De Floriade |
|
Ger Koopmans (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de aanwezigheid van zowel Jemen als Soedan op de Floriade 2012 in Venlo?1
Ja.
Zijn er contacten geweest tussen de organisatie van de Floriade en de Nederlandse overheid, alvorens de uitnodigingen werden verstuurd? Zo ja, waar bestonden deze uit?
Ja. De Floriade en het ministerie van Buitenlandse Zaken hebben overleg gehad over de landen die zouden worden uitgenodigd. Zie verder de beantwoording bij vraag 3.
Welke zijn de criteria op basis waarvan een land wel of niet uitgenodigd wordt en voor welke evenementen gelden deze? Zijn landen als Birma, Iran en Syrië op basis van deze criteria wel welkom op de Floriade?
In 2009 hebben de toenmalige ministers van Buitenlandse Zaken en van Landbouw, Natuur en Visserij ongeveer 150 landen uitgenodigd voor deelname aan de Floriade in april-september 2012 in Venlo. Basis voor de lijst van uitgenodigde landen vormde het ledenbestand van het Bureau International des Expositions (BIE). Hierbij zijn 158 landen aangesloten. Aangezien Birma niet is aangesloten bij het BIE is het land niet uitgenodigd. Iran, Syrië, Jemen en Sudan zijn alle aangesloten bij het BIE.
Iran is destijds op advies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet uitgenodigd wegens de interne politieke en veiligheidssituatie in dat land.
Syrië ontving destijds wel een uitnodiging. De relatie met dit land was ten tijde van het versturen van de uitnodiging beduidend anders dan nu het geval is. Destijds bestond geen aanleiding om Syrië van de Floriade te weren. Er hebben zich tot nu toe geen Syrische deelnemers aangemeld. Een eventuele aanmelding door Syrische ambtenaren of hoogwaardigheidsbekleders zal op basis van het vigerende beleid ten aanzien van Syrië worden beoordeeld.
Ook Jemen heeft een uitnodiging ontvangen. Ten tijde van het versturen van de uitnodigingen bestond er nog een reguliere ontwikkelingsrelatie tussen Nederland en Jemen. Naar aanleiding van het recente geweld in Jemen heeft de Nederlandse regering besloten de OS-hulp die via de Jemenitische overheid loopt te bevriezen. Vanuit Jemen heeft een commerciële partij zich aangemeld. Een eventuele aanmelding door Jemenitische ambtenaren of hoogwaardigheidsbekleders zal op basis van het vigerende beleid ten aanzien van Jemen worden beoordeeld.
Vanuit Sudan was al een aanmelding van een commerciële partij ontvangen voordat de uitnodiging was verzonden. Hierop is in overleg met de organisatie van de Floriade besloten Sudan geen afzonderlijke uitnodiging meer te sturen. Een eventuele aanmelding door Sudanese ambtenaren of hoogwaardigheidsbekleders zal op basis van het vigerende beleid ten aanzien van Sudan worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat aanwezigheid op de Floriade van deze landen een verkeerd signaal geeft, gezien het optreden van de heersende regimes in beide landen?
De Floriade 2012 staat in het teken van de tuinbouw in relatie tot duurzaamheid. Deelnemers zijn bedrijven op terrein van tuinbouw, toelevering en logistiek, innovatie en duurzaamheid. Aanwezigheid van overheidsfunctionarissen uit deze landen is niet voorzien.
Zo ja, op welke manier zult u de organisatie van de Floriade ondersteunen in haar pogingen om de aanwezigheid van deze landen te voorkomen?
Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Subsidies voor niets doen in landbouw |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel subsidie voor niets doen in landbouw»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alle subsidies structureel aan controles onderworpen moeten worden en de reeds betaalde subsidies aan landbouwgrond waar niets of nauwelijks wat mee gebeurt per direct teruggehaald moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De bedrijfstoeslagregeling is directe inkomenssteun die voortkomt uit het oorspronkelijke stelsel van Europese productiesteun. Deze productiesteun is (grotendeels) ontkoppeld en omgezet naar toeslagrechten. Deze toeslagrechten kunnen voor uitbetaling van de bedrijfstoeslag verzilverd worden op hectaren landbouwgrond. Vanuit de Europese regelgeving zijn hier randvoorwaarden op het gebied van milieu, gezondheid en dierenwelzijn aan verbonden (zogenoemde cross compliance). Onderdeel van deze voorwaarden zien toe op het behoud van grond- en bodemkwaliteit: de «Goede Landbouw- en milieucondities van landbouwgrond».
Ik deel de mening dat subsidies structureel aan controles onderworpen moeten worden. Dit gebeurt ook. Conform de EU controle verordening en regelgeving worden de betalingen van de bedrijfstoeslagregeling 100% administratief gecontroleerd en wordt er in ieder geval 5% ter plaatse fysiek gecontroleerd en wanneer daar aanleiding toe is. Bij overtredingen worden er kortingen en sancties opgelegd. Alle lidstaten zijn verplicht die controles uit te voeren. De Europese Commissie ziet daarop toe.
Deelt u de mening dat het subsidiëren van grondbezitters die niets met hun (landbouw)grond doen een schande is en dat dit alleen tot stand is gekomen door grote nalatigheid van de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nu onmiddellijk heel veel geld terug te halen uit Europa voor onze eigen boeren?
Dit is niet aan de orde. De betalingen zijn aan de stringente Europese voorwaarden gebonden. De betalingen worden hierop gecontroleerd en zijn daarmee rechtmatig.
Net als alle andere lidstaten maakt Nederland zich op voor het nieuwe GLB dat ingaat in 2014. De lijn van het kabinet voor toekomstige betalingen is op hoofdlijnen weergegeven in de kamerbrief van 26 november 2010 (Kamerstuk 28 625, nr. 108, reactie op de Mededeling van de Commissie over het nieuwe GLB) en nader uitgewerkt in de kamerbrief van 8 maart 2011 (Kamerstuk 28 625, nr. 117).
De kern van de Nederlandse inzet is dat de huidige betalingen vervangen worden, met in acht name van een overgangsperiode, door doelgerichte betalingen gericht op concurrentiekracht, duurzaamheid en innovatie en beloningen voor maatschappelijke prestaties (bijvoorbeeld dierenwelzijn, diergezondheid en landschap).
Het bericht: Tuinders boren naar warmte maar stuiten op olie, 'boeiend probleem blootgelegd' |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Tuinders boren naar warmte maar stuiten op olie, «boeiend probleem blootgelegd»»?1
Ja, ik ken dit bericht. De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft mij al in een eerder stadium ingelicht over het gas en de olie die in kleine hoeveelheden zijn aangetroffen bij recente aardwarmteboringen.
Kunt u aangeven hoe vaak gas of olie in het diepe aardwater tot nu toe in de praktijk is aangetroffen?
Er zijn nu vier gevallen bekend waarbij gas (driemaal) en olie (eenmaal) in kleine hoeveelheden zijn aangetroffen bij het boren naar aardwarmte.
Bent u van mening dat dit een serieus probleem is dat zo snel mogelijk aangepakt dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het probleem heeft een tweetal aspecten die in ogenschouw genomen moeten worden. De primaire vraag is of het aantreffen van gas of olie bij het boren naar aardwarmte voorkomen kan worden. In vrijwel alle gebieden waarvoor vergunningen voor olie en/of gas zijn afgegeven, is er altijd een kans dat ook de watervoerende lagen hele kleine hoeveelheden gas of olie bevatten. Waar deze kleine hoeveelheden olie en/of gas zich bevinden, is nauwelijks te voorspellen. De enige oplossing in dezen zou zijn om geen aardwarmtevergunningen meer te verlenen in gebieden waar reeds olie of gas in de ondergrond is aangetroffen. Dit laatste betekent dat er in Nederland slechts nog heel beperkt ruimte overblijft voor aardwarmtewinning, en dan voornamelijk in gebieden waar de potentie voor aardwarmtewinning ook nog eens laag is. Dit acht ik niet wenselijk. Daarom heb ik ervoor gekozen om bij elke vergunningverlening voor aardwarmte, en ook bij elke voorgenomen boring, de kans op het aantreffen van olie en gas in te laten schatten door TNO. Op basis van het advies van TNO geef ik in alle verleende vergunningen expliciet aan wat de kans is op het aantreffen van olie en gas, zodat de vergunninghouder hiermee rekening kan houden en indien nodig vooraf contact kan zoeken met de houder van een opsporings- of winningsvergunning van koolwaterstoffen.
Een tweede vraag is gelieerd aan de mogelijke gevolgen voor de veiligheid. Omdat de Mijnbouwwet aan het boren en winnen van aardwarmte dezelfde eisen stelt als aan de ontwikkeling van olie en gas, zijn mogelijke risico’s voor het onverwachts aantreffen van koolwaterstoffen ondervangen. Daar komt bij dat voor aardwarmteputten, waar tijdens de productie ook gas of olie mee naar boven komt, extra eisen worden gesteld aan zowel de afwerking van de put als aan de bovengrondse winningsinstallatie, in verband met de veiligheid en het milieu.
Door deze nieuwe ontwikkelingen (aantreffen van olie en gas) heeft de Inspecteur-generaal der Mijnen aangegeven dat hij wil bezien of de huidige vergunninghouders voldoende kennis en kunde hebben om dit soort problematiek aan te pakken. Hierover zal ik uw Kamer separaat berichten.
Bent u van mening dat ondergrondse ordening noodzakelijk is om dergelijke problemen zoveel mogelijk te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat er ook ondergrondse ordening gaat plaatsvinden?
Ruimtelijke ordening van de ondergrond zou dergelijke problemen kunnen voorkomen door alle gebieden waar olie of gas verwacht of gewonnen wordt, uit te sluiten voor geothermie. Dit vanuit de gedachte dat als er gas of olie in het ondergrondse systeem zit, dit dan ook voor kan komen in elke waterdragende laag in hetzelfde gebied. Zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zou het uitsluiten van deze gebieden feitelijk betekenen dat er nog nauwelijks ruimte is voor de ontwikkeling van geothermie in Nederland, wat ik niet wenselijk acht. Daarom is tot nu toe de weg gekozen om bij elke vergunningaanvraag, en ook bij elke voorgenomen boring, expliciet te kijken naar de mogelijke kans op het aantreffen van olie en gas, omdat dit ook vanuit een oogpunt van veiligheid van belang is. Het is echter onmogelijk om het voorkomen van kleine hoeveelheden gas of olie in de watervoerende lagen met voldoende zekerheid te voorspellen.
Kunt u toelichten waar de grens ligt tussen een geothermiebron en een olie- of gasbron?
Indien de bron zowel aardwarmte als aardgas produceert, wordt gekeken naar de economische winbaarheid van beide producten. Indien alleen de aardwarmte economisch winbaar is, wordt de bron als een aardwarmtebron beschouwd, en is het aardgas een stof die onvermijdelijk meekomt met de winning en toekomt aan de aardwarmtevergunninghouder. In het geval dat het aardgas economisch winbaar is, dan wordt de bron als een aardgasbron beschouwd en kan de koolwaterstofvergunninghouder beschikken over de meegekomen aardwarmte. Indien zowel de aardwarmte als het aardgas economisch winbaar zijn, dan mogen deze producten alleen met een winningsvergunning voor ieder van deze producten gewonnen worden. De houders van beide winningsvergunningen zullen dan een overeenkomst moeten sluiten over de winning. Eventueel kan ik één van de vergunninghouders verplichten te gedogen dat de andere vergunninghouder in een door mij te bepalen omvang tot winning overgaat.
Kunt u bedrijven die hebben geïnvesteerd in een geothermiebron snel duidelijkheid bieden over de vraag wanneer een bron opgeëist kan worden als olie- of gasbron?
Zie antwoord bij vraag 5.
Bent u van mening dat de ondernemers waarvan een geothermiebron wordt aangemerkt als olie- of gasbron en dus niet meer gebruikt kan worden voor geothermie, in dat geval schadeloos gesteld moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Allereerst zou de houder van een aardwarmtevergunning voordat hij gaat boren contact moeten zoeken met de houder van een opsporing- of winningsvergunning van koolwaterstoffen indien de kans bestaat dat koolwaterstoffen zullen worden aangetoond. Er zouden dan ook afspraken gemaakt moeten worden over de eventuele resultaten van de boring.
Indien een aardwarmteboring zowel economisch winbare koolwaterstoffen, als aardwarmte aantoont, zullen beide partijen afspraken moeten maken over de winning ervan (zie mijn antwoord op vraag 5). Indien alleen economisch winbare koolwaterstoffen worden aangetoond, kan de houder van de winningsvergunning voor koolwaterstoffen in beginsel gebruik maken van de put voor de winning van de koolwaterstoffen. Hij zal degene die de put gemaakt heeft daarvoor wel moeten betalen. Partijen dienen dit onderling te regelen.
De inzet van Nederland in Brussel (EU) voor een regeling voor oormerkweigeraars |
|
Henk van Gerven (SP), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Welke inzet heeft u ondertussen in Brussel gepleegd voor erkenning van de Nederlandse regeling voor oormerkweigeraars?
Er zijn bij de Europese Commissie al herhaalde pogingen gedaan om de bijzondere positie van de Nederlandse oormerkweigeraars te bepleiten. Vooralsnog zonder succes omdat de Europese regelgeving alleen de gele oormerken kent als identificatie- en registratiemiddel. De Europese Commissie is voornemens om in het najaar de discussie over alternatieve goedgekeurde identificatie- en registratiemiddelen voor runderen op de agenda te zetten. Ik wil de mogelijkheden van deze alternatieve identificatiemiddelen bezien en nagaan of dit ook mogelijkheden biedt voor de oormerkweigeraars. Ik zal dat wederom bij de Europese Commissie bepleiten.
