Het niet vergoeden van het middel Orkambi voor een patiënt met cystic fibrosis |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat ondanks ondersteuning van artsen, onderzoekers, wetenschappelijke publicaties en een arrest van het Hoge Raad de zorgverzekeraar weigert het middel Orkambi te vergoeden?1
Wat vindt u ervan dat de geschillencommissie van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ), ondanks een arrest van de Hoge Raad, volhoudt dat de patiënt geen recht heeft op het middel?
Hoe is het mogelijk dat de geschillencommissie van de SKGZ het ontbreken van wetenschappelijk bewijs voor de werkzaamheid gebruikt als basis om vergoeding van het middel niet te verplichten, terwijl in het arrest van de Hoge Raad dit bewijs ook ontbrak en toch gesteld werd dat de patiënt recht op vergoeding had?
Hoe kan het dat hier geen precedentwerking gold en de SKGZ het arrest naast zich neer kan leggen?
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraar geen experts heeft aangedragen en zich beklaagt over de objectiviteit van de longarts die stelt dat de patiënt wel degelijk baat heeft bij Orkambi?
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraar suggereert dat de patiënt en de arts onderdeel zijn van de lobby voor het peperdure medicijn?
Het geneesmiddel lumacaftor/ivacaftor (Orkambi) mag thans uit hoofde van de zorgverzekering vergoed worden voor cystische fibrose (CF) patiënten van twee jaar of ouder die homozygoot zijn voor de F508del-mutatie in het CFTR-gen (Regeling zorgverzekering, bijlage 2, onderdeel 114). De vergoeding is beperkt tot deze groep patiënten omdat de werking van Orkambi alleen bij hen volgens de geldende regels is bewezen. De opname van Orkambi in het basispakket en de voorwaarden voor vergoeding zijn gestoeld op onafhankelijke advisering van het Zorginstituut Nederland. Ik vind deze onafhankelijke advisering door het Zorginstituut belangrijk en ook de Tweede Kamer heeft dit bevestigd.2
De zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor een rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet en de zorgverzekering. Indien een verzekerde het niet eens is met een beslissing over vergoeding van zijn zorgverzekeraar, kan hij/zij zich wenden tot de onafhankelijke SKGZ of de civiele rechter.
In dit geval heeft de verzekerde, die niet homozygoot is voor de F508del-mutatie, het geschil met zijn zorgverzekeraar over de vergoeding van Orkambi aanhangig gemaakt bij de SKGZ. De zorgverzekeraar had vergoeding afgewezen. De SKGZ heeft over dit geschil op 23 maart 2020 een advies uitgebracht dat voor beide partijen bindend is. In dit advies geeft de SKGZ aan dat de zorgverzekeraar terecht heeft gehandeld met de afwijzing van de vergoeding van Orkambi en dat de patiënt niet voor vergoeding van het geneesmiddel in aanmerking komt.
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraar krantenartikelen aanvoert als bewijs en dus niet aan haar eigen eis van wetenschappelijke literatuur voor onderbouwing voldoet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke conclusies trekt u in meer algemene zin uit deze casus indien u de analyse van de patiënt deelt? Komen dan andere patiënten in vergelijkbare omstandigheden ook in aanmerking als bij hen individueel de werking van Orkambi is aangetoond?
Het is niet aan mij om in individuele gevallen een oordeel te vellen over de beslissing van een zorgverzekeraar en over de procedure en de uitspraak van de SKGZ, met inbegrip van de standpunten die daarbij zijn ingenomen door partijen.
Ik hecht veel waarde aan het principe in de Zorgverzekeringswet dat alleen zorg die op populatieniveau bewezen effectief is, wordt vergoed via het basispakket van de zorgverzekering. Het oordeel van het Zorginstituut is daarbij leidend. Verder is het van belang dat, indien blijkt dat er inderdaad nieuwe indicaties of omstandigheden zijn waarvoor Orkambi voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk, een procedure voor opname in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) kan worden gestart. Hiermee kan immers vergoeding voor patiënten geregeld worden die tot dan toe niet in aanmerking kwamen voor vergoeding. Ik vind het van belang om te melden dat sinds de initiële opname in het basispakket in 2017 de indicatie waarvoor Orkambi uit hoofde van de zorgverzekering wordt vergoed reeds tweemaal is uitgebreid (Stcrt. 2017, 65346, Stcrt. 2018, 25340 en Stcrt. 2019). Door deze uitbreiding is het geneesmiddel Orkambi voor een grotere groep patiënten beschikbaar geworden.
Het afschaffen van de collectiviteitskorting |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De collectiviteitskorting op zorgverzekeringen verdwijnt. Hoe raakt dat zieken met een smalle beurs»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Bent u zich ervan bewust dat met het verdwijnen van de collectiviteitskorting ook de zogenaamde «gemeentepolis» verdwijnt?
Afschaffing van de collectiviteitskorting hoeft niet te betekenen dat de gemeentepolis verdwijnt. Het blijft voor gemeenten en zorgverzekeraars mogelijk om een gemeentepolis overeen te komen, waarbij de gemeente een premiebijdrage kan verstrekken en de zorgverzekeraar een premiekorting op de aanvullende verzekering.
Ik heb besloten de collectiviteitskorting op de basisverzekering af te schaffen, omdat deze korting gefinancierd wordt via een opslag op de premie en niet op basis van een besparing op de zorguitgaven, zoals de Zvw bedoeld heeft. De premie wordt eerst verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommigen terug te geven alsof het een korting is. Aangezien ook voor de gemeentepolis geldt dat de collectiviteitskorting vaak niet gelegitimeerd wordt op basis van (zorg)inhoudelijke afspraken, zal de mogelijkheid tot een collectiviteitskorting ook voor gemeentepolissen afgeschaft worden.
Overigens is de collectiviteitskorting voor gemeentepolissen momenteel al relatief laag. Bij circa een kwart van de gemeentepolissen bedraagt de collectiviteitskorting zelfs al 0 procent. Terwijl de collectiviteitskorting voor deelnemers aan een gemeentepolis laag of zelfs nihil is, worden zij wel geconfronteerd met een premieopslag om de (hogere) collectiviteitskorting van anderen (zoals studenten) mee te financieren. Na de afschaffing van de collectiviteitskorting zullen zij niet langer geconfronteerd worden met deze premieopslag. Afschaffing van de collectiviteitskorting hoeft daarom voor mensen die nu een gemeentepolis hebben, zeker niet te leiden tot een premieverhoging.
Bent u het ermee eens dat een gemeentepolis een efficiënt middel kan zijn waarmee mensen die moeten rondkomen van een minimuminkomen tegen ziektekosten kunnen worden verzekerd, tegen een voor hen aanvaardbare prijs?
De gemeentepolis is één van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten om afspraken te maken over bijvoorbeeld armoede, schulden en het tegengaan van ongewenste zorgmijding. Het is echter niet per definitie de beste oplossing voor iedereen. Op 12 oktober jl. heb ik de volgende twee onderzoeken naar uw Kamer gestuurd:3 onderzoek van Zorgweb naar de feiten rondom de gemeentepolis en4 onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar de maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars kunnen nemen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen tegen te gaan (zie Kamerstuk 29 689, nummer 1081). Het onderzoek van Zorgweb laat zien dat tegenover de uitgebreide dekking van de gemeentepolis een hoge premie staat. Hoewel gemeenten een premiebijdrage verstrekken, bedraagt de maandelijks premie bij de uitgebreide variant gemiddeld circa 150 euro per maand.5 Het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut besteedt aandacht aan andere maatregelen die gemeenten kunnen inzetten om tot financieel maatwerk voor kwetsbare groepen te komen. Zo kunnen gemeenten ook kiezen voor de inzet van de Voorzieningenwijzer of Poliswijzer, waarbij verzekerden geholpen worden bij het kiezen van de best passende zorgverzekering. Daarbij helpt de Voorzieningenwijzer mensen bij het benutten van andere voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en de bijzondere bijstand. Dit kan eventuele financiële drempels die zij ervaren verminderen. Later dit jaar zal ik een digitale conferentie organiseren waarin deze inzichten onder de aandacht gebracht worden van gemeenten.
Het vroegtijdig opsporen van beginnende schuldenproblematiek is ook belangrijk voor het voorkomen van ongewenste zorgmijding. Binnen de brede schuldenaanpak van de Staatssecretaris van SZW wordt er gewerkt aan vroegsignalering van (dreigende) problematische schulden. Op basis van de gewijzigde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening mogen gemeenten met ingang van 1 januari 2021 gegevens ontvangen van zorgverzekeraars, woningcorporaties en nutsbedrijven over beginnende betalingsachterstanden (zonder toestemming van de burger). Daarnaast investeren VWS en SZW in goede samenwerking tussen de zorgsector en schuldhulpverlening. Mensen melden zich soms eerder bij de huisarts met gezondheidsproblemen die het gevolg zijn van geldzorgen, dan bij de gemeente. Om die reden willen VWS en SZW huisartsenpraktijken ondersteunen in het herkennen van geldzorgen bij patiënten, het voeren van het gesprek over geldzorgen met patiënten en het waar nodig warm overdragen aan hulpinstanties. Op termijn voorkomt dit onnodige herhaalbezoeken en doorverwijzingen naar zorgspecialisten.
Voor een uitgebreide reactie op het CPB-onderzoek naar de gemeentepolis wijs ik u op de antwoorden van toenmalig Minister Bruins op uw Kamervragen van 19 augustus 2019 (zie Kamerstuk 2019D32738). Bij deze antwoorden wordt onder andere aangegeven dat gemeenten dienen te bepalen met welke instrumenten zij hun inwoners met een laag inkomen het beste ondersteunen. Dit kan een gemeentepolis zijn, maar ook een ander instrument.
Bent u zich bewust van het risico dat het verdwijnen van de gemeentepolis kan leiden tot hogere ziektekosten en meer schulden voor de hiervoor bedoelde mensen, en dat zij als gevolg daarvan mogelijk zorg zullen gaan mijden? Vindt u dat een gewenst effect van het onverkort schrappen van de collectiviteitskorting?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het rapport dat vorig jaar door het CPB over de gemeentepolis is uitgebracht2, waarbij op de hierboven genoemde negatieve effecten wordt gewezen en er eveneens een aantal oplossingen voor het voorkómen van die effecten wordt aangedragen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid bij het schrappen van de collectiviteitskorting een uitzondering te maken voor de gemeentepolis?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met zorgverzekeraars en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om de tafel te gaan om te borgen dat de gemeentepolis ook in de toekomst kan worden aangeboden, en daar eveneens het in vraag vijf benoemde rapport bij te betrekken?
Het is aan gemeenten en zorgverzekeraars om desgewenst tot een collectieve zorgpolis te komen. Het afsluiten van een collectieve zorgpolis voor gemeenten is geen doel op zich.
Het bericht ‘Restitutieverzekering onder druk’ |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Restitutieverzekering onder druk»?1
Op basis van de Zorgverzekeringswet hebben zorgverzekeraars zorgplicht jegens hun verzekerden. Deze zorgplicht kan op twee manieren worden vormgegeven: (1) de verzekerde heeft recht op zorg (naturapolis) of (2) de verzekerde heeft recht op vergoeding van de kosten van de zorg (restitutiepolis). Het is aan de verzekeraars een van beide of beide soorten polissen aan te bieden dan wel een combinatie hiervan. Sinds 2016 is het aantal polissen geleidelijk afgenomen, van 61 in 2016 naar 55 in 2020. Het aantal restitutiepolissen daalde van 24 in 2016 naar 17 in 2020. Ruim 18% van de verzekerden heeft in 2020 een restitutiepolis2. Dit beeld is al sinds 2017 vrijwel gelijk.
In het artikel wordt gewezen op de sterk stijgende zorgkosten in de ggz en de thuiszorg, als oorzaak voor het besluit om de vergoedingen voor deze zorgkosten bij niet-gecontracteerde zorgaanbieders te beperken. Het is aan de zorgverzekeraar om dergelijke keuzes te maken. In bepaalde gevallen is het ook begrijpelijk als zorgverzekeraars een dergelijke keuze maken, bijvoorbeeld als de verhouding tussen de vergoeding voor gecontracteerde en niet-gecontracteerde zorg onevenredig groot wordt. Zorgverzekeraars hebben immers de taak om het evenwicht te bewaren tussen kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg.
Daarnaast wordt gewezen op de werking van de risicoverevening; voor een reactie daarop verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Betekent het onder druk staan van de restitutiepolis dat zorgverzekeraars al aan het voorsorteren zijn op het door u aangekondigde wetsvoorstel over het bevorderen van zorgcontractering, waarmee de vrije zorgverlenerskeuze wordt ingeperkt?
Ik heb geen aanwijzingen waaruit zou blijken dat zorgverzekeraars aan het voorsorteren zijn op het wetsvoorstel bevorderen van zorgcontractering.
Overigens bestrijd ik dat het wetsvoorstel de vrije zorgverlenerskeuze inperkt. In Nederland is iedere verzekerde vrij om de hulpverlener te kiezen die hij of zij wenst. Ik vind het belangrijk dat patiënten voldoende keuze hebben uit kwalitatief goede hulpverleners. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht; dat betekent dat zij voor een naturapolis voldoende zorgaanbieders moeten contracteren zodat iedere verzekerde tijdig de zorg kan krijgen die hij nodig heeft. Verzekerden kunnen dan kiezen uit de gecontracteerde zorgaanbieders. Verzekerden hebben ook het recht om te kiezen voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. De hoogte van de vergoeding hangt dan af van de polis waar de verzekerde voor gekozen heeft. Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden goed informeren over welke zorgaanbieder wel en niet is gecontracteerd en wat daarvan de consequenties zijn. Verzekerden kunnen dan een zorgverzekering kiezen die het beste aansluit bij hun wensen voor wat betreft de keuze en het aanbod van zorgaanbieders en de premie.
Wat is uw reactie op de stelling dat met het verdwijnen van restitutiepolissen steeds meer grote zorgverleners gecontracteerd zullen worden en daarmee de ongewenste situatie ontstaat dat overwegend grotere zorgaanbieders overblijven, hetgeen de keuzevrijheid en pluriformiteit ernstig in het gedrang brengt voor zowel patiënt als zorgverlener?
Iedere verzekerde kan bij het maken van een keuze voor een zorgverzekeraar in overweging nemen welke zorgaanbieders de zorgverzekeraar heeft gecontracteerd. Vanuit concurrentieoogpunt is het daarom aantrekkelijk voor zorgverzekeraars ook kleine aanbieders te contracteren.
Daarnaast zijn over contractering tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken gemaakt. Zo hebben de partijen, waaronder zorgverzekeraars, in het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging 2019–2022 en in het bestuurlijk akkoord ggz 2019–2022 beklemtoond dat contractering hèt vehikel is om afspraken te maken over doelmatigheid, kwaliteit, innovatie, organiserend vermogen en de juiste zorg op de juiste plek. Ook is benadrukt dat ook kleine partijen aan het contracteerproces moeten kunnen deelnemen. In de afspraken is door partijen ook aangegeven dat naast wederzijdse contracteervrijheid, zorgverzekeraars aan hun zorgplicht moeten voldoen en cliënten voldoende en heldere keuzemogelijkheden moeten hebben.
Tenslotte moet zorg op redelijke afstand en binnen redelijke termijn aan een zorgzoekende geleverd kunnen worden. Ook dat zal betekenen dat niet uitsluitend op grotere aanbieders zal kunnen worden teruggevallen.
Wat vindt u van de onduidelijkheid die is ontstaan voor zowel patiënt als zorgverlener over de hoogte van de bijbetaling als een patiënt met een restitutiepolis naar een BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg)-geregistreerde contractvrije zorgverlener gaat? Wanneer komt er helderheid over de hoogte van de eigen betaling?2
In geval van een restitutiepolis is de zorgverzekeraar gehouden de kosten van (niet-gecontracteerde) zorg en overige diensten te vergoeden, tenzij deze kosten hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden redelijk is te achten (het marktconforme tarief). Als de aanbieder een rekening bij de zorgverzekeraar indient die het marktconforme tarief te boven gaat, mag de zorgverzekeraar de kosten die het marktconforme tarief te boven gaan, niet vergoeden (zie artikel 2.2 van het Besluit Zorgverzekeringswet, gebaseerd op artikel 11 Zorgverzekeringswet). Deze kosten vallen niet onder de prestatie waarop de verzekerde recht heeft. Dat betekent dat de zorgverzekeraars niet de volledige rekening van de zorgaanbieder mag vergoeden, ongeacht of deze zorgverlener BIG-geregistreerd is. Daardoor kan het zo zijn dat een verzekerde die gebruik maakt van deze zorg een deel van de rekening aan de zorgaanbieder zelf moet betalen, tenzij de zorgaanbieder deze kosten zelf voor zijn rekening neemt.
In welke mate kan het ontwikkelen van de risicoverevening verzekeraars compenseren voor extra hoge kosten voor de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en thuiszorg? In welke mate zal het vooralsnog niet overstappen op een onderhoudsmodel dit ten goede brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De risicoverevening wordt elk jaar onderzocht en aangepast om op onderbouwde wijze verbeteringen te realiseren in het model waarmee zorgverzekeraars worden gecompenseerd. De afgelopen jaren zijn verbeteringen gerealiseerd door uitbreidingen en verfijning van kenmerken van verzekerden4, ook voor extra hoge kosten in de ggz en wijkverpleging. Zo is in 2020 de hogekostencompensatie in de ggz geïntroduceerd voor een zeer kleine groep zeer dure ggz-cliënten, de 0,5% ggz-gebruikers met de hoogste kosten. De ggz-kosten van deze verzekerden die boven de drempel van circa 90.000 euro per jaar uitkomen, worden dit jaar voor 75% vergoed. Per 2021 wordt dat vergoedingspercentage verhoogd naar 90%. Daarover is uw Kamer onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 29 689, nr. 1067).
Het verder doorontwikkelen van de risicoverevening zorgt ervoor dat zorgverzekeraars nog beter gecompenseerd worden voor voorspelbare zorgkosten, maar alleen als de oorzaak van die zorgkosten objectief herleidbaar is naar gezondheidsgerelateerde kenmerken van verzekerden. Oorzaken kunnen ook elders liggen zoals bij het inkoopbeleid van verzekeraars of bij praktijkvariatie tussen aanbieders. Naar resterende over- en ondercompensaties en de oorzaken hiervan wordt komend jaar onderzoek gedaan in het zogenoemde restrisico-onderzoek. Hierover heb ik uw Kamer ook onlangs geïnformeerd (Kamerstuk 29 689, nr. 1078).
In hoeverre heeft volgens u de schaalgrootte van zorgverleners te maken met de vraag of zij wel of niet een contract krijgen met zorgverzekeraars?
Voor de organiseerbaarheid van de zorg is het van belang dat zorgaanbieders goed samenwerken. Hoe meer zorgaanbieders, hoe groter de uitdaging voor de organiseerbaarheid. In de ggz zijn bijna 8.000 zorgaanbieders actief en in de wijkverpleging bijna 3.000. In de wijkverpleging bestaat een verband tussen de grootte van de aanbieder en de contractstatus. Er zijn veel kleine aanbieders (ca 500) en zzp’ers (ca 1.500) actief die met geen enkele zorgverzekeraar een contract hebben. Grote instellingen hebben vrijwel altijd contracten met zorgverzekeraars5. In de ggz ligt dit genuanceerder. Daar geldt dat de grote, geïntegreerde ggz-instellingen en psychiatrische afdelingen van ziekenhuizen vrijwel altijd gecontracteerd zijn. Er zijn daar echter ook enkele tientallen aanbieders actief met een behoorlijke omzet (> € 500.000) die met geen enkele zorgverzekeraar een contract hebben6. Overigens zijn in de Hoofdlijnenakkoorden ggz en wijkverpleging afspraken gemaakt dat ook kleine aanbieders moeten kunnen deelnemen aan het contracteerproces. In andere sectoren binnen de Zorgverzekeringswet is geen informatie beschikbaar over de relatie tussen de contractstatus en de grootte van de aanbieder.
Bent u bereid om verder te onderzoeken waarom de door u gewenste contractering uitblijft en sommige kleine zorgverleners liever contractvrij werken? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) besteedt in de Monitors contractering ggz en wijkverpleging7 aandacht aan de beweegredenen van zorgaanbieders en zorgverzekeraars om geen contract af te sluiten.
