Het bericht dat duizenden kwetsbare patiënten slechtziend zullen worden door onverantwoorde bezuiniging van zorgverzekeraars |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat duizenden kwetsbare patiënten slechtziend zullen worden door onverantwoorde bezuiniging van zorgverzekeraars?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Bent u ook zo enorm geschrokken van het bericht dat zorgverzekeraars oogartsen dwingen om uitsluitend goedkope injecties te gebruiken, die bij een deel van de patiënten niet werken en tot gevolg hebben dat zij maatschappelijk blind zullen worden?2
In het verleden heeft het Zorginstituut ranibizumab en bevacizumab (medicijnen die in het door u aangehaalde rapport ondermeer genoemd worden) meerdere keren beoordeeld3 , 4. De conclusie van het Zorginstituut was toen dat er geen therapeutische meerwaarde van het ene medicijn ten opzichte van het andere medicijn was. Ook was er toen geen wetenschappelijke bewijs dat als de patiënt faalt op het ene medicijn, de patiënt wel baat heeft bij het andere medicijn.
Het Zorginstituut heeft in het advies in 2012 aangegeven dat zij met de beroepsgroep hierover afspraken zal maken om inzicht te krijgen in de therapeutische waarde van ranibizumab als tweedelijnsbehandeling.Het Zorginstituut heeft hiervoor het initiatief bij de fabrikanten gelegd.
Navraag bij het Zorginstituut heeft aan het licht gebracht dat geen enkele fabrikant van alternatieven voor bevacizumab aan het Zorginstituut studies ter beschikking heeft gesteld die onderbouwen dat producten als aflibercept en ranibuzimab wel werken bij patiënten die niet reageren op bevacizumab.
Als er nieuwe goed onderbouwde wetenschappelijke studies zijn die een nieuw licht op de beoordelingen van het Zorginstituut kunnen werpen, dan lijkt mij de meest geëigende weg dat de fabrikanten van de betrokken medicijnen een dossier bij het Zorginstituut indienen. Dan kan het Zorginstituut op basis van dit dossier een oordeel vellen.
Hoe kan het dat zorgverzekeraars bij onderhandelingen met ziekenhuizen en zorginstellingen eigenstandig kunnen afdwingen slechts 10% van de oogbehandelingen met dure injecties te vergoeden, terwijl de dure ooginjecties in het basispakket zitten en oogartsen volgens richtlijnen verplicht zijn deze voor te schrijven?3
De drie dure injecties zitten in het pakket. Onderzoek heeft aangetoond dat deze middelen min of meer gelijkwaardig zijn, zoals ondermeer ook in het eerder genoemde rapport van het Zorginstituut beschreven staat. Er is echter een fors prijsverschil tussen de middelen. Ik vind het daarom heel goed dat zorgverzekeraars gebruik maken van deze kennis, en dus afspraken maken met ziekenhuizen over de inzet van het meest doelmatige middel.
Als een patiënt met een goedkoop middel uitkomt in de behandeling, is het ondoelmatig als de patiënt met een even goed, maar duurder middel wordt behandeld.
Dat patiënten niet allemaal reageren op het goedkoopste middel, is bekend. Dat is precies de reden waarom er door zorgverzekeraars voor gekozen is om niet alleen het goedkoopste middel in te kopen, maar juist nog ruimte over te laten voor de inzet van het duurdere middel als daar in de behandeling behoefte aan is. Dit is niet hard wetenschappelijk onderbouwd, maar de praktijk leert dat het goed is voor patiënten en behandelaren om deze ruimte te hebben.
Erkent u dat zorgverzekeraars hier hun zorgplicht ontduiken? Wat gaat u hieraan doen?
Op basis van de informatie die ik nu heb, kan ik niet stellen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht ontduiken. De vraag is nu aan de orde of er wetenschappelijk bewijs is die aangeeft dat een patiënt die geen baat heeft bij behandeling met bevacizumab, wel baat heeft bij behandeling met de andere medicijnen.
Zoals ik hierboven aangegeven heb, zouden de fabrikant(en) dit in de vorm van een dossier bij het Zorginstituut moeten aanleveren. Pas als deze vraag beantwoord is, komt men aan de vraag toe over de zorgplicht.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de alarmerende signalen dat zorgverzekeraars tijdens de onderhandelingen met instellingen percentages afdwingen over het aantal dure ooginjecties dat mag worden gebruikt?
Zie het antwoord op vraag vier.
Bent u zich bewust van de maatschappelijke kosten van slechtziend- en blindheid door de dreigende onderhandeling van duizenden patiënten? Acht u dit wenselijk?
Zowel voor de individuele patiënt als voor de maatschappij is slechtziend- en blindheid onwenselijk.
De vraag is echter, gezien ook de rapporten die het Zorginstituut eerder over deze middelen heeft uitgebracht, of het therapeutisch zinvol is om een patiënt te behandelen met aflibercept en ranibuzimab als de patiënt niet reageert op bevacizumab.
Wat gaat u doen om te garanderen dat zorgverzekeraars niet langer het verantwoorde gebruik van de meer kostbare ooginjecties kunnen beperken?
Als de fabrikanten in de vorm van een dossier nieuwe bewijslast overleggen, waardoor het Zorginstituut tot een ander oordeel komt dan een aantal jaren geleden, dan zullen zorgverzekeraars rekening houden met dit oordeel.
Het conflict tussen verloskundigen en zorgverzekeraars inzake tarieven |
|
Nine Kooiman , Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat verloskundige praktijken die deelnemen aan het experiment integrale bekostiging wel van verzekeraars het maximum NZa-tarief ontvangen? Constateert u daarbij ook dat wanneer verzekeraars alleen het maximumtarief aan verloskundigen uitbetalen wanneer ze deelnemen aan een integrale geboortezorgorganisatie met integrale bekostiging, verloskundigen op die manier gestimuleerd worden om over te stappen op integrale bekostiging? Zo ja, deelt u de mening dat verzekeraars op deze wijze ingaan tegen de motie-Leijten c.s., waarin gesteld wordt dat een overgang op integrale bekostiging in alle gevallen alleen op basis van vrijwilligheid en lokale instemming plaats mag vinden en niet door zorgverzekeraars op enigerlei wijze mag worden afgedwongen? 1 2
Per 1 januari 2017 is het voor regio’s mogelijk om gebruik te maken van de beleidsregel integrale geboortezorg. Deze bekostigingssystematiek bestaat naast de monodisciplinaire beleidsregels. Het dus een vrijwillige keuze van de partijen in de regio’s of ze gebruik willen maken van de integrale bekostiging. Partijen in de regio kunnen daardoor kiezen voor één van de twee bekostigingssystemen. Voor de beleidsregel integrale geboortezorg moeten contracten worden gesloten, voor de monodiciplinaire beleidsregels is dat niet verplicht. De wijze waarop integrale bekostiging in de contracten is vormgegeven betekent overigens geen verandering van het recht van zwangere vrouwen om zelf een zorgaanbieder te kiezen.
Verloskundigen geven aan dat zorgverzekeraars bereid te zijn om de geboortezorg die binnen de integrale contracten wordt overeengekomen ruimer te vergoeden dan binnen monodisciplinaire contracten. Ik heb hier geen inzicht in. Zorgverzekeraars geven aan dat binnen de afspraken over integrale geboortezorg er integrale tarieven worden afgesproken. Het is niet zo dat als een verloskundige deelneemt aan een integrale geboortezorgorganisatie zij het maximum monodisciplinaire tarief zou kunnen krijgen; dat tarief geldt alleen voor monodisciplinaire zorg.
Het is aan zorgverzekeraars om te bepalen welke vergoeding zij willen betalen voor welke zorg. Zorgverzekeraars hebben de maatschappelijke verantwoordelijkheid om de zorgkosten beheersbaar te houden. Als verzekeraars verwachten dat zij binnen de integrale contracten betere afspraken kunnen maken over bijvoorbeeld de kwaliteit van zorg dan binnen monodisciplinaire contracten, dan is het denkbaar dat zij bereid zijn hiervoor ook meer te betalen.
Op die manier kunnen zij integrale contracten stimuleren. Het stimuleren van integrale bekostiging is iets anders dan het dwingen richting integrale bekostiging. Verzekeraars zijn immers ook binnen de monodisciplinaire beleidsregels bereid om contracten aan te gaan.
De NZa heeft de contractafspraken integrale bekostiging geboortezorg 2017 in kaart gebracht en zal dit de komende tijd ook blijven monitoren.
Kunt u toelichten hoe verzekeraars zorgdragen voor een gelijk speelveld voor verloskundige praktijken? Kunt u toelichten hoe er geen financiële prikkels door verzekeraars worden aangebracht, zodat een eventuele overstap naar integrale bekostiging volledig op vrijwillige basis en lokale instemming plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 1.
Verloskundigen die massaal hun contract opzeggen bij de zorgverzekeraars |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat verloskundigen massaal hun contract opzeggen bij zorgverzekeraars, omdat zorgverzekeraars weigeren het vastgestelde tarief uit te betalen aan verloskundigen?1
Ik vind het zeer onwenselijk als discussies rondom de contractering tot onzekerheid bij patiënten leiden. Voorop moet staan dat de patiënten de zorg krijgen die ze nodig hebben. Ik verwacht dat zorgverzekeraars en aanbieders hun verantwoordelijkheid nemen om in het belang van de patiënt te handelen.
De totstandkoming van afspraken over de kwaliteit en prijs van de zorg is een proces dat plaatsvindt tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder. De zorgverzekeraar heeft in dit proces de plicht om kwalitatief goede zorg in te kopen voor patiënten die tijdig en op redelijke afstand toegankelijk is. Het tarief van de NZa is een maximum tarief; zorgverzekeraars kunnen daar onder contracteren.
Kunt u aangeven waarom zorgverzekeraars precies bezwaar aantekenen tegen de door de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) afgegeven tariefverhoging voor verloskundige zorg voor 2018?2
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij verbaasd zijn dat de NZa heeft besloten tot een tariefstijging van 13% voor verloskundige zorg. De NZa heeft volgens de zorgverzekeraars geen afdoende onderbouwing gegeven op de opzet en uitvoering van het kostenonderzoek en waarom in 2018 de tarieven zo hard moeten stijgen. Temeer omdat het onderzoek van de NZa laat zien dat het aantal geboortes in Nederland structureel afneemt en het aantal verloskundigen structureel toeneemt. Om deze redenen hebben de leden van ZN bezwaar ingediend bij de NZa.
Klopt het dat de procedure van bezwaar door de zorgverzekeraars bij de NZa zo lang duurt dat er pas een uitspraak van de NZa is na de contracteerperiode van verloskundigen? Zo ja, is het dan niet begrijpelijk dat verloskundigen weigeren te tekenen? Wat gaat u doen om hen te helpen?
Voor de behandeling van een bezwaarschrift kent de NZa een vaste procedure met vastgestelde termijnen, als bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. De NZa zal de betrokken partijen uitnodigen voor een hoorzitting en vervolgens tot een uitspraak komen. Deze uitspraak wordt medio december verwacht.
Op basis van de huidige vastgestelde maximum tarieven zullen zorgverzekeraars en verloskundigen onderling afspraken moeten maken over de contractering. Partijen kunnen ook na medio december een contract afsluiten; in dat geval moet daarover wel helder gecommuniceerd worden naar (potentiële) verzekerden.
Wat vind u van de situatie dat er geen mogelijkheid is voor verloskundigen om te onderhandelen, daar zij moeten teken bij het kruisje? Vindt u dit acceptabel? Hoe gaat u deze impasse doorbreken?
De NZa stelt regels voor het zorginkoopproces; deze regels schrijven voor dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders gedurende het proces van contractering voldoende beschikbaar moeten zijn voor vragen en opmerkingen over de contractering. De NZa houdt daar toezicht op. Daarnaast kunnen partijen gebruik maken van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering» die op 1 april 2016 is opgericht en ondertussen beschikbaar voor alle sectoren in de zorg. Daar kunnen partijen terecht voor bemiddeling of geschilbeslechting, zowel in de fase waarin de contractonderhandelingen plaatsvinden als wanneer het lopende contract wordt uitgevoerd.
Wat betekent het bezwaar van zorgverzekeraars tegen de tariefstijging voor verloskundige praktijken die een meerjarencontract hebben getekend? Ontvangen zij daardoor ook geen tariefstijging? Vindt u dit eerlijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders maken in hun contracten onderling afspraken over de gevolgen van tussentijdse wijzigingen – zoals bijvoorbeeld tariefstijging – voor de contracten.
Deelt u de mening dat indien niet genoeg contracten worden afgesloten, zorgverzekeraars te maken krijgen met regio’s waar zij een tekort aan zorg hebben ingekocht. Dit is in strijd met hun zorgplicht. Wat is uw oordeel hierover?
Het kan niet zo zijn dat zorgverzekeraars onvoldoende zorg inkopen; zorgverzekeraars hebben de plicht om voldoende zorg in te kopen. Verzekerden met een naturapolis kunnen daardoor altijd terecht bij een gecontracteerde aanbieder. Bijbetaling is daarvoor niet aan de orde. Voor ongecontracteerde aanbieders dienen verzekeraars transparant te zijn over de vergoedingen. Verzekerden met een restitutiepolis krijgen de kosten vergoed.
Verplaatsing van zorg uit de eerste naar de tweede lijn past niet in het streven van zorgverzekeraars om te bevorderen dat er doelmatige zorg wordt geleverd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat basiszorg behouden blijft in plaats dat zwangeren moeten bij betalen bij de verloskundige?
Zie antwoord vraag 6.
Is het mogelijk dat zorgverzekeraars die geen contracten aangaan met verloskundige praktijken, deze zorg gaan inkopen bij ziekenhuizen, waardoor de geboortezorg verschuift naar de tweede lijn? Hoe kijkt u hier tegenaan?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het gegeven dat zwangere vrouwen flink kunnen bijbetalen voor basiszorg indien zij zorg ontvangen van niet gecontracteerde verloskundige praktijken, zij de rekening moeten pinnen in de praktijk en maar moeten afwachten of de zorgverzekeraar het vergoed? Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt de post verhoogde tarieven van de NZa, zoals opgenomen in de begroting, zich tot het bezwaar van de zorgverzekeraars? Kunt u garanderen dat de verhoging van het tarief van verloskundigen in de begroting gehandhaafd blijft voor de verloskundigen en niet wordt bestemd voor andere doeleinden binnen of buiten de geboortezorg (zoals de door zorgverzekeraars zo gewenste integrale bekostiging)?3
Ik geef in het kader ruimte voor het contracteren binnen de nieuwe maximum tarieven voor de eerstelijns verloskunde per 2018. Dat wil niet zeggen dat het kader ook uitgeput moet worden.
Welke maatregelen zult u op korte termijn treffen om ervoor te zorgen dat zorgverzekeraars tarieven vergoeden, conform de tariefstijging die de Nza heeft aangegeven, om grote problemen in de verloskundige zorg te voorkomen? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kan niet zo zijn dat mensen met een naturapolis niet binnen een redelijke termijn de zorg krijgen die zij nodig hebben. Zorgverzekeraars dienen ervoor te zorgen dat er voldoende zorg gecontracteerd is. De NZa ziet daarop toe en zal ook ingrijpen als niet geval is.
Wat is de rol van de NZa in deze? Hoe gaat u ervoor zorgen dat verloskundigen, voordat de nieuwe contracteerperiode voorbij is, een uitspraak kunnen verwachten van de NZA?
Zie antwoord vraag 11.
Het beëindigen van de collectieve zorgverzekering voor minima door zorgverzekeraar Zilveren Kruis |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Zilveren Kruis het contract met Assen, Tynaarlo en Aa en Hunze voor de collectieve ziektekostenverzekering voor minima per 1 januari heeft opgezegd tenzij de zorgverzekeraar de exclusieve aanbieder in een gemeente is?1
Ja. Zilveren Kruis heeft wel laten weten de contracten met 1 jaar te verlengen met die gemeenten die nog geen oplossing voor 2018 hebben gevonden. Hiermee worden partijen in staat gesteld met elkaar in overleg te treden en alternatieven te onderzoeken.
Deelt u de mening dat Zilveren Kruis hiermee de bijl aan de wortel van het landelijk goed werkende systeem van de collectieve verzekeringen zet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
In Nederland hebben we een uitgebreide zorgverzekering die alle Nederlanders van noodzakelijke zorg voorziet. De reikwijdte van de aanspraken is bij wet geregeld: het basispakket. Zorgverzekeraars hebben de acceptatieplicht voor die basisverzekering: ziek, gezond, arm, rijk, jong, oud, iedereen moet voor dezelfde zorgverzekering voor dezelfde premie worden geaccepteerd.