Wat zijn de precieze knelpunten voor de Europese Commissie met betrekking tot de Nederlandse regeling voor oormerkweigeraars?
De Europese Commissie heeft op grond van de Europese I&R-verordening niet de bevoegdheid om uitzonderingen toe te staan voor gewetensbezwaarde oormerkweigeraars.
Kan er een aanpassing in de Europese regels komen voor de oormerkweigeraars, zoals er ook een aanpassing is gekomen voor bijvoorbeeld de Nederlandse mestwetgeving? Zo nee, waarom niet?
Anders dan de Europese I&R-verordening voorziet de Europese Nitraatrichtlijn in de mogelijkheid voor lidstaten om bij de Europese Commissie een derogatie aan te vragen. Van deze mogelijkheid die de Europese nitraatregelgeving biedt, heeft Nederland gebruik gemaakt ten behoeve van de nationale mestwetgeving.
Een voorstel tot wijziging van de Europese regelgeving door de Europese Commissie, zodat de gewetensbezwaarde oormerkweigeraars kunnen worden erkend, ligt niet voor de hand. De Commissie hecht er grote waarde aan, dat de identificatie en registratie van runderen in alle EU-lidstaten op een gelijke manier wordt uitgevoerd. Dit betekent dat voor de identificatie en registratie alleen een goedgekeurd identificatiemiddel mag worden gebruikt. Het identificatie- en registratiesysteem is destijds ingevoerd om in geval van een calamiteit alle dieren te kunnen identificeren en traceren om op deze manier de diergezondheid en voedselveiligheid te kunnen garanderen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 22 juni 2011?
Het uitsterven van de scholekster |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het heel slecht gaat met de scholekster en dat deze soort dreigt uit te sterven in Nederland?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 30% van de wereldpopulatie in ons land broedt? Zo ja, welke verantwoordelijkheid voelt u voor het voortbestaan van de scholekster? Bent u bereid te verklaren dat u de scholekster niet laat uitsterven in Nederland?
Het genoemde relatieve aandeel is juist voorzover het de ondersoort Haematopus ostralegus ostralegus betreft (broedgebied West-, Noord-, en Centraal Europa).
Ik ben verantwoordelijk voor het nakomen van de Europese verplichtingen zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
Klopt het dat deze soort als niet-broedvogel in het kader van Natura 2000 beschermd is en de landelijke instandhoudingsdoelstelling luidt: uitbereiding van omvang en kwaliteit leefgebied? Door middel van welke concrete maatregelen wordt invulling gegeven aan dit doel?
Nee, dat klopt niet. De landelijke instandhoudingsdoelstelling luidt: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied.2In de Natura 2000-gebieden die voor de scholekster zijn aangewezen is per gebied een instandhoudingsdoelstelling geformuleerd, en daarmee is voorzien in een gunstige staat van instandhouding. In de beheerplannen zullen deze doelstellingen in omvang, tijd en ruimte worden uitgewerkt.
Deelt u de mening dat de continue daling van het aantal scholeksters niet in lijn is met de verplichtingen die voortvloeien uit de Natura 2000 gelet het verslechteringsverbod van artikel 6.2 van de Habitatrichtlijn? Zo ja, welke passende maatregelen worden er genomen om dit tegen te gaan? Zo neen, op welke wetenschappelijke gegevens baseert u dit?
Ja, die mening deel ik. Ik heb in het kader van Natura 2000 de Waddenzee gekozen als strategische locatie voor verbetering van het leefgebied van de scholekster. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over het Programma Naar een Rijke Waddenzee.3 Op 29 april 2011 is er in dat kader overeenstemming bereikt over een advies «Hoofdlijnen meerjarenafspraken handkokkelvisserij in de Waddenzee» tussen de vereniging van handkokkelvisserij Op Handkracht Verder, de Coalitie Wadden Natuurlijk4, de provincie Fryslân en mijn ministerie. Onderzoek naar voedselreservering van scholeksters ligt aan de basis van dit advies, waarbij een grens is gedefinieerd tussen een arm en rijk kokkeljaar. Een belangrijke maatregel is dat de visserijdruk op de voor scholeksters belangrijke gebieden zal worden beperkt. Wanneer er weinig jonge kokkels aanwezig zijn zal er minder worden gevist. In het kader van het Beheerplan Waddenzee zullen de afspraken verder worden afgestemd en uitgewerkt zodat de negatieve trend van de scholeksterpopulatie kan worden afgeremd, en juridische procedures voor de handkokkelvisserij voortaan worden voorkomen. Met een goede balans tussen economie en natuur als resultaat.
Bent u bereid agrarisch beheer aan te passen ten behoeve van de scholekster, bijvoorbeeld door een latere maaidatum? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet, valt dit niet onder de aanschrijvingsbevoegdheid?
Nee, aanpassing is niet nodig. De beleidsregels voor de pluspakketten «soortenrijk weidevogelgrasland» en «zeer soortenrijk weidevogelgrasland» van de provinciale subsidieregelingen agrarisch natuurbeheer bevatten de scholekster als doelsoort. Ik wijs er op dat het hier pakketten betreft die deel uit maken van het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer, een stelsel wat onder verantwoordelijkheid van de provincies valt. De scholekster als broedvogel valt niet onder de werking van de Natuurbeschermingswet 1998, zodat de aanschrijvingsbevoegdheid binnen deze wet in dit geval niet toegepast kan worden.
Deelt u de analyse van SOVON Vogelonderzoek Nederland, dat het herstel van de schelpdieren in de Waddenzee onvoldoende is, waardoor de scholeksters bedreigd worden in hun voortbestaan? Zo ja, welke andere soorten hebben te lijden onder deze voedseltekorten? Zo neen, op welke inzichten baseert u zich?
Ik deel de conclusie van het rapport dat er niet één enkele oorzaak is van de achteruitgang van de scholekster. Het rapport noemt onder andere het verruigen en overspoelen van broedgebieden op de kwelders, naast het moeizame herstel van schelpdieren zoals de mosselen die overgroeid raken door Japanse oesters, en hogere temperaturen die een nadelig effect hebben op nonnetjes.5
Zijn de visserijactiviteiten op de Waddenzee onderworpen aan een passende beoordeling met betrekking tot de scholekster? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo neen, waarom niet acht u dat in het licht van de nieuwe inzichten niet noodzakelijk?
Het merendeel van de visserijactiviteiten is gereguleerd middels een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Aan elk van deze vergunningen ligt een specifieke Passende Beoordeling ten grondslag. Daar waar relevant, is binnen die passende beoordeling ook het eventuele effect van een visserij op de scholekster beschouwd. In een aantal gevallen zijn enkele, veelal algemeen geformuleerde, vergunningvoorschriften opgenomen. Onder andere ter voorkoming van eventuele effecten op deze soort.
Kunt u bevestigen dat het ook in de Delta slecht gaat met de scholekster als gevolg van een sterke afname van het aantal droogvallende platen en dus voedselgebieden? Zo ja, welke concrete maatregelen worden hiertegen in het kader van Natura 2000 genomen om de verdere achteruitgang van de populatie stoppen? Onderschrijft u de noodzaak van het behoud en herstel van getijdennatuur?
Ja, dat kan ik bevestigen. De afname is vermoedelijk een gevolg van afname van droogvallende mosselbanken en kokkels. Bij kokkels is massale sterfte een bekend fenomeen, in de Oosterschelde als gevolg van een combinatie van klimatologische omstandigheden en parasitaire infecties.6
Er is in het kader van Natura 2000 de strategische keuze gemaakt om verbetering van de kwaliteit van het leefgebied voorlopig in de Waddenzee neer te leggen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Op grond van de EVA-II studie zal het oppervlak van het inter-getijdengebied rond 2015 met 10% of meer zijn afgenomen. Dit proces («zandhonger») is een gevolg van de Deltawerken en is niet redelijkerwijs (volledig) te corrigeren. Daarom zijn de doelen van steltlopers in de Oosterschelde in principe 10% lager gelegd dan het leefgebied voor de aantallen in de periode 1999–2003. Rijkswaterstaat heeft zich verplicht onderzoek te doen naar herstel- of compensatiemogelijkheden, zodat de doelen voor deze soorten in de toekomst mogelijk kunnen worden bijgesteld.
Kunt u uitleggen waarom de scholekster niet op de Rode Lijst staat vermeld, terwijl het aantal broedpaartjes nog niet de helft is van dat van 20 jaar geleden? Is het waar dat de gebruikte criteria niet geschikt zijn voor langlevende soorten zoals de scholekster, zodat pas laat wordt ontdekt dat het erg slecht gaat met een bepaalde soort?
Deelt u onze zorg dat er meer soorten zijn die wel sterk achteruitgaan, maar niet voorkomen op de Rode Lijst? Zo ja, heeft u zicht op de soorten waar het om gaat? Zo neen, hoe weet u zo zeker dat er geen reden is tot zorg?
Nee, die zorg deel ik niet. Ten eerste worden voor een relatief groot deel van de Nederlandse soorten rode lijsten opgesteld. Ten tweede wordt onderzoek verricht op basis waarvan de huidige selectie rode lijsten mogelijk in de toekomst nog representatiever kan worden gemaakt voor trends van een breder deel van de biodiversiteit. Ten derde zijn de soorten die maatschappelijk het meest van belang worden geacht ook opgenomen in het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Het NEM volgt juist kortetermijntrends van populaties.
Een klacht betreffende het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie |
|
Jan van Bochove (SGP), Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Nationale ombudsman inzake een klacht van de heer K. uit Emmeloord over het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?1
Ja.
Bent u er van op de hoogte dat er naast de indiener van de klacht nog een groot aantal vergelijkbare situaties elders in het land zijn?
De klacht van de heer K. uit Emmeloord heeft betrekking op het ontbreken van het recht op vrije keuze van energieleverancier bij zijn chalet op een vakantiepark. In de situatie van de heer K. is het elektriciteitsnetwerk op het vakantiepark in particuliere handen.
Hebt u ook kennisgenomen van de conclusie die de ombudsman trekt op basis van de klacht?
Ja. De Nationale Ombudsman acht de klacht gegrond, maar neemt ook met instemming kennis van een wetswijziging op korte termijn, die naar verwachting een handvat biedt om de kwestie op te lossen, en dat het ministerie vooruitlopend daarop al besprekingen is gestart met partijen.
Nu ombudsman aangeeft aan met instemming kennisgenomen te hebben van het voornemen van u om op korte termijn met een wetswijziging te komen, bent u bereid de wetswijziging voor eind augustus bij de Kamer in te dienen, zodat de wet op 1 januari 2012 van kracht wordt?
Kort voor de beantwoording van deze vragen is het wetsvoorstel ter implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas (het zogenaamde derde energiepakket) aan uw Kamer aangeboden. Onderdeel van dit wetsvoorstel is tevens een wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ten aanzien van netten voor recreatieve doeleinden.
Is de wetswijziging conform het oordeel van de ombudsman? Zo nee, waarom niet?
Conform het oordeel van de ombudsman heeft de voorgestelde wetswijziging mede tot doel er voor te zorgen dat afnemers het recht op vrije keuze van energieleverancier kunnen uitoefenen bij netten voor recreatieve doeleinden. Voor veel van de bestaande netten voor recreatieve doeleinden is op dit moment geen netbeheerder aangewezen. Deze situatie is niet in overeenstemming met de huidige regelgeving, maar is tot nu toe impliciet gedoogd. De voorgestelde wijzigingen in het wetsvoorstel (artikelen X tot en met XVIII) beogen hieraan een einde te maken en te zorgen dat ook deze netten voldoen aan de eisen uit het derde energiepakket. Na een overgangsperiode van drie jaar moeten ook op deze netten afnemers zelf hun leverancier kunnen kiezen. Dit biedt voor bestaande of nieuwe eigenaren van deze netten de gelegenheid de investeringen in de netten te doen die noodzakelijk zijn om aan de wettelijke eisen te kunnen voldoen. Deze overgangsperiode biedt de eigenaren van de netten de gelegenheid hun netten over te dragen, indien zij als gevolg van de voorgenomen wetswijziging hun netten niet langer willen behouden. Over de kosten die met de aanpassingen gemoeid zijn, is parallel aan de indiening van het wetsvoorstel een brief aan uw Kamer verzonden. Gelet op de omvang van die kosten geef ik in die brief aan te willen weten welke mogelijkheden de eigenaren van netten voor recreatieve doeleinden thans zien om de implementatiekosten te beperken, bijvoorbeeld via samenwerking en/of uitbesteding. Tot slot wil ik bezien of er nog aanvullende mogelijkheden zijn om de kosten van implementatie van de vereisten uit het derde pakket verder terug te brengen. Voor deze vervolgstappen is de actieve medewerking van partijen nodig, in het bijzonder van de recreatiesector. Eventuele aanpassing van het wetsvoorstel is alleen wenselijk als de gesprekken leiden tot een voorstel dat past binnen de kaders van het energiebeleid en dat kan rekenen op breed gedragen steun van alle betrokken partijen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is bij de besprekingen met de betrokken partijen vooruitlopend op de wetswijziging?