In de Monitor contractering wijkverpleging 2020 noemen zorgaanbieders de volgende redenen om geen contract af te sluiten: de aangeboden tarieven zijn te laag (door 74% van de aanbieders genoemd die geen contract hebben afgesloten), er zijn geen onderhandelingsmogelijkheden (door 19% genoemd), de aanbieder heeft geen cliënten van de betreffende verzekeraar (door 17% genoemd) en administratieve lastendruk (door 5% van deze aanbieders genoemd). Door de zorgverzekeraars worden de volgende redenen genoemd: de aanbieder kan de inzet van een niveau 5 verpleegkundige niet garanderen; er zijn twijfels aan de kwaliteit van de zorgverlening; er spelen overwegingen met betrekking tot integriteit of fraude.
In de Monitor contractering ggz noemen van de 48 instellingen die aan het onderzoek van de NZa hebben deelgenomen er 32 (67%) een contractaanbod gekregen dat ze niet geaccepteerd hebben. Van deze 32 instellingen wezen er 27 (85%) het contract af omdat zij de tarieven te laag vonden, 20 (63%) waren het oneens met het omzetplafond en 10 (31%) oneens met andere contractvoorwaarden. Slechts 1 (3%) instelling vond de administratieve lasten te hoog. Van de 71 vrijgevestigde zorgaanbieders die aan het onderzoek deelnamen hebben er 28 (39%) een contractaanbod niet geaccepteerd. De reden daarvoor was voor 24 van de 28 vrijgevestigden (86%) de te lage tarieven, 9 (32%) waren het oneens met het omzetplafond, 10 (36%) met andere contractvoorwaarden en 7 vonden de administratieve lasten te hoog (25%). Van de acht zorgverzekeraars die aan het onderzoek van de NZa deelnamen heeft de helft (4) in het beleid bewust gekozen om met een (deel van de) zorgaanbieders geen contract aan te gaan. Redenen die men daarvoor aandraagt zijn: het zorgaanbod van de zorgaanbieder (4), de zorgverzekeraar vindt de kwaliteit van de zorgaanbieder onder de maat (2) en er is voldoende gecontracteerd in de vestigingsplaats (2).
Deze bevindingen van de NZa komen overeen met eerder onderzoek van de NZa en van Arteria consulting in de wijkverpleging en ggz. Voor andere sectoren binnen de Zorgverzekeringswet is dergelijk onderzoek niet verricht.
Ik ben van mening dat er hiermee voldoende onderzoek gedaan is.
Welke andere oplossingen ziet u voor het tegengaan van de versnippering van zorg, ondoelmatigheid en fraude?
Het is van belang om een goede balans te vinden tussen het creëren van voldoende aanbod aan zorgverleners (zodat een patiënt kan kiezen) dat dusdanig overzichtelijk is dat zorgverleners zich rondom een patiënt kunnen organiseren om zo de juiste multidisciplinaire zorg met voldoende continuïteit te kunnen verlenen. Een versnipperd aanbod kan een probleem betekenen maar hoeft dit niet altijd te zijn; dit is het bijvoorbeeld niet bij kortdurende zorg die monodisciplinair wordt gegeven. Versnippering kan op meerdere manieren worden teruggedrongen. Bijvoorbeeld via het beter naleven van richtlijnen en kwaliteitstandaarden, via het komen tot (lokale) samenwerkingsverbanden of door het opwerpen van hogere drempels bij toetreding.
Om fraude te bestrijden wordt samengewerkt in de keten en is er een integraal pakket aan ketenbrede maatregelen. De maatregelen zijn grofweg te verdelen in twee groepen. Maatregelen die betrekking hebben op het voorkomen van fraude (de voorkant) en maatregelen die toezien op het versterken van de opsporing en handhaving (de achterkant).
Maatregelen die onder andere worden ingezet om fraude zo veel mogelijk te voorkomen:
Maatregelen die onder andere worden getroffen om het toezicht en de opsporing te versterken:
Wat gaat het bevorderen/indirect dwingen van zorgverleners tot contracteren bijdragen aan het oplossen van het probleem van excessieve winsten, als deze vrijwel evenveel bij gecontracteerde als bij contractvrije zorgaanbieders worden aangegeven?
Wanneer sprake is van een contractuele relatie, kan de jaarverantwoording een vast onderwerp van gesprek zijn. Hierdoor zullen eventuele excessieve winsten ook besproken worden en kunnen hier door middel van inkoopafspraken consequenties aan verbonden worden.
Hoe wilt u de mogelijkheid van verzekerden om een pure restitutiepolis te kiezen, waarborgen in het huidige stelsel? Bent u bereid corrigerend op te treden wanneer verzekeraars die polis schrappen?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven is het aan zorgverzekeraars om te bepalen welke polissen zij aanbieden. Ook heb ik aangegeven dat zorgverzekeraars goede redenen kunnen hebben om geen restitutiepolis aan te bieden. Het is niet aan mij om daarin op te treden.
Hoe kan aan verzekerden meer transparantie geboden worden over de hoogte van de vergoeding van NZa (Nederlandse Zorgautoriteit)-tariefconforme facturen van contractvrije zorgverleners, nu verzekeraars de cryptische term «marktconforme vergoeding» gebruiken?
In artikel 2.2 van het Besluit Zorgverzekeringswet (gebaseerd op artikel 11 Zorgverzekeringswet) staat dat in geval van een restitutiepolis de verzekeraar de kosten die hoger zijn dat in de Nederlandse marktomstandigheden passend is te achten (marktconform tarief), niet mag vergoeden. Deze kosten vallen niet onder de prestatie waarop de verzekerde recht heeft. De NZa heeft in de Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-017) nadere regels gesteld over de wijze waarop verzekeraars aan verzekerden informatie moeten verstrekken over de inhoud en toepassing van het begrip «marktconform tarief» (met name de artikelen 13 en8. De NZa verplicht de verzekeraars tot een uniforme invulling van de term marktconform tarief. De NZa houdt daarop toezicht. Indien een consument het niet eens is met de berekening van de zorgverzekeraar van een marktconform tarief, kan de consument terecht bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen.
Hoe rijmt u de intentie om contractvrije ggz-zorg in te perken met de wens om zorgkosten te beteugelen, werkdruk te verminderen en werkplezier te verhogen, wetende dat deze juist de redenen zijn waarom veel zorgverleners in de ggz zonder contract werken, en terwijl uit onderzoek blijkt dat contractvrije ggz-zorg grosso modo goedkoper is dan gecontracteerde ggz-zorg?3 4
Contractering is hèt middel om afspraken te maken over doelmatigheid, kwaliteit, innovatie, organiserend vermogen en de juiste zorg op de juiste plek. Daarover zijn de ggz-partijen en ik het eens. In het hoofdlijnenakkoord ggz zijn dan ook afspraken gemaakt over het verbeteren van het contracteerproces en het bevorderen van contractering. Ook is afgesproken dat de NZa de ontwikkelingen volgt en daarover jaarlijks een rapportage uitbrengt. In april 2020 is de Monitor contractering ggz 2020 van de NZa gepubliceerd en aan uw Kamer verzonden (Kamerstuk 32 620, nr. 261). Hieruit blijkt dat het proces van contractering beter gaat dan in 2019. Er is evenwel zeker nog winst te behalen op een aantal procesmatige punten. Maar volgens de NZa is vooral ook verbetering nodig in de inhoud van contracten. Juist in contracten dienen partijen inhoudelijke afspraken te maken over de grote uitdagingen waar de sector voor staat. Gesprekken tussen verzekeraars en aanbieders zouden moeten gaan over onderwerpen als wachttijden, zorg voor patiënten met een complexe zorgvraag, innovatie, de kwaliteit van zorg, wat de juiste zorg is voor de patiënt en op welke plaats die het beste geleverd kan worden. In plaats daarvan ligt de nadruk nu in veel gevallen te eenzijdig op het financiële aspect (onder meer omzetplafonds). Hier zijn dus nog de nodige verbeteringen te boeken. De NZa heeft hiertoe een aantal aanbevelingen gedaan. Met partijen heb ik afgesproken dat ze met de aanbevelingen van de NZa aan de slag gaan. Van belang is dat verzekeraars en zorgaanbieders dat in gezamenlijkheid doen en dat de contractering verder verbetert.
Wat is uw reactie op het artikel «Hulp van zorgfraude-arts ingeroepen»?5
Met de eerste Voortgangsrapportage rechtmatige zorg 2018 – 202112heb ik uw Kamer van de knelpunten en verbeterpunten op de hoogte gesteld. Ook uit een eind 2019 gehouden tweede evaluatie is gebleken, dat ondanks de verbeterpunten, de eerder aangegeven knelpunten nog onverkort gelden.
De onafhankelijk deskundige arts kan alleen ingezet worden bij strafrechtelijke onderzoeken onder leiding van het Openbaar Ministerie. Zorgverzekeraars beschikken al over een onafhankelijke deskundige arts, namelijk de medisch adviseur. Het inzien van persoonsgegevens (materiële controle) van verzekerden vindt altijd plaats onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur.
Was u ervan op de hoogte dat sinds het in het leven roepen van deze functie door het openbaar ministerie slechts twee keer – in drie jaar – een beroep is gedaan op deze artsen? Wat is uw reactie hierop, gelet op het feit dat zorgverzekeraars voortdurend de noodklok luiden en vragen om hen meer handvatten te geven om zorgfraude aan te pakken?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat het voor de hand ligt – alvorens een grondrecht aan te tasten van patiënten om te allen tijde de eigen zorgverlener te kunnen kiezen door middel van een wijziging van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet – eerst de bestaande middelen die leiden tot opsporing van fraude beter te benutten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is er geen sprake van het inperken van de vrije zorgverlenerskeuze. In Nederland is iedere verzekerde vrij om de hulpverlener te kiezen die hij of zij wenst.
Gebrek aan vergoeding van taperingstrips door CZ bij suïcidaliteit |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat CZ niet bereid is taperingstrips te vergoeden voor de patiënt in kwestie, ondanks suïcidaliteit bij afbouw volgens het geprotocolleerde schema?1
Het is niet aan mij om een individuele casus te beoordelen. Apotheekbereidingen, zoals verwerkt in een taperingstrip, komen alleen voor vergoeding in aanmerking als er geen (nagenoeg) gelijkwaardig geregistreerd geneesmiddel voorhanden is en de behandeling aan te merken is als rationele farmacotherapie.2 In eerste instantie bezien zorgverzekeraars of magistraal bereide afbouwmedicatie aan deze criteria voldoet.
Deelt u de mening dat voor patiënten die gevoelig zijn voor onttrekkingsverschijnselen bij afbouw, zorg op maat moet worden verzorgd? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de manier van afbouwen verwijs ik u naar het multidisciplinair document «Afbouwen SSRI’s & SNRI’s», opgesteld door apothekers (KNMP), patiënten (MIND), huisartsen (NHG) en psychiaters (NVvP).3 Dit document beschrijft wat goede zorg is bij het afbouwen van antidepressiva, ook voor patiënten met een verhoogd risico op onttrekkingsverschijnselen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de farmakundige van de zorgverzekeraar, een CZ-vertegenwoordiger zonder BIG-registratie, de beoordeling van de psychiater overruled?
Ik begrijp van zorgverzekeraar CZ dat farmakundigen en andere paramedische adviseurs onder de verantwoordelijkheid werken van (BIG-geregistreerde) medische adviseurs. Deze medische adviseurs zijn functioneel (en daarmee ook tuchtrechtelijk) eindverantwoordelijk. Farmakundigen en andere paramedische adviseurs zijn bevoegd om zelfstandig te adviseren, waarbij zij indien nodig afstemmen met in- en/of externe collega’s. Zij zijn dus bevoegd om
vergoedingskwesties af te handelen en contact op te nemen met voorschrijvers. Ik heb geen reden om aan te nemen dat deze werkwijze tot een ondeskundig oordeel zou leiden.
Deelt u de mening dat de voorschrijver door de arts in dienst als medisch adviseur benaderd dient te worden, slechts bij twijfel over navolging van de richtlijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de patiënt in kwestie recht heeft op taperingstrips? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te beoordelen of een individuele patiënt recht heeft op vergoeding van taperingstrips. Dat is in eerste instantie aan zorgverzekeraars. In het in antwoord 2 genoemde multidisciplinair document stellen beroepsgroepen en patiënten dat er geen concrete aanbevelingen gedaan kunnen worden voor de manier van afbouwen, vanwege een gebrek aan wetenschappelijk bewijs. Gegeven dit gebrek aan bewijs geeft het document zo goed als mogelijk weer wat een logische afbouw zou zijn. Zorgverzekeraars hebben aangegeven afbouwmedicatie in individuele gevallen te vergoeden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden die in het document zijn beschreven en als het rationele farmacotherapie betreft. Het document vormt op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing, maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie.
Het document ‘Ouderlijke verantwoordelijkheid voor zorg in de zorgverzekeringswet’ |
|
Maarten Hijink , John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenbedoeld document?1
Ja.
Begrijpt u dat ouders die hun ernstig zieke kind thuis verzorgen moeite hebben te geloven dat u en/of uw ministerie, zoals onlangs bij de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen nog aangegeven, het document in kwestie niet zouden kennen terwijl daarmee al maanden wordt gewerkt en er veelvuldig contact is tussen uw ministerie en «het veld»?
Ik heb u zowel bij het beantwoorden van Kamervragen als bij het VAO wijkverpleging volledig geïnformeerd.
Handhaaft u uw stelling dat niet met bedoeld document is dan wel wordt gewerkt?
In mijn antwoorden van 17 juni op kamervragen van de leden Hijink en Kerstens (AH TK 2019–2020 3184) schreef ik dat V&VN, Zorgverzekeraars Nederland en Branchevereniging Integrale Kindzorg (Binkz) aangegeven hebben geen «alternatief normenkader» te hanteren of te hebben gehanteerd. Zie ook mijn antwoord op vragen van het Kamerlid Hijink (SP) over normenkaders voor de intensieve kindzorg d.d. 2 maart 2020 (AH TK 2019–2020 1886).
Ik heb u eerder in mijn beantwoording op kamervragen van de leden Kerstens en Laan-Geselschap van 12 februari 2020 (AH TK 2019–2020 1720) aangegeven dat ik berichten gezien heb van april 2019 dat Per Saldo en V&VN afstand hebben genomen van een reader die blijkbaar destijds gepubliceerd was via een website van kinderverpleegkundigen. Dat betreft waarschijnlijk het door u aan mij gestuurde document. Dit document had en heeft geen enkele officiële status.
Mij is niet bekend wie er wel of niet en hoe lang of hoe kort met dit document werkt of gewerkt heeft. Ik kan alleen benadrukken dat het niet de bedoeling is dat er met dit document wordt gewerkt aangezien het geen formele status heeft. Indicaties moeten worden (bij)gesteld op basis van geldende wet- en regelgeving en beroepsnormen van V&VN. Niet op basis van documenten zonder officiële status. VWS heeft de Belangenvereniging IKZ hiervan ook op de hoogte gebracht.
Wat vindt u ervan dat klaarblijkelijk al maanden met dit document wordt gewerkt en op basis daarvan indicaties van ouders (fors) naar beneden zijn bijgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u de angst van de ouders in kwestie dat het nu opgetuigde traject om tot een nieuw normenkader/nieuwe «handreiking» te komen feitelijk een wassen neus is en de uitkomst daarvan hetzelfde zal zijn als het document dat er ligt en waarmee al wordt gewerkt dan wel als het om het onderwerp «gebruikelijke zorg» gaat daar erg op zal lijken?
Ik wil die angst wegnemen. Ik heb gezien dat V&VN in de afgelopen maanden, met betrokkenheid van het Zorginstituut, een zeer zorgvuldig proces doorlopen heeft met een grote en diverse groep van kinderverpleegkundigen om te komen tot een verhelderde beroepsnorm over kindzorg thuis. Het concept-document is sinds 1 juli openbaar en lag voor ter consultatie. Dat proces is dus geen wassen neus. Op 10 juli heeft V&VN bekend gemaakt de publicatie van de Handreiking Kindzorg «on hold» te zetten. Welk proces V&VN nu verder voor zich ziet, is mij op dit moment onbekend. Ik ga hierover met de betrokken kindzorg-partijen in gesprek.
Begrijpt u dat die angst nog wordt versterkt doordat u zich, ondanks herhaalde verzoeken, afzijdig blijft houden van deze kwestie alsook doordat inmiddels een tijdpad is gekozen waarbij de introductie van een nieuw kader/nieuwe «handreiking» midden in de zomervakantie en het reces van de Kamer is voorzien, zodat deze daarover niet op tijd haar mening kan geven?
Zoals bij alle Zvw-zorg gaan de beroepsgroepen zélf over de beroepsnormen. Beroepsgroepen bepalen daarbij uiteraard ook zelf het tijdspad van introductie. Ik vind de zelfstandigheid van de beroepsgroepen een groot goed en respecteer die. Ik kan en wil dan ook niet over de inhoud of de inwerkingtreding van deze beroepsnorm over kindzorg thuis van beroepsvereniging V&VN bepalen. V&VN had het verschijnen van de Handreiking Kindzorg eerder voorzien voor 1 mei. Door de coronacrisis is dit vertraagd. V&VN had eerder aangegeven deze nieuwe beroepsnorm na een periode van consultatie zo snel mogelijk te willen publiceren, zodat alle kinderverpleegkundigen vanaf dat moment eenduidig langs de lijnen van de verhelderde beroepsnorm kunnen gaan werken. Op 10 juli heeft V&VN bekend gemaakt de publicatie van de Handreiking «on hold» gezet te hebben. Welk proces V&VN verder voor zich ziet, is mij op dit moment onbekend.
Ik ga met de betrokken kindzorg-partijen in gesprek hierover, waarschijnlijk eind augustus. De voorbereidingen voor dat gesprek lopen. Ik zal uw Kamer over het verloop van dit gesprek informeren.
Bent u bereid om met betrokken partijen af te spreken dat de datum van inwerkingtreding van dat nieuwe kader/die nieuwe «handreiking» wordt opgeschoven, zodat ook de Kamer er zich ordentelijk (en niet als mosterd na de maaltijd) over kan uitspreken?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u, alles in ogenschouw nemende, nu bereid om met ouders in gesprek te gaan vóórdat ze met een voldongen feit als hierboven bedoeld worden geconfronteerd?
Ik heb u eerder al toegezegd dat ik met ouders in gesprek ga over dit onderwerp. Dat gesprek lijkt mij nog steeds zinvol. De voorbereidingen voor dat gesprek lopen.
Het bericht dat zorgverzekeraars specialisten ouderenzorg in de wijk frustreren |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat het idee om specialisten ouderengeneeskunde in de wijk in te zetten om consulten te geven aan ouderen, niet van de grond komt vanwege de strenge inkoopeisen van meerdere grote zorgverzekeraars?1
Ik vind het belangrijk dat kwetsbare ouderen thuis toegang hebben tot de zorg die de specialist ouderengeneeskunde (SO) levert. Met de overheveling van deze zorg naar de Zorgverzekeringswet (Zvw) afgelopen januari is het aan zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen voor hun verzekerden. Hiervoor dragen zij zorgplicht en hierop ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toe. Met de huidig gestelde voorwaarden kunnen bij sommige zorgverzekeraars SO’s alleen in de eerste lijn aan de slag als zij in dienst zijn van een VVT-instelling. Bij meerdere zorgverzekeraars, waaronder ook kleine zorgverzekeraars, worden andere organisatievormen van SO’s gecontracteerd. Dit betekent dat deze zorg wel van de grond komt, alleen niet alle type organisatievormen worden gecontracteerd door alle zorgverzekeraars. De NZa heeft aangegeven geen signalen te hebben dat zorgverzekeraars niet aan hun zorgplicht voldoen.
Waarom stellen meerdere zorgverzekeraars als inkoopvoorwaarde dat specialisten ouderengeneeskunde ook verblijf leveren, terwijl dit in werkelijkheid niet opgaat voor zelfstandig werkende specialisten ouderengeneeskunde? Vindt u dit wenselijk?
Ik heb hierover contact gehad met zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars geven aan in de instelling de kennis en kwaliteit van zorg te zien en met deze inkoopvoorwaarde multidisciplinaire wijkgerichte zorg vanuit de instelling te stimuleren. Deze samenwerking met de instellingen leidt er volgens hen toe dat het vak van SO aantrekkelijker wordt. Ook geven zij aan zich zorgen te maken over de continuïteit van zorg als deze zorg door een solist wordt geleverd. Daarnaast hebben ze toegelicht dat zij zicht hebben op de arbeidsproblematiek die ontstaat door het verzelfstandigen van functies in andere sectoren. Dit willen zij voorkomen door als voorwaarde op te nemen dat het om een instelling met verblijf moet gaan. Tot slot geven zorgverzekeraars aan de mogelijkheid te bieden aan zorgaanbieders en brancheorganisaties om vragen te stellen over het inkoopbeleid, en dat daar tot nu toe weinig gebruik van wordt gemaakt.