Daarnaast ondersteunt de zorgtoeslag Nederlanders met een lager inkomen om de premie voor de zorgverzekering en het verplicht eigen risico te kunnen betalen. De hoogte van de zorgtoeslag volgt de ontwikkeling van de premie en het verplicht eigen risico. Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet en de Wmo de opdracht om, daar waar dit aangewezen is, minima en/of inwoners met een chronische ziekte of handicap gericht extra ondersteuning te bieden. Gemeenten hebben diverse instrumenten tot hun beschikking om de ondersteuning aan hun burgers vorm te geven. Dat kan via de individuele bijzondere bijstand, een collectieve voorziening of op grond van de Wmo. Het is aan gemeenten om te bepalen hoe ze – inspelend op lokale behoeften en mogelijkheden – deze ondersteuning voor hun burgers het meest effectief kunnen vormgeven. Dit in ogenschouw nemend, hebben we in Nederland een solidair stelsel om minder gezonde en minder draagkrachtige inwoners te ondersteunen.
Ik onderschrijf de maatschappelijke waarde van gemeentelijke collectiviteiten en het is positief dat in bijna elke gemeenten een collectiviteit wordt aangeboden voor specifieke groepen. Tegelijkertijd zijn gemeentelijke collectiviteiten geen doel op zich en gemeenten en zorgverzekeraars maken daarbij hun eigen afweging. Zorgverzekeraars hebben de maatschappelijke taak om alle Nederlanders te verzekeren, maar niet de verplichting om iedereen voor alle collectiviteiten te accepteren. Gemeenten kunnen ook voor andere instrumenten kiezen.
In het verlengde van uw opmerking over een goed functionerend stelsel van collectiviteiten, attendeer ik u op de analyse van collectiviteiten in de zorgverzekeringswet die vorig jaar is gemaakt. De idee was dat zorginhoudelijke afspraken zouden leiden tot meer doelmatige zorg door de afspraken die de verzekeraar namens het collectief met zorgaanbieders maakt. Dit zou zich moeten vertalen in de korting. Uit de rapporten2 die aan uw Kamer zijn gestuurd blijkt dat er in de praktijk niet anders wordt ingekocht voor of vanwege collectiviteiten. Ook maken relatief weinig collectiviteiten zorginhoudelijke afspraken. Aangezien er wel erg veel collectiviteiten zijn en van relatief geringe omvang, ervaren veel mensen een woud aan polissen. Aan uw Kamer is toegezegd om te bezien in hoeverre dit instrument verbeterd kan worden. De NZa is gevraagd te adviseren hoe het begrip zorginhoudelijke afspraken beter geoperationaliseerd kan worden. Ook wordt gekeken of alternatieve maatregelen mogelijk zijn om meer uit collectiviteiten te halen dan thans het geval is. U wordt daar dit najaar over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars ook een maatschappelijke taak en verantwoordelijkheid hebben? Deelt u de mening dat zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar moet zijn? Vindt u dat Zilveren Kruis hiermee de maatschappelijke taak die zorgverzekeraars hebben verloochent en de solidariteit binnen het zorgstelsel beschadigt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent het besluit van Zilveren Kruis voor de minima die gebruik maakten van de regeling? Zitten zij nu zonder verzekering of met een te dure verzekering? Hoe wordt dit voor hen opgelost?
Zoals in antwoord op uw eerste vraag is aangegeven laat Zilveren Kruis de contracten volgend jaar doorlopen. Wel zal de korting op de basisverzekering vervallen en de korting op de aanvullende verzekering worden verlaagd of vervallen, afhankelijk van de betalingsafspraken die de gemeente met Zilveren Kruis heeft gemaakt. De bijdrage van de gemeente voor de premie van de aanvullende verzekering staat hier los van.
Overigens geldt dat bij beëindiging van een collectiviteit niemand onverzekerd raakt. Zoals gezegd is iedere zorgverzekeraar via de Zorgverzekeringswet verplicht iedereen te accepteren en is beëindiging van de collectiviteit geen grondslag om de verzekering te beëindigen.
Bent u bereid contact op te nemen met Zilveren Kruis en deze verzekeraar te wijzen op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid en aan te dringen op continueren van de collectieve zorgverzekering voor minima? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer van het resultaat op de hoogte stellen?
VWS is in beginsel geen partij in de onderhandelingen tussen verzekeraars en gemeenten. Wel ben ik in gesprek gegaan met het Zilveren Kruis. Ik vind het belangrijk dat beide partijen hun overleg voortzetten – waarbij beide partijen uiteraard hun eigen afwegingen kunnen maken. Verzekerden moeten tijdig weten waar ze aan toe zijn en wat hun alternatieven zijn. Daarom stel ik op prijs dat Zilveren Kruis voor die gemeenten die (nog) geen alternatief hebben, de collectiviteit verlengt in 2018.
Het bericht dat door een tegenvaller van 400 miljoen de zorgpremie gaat stijgen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Hoezo duurdere zorgverzekering? Wie bepaalt dat?»?1
Tegenover deze mogelijke tegenvaller in de ontvangsten van zorgverzekeraars staan wellicht ook mogelijke meevallers. Uiteindelijk bepalen de zorgverzekeraars zelf de hoogte van de premie, op basis van de te verwachten kosten en opbrengsten.
Vindt u dat er volgens het Zorginstituut voor 400 miljoen euro minder gedeclareerd is door de ziekenhuizen een meevaller of tegenvaller? Kunt u dat toelichten?
Het is goed om onderscheid te maken tussen de verwachte tegenvaller van rond de 400 miljoen euro voor verzekeraars uit het Zorgverzekeringsfonds (inkomsten voor de zorgverzekeraars) en het bedrag dat gedeclareerd is door ziekenhuizen (uitgaven voor zorgverzekeraars). Het verschil tussen de inkomsten en uitgaven van de zorgverzekeraars kan doorwerken in de premie.
Wat de uitgaven van verzekeraars betreft, is er ten opzichte van de raming van verzekeraars ten tijde van de premiestelling in 2017 niet minder gedeclareerd door de ziekenhuizen over 2016. De tegenvaller aan de inkomstenkant komt, zoals het nieuwsbericht vermeldt, door een lagere bijdrage uit het Zorgverzekeringsfonds over 2016.
Verzekeraars krijgen vanuit het fonds een vereveningsbijdrage, die onder andere gebaseerd is op ziekenhuisdeclaraties voor chronisch zieken, het vereveningscriterium Diagnose Kosten Groepen (DKG’s). Alleen diagnosen voor chronische aandoeningen waarvan wordt verwacht dat die in het komende jaar relatief hoge kosten met zich meebrengen, worden bij de vaststelling van de DKG’s meegenomen. Het is immers niet de bedoeling verzekeraars te compenseren voor incidentele zorgkosten van verzekerden. Uit de meest recente cijfers over 20162 blijkt dat er minder DKG’s zijn gerealiseerd dan verwacht, en dus ontvangen verzekeraars over 2016 minder vereveningsbijdrage dan ze hadden verwacht. De oorzaak van de daling in de DKG’s is nog niet bekend; dit wordt nu verder uitgezocht door het Zorginstituut, in overleg met VWS, NZa en verzekeraars.
Waarom is er volgens u voor 400 miljoen euro minder gedeclareerd door de ziekenhuizen? Gaat u dit nog nader onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom de zorgpremie omhoog zou moeten als er minder ziekenhuisbehandelingen plaatsvinden? Zou de zorgpremie dan niet juist omlaag moeten?
Zoals in antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven is er volgens de mij bekende cijfers waarschijnlijk geen sprake van minder ziekenhuisbehandelingen en daarmee minder zorguitgaven over 2016 dan bij de raming van verzekeraars ten tijde van de premiestelling 2017. Pas als de zorguitgaven omlaag gaan is het logisch dat de premie – als al het overige gelijk blijft – omlaag gaat. Uiteindelijk blijft het aan verzekeraars of zij bij het vaststellen van de premie rekening houden met de lagere uitgaven. Bovendien zijn naast de verwachte zorguitgaven, ook andere zaken van invloed op de zorgpremie. Op Prinsjesdag wordt de door het kabinet ingeschatte premie bekend gemaakt.
Vindt u het terecht dat zorgverzekeraars geld dat ze teveel hebben ontvangen en moeten terugbetalen willen verhalen op de premiebetaler?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven zijn de zorguitgaven over 2016 niet lager dan geraamd door verzekeraars ten tijde van de premiestelling 2017. Er is bij gelijkblijvende schade een tegenvaller bij de inkomsten van verzekeraars. Die tegenvaller kan er toe leiden dat verzekeraars een hogere premie moeten vragen. Tegenover de tegenvaller bij verzekeraars staat een meevaller bij het Zorgverzekeringsfonds. Die meevaller heeft weer een neerwaarts effect op de premie. Op Prinsjesdag wordt de door het kabinet ingeschatte premie bekend gemaakt. Daarin wordt rekening gehouden met de tegenvaller bij de DKG’s, maar ook met veel andere aspecten, zoals de uitgavenontwikkeling komend jaar en de mogelijke inzet van reserves door verzekeraars. Op 1 oktober wordt in de zogenaamde eerste voorlopige vaststelling door het Zorginstituut berekend welk bedrag verzekeraars krijgen uit het Zorgverzekeringsfonds over 2016, waarin alle mee- en tegenvallers zijn verwerkt. Uiterlijk 12 november maken zorgverzekeraars hun premie bekend. Pas dan is precies duidelijk welk effect verschillende mee- en tegenvallers daadwerkelijk op de totale premie hebben.
Deelt u de mening dat de zorgverzekeraars hun reserves moeten aanspreken om die 400 miljoen euro terug te betalen? Zo ja, gaat u ze daartoe aanzetten? Zo nee, waarom niet?
Of de verzekeraars reserves inzetten om de premie laag te houden, bepalen ze zelf. Zij zullen daarbij rekening houden met de eisen die in Solvency II aan hen zijn gesteld. Op Prinsjesdag wordt de door het kabinet ingeschatte premie bekend gemaakt voor 2018. Hierin zijn ook altijd de door mij relevant geachte ontwikkelingen verwerkt.
Wanneer profiteren de premiebetalers nu eens van uw beleid om de zorgkosten in de hand te houden?
De verzekeraars zetten al jaren meevallers en reserves in om de stijging van de premie te dempen. Ook houden verzekeraars en zorgaanbieders zich aan de afspraken die gemaakt zijn in de verschillende hoofdlijnenakkoorden. De stijging van de zorgkosten is daarmee beperkt gebleven. De zorgpremie ligt anno 2017 op gemiddeld 1.290 euro per jaar. Dat is pas voor het eerst boven het niveau van 2012, terwijl het pakket fors is uitgebreid, denk daarbij aan de wijkverpleging en het feit dat er steeds duurdere geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en medische technologieën beschikbaar zijn. Ook de zorgtoeslag stijgt met de premie mee, zodat de laagst betaalden de zorgkosten kunnen blijven betalen.
Ook de zorgtoeslag stijgt met de premie mee, zodat de laagst betaalden de zorgkosten kunnen blijven betalen. Gemiddeld betaalt een persoon met minimuminkomen in 2017 per saldo € 464 voor de zorg, terwijl dat in 2005 onder het ziekenfonds nog € 544 was.
“Onderling Verzekerd!” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de eenmalige uitgave «Onderling Verzekerd!» van het Platform Onderlinge Verzekeraars, dat onderdeel uitmaakt van het Verbond van Verzekeraars?
Ja.
Kunt u uitgebreid reageren op de top 10 aanbevelingen van het Platform Onderlinge Verzekeraars in deze uitgave en aangeven wat de mogelijkheden zijn om de aanbevelingen uit te voeren?
Voor de reactie op de aanbevelingen (zie Annex 1 voor een overzicht van de aanbevelingen) en de mogelijkheden om hieraan opvolging te geven is het goed om meer in z’n algemeenheid een onderscheid te maken tussen de aanbevelingen die zich richten op het Europees geharmoniseerde Solvency II regime enerzijds en op het nationale regime voor verzekeraars met beperkte risico-omvang (Basic-verzekeraars/Basic-regime) anderzijds. Daarnaast is het van belang om aan te geven hoe eventuele aanpassing van deze regimes zich tot elkaar verhouden.
Ten aanzien van het Europees geharmoniseerde Solvency II regime is de Europese Commissie inmiddels gestart met de evaluatie van de Verordening onder de Solvency II richtlijn. Onderdeel van deze evaluatie is ook de vraag in hoeverre toezichthouders Solvency II proportioneel toepassen en hoe de proportionele toepassing van Solvency II kan worden verbeterd. Ten behoeve van deze evaluatie vraagt de Europese Commissie advies aan EIOPA, de Europese autoriteit voor de verzekeringssector en de bedrijfspensioensector. EIOPA op haar beurt geeft de sector en andere belanghebbenden meerdere mogelijkheden om input te leveren. De eerste set finale aanbevelingen van EIOPA wordt begin 2018 verwacht. Uiteindelijk zal de Europese Commissie met een voorstel tot aanpassing van de Verordening komen die besproken zal worden tussen de lidstaten en het Europees parlement.
De evaluatie van het nationale regime voor Basic-verzekeraars zal op de Europese evaluatie van Solvency II volgen, zodat de aansluiting van dit regime met Solvency II in stand blijft en gebruik kan worden gemaakt van mogelijke verbeteringen en vereenvoudigingen in dat regime. Op dat moment zullen de aanbevelingen van het Platform die relevant zijn voor eventuele aanpassingen in het regime voor Basic-verzekeraars worden betrokken. Het gaat dan om de aanbevelingen 2 tot en met 5 en aanbeveling 10. Onderstaand wordt ingegaan op de overige aanbevelingen.
Aanbeveling 1 ziet op het introduceren van een nieuwe toezichtcategorie «Middelgroot» met proportionele eisen. Dit is een aanbeveling die binnen het Europees geharmoniseerde Solvency II kader zou moeten worden gerealiseerd. Een aanpassing in de vorm van de introductie van een nieuwe toezichtscategorie maakt geen onderdeel uit van de eerdergenoemde evaluatie en een aanpassing hiervan in Europees verband is op korte termijn dan ook onwaarschijnlijk. De reikwijdte van Solvency II met betrekking tot de grootte van de verzekeraars die onder de richtlijn vallen, is na jarenlange onderhandelingen tot stand gekomen. Proportionaliteit zal op die verzekeraars plaats dienen te vinden. Voor verzekeraars die niet onder de richtlijn vallen, heeft Nederland het Basic-regime ontwikkeld dat eveneens proportioneel moet worden toegepast en daarnaast worden bepaalde heel kleine verzekeraars geheel vrijgesteld van prudentieel toezicht.
Ten aanzien van aanbeveling 6 («werk als overheid en toezichthouder mee aan het creëren van een gelijk Europees speelveld») dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het Europese Solvency II kader en het nationale Basic kader. Binnen het Europese kader werken het kabinet en de Nederlandse toezichthouders reeds samen, waarbij een gelijk Europees speelveld een van de doelstellingen is. Voor het creëren van een gelijk Europees speelveld is overigens EIOPA mede in het leven geroepen. Eén van de taken van EIOPA, het harmoniseren van de Europese toezichtspraktijk, draagt daaraan bij. De verzekeraars die opteren voor een Basic-vergunning zullen in het algemeen geen activiteiten kunnen verrichten buiten Nederland zonder eerst ook in het betreffende buitenland een vergunning aan te vragen voor de uitoefening van het verzekeringsbedrijf. Omgekeerd zullen niet-Nederlandse verzekeraars die niet over een Solvency II vergunning beschikken, indien zij actief willen worden in Nederland, aan dezelfde Basic-vergunningvereisten moeten voldoen. Bij deze verzekeraars speelt de Europese dimensie niet of nauwelijks. Mijn inzet is daarom niet om het nationale Basic-regime voor verzekeraars meer te gaan harmoniseren met de ons de omringende landen. De doelstelling van de evaluatie van dit regime zal eerder zijn om het meer passend te maken voor de verzekeraars die het betreft.
In aanbeveling 7 wordt aan DNB de oproep gedaan om informatie aan accountants, actuarissen en overige adviseurs van verzekeraars te geven over de minimale eisen waar een verzekeraar aan moet voldoen. Ook wordt gevraagd om inhoud te geven aan het begrip «materialiteit». In antwoord hierop geeft DNB aan dat zij op haar website, veelal na overleg met het Verbond van Verzekeraars, informatie en ook «good practices» over verschillende onderwerpen heeft geplaatst. Hieronder valt ook de informatie over de vereisten waar een verzekeraar aan moet voldoen. Daarnaast publiceert DNB in de maandelijkse nieuwsbrieven relevante en actuele informatie, waaronder te verwachten ontwikkelingen, uitkomsten van themaonderzoeken en aanbevelingen.
De invulling van het begrip «materialiteit»1 is in de eerste plaats vooral een zaak van de betrokken beroepsgroepen zelf. De professionals kunnen zelf minimale vereisten op papier zetten voor werkzaamheden die grotendeels samenhangen met wat op hun oordeelsvorming is gebaseerd.