De eigenaar van het elektriciteitsnet op het betreffende recreatiepark en de publieke netbeheerder voor elektriciteit in het gebied, Enexis, hebben een aantal overleggen gevoerd met het oog op een mogelijke overname van het net door de regionale netbeheerder. De betrokkenheid van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is er op gericht geweest om dit overleg te entameren en waar nodig inhoudelijk te ondersteunen. Het huidige wettelijke kader is te beperkt om in deze situatie tot een bevredigende oplossing te kunnen komen, waardoor een dergelijke route thans de meest effectieve weg lijkt te zijn.
Ik heb van de partijen begrepen dat er op dit moment nog geen overeenstemming is bereikt over de overname van het net. Hoewel de onderhandelingen niet zijn afgerond, lijkt het er op dat partijen een verschil van inzicht hebben in de waarde van het over te nemen net en de voorwaarden waaraan het net moet voldoen. Om hierin verandering te brengen, is in het wetsvoorstel voor het derde pakket o.a. een bepaling opgenomen die een grondslag biedt om bij Algemene Maatregel van Bestuur voorschriften op te nemen over de waardebepaling van een net bij overdracht naar een andere door de minister aangewezen netbeheerder.
Nu het wetsvoorstel aan uw Kamer is gezonden, zal ik de voorgestelde regeling voor recreatienetten uiteraard bij betrokkenen onder de aandacht brengen. Daarnaast heeft Enexis aangegeven op korte termijn met de betrokken parkeigenaar in overleg te treden over mogelijke marktfaciliteringsdiensten, om voor afnemers die dat wensen als pragmatische tussenoplossing derdentoegang te bieden. Het overleg hierover moet met de eigenaar nog worden opgestart omdat Enexis tot op heden dergelijke diensten voor dit soort netten niet aanbiedt.
De EHEC-bacterie en antibiotica |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Superbacterie EHEC resistent tegen gros van de antibiotica»?1
Ja
Is het waar dat EHEC resistent is tegen het gros van de antibiotica?
De EHEC-stam die de uitbraak van ziektegevallen in Duitsland veroorzaakt is resistent tegen meerdere soorten antibiotica (multiresistent), en eveneens ESBL-positief. Dat geldt niet per definitie voor andere EHEC-stammen.
Zijn er andere oorzaken denkbaar voor brede resistentie tegen antibiotica van een bacterie, anders dan dat er een directe of indirecte relatie is met het gebruik van antibiotica in de humane gezondheidszorg of in de veehouderij? Zo ja, welke oorzaken?
Nee. De keerzijde van het gebruik van antibiotica is het optreden van antibioticaresistentie, een natuurlijk verschijnsel. Door het gebruik van antibiotica bij mensen en dieren ontstaat selectiedruk en overleven juist die bacteriën die resistent zijn.
Kunt u aangeven hoeveel van de dierlijke mest die wordt toegepast in de biologische tuin- en akkerbouwafkomstig is van niet-biologische veehouderijen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een overzicht daarvan naar de Kamer sturen?
Ja, staatssecretaris Bleker zal uw Kamer binnenkort een overzicht sturen.
Kunt u aangeven of oppervlaktewater dat besmet is met ESBL’s2 gebruikt wordt/mag worden voor irrigatie in de land- en tuinbouw? Zo ja, bent u bereid hier maatregelen tegen te nemen, zo ja op welke termijn en wijze?
Er zijn geen normen voor ESBL-producerende bacteriën in oppervlaktewater. Transmissieroutes zullen worden meegenomen in onderzoek dat het RIVM uitvoert naar ESBL-producerende bacteriën bij groenten en fruit. Daarnaast wachten staatssecretaris Bleker en ik de bevindingen van de Gezondheidsraad af. Afhankelijk van de resultaten zullen nadere stappen overwogen worden.
Deelt u de mening dat de overheid als taak heeft elke vorm van overdracht van ESBL’s uit de veehouderij naar plantaardige producten te voorkomen uit oogpunt van voedselveiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dit realiseren?
Ik vind het probleem van antibioticaresistentie erg zorgelijk. De overheid heeft de taak ervoor te zorgen dat de risico’s van resistentieontwikkeling en overdracht van resistentie zoveel mogelijk worden ingeperkt, zoals die van ESBL-producerende bacteriën. Daarom hebben wij aan u aangegeven dat het antibioticagebruik in de veehouderij in 2011 met 20% moet afnemen en tot 2013 met 50% gereduceerd moet worden ten opzichte van 2009. Hier wordt hard aan gewerkt. Op 26 mei hebben wij in een Algemeen Overleg hierover uitgebreid van gedachten gewisseld.
Daarnaast is de ondernemer zelf op grond van Europese regelgeving (Verordening (EG) 178/2002) de eerste verantwoordelijke voor het op de markt brengen van veilig voedsel.
Dit betekent dat de ondernemer zelf preventieve maatregelen moet treffen om gezondheidsrisico’s te beheersen. De ondernemer doet dit door de Europese wettelijke regels (verordeningen) en de Warenwet te volgen die deze verantwoordelijkheid invullen. De overheid controleert de naleving van die regels.
Bent u bereid een verbod in te stellen op handel, transport, lozing en injectie van dierlijke mest die ESBL’s bevat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het uitrijden en verwerken van mest wordt onder andere gereguleerd door Europese wetgeving die strikte voorwaarden stelt ter bescherming van de volks- en diergezondheid.
Er is op dit moment binnen Nederland en Europa te beperkt informatie beschikbaar over de rol van mest in relatie tot verspreiding van ESBL-producerende bacteriën. Er is meer onderzoek nodig om uitspraken te doen over de mogelijke oorzaak-gevolg verbanden en volksgezondheidsrisico’s. In de zomer gaat een onderzoek hiernaar van start. Ook wachten staatssecretaris Bleker en ik de bevindingen van de Gezondheidsraad af, of op het gebied van dierlijke mest nadere stappen moeten worden ondernomen.
Kunt u aangeven of er een verband bestaat of redelijkerwijze vermoed kan worden tussen EHEC en ESBL’s? Zo ja, welk verband? Zo nee, waarom niet?
EHEC is een specifieke E. coli variant. Van E. coli is bekend dat deze ESBL-positief kunnen zijn. Het is daarom niet vreemd dat een ESBL-positieve EHEC-stam in Duitsland is aangetroffen.
Kunt u aangeven of er een verband bestaat of redelijkerwijze vermoed kan worden tussen EHEC en het gebruik van antibiotica in de veehouderij? Zo ja, welk verband? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er een verband is tussen EHEC en het gebruik van antibiotica in de veehouderij. Dit verband wordt voor andere resistente bacteriën wel vermoed. Om meer zicht te krijgen op de risico’s van het gebruik van antibiotica in de veehouderij voor de volksgezondheid verwachten staatssecretaris Bleker en ik in de zomer een advies van de Gezondheidsraad.
Is het waar dat volgens het RIVM3 de EHEC bacterie altijd afkomstig is uit mest van vee?4 Zo nee, waar kan de bacterie nog meer van afkomstig zijn? Zo ja, kunt u aangeven of er een direct of indirect verband is tussen de EHEC besmettingen en mest uit de veehouderij?
Herkauwende landbouwhuisdieren vormen het belangrijkste dierreservoir van EHEC-bacteriën. Echter, op basis van genetisch onderzoek is gebleken dat de uitbraakstam in Duitsland (O104) geen typische EHEC is maar eigenschappen bevat van zowel EHEC als van een ander type E. coli. Het is op dit moment voor de deskundigen van het RIVM-CIb onduidelijk waar de EHEC-uitbraakstam vandaan komt.
De ondernemingspeiling van het Productschap Tuinbouw |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ondernemingspeiling van het Productschap Tuinbouw (PT)?1
Ja
Weet u of er meer ondernemingspeilingen zoals deze worden uitgevoerd door andere PBO’s?
Het is mij bekend dat bedrijfslichamen periodiek peilingen uitvoeren onder «hun» ondernemers in het kader van verbetering van de dienstverlening. Deze peilingen vormen een regulier onderdeel van de communicatie tussen het bedrijfslichaam en de ondernemers. Het gaat hierbij om vrijwillige peilingen waarvan de bedrijfslichamen zelf de inhoud en opzet bepalen, en die dan ook uitsluitend voor eigen gebruik worden uitgevoerd. Dergelijk onderzoek betreft uitdrukkelijk niet het wettelijk verplichte draagvlakonderzoek. Zoals bekend heb ik in het debat op 16 februari 2011 gezegd dat uitvoering van het wettelijk verplichte draagvlakonderzoek en uitvoering van de motie Aptroot niet tegelijk kunnen gebeuren. Het wettelijk verplichte draagvlakonderzoek komt pas eventueel weer aan de orde nadat de Kamer zich heeft uitgesproken over het kabinetsstandpunt over de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie dat ik de Kamer heb toegezegd voor 1 september 2011.
Wat is uw mening over de inhoud en uitvoering van deze of dergelijke peilingen?
Zie antwoord onder 2.
Deelt u de mening dat de vragen enigszins suggestief zijn gesteld?
Het is aan de bedrijfslichamen zelf – als autonome publiekrechtelijke lichamen – te bepalen op welke wijze zij contact zoeken met «hun» ondernemers.
Kunt u aangeven of de draagvlakonderzoeken, waar u in eerdere debatten aan refereerde, op dezelfde manier zullen worden uitgevoerd?
Het wettelijk verplichte draagvlakonderzoek dient te worden uitgevoerd door middel van een representatieve steekproef. Dit houdt in dat minimumeisen worden gesteld aan de deelname van georganiseerde én ongeorganiseerde ondernemers; van grote én kleine ondernemingen alsmede van branches, subsectoren of schakels in de productieketen. De ondernemerspeiling van het Productschap Tuinbouw daarentegen was een online onderzoek onder de ondernemers die onder het productschap ressorteren met 14% respons. Om deze reden is de ondernemerspeiling niet te vergelijken met het wettelijk verplichte draagvlakonderzoek.
Vreest u met dergelijke vraagstelling niet voor Noord- Koreaanse uitslagen?
Zie antwoord onder 4.
Toont dit aan dat de PBO’s niet in staat blijken hun draagvlak bij de ondernemers op een eerlijke manier te meten? Willen zij wellicht op deze manier hun bestaansrecht onderstrepen?2
Het is een goede zaak wanneer een bedrijfslichaam periodiek onderzoekt hoe ondernemers het bedrijfslichaam waarderen. Met de ingewonnen informatie kan het bedrijfslichaam zijn beleid bijsturen en aanscherpen.
Bent u ook van mening dat het draagvlak van PBO’s veel duidelijker kan worden gemeten wanneer deze wordt gebaseerd op het aantal ondernemers dat een vrijwillige bijdrage betaald?
Voor de opstelling van het kabinet inzake de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties verwijs ik naar het kabinetsstandpunt terzake, dat ik voor 1 september 2011 aan de Kamer zal toezenden.
Megastallen in Noord-Holland |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel : «Megastallen toch welkom in Noord-Holland?»1
Ja.
Hoe verhoudt dit zich tot de door u ingestelde maatschappelijke dialoog megastallen en het door de Tweede Kamer ingeschakelde moratorium?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 15 maart 2011 (TK 28 286, nr. 494) heb ik de wens van de Kamer onder de aandacht van de provincies gebracht en verzocht om gedurende de maatschappelijke discussie over megastallen niet mee te werken aan nieuwe aanvragen waarbij bestemmingsplanwijzigingen nodig zijn voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag. Over een in te stellen moratorium door middel van het nemen van een voorbereidingsbesluit, heb ik uw Kamer bericht en uiteengezet dat dat niet mogelijk is.
In Noord-Holland mag geen nieuwvestiging van intensieve veehouderij plaatsvinden. Uit te breiden opstallen ten behoeve van intensieve veehouderij mogen niet meer dan één bouwlaag bevatten die gebruikt mag worden voor het houden van dieren. In de zone voor grootschalige landbouw zijn agrarische bouwpercelen van 2 hectare mogelijk. Elders, in de gebieden voor gecombineerde landbouw tot maximaal 1,5 ha.
Grotere bouwpercelen zijn alleen mogelijk met ontheffing van Gedeputeerde Staten, met een maximum van 2 ha in de gebieden voor gecombineerde landbouw. Noord-Holland bepaalt de bouwblokgrootte op basis van ruimtelijke kwaliteit.
Plannen voor het vergassen van ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht »ganzen weer aan het gas»?1
Ja.
Klopt het dat uw ministerie momenteel onderzoekt of vergassen van ganzen toegestaan kan worden per 1 juli? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee. Vorige week heb ik de Eerste en Tweede Kamer mededeling gedaan van de publicatie in het Staatsblad van een wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: het besluit). Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden voor het doden van bepaalde muizen, ratten en mollen is toegestaan op grond van het besluit, mits die middelen zijn toegelaten of vrijgesteld op basis van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb). De toepassing van biociden tegen andere diersoorten is slechts mogelijk indien gedeputeerde staten van de provincie een ontheffing van de Flora- en faunawet voor het doden van die dieren verlenen. Na de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit is evenwel geen ontheffing meer nodig voor het gebruik van de genoemde middelen zelf. Ik verwijs u naar de nota van toelichting bij de gepubliceerde wijziging voor een nadere toelichting.