Voor de doorontwikkeling van deze zorg vind ik het belangrijk dat het mogelijk wordt gemaakt dat SO’s in verschillende organisatievormen zorg kunnen leveren. SO’s werken niet alleen meer in het verpleeghuis, maar bijvoorbeeld ook in huisartspraktijken. Ook de NZa heeft in haar quickscan2 aangegeven dat het inkopen van andere type of nieuwe zorgaanbieders bijdraagt aan een gezonde marktdynamiek en het beschikbaar houden van de schaarse SO’s. Daarom heb ik zowel Zorgverzekeraars Nederland (ZN) als Verenso uitgenodigd om over de inkoopvoorwaarden in gesprek te gaan. Dit gesprek zal op de korte termijn plaatsvinden. Over de uitkomsten van dit gesprek zal ik uw Kamer in het najaar berichten.
Waarom eisen meerdere zorgverzekeraars dat specialisten ouderengeneeskunde die in dienst zijn van een instelling alleen voor een vergoeding in aanmerking komen als de raad van bestuur dit heeft ingekocht bij zorgverzekeraars? Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe pakt u de tekorten aan specialisten ouderengeneeskundige aan, aangezien specialisten ouderengeneeskunde die werken als zelfstandige of in kleine samenwerkingsverbanden worden ontmoedigd om aan de slag te gaan, terwijl er een groeiende zorgvraag is onder ouderen? Hoe zorgt u op tijd voor opleidingsplekken en voldoende werk in de wijken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen jaren is de instroom in de opleiding tot SO achtergebleven ten opzichte van het advies van het Capaciteitsorgaan en de beschikbaar gestelde opleidingsplaatsen.
Verenso, de opleidingsinstituten (SOON), branchevereniging ActiZ en de landelijk werkgever van specialisten ouderengeneeskunde in opleiding (de SBOH), ondersteund door VWS, hebben mede gelet hierop een gezamenlijke aanpak opgesteld. Deze aanpak richt zich op het vergroten van de aantrekkelijkheid van het werken als SO, het verwerven van grote bekendheid van het beroep en het verhogen van instroom in de opleiding. Samen pleiten zij ervoor het vak van SO als vast onderdeel op te nemen in het onderwijs en de coschappen (stages) van de studie geneeskunde. In dit kader wordt in het najaar van 2020 een bijeenkomst georganiseerd door betrokken veldpartijen samen met de NFU en de acht opleidingsdirecteuren van de opleiding geneeskunde voor het realiseren van meer onderwijs over en praktijkervaring met het specialisme ouderengeneeskunde in de studie geneeskunde. Er wordt gezamenlijk gekeken naar realisatie van meer ouderengeneeskunde onderwijs en coschappen naar aanleiding van het nieuwe raamplan (uitgebracht 5 juni 2020). Ook wordt aandacht besteed aan het onderwijs en wijze van ervaring opdoen voor de huidige studenten en voornamelijk coassistenten. De groep die bijna hun beroepskeuze gaat maken. Voorts wordt de veelzijdigheid en complexiteit van het beroep beter in beeld gebracht bij potentiële artsen in opleiding tot specialist en wordt gewerkt aan een betaald coschap tijdens de studie. Daarnaast wordt de opleiding tot SO vanaf september 2020, naast in Amsterdam, Nijmegen en Leiden, ook aangeboden in Maastricht en Groningen.
De instroom in de opleiding tot SO groeit dankzij de vele inspanningen van het veld. In 2017 was dit 94, 2018 was de instroom 106 en voor 2019 is dit toegenomen tot 127.
Voldoende werk in de wijken is afhankelijk van de vraag naar zorg. Hier heb ik geen invloed op. De zorgverzekeraars moeten er in ieder geval voor zorgen dat zij voldoende zorg inkopen zodat aan deze vraag voldaan kan worden.
Hoe verhoudt de zorgplicht van zorgverzekeraars zich met de gestelde inkoopvoorwaarden, die het specialisten ouderengeneeskundigen moeilijk maakt hun werk te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars moeten voldoen aan hun zorgplicht, en willen zodoende voldoende en goede zorg inkopen voor hun verzekerden. De NZa houdt hier toezicht op. Dat geldt ook voor deze zorg. De NZa stelt regelgeving op, op basis waarvan zij haar toezicht vormgeeft. Het staat de zorgverzekeraars vrij aanvullende voorwaarden op de regelgeving te stellen. Deze eisen mogen echter niet zodanig zijn dat daardoor te weinig zorg kan worden ingekocht. Ook mag de aanspraak op deze zorg niet worden beperkt. Belangrijk is dat de zorgverzekeraars voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden. Als dat kan door bijvoorbeeld alleen zorg in te kopen bij instellingen met verblijf wordt voldaan aan de zorgplicht. De NZa grijpt dan niet in.
Wat gaat u richting de zorgverzekeraars doen om mogelijk te maken dat de specialisten ouderengeneeskunde alsnog aan de slag kunnen bij thuiswonende ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe reageert u op de kritiek van Verenso dat de zorg voor kwetsbare ouderen wordt uitgehold met name door de tariefsverlaging voor geriatrische revalidatiezorg en de verlaging van de tarieven in de Wet langdurige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het vaststellen van tarieven maakt de NZa gebruik van kostenonderzoek en van normatieve elementen. Normatieve elementen worden gebaseerd op een breed gedragen en vastgesteld kwaliteitskader/agenda waarin concreet gemaakt is waar goede zorg aan moet voldoen.
Voor de geriatrische revalidatiezorg (GRZ) ontbreekt een dergelijk breed gedragen en vastgesteld kwaliteitskader. Dit betekent dat de NZa alleen gebruik heeft kunnen maken van het kostenonderzoek, dat gebaseerd is op declaraties in voorgaande jaren. De uitkomsten van het kostenonderzoek weerspiegelen de kosten van de reguliere zorg zoals deze nu geleverd wordt. Wanneer voor de GRZ een kwaliteitskader ontwikkeld is, dan kan dit richting toekomstige tarieven gebruikt worden om tarieven (deels) mee te onderbouwen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in zijn brief van 29 mei jl. aan uw Kamer3 toegelicht waarom hij het Wlz-zorginkoopkader 2021–2023 ondersteunt. Tevens heeft hij daarbij aangegeven welke financiële maatregelen het kabinet heeft getroffen om zorgaanbieders meer financiële duidelijkheid te geven.
Deelt u de mening dat ingezette maatregelen om tarieven te verlagen herzien moeten worden om de zorg voor kwetsbare ouderen thuis en in zorginstellingen kwalitatief te kunnen waarborgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de mening niet dat de tariefherziening op basis van het uitgevoerde kostenonderzoek GRZ herzien moet worden, er vanuit gaande dat u dat bedoelt met «ingezette maatregelen om tarieven te verlagen». De GRZ is sinds 2013 onderdeel van de Zvw en ik heb meermalen aangegeven dat het nodig is te komen tot breed gedragen landelijke kwaliteitskaders. Ter ondersteuning van het komen tot zorginhoudelijke afspraken heb ik het programma Beter Thuis bij ZonMw ingericht. Voor het Wlz-zorginkoopkader 2021–2023 verwijs ik naar het antwoord in vraag 7.
Het artikel ‘Zorgverzekeraars frustreren specialistische ouderenzorg in de wijk’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zorgverzekeraars specialistische ouderenzorg in de wijk frustreren?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Kerstens c.s. van 31 oktober 20192 over zorg thuis aan kwetsbare patiënten door de specialist ouderengeneeskunde en de motie-Kerstens van 4 maart 20203 over het structureel financieren van initiatieven als het MESO-concept («multidisciplinaire ouderenzorg met een specialist ouderenzorg»)?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ook van mening dat inzet van de specialist ouderengeneeskunde ín de wijk van grote toegevoegde waarde is bij de zorg voor (kwetsbare) ouderen thuis?
Ik ben het zeker met u eens dat de inzet van de specialist ouderengeneeskunde (SO) van toegevoegde waarde is in de eerste lijn bij de zorg voor (kwetsbare) ouderen thuis. Ik vind het erg belangrijk dat zij toegang hebben tot deze zorg. Dat is de weg die we samen zijn ingeslagen en daarom is deze zorg ook sinds 1 januari 2020 onderdeel van het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de eerste lijn. Met de komst van deze specifieke geneeskundige expertise in de eerste lijn kan in samenhang en in samenwerking met andere professionals in de eerste lijn, zoals de wijkverpleegkundige of huisarts, zorg en ondersteuning gegeven worden aan deze kwetsbare mensen in de thuissituatie. De zorg die de SO levert kan crisissituaties voorkomen, het beroep op de acute zorg verminderen en bijdragen aan vroegsignalering. Zoals u weet draagt het ook bij aan het programma Langer Thuis van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het organiseren van de juiste zorg op de juiste plek.
Bent u ook van mening dat – gelet op het hiervoor gestelde – de inzet van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk dan ook nagestreefd moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de onder vraag 2 genoemde moties?
De door u ingediende motie van 31 oktober 2019 is in de antwoorden op Kamervragen van Kamerleden Slootweg en Renkema afgedaan.4 Destijds ging het over de contractering voor het jaar 2020. De inkoopvoorwaarden waar Verenso op in gaat in het door u aangehaalde bericht zien toe op 2021. In de tweede motie wordt aan mij gevraagd in overleg te treden om initiatieven, zoals het zogenaamde MESO-concept, bijvoorbeeld door het introduceren van een specifieke, passende betaaltitel structureel te financieren. Met de beantwoording van deze vraag ga ik hierop in en doe ik de motie af. Ik ben reeds in overleg getreden met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Zorginstituut Nederland. Insteek van deze gesprekken is zoeken naar een duurzame oplossing waar zowel het MESO-concept van kan profiteren als andere nog te ontwikkelen initiatieven. Hierover zal de NZa ook in gesprek gaan met de betrokken koepels, en zal VWS ook aansluiten. Daarnaast ben ik samen met Minister van VWS voornemens om aan het MESO-concept een subsidie te verlenen om te onderzoeken of dit concept breder in Nederland toepasbaar is en dezelfde resultaten behaald kunnen worden.
Vindt u het ook een slechte zaak dat (zeven maanden na het aannemen van bovengenoemde eerste motie, die nota bene juist daar op zag) de conclusie blijkbaar nog steeds moet zijn dat zorgverzekeraars het streven om specialisten ouderengeneeskunde ook buiten de muren van instellingen zorg aan te laten bieden «dwarsbomen»? Deelt u ook de mening van Verenso (vereniging van specialisten ouderengeneeskunde) dat daar uiteindelijk vooral kwetsbare thuiswonende ouderen de dupe van zijn?
Ik vind het belangrijk dat kwetsbare ouderen thuis toegang hebben tot de zorg die de SO levert. Met de overheveling van deze zorg naar de Zvw afgelopen januari is het aan zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen voor hun verzekerden. Zorgverzekeraars hebben mij eerder al laten weten te hechten aan goede en voldoende zorg voor hun verzekerden. Bovendien dragen zij zorgplicht en ziet de NZa hierop toe.
Met de huidig gestelde voorwaarden kunnen bij sommige zorgverzekeraars SO’s alleen in de eerste lijn aan de slag als zij in dienst zijn van een VVT-instelling. Bij meerdere zorgverzekeraars, waaronder ook kleine zorgverzekeraars, worden andere organisatievormen van SO’s gecontracteerd. Ik heb hierover contact gehad met zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars geven aan in de instelling de kennis en kwaliteit van zorg te zien en met deze inkoopvoorwaarde multidisciplinaire wijkgerichte zorg vanuit de instelling te stimuleren. Deze samenwerking met de instellingen leidt er volgens hen toe dat het vak van SO aantrekkelijker wordt.
Ook geven zij aan zich zorgen te maken over de continuïteit van zorg als deze zorg door een solist wordt geleverd. Daarnaast hebben ze toegelicht dat zij zicht hebben op de arbeidsproblematiek die ontstaat door het verzelfstandigen van functies in andere sectoren. Dit willen zij voorkomen door als voorwaarde op te nemen dat het om een instelling met verblijf moet gaan. Tot slot geven zorgverzekeraars aan de mogelijkheid te bieden aan zorgaanbieders en brancheorganisaties om vragen te stellen over het inkoopbeleid, en dat daar tot nu toe weinig gebruik van wordt gemaakt.
Voor de doorontwikkeling van deze zorg vind ik het belangrijk dat het mogelijk wordt gemaakt dat SO’s in verschillende organisatievormen zorg kunnen leveren. SO’s werken niet alleen meer in het verpleeghuis, maar bijvoorbeeld ook in huisartspraktijken. Ook de NZa heeft in haar quickscan5 aangegeven dat het inkopen van andere type of nieuwe zorgaanbieders bijdraagt aan een gezonde marktdynamiek en het beschikbaar houden van de schaarse SO’s. Daarom heb ik zowel Zorgverzekeraars Nederland (ZN) als Verenso uitgenodigd om over de inkoopvoorwaarden in gesprek te gaan. Dit gesprek zal op de korte termijn plaatsvinden. Over de uitkomsten van dit gesprek zal ik uw Kamer in het najaar berichten.
Ziet u ook dat een dergelijke handelwijze van verzekeraars niet bijdraagt aan het aantrekkelijker maken van het vak van specialist ouderengeneeskunde en dus niet bijdraagt (integendeel zelfs) aan het oplossen van de al bestaande en in de toekomst bij ongewijzigd beleid nog verder oplopende tekorten in (ook) deze beroepsgroep?
Voor de doorontwikkeling van deze zorg vind ik het belangrijk dat het mogelijk wordt gemaakt dat SO’s in verschillende organisatievormen zorg kunnen leveren. Dit draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het beroep, en maakt het mogelijk dat zij zowel in het verpleeghuis als in de eerste lijn aan het werk kunnen. Zoals de NZa ook stelt in haar quickscan draagt het inkopen van ander type of nieuwe zorgaanbieders bij aan het beschikbaar houden van de toch al schaarse SO’s.
Bent u het ermee eens dat de blijkbaar door zorgverzekeraars gestelde voorwaarde voor inkoop dat specialisten ouderengeneeskunde ook «verblijf» moeten leveren onnodig belemmerend werkt voor de gewenste inzet van betrokkenen in de wijk? Zo ja, wilt u verzekeraars er dan (in lijn met genoemde motie die u daartoe opriep) toe bewegen die voorwaarde te laten vervallen en zo de inzet van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk niet langer te dwarsbomen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke andere manieren bent u bereid de inzet van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk te stimuleren c.q. te faciliteren?
Hier wordt op dit moment al via meerdere trajecten op ingezet. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 ben ik samen met Minister van VWS voornemens om aan het MESO-concept een subsidie te verlenen om te onderzoeken of dit concept breder in Nederland toepasbaar is en dezelfde resultaten behaald kunnen worden. Daarnaast heb ik ZonMw de opdracht gegeven om te komen tot een programma voor de doorontwikkeling en het in samenhang bezien van de zorgvormen Geriatrische revalidatiezorg, Eerstelijnsverblijf en de Geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen (GZSP). De SO in de eerste lijn is onderdeel van laatstgenoemde zorgvorm. Hiervoor is al enige tijd geleden het programma Beter Thuis gestart6. Ook ben ik samen met het Zorginstituut Nederland, NZa en betrokken partijen aan het kijken wat er aanvullend nodig is om de doorontwikkeling van deze zorgvormen aanvullend de stimuleren. Aanvullend gaat de NZa wederom dit jaar het inkoop- en contracteringsproces van de GZSP volgen en beschrijven in een quickscan. Tot slot faciliteer en begeleid ik de overheveling van de GZSP via implementatie overleggen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het op 15 juni 2020 geplande notaoverleg Care?
Bij dezen zijn de vragen u voor het notaoverleg Care toegezonden.
Het door gemeenten en zorgverzekeraars (niet) doorbetalen van zorgaanbieders die als gevolg van de coronacrisis bijvoorbeeld geconfronteerd worden met ‘afbestelde’ zorg en ondersteuning |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat erop ingezet moet worden dat zorgaanbieders in deze periode als gevolg van de coronacrisis niet gedwongen worden hun werkzaamheden te staken met alle gevolgen van dien voor de continuïteit van zorg?
Ik ben het hier zeer mee eens. Ik vind het van groot belang dat zorgaanbieders en professionals in deze uitzonderlijke tijden hun werk kunnen voortzetten. Allereerst op de reguliere wijze waar mogelijk, maar desnoods met creativiteit en op alternatieve wijze waar nodig. We hebben alle professionals nodig in deze bijzondere tijd, op hun huidige functie dan wel op plaatsen waar zij het meest nodig zijn. Onze inzet daarbij is dat de beschikbaarheid en continuïteit van de zorg en ondersteuning op korte en langere termijn zo goed mogelijk geborgd worden.
Ik heb de afgelopen anderhalve week constructief overleg gevoerd met de zorgverzekeraars, de zorgkantoren en de gemeenten om over de financiële gevolgen van de crisis zo snel mogelijk duidelijkheid en zekerheid aan zorgaanbieders en zorgverleners te kunnen bieden. Bij de maatregelen staat steeds voorop dat we de zorg op korte termijn in staat willen blijven stellen om te doen wat nodig is en daarbij voor de lange termijn de continuïteit van zorg en ondersteuning te borgen.
Dit heeft geresulteerd in brieven van de zorgverzekeraars aan de zorgaanbieders in de basisinfrastructuur (17 maart jl.), van de zorgkantoren aan de zorgaanbieders in de langdurige zorg (23 maart jl.), in afspraken met de VNG (25 maart jl.) en in een brief van de zorgverzekeraars aan de zorgaanbieders in de Zvw met wie zij een contractuele relatie hebben (25 maart jl.). De daarin opgenomen maatregelen geven zorgaanbieders zekerheid tot in elk geval 1 juni dat hun liquiditeit op peil blijft en dat zij zullen worden gecompenseerd voor de (meer)kosten die direct samenhangen met de coronacrisis.
Waar dat nodig is, kunnen zorgaanbieders in de basisinfrastructuur zorg, de langdurige zorg, het sociaal domein en de verdere curatieve zorg in overleg gaan met zorgverzekeraars, zorgkantoren respectievelijk gemeenten om afspraken te maken over de financiering van hun omzet.
Hoe deze afspraken er per sector precies uit zullen zien wordt momenteel in alle details uitgewerkt.
Bent u bekend met geluiden dat, hoewel de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) hebben aangegeven dat zorgaanbieders, ook indien zij bijvoorbeeld geconfronteerd worden met een teruglopende zorgvraag omdat cliënten zorg «afbestellen», moeten worden doorbetaald, dit in de praktijk niet altijd gebeurt waardoor zorgaanbieders dreigen om te vallen en de continuïteit van zorg in gevaar komt?1
De VNG heeft haar leden op 18 maart jl. opgeroepen gecontracteerde zorgaanbieders door te betalen, ook als er geen of een andere prestatie wordt geleverd.2 Het Rijk heeft deze oproep kracht bijgezet door op 25 maart jl., in afstemming met de VNG, een zeer dringend beroep op gemeenten gedaan om hun zorgaanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en maatschappelijke ondersteuning financieel zekerheid en ruimte te bieden, van 1 maart 2020 tot in elk geval 1 juni 20203. Zorgaanbieders hebben dat nodig om in deze fase van de crisis continuïteit van zorg en ondersteuning te kunnen garanderen en professionals in te zetten daar waar ze het nu het meest nodig is. Ook blijft zo voldoende capaciteit beschikbaar voor toekomstige jeugdzorg en ondersteuning.
Door vraaguitval of verminderde inzetbaarheid van personeel (door verhoogd ziekteverzuim) zal de omvang van zorg en ondersteuning tijdelijk feitelijk kunnen afwijken van de normale situatie. Het is nu van belang dat de financiering van de omzet onverminderd plaatsvindt, zoals die contractueel overeengekomen was dan wel een zo goed mogelijke inschatting daarvan. Met als doel acute liquiditeitsproblemen te voorkomen en de gevolgen van de corona-crisis voor de financiële positie in 2020 van deze zorgaanbieders te neutraliseren, zodat de zorgcontinuïteit gewaarborgd blijft. Van zorgaanbieders wordt verwacht dat zij zich inspannen om de professionele inzet zo goed mogelijk te benutten (binnen hun organisatie dan wel op andere plaatsen waar de acute behoeften bestaat), en daarmee de eventuele omzetdaling te beperken. Gemeenten zullen dat bevorderen door daarover actief in gesprek te gaan met de zorgaanbieders. Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten en zorgaanbieders tot goede afspraken hierover zullen komen. Op korte termijn wordt met de VNG uitwerking gegeven aan een handreiking die ingaat op welke wijze gemeenten en zorgaanbieders de financiering (tot initieel 1 juni 2020) vorm kunnen geven.