Bovenstaande is ook enige tijd geleden besproken in de rondetafelbijeenkomst van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants en Vereniging van Registercontrollers (NBA-RVC) over materialiteit. Hierbij was ook DNB aanwezig en is aangegeven dat het de beroepsgroepen zelf vrij staat guidelines op te stellen.
In antwoord op aanbeveling 8 («geef als DNB ruime bekendheid aan wettelijke ontheffingsmogelijkheden en hanteer een soepel toekenningsbeleid, verleen bijvoorbeeld ruimhartig ontheffing voor kwartaalrapportages») geeft DNB aan dat zij in de TV-nieuwsbrief van januari 2017 hierover de nodige informatie heeft gegeven; dit onderwerp is ook uitgebreid met het Verbond van Verzekeraars besproken. Daarnaast wordt op pagina 26 van het magazine «Onderling Verzekerd» ook uiteengezet hoe DNB invulling geeft aan proportionaliteit. DNB zal over dit onderwerp de dialoog met de sector blijven aangaan.
Tot slot wordt in aanbeveling 9 door het Platform Onderlinge Verzekeraars opgeroepen de verslaglegging over 2016 als een evaluatie- en leermoment te zien en onderdelen die niet noodzakelijk zijn te schrappen. Deze oproep wordt ter harte genomen en betrokken bij zowel de evaluaties van het Solvency II kader als het Basic-kader.
Bent u bereid om opvolging te geven aan de aanbevelingen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er in Nederland ook ruimte moet zijn en blijven voor kleinere (onderlinge) verzekeraars, zodat er maatwerk geleverd kan worden en dat ook specialistische verzekeraars kunnen blijven bestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Ik deel de mening dat er ruimte voor kleine (onderlinge) verzekeraars moet blijven. De opzet van de huidige Wet op het financieel toezicht – met het speciale Basic-regime – is juist vormgegeven ten behoeve van de kleine (onderlinge) verzekeraars. Daarnaast is het ook voor een gezonde, stabiele en concurrerende verzekeringsmarkt gewenst dat kleine (onderlinge) verzekeraars op de markt kunnen opereren. Proportionaliteit in het toezicht en het leveren van maatwerk dragen hier aan bij en DNB zal in dit kader de dialoog met de sector blijven aangaan.
Deelt u de mening dat de proportionaliteit van de regelgeving een belangrijk uitgangspunt is voor het beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt hieraan dan nu tegemoet gekomen?
Zoals ook uit het antwoord op vraag 4 blijkt, is proportionaliteit een belangrijk uitgangspunt van het toezicht. Hierbij wordt opgemerkt dat het Basic regime een aanmerkelijke vereenvoudiging inhoudt ten opzichte van het Solvency II regime en DNB in het toezicht op de Basic verzekeraars het proportionaliteitsbeginsel hanteert. Bovendien wordt op pagina 27 van het magazine «Onderling Verzekerd» door de secretaris-generaal van Amice, de Europese brancheorganisatie van onderlinge/coöperatieve verzekeraars, aangegeven dat Nederland in de voorhoede zit met het actief ontwikkelen van het proportionaliteitsbeginsel.
Welke mogelijkheden ziet u om in de Nederlandse regelgeving voor verzekeraars meer proportionaliteit aan te brengen?
De laatste jaren zijn meerdere versoepelingen en vereenvoudigingen in het toezichtregime voor Basic-verzekeraars aangebracht. In mijn antwoorden op Kamervragen van 29 mei 2015 ben ik hierop uitgebreid ingegaan.2 Daarnaast is per 1 januari 2016 ook door middel van een wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft een versoepeling aanbracht voor kleine schadeverzekeraars en kleine natura-uitvaartverzekeraars.3 Bij de voorgenomen evaluaties – zowel van het Solvency II kader als het regime voor Basic verzekeraars – zal ook worden gekeken hoe de proportionele toepassing verder kan worden verbeterd.
Wat zijn de verschillen in regelgeving voor kleine en middelgrote (onderlinge) verzekeraars tussen Nederland en de ons omringende landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België, Frankrijk?
Nederland is de enige lidstaat in de Unie die natura-uitvaartverzekeraars kent. Deze categorie verzekeraars valt buiten de reikwijdte van Solvency II, ongeacht hun grootte. Een vergelijking van het toezichtregime van deze verzekeraars met het toezichtregime van andere lidstaten is daarom niet mogelijk. Overigens past Nederland het Basic-regime op alle natura-uitvaartverzekeraars toe, zelfs indien zij groot zijn. Daardoor mogen ook grote natura-uitvaartverzekeraars vereenvoudigde berekeningen en rapportages uitvoeren. Het Basic-regime is ook van toepassing op kleine schadeverzekeraars.
De meest recente informatie over de vraag of lidstaten het Solvency II regime geheel of gedeeltelijk ook van toepassing hebben verklaard op kleine verzekeraars komt uit een rapport van de Europese Commissie uit november 2012, waarin de resultaten van een vragenlijst aan lidstaten over de voorgenomen wijze van implementatie van Solvency II is gepubliceerd. Hieruit blijkt dat alle lidstaten het met elkaar eens zijn dat verzekeraars die buiten de reikwijdte van Solvency II vallen, geen recht hebben op home country control en single licence. Europese concurrentie tussen deze verzekeraars is dan ook minder vanzelfsprekend.
Een deel van de lidstaten was destijds voornemens om een combinatie van Solvency I en Solvency II toe te passen op deze verzekeraars met de bedoeling een lichter regime te creëren, zoals dat ook in Nederland gebeurd is. Sommige lidstaten, waaronder Frankrijk, waren van plan om pas na de inwerkingtreding van Solvency II een op deze groep verzekeraars toegespitst Solvency II regime te gaan ontwikkelen. Andere lidstaten zoals het VK waren juist voornemens om het bestaande regime voor kleine verzekeraars niet aan te passen. Voorts zijn er ook lidstaten waar geen verzekeraars actief zijn die buiten de reikwijdte van Solvency II vallen. Er waren ook lidstaten zoals Finland, die Solvency II van toepassing wilden verklaren op alle verzekeraars, ongeacht hun grootte. Er waren slechts een paar lidstaten, waaronder Duitsland, Polen en Nederland die hele kleine verzekeraars geheel buiten het prudentiële toezicht wilden plaatsen.
De regelgeving in Duitsland verschilt van de Nederlandse regelgeving in ieder geval daar waar het gaat om regels voor verzekeraars met beperkte risico-omvang. De belangrijkste reden hiervoor is dat dit deel van de wetgeving niet Europees is geharmoniseerd en puur nationaal bepaald wordt. De kans op enige concurrentie tussen een Nederlandse verzekeraar met beperkte risico-omvang en een Duitse verzekeraar die buiten de reikwijdte valt van de Solvency II richtlijn is gering vanwege het ontbreken van home country control en single licence. Deze verzekeraars kunnen immers op basis van hun toelating in de lidstaat van hun zetel niet op basis van die toelating ook actief worden in een andere lidstaat. Op het moment dat een Nederlandse of Duitse verzekeraar met beperkte risico-omvang via een bijkantoor wel wil gaan concurreren over de grens zal hij eerst een vergunning moeten aanvragen in de lidstaat van ontvangst. Op dat moment zullen de door de lidstaat van ontvangst gestelde eisen wel gelijk zijn.
Hoe is de regelgeving voor onderlinge verzekeraars in Duitsland geregeld? Waar verschilt dit van de Nederlandse regelgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om met het Platform Onderlinge Verzekeraars en het Platform Kleine en Middelgrote Verzekeraars in overleg te gaan over de proportionaliteit van de regelgeving en het toezicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan terugkoppelen aan de Tweede Kamer voor eind 2017?
Zodra de evaluatie van het nationale regime voor verzekeraars met beperkte risico-omvang ter hand wordt genomen, is het ministerie graag bereid met het Platform Onderlinge Verzekeraars en Platform Kleine en Middelgrote Verzekeraars in overleg te treden om te kijken hoe de aanbevelingen hierin kunnen worden betrokken. De uitkomsten daarvan zal ik aan de Tweede Kamer terugkoppelen. Overigens staat het ministerie, los van deze evaluatie, ook gedurende het jaar in contact met het Platform om de verschillende signalen uit de sector te bespreken.
De eisen van zorgverzekeraars voor het krijgen van een assistentiehond |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de signalen dat zorgverzekeraars aanvullende of strengere eisen stellen voor het krijgen van een assistentiehond? Zo ja, om welke eisen gaat dit precies en wanneer is dit aangepast? Zo nee, wilt u hier nader onderzoek naar doen?
Met signalen dat zorgverzekeraars aanvullende of strengere eisen stellen voor een assistentiehond ben ik niet bekend. Er zijn drie typen assistentiehonden die worden vergoed vanuit de basisverzekering. Dit is de blindengeleidehond voor verzekerden die blind of slechtziend zijn, de signaalhond voor verzekerden die doof zijn en de ADL-hond voor mensen met een ernstige stoornis in het bewegingsysteem die daardoor beperkt worden in hun activiteiten in het dagelijks leven. De ADL-hond helpt hen door bijvoorbeeld kasten en gordijnen te openen, met het oprapen en aangeven van spullen en bij het uittrekken van kleding. Alle andere assistentiehonden, zoals een PTSS-hond of epilepsiehond worden niet uit de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) vergoed.
Conform de Zvw heeft de zorgverzekeraar een zorgplicht voor adequate hulpmiddelenzorg, waarmee een verzekerde met een functiebeperking zo goed mogelijk kan worden ondersteund. De drie hiervoor genoemde assistentiehonden maken onderdeel uit van de aanspraak op hulpmiddelenzorg. In de Zvw is bepaald dat een verzekerde recht heeft op zorg voor zover hij daarop naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen. De criteria waaraan wordt getoetst zijn niet gewijzigd. Relevant is of een assistentiehond een passende oplossing is voor de verzekerde tegen de achtergrond van diens leefomstandigheden zoals mobiliteit, algemene dagelijkse levensverrichtingen en een beroep op zorgondersteuning. Aan de hand van een aantal vragen wordt bepaald of een assistentiehond het adequate hulpmiddel is. Zoals: levert een assistentiehond een substantiële bijdrage aan de mobiliteit of de ADL van de verzekerde, waardoor zijn/haar zelfstandigheid wordt vergroot en een beroep op andere zorgondersteuning vermindert? Is de aanvrager redelijkerwijs op het gebruik van een assistentiehond op grond van de Zvw aangewezen, en is hij/zij zelf in staat en bereid voor de assistentiehond te zorgen?
Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) heeft mij gemeld dat het niet zo is dat verzekerden bovenstaande vragen steeds opnieuw moeten toelichten. Wel kan een situatie ontstaan die een herbeoordeling rechtvaardigt. Bijvoorbeeld wanneer de omstandigheden van de verzekerde veranderen, waardoor een assistentiehond als oplossing niet langer adequaat is. Alleen in de situatie dat de assistentiehond de verzekerde niet meer de gewenste hulp kan bieden of de verzekerde niet meer voor de hond kan zorgen, zal de assistentiehond ergens anders worden geplaatst.
Uit de diverse reglementen hulpmiddelen van de verschillende zorgverzekeraars is mij gebleken dat verzekeraars eisen stellen over het toekennen van een assistentiehond. Voornamelijk worden genoemd, het toestemmingsvereiste, de voorschrijver van het hulpmiddel (behandelend medisch specialist/ergotherapeut) en of de hond in bruikleen is. In de reglementen zijn dus geen grote verschillen, dan wel strengere eisen geconstateerd om in aanmerking te komen voor een assistentiehond. Ik acht het daarom niet zinvol om daar verder onderzoek naar te laten doen.
Klopt het dat mensen die voorheen een assistentiehond hadden, opnieuw op gesprek moeten komen om toe te lichten waarom zij hun hond nodig hebben? Kunnen mensen als gevolg hiervan hun hond kwijtraken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de doelmatigheid van een assistentiehond dusdanig ruim is omschreven, dat zorgverzekeraars in de gelegenheid zijn aanvullende of strengere eisen te stellen voor het vergoeden van een assistentiehond? Resulteer dit ook in verschillen tussen zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kosten maken zorgverzekeraars voor het vergoeden van de honden? Kunt u inzichtelijk maken welke besparingen met betrekking tot de professionaliteit zorg met behulp van assistentiehonden worden gemaakt? Op welk onderzoek beroept u zich? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Volgens ZN bedragen de gemiddelde kosten voor de aanschaf van een assistentiehond circa € 20.000 (gemiddelde termijn 6–7 jaar). Uit de GIP databank blijkt dat de gebruikskosten voor de blindengeleidehond voor 2015 gemiddeld € 898 per jaar bedraagt. De gebruikskosten voor ADL-honden zijn voor 2015 onbekend, maar eerdere gegevens wijzen op gemiddelde gebruikskosten van € 850 per jaar. Voor signaalhonden zijn geen cijfers bekend.
Op dit moment wordt door de KNGF Geleidehonden en Stichting Hulphond onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de inzet van assistentiehonden op de gezondheid en het welzijn van veteranen en andere oud-geüniformeerden met PTSS. Het Ministerie van Defensie heeft in 2015 deze onderzoeken eenmalig van financiële steun voorzien. De verwachting is dat eind dit jaar meer bekend zal worden over de uitkomsten van deze onderzoeken. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan het opzetten van een onderzoek naar de effectiviteit van epilepsiehonden door ZonMw in verband met amendement 22 van Kamerlid Potters (VVD)1.
Mede afhankelijk van de onderzoeksresultaten kan te zijner tijd eventueel overwogen worden om advies te vragen aan het Zorginstituut over het inzetten van assistentiehonden bij epilepsie of PTSS. Het Zorginstituut kan dan onderzoeken of de assistentiehond effectief is en in dit advies ook meenemen of door het inzetten van assistentiehonden aanspraak op andere zorg wordt voorkomen.
Is het zo dat het afwijzen van een assistentiehond er toe kan leiden dat meer aanspraak wordt gemaakt op de Wet maatschappelijk ondersteuning (WMO)?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te inventariseren hoeveel aanvragen voor een assistentiehond zijn ingewilligd de afgelopen jaren? Kunt u daarbij ook aangeven wat de voornaamste reden is voor het niet inwilligen van een verzoek voor een assistentiehond? Hoe vaak komt het voor dat mensen zelf een hond financieren? Wanneer wordt een hond bij mensen met een posttraumatische stressstoornis wel vergoed en wanneer niet en kunt u dit onderbouwen?
Exacte cijfers over hoeveel aanvragen zijn ingewilligd, zijn niet bekend. Echter, op basis van de GIP databank wordt voor 2015 het aantal gebruikers van blindegeleidehonden geschat op 380 personen en 610 voor adl-honden. Zoals hierboven is aangegeven wordt een assistentiehond vergoed als aan de hand van diverse vragen duidelijk wordt dat deze hond het adequate hulpmiddel is. Cijfers over hoe vaak verzekerden zelf een hond financieren zijn niet bekend.
Vanuit de Zvw worden alleen een ADL-hond, blindengeleide- en signaalhond vergoed. Voor verzekerden met een posttraumatische stressstoornis wordt een assistentiehond op dit moment dan ook niet vergoed. Het Ministerie van Defensie heeft echter een regeling, waardoor alle veteranen met een assistentiehond een financiële tegemoetkoming kunnen aanvragen bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (hierna: ABP). Bij de inhoudelijke beslissing of een veteranen-assistentiehond aan een veteraan wordt toegewezen, zijn het Ministerie van Defensie en het ABP niet betrokken. KNGF en Stichting Hulphond Nederland beslissen zelf of een cliënt in aanmerking komt voor een assistentiehond. Daarbij wordt gekeken of een cliënt in staat wordt geacht een hond op een verantwoorde manier te houden en te verzorgen. De stichtingen zorgen voor een hond met een passend karakter. Een veteraan aan wie door KNGF of Hulphond Nederland een veteranen-assistentiehond is toegekend, ontvangt daarvoor via de Defensieregeling € 87,50 per maand.
Het bericht dat bepaalde wijken in Den Haag 30% meer zorgkosten declareren |
|
Karen Gerbrands (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zorgkosten in Schilderswijk 30 miljoen hoger dan gemiddeld»?1
Op de website van RTL is te lezen dat RTL haar analyse heeft uitgevoerd op de declaratiegegevens van zorgverzekeraars en zich daarbij heeft beperkt tot alleen de Zvw-kosten. Daarbij is rekening gehouden met wijkverschillen voor wat betreft leeftijd en geslacht. De declaratiegegevens bevatten geen informatie over het inkomen of opleidingsniveau. Voor zover ik kan beoordelen is daarmee in de analyses dan ook geen rekening gehouden.