Het doden van schadeveroorzakende vogels valt onder de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) die onder andere uitvoering geeft aan de Europese biocidenrichtlijn (richtlijn nr. 98/8/EG), waarvoor de Staatssecretaris van I&M primair verantwoordelijk is. Elk middel voor het doden van ongewenste vogels dat in Nederland op de markt gebracht wordt moet beoordeeld en toegelaten zijn door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Om een Nederlandse toelating van het Ctgb te kunnen krijgen moet de werkzame stof in het middel in Europees verband zijn beoordeeld of aangemeld te zijn om te worden beoordeeld. Op 8 februari 2010 heeft de Europese Commissie (EC) een besluit gepubliceerd waarin aangegeven wordt dat geen enkele fabrikant interesse heeft getoond om het dossier voor CO2 voor de bestrijding van vogels in te dienen in Europa. Gevolg is dat per 9 februari 2011, CO2 voor de bestrijding van vogels in heel Europa niet meer is toegelaten. Ik onderzoek momenteel de mogelijkheden om CO2 opnieuw aan te melden voor beoordeling.
De Wgb biedt ook de mogelijkheid om in geval van een, niet op andere wijze te bestrijden gevaar, een niet toegelaten biocide voor de duur van maximaal 120 dagen vrij te stellen van de wet. Een dergelijke vrijstelling wordt door het Ctgb getoetst op de werkzaamheid, de gevaren voor mens, dier en milieu. De EC wordt ook op de hoogte gesteld van een vrijstelling. Ik heb de Staatssecretaris van I&M verzocht om een dergelijke vrijstelling te verlenen ten behoeve van het noodzakelijke beheer van de ganzenpopulaties.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van rechtbank Utrecht van 2 januari jongstleden dat ook nijlganzen in Nederland onder de beschermende werking van de Vogelrichtlijn vallen? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor uw beleid?
Ja. De uitspraak richt zich tegen een beschikking van de gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. Zij hebben beroep tegen de uitspraak ingesteld. Ik steun hen daarin. Zolang de zaak onder de rechter is, zie ik geen aanleiding om mijn beleid omtrent de aanpak van de nijlgans te veranderen.
Bent u op de hoogte van inmiddels al drie gerechtelijke uitspraken die het vergassen van ganzen die onder de Vogelrichtlijn vallen verbieden?2 Zo ja, welke consequenties heeft dit voor uw beleid gezien vergassing wederom wordt overwogen?
Ja. De uitspraken richten zich tegen beschikkingen van de gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. Het gaat om twee uitspraken met betrekking tot het treffen van een voorlopige voorziening en één uitspraak in een beroepszaak. De gedeputeerde staten van de provincie Utrecht hebben beroep ingesteld tegen de laatstgenoemde uitspraak. Ik steun hen daarin, maar ik heb ook geconstateerd dat de uitkomst van dat beroep niet kan worden afgewacht.
De populatie wilde ganzen groeit jaarlijks en daarmee groeien ook de risico’s voor de luchtvaartveiligheid en beschermde flora en fauna, alsmede de kans op landbouwschade. Het gebruik van gas bij het doden van ganzen is een efficiënte en effectieve methode voor het doden van grote groepen ganzen, waarbij mits goed toegepast, onnodig lijden wordt voorkomen. Gelet op de doelstellingen waar het ganzenbeheer voor staat, de belangen die in het geding zijn en het feit dat het gebruik van CO2-gas een voor dit moment adequate oplossing biedt, heb ik geconcludeerd dat het belangrijk is om de mogelijkheid van het gebruik van CO2-gas duidelijker vast te leggen in de regelgeving onder de Flora en faunawet
Bent u bereid de Flora- en faunawet aan te passen zodat artikel 67 eerste lid en artikel 68 eerste lid van de Flora- en faunawet niet langer strijdig is met artikel 9 van de Vogelrichtlijn? Zo ja op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet?
Nee, in de wetgeving is gekozen voor het systeem van ontheffingen voor beheer en schadebestrijding, zoals vervat in artikel 67 en 68 van de Flora- en faunawet, om de bescherming van de vogelrichtlijn te kunnen borgen met maatwerk. Zolang de zaak onder de rechter is, zie ik geen aanleiding om het systeem daarop aan te passen.
Op basis van welk onafhankelijke wetenschappelijk onderzoek denkt u dat het grootschalig doden van ganzen een structurele oplossing vormt?
De ongeremde groei van de aantallen zomerganzen (o.a. als gevolg van een overvloed aan voedsel) leidt tot onacceptabele problemen voor de luchtvaartveiligheid, inheemse flora en fauna en de landbouw. Duurzaam beheer van de populaties is noodzakelijk.
Koeien in de wei |
|
Dion Graus (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur over koeien in de wei?1
Ja.
Klopt het geschetste beeld, dat een kwart van alle melkkoeien nooit meer in de wei komt?
Ja.
Deelt u de mening dat koeien altijd op stal houden een aantasting is van het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Er is sprake van aantasting van het dierenwelzijn wanneer de dieren hun natuurlijke gedrag niet kunnen vertonen. Weidegang komt op diverse aspecten daaraan tegemoet.
De kwaliteit van de huisvesting blijft een belangrijk aandachtspunt zowel bij permanent opstallen als bij koeien die ook weidegang hebben. Daarom is dierenwelzijn een belangrijk item in de verduurzaming van de melkveehouderij en stimuleer ik deze ontwikkeling met de subsidieregeling voor Integraal duurzame stallen.
Bent u met ons en de afdeling melkveehouderij van LTO Nederland van mening dat een verdere teruggang van de weidegang ongewenst is?2 Zo nee, waarom niet?
Volgens LTO is het goede imago van de melkveehouderij voor een groot deel te danken aan de weidende koeien die onlosmakelijk zijn verbonden aan het Nederlandse landschap en aan de directe link die vaak wordt gelegd tussen weidegang en dierenwelzijn. Om die redenen vindt LTO een verdere teruggang van weidegang niet gewenst. Ik deel dat standpunt.
Hoe verhoudt de door FrieslandCampina gegeven garantie dat de melk van FrieslandCampina van koeien uit de wei komt zich tot de realiteit?
De door FrieslandCampina gegeven garantie is geheel conform de realiteit.
Alle melk van het merk Campina is geborgd weidemelk.
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de onderneming FrieslandCampina en het productmerk Campina.
Bij FrieslandCampina passen 75–80% van de aangesloten melkveehouders weidegang toe. Dit betekent dat de koeien tenminste 120 dagen, minimaal 6 uur per dag weidegang hebben.
De door FrieslandCampina gebruikte melk voor dagverse zuivel onder het merk Campina; melk, karnemelk en yoghurts is een aparte en gegarandeerde melkstroom naar de fabrieken van boeren die weidegang toepassen.
Bent u met ons van mening dat FrieslandCampina zich aan haar garantie dient te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bevorderen van de consumptie van dierlijke eiwitten in Azië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de berichten en «Maxima moet Vietnam aan de melk krijgen»1 en «Samenwerking Safety Guard kalfsvlees China»?2
Ja.
Is het waar dat tijdens de handelsmissie aan Vietnam leden van het Koninklijk Huis zijn ingezet voor de promotie van de zuivel- en vleessector? Zo nee, op welk misverstand kan dit bericht berusten?
Nee, de economische missie naar Vietnam vond plaats onder mijn leiding. Het prinselijk paar bracht tegelijkertijd een officieel bezoek aan Vietnam. Tijdens de handelsmissie hebben prinses Máxima en ik, een groot deel van het meereizende bedrijfsleven een bezoek gebracht aan een modelboerderij van Friesland Campina waar Vietnamese melkveehouders trainingen en informatie ontvangen over onder meer diergezondheid, diervoeder, voedselveiligheid en stalinrichting. Daarnaast is de delegatie geïnformeerd over het MVO-programma van Friesland Campina in Vietnam. De bezoeken hadden tot doel inzicht te geven in enkele activiteiten van het Nederlandse bedrijfsleven in Vietnam.
Deelt u de mening dat het bevorderen van de handelsbelangen en afzet van de Nederlandse varkenssector en zuivelsector in het buitenland haaks staat op het Nederlandse beleid om een transitie tot stand te brengen van productie en consumptie van dierlijke eiwitten naar meer plantaardige eiwitten zoals vastgelegd in de beleidsagenda Duurzame Voedselsystemen3 waarin wordt aangegeven dat een verschuiving nodig is in de consumptie van dierlijke eiwitten naar duurzamer geproduceerde dierlijke en plantaardige eiwitten?
De relevante passage uit de betreffende beleidsagenda die loopt tot medio 2011 luidt: «Vooral in ontwikkelende economieën zoals China en India, zien we een consumptieverschuiving van plantaardige eiwitten naar vlees, zuivel en vis. Op zich is dit een goede ontwikkeling, die er bijvoorbeeld toe leidt dat ondervoeding (eiwittekorten) wordt opgelost.»
Het is een algemene tendens dat inkomenstoename in landen als Vietnam en China gepaard gaat met een toename in consumptie van dierlijke eiwitten. Het is een illusie dat Nederland die ontwikkeling (positief of negatief) kan beïnvloeden. Nederland kan er wel toe bijdragen dat de toenemende productie van dierlijke eiwitten bijvoorbeeld in Vietnam zo duurzaam mogelijk gebeurt. Ook stimuleert de overheid het Nederlandse bedrijfsleven tot duurzame eiwitinnovaties met internationaal marktperspectief. Ons bedrijfsleven heeft wat dat betreft veel te bieden.
Is het waar dat het zuivelmerk Dutch Baby dat sinds 1954 gevoerd werd door Friesland, in 1984 werd omgevormd in Dutch Lady na klachten over het feit dat moeders van pasgeborenen ten onrechte de indruk kregen dat koemelk beter zou kunnen zijn voor hun baby dan moedermelk?
Dit is mij niet bekend.
Is het waar dat in Aziatische landen een verhoogde mate van lactose-intolerantie heerst en dat daarin de oorzaak gezocht moet worden voor het feit dat in landen als China en Vietnam enkele decennia geleden nog nauwelijks koemelk gedronken werd? Zo nee, welke reden ziet u dan voor het feit dat zuivel nauwelijks genuttigd werd in Aziatische landen?
In veel Aziatische landen komt lactose-intolerantie onder volwassenen veel meer voor dan in bijvoorbeeld Nederland. Bij lactose-intolerantie is het vermogen om lactose te verteren na de kinderjaren verminderd waardoor er darmklachten kunnen ontstaan. Dit betekent echter niet dat deze groep mensen geen melk(producten) kunnen gebruiken. In het algemeen kunnen mensen met lactoseintolerantie kaas, yoghurt of een glas melk (200 ml bevat ongeveer 12 gram lactose) goed verteren.
De hoofdredenen waarom er tot enkele decennia geleden nauwelijks zuivel genuttigd werd in Aziatische landen heeft te maken met de beschikbaarheid van zuivel in die landen en de economische omstandigheden. Sinds de welvaart is gestegen, is men nu wel in staat, maar zeker niet elke dag, relatief dure zuivelproducten te kopen voornamelijk voor de kinderen.
In Vietnam wordt tegenwoordig per persoon 5 à 6 liter melk(producten) per jaar geconsumeerd. In landen zoals Thailand of Maleisië is de consumptie 15 à 16 liter per persoon per jaar. Ter vergelijking: in Nederland is de consumptie ongeveer 90 liter per persoon per jaar.
Lactose-intolerantie lijkt dus niet de oorzaak van het feit dat er nauwelijks zuivel wordt genuttigd in Aziatische landen. Beschikbaarheid en economische omstandigheden zijn hierin veel bepalender.
Kunt u aangeven of in heden of verleden op enigerlei wijze Nederlandse overheidssteun is gegeven aan de bevordering van melkafzet in Aziatische landen zoals China en Vietnam, bijvoorbeeld voor de proef/modelboerderijen in Binh Hoa of Siddair?4 Kunt u specifiek zijn in bestede middelen en doelen?
SIDDAIR (Sino Dutch Dairy Demonstration Centre) was tot maart 2004 één van drie door Nederland ondersteunde centra voor training en technologie-overdracht op landbouwkundig gebied in China. De steun voor de drie centra samen heeft ongeveer € 10 miljoen bedragen. In maart 2004 is het centrum overgedragen aan de Chinese partijen.
In 2005 is een PSOM-project «Dairy development in Vietnam» toegekend aan Campina i.s.m. de locale partner Vinamilk. Het project is uitgevoerd in Don Duong District, Lam Dong province. Het doel van het project was om de kwaliteit en de kwantiteit van de melkproductie in Vietnam te verbeteren door aan lokale melkveehouders het concept van modern management van melkveehouderij te demonstreren en hen te helpen bij de toepassing van dit concept in hun bedrijf. Dit project is in 2007 afgesloten. Het totale budget bedroeg € 1 260 000, waarvan de overheidsbijdrage € 630 000 bedroeg.
Kent u het bericht «Melkveehouderij haalt milieudoelen niet»?5
Ja.
Kunt u aangeven of de sterk stijgende melkconsumptie in Vietnam of de oproep van de Chinese premier om schoolkinderen dagelijks een halve liter melk te laten consumeren door Nederland wordt toegejuicht en/of zou moeten worden bevorderd vanuit de milieuproblemen die samenhangen met de productie van melk? Zo nee, waarom niet?
Vietnam en China zijn soevereine landen en ik heb geen mening over de oproep van de Chinese premier. Ik zie wel een rol en kansen voor onze private sector en kennisinstellingen om in overleg met de betreffende autoriteiten te streven naar de ontwikkeling van een duurzame keten. Overigens spelen hier naast milieuaspecten ook voedingskundige en gezondheidsaspecten een rol.