Zorgverzekeraars hebben aan zorgaanbieders die direct met coronapatiënten te maken hebben op 17 maart een brief geschreven waarin ze aangeven dat de extra kosten die zij maken vergoed zullen worden. Op 25 maart hebben zorgverzekeraars een brief gestuurd aan de verschillende brancheverenigingen in de curatieve zorg waarmee zij op hoofdlijnen aangeven hoe zij zorgaanbieders met een contract gaan ondersteunen in deze corona crisis. Het gaat daarbij om drie onderwerpen: 1) vergoeden van extra kosten vanwege corona, 2) verschaffen van liquiditeit, en 3) het optimaal inzetten van mensen en middelen en het dempen van vraag/omzetuitval. Voor de periode 1 maart tot 1 juni willen zij zorgaanbieders die in financiële problemen dreigen te komen ondersteunen d.m.v. een liquiditeitsbijdrage of een continuïteitsbijdrage. Extra kosten die zorgaanbieders in verband met de coronacrisis moeten maken, kunnen worden gedeclareerd. De precieze uitwerking wordt nu opgepakt. Voor mij staat de continuïteit van zorg centraal. De middelen voor de zorg die we daarvoor beschikbaar hebben, moeten daarvoor worden ingezet. De brief van 25 maart geeft een eerste richting, maar nadere uitwerking volgt.
Mij zijn geen signalen bekend dat zorgverzekeraars standpunten hebben ingenomen naar zorgaanbieders die afwijken van de teksten uit de bovengenoemde brieven. Wel zijn er vragen over de uitwerking die nog enige tijd vragen. Mijn ministerie is daarbij betrokken.
Voor zorgaanbieders zonder contract geven de zorgverzekeraars aan dat zij in de komende periode waar nodig en mogelijk met nadere voorstellen komen. Wat VWS betreft is dit onderdeel van de nadere uitwerking en geven zorgverzekeraars ook aan niet-gecontracteerde zorgaanbieders duidelijkheid waar zij wel of niet op kunnen rekenen. Wij zullen hier ook aandacht voor vragen bij de zorgverzekeraars. De rijksbrede regelingen zijn een vangnet daaronder.
Indien u vraag 2 bevestigend heeft beantwoord, bent u dan bereid om zorgverzekeraars op een en ander aan te spreken en te zorgen dat doorbetaling plaatsvindt zoals aangegeven? Bent u in dat geval ook bereid gemeenten op een en ander aan te spreken, zodat de continuïteit van zorg wordt gewaarborgd?
Ik ben op dit moment nog met zorgverzekeraars in gesprek over hoe hun regelingen voor zorgaanbieders eruit gaan zien en hoe we deze vervolgens kunnen uitwerken.
Gemeenten hebben de wettelijke opdracht om de continuïteit van zorg en ondersteuning, onder alle omstandigheden – dus nu ook ten tijde van de coronacrisis – te waarborgen. We zien gelukkig dat veel gemeenten al in overleg zijn met hun zorgaanbieders om dit in de praktijk ook vorm te geven. Mocht blijken dat gemeenten dit niet of in onvoldoende mate doen en er in dit opzicht sprake is van taakverwaarlozing, dan zal het instrumentarium van interbestuurlijk toezicht worden ingezet.
Bent u bereid zorgverzekeraars erop aan te spreken dat zij eenzelfde beleid op dezelfde wijze uitvoeren ten aanzien van zogenaamde «ongecontracteerde» zorgaanbieders, nu het omvallen daarvan evengoed de continuïteit van zorg in gevaar brengt?
Ik ben op dit moment nog met zorgverzekeraars in gesprek over hoe hun regelingen voor zorgaanbieders eruit gaan zien en hoe we deze vervolgens kunnen uitwerken. Hoe er wordt omgegaan met niet-gecontracteerde zorgaanbieders is onderdeel van dit gesprek.
Bent u bereid gemeenten te compenseren voor de door hen als gevolg van de coronacrisis te maken extra kosten (bijvoorbeeld ook voor het veilig kunnen doen plaatsvinden van maatschappelijke opvang)?
De verlening van zorg en ondersteuning zal bij zorgaanbieders tot meerkosten als gevolg van de coronacrisis kunnen leiden, in het bijzonder door het volgen van de richtlijnen van het RIVM. De meerkosten die direct voortkomen uit het volgen van deze maatregelen zullen vergoed worden. De afspraken met de VNG als genoemd onder 1 gelden breed voor alle voorzieningen van maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg, dus ook voor de maatschappelijke opvang. Het Rijk zal gemeenten compenseren voor de meerkosten die zij aan hun zorgaanbieders betalen t.b.v. de extra maatregelen vanwege corona.
Wilt u bevestigen dat ook zorgaanbieders gebruik kunnen maken van het noodpakket aan maatregelen voor bedrijven en zelfstandig ondernemers dat het kabinet onlangs heeft bekend gemaakt?
De Tegemoetkoming Specifieke Ziektekosten (TSZ) |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat er vertraging is opgetreden in het vaststellen van belastingaanslagen over 2018 en dat mensen daardoor pas in dit jaar een beoordeling krijgen van een Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten (TSZ) over het jaar 2018?
Nee, dat klopt niet. Het vaststellen van de definitieve aanslagen over 2018 heeft in een iets hoger tempo gelopen dan over het jaar 2017 het geval was. Het tempo van het opleggen van de TSZ-beschikkingen heeft ook hoger gelegen dan in het voorgaande jaar. Er is dus geen vertraging in de vaststelling van belastingaanslagen die de oorzaak is van latere beschikkingen voor de TSZ.
Uit onderstaande tabel blijkt dat de afgelopen jaren steeds meer burgers hun TSZ-beschikking in het jaar na afloop van het belastingjaar hebben gekregen.
31 december 2016
100.500
31 december 2017
107.000
31 december 2018
132.300
31 december 2019
150.100
Wel is het goed om ter verduidelijking de werking van het TSZ-systeem toe te lichten. Het TSZ-systeem werkt zo dat de beschikkingen worden gebaseerd op de definitieve aanslagen inkomstenbelasting van het betreffende jaar. Deze beschikkingen moeten binnen zes maanden na de definitieve aanslag vastgesteld worden. Iemand ontvangt een TSZ-beschikking daardoor dus niet ieder jaar op hetzelfde moment. Door verschillende omstandigheden kan de definitieve aanslag inkomstenbelasting in een jaar immers later worden vastgesteld dan in het voorgaande jaar. Een later ingediende (partner)aangifte of een selectie voor nadere controle door de Belastingdienst zijn hier in nagenoeg alle gevallen de verklaring voor. Door een latere definitieve aanslag komt ook de TSZ-beschikking dus later. Dit is echter geen vertraging maar onderdeel van het reguliere proces.
Klopt het dat door de vertraging in het vaststellen mensen niet in het najaar van 2019 de TSZ over het jaar 2018 ontvingen, maar pas in mei of juni 2020?
Nee, dit is niet het geval. Wel kan iemand in een individueel geval de vaststelling later hebben ontvangen, zoals in het antwoord onder 1 is beschreven, maar dat is dan onderdeel van het reguliere proces en niet het gevolg van een vertraging.
Hoeveel mensen hebben te maken met de vertraging en krijgen daardoor flink later de TSZ toegekend?
Zoals hiervoor is aangegeven is er geen sprake van vertraging.
Erkent u dat door het later toekennen aan mensen die rekenden op de TSZ over het jaar 2018 in het najaar van 2019, deze mensen financieel nadeel hebben ondervonden door de vertraging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat nadeel gecompenseerd?
Nee, ik meen dat dat niet het geval is. Zoals hiervoor vermeld zijn de definitieve aanslagen over 2018 niet later opgelegd dan over 2017. Dat iemand de definitieve aanslag niet ieder jaar op hetzelfde moment ontvangt betekent dat ook het moment van de TSZ-beschikking kan variëren. Dit is echter onderdeel van het reguliere proces.
Is voor de vaststelling van de belastingaangiften over 2019 wederom een vertraging te voorzien?
Er is geen sprake van een vertraging over 2018. Ook over het jaar 2019 wordt deze niet voorzien.
Het bericht dat zorgverzekeraars de revalidatiezorg het mes op de keel zetten |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars zo hard inzetten op kostenbeheersing dat meer dan de helft van de zeventien revalidatiezorginstellingen verlies draait?1
Allereerst merk ik op dat er de afgelopen periode door COVID-19 veel gebeurd is en de impact op onze samenleving groot is. Zo ook voor de revalidatiezorg. In verschillende media en in de Kamer is aandacht geweest voor zowel de grote terugval in het aantal verwijzingen voor behandelingen als het uitstellen van reguliere niet COVID-19 zorg. Ik vind het van belang dat de voorbereidingen om de reguliere zorg doorgang te laten vinden en de communicatie naar patiënten hierover goed verlopen. Daarom heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd om regie te nemen op het zo goed en efficiënt mogelijk doorgang te laten vinden van andere zorg dan COVID-19 zorg. Ook heb ik om duidelijkheid en zekerheid te kunnen bieden over de financiële gevolgen van de crisis afspraken gemaakt met zorgverzekeraars voor de zorgaanbieders in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Die gelden uiteraard ook voor aanbieders van revalidatiezorg.
Van belang is dat medisch specialistische revalidatiezorg van goede kwaliteit toegankelijk blijft voor patiënten. Alle partijen moeten hier een bijdrage aan leveren, met aandacht voor de financiële gezondheid binnen de sector. Het is normaliter aan individuele zorgaanbieders en zorgverzekeraars om passende afspraken te maken over de te leveren zorg en welke betalingen ertegenover staan. Het is belangrijk dat partijen, zeker nu, hierover met elkaar in gesprek zijn.
In het interview benoemt de directeur van Revalidatiezorg Nederland (RN) ook terecht dat de toereikendheid van de maximumtarieven zoals vastgesteld door de NZa een belangrijk onderwerp van discussie is in de sector. Voor nadere informatie hierover verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars te hard inzetten op kostenbeheersing bij de revalidatiezorginstellingen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom bent u deze mening niet toegedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u zicht op de landelijke wachttijden binnen de revalidatiezorg? Zo ja, kunt u inzicht geven in deze wachttijden per aandoening en per regio? Zo nee, waarom niet?
Binnen de gehele medisch specialistische zorg (msz) – medisch specialistische revalidatiezorg (msrz) valt daaronder – zijn zorgaanbieders verplicht om hun wachttijden te publiceren en aan te leveren aan de NZa in een vast format2.
Deze wachttijden zijn inzichtelijk via de websites van zorgaanbieders. Daarnaast zijn de cijfers van de msz die de NZa verzamelt sinds 2019 te raadplegen via volksgezondheidenzorg.info, ook per provincie. Vanwege de grote verschillen tussen patiënten die msrz nodig hebben is het niet mogelijk om dit per aandoening inzichtelijk te maken, wel maken de zorgaanbieders op hun websites onderscheid in een aantal diagnosegroepen.
Wat gaat u doen om de wachtlijsten in de revalidatiezorg te verkleinen en de kwaliteit te verhogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wachttijden in de msz zijn een belangrijk aandachtspunt die continue onze aandacht vragen. Op het verminderen van wachttijden zijn verschillende acties gezet. In december 20193 heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over het onderzoek van de NZa naar de inspanningen die zorgverzekeraars doen om invulling te geven aan hun zorgplicht. Zorgverzekeraars zetten zich actief in om wachttijden te beperken daar waar de knelpunten het grootst zijn. Maar de NZa constateert ook dat zorgverzekeraars de effectiviteit van wachtlijstbemiddeling en de gemaakte afspraken met zorgaanbieders beter zouden kunnen evalueren. Zorgverzekeraars worden in dit rapport met naam genoemd. Mijn ambtsvoorganger heeft de NZa gevraagd toe te zien of zorgverzekeraars afspraken maken met zorgaanbieders over wachttijden. De NZa is bezig om aan de hand van de wachttijden die aanbieders moeten aanleveren haar toezicht toe te spitsen naar de regio’s met de grootste problemen en bekijkt daar of partijen (aanbieders en verzekeraars) zich voldoende inspannen om de wachttijden te verminderen.
Daarnaast hebben partijen in het hoofdlijnenakkoord msz afgesproken om zich in te spannen om zorg binnen de Treeknorm te (blijven) leveren. Ik verwacht dat partijen hierin hun verantwoordelijkheid nemen en zal hen waar nodig aansporen en op aanspreken. Ook zal de transformatie naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek, waaraan partijen zich ook hebben gecommitteerd een bijdrage leveren aan het verminderen van wachttijden.
De kwaliteit van zorg is een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep. Zij nemen dan ook zelf initiatief hiertoe. RN en de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA) ontwikkelen een systeem, Revalidatie Impact, om uitkomstmaten te verzamelen, te vergelijken en te analyseren. Het doel van partijen is kwaliteitsverhoging en doelmatigheid van zorg. Deze ontwikkeling vind ik belangrijk omdat de zorg hierdoor (meer) vergelijkbaar wordt en partijen met deze informatie goede afspraken kunnen maken.
Ziet u een relatie tussen de zorgverzekeraars die te hard inzetten op kostenbeheersing en de toenemende wachtlijsten in de revalidatiezorg en de onder druk staande kwaliteit? Zo ja, waarom heeft u eerder niet ingegrepen?
De NZa en de IGJ zien erop toe dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders zich houden aan hun wettelijk verplichtingen. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, wat in geval van een naturapolis betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden binnen redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgaanbieders moeten kwalitatief goede zorg leveren. Als het nodig is, kunnen de NZa en de IGJ ingrijpen.
Bent u het eens met de directeur van Revalidatie Nederland dat in de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)-tarieven nauwelijks rekening wordt gehouden met de steeds complexere zorgvraag, waardoor de maximumtarieven niet altijd kostendekkend zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen periode heeft de NZa samen met RN, de VRA en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een uitgebreid traject doorlopen om te komen tot een nieuwe productstructuur die meer recht doet aan de door revalidatie instellingen geleverde zorg en tegelijkertijd meer inzicht geeft in de daadwerkelijk geleverde zorg. Op basis van dit traject is de NZa voornemens om per 2021 patiëntgroepen toe te voegen aan de productstructuur, zodat een meer inhoudelijk contracteergesprek mogelijk is. Er zullen geen grote wijzigingen in de dbc-productstructuur zelf worden doorgevoerd. Omdat vooral is gewerkt aan een nieuwe productstructuur, wat veel inzet van alle betrokken partijen heeft gevraagd, zijn de tarieven in overleg met partijen tussentijds alleen geïndexeerd. Binnen dit traject is de NZa voornemens om de tarieven voor de medisch specialistische revalidatiezorg per 2021 te herijken. Alle instellingen die revalidatiezorg leveren, hebben eind vorig jaar kostprijzen over boekjaar 2018 aangeleverd aan de NZa. Omdat geen grote wijzigingen in de dbc-zorgproducten worden doorgevoerd, kunnen deze kostprijzen worden gebruikt om de tarieven met ingang van 2021 te herijken. De hierover door de NZa met partijen gevoerde gesprekken zijn volgens de NZa positief verlopen en tarieven worden naar verwachting dan ook per 2021 herijkt.
Het bericht ‘Zorgverzekeraars, Per Saldo, V&VN en VWS maken afspraken over indicatieproces kindzorg thuis’ |
|
John Kerstens (PvdA), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenbedoeld bericht?1
Ja.
Hoe verklaart u, in afwijking van uw beantwoording op eerdere Kamervragen, het feit dat volgens bedoeld bericht blijkbaar de ene belangenbehartiger wèl en de andere níet bij het maken van afspraken over het indicatieproces over kindzorg thuis wordt betrokken?2
Er zijn over dit onderwerp verschillende gesprekken met verschillende partijen gevoerd. Zoals ik ook in eerdere beantwoording heb aangegeven, heb ik met de partijen bij de bestuurlijke afspraken Zvw-pgb, gesproken over oplossingsrichtingen. Deze partijen zijn daar voornamelijk aan zet. Met deze partijen zijn dan ook de afspraken gemaakt om snel tot een oplossing te komen voor deze problematiek. In andere gesprekken heb ik de verschillende oplossingsrichtingen voorgelegd, met het doel om deze te toetsen. Ik wil namelijk graag van belangenbehartigers weten of zij in de praktijk uit de voeten kunnen met de oplossingsrichtingen.
Vindt u dat er een gerechtvaardigde reden voor een dergelijke verschillende behandeling is? Zo ja, welke dan? Zo nee, op welke wijze wordt een en ander dan hersteld?
Ja. ZN, V&VN, Per Saldo en VWS hebben bestuurlijke afspraken over de uitvoering van het Zvw-pgb. Op het moment dat daar iets mis gaat, moeten de oplossingen ook van deze partijen komen.
Bent u bereid in het vervolg de Belangenvereniging voor Intensieve Kindzorg (BVIKZ) ook te betrekken bij het maken van afspraken als hiervoor bedoeld en niet, zoals nu is gebeurd, pas uit te nodigen op uw ministerie nadat daarover Kamervragen zijn gesteld en op het moment dat bovenbedoeld bericht wordt gepubliceerd?
Ik was, ben en blijf bereid om BVIKZ te betrekken bij de oplossingen op dit dossier, de gestelde Kamervragen staan hier wat mij betreft los van. Er is met BVIKZ gesproken over de oplossingsrichtingen. En al ruim voordat het artikel in de NRC hierover verscheen, is er in november 2019 overleg geweest met BVIKZ over deze problematiek. Het is echter wel zo dat er verschillende gesprekken worden gevoerd met verschillende doelen. Alle partijen hebben een eigen rol en verantwoordelijkheid in dit traject. Dat betekent dat BVIKZ niet bij alle overleggen aan tafel zal zitten, maar dat neemt niet weg dat zij betrokken worden bij het hele traject.
Wat bedoelt u met het in de onder 2. bedoelde antwoord van eerdere Kamervragen dat u wilt weten of (bijvoorbeeld) de BVIKZ «in de praktijk uit de voeten kan met de oplossingsrichtingen»? Wat gebeurt er als de BVIKZ gemotiveerd aangeeft dat en waarom zij dat niet kan? Worden bedoelde oplossingen dan aangepast op een wijze dat zij er wel mee uit de voeten kan?
Ik wil weten of belangenbehartigers in de praktijk uit de voeten kunnen met de voorgestelde oplossingsrichtingen, omdat zij een van de partijen zijn die met deze afspraken te maken hebben. Overigens geldt dat niet alleen voor BVIKZ. Ook bij andere belangenbehartigers heb ik de gemaakte afspraken getoetst. En zoals altijd geldt dat wanneer er blijkt dat afspraken toch niet werken zoals we hadden bedacht, we hier weer opnieuw over om de tafel gaan zitten.
Wat betekent in bovenbedoeld bericht de zin «De tekst in het Zvw-pgb reglement... is geen nieuwe inhoudelijke wijzigingsgrond, maar een andere omschrijving van gebruikelijke zorg...»? Betekent dat terwijl in de handelingen die ouders verrichten in het kader van zorg en ondersteuning geen wijziging optreedt toch sprake kan zijn van een andere beoordeling c.q. indicatie? Als dat zo is, hoe verhoudt zich dat dan met de eerste zin uit bedoeld bericht: «Uitgangspunt is dat het beleid ongewijzigd is?»
In 2019 is het Begrippenkader Indicatieproces vastgesteld door V&VN. Het Zorginstituut Nederland heeft in 2019 «Verpleegkundige indicatiestelling – een nadere duiding uitgebracht. Uit deze documenten blijkt dat de term gebruikelijke zorg niet past binnen de Zvw, en daarom ook niet meer gebruikt zou moeten worden. Dit betekent ook dat er bij de indicatiestelling niet meer teruggegrepen kan worden naar de oude lijsten die het CIZ vroeger hanteerde, maar dat de verpleegkundige in elke situatie gegeven de hele context van cliënt kijkt wat het netwerk kan bijdragen, hierbij de draagkracht/draaglast etc in ogenschouw nemend. Zorgverzekeraars hebben daarom hun reglementen in lijn met twee bovengenoemde documenten aangepast. Het beleid is niet gewijzigd, het is nog steeds mogelijk om informele zorgverleners in te kopen met een Zvw-pgb. Het kan wel voorkomen dat er, gegeven het hierboven beschrevene, in de praktijk een andere indicatie gesteld wordt. Ondanks dat er in de handelingen die ouders verrichten geen wijziging heeft plaats gevonden. Juist ook in deze situaties is het goed als ouders contact opnemen met hun zorgverzekeraar, zodat de zorgverzekeraar ondersteuning kan bieden bij een soepele overgang.
