 miljoen). Ook financiert Nederland programma’s van het Nederlandse Rode Kruis in Ethiopië (EUR 892.398), Somalië (EUR 550.000) en bredere programma’s met daarin componenten gericht op de Hoorn.
Kunt u een overzicht geven van de kernthema’s in de OS-relatie tussen Nederland en de Hoorn van Afrika? Is de verbetering van de economische situatie en opvang in de regio een prioriteit? Zo niet, bent u bereid om dit een prioriteit te geven?
De verbetering van de economische situatie, evenals opvang in de regio zijn beide prioriteiten voor Nederland, evenals inzet op duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en klimaat, maar ook vrede, veiligheid, stabiliteit en migratie. Deze thema’s zijn ook gepresenteerd in de Afrikastrategie op 30 mei. Hiermee wil het kabinet, zoals aangegeven in het regeerakkoord, een gelijkwaardige economische ontwikkeling stimuleren, stabiliteit bevorderen, armoede verminderen, mensenrechten verbeteren en irreguliere migratie beperken.
Bent u van mening dat een intensieve samenwerking met gelijkgezinde landen, zoals Italië, in een gezamenlijke aanpak van de voedselonzekerheid een groot effect kan hebben op de economische situatie in de regio? Zo ja, bent u van plan meer in te zetten op samenwerking met gelijkgezinde landen?
Ja, ik deel de mening dat een gezamenlijke aanpak groot effect kan hebben, zeker in EU verband. Nederland zet daarom actief in op een gezamenlijke aanpak via de EU (en samen met sommige lidstaten), de Wereldbank en het International Fund for Agricultural Development (IFAD) op verschillende thema’s waaronder voedselzekerheid. Zo wordt bijvoorbeeld met de EU samengewerkt aan het verbeteren van bodemvruchtbaarheid en zaaizaadsystemen in Ethiopië. Met IFAD wordt geïnvesteerd in het onderhoud van rurale wegen in Zuid Sudan. In Kenia en Ethiopië wordt samen met de Wereldbank ingezet op klimaat-slimme landbouw en samen met Duitsland op documentatie van landrechten in Uganda.
Bent u van mening dat een verbeterde economische situatie in de Hoorn van Afrika zal leiden tot een vermindering van het aantal migranten uit die regio naar Europa? Zo ja, bent u van plan in samenwerking met gelijkgezinde landen, zoals Italië, een gezamenlijke aanpak te creëren met als doel de migratiestroom te verminderen?
Economische ontwikkeling en banen kunnen bijdragen aan een vermindering van het aantal migranten. Echter, in de Hoorn zorgt een combinatie van factoren (o.a. instabiliteit, droogte, overstromingen, voedselonzekerheid) voor vluchtelingen- en migratiebewegingen. Vooral in EU verband, maar ook bilateraal met gelijkgezinde landen evenals de landen van herkomst kijkt Nederland naar mogelijkheden om irreguliere migratie te verminderen en perspectief te bieden voor vluchtelingen en gastgemeenschappen. Van groot belang zijn hierbij de migratiepartnerschappen die Nederland aangaat met Afrikaanse landen – zoals ook genoemd in de Afrikastrategie – en het Opvang in de Regio beleid, dat tevens bijdraagt aan het verbeteren van de economische situatie en het voorkomen van doorreis.
Op welke manier werkt u samen met gelijkgezinde landen als Italië aan programma’s op het gebied van opvang in de regio? Bent u bereid deze samenwerking te intensiveren?
Met gelijkgezinde landen wordt veelvuldig overlegd en informatie uitgewisseld aangaande Opvang in de Regio. Ook worden er gezamenlijk activiteiten ondersteund. Mocht Nederland de samenwerking verder willen intensiveren dan gebeurt dit op het niveau van technische samenwerking met gelijkgezinde landen zoals met Duitsland op gebied van werkgelegenheid, en/of
in EU verband. Zo onderzoekt Nederland tevens de mogelijkheid tot delegated cooperation met de EU op het gebied van Opvang in de Regio om daarmee programmatische samenwerking verder te intensiveren.
Bent u bereid om naar aanleiding van dit bericht in gesprek te gaan met uw Italiaanse collega om te kijken hoe Nederland en Italië samen binnen de Europese Unie een aanjagende rol kunnen innemen in de verbetering van de economische situatie in de Hoorn van Afrika? Zo ja, zou u een termijn kunnen aangeven waarop u dit gesprek zal voeren? Zo niet, waarom niet?
Nederland kijkt al samen met de EU hoe samenwerking met Afrika o.a. middels de Afrikaanse Unie versterkt kan worden, bijvoorbeeld op de gebieden van vrede en veiligheid, klimaatverandering, voedselzekerheid en migratie. Daartoe beschikt de EU over een veelbelovend coördinatieplatform – het «initiatief voor de Hoorn van Afrika» (Horn of Africa Initiative) – met alle juiste ingrediënten rond veerkracht, connectiviteit en infrastructuur. Bij deze initiatieven is Italië – als EU lidstaat – uiteraard aangehaakt.
Kunnen landen in de Hoorn van Afrika worden geprioriteerd in het BHOS-beleid om zo de voedingsbodem voor migratie tegen te gaan?
De landen in de Hoorn van Afrika worden al geprioriteerd in het BHOS-beleid, met inzet op de thema’s zoals genoemd in het antwoord op vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de samenwerking met Nederlandse bedrijven die zich inzetten om de agrarische sector in de Hoorn van Afrika te verbeteren?
In met name de relatief stabiele en hoger gelegen gebieden in de Hoorn van Afrika is een breed scala aan Nederlandse bedrijven actief in de agrarische sector. Het gaat dan veelal om bedrijven die gespecialiseerd zijn in sectoren als melkveehouderij, zaaigoed, agro-logistiek, groententeelt, agro-processing, bloementeelt, fruitteelt, landbouwinputs, veevoer etc.