Kent u het bericht van de World Health Organization (WHO) «Estimating the cardiovascular mortality burden attributable to the European Common Agricultural Policy on dietary saturated fats»6 waarin gesteld wordt dat het bevorderen van de consumptie van verzadigde dierlijke vetten ernstige negatieve gevolgen voor de volksgezondheid heeft en dringend moet worden herzien? Hoe beoordeelt u deze conclusie in relatie tot het van overheidswege bevorderen van de afzet van dierlijke eiwitten in Vietnam en China?
Ja, dit artikel heeft echter betrekking op consumptie in Europa. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op de vraag 8.
Is het nog steeds het standpunt van het Nederlandse kabinet dat vlees het meest milieubelastende onderdeel is van ons voedselpakket?7 Zo nee, wanneer is dit standpunt gewijzigd en hoe luidt het nu? Zo ja, acht u het in dat geval verantwoord om de consumptie van vlees van kabinetswege te promoten in ontwikkelingslanden en opkomende economieën?
Mij zijn geen nieuwe wetenschappelijke inzichten bekend hierover. Nederland doet niet aan promotie van de consumptie van vlees in ontwikkelingslanden en opkomende economieën.
Kunt u aangeven hoe u de specifieke rol van prinses Máxima, prins Willem-Alexander, staatssecretaris Bleker, staatssecretaris Atsma en vice-premier Verhagen ziet bij de promotie van producten die volgens de WHO en het Nederlandse kabinet tot schade aan de volksgezondheid en aan het milieu kunnen leiden?
Uit de antwoorden op de voorgaande vragen kunt u concluderen dat die rol voor geen van genoemde personen bestaat.
Kunt u aangeven of het de geloofwaardigheid van leden van ons koningshuis schaadt wanneer prins Willem-Alexander tijdens de duurzaamheidsconferentie van de Verenigde Naties (VN) in New York in 2009 pleitte voor vermindering van de vleesconsumptie, maar in 2011 met prinses Máxima een handelsmissie leidt die de afzet van Nederlands varkensvlees en Nederlandse zuivel in Vietnam moet bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u de aantasting van deze geloofwaardigheid van leden van het Koninklijk Huis in de toekomst beschermen?
Er zijn grote verschillen tussen consumptie in Nederland en de ontwikkelingen in opkomende economieën. Over de ontwikkeling van de consumptie in landen als Vietnam en China verwijs ik u naar het antwoord onder vraag 3.
De economische missie vond plaats onder mijn verantwoordelijkheid.
Niet de afzet van melk- en vleesproducten stond centraal maar de verduurzaming van de ketens. De Vietnamese regering heeft de ambitie om de veehouderij in Vietnam te reorganiseren en te komen tot een geïntegreerde ketenbenadering. Daarbij gaat de aandacht uit naar dierziektebestrijding, voedselveiligheid, milieu en armoedebestrijding. Dit is vastgelegd in de «Livestock development strategy to 2020».
Kunt u aangeven of u de mening deelt dat het Nederlandse beleid ten aanzien van klimaatbescherming en de transitie naar een meer plantaardig voedingspatroon ook zou moeten doorklinken in buitenlandse handelsmissies en buitenlands beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit voor de toekomst vormgeven?
Ik zie een rol en kansen voor onze private sector om innovatieve kennis te vermarkten. Daarmee kan juist een bijdrage worden geleverd aan verkleining van de CO2-footprint. Dit betreft zowel de plantaardige- als de dierlijke ketens.
Deelt u de mening dat strekking en inhoud van achterhaalde campagnes8 uit het verleden om de consumptie van vlees en zuivel te bevorderen, niet tot het Nederlandse handels- en buitenlandbeleid zouden mogen behoren? Zo nee, waarom niet?
Strekking noch inhoud van achterhaalde campagnes behoren tot het Nederlandse beleid.
Kunt u aangeven of en in hoeverre de bevordering van de consumptie van plantaardige eiwitten onderdeel is geweest van de handelsmissies naar Vietnam en China? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de verhouding aangeven ten opzichte van de aandacht voor dierlijke eiwitten, dit met het oog van de door het kabinet voorgestane eiwittransitie?
Inzet van Nederlands beleid is de bevordering van duurzame investeringen in Vietnam en China, niet de bevordering van consumptie. Voor deelname van bedrijven aan de missie naar Vietnam is een uitnodiging uitgestuurd gericht op 5 sectoren waaronder de agrarische sector in de breedste zin. Daarnaast zijn de sectoren water, transport & logistiek, maritiem en olie & gas uitgenodigd. De deelnemende bedrijven uit de agrarische sector houden zich voornamelijk bezig met de toelevering aan en advisering van de veehouderij. Deelname was een keuze van bedrijven en niet van de Nederlandse overheid.
Het artikel "Hongersnood dreigt in Nederland" |
|
Richard de Mos (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hongersnood dreigt in Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een periode van droogte genoeg is om de oogsten in Nederland in gevaar te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben met u van mening dat het zonde is als oogsten in gevaar gebracht zouden worden door een periode van droogte. Om watertekorten bij watergebruiksfuncties als de landbouw zoveel mogelijk te voorkomen, treedt in dit soort periodes van droogte de zogenaamde Verdringingsreeks in werking (zie bijlage2). Hierdoor wordt de droogte schade aan de landbouw zoveel mogelijk beperkt.
Bent u van mening dat deze situatie duidelijk laat zien dat Nederland zich moet richten op het behoud en vergroten van de zoetwatercapaciteit en landbouwgronden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben met u van mening dat dit laat zien dat in droge tijden, maar eigenlijk altijd, zorgvuldig met het beschikbare zoetwater moet worden omgegaan. Het deelprogramma Zoetwater van het nationale Deltaprogramma onderzoekt hoe in de toekomst beter met het beschikbare zoet water kan worden omgegaan. Het vergroten van de zoetwatercapaciteit maakt hiervan onderdeel uit.
Deelt u de mening, in vervolg op vraag 3, dat natuurprojecten die goede landbouwgrond in moeras doen veranderen nooit en te nimmer doorgang mogen hebben? Zo nee, waarom niet?
Om te voldoen aan de internationale verplichtingen omtrent natuurbehoud en/of natuurherstel kan het tot de mogelijkheden behoren om over te gaan tot de in deze vraag genoemde maatregelen. Ik ben verder in onderhandeling met de provincies over de herijking van de Ecologische Hoofdstructuur en de decentralisatie van het natuurbeleid. Ik verwijs ook naar mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid De Mos, Vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel van de Handelingen nr. 1981.
Bent u van mening, in vervolg op vraag 3, dat natuurprojecten die verzilting veroorzaken nooit ten uitvoer mogen worden gebracht, aangezien ze negatieve effecten hebben op de zoetwatercapaciteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Buxusschimmels |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Problemen met buxus en mogelijke vervangers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het in het artikel omschreven risico van het op grote schaal afsterven van buxusplanten in Nederland en omringende landen door de Cylindrocladium buxicola en Volutella buxii schimmels?
In Europa is het risico van Cylindrocladium buxicola voor buxus al enige tijd bekend. Het organisme is voor het eerst in Europa in het Verenigd Koninkrijk gemeld in 2000 en komt daar vermoedelijk voor vanaf 1994. Sinds die tijd is het organisme in meerdere lidstaten aangetroffen (België: 2000; Duitsland: 2004; Nederland: 2006; Frankrijk: 2007, Ierland 2007; Oostenrijk: 2008; Italië: 2009; Spanje: 2010 – Bron: EPPO).
Cylindrocladium buxicola heeft zich in Nederland inmiddels verspreid naar zowel teeltgebieden als in tuinen en parken. De schimmel veroorzaakt massaal bladval en taksterfte bij buxusplanten. In hoeverre dit in Nederland leidt tot het afsterven van buxusplanten is niet duidelijk.
De schimmel Volutella buxii, die in heel Europa voorkomt, wordt vaak samen met C. buxicolagevonden en is al langere tijd bekend als aantaster van buxus.
Bent u op de hoogte van de in het artikel omschreven proeven bij het Gartenkulturzentrum Niedersachsen (Park der Gärten) in Bad Zwischenahn in Duitsland, waarbij de meest gangbare in de handel voorkomende soorten en variëteiten buxus opzettelijk met voornoemde schimmels zijn besmet?
Ik heb kennis genomen van de in het artikel genoemde proeven in Duitsland in Bad Zwischenahn, waarbij men de gevoeligheid van verschillende buxussoorten en -variëteiten voor infectie door Cylindrocladium buxicola heeft onderzocht.
Kunt u de onderzoeksresultaten bevestigen, met name dat geen enkele soort en variëteit buxus volledig resistent is tegen de genoemde ziekten? Klopt het dat daardoor de schaal van de te verwachten schade aan deze plantsoort in potentie vergelijkbaar zou kunnen zijn met de iepziekte?
Ik heb geen opdracht gegeven voor onderzoek naar de resistentie van verschillende buxusvariëteiten. Op grond van eigen gegevens kan ik de onderzoeksresultaten dus bevestigen noch ontkennen.
Gezien de in het artikel beschreven onderzoeksresultaten lijkt het erop dat er geen buxussoorten voorhanden zijn met algehele resistentie tegen de genoemde ziekten. De buxusschimmels kunnen net als de iepziekte in potentie grote schade toebrengen aan planten. In die zin is een vergelijking te trekken tussen de genoemde buxusschimmels en de iepziekte, hoewel er bij iepen inmiddels klonen beschikbaar zijn die wel een zeer goede resistentie hebben tegen de iepziekte. Voor wat betreft de bestrijdingsmogelijkheden zijn er wel verschillen. Zo is bladval en taksterfte veroorzaakt door de genoemde buxusschimmels te bestrijden met gewasbeschermingsmiddelen, waar er bij de iepziekte in mindere mate adequate maatregelen voorhanden zijn om de ziekte te bestrijden.
Wat is uw reactie op de constatering in het artikel dat het in Nederland moeilijk is «om niet geïnfecteerd buxus materiaal te krijgen»?
De EU-regelgeving op gebied van voor planten schadelijke organismen (Richtlijn 2000/29/EC: Fytorichtlijn) richt zich op het weren en bestrijden van schadelijke organismen die niet of slechts op beperkte schaal in de Europese Unie voorkomen (quarantaine-organismen). De schimmels Cylindrocladium buxicola en Volutella buxii zijn niet opgenomen als quarantaine-organismen in de Fytorichtlijn.
De inspanningen van de nVWA voor wat betreft planten en plantaardige producten zijn primair gericht op schadelijke organismen die op grond van deze EU-regelgeving gereguleerd zijn. Het monitoren van de aanwezigheid van deze in Nederland gevestigde schimmels en het nemen van maatregelen ter bestrijding daarvan valt dan ook buiten het werkveld van de nVWA.
Wel heeft de nVWA tot taak om van nieuwe ziekten en plagen het risico te signaleren en informatie daarover naar buiten te brengen.
Verder ziet Naktuinbouw er op grond van de Verkeersrichtlijn (Richtlijn 98/56/EG betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen) op toe dat teeltmateriaal dat in de handel wordt gebracht nagenoeg vrij (dat wil zeggen visueel vrij) is van ziekten en plagen. In dit kader wordt door de Naktuinbouw ook gekeken naar symptomen van de genoemde buxusschimmels. Indien deze keuringsdienst symptomen van schimmelaantasting aantreft moet de teler er zorg voor dragen dat de betreffende partij visueel vrij is bij aflevering.
Op grond van de inspectieresultaten heb ik overigens geen aanwijzingen dat er geen buxusplanten voorhanden zouden zijn die niet voldoen aan de vereisten voor het in de handel brengen.
Omdat er op grond van EU-regelgeving dus geen nultolerantie geldt voor aanwezigheid van deze schimmels is het in beginsel mogelijk om met deze schimmels geïnfecteerde buxusplanten op de markt te brengen. Aangezien er niet specifiek getest wordt op aanwezigheid van deze schimmels is het mij niet bekend in hoeverre dit in de praktijk ook plaatsvindt.
Met de afgifte van certificaten voor export van planten naar derde landen garandeert Nederland dat de planten voldoen aan de eisen van het importerende land. De werkwijze daarbij is dat gecontroleerd wordt op eventuele aanwezigheid van bepaalde schadelijke organismen in exportzendingen indien het betreffende derde land specifieke eisen stelt ten aanzien van die organismen. Bij de genoemde buxusschimmels is dat nauwelijks aan de orde, slechts één enkel land vereist dat zendingen planten vrij zijn van deze schimmels. Grootschalige export van besmette buxusplanten lijkt mij in algemene zin met het oog op de reputatie van de sector overigens geen goede zaak.
Gezien het feit dat de genoemde schimmels inmiddels wijd verspreid in de Europese Unie voorkomen is uitroeiing en het voorkomen van verdere verspreiding binnen de EU geen reële mogelijkheid, waardoor deze organismen niet voldoen aan de kwalificaties voor opname in de Fytorichtlijn. Er zijn in het verleden door lidstaten wel afkeuringen van partijen waarin Cylindrocladium is aangetroffen gemeld in het Permanent Fytosanitair Comité, maar er werd daarbij geen noodzaak gezien om dit organisme op te nemen als quarantaineorganisme in de EU-regelgeving. Ook EPPO (European Plant Protection Organisation) heeft Cylindrocladium buxicola in het verleden op de zgn. «alert list» geplaatst, om EPPO-leden te attenderen op het mogelijke risico van deze schimmel. In 2008 is het organisme echter van deze lijst geschrapt, hetgeen onderstreept dat geen noodzaak meer werd gezien voor fytosanitaire maatregelen.