Vindt u het terecht om, zoals in bovenbedoeld bericht gebeurt, te spreken van «maatwerk» in die situaties dat ouders het oneens zijn met de indicatie en/of toekenning van het Zvw-pgb? Bent u ook niet van mening dat de term maatwerk juist veronderstelt dat vóórdat van een verschil van mening sprake is in onderling overleg wordt gezocht naar wat passend is?
Ja dat vind ik terecht. In deze gevallen gaat het om de situatie waar de ouders zich niet kunnen vinden in de indicatiestelling van de indicerend verpleegkundige. Zorgverzekeraars gaan in die situatie in gesprek met de ouders en de verpleegkundige. Als de indicatie wel klopt maar de verandering een grote impact heeft op de organisatie van zorg, kan de zorgverzekeraar ondersteuning bieden bij een soepele overgang. Uiteraard is het zo dat het maatwerk normaal gesproken bij de indicatiestelling door de verpleegkundige plaats vindt, en niet bij de vaststelling door de zorgverzekeraar. Maar kennelijk is de situatie op dit moment zo dat deze extra optie tot maatwerk nodig is voor een soepele overgang.
Bent u ook van mening dat zorgverzekeraars de gegevens van de bij hen voor de besluitvorming omtrent intensieve kindzorg verantwoordelijke contactpersonen behoren te delen met BVIKZ, zodat BVIKZ in haar rol als belangenbehartiger namens ouders met betrokkenen in contact kan treden over het hierboven onder 7. bedoelde maatwerk? Zo ja, wilt u dan daarover met zorgverzekeraars in contact treden? Zo nee, waarom ontvangt een andere belangenbehartiger die gegevens dan wel?
Nee, dat ben ik niet van mening. Ik heb in het gesprek dat ik voerde met V&VN, ZN en Per Saldo (allen betrokken bij de bestuurlijke afspraken Zvw-pgb) afspraken met hen gemaakt. Onder andere dat ouders voor maatwerk snel terecht konden bij hun zorgverzekeraar.
Belangenbehartigers zouden een lijst met zo direct mogelijke contactgegevens van zorgverzekeraars krijgen. Dus niet nummers van front offices, maar direct bij een pgb-team of afdeling.
De lijst die ZN namens de zorgverzekeraars met Per Saldo en V&VN gedeeld heeft, was iets uitgebreider dan de lijst die door ZN met andere belangenbehartigers gedeeld is. Er werden namelijk voor- en/of achternamen van medewerkers genoemd. Per Saldo en ZN zijn bekenden voor elkaar, ze hebben namelijk Bestuurlijke Afspraken Zvw-pgb gemaakt. Op de lijst voor de andere belangenbehartigers hebben zorgverzekeraars om privacy-redenen de namen van medewerkers weggelaten. Dat begrijp ik volledig, privacy voor medewerkers is een groot goed. Het doel is uiteindelijk dat ouders met vragen en zorgen snel terecht komen bij de juiste afdeling, op het juiste bureau van hun zorgverzekeraar. En die afspraak is door ZN en zorgverzekeraars nagekomen.
Wat betekent het feit dat in bovenbedoeld bericht niet wordt gesproken over het zowel bij ouders als anderen veel onbegrip en onrust opgeleverd hebbende door Kinderthuiszorg opgestelde normenkader voor de status daarvan? Kan ervan worden uitgegaan dat dat normenkader niet meer van toepassing is c.q. niet meer ten grondslag kan worden gelegd aan indicaties in dezen?
KinderThuisZorg heeft mij laten weten dat de indicerende kinderverpleegkundigen van KinderThuisZorg geen ander normenkader hebben gehanteerd, nu hanteren of zullen hanteren dan die van de beroepsgroep, opgesteld door V&VN. Zij geven tevens aan dat zij geen tweede normenkader hebben gemaakt, noch bekend zijn met het bestaan van een tweede normenkader.
Zoals aangegeven in eerdere brieven bestaat de beroepsnorm van V&VN voor het indiceren en organiseren van verpleging en verzorging in de thuissituatie uit twee documenten: het Normenkader4 uit 2014 en het Begrippenkader Indicatieproces uit 2019. Het Normenkader formuleert de eisen bij het indiceren. Het Begrippenkader Indicatieproces behelst in feite een toelichting op een aantal begrippen uit het Normenkader en is bedoeld als ondersteuning bij het proces van indiceren.
Zowel V&VN, Zorgverzekeraars Nederland als de Branchevereniging Integrale Kindzorg (aanbieders) geven aan dat hun leden/achterban deze V&VN-documenten hanteren. V&VN heeft tevens voor het Normenkader en het Verpleegkundig Proces in januari 2020 handreikingen5 gemaakt, waarin elke norm stat voor stap wordt uitgelegd.
Aangezien de beroepsnorm op dit moment ruimte laat voor interpretatieverschillen o.a. bij de indicatiestelling voor de kindzorg thuis heb ik met V&VN afgesproken dat de beroepsnorm waar nodig verhelderd zal worden voor de kindzorg thuis. (Zie mijn antwoord op Commissiebrief d.d. 18 februari6)
Bent u bereid zelf op korte termijn met BVIKZ in gesprek te gaan, nu de onrust onder de betrokken ouders erg groot is (zeker nu velen van hen zich in weerwil van de mededeling dat het beleid ongewijzigd zou zijn geconfronteerd zien met forse beperkingen in indicaties)?
Zoals ik al eerder heb gezegd, ben ik altijd bereid om met partijen in gesprek te gaan. Dat heb ik dan ook gedaan. Daarbij zijn veel zaken die u in deze vragen aanroert aan de orde geweest evenals de hierbij gegeven antwoorden. Niet alleen met BVIKZ, maar met alle belangenbehartigers, beroepsverenigingen en brancheorganisaties. Op dit moment zie ik geen directe aanleiding om extra gesprekken in te plannen met de betrokken partijen. Er zijn harde afspraken gemaakt over de vervolgaanpak, ik verwacht dat de partijen deze afspraken nakomen. Uiteraard volg ik alle te zetten stappen nauwgezet, en zal ik niet aarzelen om de partijen weer om de tafel te roepen als dat nodig is.
Zorgen om verantwoord wisselen medicijnen |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Patiëntenorganisaties: zorgen om verantwoord wisselen medicijnen?» uit het Nederlands Dagblad?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat partijen uit het overleg over «verantwoord wisselen» zijn gestapt? Zo ja, waarom heeft u de Kamer daar niet direct over geïnformeerd?
Het klopt niet dat partijen uit het overleg over «verantwoord wisselen» zijn gestapt. Het is partijen niet gelukt om over alle afspraken overeenstemming te bereiken. Alle bemiddelingspogingen ten spijt heb ik eind januari moeten vaststellen dat de standpunten van partijen te ver uiteen lagen voor een bestuurlijke lijn rondom het thema verantwoord wisselen van geneesmiddelen. Aansluitend hierop heb ik de Tweede Kamer bij brief van 10 februari 20202 geïnformeerd over de uitkomst van het traject.
Klopt het dat het overleg over «verantwoord wisselen» is gestopt in dezelfde week dat u besloot het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) te herzien? Zo ja, houden deze twee zaken met elkaar verband?
Bij brief van 27 januari 20203, 2019–2020, 29 477, nr. 644, informeerde ik u over mijn plan tot modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem. In die week heb ik helaas ook moeten vaststellen dat de standpunten van partijen over de laatste inhoudelijke punten te ver uiteen lagen voor het bereiken van een bestuurlijke lijn rondom het thema verantwoord wisselen van geneesmiddelen. Beide ontwikkelingen vielen samen in die week, maar houden geen verband met elkaar.
Hoe kunnen patiënten straks verantwoord van medicijn wisselen, als ze geen eigen bijdrage willen of kunnen betalen?
In eerste instantie doe ik bij een herberekening van de vergoedingslimieten (in het kader van de modernisering van het GVS) een beroep op de fabrikant om bijbetalingen voor patiënten te voorkomen door de prijzen van geneesmiddelen te matigen in lijn met de nieuwe vergoedingslimieten. In dat geval hoeft de patiënt dus ook niet te wisselen naar een geneesmiddel zonder eigen bijdrage. In het geval fabrikanten hun prijzen niet matigen en dus een bijbetaling voor de patiënt ontstaat, kunnen patiënten wisselen naar een geneesmiddel zonder bijbetaling. Een belangrijk onderdeel van het gemoderniseerde GVS is immers dat in elk cluster met geneesmiddelen een «bijbetalingsvrije» optie bestaat voor de patiënt.
Ik begrijp dat het wisselen van geneesmiddelen voor patiënten vervelend en belastend kan zijn, maar als de patiënt op een begrijpelijke manier wordt geïnformeerd en goed wordt begeleid, kan dit veilig en verantwoord plaatsvinden.
Het is de verantwoordelijkheid van de voorschrijver en de apotheker om met het oog op het leveren van goede en veilige zorg deze taak goed op te pakken en uit te voeren. Gelukkig pakken partijen deze rol in de praktijk goed op. Om dit proces verder te verbeteren ben ik bereid partijen te ondersteunen en zal ik partijen benaderen om te vernemen op welke onderdelen er behoefte is aan verdere ondersteuning. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan een publiekscampagne over de uitwisselbaarheid van geneesmiddelen.
Wat gaat u doen om toch afspraken te maken over het verantwoord wisselen van medicijnen?
Nu er geen bestuurlijk akkoord ligt over het verantwoord wisselen van geneesmiddelen, verwacht ik dat partijen in het belang van goede en veilige zorg voor de patiënt wel de positieve resultaten uit het traject voortvarend oppakken. Het gaat hierbij onder andere om de afspraken met betrekking tot goede voorlichting en begeleiding van patiënten bij het wisselen en het verder uitrollen van de regionale formularia voor longmedicatie. Dit laatste leidt onder andere tot verbetering van inhalatietechniek door consistent gebruik van hetzelfde hulpmiddel en een verbeterde overdracht van inhalatie medicatie tussen eerste en tweede lijn. Een onderdeel van het bestuurlijk traject was een lijst met geneesmiddelen waarvan het wisselen gepaard gaat met gezondheidsrisico’s voor de patiënt. Ik wil deze lijst een meer bindend karakter geven. Ik ga na hoe dit het beste kan. In het kader van de modernisering van het GVS wil ik ook regelen dat in het geval een patiënt om strikt medische redenen alleen gebruik kan maken van een geneesmiddel met een bijbetaling deze bijbetaling dan niet wordt gevraagd. Daarmee voorkom ik dat patiënten vanwege de bijbetaling zouden moeten wisselen van geneesmiddel terwijl dat medisch onverantwoord is.
Lag er al een conceptlijst met medicijnen waarbij nooit gewisseld zou mogen worden? Zo ja, kan deze dan alsnog gebruikt worden om te voorkomen dat patiënten verplicht worden andere medicatie te gebruiken, met alle gevolgen van dien?
Zie antwoord vraag 5.
De mogelijke institutionele vooringenomenheid bij het niet vergoeden van afbouwmedicatie |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Onderzoek de vooringenomenheid rond afbouwmedicatie»?1
Ik heb het artikel in Medisch Contact gelezen. Ik ben van mening dat er geen sprake is van institutionele vooringenomenheid rond de vergoeding van magistraal bereide afbouwmedicatie. Voor mijn uitgebreide reactie verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 t/m 7.
Erkent u dat de nieuwe stukken, verkregen middels een Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoek, aantonen dat in tegenstelling tot wat u in de beantwoording van eerdere Kamervragen stelde, hier geen sprake is van een individuele opvatting geuit in een interne e-mail, maar dat het officiële standpunt van het Zorginstituut Nederland (het Zorginstituut) is dat de afbouwmedicatie wel degelijk rationele farmacotherapie is?2
Het Zorginstituut heeft over afbouwmedicatie geen officieel standpunt ingenomen. Het Zorginstituut heeft hier ook geen aanleiding voor, omdat beroepsgroepen (huisartsen, apothekers en psychiaters, vertegenwoordigd door respectievelijk NHG, KNMP en NVvP) en de patiëntenorganisatie MIND in 2018 een multidisciplinair document hebben opgesteld over de afbouw van antidepressiva («Afbouwen SSRI’s en SNRI’s»)3. Dit initiatief namen zij tijdens een scopingsbijeenkomst van het Zorginstituut in 2017. In het multidisciplinair document hebben zij opgeschreven wat goede zorg is bij het afbouwen van antidepressiva. Zorgverzekeraars ondersteunen dit document. Omdat partijen het eens zijn over de vergoeding van afbouwmedicatie, is er voor het Zorginstituut geen reden om een standpunt in te nemen.
Wat vindt u ervan dat de Vereniging Afbouwmedicatie, zonder dit te weten moest strijden tegen de advocaat van het Zorginstituut die achter de schermen VGZ bijstond, terwijl het Zorginstituut beweerde geen mening over de kwestie te hebben en ook u in de beantwoording van eerdere Kamervragen stelde dat het conform de werkwijze is dat het Zorginstituut zich afzijdig houdt en het in eerste instantie aan zorgverzekeraars is om het pakket te duiden?
Van het Zorginstituut begrijp ik dat de advocaat van VGZ in aanloop naar de rechtszaak contact heeft opgenomen met het Zorginstituut. Er heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van het Zorginstituut en de advocaat van VGZ. Naar ik begreep is hierbij niet gesproken over betrokkenheid van het Zorginstituut bij de procedure tussen VGZ en de Vereniging Afbouwmedicatie. Er is gesproken over hoe het Zorginstituut tot op dat moment had gehandeld in het dossier afbouwmedicatie, en de advocaat van VGZ heeft de vraag gesteld of het Zorginstituut nog van plan was om een standpunt in te nemen over afbouwmedicatie. Na dit telefoongesprek is er geen contact geweest tussen het Zorginstituut en de advocaat van VGZ over de procedure, en zijn er geen stukken uitgewisseld, zo laat het Zorginstituut mij weten.
Overigens heeft de advocaat van de Vereniging Afbouwmedicatie het Zorginstituut benaderd met dezelfde vraag, en heeft hierover ook telefonisch contact plaatsgevonden tussen een medewerker van het Zorginstituut en de advocaat van de Vereniging Afbouwmedicatie.
Deelt u de mening dat patiëntbelangen niet voorop stonden doordat het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) en het Zorginstituut onafhankelijke experts uitsloten van expertbijeenkomsten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mening deel ik niet. In mijn antwoorden op eerdere vragen van het Kamerlid Van Gerven (SP) ben ik al ingegaan op de betreffende scopingsbijeenkomst van het Zorginstituut.4 Het Zorginstituut organiseerde deze bijeenkomst in 2017 als startpunt van een voorgenomen duiding over de afbouw van antidepressiva met taperingstrips, omdat toentertijd de betrokken partijen het niet eens waren over de vergoeding van afbouwstrategieën. Dit is de bijeenkomst in het antwoord op vraag 2. Tijdens een dergelijke scopingsbijeenkomst kunnen de betrokken koepels van behandelaren, patiënten en zorgverzekeraars hun zienswijze geven. Op dit punt in het beoordelingsproces nodigt het Zorginstituut een producent/ontwikkelaar nooit uit. Zij worden later in het beoordelingsproces betrokken.
Het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) heeft bij de expertbijeenkomst (d.d. 19 november 2019) over het afbouwen van antidepressiva een breed scala aan experts uitgenodigd, waaronder patiënten, behandelaren en onderzoekers.
Deelt u de mening dat het Zorginstituut en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die telkens achter zorgverzekeraars gaan staan die in hun besluit om niet te vergoeden een beroep doen op niet-bestaand onderzoek, alsook het gebrek aan een open vizier in deze kwestie, vergelijkbaar is met hoe burgers de dupe werden van ambtenaren die doelbewust verkeerd handelden in de kindertoeslagenaffaire? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de vergelijking met de kindertoeslagenaffaire vind ik misplaatst. De beslissing over de vergoeding van afbouwmedicatie is in eerste instantie aan de zorgverzekeraars. In ons rechtssysteem kunnen beslissingen van zorgverzekeraars door verzekerden worden aangevochten bij een onafhankelijke geschillencommissie (de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen), of bij de civiele rechter. Dat is inmiddels ook meermaals gebeurd.
Ik heb geen standpunt ingenomen over de vergoeding van afbouwmedicatie en dat geldt ook voor het Zorginstituut. En zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 is hier vanwege het multidisciplinair document ook geen aanleiding voor.
Ik vind het belangrijk dat patiënten verantwoord kunnen afbouwen. Ik ben daarom ook blij dat beroepsgroepen en patiënten in 2018 gezamenlijk een multidisciplinair document hebben opgesteld. Het document stelt dat er geen concrete aanbevelingen gedaan kunnen worden voor de manier van afbouwen, vanwege een gebrek aan wetenschappelijk bewijs. Het veld is aan zet, maar omdat ik het belangrijk vind dat onderzoek naar de manier van afbouwen op gang komt, heeft het IVM op mijn verzoek eerdergenoemde brede expertbijeenkomst georganiseerd. Het «gebrek aan open vizier» in de vraagstelling is mijns inziens dan ook niet van toepassing.
Over het «onderzoek» van Zilveren Kruis heb ik uw Kamer meermaals geïnformeerd.5 6 7
Is in deze kwestie volgens u sprake van institutionele vooringenomenheid, net zoals in de kindertoeslagenaffaire? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer worden afbouwmedicatie en taperingstrips nu gewoon vergoed door alle zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Net zoals voor andere vergoedingen, bezien zorgverzekeraars of magistraal bereide afbouwmedicatie rationele farmacotherapie betreft.8 Zorgverzekeraars nemen daarbij het eerdergenoemde multidisciplinair document in acht. Zorgverzekeraars hebben aangegeven afbouwmedicatie in individuele gevallen te vergoeden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden die in het document zijn beschreven en alleen als het rationele farmacotherapie betreft.
De vergoeding van fysiotherapie bij chronische COPD |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de vergoeding van fysiotherapie voor patiënten met chronische Chronische Obstructieve Longziekte (COPD), afhankelijk is van hun behandeling in het voorgaande jaar? Zo ja, wat is uw reactie?
Voor patiënten met COPD is het van belang dat zij passende zorg krijgen.
Dit betekent dat de behandeling moet worden afgestemd op hun actuele gezondheidssituatie. Bij verslechtering van de situatie, waarbij sprake is van een verschuiving naar een zwaardere ernstcategorie, kan de zorg worden opgeschaald naar het bij die zwaardere categorie behorende aantal behandelingen.
Bij een verbetering van de situatie kan de zorg worden afgeschaald naar een bij een lichtere ernstcategorie behorend aantal behandelingen. Een verbetering wordt doorgaans bij aanvang van een vervolg-behandeljaar vastgesteld, zodat het maximumaantal behandelsessies voor dat jaar bekend is.
Indien gedurende een behandeljaar verslechtering optreedt die tot indeling in een zwaardere categorie leidt, dan kan de fysio- of oefentherapeutische zorg direct worden opgeschaald.
Voor patiënten die een longaanval doormaken die tot ziekenhuisopname leidt is er daarnaast nog een extra vangnet, omdat de longarts bij ontslag kan beoordelen of een longrevalidatieprogramma aangewezen is.
Wat is volgens u de ratio achter het feit dat patiënten die cardio-oefeningen doen bij een fysiotherapeut en dat vergoed krijgen vanwege de ernst van hun aandoening, geen vergoeding voor fysiotherapie meer krijgen als zij in het voorgaande jaar geen antibiotica nodig hadden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom het voordeel van cardio-oefeningen voor een patiënt met chronische COPD opeens wegvalt wanneer deze patiënt geen antibiotica of prednison heeft gebruikt?
Het primaire doel van een fysio- of oefentherapeutisch behandeltraject is om een verbetering in de gezondheidssituatie van de patiënt te bewerkstelligen.
Deze verbetering uit zich meestal in een verminderd aantal longaanvallen, een algeheel verbeterd lichamelijk functioneren en kwaliteit van leven en het bereiken en vasthouden van een hoger beweegniveau. Wanneer er weinig tot geen longaanvallen zijn zal daarvoor ook minder extra medicatie (zoals prednison of antibiotica) gegeven hoeven te worden. Wanneer een betere gezondheidssituatie is bereikt, dan is de patiënt in veel gevallen zelf in staat om dit te onderhouden met zelf geïnitieerde beweegactiviteiten. In een goede behandeling wordt daarop ook aangestuurd. In dat geval volstaat het om met enige regelmaat te monitoren of het goed gaat en eventueel bij te sturen.