De gezondheid van mensen in lagere sociaaleconomische groepen is over het algemeen slechter dan die van mensen in hogere sociaaleconomische groepen. Dit vertaalt zich door in de hoogte van de zorgkosten. Zo laten de cijfers van het CBS zien dat er een duidelijke relatie is tussen het inkomensniveau en de Zvw-zorgkosten; mensen met een laag inkomen (het 2e inkomensdeciel) maken gemiddeld 45% meer Zvw-kosten dan mensen met een hoog inkomen (het 9e inkomensdeciel)2. Daarnaast concludeert het CPB in haar rapport «Gezondheid loont: tussen keuze en solidariteit» dat mensen met alleen basisschool of met een vmbo-diploma en gemiddeld een laag inkomen, meer gebruik maken van de verzekerde gezondheidszorg dan mensen met een hogere opleiding.
Het gemiddelde opleidings- en inkomensniveau ligt in de Schildersbuurt onder het gemiddelde voor heel Nederland3 4. Het niet meenemen van dit soort specifieke wijkkenmerken maken de uitkomsten opvallender dan dat ze in werkelijkheid zijn.
Overigens spelen naast opleidingsniveau en inkomen ook andere factoren een rol zoals de woonomstandigheden, het hebben van schulden en (on)gezond gedrag.
Deelt u de mening dat hier een relatie ligt met het hoge percentage niet-westerse allochtonen in deze wijken?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven heeft het opleidingsniveau en inkomen een grote invloed op de hoogte van de zorgkosten. Omdat het gemiddelde opleidings- en inkomensniveau in de Schildersbuurt onder het gemiddelde ligt voor heel Nederland ga ik ervan uit dat hoge zorgkosten in de Schildersbuurt een gevolg zijn van sociaal economische factoren. Daarbij wijs ik er op dat in het onderzoek van RTL in de top 10 van gebieden met gemiddeld de hoogste zorgkosten ook gemeenten staan met een populatie die hoofdzakelijk bestaat uit huishoudens met een Nederlandse herkomst (Pekela en Renkum5).6
Gaat u nog controleren of deze zorgkosten correct zijn gedeclareerd of dat hier sprake is van mogelijke fraude?
Het controleren is een taak van de zorgverzekeraars. De NZa ziet daarop toe als toezichthouder. Zorgverzekeraars kunnen aangifte doen bij een vermoeden van fraude; het is dan aan het Openbaar Ministerie om een onderzoek in te stellen. In de uitkomsten van deze analyse zie ik geen enkele aanleiding om mijn beleid hierop te veranderen. Bovendien verwerp ik de suggestie van een directe relatie tussen de hoogte van zorgkosten in een bepaalde wijk en het plegen van fraude.
Klopt het dat allochtonen meer zorgkosten maken dan autochtonen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Als er wordt gecorrigeerd voor verschillen in leeftijd, zoals in het RTL-onderzoek is gebeurd, klopt de stelling dat allochtonen meer zorgkosten maken dan autochtonen.7
Hoeveel extra zorgkosten brengt de jaarlijkse ramadan met zich mee?
Voor zover ik weet zijn daar geen cijfers over bekend.
Het bericht dat Nederlanders generieke Pre-Expositie Profylaxe (PrEP) uit het buitenland halen omdat het in Nederland nog niet verkrijgbaar is |
|
Antje Diertens (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederlanders generieke PrEP uit het buitenland importeren?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Europees goedkeurde (preventieve) medicijnen uit het buitenland moeten worden geïmporteerd omdat deze in Nederland niet betaalbaar verkrijgbaar zijn?2 Zo ja, kan u aangeven wat zu doet om ervoor te zorgen dat dit middel net als in vele landen binnen en buiten Europa wel voor iedereen betaalbaar beschikbaar is in Nederland, inclusief passende medische begeleiding? Zo nee, waarom niet?
De European Medicines Agency (EMA) heeft in 2016 een Europese marktregistratie toegekend aan het geneesmiddel Truvada voor HIV pre-exposure prophylaxis (PrEP). Daarmee is het geneesmiddel geregistreerd voor de Europese markt en mag het geneesmiddel in iedere lidstaat worden verhandeld. Het staat een bedrijf met een daartoe geschikte handelsvergunning vrij om het geneesmiddel vervolgens te importeren. Of de kosten voor een geneesmiddel voor gebruikers worden vergoed op grond van een zorgverzekering, is een besluit dat ieder land voor zich moet nemen.
Ik heb per brief van 11 oktober 2016 de Gezondheidsraad (GR) om advies gevraagd over het preventief gebruik van PrEP. Het advies zal zich onder andere richten op het individuele en publieke belang van PrEP bij soa- en hiv-preventie. Het advies wordt begin volgend jaar verwacht. Voor een definitieve invulling van landelijk beleid omtrent PrEP wacht ik het GR-advies af. Ik wil niet op dit advies vooruitlopen.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn voor de risico’s en voor de preventieve werking van PrEP als de gebruiker niet medisch wordt begeleid tijdens het gebruik?
Truvada is het enige in Europa geregistreerde geneesmiddel voor preventief gebruik en in Nederland uitsluitend op doktersvoorschrift verkrijgbaar. Ik raad het patiënten ten zeerste af om zonder doktersvoorschrift, en zonder begeleiding van een deskundig arts, een (niet-geregistreerd) geneesmiddel uit het buitenland te bestellen en te gebruiken. Het gebruik van receptplichtige geneesmiddelen, zoals Truvada, zonder begeleiding van een arts brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Bij onjuist gebruik van PrEP bestaat er onder andere risico op bijvoorbeeld ontwikkeling van bijwerkingen. In het geval van het gebruik van PrEP kan dit ook gevolgen hebben op de soa-preventie door mogelijk verminderd condoomgebruik alsook het risico op ontwikkeling van resistentie. Het medicijn is daarom receptplichtig.
Betrokken beroepsgroepen, waaronder GGD-profesionals en HIV-behandelaren, hebben gezamenlijk een richtlijn (informeel) PrEP gebruik opgesteld, waarin de kwalitatieve vereisten voor medische begeleiding van PrEP gebruik zijn vastgesteld. Met betrekking tot vergoeding van het geneesmiddel, verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 2.
Wat zijn de medische risico’s van het importeren van generieke PrEP uit andere landen voor de gebruikers? Eerder stelde u dat «thuis-dokteren» ongewenst is, en risico’s met zich meebrengt, op welke manier wil zij u tegengaan en gelijktijdig PrEP beschikbaar maken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uiteenzetten wat de mogelijkheden zijn voor huidige PrEP gebruikers binnen de Amsterdamse pilot zodra de pilot is afgelopen in 2018?3
Het middel is beschikbaar op de markt. Dat betekent dat gebruikers het middel via recept kunnen aanschaffen. Daarnaast wil ik benadrukken dat gebruik van condooms hiv, maar ook andere soa voorkomt. Zoals ik reeds met mijn adviesaanvraag aan de GR heb aangegeven vind ik het van belang dat er een gezagdragend advies komt over de plek van PrEP binnen de Nederlandse hiv/aids aanpak. Na het advies van de GR zal ik besluiten over het landelijke beleid omtrent PrEP-gebruik.
Kunt u aangeven wat de status is van de ontwikkeling Nederlandse richtlijn voor de toepassing van PrEP? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Zo ja, verwacht u nog steeds dat het advies van de Gezondheidsraad pas in 2018 af is?
De richtlijn (informeel) PrEP gebruik is ontwikkeld door de zorgprofessionals zelf en in zoverre behandelaren de zorg omtrent PrEP op zich nemen, zullen zij hun eigen richtlijn volgen. De gezondheidsraad bepaalt zelf haar agenda. Ik heb geen signalen ontvangen dat ze de planning voor eerste kwartaal 2018 niet zullen halen.
Ziet u mogelijkheden om vòòr de bekendwording van het uitkomst van het onderzoek van de Gezondheidsraad PrEP voor de risicogroep beschikbaar te maken, bijvoorbeeld door bestaande pilots uit te breiden? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dat met de HIV infecties die voorkomen kunnen worden door PrEP waarmee niet alleen veel menselijk leed maar ook hoge kosten van HIV behandelingen kunnen worden bespaard?
Zoals ik bij antwoord 5 heb aangegeven, hecht ik aan een gezagdragend advies over de mogelijke positie van PrEP in de totale nationale soa/hiv bestrijding. Dit advies is leidend voor de definitieve invulling van het nationale beleid.
Daarnaast staat het de regio’s vrij om pilots vergelijkbaar met Amsterdam op te pakken. Of zij dit zullen doen is mede afhankelijk van het lokale risicoprofiel en andere lokale factoren. Daarnaast kunnen personen uit de risicogroepen gebruik maken van condooms. Die zijn betaalbaar, effectief en beschermen ook tegen andere soa.
Het declareren van yogalessen als psychiatrische behandeling |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe deze ggz-instelling uw yogalessen vergoed krijgt»?1
Door Vitalis worden yoga, massage, meditatie en personal training aangeboden in ambulante vorm onder de zorgactiviteit dagbesteding. Deze activiteiten kwalificeren volgens het Zorginstituut, zoals aangegeven in het artikel van de Volkskrant, als welzijnsactiviteiten. Om die reden vormen deze activiteiten dan ook geen onderdeel van het basispakket. Daarnaast geeft ook de beleidsregel van de NZa duidelijk aan dat welzijnsgerelateerde activiteiten niet mogen worden gedeclareerd onder de zorgactiviteit dagbesteding.
Anders dan het artikel lijkt te suggereren betekent dit dan ook dat yoga en massages niet gedeclareerd en vergoed zullen worden door de zorgverzekeraar.
Het doel van dagbesteding is: «het bevorderen, behouden, of compenseren van de zelfredzaamheid van de patiënt». Door de dagbesteding en het laten deelnemen aan activiteiten wordt structuur aangebracht in de dag van de patiënt. Voor zover sprake is van het bieden van een zinvolle dagbesteding aan patiënten die zijn opgenomen, maakt de dagbesteding onderdeel uit van «verblijf» zoals bedoeld in artikel 2.12 Besluit zorgverzekering (Bzv).
Bij de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beschreven dagbestedingsactiviteiten kan het echter ook gaan om begeleidingsactiviteiten met een geneeskundig doel zonder opname. In dat geval is sprake van «geneeskundige zorg» (artikel 2.4 Bzv), waarvan «verblijf» dus geen onderdeel is. Dit wordt ook wel de ambulante behandeling genoemd.
In de Nadere Regel Gespecialiseerde GGZ van de NZa is aangegeven onder welke voorwaarden dagbesteding wordt vergoed. Dit zijn de volgende:
Daarnaast dient de dagbesteding onder één van de volgende categorieën te vallen: sociaal, activering, educatie, arbeidsmatig en overig. Bij ambulantebehandelingen moet het gaan om begeleidingsactiviteiten met een geneeskundig doel. Dit is volgens het Zorginstituut dagbesteding educatief of arbeidsmatig.
De NZa heeft daarbij ook aangegeven dat een welzijnsactiviteit, waarbij als voorbeeld zang, bingo, uitstapjes worden genoemd, niet onder de dagbesteding vallen en niet worden vergoed.
Zijn yoga, massage, meditatie en personal training bewezen effectieve behandelingen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Het Zorginstituut heeft in 2013 een standpunt ingenomen over Mindfulness bij psychische stoornissen. Mindfulness maakt gebruik van meditatietechnieken. Er is geen bewijs van effectiviteit gevonden voor «Mindfulness» zonder cognitieve therapie-elementen. Mindfulness aangeboden als cursus of training voldoet daarmee niet aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk».
Yoga, massage, andere vormen van meditatie en personal training zijn niet door het Zorginstituut beoordeeld, omdat het om welzijnsactiviteiten gaat die niet onder het basispakket vallen. De effectiviteit van de behandelingen zijn dan ook niet door het Zorginstituut onderzocht.
Hoeveel yogalessen en massages zijn intussen via de genoemde «dagbesteding constructie» vergoed door zorgverzekeraars?
Bij Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) en de NZa is nagegaan of vastgesteld kan worden hoeveel yogalessen en massages zijn vergoed door zorgverzekeraars. De zorgverzekeraar kan alleen nagaan of dagbesteding wordt gedeclareerd, maar het is niet mogelijk om de declaraties naar soort dagbesteding verder te specificeren. Yogalessen en massages zijn dus niet apart herkenbaar in de vergoedingssystematiek. Hierdoor is niet met zekerheid te zeggen of yogalessen en massages via de «dagbesteding constructie» bij zorgverzekeraars zijn gedeclareerd en mogelijk vergoed. Signalen dat dit daadwerkelijk het geval is, zijn niet bekend. ZN en GGZ Nederland geven in hun gezamenlijke reactie (Zorgvisie, 29 mei 20172) op het artikel in de Volkskrant aan dat er door Vitalis tot op heden geen zorg gedeclareerd is.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat Vitalis GGZ op deze wijze zorggeld bewust misbruikt en zich verrijkt over de ruggen van alle premiebetalers? Zo nee, waarom niet?
Dagbesteding wordt alleen vergoed indien voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals deze zijn genoemd in de Nadere Regel Gespecialiseerde GGZ van de NZa. In deze Regel is ook specifiek genoemd dat welzijnsactiviteiten niet onder dagbesteding vallen. Tegelijkertijd heeft het Zorginstituut in zijn rapport «Vaktherapie en dagbesteding in de geneeskundige GGZ» aanbevelingen gedaan om de terminologie/bekostigingsregels in lijn te brengen met de Zvw, zodat de regels omtrent het declareren van dagbesteding worden verbeterd. Deze aanbevelingen betrekt de NZa in de doorontwikkeling van de productstructuur ggz. Hierover heb ik de Tweede Kamer op 26 november 20153 geïnformeerd. De Nza is hiermee aan de slag.
Zoals bij vraag 3 reeds is aangegeven hebben (nog) geen declaraties plaatsgevonden door Vitalis. Het is de taak van de zorgverzekeraar om zorg die niet wordt vergoed uit de basisverzekering, hieruit ook niet te betalen. Om verzekeraars beter toe te rusten om deze controle goed uit te oefenen en daarmee verspilling van premiegelden tegen te gaan, is het wetsvoorstel VTO Wmg opgesteld dat momenteel ter behandeling ligt in de Eerste Kamer.
Bent u bereid per direct de regels aan te passen zodat «samen tv-kijken» en andere welzijnsactiviteiten niet meer gedeclareerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke sancties kunt u Vitalis opleggen en hoe worden dit soort graaiers en zakkenvullers in de zorg voortaan voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de opstelling van verzekeraars bij letselschade verhardt |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat verzekeraars steeds meer letselschadeclaims afwijzen en afwikkeling van dossiers traineren?1
Als iemand slachtoffer wordt van een ongeval en hierbij letselschade oploopt, is dat een ingrijpende gebeurtenis. Ook de opvolgende afwikkeling van de schade kan ingrijpend zijn. Dat is zeker bij zware letsels het geval. Tijdens de afwikkeling wordt het slachtoffer voortdurend geconfronteerd met het ongeval. Een situatie waar hij niet om heeft gevraagd. Het is van groot belang om te voorkomen dat het slachtoffer niet nog een keer slachtoffer wordt, als gevolg van de afwikkeling van de schade.
In de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL; hierna ook: de gedragscode) staan gedragsregels over hoe belangenbehartigers en verzekeraars met slachtoffers moeten omgaan. De gedragscode verplicht hen onder andere om het slachtoffer te informeren, met respect te bejegenen en zijn privacy te eerbiedigen. Ook bepaalt de gedragscode dat verzekeraars binnen drie maanden een standpunt innemen over de aansprakelijkheid en de schade binnen twee jaar trachten af te wikkelen. Zowel behartigers van slachtofferbelangen als verzekeraars zetten zich met gebruikmaking van de gedragscode in om het slachtoffer centraal te stellen.
Als de afwikkeling van letselschadeclaims wordt getraineerd, is dit in strijd met de gedragscode en meer in het algemeen met het ethische uitgangspunt dat menselijk moet worden omgegaan met slachtoffers.
Is de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL) zeer recent nog geëvalueerd? Zo ja, wat waren de uitkomsten van deze evaluatie? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te (laten) doen?
De gedragscode bevat gedragsregels over hoe belangenbehartigers en verzekeraars met slachtoffers moeten omgaan. De gedragscode schrijft onder andere voor het slachtoffer met respect te bejegenen en zijn privacy en zelfbeschikkingsrecht te eerbiedigen. Ook bepaalt de gedragscode dat verzekeraars binnen drie maanden na ontvangst van de aansprakelijkstelling een standpunt innemen over de aansprakelijkheid en de schade binnen twee jaar na de schademelding trachten af te wikkelen.