Gezien de hiervoor genoemde ontwikkelingen zie ik geen aanleiding om in Europees verband aandacht te vragen voor deze buxusschimmels en evenmin om op nationaal niveau verdere maatregelen te nemen. Het is aan de bedrijven en beheerders zelf om adequate maatregelen te treffen om de nadelige gevolgen van deze schimmels het hoofd te bieden, bv. via bestrijdings- en/of teeltmaatregelen of door keuze voor alternatieve beplanting. Ook het bevorderen van voorlichting en onderzoek naar effectieve preventie en bestrijding zie ik primair als de verantwoordelijkheid van sectororganisaties.
Kloppen de in het artikel vermelde structurele kosten van schade in de tienduizenden euro’s bij Paleis het Loo? Kunt u aangeven wat de financiële gevolgen van (verdere) verspreiding in Nederland van de Cylindrocladium buxicola en Volutella buxii ziekten onder buxusplanten zou kunnen betekenen voor het bedrijfsleven,voor particulieren en voor buitenplaatsen en paleizen, zoals bijvoorbeeld voor de (27 kilometer lange) buxushagen bij Paleis het Loo?
Ik ben niet betrokken bij de problematiek rond de bestrijding van de buxusschimmel op Paleis het Loo, noch op andere buitenplaatsen en paleizen. Paleis het Loo biedt dit probleem als zelfstandige stichting zelf het hoofd.
Volgens opgave van Paleis het Loo vormt de buxusschimmel sinds enkele jaren een probleem en bedragen de jaarlijkse kosten voor bestrijding van deze schimmel naar schatting € 50 000. Gezien het grote belang van de buxusplanten in de paleistuinen heeft men het initiatief genomen om onderzoek te doen naar duurzame oplossingen voor het probleem rond de buxusschimmels. Zo overweegt men om bij de komende renovatie van de paleistuin over te gaan op alternatieve beplanting.
De buxusschimmel komt inmiddels wijd verspreid voor in Noordwest Europa en kan zeker de nodige nadelige gevolgen hebben voor zowel het bedrijfsleven als voor particulieren, buitenplaatsen en paleizen. Een inschatting van de omvang van de schade valt echter niet te geven.
Klopt het dat het op dit ogenblik mogelijk is om buxusplanten die besmet zijn met de genoemde schimmels (in latente toestand) op de Nederlandse markt te brengen of vanuit Nederland te exporteren? Zo ja, vindt u dat wenselijk met het oog op het belang van de reputatie van de sector als geheel in verband met de grootschalige export? Ligt het in de bevoegdheid van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) om dergelijke verkoop op te sporen en er daar maatregelen tegen te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in welke mate curatief of preventief gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen in verband met de voorgenoemde buxusziekten is toegenomen in de laatste jaren? Is er sprake van toenemende resistentie tegen dergelijke middelen en zo ja, bestaan er op dit moment mogelijkheden buiten het gebruik van traditionele gewasbestrijdingsmiddelen om deze schimmels te bestrijden of worden deze onderzocht?
Er zijn geen cijfers bekend over het specifieke gebruik van fungiciden ter bestrijding van de genoemde buxusschimmels.
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen van resistentieontwikkeling tegen de toegelaten gewasbeschermingsmiddelen die worden toegepast ter bestrijding van de genoemde buxusschimmels. Er wordt, in opdracht van het Productschap Tuinbouw, onderzoek gedaan naar onder andere gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong, teelt- en hygiënemaatregelen en waardplantresistentie om te komen tot een effectieve bestrijdingsstrategie voor deze schimmels, maar momenteel zijn geen bruikbare alternatieve bestrijdingsmethoden beschikbaar.
Welke verdere maatregelen bent u van plan te nemen tegen de verspreiding van Cylindrocladium buxicola en Volutella buxii onder Nederlandse buxusplanten? Welke mogelijkheden zijn er in het bevorderen van voorlichting en onderzoek naar effectieve preventie en bestrijding?
Kunt u aangeven of en in welke mate er sprake is van Europese afspraken en afstemming in de bestrijding van deze schimmels? Zo nee, acht u een sterkere Europese regie op de aanpak van deze problematiek mogelijk en wenselijk, bent u van plan in internationaal verband hiervoor aandacht te vragen?
Het grootschalig afschieten van ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies dat oproept tot grootschalig afschot van ganzen?1
Ik heb kennisgenomen van de visie van zeven maatschappelijke organisaties over de toekomst van het ganzenbeleid.
Onderschrijft u dat de overbemesting van arme zandgronden veroorzaakt wordt door te hoge stikstofdeposities waarbij de veehouderij een belangrijke bron vormt? Zo ja, kunt u de bijdrage van respectievelijk de veehouderij en de ganzen aan deze overbemesting kwantificeren? Zo nee, waar baseert u zich dan op binnen dit beleidskader?
Over de bijdrage van de mest van ganzen aan de fosfaat- en nitraatgehaltes in water verwijs ik u naar de brief van 16 maart 2009 aan uw Kamer (TK, 28 385, nr. 131). De periodieke evaluaties van het mestbeleid geven aan dat het nitraatgehalte van het grondwater in de zandgebieden de afgelopen jaren sterk is teruggedrongen.
Welke maatregelen worden er genomen om andere bronnen die voor bemesting van arme zandgronden zorgen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het grootschalig mestgebruik in de landbouw zeer eiwitrijke graslanden ontstaan die de ganzen aantrekken? Zo ja, bent u bereid dit mestgebruik te reduceren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat populatieomvang bepaald wordt door de mate van voedselaanbod en afschot geen duurzame oplossing hiervoor vormt? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u dit?
In meerdere wetenschappelijke publicaties is aangegeven, dat afschot een effectief instrument kan zijn voor populatiebeheer.2 Ik zie derhalve geen reden om nieuw onderzoek te entameren.
Deelt u de mening dat afschot hooguit een laatste middel zou mogen zijn en dat eerst diervriendelijke alternatieven onderzocht zouden moeten worden, zoals diervriendelijke preventie op akkers en het inzaaien van gronden met witte klaver? Zo ja, bent u bereid deze alternatieven in te zetten en provincies op te roepen deze te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
De Gedeputeerde Staten van de provincie zijn verantwoordelijk voor het faunabeheer en de afweging welke beheersinstrumenten worden ingezet.
In de voortgangsrapportages betreffende Nota Dierenwelzijn en Nationale agenda Diergezondheid heb ik u geïnformeerd over alternatieven voor afschot om de schade te beperken (TK, 28 286, nrs. 259 en 381). Ook het Faunafonds heeft onderzoekresultaten openbaar en toegankelijk gemaakt. Op hun website () zijn meerdere onderzoeken te vinden over alternatieve beheermethoden om de ganzenschade te verminderen.
Kunt u aangeven welke onafhankelijke onderzoeken naar diervriendelijke preventiemethoden tegen ganzenoverlast in de afgelopen 5 jaar hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat onderzoek naar diervriendelijke preventiemethoden prioriteit zou moeten krijgen boven afschot?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat ganzen langdurige monogame verbintenissen aangaan en dat grootschalig afschot dientengevolge voor grote verstoring van familiebanden zal zorgen binnen de ganzenpopulatie? Zo ja, kunt u aangeven welke rol dit in de ethische afweging tot het plegen van grootschalig afschot heeft gespeeld?
Voor de vraag over monogame familieverbanden verwijs ik naar eerdere antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp (TK, 2007–2008, Aanhangsel, nr. 3468).
Klopt het dat grote aantallen ganzen met kogels in het lijf leven als gevolg van het massale gebruik van hagel bij het afschot van hoog overvliegende ganzen? Zo ja, vindt u het ethisch verantwoord om massale verwonding van wettelijk beschermde vogels toe te staan om economische redenen? Zo nee, waarop baseert u zich?
Mij is een onderzoek bekend naar ganzentrek en het voorkomen van vogelgriep (Alterra-rapport 2055) waaruit blijkt dat van de onderzochte ganzen ongeveer één vijfde hagelkorrels in het lichaam hadden. Volgens de onderzoeker zou vooral de voorjaarsjacht in Rusland een belangrijke oorzaak kunnen zijn voor het feit dat een kwart van de volwassen kolganzen een of meer hagelkorrels in zijn spierweefsel blijkt te dragen. Waar mogelijk dient te worden voorkomen dat ganzen niet-dodelijk aangeschoten worden. De gedrags- en weidelijkheidsregels van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging roepen de jagers in Nederland daar ook toe op.
Kent u het rapport «winterganzen, het roer moet om» van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) waarin gesteld wordt dat het stoppen met het afschieten van winterganzen en het compenseren van boeren de goedkoopste oplossing zou zijn voor door ganzen veroorzaakte problemen? Kunt u aangeven hoe de conclusies uit dit rapport zich verhouden tot de nu voorgestelde maatregelen tot massaal afschot?
Het rapport is bij mij bekend. Het laat ook zien dat de kosten van het ganzenbeleid in de in de vraag genoemde variant alsnog oplopen naar ruim
€ 20 miljoen in 2015. Er zal daarom naar een combinatie van maatregelen gekeken moeten worden door de provincies, opdat het ganzenbeheer aanzienlijk goedkoper wordt. Gedacht kan worden aan populatiebeheer van de schadeveroorzakende ganzen en een stelselwijziging van de tegemoetkomingen. Het voorstel «Nederland Ganzenland» van de zeven maatschappelijke organisatie zal worden doorberekend om na te gaan of het aansluit bij de taakstelling van het regeerakkoord.
Kunt u aangeven op basis van welk onafhankelijk onderzoek u van mening bent dat massaal afschot van ganzen duurzaam effect zou hebben op de omvang van de ganzenpopulatie? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek in te laten stellen voorafgaand aan de maatregel?
Zie antwoord vraag 5.
De toenemende besmetting van voedsel met ESBL en het gevaar voor de volksgezondheid |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Zembla uitzending, waarin gewezen wordt op het toenemende gevaar van ESBL-besmetting van voedsel ten gevolge van het overmatige antibioticagebruik in de intensieve veehouderij?1 Wat is uw reactie op dit bericht en op het feit dat ESBL zowel in vlees als ook in groente wordt gevonden?
Ja. In eerdere brieven hebben ik en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gewezen op het mogelijk verband tussen consumptie van met ESBL-producerende bacteriën besmet voedsel en de aanwezigheid van deze bacteriën bij mensen. Deskundigen geven aan dat de ESBL-problematiek gedeeltelijk kan worden toegeschreven aan resistentievorming in de veterinaire sector. Direct contact met levende dieren is de belangrijkste transmissieroute van veegerelateerde MRSA (TK 29 683, nr. 70).
In het mondelinge vragenuur van 19 april 2011 over de aanwezigheid van ESBL-producerende bacteriën op groenten heb ik toegezegd dat ik vragen over transmissieroutes toevoeg aan het rapport dat de Gezondheidsraad opstelt.
Dit rapport gaat over de risico’s van het gebruik van antibiotica in de veehouderij voor de volksgezondheid. Dit rapport verschijnt deze zomer.
Daarnaast heeft VWS naar aanleiding van dit vragenuur het RIVM gevraagd met een consumentenadvies te komen over het eten van (rauwe) groenten. Dit advies is op vrijdag 22 april jl. gegeven. Het RIVM adviseert de consument om groenten voor consumptie goed te wassen, eventueel te schillen en waar mogelijk te koken of te bakken. Volgens het RIVM heeft het geen zin om minder groenten te gaan eten uit angst voor een mogelijke besmetting met resistente bacteriën. Groenten zijn gezond en bij naleving van het advies zijn de risico's voor de gezondheid minimaal.
Onderschrijft u de stelling dat er een rechtstreeks verband is tussen het royale gebruik van antibiotica in de veehouderij en de volksgezondheid (MRSA- en ESBL-bacterie) en dat de volksgezondheid in gevaar is door de huidige werkwijze in de intensieve veehouderij omdat buitensporig gebruik van antibiotica leidt tot antibioticaresistentie bij dieren en mensen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de overheid al meer dan 30 jaar regelmatig ernstige waarschuwingen heeft gekregen over de gevaren voor de volksgezondheid van het antibioticagebruik in de intensieve veehouderij, maar dat geen concrete actie is ondernomen?
In de brief van 8 december 2010 heb ik, mede namens de minister van VWS, onze aanpak uiteengezet om het gebruik van antibiotica in 2013 met 50% te verminderen (TK 29 683, nr. 65). De stuurgroep antibioticaresistentie dierhouderij heeft zich gecommitteerd aan het realiseren van de reductie van het antibioticagebruik en heeft diverse instrumenten ingezet om deze doelstelling te bereiken.
Ik heb er vooralsnog vertrouwen in dat de sectoren en beroepsgroep van dierenartsen de afgesproken reductiedoelstellingen behalen. Bij brief van 14 april jl. heeft de minister van VWS, mede namens mij, de stand van zaken over de reductie van het antibioticagebruik in de dierhouderij geschetst (Kamerstukken 29 683, nr. 70). De Fidin (overkoepelende organisatie van producenten en handelaren van diergeneesmiddelen) signaleerde over een 2010 een afname van de verkoop van antibiotica van 12%. Als blijkt dat de sectoren en de beroepsgroep van dierenartsen zich niet aan de afgesproken reductie-doelstellingen houden, dan zal ik vergaande maatregelen nemen, waaronder het ontkoppelen van de dierenarts- en apothekerfunctie. De voorbereidingen hiervoor zet ik thans in gang. Daarbij betrek ik de wijze waarop in Denemarken deze functies zijn ontkoppeld.