Het criterium – zoals gedefinieerd door de internationale organisatie GOLD (global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease) – om de zwaardere ernstcategorieën (C en D) te bepalen is het in de voorafgaande 12 maanden hebben doorgemaakt van één longaanval die tot ziekenhuisopname heeft geleid dan wel twee longaanvallen zonder ziekenhuisopname. Wanneer de gezondheidssituatie van een patiënt dusdanig verbeterd is dat in de voorafgaande 12 maanden geen longaanvallen of maximaal één lichtere longaanval (zonder ziekenhuisopname) zijn voorgekomen, dan kan de behandeling daarop worden afgestemd en worden overgegaan tot het laagfrequent monitoren van het ziektebeeld. Zodra toch weer een longaanval optreedt die tot ziekenhuisopname leidt ofwel sprake is van twee longaanvallen zonder ziekenhuisopname, dan kan zoals bij het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, direct worden opgeschaald. In geval van ziekenhuisopname zal de longarts bovendien beoordelen of (na ontslag) eerst een longrevalidatieprogramma is aangewezen.
Deelt u de mening dat oefeningen belangrijk zijn voor patiënten met COPD (zeker voor oudere patiënten met COPD), verdere achteruitgang kunnen voorkomen en mede bepalend zijn voor hun kwaliteit van leven? Zo ja, hoe rijmt u dit met de vergoeding van fysiotherapie bij chronische COPD?
Artsen en fysiotherapeuten geven aan dat voldoende beweging – en het uitvoeren van oefeningen of beweegactiviteiten als onderdeel daarvan – van groot belang zijn voor patiënten met COPD, ongeacht de leeftijd. Onvoldoende beweging is een van de risicofactoren voor een slechter verloop van de ziekte. Fysio- en oefentherapie kan worden ingezet om de patiënt te ondersteunen in het veranderen van het beweeggedrag en het bereiken van een hoger beweegniveau, waarbij gelijktijdig kan worden gewerkt aan het bereiken van een goed niveau van lichamelijke conditie en functioneren. Bij veel patiënten zal dit leiden tot een betere gezondheidssituatie, die zij vervolgens zelf kunnen onderhouden, onder andere door het gerealiseerde (adequate) beweegniveau vast te houden.
Wanneer door fluctuatie in de ziekte een duidelijke verslechtering van de gezondheidssituatie optreedt (zich meestal uitend in longaanvallen), dan kan opnieuw fysio- of oefentherapie worden toegepast ter ondersteuning van het herstel en weer bereiken van een betere gezondheidssituatie. Verschillende factoren kunnen bijdragen aan het voorkomen van verslechtering van de gezondheidssituatie. Het onderhouden van een adequaat beweegniveau is er daarvan één.
De fysio- of oefentherapeut wordt in beginsel ingezet om dit adequate beweegniveau te bereiken en een optimale conditie te bewerkstelligen. Zodra dit niveau is bereikt, is het voor de meeste patiënten niet nodig om fysio- en oefentherapie te blijven toepassen ter onderhoud van hun beweegniveau, terwijl hun gezondheidssituatie verbeterd is. Bij patiënten die zich ondanks therapie nog steeds in een zwaardere ernstcategorie bevinden blijft er wel een aanspraak op een vervolg- of onderhoudsbehandeling bestaan.
Hoe snel zal een patiënt met COPD in Gold groep A, B, C of D verslechteren wanneer geen oefeningen meer gedaan kunnen worden? Wat zou dit voor de kosten van de zorg kunnen betekenen? Wegen de mogelijke extra kosten naar uw mening op tegen de besparing van minder fysiotherapie?
COPD is een ziektebeeld dat veel fluctuaties in de ernst van de symptomen kan laten zien, vooral ten aanzien van frequentie en ernst van de longaanvallen. Er is geen directe relatie daarvan bekend met het ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie daarvan.
Een verslechtering bij een patiënt uit zich meestal in het optreden van longaanvallen, die soms zodanig ernstig zijn dat een ziekenhuisopname noodzakelijk is. Daarnaast kan de longcapaciteit geleidelijk afnemen en de ziektelast toenemen. Zoals gezegd, kunnen hier verschillende factoren aan ten grondslag liggen en zijn deze processen niet één op één te relateren aan het wel of niet ontvangen van fysio- of oefentherapie, noch aan de mate waarin een patiënt er zelf niet in slaagt een adequaat beweegniveau te bereiken of onderhouden. De stelling dat de mogelijke extra kosten niet opwegen tegen de besparing van minder fysiotherapie kan ik daarom niet onderschrijven.
Deelt u de mening dat patiënten door deze gang van zaken gestimuleerd worden hun huisarts twee antibiotica-kuurtjes te vragen, om op die manier hun vergoeding voor fysiotherapie veilig te stellen?
Deze mening deel ik niet. Een huisarts zal niet zomaar antibiotica-kuren voorschrijven, juist vanwege de risico’s op antibioticaresistentie. Bovendien hanteert de huisarts een definitie voor het vaststellen van een longaanval, die veel breder is dan alleen het voorschrijven van antibiotica. Met andere woorden, antibioticagebruik op zich is niet voldoende om een longaanval vast te stellen.
Wat heeft deze prikkel voor gevolg voor antibioticaresistentie?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u in dit verband van het feit dat het onmogelijk is een verzekering met 100% dekking voor fysiotherapie af te sluiten omdat mensen die verwachten fysiotherapie nodig te zullen hebben, door de verzekeraar worden geweigerd?
Ik neem aan dat u hier doelt op de aanvullende verzekeringen. Echter, sinds 2019 is fysiotherapie bij COPD vanaf de eerste behandeling opgenomen in het basispakket. Voorheen kwamen de eerste 20 behandelingen voor eigen rekening. De aanspraak is zodanig vormgegeven, dat iedere patiënt afhankelijk van zijn/haar actuele gezondheidssituatie de fysio- of oefentherapeutische behandeling waarop hij/zij redelijkerwijs is aangewezen kan ontvangen.
Voor het basispakket mogen patiënten die zich aanmelden niet door de zorgverzekeraar worden geweigerd.
Ten aanzien van de aanvullende verzekeringen merk ik op dat – hoewel deze buiten mijn bevoegdheid vallen – ik de toegankelijkheid hiervan wel serieus neem. Uit onderzoek dat ik vorig jaar heb laten uitvoeren bleek dat bij het verzekeren van uitgebreide aanvullende zorg er nog steeds sprake is van een gevarieerd aanbod. Verzekerden hebben een ruime keus als het om aanvullende verzekeringen met een uitgebreide dekking voor fysiotherapie gaat. Zo zijn er 24 aanvullende verzekeringen af te sluiten die tussen de 24 en 35 fysiobehandelingen vergoeden, allemaal zonder medische selectie en wachttijd. Er zijn ook nog 10 aanvullende verzekeringen die tussen de 36 en 52 fysiotherapiebehandelingen vergoeden.
Bij twee van deze verzekeringen is sprake van medische selectie, bij de rest niet.
Bent u van mening dat mensen die fysiotherapie nodig hebben, dat ook kunnen krijgen zonder daarvoor onredelijk financieel extra belast te worden? Kunt u uw antwoord toe lichten?
Zie antwoord vraag 8.
De falende controle op zorgfraude |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de directeur van zorgverzekeraar DSW, dat de afgelopen jaren de fraude in de zorg is toegenomen? Hoe verklaart u deze toename van fraude? Hoe beoordeelt u dat zowel DSW als het Openbaar Ministerie spreken over een fraude van honderden miljoenen op jaarbasis? Kloppen deze cijfers naar uw mening?1
Zoals ik u eerder heb aangegeven in de schriftelijke beantwoording van de bij de begrotingsbehandeling2 gestelde vragen is de precieze omvang van fraude in de zorg niet goed te kwantificeren, omdat fraude per definitie heimelijk plaatsvindt en we niet weten wat we niet weten. We weten alleen wat aan (vermoedens van) fraude wordt gemeld respectievelijk aan zorgfraude wordt vastgesteld. Hoeveel geld concreet gemoeid gaat met zorgfraude en of sprake is van een toename blijft onduidelijk.
Een belangrijke bron van cijfers over zorgfraude die wel beschikbaar is, is die van Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Zij rapporteren onder meer jaarlijks wat er uit de eigen afgeronde fraudeonderzoeken van zorgverzekeraars waaronder zorgverzekeraar DSW naar voren komt. Deze cijfers laten de afgelopen jaren een toename zien van de bedragen die gemoeid zijn met afgeronde fraudeonderzoeken van zorgverzekeraars. In 2018 is wel sprake van een trendbreuk voor wat betreft de door zorgverzekeraars in afgeronde fraudeonderzoeken vastgestelde fraude3.
(* € 1 mln.)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Fraude-onderzoek
27
53
20
24,8
31,3
33,7
Waarvan vastgestelde fraude
9,3
18,7
11,1
18,9
27
20,5
Deze cijfers van ZN geven dus geen volledig beeld van het totaal aan zorgfraude. Sinds de oprichting van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) in 2016 wordt het aantal gemelde fraudesignalen centraal geregistreerd bij het IKZ. Het aantal fraudesignalen in 2019 (t/m 30 september) bedroeg 377 unieke signalen. In 2018 bedroeg het aantal signalen 558 en in 2017 675.
Hoe reageert u op de uitspraak van de directeur van DSW dat zorgbureaus op dit moment feitelijk risicoloos kunnen frauderen?
Het beeld dat uit de Nieuwsuur uitzending naar voren komt is schokkend. Zorggeld is bedoeld voor zorg en moet niet wegvloeien naar fraudeurs. Fraude met zorggeld is onacceptabel en daar moet hard tegen worden opgetreden. Er wordt ketenbreed bekeken waar de regelgeving fraudebestendiger kan worden gemaakt en de handhaving (toezicht, bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden) nog verder kan worden geïntensiveerd.
Zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders hebben vanuit hun rol en verantwoordelijkheid in het zorgstelsel de wettelijke plicht om de rechtmatigheid van in rekening gebrachte zorg te controleren. Bij fouten en fraude treden zij op. De Maatregelenrichtlijn van ZN4 is een hulpmiddel voor verzekeraars en zorgkantoren om tot passende maatregelen te komen en kan bij gecontracteerde en op onderdelen bij niet-gecontracteerde zorg worden ingezet. Voorbeelden van maatregelen zijn het inzetten van de procedure van de onverschuldigde betaling, het terughalen van onterecht uitgekeerde «zorg-euro’s, het doorberekenen van gemaakte onderzoekskosten, het inzetten van het tuchtrecht of het ontbinden van de overeenkomst (bij gecontracteerde zorg). Bij ongecontracteerde zorg kan gebruik gemaakt worden van het instrument van de machtigingen5 en van het verbod op akte van cessies6. Naast de inzet van civiel- en tuchtrechtelijke maatregelen kunnen zorgverzekeraars ook aansturen op de inzet van het bestuurs- en strafrecht bij de aanpak van zorgfraude, door het doen van een melding dan wel aangifte richting de NZa respectievelijk het OM.
Daarnaast heb ik ervoor gezorgd dat de capaciteit van de Inspectie SZW is uitgebreid met 20 fte. Deze uitbreiding zal naar verwachting eind 2020 gerealiseerd zijn. Dit geeft – naast de handhavingsinspanningen van de overige ketenpartners – de Inspectie SZW meer capaciteit om zaken die zich daarvoor lenen strafrechtelijk af te doen onder het gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM).
Met het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg wordt de samenwerking tussen verschillende instanties bij het aanpakken van zorgfraude verbeterd. Het wetsvoorstel zorgt er onder andere voor dat zorgverzekeraars, gemeenten en zorgkantoren gegevens over fraudeurs in een Waarschuwingsregister kunnen registeren op één centrale plek. Daarnaast voorziet dit wetsvoorstel in een basis voor partijen om gegevens met elkaar te delen waardoor fraude beter kan worden opgespoord.
Met de meldplicht in het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) komen nieuwe zorgaanbieders voor de aanvang van de zorgverlening in beeld ten behoeve van het kwaliteitstoezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Ook zorgverzekeraars en zorgkantoren kunnen dit gebruiken voor een rechtmatige uitvoering van de Zvw en de Wlz. Zij hebben al aangegeven de meldplicht als voorwaarde te verbinden aan het verstrekken van de AGB-code die nodig is om te kunnen declareren. Dit wetsvoorstel is op 29 januari jongstleden in de Kamer behandeld.
Ik heb uw Kamer in de brieven van 17 oktober 20197 en 25 november 20198 een opsomming van deze maatregelen gegeven.
Klopt het dat er veel meer fraudeurs zijn dan het Openbaar Ministerie aankan? Geldt dit tekort aan capaciteit ook voor gemeenten, zorgverzekeraars en de Sociale Verzekeringsbank (SVB)? Bent u bereid meer middelen en capaciteit beschikbaar te stellen zodat meer frauderende zorgaanbieders gepakt worden?
Strafrecht alleen kan een maatschappelijk probleem als fraude met zorggeld niet oplossen. De aanpak van fraude vergt een ketenbrede inspanning, die strekt van wet- en regelgeving, preventie, toezicht en bestuursrechtelijke sancties tot aan strafrechtelijke opsporing en vervolging. Vermoedens van fraude kunnen op diverse punten in de keten worden gesignaleerd en er kan zoals gezegd door verschillende ketenpartners handhavend worden opgetreden. De betrokken partijen hebben ieder een eigen rol en verantwoordelijkheid in het voorkomen dan wel aanpakken van fraude. De NZa en de IGJ kunnen bijvoorbeeld een bestuurlijke boete opleggen en zorgverzekeraars en gemeenten kunnen eigen maatregelen treffen. Het OM zet de per definitie schaarse strafrechtcapaciteit vooral in bij die zaken waarvan verwacht wordt dat die inzet een maximaal maatschappelijk effect heeft. Dat kan bijvoorbeeld een nieuwe vorm van fraude zijn, een zaak waar uitzonderlijk veel geld mee is gemoeid of een zaak waar een signaalfunctie van uitgaat. Het strafrecht wordt ingezet als optimum remedium, parallel aan de andere genoemde handhavingsmogelijkheden.
De besluitvorming over welke fraudesignalen in aanmerking komen voor bestuurs- dan wel strafrechtelijke afdoening vindt plaats in de zogeheten Stuur- en Weegploeg Zorg, onder voorzitterschap van het OM (het Functioneel Parket).
Fraude is niet alleen op te lossen met meer middelen en capaciteit. Er zijn meerdere maatregelen nodig om het net te doen sluiten rond frauduleuze partijen. En dan nog zal het nooit helemaal 100% waterdicht worden, er is altijd een kleine groep die de randen van de wet opzoekt en er zelfs overheen gaan. Maar ik doe er met de ketenpartners in de zorg alles aan het net zo goed mogelijk te dichten, door wetgeving steeds fraudebestendiger te maken en fraudeurs te ontmoedigen door ketenbreed handhavend op te treden en zo te laten zien dat er geen plek is voor fraude in de zorg.
Voor een overzicht van alle maatregelen verwijs ik uw Kamer naar de tweede Voortgangsrapportage rechtmatige Zorg 2018 – 2021 Aanpak van fouten en fraude»9 en de brieven van 17 oktober 201910 en 25 november 201911.
In hoeverre wordt gecontroleerd of in de wijkverpleging, of elders in de zorg, binnen familieverband zorg verleend wordt? Beschikt u over cijfers om aan te tonen op welke schaal zorgfraude binnen families en gemeenschappen plaatsvindt?
Zorgverzekeraars controleren niet specifiek of de zorg binnen een familieverband wordt verleend. Een aantal zorgverzekeraars heeft in de verzekeringsvoorwaarden wel (aanvullende) eisen of een verbod opgenomen voor zorg die verleend wordt door een familielid. Zorgverzekeraars controleren alle declaraties op onrechtmatigheden. Zorgverzekeraars doen onderzoek naar signalen van fraude die zij beoordelen als «onderzoekswaardig». Dit betekent dat het signaal nadrukkelijk moet duiden op het overtreden van een regel, dat er een bepaald voordeel wordt verkregen met deze overtreding en dat er een vermoeden van bewust handelen moet zijn. Daarbij hanteren zorgverzekeraars een prioriteringsbeleid waarbij onder meer de aard, maatschappelijke impact en omvang van de zaak, de zorgsoort en de uitkomsten van risicoanalyses een rol kunnen spelen.
Ik beschik niet over cijfers om aan te tonen op welke schaal zorgfraude binnen families en gemeenschappen plaatsvindt. De opsporingsinstanties en het OM houden dit niet systematisch bij.
Welke aanvullende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat binnen families en kleine gemeenschappen zorgfraude gepleegd wordt?
Er worden geen specifieke maatregelen genomen om fraude binnen families en kleine gemeenschappen aan te pakken. Zoals eerder aangegeven doen de meeste problemen zich voor als het gaat om rechtmatigheid bij de ongecontracteerde zorg. Dat betekent dat zorgverzekeraars een zorgaanbieder niet vooraf, zoals bij gecontracteerde zorg, kunnen screenen. In het Hoofdlijnenakkoord wijkverpleging hebben partijen diverse maatregelen afgesproken om de contractering te stimuleren. Daarnaast werk ik samen met branchepartijen en zorgverzekeraars aan het oplossen van de top 10 meest voorkomende declaratiefouten in de wijkverpleging. De knelpunten die hieraan ten grondslag liggen worden aangepakt. Ook wordt het indicatieproces geprofessionaliseerd. We doen dit door de praktijkvariatie in de indicatiestelling in kaart te brengen. Onder meer met als doel het bestrijden van uitwassen. Ook maken zorgverzekeraars steeds meer gebruik van machtigingen vooraf bij niet-gecontracteerde zorg en van het verbod op akte van cessies. Tot slot wordt een raamwerk opgesteld voor het inzetten van een onafhankelijke deskundige indien er sprake is van gegronde twijfel over de juistheid van een afgegeven indicatie.
Bent u bereid met extra aanscherpingen te komen in de nog te behandelen Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) om deze grootschalige fraude te stoppen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit? Zo neen, waarom niet?
De Wtza is gericht op een verbetering van het toezicht van de IGJ op nieuwe zorgaanbieders en het beter bewust maken van nieuwe zorgaanbieders van de (kwaliteits)eisen waaraan de zorgverlening dient te voldoen en hun verantwoordelijkheid daarvoor. Hiertoe introduceert de Wtza een meldplicht waardoor nieuwe zorgaanbieders reeds voor de aanvang van de zorgverlening in beeld komen bij de IGJ. Daarbij wordt in dit wetsvoorstel de huidige WTZi-toelating vervangen door de Wtza-vergunning. Aan de Wtza-vergunning zijn ook voorwaarden voor goede zorg verbonden en zijn meer mogelijkheden tot weigering of intrekking van de vergunning.
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor een rechtmatige uitvoering van de Zvw en de Wlz en controleren of de ingediende zorgnota’s correct zijn.
Om het net zo goed mogelijk te dichten, fraudeurs te ontmoedigen en te laten zien dat er geen plek is voor fraude in de zorg wordt een breed pakket aan maatregelen ingezet. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Een belangrijke maatregel daarbij is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders, waarmee de wettelijke eisen aan de bedrijfsvoering van zorgaanbieders wordt aangescherpt. Dit gebeurt onder andere door het creëren van een wettelijke verplichting voor zorgaanbieders om elke vorm van belangenverstrengeling binnen hun organisatie te voorkomen en versterking van de positie van de onafhankelijke intern toezichthouder binnen zorgaanbieders. In dit wetsvoorstel zal de Wtza-vergunning verder worden uitgebreid en ingericht om zo goed mogelijk aanbieders die verkeerde intenties hebben of eerder de fout in zijn gegaan tegen te houden.
Hoe wordt met de nieuwe meldplicht in de Wtza deze fraude voorkomen? Klopt het dat met een meldplicht nog steeds vrij eenvoudig zorg gedeclareerd kan worden omdat er geen controle plaatsvindt op geleverde of te leveren zorg?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe het komt dat sinds decentralisaties in de zorg in 2015 het aantallen gevallen van fraude is toegenomen? In hoeverre schiet hierin het gemeentelijk toezicht tekort? Bent u bereid om gemeentelijk toezicht aan te scherpen door een landelijke model voor gemeentelijk toezicht vast te stellen waarin de Inspectie gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) en gemeentelijke toezichthouders intensief samenwerken?