Het doel van de Letselschaderaad is de afwikkeling van letselschades te verbeteren. Bij de Letselschaderaad zijn verschillende partijen betrokken die werkzaam zijn in de letselschadepraktijk. Het gaat onder meer om belangenbehartigers, verzekeraars, schaderegelaars en -experts. De raad laat driejaarlijks bezoekaudits uitvoeren over de naleving van de gedragscode bij de partijen die zijn opgenomen in het Register Letselschade van de raad. Daarnaast dienen deze partijen jaarlijks een self assessment uit te voeren, waarbij een vragenlijst moet worden ingevuld en verschillende documenten en bewijzen moeten worden overgelegd. Uit het jaarverslag van de Letselschaderaad over 2016 blijkt dat de GBL-bezoekaudits in 2016 met een positieve beoordeling zijn afgesloten. Uit het jaarverslag blijkt verder dat het algehele beeld is dat de partijen in de geest van de gedragscode werken: slachtoffers worden tijdig worden geïnformeerd, en persoonlijk en respectvol bejegend.
Daarnaast blijkt uit een diepteanalyse over de naleving van de gedragscode (november 2016) dat 91% van de schades binnen twee jaar wordt afgewikkeld. Een onafhankelijk instituut verricht deze analyse sinds 2010 in opdracht van het Verbond van Verzekeraars en het Personenschade Instituut van Verzekeraars.
Wat vindt u van het oordeel van een forse meerderheid van de ondervraagde advocaten dat de GBL een tandeloze tijger is?
Verzekeraars zijn via hun lidmaatschap van het Verbond van Verzekeraars verplicht de gedragscode na te leven. Doet een verzekeraar dit niet, dan zijn er verschillende maatregelen mogelijk. Blijkt bijvoorbeeld uit de self assessments of bezoekaudits van de Letselschaderaad dat een verzekeraar zich niet aan de gedragscode houdt, dan wordt zij geschrapt uit het Register Letselschade. Via www.deletselschaderaad.nl/register kunnen slachtoffers, belangenbehartigers en verzekeraars nagaan wie in dit register is ingeschreven. Het register is bedoeld om slachtoffers zekerheid te bieden over de kwaliteit van schadeafwikkeling.
Ook slachtoffers en belangenbehartigers kunnen verschillende acties ondernemen, indien een verzekeraar de gedragscode niet naleeft. Zij kunnen allereerst een klacht indienen bij de verzekeraar zelf. Komen partijen er niet uit, dan kan het slachtoffer een klacht indienen bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid). Via het Verbond van Verzekeraars zijn alle verzekeraars hierbij aangesloten. De geschillenbeslechting door het Kifid leidt in de regel tot een bindende uitspraak.
De Geschillencommissie van het Kifid en de Letselschaderaad kunnen een klacht over een verzekeraar ook doorverwijzen naar de Tuchtraad Financiële Dienstverlening als het gedrag van de verzekeraar zich mogelijk niet verhoudt met de voor verzekeraars geldende gedragsnormen. De Tuchtraad beoordeelt of de verzekeraar zich behoorlijk jegens het slachtoffer heeft gedragen en betrekt daarbij onder meer de gedragscode. De Tuchtraad adviseert het Verbond van Verzekeraars over de sanctie die de verzekeraar kan worden opgelegd. Als sanctie kan worden gedacht aan een waarschuwing of een royement uit het Verbond van Verzekeraars.
Ten slotte is er ook sprake van een sterke sociale controle en een inbedding van de gedragscode in de cultuur van de letselschadepraktijk. Als slachtoffers of belangenbehartigers de Letselschaderaad informeren over een schadeafwikkeling die niet goed verloopt, neemt de raad contact op met de betreffende verzekeraar. Van de raad begrijp ik dat dit er veelal toe leidt dat de afwikkeling wordt vlot getrokken.
Wat is de huidige gemiddelde doorlooptijd van een letselschadedossier in vergelijking met de gemiddelde doorlooptijd voorafgaand aan de invoering van de GBL? Kunt u deze doorlooptijden duiden?
De gedragscode wordt sinds 2006 gehanteerd. Doorlooptijden van schadeafwikkeling van vóór die tijd zijn mij niet bekend.
Uit het meest recente tweejaarlijkse onderzoek dat het Verbond van Verzekeraars en het Personenschade Instituut van Verzekeraars laten uitvoeren blijkt dat 91% van de zaken binnen twee jaar na de schademelding wordt afgerond. Uit dit onderzoek blijkt ook dat discussies over aansprakelijkheid in 5% van de gevallen de reden is voor een langere afwikkeling dan twee jaar. Dat de afronding in andere gevallen lang duurt, heeft veelal te maken met het bepalen van de omvang van de schade. Het gaat dan om moeilijk vast te stellen schades, bijvoorbeeld schade bij jonge kinderen of hersenletsel. In die gevallen kan het beter zijn voor het slachtoffer om de zaak niet snel af te ronden, omdat de schade uiteindelijk anders blijkt te zijn.
Kunt u uitgebreid reageren op de suggesties van de vakvereniging Advocaten voor Slachtoffers van Personenschade (ASP) om de GBL in de wet op te nemen en sancties op te stellen indien deze gedragscode niet wordt nagekomen? Kunt u daarbij de overweging meenemen dat de GBL ooit is opgesteld om een dergelijke wettelijke regeling te voorkomen?
Een oplossing die door partijen zelf overeen wordt gekomen, is de oplossing die op het meeste draagvlak kan rekenen. Het voorkomt een mogelijk lange gerechtelijke procedure en de daarmee gemoeide kosten. Dat de letselschadepraktijk in staat is gebleken om de afwikkeling van letselschade zelf te reguleren met een gedragscode, juich ik dan ook toe. De gedragscode is tot stand gekomen en wordt in stand gehouden door een samenwerking tussen verschillende partijen die werkzaam zijn in de letselschadepraktijk, zowel van de zijde van behartigers van slachtofferbelangen als van de zijde van verzekeraars. Het draagvlak voor de gedragscode is hiermee gegeven. De gedragscode kan zo nodig eenvoudig worden aangepast aan de behoefte van de praktijk. Behalve het opstellen van een set gedragsnormen voorziet de praktijk ook in sanctionering van het niet-naleven van deze normen (zie de beantwoording van de vragen 3 en 9).
Uit het jaarverslag 2016 van de Letselschaderaad blijkt het algehele beeld dat slachtoffers tijdig worden geïnformeerd, en persoonlijk en respectvol worden bejegend. Uit tweejaarlijks onderzoek dat in opdracht van verzekeraars wordt uitgevoerd blijkt dat 91% van de schades binnen de door de gedragscode voorgeschreven twee jaar wordt afgewikkeld. Gelet op het vorenstaande, waaronder de verklaring waarom in een minderheid van de gevallen een heldere uitkomst helaas niet op relatief korte termijn kan worden gerealiseerd, zie ik geen meerwaarde in het wettelijk verankeren van gedragsnormen bij de afwikkeling van letselschade.
De gedragscode heeft overigens de blijvende aandacht van de Letselschaderaad en de daarin vertegenwoordigde partijen. Dat blijkt onder meer uit de GBL-opleidingen en -trainingen die de raad aanbiedt en de grote opkomst bij de viering van het tienjarig bestaan van de gedragscode tijdens de Raadsdag van de raad op 17 november 2016. Dit neemt niet weg dat ik het onderzoek van 1Vandaag onder de aandacht breng bij de Letselschaderaad.
In hoeverre hebben verzekeraars volgens u een transparante en eenduidige wijze waarop zij letselschadeclaims behandelen?
Verzekeraars hebben zich gecommitteerd aan de gedragscode. De gedragscode biedt verzekeraars handvatten voor de inrichting van hun werkprocessen en de beoordeling van de kwaliteit van schadeafwikkeling. Zo dienen verzekeraars binnen drie maanden na ontvangst van de aansprakelijkstelling een standpunt in te nemen over de aansprakelijkheid en moeten zij proberen de schade binnen twee jaar na de schademelding af te wikkelen. Als dit niet lukt, dient de verzekeraar na te gaan wat de oorzaak hiervan is. De verzekeraar moet open en duidelijk zijn over acties om de afwikkeling verder te brengen. De voornoemde tweejaarlijkse diepteanalyse van de gedragscode die het Verbond van Verzekeraars en het Personenschade Instituut van Verzekeraars laten uitvoeren bevat ook best practices en verbeterpunten voor verzekeraars, zodat zij kunnen zien hoe en waar zij de schadeafwikkeling kunnen bespoedigen.
Verzekeraars hebben werkprocessen zoveel mogelijk gereguleerd en geüniformeerd. Daarbij zetten zij zich in om de balans te houden tussen een zo voortvarend mogelijke afwikkeling, mede aan de hand van gereguleerde processen, en het bieden van maatwerk aan het individuele slachtoffer.
Klopt het dat bij bijvoorbeeld Achmea het letselschadeslachtoffer via een schaderegelaar van deze verzekeraar met een commissie moet onderhandelen over zijn zaak, waardoor de behandeling onnodig wordt gefrustreerd? Wat is uw oordeel hierover?
Navraag bij het Verbond van Verzekeraars leert dat individuele schaderegelaars in de praktijk handelen op basis van een mandaat van een verzekeraar ten behoeve van de afwikkeling van schades. Mocht dit mandaat bijvoorbeeld door onvoorziene omstandigheden niet toereikend zijn om een schade af te wikkelen, dan kan dit voor de schaderegelaar aanleiding zijn om intern bij de verzekeraar nader overleg te voeren. Het mandaat moet dan immers worden aangepast. Dit is de gebruikelijke werkwijze.
In hoeverre ontvangt De Letselschade Raad nog subsidie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie waarmee deze kan blijven zorgdragen voor goed overleg tussen verschillende betrokkenen?
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft van 2007 tot en met 2016 een subsidie verstrekt aan de Letselschaderaad. Deze subsidie werd verstrekt voor de kosten van de raad om de gedragscode vorm te geven, te implementeren en de naleving ervan te bevorderen. De raad is hierin geslaagd en ontvangt thans geen subsidie meer. De kosten die de raad na 2016 voor de gedragscode maakt, worden gedragen door de raad zelf.
Hoe wordt er op dit moment op toegezien dat de GBL correct wordt nagekomen? Wat kunnen slachtoffers, advocaten en verzekeraars ondernemen als zij van oordeel zijn dat dit onvoldoende gebeurt? Welke rol speelt De Letselschade Raad hierbij of kan deze hierbij spelen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met het Verbond van Verzekeraars, de advocatuur en andere belangenbehartigers om tafel te gaan hierover en de uitkomsten hiervan aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u wel ondernemen?
Zie antwoord vraag 5.
Geeft deze problematiek aanleiding het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen (Kamerstukken 34 257) aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De kwaliteit van dienstverlening door rechtsbijstandverzekeraars |
|
Judith Swinkels (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van TROS-Radar over de kwaliteit van de dienstverlening door rechtsbijstandverzekeraars van 5 december 2016 waarin wordt gesignaleerd dat de problemen zoals geconstateerd in het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) over de kwaliteit van de dienstverlening door advocaten en rechtsbijstandverzekeraars uit 2012, nog steeds niet zijn opgelost?1
Ja.
Herinnert u zich de brief van de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven van 4 mei 2012 waarin hij aangeeft dat de bevindingen van bovengenoemd WODC-rapport worden meegenomen in de voorbereidingen voor de stelselherziening gefinancierde rechtsbijstand? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen sindsdien zijn gezet om de in het WODC-rapport geconstateerde knelpunten, waaronder met name het ontbreken van een onafhankelijke klachteninstantie, op te lossen?
Ja, ik herinner mij de brief en eerdere Kamervragen.
Naar aanleiding van de betreffende beantwoording van Kamervragen uit 2010 zijn gesprekken gevoerd tussen rechtsbijstandsverzekeraars en het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid). Deze gesprekken hebben er uiteindelijk toe geleid dat het Kifid sinds eind 2011 ook klachten behandelt over de uitvoering van rechtsbijstandverzekeringen en dat in het thans geldende Reglement Geschillencommissie financiële dienstverlening (Kifid), Bemiddeling en (bindend) advies in artikel 2 een uitbreiding van de reikwijdte is opgenomen:
...
Verzekerden die klachten hebben over de dienstverlening van een rechtsbijstandsverzekeraar kunnen zich derhalve wenden tot Kifid. Uitspraken van Kifid ten aanzien van klachten over de inhoud van de door rechtsbijstandsverzekeraars verleende rechtsbijstand zijn terug te vinden op de website van Kifid.
In opdracht van het Ministerie van Financiën is het Kifid recentelijk geëvalueerd.3 Wat betreft de onafhankelijkheid wordt in de evaluatie aangegeven dat er diverse voorzieningen zijn getroffen om te voorkomen dat de sector onwenselijke invloed kan uitoefenen op de beoordelingen door en de werkzaamheden van het Kifid. Het beeld van de onderzoekers op grond van een analyse van deze voorzieningen en de gevoerde gesprekken is dat de gecreëerde voorzieningen bijdragen aan de door de gesprekspartners ervaren onafhankelijkheid en het voorkomen van ongewenste invloed op het functioneren van het Kifid. De vaste Kamercommissie Financiën heeft vragen gesteld over deze evaluatie die binnenkort zullen worden beantwoord.
Voor de overige stappen die zijn gezet, verwijs ik u naar hetgeen in antwoord 4 en 5 is uiteengezet.
Herinnert u zich ook eerdere vragen uit 2010 waarop u antwoordde dat er in ons land geen klachteninstantie bestaat die klachten behandelt over de inhoud van de door rechtsbijstandverzekeraars verleende rechtsbijstand, dat ook in die vorm van geschillenbeslechting moet worden voorzien en dat de Minister van Financiën hierover in gesprek zou gaan met de sector en het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en de Kamer nader zou informeren?2 Zo ja, heeft dit gesprek plaatsgevonden en wat heeft dit opgeleverd voor de behandeling van klachten van verzekerden? Indien dit gesprek niet heeft plaatsgevonden wat zijn daarvan de redenen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van oordeel dat met inmiddels 3,2 miljoen polishouders in Nederland, wettelijke eisen voor de dienstverlening door rechtsbijstandverzekeraars, zoals bijvoorbeeld in Duitsland en Frankrijk, in Nederland niet nodig zijn?3 Zo nee, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo ja, hoe is dit geregeld in Frankrijk en Duitsland en hoe verhoudt zich dat tot de situatie in Nederland?
Rechtsbijstandsverzekeraars dienen zich te houden aan de wettelijke eisen die gelden voor alle (schade)verzekeraars, neergelegd in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Zo zal een rechtsbijstandsverzekeraar bijvoorbeeld over een algemene klachtenprocedure moeten beschikken om klachten van de verzekerde te behandelen (artikel 4:17 Wft). Voorts is artikel 4:68 Wft specifiek toegespitst op rechtsbijstandsverzekeraars en regelt dat rechtsbijstandsverzekeraars een geschillenprocedure moeten inrichten waar een verzekerde gebruik van kan maken bij een meningsverschil over de manier waarop een zaak moet worden aangepakt.
Voorts bestaan er naast de wettelijke eisen de volgende (zelfregulerings)mechanismen om de kwaliteit van de dienstverlening door rechtsbijstandsverzekeraars te waarborgen.
In 2014 is de Kwaliteitscode Rechtsbijstand aangepast en verbeterd.5 De Kwaliteitscode Rechtsbijstand maakt duidelijk waar een verzekerde op kan rekenen als hij een beroep doet op zijn rechtsbijstandsverzekering en is bindend voor alle rechtsbijstandsverzekeraars aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars. In de code is vastgelegd welke verplichtingen een rechtsbijstandsverzekeraar heeft tegenover zijn klant en wat een klant minimaal mag verwachten als die een zaak aanbrengt bij zijn rechtsbijstandsverzekeraars. Ook kan de verzekerde een beroep op een Geschillenregeling doen. De Geschillenregeling is een instrument om klanten ervan te verzekeren dat zij een door de rechtsbijstandsverzekeraar ingenomen juridisch inhoudelijk standpunt door een externe partij kan laten toetsen.
De Stichting toetsing verzekeraars toetst of de leden van het Verbond van Verzekeraars zich aan de Kwaliteitscode houden.6 Voorts kan een verzekerde terecht bij de Tuchtraad Financiële Dienstverlening. De Tuchtraad oordeelt over de naleving van gedragsregels, waaronder alle aspecten van de Kwaliteitscode.
Tenslotte staat de gang naar de rechter open.
Naast de Kwaliteitscode Rechtsbijstand bestaat er het Keurmerk Klantgericht Verzekeren waarbij de Stichting toetsing verzekeraars periodiek controleert of de aangesloten rechtsbijstandsverzekeraars voldoen aan de gestelde eisen betreffende de kwaliteit van dienstverlening en klantgerichtheid.7
Voor advocaten in loondienst van rechtsbijstandsverzekeraars is verder ook de regelgeving van de Nederlandse Orde van Advocaten van toepassing, zoals de gedragsregels en de verordening op de advocatuur. Controle hierop vindt plaats door middel van toezicht en tuchtrecht, waarbij sinds 2015 het college van toezicht het systeemtoezicht uitoefenen op het toezicht van de lokale dekens.