Het advies van het Bureau Berenschot toont aan dat ontkoppeling onbedoelde effecten heeft. Berenschot concludeert dat ontkoppeling alleen haalbaar is als tevens aanvullende maatregelen worden genomen om de onbedoelde effecten tegen te gaan (TK, 29 683, nr. 42). De uitvoering van een eventuele ontkoppeling dient daarom zorvuldig te worden voorbereid.
Ik heb recent een brief van de KNMvD ontvangen waarin voorstellen staan om de financiële afhankelijkheid van de dierenarts ten aanzien van de verkoop van diergeneesmiddelen terug te dringen. Deze voorstellen zal ik beoordelen op hun concrete bijdrage aan deze problematiek.
Waarom wordt het terugdringen van antibioticagebruik niet krachtiger aangepakt gezien het reële gevaar dat dreigt en het feit dat deskundigen aangeven dat we misschien zelfs al te laat zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de in de uitzending besproken gevaren voor de volksgezondheid voor de regering aanleiding zouden moeten zijn om onmiddellijk actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om het gevaar van besmetting van voedsel door ESBL terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke garantie heeft de overheid dat de doelstelling om in 2011 20% minder antibiotica voor te schrijven en in 2013 50% minder, wordt behaald, terwijl dit niet wordt afgedwongen en de verkoop van antibiotica soms voor 75% van het inkomen van dierenartsen zorgt?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer kunnen de concrete voorstellen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) om de financiële afhankelijkheid van het verkopen van medicijnen terug te dringen precies worden verwacht? Aan welke voorwaarden moeten deze voorstellen volgens u voldoen en welke ambitie en garantie van slagen zullen deze voorstellen volgens u moeten bevatten en komt u zelf met maatregelen wanneer de voorstellen van de KNMvD niet voldoende zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt het advies van bureau Berenschot niet meteen overgenomen om voorschrijven en verkoop bij dierenartsen los te koppelen? Ligt het in de lijn der verwachting dat de KNMvD met alternatieve voorstellen zal komen die een zelfde effect zullen garanderen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de overheid het antibioticagebruik zelf dient te registreren? Op welke wijze kan dit worden vormgegeven en per wanneer?
Nee. Die taak ligt volgens het convenant Antibioticaresistentie bij de diersectoren. Die beschikken over de benodigde infrastructuur en ze zijn in staat op doelmatige wijze de gegevens van de veehouderijbedrijven en de dierenartspraktijken te verzamelen. De in maart 2011 opgerichte onafhankelijke Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit (SDA), die tot doel heeft volledige transparantie in het voorschrijven en gebruik van diergeneesmiddelen en een verantwoord gebruik van antibiotica te realiseren, valideert middels een data-audit deze gegevens.
Zij stelt vervolgens normen op voor verantwoord gebruik van antibiotica. De SDA zal aan de ministeries van EL&I en VWS rapporteren over de tendensen in het gebruik in de diverse sectoren.
Kan precies worden aangegeven op welke wijze en per wanneer in Nederland overgegaan zou kunnen worden naar een systeem zoals in Denemarken, waarbij de dierenarts gecontroleerd voorschrijft en er sprake is van een stevige overheidscontrole?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een overzicht gegeven worden van de rapporten van de Gezondheidsraad en andere nationale en internationale instanties, die op het gevaar van antibioticagebruik in de diergezondheidszorg hebben gewezen, en kan daarbij worden aangegeven wat er concreet met (de aanbevelingen in) het betreffende rapport is gebeurd?
In de loop der jaren zijn in ons land meerdere rapporten verschenen over de (eventuele) gevolgen van antibioticumgebruik in de veehouderij. Ik noem de belangrijkste. In 1998 adviseerde de Gezondheidsraad over het gebruik van antibiotica als groeibevorderaar. De aanbevelingen van toen (verbod enkele specifieke antibiotica, stoppen met toepassen als groeibevorderaar en surveillance van resistentie op EU-niveau) zijn in de EU alle opgevolgd. In 2009 verscheen het rapport «veegelateerde MRSA» van een consortium van onderzoeksinstellingen. Daarin stonden veel aanbevelingen voor nader onderzoek en aanpassingen in diermanagement. Veel van die aanbevelingen zijn meegenomen bij de uitwerking van de plannen van aanpak in het kader van het convenant Antibioticum-resistentie Veehouderij. In 2011 volgde het RIVM-rapport «risk profile on antimicrobial resistance» met inbreng van meerdere andere onderzoeks-instellingen. Daarin worden aanbevelingen gedaan op het gebied van monitoring en risicoschatting.
Bent u bereid deze vragen vóór het algemeen overleg «Dierziekten en antibioticagebruik in de veehouderij» van 26 mei 2011 te beantwoorden?
Ja.
Het doden van duizenden in beslag genomen hamsters, muizen, ratten en andere knaagdieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over het lot van de duizenden hamsters, muizen en ratten, die de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) op 4 april jl. zonder eten en drinken in een loods van een dierenhandelaar in Sint Anthonis (Noord-Brabant) heeft aangetroffen?1 Is het waar dat de LID 5 900 hamsters, muizen en ratten en 4 ara’s in beslag heeft genomen?2 Zo nee, om wat voor aantallen gaat het dan? Kunt u bevestigen dat deze knaagdieren door de LID naar het papegaaienpark te Veldhoven zijn gebracht?
Ja, ik ben van deze berichtgeving op de hoogte. Nadat de LID had geconstateerd dat het welzijn van de dieren ernstig te wensen overliet, heeft Dienst Regelingen (DR) de dieren op 1 april 2011 bestuursrechtelijk in bewaring genomen.
Het betrof ca. 5900 knaagdieren (ratten, muizen, hamsters, gerbils en degoe’s), 5 ara’s en 1 grijze roodstaartpapegaai. De dieren zijn naar het Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien (N.O.P.) gebracht.
Zijn de LID en de Algemene Inspectiedienst (AID) verplicht in beslag genomen dieren onder te brengen bij een van de opslaghouders waarmee de overheid (Dienst Regelingen) een contract heeft afgesloten? Wie beslist bij welke opslaghouder in beslag genomen dieren worden ondergebracht?
Op grond van de bevindingen van de nVWA en de LID neemt Dienst Regelingen of het Openbaar Ministerie (OM) dieren in bewaring/in beslag. Deze dieren worden door DR ondergebracht bij opslaghouders waarmee een overeenkomst is gesloten.
Is het waar dat er inmiddels al een groot aantal hamsters, muizen en ratten zijn afgemaakt? Zo ja, hoeveel dieren zijn er afgemaakt? Waarom en wanneer zijn deze dieren afgemaakt en op welke wijze? Hebben deze dieren veterinaire zorg gekregen van een onafhankelijke dierenarts? Zo nee, waarom niet?
Zoals gebruikelijk zijn de dieren bij de opslaghouder direct door een dierenarts geïnspecteerd. De conditie van de dieren was slecht bij binnenkomst. Tijdens de periode van bewaring zijn er 35 knaagdieren gestorven. Er zijn geen dieren gedood.
Het wettelijk kader voorziet in het verkopen van de in bewaring genomen dieren zodra de kosten van bewaring in verhouding tot de waarde van de dieren onevenredig hoog worden, maar niet eerder dan twee weken nadat de dieren in bewaring zijn genomen. In dit geval heeft DR besloten dat de bewaring kon worden beëindigd. In overleg met de opslaghouder is vervolgens voor de verschillende categorieën dieren een bestemming gezocht.
Eén van de eigenaren heeft na betaling van de bestuursdwangkosten 503 knaagdieren en 6 papegaaien teruggekregen. Daarnaast zijn alle daarvoor geschikte knaagdieren (ca. 1700 incl. jongen) bij particulieren herplaatst. Het resterend aantal knaagdieren was niet voor plaatsing geschikt (het merendeel had een neurologische afwijking) en is als voedseldier verkocht. Of dieren voor plaatsing geschikt waren is mede door een dierenarts bepaald.
Volgens de overeenkomst die DR met het N.O.P. heeft afgesloten, dient zij zich te houden aan de wettelijke gestelde eisen. Hierbij moet u denken aan de Flora- en faunawet, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en aan milieueisen. Hier voldoet het N.O.P. aan.
Het N.O.P. wordt periodiek bezocht door zowel de nVWA als DR. Uit deze controlebezoeken blijkt dat de opslaghouder aan de wettelijke voorschiften voldoet.
Hoe verklaart u dat er bij de opslaghouder binnen vier weken meer dieren zijn gedood dan her- of geplaatst? Welke afspraken heeft Dienst Regelingen (DR) met deze opslaghouder gemaakt en op welke wijze wordt gecontroleerd of de afspraken worden nageleefd? Kunt u uiteenzetten hoe de beslissing om de dieren af te maken tot stand is gekomen en hoe deze zich verhoudt tot de wettelijke en contractuele dierenbeschermingsnormen waaraan een opslaghouder zich dient te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het omstreden imago van deze papegaaienopvang en de misstanden die over dit centrum naar buiten zijn gekomen? Erkent u dat het onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar aanleiding van deze gebeurtenissen niet onafhankelijk is geweest en dat uw voorganger een toezegging aan de Kamer om een onafhankelijke deskundige toe te voegen aan de onderzoekscommissie niet is nagekomen? Waarom heeft u nog steeds een contract met dit opvangcentrum voor (betaalde) opvang van in beslag genomen dieren, terwijl de opvangvereniging waarbij deze papegaaienopvang is aangesloten (Vereniging Opvang Niet-gedomesticeerde Dieren) het vertrouwen in dit opvangcentrum allang heeft opgezegd?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op de vorige vraag geven de controles bij het N.O.P mij geen reden te twijfelen aan de naleving van de welzijnsregelgeving aldaar. Mijn voorganger twijfelde niet aan de kwaliteit of de integriteit van het destijds uitgevoerde onderzoek. Ik heb geen aanleiding hier wel aan te twijfelen. Ten aanzien van uw overige vragen verwijs ik u naar het destijds gegeven antwoord in een brief aan uw Kamer (TK 28 286, nr. 290).
Is het waar dat deze papegaaienopvang heeft gezegd dat als geen veilig onderkomen voor 1 500 hamsters en knaagdieren wordt gevonden, deze dieren binnen 24 uur worden gedood om gebruikt te worden als voer voor roofvogels en slangen in andere dierenparken? Zo ja, heeft de papegaaienopvang de bevoegdheid om een dergelijke beslissing te nemen volgens het contract dat u met ze gesloten heeft en hoe verhoudt dit besluit zich tot de wettelijke verplichtingen waaraan het opvangcentrum zich moet houden? Staat u achter deze beslissing? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u het afmaken van deze dieren acceptabel vindt? Zo nee, mag de Kamer erop rekenen dat u deze papegaaienopvang tijdig tot de orde roept om het afmaken van deze dieren te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen waarom u voor de opvang van knaagdieren een contract heeft gesloten met een opvangcentrum voor niet-gedomesticeerde dieren, terwijl er al jarenlang gespecialiseerde knaagdierenopvangcentra zijn in Nederland? Erkent u dat de eerder door ons geuite zorg dat er zowel in kwalitatieve (expertise) als kwantitatieve zin te weinig opvangplaatsen beschikbaar zijn, terecht is gebleken? Zo ja, wat gaat u doen om de opvangcapaciteit te vergroten, mede gelet op de komst van een dierenpolitie waarmee te verwachten valt dat jaarlijks een groter aantal dieren in beslag zal worden genomen en dus opvang behoeft? Zo nee, waarom niet en hoe verklaart u dan dat opslaghouders overgaan tot het afmaken van dieren wegens plaatsgebrek?
DR heeft met een aantal opslaghouders een contract afgesloten om knaagdieren op te vangen. Op het moment dat de inbewaringneming zich voordeed hadden deze opslaghouders onvoldoende capaciteit om de gehele groep dieren op te vangen. Het N.O.P daarentegen beschikte wel over de benodigde capaciteit om de dieren op te vangen.
Er is op dit moment noch in kwalitatieve zin, noch in kwantitatieve zin sprake van een gebrek aan opvangcapaciteit. DR maakt geen dieren af wegens plaatsgebrek.
Hoe verhoudt het doorplaatsen van dieren door de papegaaienopvang naar andere opvangcentra (en particulieren) zich tot de vergoedingen die deze opslaghouder ontvangt van DR? Kunnen opvangcentra die een deel van de dieren opnemen aanspraak maken op een evenredig deel van de vergoeding die DR verstrekt voor de opvang van deze in beslag genomen dieren? Zo ja, op welke wijze wordt hier uitvoering aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Na het vrijgeven van de dieren zijn deze herplaatst of verkocht. Na herplaatsing van de dieren stopt de vergoeding door DR. De dieren zijn niet elders tegen vergoeding opgevangen.