De basis van de Wmo 2015 is het realiseren van lokaal maatwerk voor inwoners. Gemeenten hebben binnen de Wmo 2015 beleidsruimte en ruimte om zelf specifieke kwaliteitseisen te stellen aan aanbieders, passend bij de lokale infrastructuur en omstandigheden. Hieruit vloeit voort dat gemeenten zelf het beste het toezicht – passend bij de lokale keuzes in beleid en de lokale structuren – dienen in te richten om het toezicht effectief te kunnen laten functioneren. Door het Wmo-toezicht op deze manier in de wet te verankeren is de mogelijkheid gecreëerd om op lokaal niveau een sluitende cyclus van contractering en contractmanagement, toeleiding naar ondersteuning, uitvoering van ondersteuning en het toezicht hierop te realiseren. Aan de voorkant kunnen gemeenten (strenge) kwaliteitseisen stellen aan aanbieders. Een landelijk kader voor Wmo-toezicht zou hier afbreuk aandoen.
In mijn beleidsreactie van 12 november 2019 naar aanleiding van het rapport van de IGJ over Wmo-toezicht 201812 heb ik verschillende acties benoemd die ik heb uitgezet om het Wmo-toezicht verder en duurzaam te versterken. Het verder versterken en professionaliseren van het Wmo-toezicht is de belangrijkste doelstelling. Dit doe ik onder andere door:
De VNG te ondersteunen om het instrumentarium van het Wmo-toezicht nader uit te werken (toolkit opdrachtgeverschap).
In gesprek te gaan met GGD-GHOR en VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving om te werken aan landelijk kennisnetwerk.
Openbaarmaking van Wmo-toezichtrapportages wettelijk te verankeren.
In de praktijk, in samenwerking tussen de gemeentelijk toezichthouder en de IGJ, vast te stellen hoe het toezicht op instellingen van beschermd wonen versterkt zou kunnen worden.
Ik kan niet vaststellen dat, sinds de decentralisaties, het aantal gevallen van fraude is toegenomen. Het wordt in ieder geval door contractmanagers en toezichthouders en goed speurwerk van journalisten, steeds meer zichtbaar, hetgeen gemeenten in staat stelt bewust strenger te worden aan de contracteringskant en sancties op te leggen, mocht een aanbieder er frauduleuze praktijken op nahouden. Een goed voorbeeld is de gemeente Almelo waar het contracteren van aanbieders zich steeds verder ontwikkelt en de afgelopen jaren aanvullende voorwaarden gesteld zijn om in aanmerking te komen voor een contract. In aanvulling op deze voorwaarden heeft Almelo in haar verordening voorts ook een speciale clausule opgenomen met eisen over de integriteit van bestuurders en eigenaren van aanbieders.
Vorderingen voor het overschrijden van het budgetplafond |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de hoge vorderingen door zorgverzekeraars waardoor sommige ggz-zorgverleners failliet dreigen te gaan?1
Ik ben geen partij bij casussen met betrekking tot navorderingen door zorgverzekeraars, omdat het gaat om contractafspraken tussen zorgaanbieders en verzekeraars en de uitvoering ervan. Mochten partijen hierover een conflict hebben, kunnen zij zich wenden tot de Onafhankelijke Geschilleninstantie voor Geschillenoplossing en -beslechting Zorgcontractering van het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) of de rechter.
Welke andere gevallen van ggz-zorgverleners die failliet (dreigen te) gaan door de hoge navorderingen vanwege budgetplafonds zijn bij u bekend?
De vraag naar dreigende faillissementen kan ik niet beantwoorden. Er zijn signalen dat er meer ggz-instellingen zijn die financiële druk ervaren (zie KPMG, 2019, Ontwikkelingen binnen de Healthcheck ggz, en de beantwoording van eerdere Kamervragen over Parnassia. Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om tijdig maatregelen te nemen om financiële problemen aan te pakken en hierover in overleg te treden met hun stakeholders. Van zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij zorgen over de continuïteit van de zorgaanbieder en de zorg die verleend wordt melden bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa monitort vervolgens of zorgverzekeraars de nodige maatregelen nemen om continuïteit van zorg te borgen. Als het moet komen tot afbouw c.q. verplaatsing van zorg, dan ziet de NZa er samen met IGJ op toe dat dit proces zorgvuldig verloopt en dat alle belanghebbenden adequaat worden geïnformeerd. Pas op het moment dat de IGJ en NZa desondanks risico’s zien voor de kwaliteit en/of continuïteit van de patiëntenzorg wordt dit gemeld bij VWS.
Tot hoeveel jaar na dato kunnen zorgverzekeraars nog navorderingen sturen?
Dat hangt mede af van de afspraken die zorgaanbieders en verzekeraars gemaakt hebben over de financiële afrekening. In het algemeen (volgens het Burgerlijk Wetboek) is de verjaringstermijn vijf jaar nadat de vordering opeisbaar is geworden.
Hoe verklaart u dat sommige verzekeraars, zelfs jaren later nog, zorgverleners in de ggz afrekenen op «relatieve overschrijding van het omzetplafond» terwijl andere zorgverzekeraars dat helemaal niet doen en zelfs dit jaar contracten aanbieden zonder zorgkostenplafond in de basis ggz? Is hier niet sprake van willekeur?
Zorgverzekeraars en ggz-aanbieders zijn private partijen die contractsvrijheid hebben en hun eigen afwegingen maken bij het maken van afspraken met elkaar (en het uitvoeren daarvan). Verschillen die daaruit voortvloeien zijn geen willekeur, maar het gevolg van keuzes die aanbieders en verzekeraars maken.
Op basis waarvan worden budgetplafonds in de ggz overeengekomen, aangezien zorgverleners op het moment van het vaststellen van het contract niet kunnen weten welke patiënten met welke zorgzwaarte bij hen aan zullen kloppen?
Contractafspraken tussen verzekeraars en zorgaanbieders komen tot stand op basis van de historie en onderlinge overeenstemming v.w.b. de (verwachte) groei van het aantal te behandelen patiënten en de ontwikkeling van de bijbehorende zorgvraagzwaarte.
Op basis waarvan bepalen zorgverzekeraars de gemiddelde vergoeding per patiënt en waarom wordt deze uniform voor elke patiënt opgelegd, terwijl geen één patiënt gemiddeld is? Zijn er meer verzekeraars die volgens deze systematiek terugbetalingen eisen van zorgverleners? Vindt u die aanpak verantwoord in het kader van goede contracten tussen aanbieders en verzekeraars?
Zorgverzekeraars maken met zorgaanbieders contractuele afspraken over omzetplafonds en een gemiddelde prijs per cliënt of behandeltraject om de zorgkosten (en daarmee de premie) betaalbaar te houden. Een afspraak over een gemiddelde prijs per cliënt is doorgaans gebaseerd op de historie van de aanbieder en geeft de aanbieder een prikkel om overbehandeling te voorkomen. Veel zorgverzekeraars hebben daarom in hun contracten met ggz-aanbieders (in onderlinge overeenstemming) een dergelijke bepaling opgenomen.
Het is natuurlijk zo dat geen cliënt gemiddeld is. Bij afspraken over een gemiddelde prijs per cliënt hebben zorgaanbieders de ruimte om de ene cliënt langer en/of intensiever te behandelen dan de andere cliënt. Daarnaast hebben verzekeraars de mogelijkheid om hogere prijzen per cliënt af te spreken met zorgaanbieders die kunnen laten zien dat zij gemiddeld zwaardere cliënten behandelen dan andere zorgaanbieders.
Verzekeraars hebben vanuit hun zorgplicht een verantwoordelijkheid om te zorgen dat ook cliënten met hoge zorgkosten de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben. De «Gespreksleidraad voor wachttijden» van GGZ Nederland, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en MeerGGZ, die zorgaanbieders en zorgverzekeraars helpt om goede afspraken te maken over wachttijdbestrijding, bevat dan ook onder meer het advies om aandacht te besteden aan de impact van wijzigingen in de patiëntpopulatie op de gemiddelde prijs. In de monitor contractering ggz 2020 gaat de NZa in op de vraag of zorgaanbieders en zorgverzekeraars de genoemde gespreksleidraad kennen en er gebruik van maken. De eerstvolgende rapportage van de NZa staat gepland voor mei 2020.
Deelt u de mening dat het onrealistisch is om van zorgverleners in de ggz te vragen een bepaald aantal patiënten voor een bepaald tarief te behandelen en dat er ruimte zou moeten zijn voor zorgverleners om bijvoorbeeld minder patiënten voor een hoger tarief te behandelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het realistisch om van zorgaanbieders te vragen om halverwege het lopend contractjaar aan te geven of een zorgkostenplafond overschreden dreigt te worden terwijl er a) geen zicht is op het eindresultaat van datzelfde jaar en b) binnen de ggz tot 31 december 2019 nog DBC’s geopend kunnen worden die nog een vol jaar door kunnen lopen?
Als een zorgaanbieder en zorgverzekeraar voor een bepaald jaar een budgetplafond overeen zijn gekomen, dan hebben zij een gezamenlijke verantwoordelijkheid om tijdig overleg te plegen als dat plafond gedurende het jaar lijkt te gaan worden bereikt. De zorgaanbieder moet de zorgverzekeraar informeren als hij verwacht binnen afzienbare tijd het omzetplafond te bereiken en ook tijdig een goed onderbouwde aanvraag voor bijcontractering indienen. De zorgverzekeraar kan (in het kader van de zorgplicht) vervolgens zorgen dat de zorg toegankelijk blijft door bij te contracteren of patiënten naar een andere aanbieder te bemiddelen. Om dit proces te faciliteren hebben ZN en GGZ Nederland enkele jaren geleden de «Uniforme Productiemonitor GGZ» opgesteld. Hiermee kunnen zorgaanbieders op uniforme wijze informatie met verzekeraars delen over de hoeveelheid zorg die zij verlenen en hun prognoses in relatie tot afgesproken budgetplafonds.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat zorgverzekeraars zorgverleners erop afrekenen als zij zich niet aan deze gemiddelde vergoeding houden, aangezien geen één patiënt gemiddeld is en zij aan het begin van het jaar niet kunnen weten wat voor patiënten zij zullen gaan behandelen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Wat gaat u doen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
Over het proces van bijcontracteren zijn afspraken met de veldpartijen gemaakt in het Hoofdlijnenakkoord ggz. Het gaat om het volgende:
Zorgverzekeraars stellen heldere en reële momenten en afhandelingstermijnen over verzoeken tot bijcontractering.
Aanbieders onderbouwen verzoeken tot verhoging van omzetplafonds.
Ook is afgesproken dat de NZa de uitvoering van deze en andere afspraken m.b.t. het contracteerproces monitort. In de eerste monitor contractering ggz 2019, die ik op 27 mei 2019 aan uw kamer heb verzonden (Kamerstuk 25 424, nr. 462), signaleerde de NZa dat het proces van bijcontractering nog verbeterd kan worden. Zorgverzekeraars kunnen beter communiceren wat de officiële reactietermijnen zijn, welke criteria voor het bijcontracteren gelden en welke gegevens zorgaanbieders moeten aanleveren. Duidelijkheid stelt aanbieders in staat om in één keer de aanvraag goed in te dienen. Dit leidt tot minder administratieve lasten voor beide partijen. Zorgverzekeraars dienen sneller op verzoeken tot bijcontractering te reageren. Ook adviseert de NZa de zorgverzekeraars het beleid rondom bijcontractering niet pas gedurende het jaar te publiceren, maar tegelijkertijd met het inkoopbeleid.
De NZa is een nader onderzoek gestart naar bijcontractering dat naar verwachting in maart 2020 wordt gepubliceerd. Dit onderzoek verschaft inzicht in hoe de bijcontractering in de praktijk verloopt en genereert daarbij ook cijfers (aantal aanvragen en bedragen en de gehonoreerde bijcontractering). Door in maart 2020 de resultaten te publiceren, kunnen partijen de aanbevelingen direct meenemen en nog in 2020 verbeterstappen zetten.
De NZa werkt momenteel ook met partijen aan een nieuwe bekostiging voor de ggz. Ik heb uw kamer hierover op 2 juli 2019 uitgebreid geïnformeerd (Kamerstuk 25 424, nr. 478). Een belangrijk voordeel van het model dat de NZa heeft geadviseerd en aan het uitwerken is, is dat hiermee een versnelling van de declaratiestroom kan worden gerealiseerd, waardoor beter gemonitord kan worden hoe de declaraties zich verhouden tot de financiële contractafspraken tussen de inkoper en de zorgaanbieder en of er bijgestuurd moet worden. Zoals eerder aan uw kamer gemeld, neem ik over de invoering van de nieuwe bekostiging voor de ggz voor aankomende zomer een besluit.
In hoeverre is het door Zorgverzekeraars Nederland en GGZ Nederland overeengekomen Horizontaal Toezicht hier een oplossing voor?
Door het invoeren van Horizontaal Toezicht hebben GGZ-instellingen op een eerder moment zicht op de zorguitgaven van voorgaande jaren. Mogelijke knelpunten bij budgetplafonds lopende een kalenderjaar worden hiermee niet voorkomen, maar zijn na afloop van het jaar wel eerder duidelijk.
Daarnaast werken partijen bij Horizontaal Toezicht op basis van gefundeerd vertrouwen, waardoor een knelpunt bij het budgetplafond waarschijnlijk ook eerder wordt gecommuniceerd richting zorgverzekeraar. Vervolgens kunnen de instelling en zorgverzekeraar mogelijke oplossingsrichtingen bespreken.
Denkt u dat de DBC-systematiek in combinatie met zorgplafonds daadwerkelijk bijdraagt aan het in toom houden van de totale zorgkosten als hierin de totale administratie-, bureaucratie- en overlegkosten in meegenomen zouden worden? Draagt het stelsel als zodanig niet juist bij aan langere wachtlijsten?
Budgetplafonds zijn onderdeel van de reguliere wijze van contractering in de zorg. Ze hebben er de afgelopen jaren aan bijgedragen dat de zorgkosten beperkt zijn gestegen. Die beperkte stijging van de zorgkosten wil het kabinet zo houden. Daarom zijn ook hoofdlijnenakkoorden afgesloten, onder meer in de ggz. Patiëntenstops als gevolg van budgetplafonds kunnen wel een oorzaak zijn voor wachttijden en moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Een adequaat proces van bijcontractering en de nieuwe bekostiging in de ggz (zie het antwoord op vraag 10) kunnen ook bijdragen aan het beheersen van dit risico. Het is belangrijk om het proces van bijcontractering te (blijven) verbeteren, zoals eerder vermeld. In het Hoofdlijnenakkoord ggz zijn afspraken gemaakt over standaardisatie van het contracteerproces. Dit om administratieve lasten terug te dringen.
Casus onderhands toegestuurd
Het bericht ‘VGZ zet succesproject huisartsen op pauze’ |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «VGZ zet succesproject huisartsen op pauze»?1
Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». Daarbij kan ik mij voorstellen dat de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek voor veel veranderingen in een regio kan zorgen. Afspraken over de voortzetting en uitbreiding van het project moeten tussen de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden gemaakt en moet passen in het bredere plaatje in de regio. In dit specifieke geval kunnen deze veranderingen op dit moment niet allemaal tegelijkertijd plaatsvinden. Ter volledigheid wil ik aangeven dat VGZ niet stopt met de pilot «Positieve Gezondheid». Zij hebben binnen de huidige pilot met vier deelnemende huisartsenpraktijken afspraken gemaakt over het continueren van de pilot voor het jaar 2020. VGZ heeft mij ook laten weten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van deelnemende huisartsenpraktijken binnen de pilot.
Begrijpt u waarom zorgverzekeraar VGZ een succesvolle pilot waarbij Limburgse huisartsen meer tijd aan hun patiënten besteden, op pauze zet omdat door de pilot het Maasstadziekenhuis Pantein minder patiënten doorverwezen krijgt, wat financiële gevolgen heeft? Zo ja, vindt u deze keuze acceptabel?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat als huisartsen meer tijd kunnen besteden aan hun patiënten dit positieve resultaten oplevert voor zowel patiënten als huisartsen? Zo ja, zou dit niet voor alle huisartsen mogelijk gemaakt moeten worden?
Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». De pilot leidt tot lagere zorgkosten (minder diagnostiek, minder medicatie en het voorkomen van verwijzingen naar de tweede lijn). Bovenal leidt de pilot tot een hogere patiënt- en huisartstevredenheid. Ja, die mening deel ik. Ik vind het belangrijk dat huisartsen voldoende tijd voor en met de patiënt hebben om goede zorg te kunnen verlenen en dat zij plezier houden in hun werk. Daarom heb ik in het Bestuurlijk Akkoord huisartsenzorg het thema «meer tijd voor de patiënt» expliciet opgenomen. Het verschilt per regio en situatie op welke manier meer tijd voor de patiënt het beste kan worden gecreëerd. Daarom is het belangrijk dat partijen in de regio gezamenlijk in beeld brengen wat de (toekomstige) zorgbehoefte en het zorgaanbod in de regio is.
Hoe verhoudt de stelling van zorgverzekeraar VGZ, dat de pilot klinkende resultaten oplevert en dat zij er zeker een meerwaarde van inzien, zich tot de prioriteit die de zorgverzekeraar geeft aan zijn financiële belangen? Is hier sprake van samenwerking of eenzijdig opgelegd beleid?
Voorop staat dat de patiënt de juiste zorg moet krijgen, nu en in de toekomst. Daarbij kijkt de zorgverzekeraar naar het gehele zorgaanbod in de regio. Juist voor patiënten is het van belang dat het totale aanbod in de regio toegankelijk en goed georganiseerd is. Ik heb van VGZ en Zorggroep Syntein vernomen dat zij momenteel gezamenlijk met Zorggroep Syntein en het Maasziekenhuis Pantein in gesprek zijn over de invulling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist passen binnen uw programma «De juiste zorg op de juiste plek»? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit van VGZ zich tot uw beleid?
De pilot «Positieve Gezondheid» is een goed voorbeeld die past binnen het programma De Juiste Zorg op de Juiste Plek. De pilot laat ook zien dat regionaal moet worden bekeken hoe de zorg het beste op korte en lange termijn kan worden vormgegeven. Met de betrokken partijen wordt gewerkt aan het maken van een regiobeeld op basis van de (te verwachten) zorgbehoefte en zorgaanbod. VGZ heeft mij laten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist bijdragen aan de doelstellingen van het hoofdlijnenakkoord voor medisch specialistische zorg? Zo ja, hoe haalbaar zijn de doelstellingen uit het akkoord als zorgverzekeraars andere prioriteiten stellen?
De rode draad door de hoofdlijnenakkoorden is het bieden van de Juiste Zorg op de Juiste Plek. Daar is deze pilot een goed voorbeeld van. Ook is het een goed voorbeeld van het thema «meer tijd voor de patiënt». Ik bespreek zowel in bestuurlijk overleg huisartsenzorg als medisch specialistische zorg de voortgang op de afspraken en doelstellingen binnen de akkoorden.
Vindt u een dergelijke pilot niet juist bijdragen aan de doelstellingen van het hoofdlijnenakkoord voor huisartsenzorg? Zo ja, hoe haalbaar zijn de doelstellingen uit het akkoord als zorgverzekeraars andere prioriteiten stellen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat weegt in dit geval voor u zwaarder, de financiële gevolgen voor de zorgverzekeraar of de gezondheid van mensen en het realiseren van zowel «de juiste zorg op de juiste plek», het hooflijnenakkoord medisch specialistische zorg als het hoofdlijnenakkoord voor huisartsenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voorop staat dat de patiënt de juiste zorg moet krijgen, op de juiste plek, nu en in de toekomst. Dit is de rode draad door de hoofdlijnenakkoorden die ik onder andere met de partijen in de huisartsenzorg en medisch specialistische zorg heb afgesloten. Daarbij kijkt de zorgverzekeraar naar het gehele zorgaanbod in de regio. Juist voor patiënten is het van belang dat het totale aanbod in de regio toegankelijk en goed georganiseerd is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke initiatieven in het vervolg gesteund worden door zorgverzekeraars?
Het is aan partijen in de regio om daar afspraken over te maken en daarbij naar de totale zorgbehoefte en het totale zorgaanbod in de regio te kijken. Allereerst wordt er met de betrokken partijen gewerkt aan het maken van een regiobeeld op basis van de (te verwachten) zorgbehoefte en het zorgaanbod. VGZ heeft mij laten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het project van deze huisartsen door kan gaan en wordt uitgebreid?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op het bericht: «VGZ zet succesproject huisartsen op pauze»?1
VGZ heeft mij laten weten niet te stoppen met de pilot «Positieve Gezondheid», zij wachten met de uitrol. Zij hebben binnen de huidige pilot met de vier deelnemende huisartsenpraktijken afspraken gemaakt over het continueren van de pilot voor het jaar 2020. VGZ heeft mij ook laten weten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van het aantal deelnemende huisartsenpraktijken binnen de pilot.
Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». Daarbij kan ik mij voorstellen dat de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek voor veel veranderingen in een regio kan zorgen. Afspraken over de voortzetting en uitbreiding van het project moeten tussen de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden gemaakt en moeten passen in het bredere plaatje in de regio. In dit specifieke geval kunnen deze veranderingen op dit moment niet allemaal tegelijkertijd plaatsvinden.
Hoe oordeelt u over het succes van dit project, waardoor huisartsen door meer tijd voor de patiënt minder hoeven door te verwijzen?
Zowel VGZ als de deelnemende huisartsen hebben aangegeven dat de pilot «Positieve Gezondheid» tot positieve resultaten heeft geleid (minder doorverwijzingen, hogere patiënttevredenheid, hogere huisartsentevredenheid). Ik vind de pilot daarnaast een goed voorbeeld van het thema «meer tijd voor de patiënt» zoals ik deze heb afgesproken binnen het Bestuurlijk Akkoord huisartsenzorg. De pilot laat echter in deze specifieke situatie ook zien dat er regionaal met alle relevante partijen in de regio moet worden gekeken hoe de samenhang met alle vormen van zorg in de regio moet worden vormgegeven om te komen tot een voor alle partijen in de regio gezamenlijk optimale oplossing.
Wat vindt u van de reactie van zorgverzekeraar VGZ om dit succesvolle project in de ijskast te zetten?
Zie antwoorden op vragen 1 en 2.
Waarom telt het belang (omzet) van een ziekenhuis zwaarder dan het belang van huisartsen, patiënten en de premiebetaler (minder doorverwijzingen)?
Voorop staat dat de patiënt de juiste zorg moet krijgen, nu en in de toekomst. Daarom is het belangrijk dat partijen in de regio gezamenlijk in beeld brengen wat de (toekomstige) zorgbehoefte en het zorgaanbod in de regio is. Juist voor patiënten is het van belang dat het totale aanbod in de regio toegankelijk en goed georganiseerd is.
U bent toch voor verplaatsing van zorg van de tweede naar de eerste lijn?
Het doel is om de juiste zorg daar te leveren waar dit het beste is voor de patiënt. De doelstelling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek is het voorkomen van (duurdere) zorg, verplaatsen van zorg (zoveel mogelijk dichterbij) en het vervangen van zorg. Dit kan door het verplaatsen van zorg van de tweede lijn naar de eerste lijn, maar per patiënt en per situatie moet worden bekeken wat het beste is. Deze beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek is een verandertraject. In een dergelijk verandertraject spelen altijd korte termijn en langere termijn belangen. Om de langere termijneffecten op te vangen moet er soms op de korte termijn even pas op de plaats gemaakt worden.
Deze proef is toch een schoolvoorbeeld van wat u bedoelt met het programma De Juiste Zorg Op De Juiste Plek? Zo nee, waarom niet?
De pilot «Positieve Gezondheid» is een goed voorbeeld dat past binnen de beweging De Juiste Zorg op de Juiste Plek. De pilot laat echter ook zien dat regionaal moet worden bekeken hoe de zorg het beste op korte en lange termijn kan worden vormgegeven.
Als dit project zou worden doorgerekend op verlaging van de zorgkosten, hoeveel zou dit project dan opleveren? Als dit project landelijk uitgerold zou worden, hoeveel zou dit dan opleveren?
VGZ heeft mij laten weten in kaart te brengen welke theoretische besparingen gerealiseerd kunnen worden met de pilot. Het grootste effect ligt in de daling van de verwijzingen naar de tweede lijn. VGZ is de pilot echter gestart bij de huisarts en heeft nog geen aangepaste contractafspraken met de tweede lijn gemaakt. Voor de tweedelijnszorg in Limburg geldt dat er specifiek voor het Maasziekenhuis Pantein moet worden gekeken hoe het ziekenhuis duurzaam een goede positie kan innemen. VGZ geeft aan dat er op dit moment dus nog geen lagere zorgkosten worden gerealiseerd. Met een juiste vertaling van de afspraken naar de contracten met de tweede lijn verwacht VGZ op termijn zorgkosten te kunnen besparen. Daarbij hebben zij ook aangegeven conform VGZ-inkoopbeleid 2020/2021 financiële ruimte te hebben om met andere zorggroepen in het land in te zetten op «meer tijd voor de patiënt».
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat dit succesvolle project toch uitgebreid kan worden? Zo nee, waarom niet?
VGZ heeft mij laten weten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot. Voorts heb ik van VGZ en Zorggroep Syntein vernomen dat zij momenteel gezamenlijk met het Maasziekenhuis Pantein in gesprek zijn over de invulling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek en het passend maken van het zorgaanbod in de regio.
Het gebrek aan volledige dekking fysiotherapie in verzekeringen |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat in 2020 geen enkele zorgverzekeraar een onbeperkte toegang en dekking voor fysiotherapie aanbiedt? Zo nee, waarom niet?1
Ik deel die mening niet. We hebben in Nederland een uitgebreid en solidair basispakket. Dat vind ik van groot belang. Ook de toegankelijkheid van aanvullende zorg neem ik serieus. Tegelijkertijd is aanvullende zorg met een reden niet in het pakket opgenomen: voor deze voorzieningen is bepaald dat deze voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf komen. Daarbij vallen de aanvullende verzekeringen buiten mijn bevoegdheid, de verzekeraars zijn vrij in welke pakketten zij aanbieden.
Uit onderzoek dat ik vorig jaar heb laten uitvoeren bleek dat het verzekeren van uitgebreide aanvullende zorg duurder wordt.2 Uit dit onderzoek bleek ook dat er nog steeds sprake is van een gevarieerd aanbod. Ook dit jaar geldt dit wat mij betreft nog steeds. Onbeperkte fysiotherapievergoeding via de aanvullende verzekering wordt weinig aangeboden. Verzekerden hebben overigens wel een ruime keus als het om aanvullende verzekeringen met een uitgebreide dekking voor fysiotherapie gaat. Zo zijn er 24 aanvullende verzekeringen af te sluiten die tussen de 24 en 35 fysiobehandelingen vergoeden, allemaal zonder medische selectie en wachttijd. Er zijn ook nog 10 aanvullende verzekeringen die tussen de 36 en 52 fysiotherapiebehandelingen vergoeden, bij twee van deze verzekeringen is sprake van medische selectie, bij de rest niet.3
Via collectiviteiten is het vaak mogelijk om extra fysiotherapiebehandelingen vergoed te krijgen, bovenop het standaard aanvullende pakket van de zorgverzekeraar. Dit zien we met name bij werkgeverscollectiviteiten, omdat in deze gevallen de werkgever vaak meebetaalt aan de aanvullende verzekering.
Deelt u de mening dat de risicoselectie die gepaard gaat met de medische selectie die drie zorgverzekeraars met volledige dekking in de aanvullende verzekering hanteren, ongewenst is en de facto inhoudt dat er geen volledige dekking voor fysiotherapie mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet, medische selectie houdt niet automatisch in dat iemand het betreffende pakket niet kan afsluiten. Zie voor een verdere toelichting mijn antwoord op vraag 3.
Wat raadt u Myalgische encefalomyelitis (ME)/ Chronischevermoeidheidssyndroom (CVS)- en reumapatiënten aan die regelmatige fysiotherapie nodig hebben om op de been te blijven, maar dit niet vergoed krijgen vanuit het basispakket en zich er vanaf 2020 dus ook vrijwel onmogelijk volledig voor kunnen verzekeren, aangezien de medische selectie hen eruit zal filteren?
Op dit moment is langdurige actieve fysiotherapie of oefentherapie voor de behandeling van patiënten met reumatoïde artritis en ernstige functionele beperkingen met ingang van 1 oktober 2019 voorwaardelijk toegelaten tot het basispakket van de Zvw voor een periode van 4 jaar. De voorwaarde is dat patiënten deelnemen aan het onderzoek naar de (kosten)effectiviteit van langdurige actieve fysiotherapie of oefentherapie.
Er is in 2012 besloten de zogenaamde chronische lijst aan te passen, daardoor wordt fysiotherapie voor patiënten met Myalgische encefalomyelitis (ME)/ Chronische vermoeidheidssyndroom (CVS) en reuma niet (meer) uit de basisverzekering vergoed. Voor reuma met ernstige functionele beperkingen geldt bovengenoemde voorwaardelijke toelating.
Voor de patiënten die niet in deze categorie vallen, adviseer ik om na te gaan of er andere aanvullende verzekeringen zijn die een uitgebreide dekking qua fysiotherapie aanbieden. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 1. Bovendien geldt actieplan Kern Gezond4 nog steeds. Daarin hebben verzekeraars met elkaar afgesproken dat een verzekerde zonder medische selectie kan overstappen naar een vergelijkbare aanvullende verzekering bij een andere verzekeraar.
Daarnaast zijn er ook veel fysiotherapiepraktijken die medische fitness aanbieden, waarbij de patiënt net als bij een reguliere sportschool een abonnement afsluit om te komen sporten. Medische fitness vindt plaats onder begeleiding van de fysiotherapeut en meestal in kleine groepen. Uiteraard brengt dit kosten met zich mee, maar dat geldt ook voor een reguliere sportschool. Dit is ook de reden dat dit niet is opgenomen in het basispakket. Voor deze voorzieningen is bepaald dat deze voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf komen.
Deelt u de mening dat fysiotherapie belangrijk is in het kader van leefstijlpreventie en het voorkomen van duurdere tweedelijnszorg? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de toegang tot fysiotherapie gewaarborgd blijft? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat fysiotherapie van belang kán zijn in het kader van preventie en daarmee in het voorkomen van duurdere tweedelijns zorg. Dat geldt echter voor alle vormen van preventie en het bevorderen van een gezonde leefstijl. Sportschoolabonnementen worden ook niet uit de basisverzekering vergoed. Niet alleen vanuit de gedachte dat dit niet medisch noodzakelijk is, maar ook omdat het basispakket anders te duur zou worden.
Uiteraard kunnen er andere keuzes gemaakt worden voor wat betreft de zorg die onder het basispakket valt. Geen enkele vorm van zorg is echter gratis en het is dus goed om te bedenken dat het opnemen van een ruime vergoeding voor fysiotherapie een prijs heeft. Het is daarbij zaak om te kijken of er door het niet opnemen van vergoeding in het basispakket zoals voor fysio- of oefentherapie er niet uitgeweken wordt naar zwaardere zorgvormen die wel uit de basisverzekering worden vergoed. Er is dan geen sprake van zinnige en zuinige zorg, maar van ongewenste substitutie naar duurdere zorgsoorten uit de basisverzekering. Dit is een van de redenen dat het Zorginstituut via het plan van aanpak uitvoering systeemadvies fysio- en oefentherapie naar de inzet van fysiotherapie kijkt. Zie hierover ook mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat de arts, en niet de zorgverzekeraar, zou moeten bepalen of een patiënt fysiotherapie nodig heeft of niet? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de arts zou moeten bepalen of iemand zorg nodig heeft. Dat gebeurt ook, beroepsgroepen stellen de richtlijnen op en handelen daar naar. Dat wil overigens niet zeggen dat er altijd een eenduidig en gedragen standpunt van de beroepsgroep is over wat de beste zorg is voor een bepaalde aandoening. Overeind blijft dat de arts bepaalt en de verzekeraar betaalt, indien er sprake is van verzekerde zorg. Indien er geen sprake is van verzekerde zorg, gaat het om aanvullende zorg en die betaalt de verzekerde zelf of hij sluit hier een aanvullende verzekering voor af.
Specifiek voor fysiotherapie geldt dat dit vanaf de 21e behandeling vergoed wordt uit de basisverzekering als de aandoening op de zogenaamde chronische lijst5 staat. Om fysiotherapie vanaf de 1e behandeling op te nemen in de basisverzekering, geldt dat het Zorginstituut tot de conclusie moet komen dat de effectiviteit van de behandeling bewezen is en dat deze daarnaast ook kosteneffectief is. Op dat moment adviseert het Zorginstituut mij om deze zorg op te nemen in het basispakket. Het Zorginstituut werkt aan deze pakketadviezen in het kader van het plan van aanpak uitvoering systeemadvies fysio- en oefentherapie. Op deze wijze zijn er in de afgelopen jaren vergoedingen voor fysiotherapie vanaf de eerste behandeling aan het basispakket toegevoegd wanneer er sprake is van artrose aan heup- en kniegewrichten, claudicatio intermittens (etalagebenen) en COPD.
Deelt u de mening dat het gebrek aan adequate dekking voor fysiotherapie betekent dat de zorgverzekeringsmarkt haar werk niet goed doet? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik mijn antwoorden op voorgaande vragen heb toegelicht ben ik van mening dat er voldoende adequate dekking mogelijk is, dan wel uit de basisverzekering of de aanvullende verzekering.
Hoewel de aanvullende verzekeringen niet onder mijn bevoegdheden vallen, hecht ik er waarde aan het volgende nog een keer te benadrukken. Voor de markt van aanvullende zorgverzekeringen bestaat er een zekere spanning tussen voorspelbaarheid en planbaarheid van zorggebruik en de verzekerbaarheid ervan. Verzekerden zijn in toenemende mate kritischer op het verzekeringsproduct dat ze kiezen, waarbij de vraag of het product aansluit bij het verwachte zorggebruik meer leidend wordt. Daarnaast worden verzekerden aan het einde van het jaar door (sommige) zorgaanbieders herinnerd of de aanvullende verzekering wel ten volle is benut. Het is een gegeven dat aanvullende pakketten, door de voorzienbaarheid en planbaarheid van sommige aanspraken, voor veel mensen geen prototype risico’s afdekken.6 Dat verzekerden steeds bewuster kiezen voor een aanvullende verzekering, heeft als keerzijde dat deze verzekeringen steeds duurder worden.
Wilt u deze vragen ruim voor het einde van het overstapseizoen beantwoorden?
Uiteraard heb ik mijn best gedaan om deze Kamervragen zo snel mogelijk te beantwoorden. Om een volledig en juist antwoord te geven was echter aanvullende informatie nodig van externe partijen, waardoor beantwoording voor het einde van 2019 niet lukte.
De collectieve zorgverzekering van Zilveren Kruis met Milli Görüs |
|
Bente Becker (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de collectieve zorgverzekering die Zilveren Kruis aanbiedt samen met de stichting Milli Görüs?
Ja.
Is het waar dat Milli Gorus een moskeeorganisatie is waarvan banden met de AK-partij van president Erdogan zeer waarschijnlijk zijn?
De Milli Görüs beweging vindt haar oorsprong in Turkije. In Nederland is Milli Görüs actief onder de naam Nederlandse Islamitische Federatie (NIF). In 2017 heeft RadarAdvies in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als uitvoering van de motie Karabulut/Potters praktijkonderzoek gedaan naar Turkse organisaties en stromingen in Nederland (TRSO’s).
Het Radaronderzoek uit 2017 liet geen direct bewijs zien van buitenlandse aansturing vanuit de Turkse overheid op het handelen van de TRSO’s. Dit betekent overigens niet dat er geen banden zijn tussen Milli Görus en de AK-partij, maar dat op basis van dit onderzoek niet zichtbaar wordt dat dit daadwerkelijk effect heeft op de betrokken organisatie.
Is het waar dat Milli Gorus een actieve rol speelt in de diasporapolitiek van de Turkse regering in Nederland, onder andere door studiereizen naar Turkije te organiseren en een eigen imamopleiding in Nederland te financieren, en nu dus ook een eigen collectieve zorgverzekering?
Het staat maatschappelijke en religieuze organisaties vrij om buitenlandse reizen te organiseren. Hierop wordt door de overheid geen toezicht gehouden, dit zou schuren met de terughoudendheid die de overheid betracht als het om de vrijheid van godsdienst gaat.
Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van Kamerleden Becker (VVD) op 20 augustus 2018 en Jasper van Dijk (SP) op 21 augustus 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden met Milli Görüs.1 Milli Görüs heeft aangegeven van 2014 tot 2016 reizen te hebben georganiseerd voor jongeren van 16 tot 22 jaar naar Turkije. Inmiddels vinden deze studiereizen voor zover bekend niet meer plaats.
Milli Görüs Noord is de initiatiefnemer van de islamitische theologische faculteit Amsterdam (IUA). Dit betreft een privaat opleidingsinitiatief. Dit initiatief maakt geen onderdeel uit van het bestel van erkend hoger onderwijs en ontvangt daarmee geen bekostiging vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Het kabinet beschikt niet over informatie die aantoont dat er in deze gevallen sprake is van een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging.
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraars afspraken maken met organisaties gelieerd aan de AK-partij van president Erdogan die een rol spelen in actieve diaspora-politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, wat onderneemt u hier tegen?
Verzekeraars hebben acceptatieplicht voor de basisverzekering en mogen niemand weigeren, niet op basis van leeftijd, inkomen of gezondheid en net zo min op basis van geloof, ras of welk kenmerk dan ook. Verzekeraars mogen voor een specifieke groep collectieve afspraken maken en een collectiviteitskorting geven, maar zijn hiertoe niet verplicht. Hiervoor kunnen groepen geselecteerd worden en het staat verzekeraars vrij welke afspraken er gemaakt worden, mits de korting het wettelijk maximum maar niet te boven gaat.
Zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft naast werkgeverscollectiviteiten ook collectiviteiten van patiënten- en thuiszorgorganisaties, ouderenbonden en gemeentecollectiviteiten. Zilveren Kruis heeft aangegeven bij collectiviteitsafspraken geen onderscheid te maken naar godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of seksuele geaardheid. Uiteraard moet elke organisatie voldoen aan wettelijke regels.
In hoeverre acht u een collectiviteit met een dergelijke organisatie passend bij de oorspronkelijke doelstelling van de wet, waarin een verzekeraar specifieke brancheafspraken kan maken met werkgevers voor werknemers met vergelijkbare gezondheidsrisico’s?
Het staat verzekeraars vrij om met groepen verzekerden collectieve zorgafspraken te maken. Dat geldt niet alleen voor werkgevers, maar ook voor bijvoorbeeld bonden, patiëntenverenigingen en gemeenten.
Wel ben ik kritisch ten aanzien van collectieve verzekeringen die géén specifieke aanvullende zorgafspraken maken voor de doelgroep, waardoor de korting niet wordt gelegitimeerd vanuit de zorg. Dan is die verzekering feitelijk een kopie van de basispolis, waarbij de een wel korting krijgt en de ander niet. Daar zie ik geen meerwaarde in.
Zilveren Kruis heeft aangegeven afscheid te nemen van collectiviteiten waar zorginhoudelijke afspraken niet mogelijk zijn of geen meerwaarde hebben. In het kader van de afbouw van collectiviteiten zonder zorginhoudelijke meerwaarde toetst Zilveren Kruis of collectiviteiten een waardevolle bijdrage leveren aan preventie, gezondheidswinst, zelfredzaamheid en/of duurzame inzetbaarheid.
Kunt u aangeven welke zorginhoudelijke winst de collectiviteit van Zilveren Kruis met Milli Görüs heeft?
Zilveren Kruis geeft aan dat er voor verzekerden met een migratieachtergrond meer dan gemiddeld leefstijlgerelateerde aandoeningen voorkomen, zoals hart- en vaatziekten; maagklachten en suikerziekte. Betere communicatie, bewustwording en activatie op leefstijl kan via een collectiviteit versterkt worden via diverse communicatiekanalen.
Ik begrijp dat Zilveren Kruis in gesprek is met Milli Görus om te kijken of verdere zorginhoudelijke afspraken mogelijk zijn en of er op termijn voldoende zorginhoudelijke meerwaarde kan worden gecreëerd op het gebied van gezondheidswinst, preventie en zelfredzaamheid om een korting te rechtvaardigen.
Kunt u aangeven welke bijzondere vergoedingen er onderdeel zijn van deze collectiviteit die niet via een andere verzekering verkregen kan worden?
Zilveren Kruis geeft aan dat met de collectiviteit wordt ingezet op het realiseren van gezondheidswinst door het bieden van effectieve communicatie met de doelgroep en activatie van de doelgroep op leefstijl. Extra aanvullende vergoedingen zijn nu geen onderdeel van de collectiviteit.
Bent u bereid in de uitvoering van de motie Becker c.s. voor een contrastrategie tegen de actieve diasporapolitiek uit Turkije ook specifieke maatregelen te overwegen die voorkomen dat Nederlanders met een Turkse achtergrond zelfs via de zorgverzekering beïnvloed worden vanuit Turkije? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?1
Het kabinet beschikt niet over informatie die aantoont dat er via de keuze voor deze collectiviteitskorting van de zorgverzekering sprake is van een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging. Als gevolg hiervan zie ik géen toegevoegde waarde in het nemen van de door u gevraagde specifieke maatregelen.