Zoals uit het vorenstaande – en hetgeen in antwoord 2 en 3 is uiteengezet – blijkt, hebben zich sinds het uitbrengen van het door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) opgestelde rapport over de kwaliteit van de dienstverlening door advocaten en rechtsbijstandsverzekeraars in 2012 een aantal nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. De kwaliteit van rechtsbijstand en de tevredenheid van de rechtzoekende is recentelijk wederom door het WODC onderzocht.8 Op basis van het kwaliteitsoordeel van professionals en de tevredenheid van klanten stelt het WODC als bevinding dat de kwaliteit van rechtsbijstand in zijn algemeenheid gemiddeld positief is en dat rechtsbijstandsverzekeraars als meest bekwaam worden beoordeeld.
Gelet op het voorgaande, alsmede hetgeen in antwoord 2 en 3 is uiteengezet, ben ik van oordeel dat er geen aanleiding is om de huidige kwaliteitsborging ten aanzien van de dienstverlening door rechtsbijstandsverzekeraars anders in te richten. Ik acht het thans dan ook niet geboden om de situatie in Nederland met de situatie in Frankrijk en Duitsland te vergelijken. Voorts zie ik geen reden het toezicht op de rechtsbijstandsverzekeraars onder te brengen bij het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Welke mogelijkheden ziet u om het toezicht op de rechtsbijstandverzekeraars onder te brengen bij het Directoraat-Generaal Rechtsbijstand van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dat daarvoor ook de benodigde expertise bezit?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van het Massar-DAS arrest van het Europese Hof van Justitie van 7 april 2016 waarin is geoordeeld dat de lidstaten een regeling voor rechtsbijstandverzekeringen mogen vaststellen die in bepaalde gevallen beperkingen stelt aan de vergoeding van de kosten van de door de verzekerde zelf gekozen advocaat?4 Hoe verhoudt die uitspraak zich tot de regeling in Nederland waarbij niet de wetgever maar de rechtsbijstandverzekeraars zelf zodanige beperkingen opleggen waarmee de rechtsbijstandverzekeraars invloed hebben op de vrije advocatenkeuze van de verzekerden?
Ja.
Uit een eerder arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, het DAS/Sneller-arrest van 7 november 2013 (C-442/12), volgt dat een rechtsbijstandsverzekeraars beperkingen kan stellen aan de kosten die worden vergoed voor de inschakeling van een rechtshulpverlener door de verzekerde. De vrijheid van advocatenkeuze mag echter niet door de beperking van de te vergoeden kosten illusoir worden gemaakt. Of dit het geval is kan door de rechter worden beoordeeld.
Het inzichtelijk maken van de bij zorgverzekeraars gedeclareerde zorg in relatie tot de zorguitgaven |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) terecht heeft geweigerd DIS-gegevens over gedeclareerde zorgproducten per zorgaanbieder openbaar te maken?1
De uitspraak betekent dat de NZa naar het oordeel van de rechter het specifieke verzoek van Open State Foundation om informatie openbaar te maken over gedeclareerde zorgproducten per zorgaanbieder uit het DIS terecht heeft geweigerd, omdat zij anders de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob) zou hebben overtreden. De NZa mag op basis van de Wob geen bedrijfs- en fabricagegegevens verstrekken die vertrouwelijk zijn meegedeeld ten behoeve van de uitvoering van haar wettelijke taken.
De uitspraak over DIS-gegevens over gedeclareerde zorgproducten per zorgaanbieder doet niets af aan het belang om voor patiënten en verzekerden inzicht in de ziekenhuistarieven te vergroten. Zie hierover mijn brief aan uw Kamer van 3 november 2016, waarin ik toelicht dat ik de NZa heb gevraagd daartoe een traject voor te bereiden.2
Wat zegt het naar uw mening over de transparantie van het huidige zorgstelsel wanneer zelfs de prijs wordt aangemerkt als «bedrijfs- en fabricagegegeven» en daarmee als vertrouwelijke bedrijfsinformatie?
De Afdeling rechtspraak van de Raad van State is van oordeel dat in dit geval, gelet op de samenhang van de prijs van een DBC-zorgproduct met de andere verzochte gegevens, ook de prijs als een bedrijfs- en fabricagegegeven moet worden aangemerkt.
Mijn transparantiebeleid is erop gericht dat patiënten en verzekerden bij het kiezen van een behandeling effectief inzicht hebben in alle informatie die voor hen van belang is op het gebied van zowel de kwaliteit als de prijs van zorg. Er is in de afgelopen jaren belangrijke vooruitgang geboekt, maar verbetering is nog steeds nodig. Ik heb op het gebied van prijstransparantie de NZa verzocht een traject voor te bereiden op basis waarvan burgers inzicht krijgen in de zorgtarieven van een ziekenhuis, kliniek, of andere aanbieder, en de NZa heeft dit ook toegezegd. De NZa heeft naar aanleiding van de uitspraak aangegeven voor transparantie te zijn van prijzen, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg.3 Ook geeft de NZa aan in 2017 serieuze stappen te zullen zetten om hier samen met alle betrokken partijen aan te werken.
Wat vindt u ervan dat informatie over betaalbare en toegankelijke zorg en die daarmee het algemeen belang dient, niet opvraagbaar is middels de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) omdat deze wordt aangemerkt als vertrouwelijke bedrijfsinformatie?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn, aangezien de Afdeling van oordeel is dat zorgaanbieders informatie vertrouwelijk hebben meegedeeld, ook de twee zorgverzekeraars en de ziekenhuisgroep die onlangs tarieven hebben bekend gemaakt, strafbaar?
De uitspraak van de Afdeling gaat over openbaarmaking van gegevens in het kader van de Wob. De Wob is alleen van toepassing op bestuursorganen en niet op zorgaanbieders en verzekeraars (behalve op academische ziekenhuizen).
Hoe verhoudt de uitspraak van de Afdeling zich tot de door ook u gewenste transparantie over ziekenhuistarieven? Staat deze uitspraak het verder inzicht geven in die tarieven in de weg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitspraak staat niet in de weg aan mijn wens om voor patiënten en verzekerden te komen tot inzicht in de tarieven die zorgaanbieders hanteren. De NZa heeft aangegeven hiertoe in 2017 serieuze stappen te zullen zetten. Aanpassing van wetgeving is niet aan de orde. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Betekent de uitspraak van de Afdeling dat u de wetgeving die het openbaar maken van ziekenhuistarieven en/of DIS-gegevens in de weg staat, gaat aanpassen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Toont de uitspraak van de Afdeling aan dat transparantie op gespannen voet staat met marktwerking in de zorg waarbij de concurrentiepositie en vertrouwelijke bedrijfsinformatie prevaleert boven het algemeen belang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de uitspraak toont enkel aan dat de NZa bij de openbaarmaking van gegevens waarover zij op grond van specifieke bestuursrechtelijke bevoegdheden beschikt zich dient te houden aan de Wob en dat de i.c. bedrijfs- en fabricagegegevens, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid, i.c. de NZa, zijn meegedeeld, niet openbaar worden gemaakt.
Is het openbaar maken van DIS-gegevens indien deze niet herleidbaar zijn naar individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars volgens deze uitspraak van de Afdeling ook in strijd met de Wet openbaarheid bestuur (Wob)?
De Afdeling heeft zich in deze uitspraak niet uitgelaten over niet tot individuele zorgaanbieders of verzekeraars te herleiden DIS-gegevens. Voor een algemeen inzicht in de kosten per behandeling of per aandoening publiceert de NZa dergelijke prijsinformatie op opendisdata.nl, zoals vermeld in de Kamerbrieven van 10 augustus 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3405) en 27 oktober 2015 (Kamerstuk 29 248, nr. 289).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Open State Foundation dat de uitspraak van de Afdeling aantoont dat de wet inmiddels door de realiteit is ingehaald aangezien burgers, zorgverzekeraars en zorginstellingen zelf inzicht in de zorgkosten moeten regelen?2
Zoals ik in mijn brief van 3 november 2016 aan uw Kamer heb toegelicht, is mijn transparantiebeleid erop gericht dat patiënten en verzekerden effectief inzicht hebben in alle informatie die van belang is bij het kiezen van een behandeling. Dat vergt naast inzicht in kwaliteit ook inzicht in de tarieven die zorgaanbieders hanteren.5 Het is bijvoorbeeld voor patiënten zeer relevant om te weten welke financiële gevolgen een behandeling voor hen heeft. Daarom heb ik de NZa gevraagd om een gestructureerd traject te ontwerpen voor een stapsgewijze openbaarmaking van alle prijsgegevens in de curatieve zorg. De NZa bereidt dit nu voor en heeft aangegeven in 2017 serieuze stappen te zullen zetten.
Wat is voorts uw reactie op de volgende opmerking van de Open State Foundation: «De afgelopen jaren hebben we gezien dat de Nederlandse Zorgautoriteit geen millimeter beweegt naar transparantie»?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat verzekeraars WAO- en WIA-verzekeringen niet door laten lopen tot de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen over verzekeraars die niet alle verzekerde polissen door laten lopen tot aan de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd?1
Ja.
Deelt u de mening dat verzekeraars hun verantwoordelijkheid moeten nemen en de uitkering van de polissen moeten doorschuiven naar de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd, zodat mensen niet tussen de oude en de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd gekort gaan worden op hun uitkering van het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen)?
Voor de beantwoording van deze vragen moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de wettelijke uitkeringen en de niet-wettelijke aanvullende verzekeringen.
Voor de wettelijke uitkeringen op grond van de WIA en de WAO geldt dat alle werknemers waarvan UWV heeft vastgesteld dat zij recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, een uitkering moeten ontvangen. Dat geldt ook voor zieke of (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemers van werkgevers die als eigenrisicodrager bij een private verzekeraar verzekerd zijn of waren. Er kan geen sprake van zijn van dat mensen gekort worden op een wettelijke uitkering waarvan het recht (door UWV) is vastgesteld. Op dit moment heb ik geen signalen dat dit het geval is.
In aanvulling op de wettelijke uitkeringen bieden private verzekeraars ook niet-wettelijke, aanvullende verzekeringen aan. Zo bestaan er verzekeringen die bovenop de wettelijke WGA-verzekering een extra inkomenswaarborg bieden. Verzekeraars stellen deze producten zelf samen en bepalen zelf de polisvoorwaarden, waaronder de looptijd. Verzekeraars dragen dan ook zelf de verantwoordelijkheid voor deze producten. Uiteraard vind ik het wenselijk dat verzekeraars zorgen dat er – ook ten aanzien van deze private producten – duidelijkheid is over de looptijd en aansluiting bij de AOW-leeftijd.
Wat zijn de resultaten van het toegezegde gesprek met het Verbond van Verzekeraars om tot een oplossing te komen voor al die mensen die hun polissen niet kunnen verlengen tot aan de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd? Heeft dit gesprek geleid tot het gewenste resultaat? Zo nee, welke (mogelijke) vervolgstappen heeft u nog in petto om wel te komen tot het gewenste resultaat?
Ik constateer dat verzekeraars hun wettelijke producten hebben aangepast, zodat deze doorlopen tot een AOW-leeftijd van 67 jaar (in 2021) en naar 67 jaar en drie maanden (in 2022).
Voor de niet-wettelijke producten constateer ik – zoals ik ook in de eerdere beantwoording heb aangegeven – dat verzekeraars hun verzekerden hebben geïnformeerd over de mogelijkheid om de eindleeftijd te laten aansluiten op de nieuwe AOW-leeftijd van 67 jaar (per 2021) en de kosten daarvan. Uit mijn contacten met verzekeraars begrijp ik dat zij aan de slag zijn om ook deze en eventuele verdere verhogingen te verwerken voor de niet-wettelijke uitkeringen. Verzekeraars moeten de kosten van de verhoging van de AOW-leeftijd in beeld hebben en beleid ontwikkelen om hun verzekeringsproducten op een goede manier aan te laten sluiten bij de aan de actuele levensverwachting gekoppelde AOW-leeftijd.
In hoeverre bent u bekend met het (nieuwe) signaal dat ook verzekeraar Achmea WAO- en WIA-polissen niet wil doorschuiven naar de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is voor al die mensen die nu in een WAO- of WIA-uitkering zitten en door de polisuitkering van de verzekeraar vanaf hun 65ste tot aan de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd gekort gaan worden op hun WAO- en WIA-uitkering van het UWV? Bent u bereid om ook Achmea te wijzen op hun verantwoordelijkheid?
Ik heb contact gezocht met Achmea. Uit dat contact blijkt dat ook Achmea de verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar per 2021 voor de wettelijke en niet-wettelijke uitkeringen reeds heeft verwerkt. De wettelijke uitkeringen sluiten reeds aan bij de AOW-leeftijd van 67 jaar en drie maanden (2022). Voor de niet-wettelijke uitkeringen geeft Achmea aan nog aan de slag te zijn met beleidsontwikkeling met betrekking tot de verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar en drie maanden per 2022 en eventuele verdere verhoging van de AOW-leeftijd naar aanleiding van verhoging van de levensverwachting.
In hoeverre ziet u een rol voor het UWV weggelegd om een polisuitkering van een verzekeraar niet te zien als inkomen bij de berekening van de UWV-uitkering tussen 65 jaar en de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd? Zijn hier mogelijkheden in denkbaar? Zo nee, waarom niet?
UWV ziet niet-wettelijke uitkeringen van private verzekeraars die bedoeld zijn als aanvulling op de WIA-uitkering (de zogenaamde hiaat-uitkeringen) niet als inkomen dat verrekend moet worden met de wettelijke uitkering.
Het inzichtelijk maken van de bij zorgverzekeraars gedeclareerde zorg in relatie tot de zorguitgaven |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat transparantie over de gedeclareerde zorg zich moet beperken tot behandelingen tot een hoogte van het maximaal eigen risico? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn transparantiebeleid is erop gericht dat patiënten en verzekerden bij het kiezen van een behandeling effectief inzicht hebben in alle informatie die voor hen van belang is op het gebied van zowel de kwaliteit als de prijs van zorg.1 Dat gaat niet alleen om de tarieven onder het maximaal eigen risico. Inzicht in het tarief anders dan het maximaal eigen risico is ook van belang voor patiënten die zorg willen ontvangen van zorgaanbieders die door hun zorgverzekeraar niet zijn gecontracteerd (voor de desbetreffende behandeling) en uit onderzoek blijkt dat veel consumenten informatie willen over de kosten van zorg, ongeacht of deze zelf moeten worden betaald.2 Daarnaast kan vergroting van de prijstransparantie voor ziekenhuizen een belangrijke impuls geven om meer te werken op basis van daadwerkelijke kostprijzen En kan het een impuls geven aan ziekenhuizen om de verschillen in het tarief te verklaren en zo meer inzicht te geven in de kwaliteit van zorg.
Inzicht in gedeclareerde zorg heeft op geaggregeerd niveau een belangrijke meerwaarde om ontwikkelingen in de zorguitgaven te kunnen volgen, onder meer met het oog op de controlerende taak van uw Kamer.
Bent u van mening dat transparantie over gedeclareerde zorg uitsluitend voor patiënten en verzekerden van belang is? Of erkent u dat dit ook voor bijvoorbeeld de Kamer van belang is om haar controlerende taak te kunnen vervullen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat indien de door aanbieders gedeclareerde zorg wordt afgetrokken van de zorguitgaven, het resterende bedrag kan worden aangemerkt als uitvoeringskosten van de zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze som kan niet zo worden gemaakt. De zorguitgaven (binnen de Zorgverzekeringswet) behorende tot het Budgettair Kader Zorg (BKZ) worden bepaald door het totaal van de door zorgaanbieders bij verzekeraars gedeclareerde zorg. De uitvoeringskosten van de zorgverzekeraars behoren niet tot de zorguitgaven die onder het BKZ vallen. Uitvoeringskosten financieren zorgverzekeraars vanuit hun premie. Zorgverzekeraars houden dus bij de premiestelling rekening met de verwachte uitvoeringskosten die het komende jaar moeten worden gedekt.
Inzicht in gedeclareerde zorg heeft op geaggregeerd niveau een belangrijke meerwaarde, bijvoorbeeld om ontwikkelingen in de zorguitgaven te kunnen volgen.
Vindt u ook dat transparantie over de gedeclareerde zorg daarom van belang is om te kunnen oordelen over de efficiëntie van de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom vindt u dit als systeemverantwoordelijke niet interessant om te weten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het openbaar maken van data uit het landelijk Diagnose Informatiesysteem (DIS-data) indien deze niet herleidbaar zijn naar individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars volgens de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ook in strijd met de Wet openbaarheid bestuur (Wob)?
Het openbaar maken van data uit DIS die, ook in combinatie met al beschikbare data, niet herleidbaar is naar patiënten, verzekerden, individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars is niet in strijd met de Wob.
Kan het openbaar maken van DIS-data indien deze niet herleidbaar zijn naar individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars rekenen op bezwaren van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)?
Indien de DIS-informatie daadwerkelijk niet herleidbaar is tot individuele zorgaanbieders of zorgverzekeraars, en ook niet tot individuele patiënten of verzekerden, zal openbaarmaking in beginsel niet tot bezwaren van de ACM leiden. Belangrijke aandachtspunten voor de ACM hierbij zijn dat de data geanonimiseerd en geaggregeerd zijn en dat hun herkomst ook in combinatie met andere gegevens niet reconstrueerbaar is.
Bent u bereid de NZa opdracht te geven om geanonimiseerde DIS-data openbaar te maken zodat op macroniveau inzage in de gedeclareerde zorg, zorguitgaven en uitvoeringskosten gegeven kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de NZa gevraagd om een gestructureerd traject te ontwerpen voor een stapsgewijze openbaarmaking van alle prijsgegevens in de curatieve zorg.3 Daarnaast geeft de NZa via marktscans, via rapportages over de uitvoering van de ziektekostenverzekeringen en via «openDISdata.nl» inzicht in de gedeclareerde zorg, zorguitgaven en de uitvoeringskosten. Daarbij speelt ook mee dat DIS-data enkel informatie bevat over DBC’s en dus geen compleet beeld geeft van bijvoorbeeld de totale zorguitgaven. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 3 en 4 heb aangegeven, zijn cijfers over gedeclareerde zorg niet informatief voor de uitvoeringskosten van zorgverzekeraars.
In aanvulling op het voorgaande wijs ik op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het openbaar maken op naam van de zorgaanbieder van DIS-gegevens.4 De Afdeling heeft bepaald dat de NZa terecht heeft besloten om de ziekenhuisprijzen niet zonder toestemming van de aanbieders openbaar te maken. Dat is in strijd met de Wet Openbaarheid van Bestuur. De NZa geeft in haar persreactie aan blij te zijn met deze duidelijke uitspraak omdat deze haar zorgvuldig handelen onderschrijft, maar benadrukt tegelijkertijd het belang van transparantie: de NZa is voor goede keuze-informatie voor de burger, dus voor transparantie van prijzen, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. De NZa kondigt aan in komend jaar serieuze stappen te zetten om hier samen met alle betrokken partijen aan te werken.
Hoeveel is er sinds de invoering van het huidige stelsel in 2006 jaarlijks gedeclareerd door zorgaanbieders bij verzekeraars? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht geven en hier tevens de jaarlijkse zorguitgaven over diezelfde periode opnemen?
In onderstaande tabel zijn de totale zorguitgaven van 2006 tot en met 2015 weergegeven. Deze corresponderen met de declaraties van zorgaanbieders bij verzekeraars voor zorg uit hoofde van de basisverzekering, met uitzondering van de beschikbaarheidsbijdragen. Die behoren wel tot de zorguitgaven maar worden niet gedeclareerd door zorgaanbieders bij verzekeraars.
2006
2007
2008
2009
20101
2011
2012
2013
2014
2015
Brutouitgaven
(x 1 miljoen)
25.293
26.077
31.465
33.756
35.474
35.983
36.672
39.210
39.384
42.735
Exclusief de eenmalige stimuleringsimpuls voor de bouw uit het aanvullend coalitieakkoord Balkenende IV (€ 160 mln. voor de Zvw) die niet aan het BKZ is toegerekend.
Kunt u zich nog uw volgende antwoord herinneren: «Ik zie niet direct waarom transparantie en inzicht in prijzen die prijzen zullen opdrijven»?1
Ja.
Bent u bekend met de pleitnota van de NZa inzake het aangetekende beroep van de Open State Foundation dat momenteel in behandeling is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State?2
Ja.
Hoe verhoudt uw antwoord zich tot hetgeen wat de NZa stelt, namelijk dat «prijstransparantie onder omstandigheden ook juist kan leiden tot hogere tarieven»? Ziet u inmiddels wel in hoe het openbaar maken van tarieven kan leiden tot juist stijgende zorgkosten?
De NZa is een zelfstandig bestuursorgaan en heeft hierover een eigen onafhankelijk oordeel.
Over de effecten van prijstransparantie, waaronder op de hoogte van de ziekenhuistarieven, ben ik uitgebreid ingegaan in mijn brief aan uw kamer van 3 november jl. over prijstransparantie in de ziekenhuiszorg.7
De uitzending van De Monitor van 27 november 2016 betreffende zorgverlener Monte Christo |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van De Monitor van 27 november 2016?
Ja.
Deelt u de mening dat Monte Christo als zorgverlener nooit jongeren mag aanzetten tot fraude om tot een hogere indicatie te komen, om op die wijze meer budget te ontvangen?
Ik vind dat een zorgaanbieder cliënten nooit mag aanzetten tot fraude. De zorg die Wlz-cliënten nodig hebben is zwaar en complex, omdat sprake is van permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Daarom is er een onafhankelijke en objectieve beoordeling van de zorgbehoefte door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), met persoonlijk contact. Op basis van verkregen informatie van de cliënt en beroepsbeoefenaren (zoals de huisarts) voert het CIZ de indicatiestelling uit. Dit gebeurt op basis van uniforme en objectieve criteria. Hiertoe gebruikt het CIZ een afwegingskader dat is gebaseerd op de wettelijke toegangscriteria.
Bij cliënten met een behoefte aan maatschappelijk ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is het de wettelijke taak van de gemeente om zorgvuldig onderzoek te doen naar de persoonlijke omstandigheden en de ondersteuningsvraag. De gemeente beoordeelt daarbij ook of de cliënt zelf, op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of met behulp van een algemene voorziening in de ondersteuning kan voorzien. Een cliënt heeft daarbij de mogelijkheid om zelf een ondersteuningsplan op te stellen. Uiteindelijk is het echter aan de gemeente om te bepalen of een cliënt aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. Deze voorziening kan de cliënt, mits hij voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen.
Zijn er bij u, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), dan wel het zorgkantoor meer klachten over Monte Christo binnengekomen?
De zorgkantoren en de IGZ hebben op dit moment geen extra klachten of meldingen ontvangen. De zorgkantoren voeren momenteel onderzoek uit. Vanuit de IGZ loopt een toezichttraject bij Monte Christo, omdat de instelling tijdens een eerder inspectiebezoek niet voldeed aan de gestelde kwaliteitscriteria.
Hoe voorkomt u dat kwetsbare jongeren door het handelen van zorgverleners als Monte Christo de zorg wordt onthouden die ze nodig hebben?
Voorop staat dat een cliënt de zorg moet ontvangen die hij nodig heeft, ongeacht of het gaat om zorg in natura of via een pgb. Het pgb is een instrument waarmee mensen hun eigen zorg kunnen inkopen. Dit geeft mensen meer vrijheid om de zorg naar eigen inzicht in hun leven in te passen, maar brengt ook verantwoordelijkheden met zich mee. Om kwalitatief goede zorg in te kunnen kopen en de gedeclareerde zorg te kunnen verantwoorden, is dan ook van groot belang dat de budgethouder de regie kan voeren over de zorg.
In de Wet langdurige zorg (Wlz) toetst het zorgkantoor de eigen regie van een budgethouder tijdens het verplichte bewustekeuzegesprek. Daar wordt ook het budgetplan besproken en voorlichting over het pgb-beheer gegeven. Hiernaast is de gewaarborgde hulp geïntroduceerd, die voor sommige zorgprofielen zelfs verplicht is gesteld. Ook gemeenten toetsen vooraf tijdens het keukentafelgesprek of een cliënt regie kan voeren over het pgb en of de kwaliteit van de ondersteuning naar het oordeel van het college voldoende is geborgd.
Vervolgens kunnen zorgkantoren en gemeenten controleren of het pgb rechtmatig wordt besteed, bijvoorbeeld via huisbezoeken. Bij vermoedens van onrechtmatigheden of fraude kunnen zorgkantoren en gemeenten desgewenst extra controles uitvoeren of een fraudeonderzoek starten. Als er fraude wordt geconstateerd, kunnen zij maatregelen treffen (bijvoorbeeld het beëindigen van het pgb, waarbij het pgb wordt omgezet in natura zorg).
Herkent u het beeld dat zorgverzekeraar Menzis naar aanleiding van deze casus schetst dat het nu te makkelijk zou zijn om PGB-zorgverlener te worden, en er niet hard genoeg opgetreden kan worden tegen instellingen die onvoldoende functioneren?1
Er kan opgetreden worden tegen pgb-zorgverleners. Een pgb-zorgaanbieder dient net als andere zorgaanbieders te voldoen aan de eisen in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De IGZ bezoekt nieuwe zorginstellingen, ook instellingen van pgb-gefinancierde zorg, binnen vier weken tot zes maanden na de aanvang van de zorgverlening om te toetsen of de kwaliteit van de zorg op orde is. Als een zorgaanbieder van pgb-gefinancierde zorg niet voldoet aan de eisen in de Wkkgz, kan de IGZ haar handhavinginstrumentarium inzetten, inclusief het bevel tot sluiting.
Voor de mogelijkheden van zorgkantoren en gemeenten om rechtmatigheidscontroles en (fraude)onderzoeken uit te voeren verwijs ik naar het antwoord op 4.
Voor snelle en effectieve afhandeling van signalen van fraude is bij de NZa op 1 november 2016 het Informatie Knooppunt Zorgfaude (IKZ) van start gegaan. Het IKZ is een nieuw samenwerkingsverband van de toezichthouders en opsporingsdiensten in de zorg. Hierdoor hopen we zorgfraude eerder op te sporen, zodat de partijen hier gezamenlijk effectief, en ieder vanuit zijn eigen rol, tegen kunnen optreden. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de IGZ te vragen een diepgravend onderzoek te doen naar zowel de zorgkwaliteit van Monte Christo, als naar misbruik dan wel fraude van PGB-middelen? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer rapporteren over de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet? Welke extra signalen heeft u nodig om dit onderzoek wel te laten verrichten door de IGZ?
Er loopt vanuit de IGZ een toezichttraject bij Monte Christo, omdat de instelling tijdens een eerder inspectiebezoek niet voldeed aan de gestelde kwaliteitscriteria. Aangezien dit onderzoek nog loopt kan ik daarover op dit moment geen verdere mededelingen doen.
De IGZ doet zelf geen onderzoek naar fraude. Wanneer de IGZ tijdens haar toezicht vermoedens van fraude tegenkomt, legt zij deze signalen in eerste instantie voor in het IKZ (zie mijn antwoord op vraag 5). Daarnaast kan de IGZ, afhankelijk van de ernst van de signalen, besluiten om direct aangifte te doen bij de politie of direct contact op te nemen met het Openbaar ministerie (OM).
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 zijn zorgkantoren inmiddels een onderzoek gestart naar de vermoedens van fraude door Monte Christo. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kunnen de zorgkantoren besluiten om maatregelen te treffen tegen deze zorgaanbieder. Zorgverzekeraars en zorgkantoren maken de resultaten van (fraude)onderzoeken nooit openbaar, zowel vanwege de privacy van de betrokkenen als om te voorkomen dat gevoelige informatie over de werkwijze van fraudeurs naar buiten komt.
Reclame van zorgverzekeraars die zich via direct mailings richt op mensen met een hoog inkomen of opleidingsniveau |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Promovendum (onderdeel van VGZ) via zogenaamde «direct mailings» hoger opgeleiden aanschrijft om hen op te roepen over te stappen? Wat is hierop uw reactie?1
VGZ is de achterliggende risicodrager van Promovendum, die als assurantietussenpersoon via een volmacht verzekeringen aanbiedt.
Zorgverzekeraars mogen binnen de kaders van de wet hun marketingstrategie bepalen. Verzekeraars zijn gebonden aan een acceptatieplicht voor de basisverzekering. De zorgverzekering van Promovendum moet dus voor iedereen toegankelijk zijn, ook voor lager opgeleiden. Eerdere ophef heeft ervoor gezorgd dat Promovendum sinds 2014 in haar communicatie de oorspronkelijke doelgroep «hoger opgeleiden» weglaat. Daarnaast staat op de website van Promovendum vermeld dat iedereen welkom is voor een zorgverzekering.
Als onderdeel van haar toezichtstaak ten aanzien van de Zorgverzekeringswet (Zvw) houdt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ook toezicht op het overstapseizoen. Ik zal haar daarom vragen om expliciet en nader aandacht te besteden aan de werkwijze van Promovendum en hoe deze zich verhoudt tot de indirecte risicoselectie.
Wat vindt u ervan dat al uw woorden en waarschuwingen ten spijt, Promovendum doelbewust doorgaat met zich te richten op hoger opgeleiden omdat deze groep in de regel minder gebruik maakt van zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Promovendum aan de adressen komt via het bedrijf EDM dat gespecialiseerd is in datakwaliteit en doelgroepbereik? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ heeft mij laten weten dat Promovendum inderdaad haar data verrijkt met gegevens van het bedrijf EDM.
Wat waren de selectiecriteria die Promovendum aan EDM heeft meegegeven om tot deze doelgroep te komen? Waren inkomen of opleidingsniveau hiervan onderdeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is bedrijfsvertrouwelijke informatie die ik niet in bezit heb.
Hoeveel mensen hebben de brief ontvangen van Promovendum en hoeveel zorggeld heeft deze mailing in totaal gekost?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat Promovendum, indien zij zich aantoonbaar richt op de doelgroep met een hoog inkomen of opleidingsniveau, zich schuldig maakt aan risicoselectie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Promovendum hanteert gerichte mailings onder hoger opgeleiden. Dit kan leiden tot een specifieke verzekerdenpopulatie. Andere labels van VGZ hanteren andere communicatiekanalen waarmee weer andere groepen verzekerden worden bereikt. Recent onderzoek van de NZa wijst uit dat concerns streven naar een verzekerdenportefeuille die in zijn totaliteit een representatieve afspiegeling van de Nederlandse bevolking vormt (Kamerstuk 29 689, nr. 769). Hierbij is op concernniveau vaak sprake van een herallocatie van middelen: zorgverzekeraars zetten een deel van hun winstgevende polissen in om premiestijgingen van verliesgevende polissen te beperken. Dit vind ik gewenst, omdat het bijdraagt aan de solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt.
Zoals bij antwoord 2 reeds vermeld, houdt de NZa toezicht op het overstapseizoen. Ik zal haar daarom vragen om expliciet en nader aandacht te besteden aan de werkwijze van Promovendum en hoe deze zich verhoudt tot de indirecte risicoselectie.
Bent u eindelijk bereid toe te geven dat deze vorm van risicoselectie doelbewust gebeurt of staat u nog steeds achter uw uitspraak «er is dus geen sprake van doelbewust sturen»?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet het verzekerdenbestand van Promovendum er eigenlijk uit? Zijn mensen met een hoog inkomen of opleidingsniveau bij hen oververtegenwoordigd?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er nog meer zorgverzekeraars die zich schuldig maken aan reclame direct gericht op lucratieve doelgroepen, zoals direct mailings via de post of per e-mail? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen?
Er is geen overzicht voorhanden van de zorgverzekeraars die gerichte mailings hanteren. Omdat gerichte mailings niet verboden zijn, zie ik hier ook geen noodzaak toe.
Wanneer komen er concrete maatregelen tegen deze vormen van risicoselectie?
Het hanteren van gerichte mailings is niet verboden. Dit zou pas het geval zijn indien de acceptatieplicht of het verbod op premiedifferentiatie worden overtreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Zoals reeds toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van 9 november jl. zal ik de NZa verder vragen in haar eerstvolgende onderzoek naar de inhoud van reclame-uitingen van zorgverzekeraars mee te nemen of – en zo ja, hoeveel – aandacht er is voor de kwaliteit van de zorg, samen beslissen en de service van de zorg.
Et bericht “Patiënt de dupe van beperkende voorwaarden zorgverzekeraars” |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de conclusies uit het onderzoek van de Consumentenbond en de zorgverlenersorganisatie VvAA, waaruit blijkt dat ruim driekwart van de zorgverleners die met zorgverzekeraars contracten sluiten door beperkende voorwaarden van zorgverzekeraars steeds vaker niet de behandeling kunnen geven die zij als professionals nodig achten?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat patiënten door zorgaanbieders worden geweerd vanwege een conflict over geld met zorgverzekeraars? Bent u het ermee eens dat hierdoor het conflict over de rug van patiënten wordt uitgevochten, en dat dit altijd moet worden voorkomen? Welke oplossingen ziet u voor deze problematiek?
Ja. De oplossing is dat tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders wordt afgesproken dat meningsverschillen niet ten koste gaan van de patiënt.
Heeft u ook de signalen van fysiotherapeuten ontvangen, waarmee ze aangeven dat zij in sommige gevallen graag eerder zorg zouden willen verlenen, om bijvoorbeeld een dure en belastende behandeling in het ziekenhuis te voorkomen, maar dat dit gezien het pakket niet mogelijk is? Wat vindt u ervan dat fysiotherapeuten laten weten dat zij soms minder behandelingen kunnen geven dan ze zelf denken dat nodig is door beperking opgelegd door zorgverzekeraars?
Ja, daarom heb ik het Zorginstituut een advies gevraagd over het pakket.
Op basis van de zorgvraag van de patiënt is het aan de professional om te beoordelen of er een behandeling moet worden ingezet en hoeveel behandelingen hij of zij nodig acht. Ik vind het van belang dat daarbij de beroepsrichtlijnen en standaarden het uitgangspunt zijn. Een fysiotherapeut moet een patiënt niet langer of korter behandelen dan medisch noodzakelijk is.
Deelt u de mening dat bij de financiering van zorg de medische noodzaak, meerwaarde en kwaliteit van zorg moet meewegen in plaats van slechts het kostenplaatje?
Ja. Een en ander is ook afhankelijk van de positie van de patiënt. Bijvoorbeeld een patiënt die niet aanvullend is verzekerd, zal zelf bepalen hoe lang hij zijn behandeling wil financieren. Van een patiënt die aanvullend is verzekerd zal de behandeling geheel of gedeeltelijk (afhankelijk van zijn verzekering) worden vergoed.
Wat is uw reactie op het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, namelijk dat er «geheime beperkende afspraken» zijn tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars? Kunt u zich het onbegrip van verzekerden hierover voorstellen? Wat is uw reactie op het feit dat mensen kennelijk niet kunnen vertrouwen op de aanbiedingen die zorgverzekeraars hen doen? Wat is uw reactie op het voorbeeld van de door de zorgverzekeraar aangeboden dertig extra fysiotherapiebehandelingen voor de verzekerde, terwijl zorgverleners hier de helft niet van kunnen verlenen vanwege het contract met deze zorgverzekeraars?
Zorgverzekeraars zijn verplicht verzekerden te informeren over eventuele beperkingen die voortkomen uit contractuele afspraken met zorgaanbieders. De NZa houdt toezicht of verzekeraars zich hieraan houden.
Een verzekerde heeft indien er een medische noodzaak is, recht op het aantal behandelingen dat in de polisvoorwaarden van de aanvullende verzekering vermeld staat. Dit moet niet worden verward met de totale aanvullende verzekering. Wanneer een patiënt is uitbehandeld voordat het maximale aantal behandelingen is bereikt waar hij/zij volgens de polisvoorwaarden recht op heeft, dan is het evident dat de behandeling stopt.
In essentie gaat de discussie hierover. De zogenoemde behandelindex die wordt gehanteerd bij de zorginkoop is steen des aanstoots van de behandelaren. Het gebruik van deze behandelindex wordt momenteel besproken in het overleg dat ik met de paramedische beroepsgroep, de zorgverzekeraars en de patiëntenverenigingen voer.
Bent u bereid het onderzoek van de Consumentenbond en de VvAA aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) door te geven, zodat deze als onafhankelijke scheidsrechter kan acteren, en eventueel kan ingrijpen indien de patiënt benadeeld wordt? Zo ja, op welke termijn acht u dit mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoeksverslag van de Consumentenbond en de VvAA is openbaar.
De NZa neemt signalen van zorgaanbieders en zorgverzekeraars over het verloop van het contracteerproces serieus en houdt toezicht op de randvoorwaarden waarbinnen onderhandelingen in het veld plaatsvinden. Indien noodzakelijk kan de NZa handhavingsmaatregelen inzetten.
Bent u het ermee eens dat voor een verzekerde duidelijk moet zijn welke zorg hij krijgt, op het moment dat iemand een polis bij een verzekeraar kiest?
Zorgverzekeraars zijn op grond van de regelgeving van de NZa (TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) verplicht om duidelijkheid te bieden over wat een polis inhoudt. Dat geldt ook voor afspraken die zij maken met een zorgaanbieder als deze afspraken mogelijk consequenties hebben voor de verzekerde. Zorgverzekeraars dienen op de website per soort zorgaanbieder een overzicht te presenteren van welke afspraken gemaakt zijn en welke mogelijke consequenties dit voor de verzekerde kan hebben. De medische noodzaak is leidend. Daarover gaat de discussie. Niet zozeer over het totaal aantal behandelingen. De inkoop met behulp van de zogenoemde behandelindex is onderwerp van gesprek. Zie ook antwoord 5.
Indien de onderhandelingen nog niet zijn afgerond moet de zorgverzekeraar aan de verzekerde melden hoe zij hiermee omgaan. De NZa houdt toezicht op de informatieverstrekking van de zorgverzekeraars.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars dit jaar opnieuw niet in staat zijn gebleken niet alle contracten af te sluiten vóór 19 november 2016? Wat is hiervan de oorzaak? Hoe kan het volgend jaar worden voorkomen?
Er bestaat geen verplichting om alle contracten af te sluiten voor 19 november. Er is sprake van contracteervrijheid en ook na 19 november kunnen contracten worden afgesloten. Dat is juist belangrijk omdat een zorgverzekeraar altijd moet voldoen aan de zorgplicht. Daarvoor moet hij te allen tijde kunnen (bij)contracteren.
De partners in het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg hebben in maart van dit jaar bestuurlijke afspraken gemaakt over het verloop van het contracteringsproces en de communicatie hierover naar patiënten en verzekerden2. Binnenkort zal de NZa de monitor over het contracteerproces MSZ 2017 uitbrengen. Ik zal deze aan uw Kamer toesturen en dan verder ingaan op het contracteerproces 2017. Ook zijn er in de afgelopen periode veel inspanningen gedaan om het contracteerproces in de eerste lijn te verbeteren3. Ik vind vooral een goede communicatie naar de verzekerde van belang en dat eventuele meningsverschillen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars niet over de rug van de patiënt worden uitgespeeld. Ik vind dat de eerste indrukken een aanzienlijke verbetering laten zien ten opzichte van vorig jaar.
Hoe kan in deze situatie toch worden bereikt dat verzekerden volledig geïnformeerd worden over de verschillende verzekeringen en pakketten, en de inhoud en voorwaarden hiervan?
Zie antwoord vraag 7.
Op welk aanbod mag de verzekerde vertrouwen, aangezien deze nu wel kan kiezen voor een polis, maar nog niet alle contracten met zorgaanbieders zijn gesloten? Hoe gaat u verzekerden hierover informeren?
Zie antwoord vraag 7.
De te hoge buffers van zorgverzekeraars |
|
Teun van Dijck (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Bange Buffers»?1
Wij hebben kennis genomen van dit bericht. Wij plaatsen enkele kanttekeningen bij het bericht die wij in de beantwoording van de overige vragen hebben verwerkt.
Bent u het eens met de stelling dat de richtlijnen van Brussel absurd zijn voor de Nederlandse zorgverzekeraars? Zo ja, wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals het FD-artikel ook stelt, bestaat er in Solvabiliteit II een uitzondering die toegesneden is op het Nederlandse zorgstelsel. De risicomitigerende werking van het vereveningssysteem wordt op deze wijze meegenomen in de berekening van de solvabiliteitseis voor zorgverzekeraars. Die eis valt voor Nederlandse zorgverzekeraars die de basisverzekering uitvoeren ongeveer 40% lager uit dan vergelijkbare solvabiliteitseisen voor andere (Europese) zorgverzekeraars. Solvabiliteit II houdt dus al specifiek rekening met de bijzondere Nederlandse situatie.
Is het de taak van De Nederlandsche Bank (DNB) om te voorkomen dat zorgverzekeraars failliet gaan?
Kerntaken van DNB zijn het bewaken van de soliditeit van financiële instellingen en het verzorgen van een stabiel financieel stelsel. Het voorkomen van faillissementen is geen expliciete taak van DNB. Niettemin is het toezicht erop gericht om op een vroeg moment in te kunnen grijpen bij instellingen die in problemen (dreigen te) raken om zo de kans op een daadwerkelijk faillissement zo klein mogelijk te houden.
Hoe groot acht u de kans dat een zorgverzekeraar failliet kan gaan?
De richtlijn Solvabiliteit II is zo gekalibreerd dat de kans op een faillissement gelijk is aan 0,5% per jaar, oftewel eens per 200 jaar.
Wat zijn de gevolgen voor verzekerden mocht een zorgverzekeraar failliet gaan?
Mocht een zorgverzekeraar failliet gaan, dan zullen verzekerden een nieuwe zorgverzekeraar zoeken en een nieuwe zorgverzekering afsluiten. Vanwege de acceptatieplicht kunnen verzekerden overal terecht.
Voor natura-verzekerden heeft het faillissement geen financiële consequenties. De zorg is immers in natura geleverd. Verzekerden met een naturapolis betalen niet direct aan de zorgaanbieder.
Anders kan dit liggen wanneer verzekerden recht hebben op een vergoeding voor hun zorgkosten door de zorgverzekeraar (restitutie). Wanneer zij zelf een rekening aan een zorgaanbieder hebben betaald en deze vanwege het faillissement niet meer (volledig) kunnen claimen bij hun zorgverzekeraar, zouden zij financieel nadeel kunnen ondervinden. Daarom voorziet artikel 31 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) erin dat dergelijke vorderingen van de verzekerde op de failliete zorgverzekeraar worden betaald door het Zorginstituut. De claim op de zorgverzekeraar wordt dan overgenomen door het Zorginstituut.
Wanneer de verzekerde de premie vooraf op jaarbasis heeft betaald en de zorgverzekeraar gaat bijvoorbeeld halverwege het jaar failliet, dan dient hij zich voor het ten onrechte betaalde gedeelte van de premie bij de curator te melden. Deze claim valt niet onder artikel 31 Zvw aangezien het geen zorgkosten zijn. Dit geldt zowel voor natura- als restitutieverzekerden.
Verzekeraars houden buffers aan om de kans op faillissement, en daarmee onzekerheden voor verzekerden, te beperken.
Vindt u het noodzakelijk dat de zorgverzekeraars hogere buffers aanhouden dan Brussel vereist? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe wordt dit dan voorkomen?
Om continu te kunnen voldoen aan de solvabiliteitseis uit Solvency II zullen zorgverzekeraars zelf een door hen veilig geachte marge aanhouden boven de 100%. Het aanhouden van een veiligheidsmarge is verstandig aangezien zorgverzekeraars zo in staat zijn om tegenvallers in (geraamde) premieopbrengsten of zorgkosten op te vangen zonder dat zij premies direct moeten verhogen om weer aan de solvabiliteitseis te voldoen. Elke zorgverzekeraar bepaalt zelf welke marge zij boven de minimaal vereiste solvabiliteit wil hanteren. DNB stuurt op het wettelijk kader, 100%, en stelt geen algemene voorschriften rondom de veiligheidsmarge2.
Deelt u de mening dat de overbuffers bij zorgverzekeraars neerkomen op diefstal van het premiegeld van burgers? Zo ja, hoe krijgen de burgers het geld weer terug? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven achten wij het aanhouden van een door de zorgverzekeraar zelf vastgestelde veiligheidsmarge boven de minimale solvabiliteitseis verstandig beleid. Dit is ook in het belang van de verzekerden. Wij gaan ervan uit dat de overige solvabiliteit wordt teruggegeven aan verzekerden via een lagere vaststelling van de premie. Het tempo waarin zorgverzekeraars hun solvabiliteit afbouwen, is een keuze van zorgverzekeraars zelf.
Bent u bereid een hogere korting voor de Nederlandse zorgverzekeraars te bedingen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals wij in het antwoord op vraag 2 aangeven, houdt Solvabiliteit II reeds rekening met de specifieke situatie op de Nederlandse zorgverzekeringsmarkt.
De onterechte suggestie dat de fysiotherapie van mensen in de aanvullende verzekering vergoed is |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat mensen met een dure aanvullende verzekering denken dat fysiotherapie (maar ook andere paramedische zorg) vergoed is, terwijl de zorgverzekeraar bij de fysiotherapeut afdwingt dat deze korter behandelt dan het aantal vergoede behandelingen?1
Op basis van de zorgvraag van de patiënt is het aan de professional om te oordelen of fysiotherapie de in te zetten behandeling is en hoeveel behandelingen hij of zij nodig acht. Ik vind het van belang dat fysiotherapeuten hierin de beroepsrichtlijnen en standaarden volgen. Het (door)ontwikkelen van de richtlijnen en indicatoren vraagt daarbij nog aandacht. Ik ben dan ook blij met het initiatief van het KNGF om in overleg met zorgverzekeraars, Zorgverzekeraars Nederland en de Patiëntenfederatie Nederland een gezamenlijke opdracht te geven aan een onafhankelijke organisatie om gericht onderzoek te doen naar een objectieve indicator voor mogelijke afwijkingen in kwaliteit of doelmatigheid.
Erkent u dat het niets te maken heeft met wat mensen nodig hebben, maar puur met geld te maken heeft dat fysiotherapeuten worden gedwongen korter te behandelen dan de patiënt nodig heeft? Zo neen, op welke wetenschappelijke basis is de behandelindex gebaseerd? Zo ja, is dit een overtreding van de zorgplicht van de zorgverzekeraar?
Zoals ik ook in de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven is het aan de professional om samen met de patiënt te oordelen over het aantal benodigde behandelingen.
De behandelindex is een cijfermatig gewogen weergave van de door de fysiotherapeut ingediende declaraties. Het is een maatstaf voor praktijkvariatie. Een behandelindex van 100 betekent dat een praktijk verzekerden gemiddeld even vaak behandelt als het gemiddelde van andere praktijken in Nederland. Een behandelindex van 90 betekent dat een praktijk gemiddeld 10% minder behandelingen geeft. Een behandelindex van 200 betekent dat een praktijk gemiddeld verzekerden twee keer meer behandelt dan andere praktijken.
Zoals ik op 3 november jl. bij de beantwoording van de eerdere Kamervragen over de contractering fysiotherapie heb aangegeven wordt de behandelindex door de zorgverzekeraars naar eigen zeggen primair gebruikt als spiegelinformatie, om zorgaanbieders inzicht te geven in hoe de door hen geleverde en gedeclareerde zorg zich verhoudt tot het gemiddelde in de sector. Deze week heb ik aanvullende informatie gevraagd en daaruit blijkt dat enkele zorgverzekeraars in bijzondere gevallen aan de behandelindex ook consequenties verbinden voor het contract of het tarief. Dat is geen automatisme en gebeurt pas als de aanbieder niet kan onderbouwen waarom hij (substantieel) meer behandelt dan gemiddeld, daar geen verandering in te zien is na een gesprek en de aanbieder ook geen inhoudelijke onderbouwing kan geven voor het aantal behandelingen.
Erkent u tevens dat de behandelindex de relatie tussen behandelaar en patiënt ernstig onder druk zet? Welk een voordeel heeft dit volgens u?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de klacht van de Nederlandse Patiëntenfederatie dat patiënten moeten wisselen van fysiotherapeut, terwijl ze nog niet klaar zijn met de benodigde behandeling, omdat hun vertrouwde fysiotherapeut bij verder behandelen financieel gestraft wordt?
Het kan niet zo zijn dat een zorgverlener uit financiële motieven een noodzakelijke behandeling stopzet. Ik begrijp van de Patiëntenfederatie Nederland dat zij een beperkt aantal signalen heeft ontvangen. Zij gaat via een meldactie onderzoeken wat de ervaringen van patiënten zijn met betrekking tot de behandelindex/duur van de behandelingen en wisselingen van behandelaars verzamelen. De resultaten worden eind van dit jaar verwacht. Verzekeraars hebben aangegeven dat zij de samenwerking niet onderbreken omdat dat niet in het belang is van de verzekerden. Patiënten worden volgens de verzekeraars dus niet gedwongen om halverwege het jaar naar een andere zorgaanbieder over te stappen. Het is goed dat de Patiëntenfederatie inventariseert of dit gebeurt.
Op welke wijze draagt het gebruik van de behandelindex bij aan transparantere zorg, en minder bureaucratie?
De behandelindex geeft inzicht in praktijkvariatie en geeft zorgaanbieders inzicht in hoe de door hen geleverde en gedeclareerde zorg zich verhoudt tot het gemiddelde in de sector. De behandelindex wordt gebaseerd op declaraties die fysiotherapeuten toch al indienen. Er lijkt dus geen sprake van extra administratieve lasten.
Zoals ik op 3 november jl. bij de beantwoording van de eerdere Kamervragen over de contractering fysiotherapie heb aangegeven heb ik op 25 oktober met alle partijen de stand van zaken besproken en afspraken gemaakt om het proces van de werkgroepen van «het roer gaat om» – waaronder de werkgroep Paramedie – te versnellen. De betrokken partijen werken momenteel verder aan de implementatie van deze resultaten en aan nieuwe oplossingen voor knelpunten. Op korte termijn, namelijk op 15 november, overleg ik verder met hen hoe gezamenlijk op korte termijn tot merkbaar minder regeldruk in de paramedische zorg te komen. Daarbij zal ik ook het gebruik van de behandelindex aan de orde stellen.
Bent u bereid in te grijpen en de behandelindex te verbieden als basis voor zorginkoop?
Zie antwoord vraag 2.