Kunt u bevestigen dat de kosten voor de opvang van de in beslag genomen dieren zullen worden verhaald op de betreffende handelaar? Zo ja, onderschrijft u dat financiële overwegingen hier in elk geval geen rol kunnen spelen bij de beslissing over de toekomst van deze dieren? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij bestuursrechtelijke handhaving worden de gemaakte kosten verhaald op de overtreder(s). Uit de toepasselijke wetgeving volgt dat bij het in bewaring nemen van de dieren de verhouding tussen de kosten van opvang en de waarde van de dieren een rol speelt. Dat betekent dat wanneer de kosten van opvang in relatie tot de waarde van de dieren onevenredig hoog worden in voorkomende gevallen dieren eerder worden herplaatst of verkocht dan de gebruikelijke termijn van 13 weken. Dieren worden niet om financiële motieven geëuthanaseerd.
Kunt u een uitvoerige uiteenzetting geven van de stand van zaken in het opslaghoudersbeleid, zodat de Kamer kan nagaan hoeveel en welke opslaghouders worden ingeschakeld door DR, welke capaciteits- en expertisegaranties er zijn en welke afspraken er zijn gemaakt met betrekking tot de vergoedingen en de uitvoering van en verantwoordelijkheid voor het te voeren dierenwelzijnsbeleid?
DR heeft voor het opvangen van dieren met 24 opslaghouders regelmatig contact.
Een opslaghouder moet aan alle wettelijke, administratieve en extra welzijnseisen voldoen die gesteld zijn in het bestek «Opvang en verzorging van gezelschapdieren» en het bestek «Opvang en verzorging van landbouwhuisdieren en paarden». Als gevolg van de aanbesteding «Opvang en verzorging van in- en uitheemse levende (beschermde) dieren» zullen deze eisen binnenkort ook voor de categorie in- en uitheemse dieren gaan gelden.
Opslaghouders krijgen per dier een startvergoeding. Deze is bedoeld voor kosten voor verplichte vaccinaties, chippen/I&R, arbeid en een dierenartsconsult dat in de eerste 48 uur plaats moet vinden. Daarna geldt een dagvergoeding waarmee voer, water, strooisel, arbeid, onderdak, verplichte herhalingsvaccinaties en lichte medische zorg worden vergoed. Voor overige noodzakelijke kosten moet vooraf toestemming gevraagd worden aan DR.
Kunt u uiteenzetten hoe het zover heeft kunnen komen dat duizenden knaagdieren onder deze erbarmelijke omstandigheden zijn aangetroffen? Welke hiaten signaleert u in het tot nu toe gevoerde beleid op het gebied van de handel in gezelschapsdieren?
De overheid kan niet ten alle tijde voorkomen dat een dergelijke situatie zich voordoet omdat er dan achter elke houder een handhaver zou moeten staan. De primaire verantwoordelijkheid voor het goed omgaan met dieren ligt bij de houder van dieren.
Wel ben ik bezig met het opstellen van welzijnsregels voor de handel in gezelschapsdieren waarmee o.a. een bewijs van vakbekwaamheid zal worden geëist van de beheerder van de inrichting en waarmee regels worden gesteld aan de verzorging en het houden van gezelschapsdieren. Ik ga er vanuit dat met de te stellen eisen aan de deskundigheid van de handelaar en het verzorgen van de dieren in de handel de kans op misstanden bij handelaren kleiner wordt.
Is het u bekend voor welke bestemming deze knaagdieren werden gefokt en via welke kanalen ze zouden worden verhandeld? Zo nee, waarom heeft u daar geen zicht op? Is u bekend dat de handel in knaagdieren voor gezelschap nauw verbonden is met de handel in knaagdieren als voedsel voor o.a. reptielen en roofvogels? Deelt u de mening dat dit een ongewenste situatie is? Bent u bereid mede in dit licht stappen te nemen naar een verbod op het houden van reptielen en roofvogels in Nederland?
De onderhavige knaagdieren zijn gefokt als voedsel- en huisdier. Omdat er op dit moment geen registratieplicht geldt voor handelaren in gezelschapsdieren heb ik geen zicht op alle kanalen via welke deze dieren worden verhandeld en het exacte doel van deze handel.
Indien een bepaald dier, zoals een roofvogel of een reptiel, mag worden gehouden dan moet dit dier ook geschikt voedsel kunnen krijgen. Ten aanzien van voedseldieren gelden het verbod op dierenmishandeling en de algemene bepalingen van het besluit doden van dieren.
Wanneer stuurt u de AMvB gezelschapsdieren naar de Kamer, waarin u zoals toegezegd op onze eerdere vragen een aanmeldplicht gaat opnemen voor bedrijfsmatige handelaren en fokkers van gezelschapsdieren? Op welke termijn denkt u eindelijk zicht te kunnen krijgen op de fok van en handel in gezelschapsdieren in ons land?
De AMvB gezelschapsdieren is onlangs aangeboden ter internetconsultatie.
Op dit moment worden de geplaatste reacties geïnventariseerd. Het concept-besluit zal naar verwachting in de tweede helft van dit jaar aangeboden worden aan de Kamers conform de procedure op grond van artikel 110, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (de zgn. nahangprocedure).
Bent u bereid lering te trekken uit deze gebeurtenissen en deze mee te nemen bij de uitvoering van de motie Ouwehand3 voor een plan van aanpak voor de opvang van gezelschapsdieren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De motie Ouwehand gaat over het verminderen van zwerfdieren en de opvang van gevonden dieren door de gemeente. De onderhavige casus betreft de bestuursrechtelijke in bewaring neming en plaatsing van een groep, door de eigenaar verwaarloosde, knaagdieren waarvoor DR een vergoeding betaalt aan de opslaghouder. Zoals hiervoor uiteen gezet voldoet de genoemde opslaghouder aan de welzijnseisen welke ingevolg de wet zijn gesteld.
Om situaties zoals de onderhavige tegen te gaan ben ik bezig, zoals hiervoor aangegeven, met het Besluit Gezelschapsdieren. In dit besluit worden onder anderen eisen gesteld aan de verzorging van dieren maar ook aan de vakbekwaamheid van handelaren in dieren.
Ik verwacht dat met de toename van kennis bij handelaren en verzorgingsnormen voor dieren die worden verhandeld ook de kans op misstanden zal afnemen.
De mogelijke toevoeging van de Noordoostpolder aan de Werelderfgoedlijst |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De polder wil geen museum zijn»?1
Ja.
Bent u bekend met de voorwaarden en gevolgen die behoren tot de gebieden en gebouwen die behoren tot Werelderfgoedlijst, zoals een beperking bij de aanvraag van een bouwvergunning?
Nederland heeft negen erfgoederen die op de Werelderfgoedlijst staan: Schokland, De Waddenzee, Woudagemaal te Lemmer, De Stelling van Amsterdam, Het Molencomplex Kinderdijk, Rietveld Schröderhuis, Droogmakerij de Beemster, De Grachtengordel Amsterdam en Willemstad in Curaçao. Een plaats van een Nederlands erfgoed op de Werelderfgoedlijst van UNESCO betekent, dat Nederland de internationale verplichting heeft de uitzonderlijke universele waarde van het werelderfgoed te behouden. Deze uitzonderlijke universele waarde staat beschreven in het nominatiedossier dat Nederland in overleg met de betrokken gemeenten heeft ingeleverd bij het Werelderfgoedcomité van UNESCO. Ruimtelijke ontwikkelingen in een werelderfgoedgebied zijn mogelijk als ze de uitzonderlijke universele waarde van het erfgoed niet aantasten.
Heeft u de situatie in de Noord-Hollandse Beemster nader onderzocht, waar ondernemers en agrariërs klagen dat het vestigingsklimaat sinds de toevoeging van hun regio aan de Werelderfgoedlijst minder aantrekkelijk is geworden? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van het Nederlandse werelderfgoedbeleid is dat in werelderfgoederen ruimte is voor economische ontwikkelingen, mits ze de uitzonderlijke universele waarde niet aantasten. Het is mij bekend dat de gemeente Beemster de methode «des Beemsters» heeft ontwikkeld, waarbij ruimtelijke en economische ontwikkelingen kunnen samengaan met het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van de Beemster.
Kunt u nader verklaren of u bereid bent om het draagvlak onder de burgers en ondernemers bindend te verklaren? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan uw Kamer over de Voorlopige Lijst Werelderfgoed hebben Staatssecretaris Bleker en ik aangegeven dat we grote waarde hechten aan draagvlak. Het is één van de drie criteria voor de voordracht van een erfgoed op de Werelderfgoedlijst van UNESCO: voldoende «uitzonderlijke universele waarde», «draagkracht» en «draagvlak» voor de instandhouding. Voldoet een erfgoed niet aan deze drie criteria, dan nomineert het kabinet het erfgoed niet voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO. De samenstelling van het nominatiedossier, waarin onder andere de mate van draagvlak wordt beschreven, is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de eigenaar en/of de lokaal verantwoordelijke overheid.
Bent u met ons van mening dat de Noordoostpolder niet op de Werelderfgoedlijst moet komen om te voorkomen dat naast de bezwaren van bewoners, ook de bestaande akkerbouw- en veeteeltbedrijven belemmerd zullen worden in hun bedrijfsvoering en de innovatie van hun bedrijf in de regio?
Het College van B&W van de Noordoostpolder heeft mij op 26 mei 2011 per brief geïnformeerd over zijn standpunt. De gemeenteraad van de Noordoostpolder heeft op 28 april 2011 besloten niet in te stemmen met plaatsing van de Noordoostpolder op de Herziene Voorlopige Lijst Werelderfgoed. Het college wil daarom in deze raadsperiode ten aanzien van dit onderwerp geen actie meer ondernemen. Dit standpunt respecteer ik. Naar aanleiding van het besluit van de gemeenteraad constateer ik dat er onvoldoende draagvlak is voor plaatsing van de Noordoostpolder op de voorlopige lijst. Ik plaats de Noordoostpolder daarom niet op de Herziene Voorlopige Lijst Werelderfgoed.
Het doorschuiven van ontheffingsbesluiten voor de bouw van megastallen door gemeenten naar de provincie uit vrees voor schadeclaims |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrees voor schadeclaims megastallen»? 1)
Ja.
Wat vindt u ervan dat gemeenten uit angst voor schadeclaims de beslissingen over lopende zaken doorschuiven naar de provincie?
In de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant (hierna: de verordening) is een maximum omvang voor veehouderijbedrijven opgenomen. Op verzoek van de gemeente kan Gedeputeerde Staten op basis van de verordening een ontheffing verlenen om een veehouderijbedrijf uit te breiden tot boven dit maximum. De beslissing om een ontheffing te verlenen voor «megastallen», ligt dus altijd bij de provincie.
In dit geval gaat het om ontheffingen voor bedrijven die al vóór 20 maart 2010 een aanvraag tot verplaatsing of uitbreiding hadden gedaan. Deze aanvragen vallen onder het overgangsrecht van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Er is voorzien in overgangsrecht, omdat in verband met de rechtszekerheid het nieuwe beleid niet kan worden toegepast op aanvragen ingediend voor 20 maart 2010.
De onderlinge bevoegdheidsverdeling tussen de provincie en gemeenten op dit punt is geen rijksaangelegenheid.
Over het beleid van de provincie Noord-Brabant ten aanzien van (grootschalige) intensieve veehouderij ontving ik recent een brief (12 april 2011, kenmerk 2713021) als antwoord op mijn brief van 25 maart jl. over het provinciaal beleid rond grootschalige intensieve veehouderijen. Deze brief is bijgevoegd.2
Deelt u de mening dat deze angst bij gemeenten voor schadeclaims geen reden is om niet aan de wens van de Tweede Kamer voor een moratorium op de bouw van megastallen te voldoen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit moratorium te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 2.
Op de de motie van de leden Thieme en Jacobi (28286, nr. 472) heb ik reeds gereageerd in mijn brief van 15 maart jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 494).
Deelt de mening dat het een taak is van het kabinet om de gemeenten en provincies te ondersteunen bij de uitvoering van het moratorium op de bouw van megastallen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om de gemeenten en provincie hierin te ondersteunen? Zo nee, kunt u toelichten waarom u dat niet vindt en of wat de maatschappelijke dialoog dan voor zin heeft als intussen de bouw gewoon doorgaat?
Zoals ik in mijn brief van 13 april 2011 (ref. nr. 197075) ook heb aangegeven in antwoord op de vragen van de leden Grashoff en van Veldhoven heb ik provincies en gemeenten gewezen op de wens van de Tweede Kamer. De invulling hiervan is aan hen. Er is vanuit mijn departement regelmatig overleg met IPO en VNG. Indien zij behoefte hebben aan kennis en deskundigheid kan dat daar uiteraard aan de orde gesteld worden.
Multinationals bij kwekersvrijstelling in octrooirecht |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Welke juristen of hoogleraren met welke expertise hebben meegeschreven aan het genoemde rapport «Analyse van de juridische mogelijkheden van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht in het licht van internationale regelingen» OI/I/IE/11009296?
Aan de analyse (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr.182 met bijlage) hebben alleen juristen van het ministerie van EL&I meegewerkt.
Dat neemt niet weg dat ambtenaren van het ministerie van EL&I contacten onderhouden met partijen van uiteenlopende aard, zoals bedrijven en belangenorganisaties en daarbij informatie verkrijgen die dienstig kan zijn bij de beleidsvoorbereiding en advisering aan de bewindslieden.
Hoe is de onafhankelijkheid van de jurist(en) gewaarborgd? Heeft peer review plaatsgevonden? Welke bedrijven, organisaties, universiteiten of instituten zijn geconsulteerd bij het opstellen van het geschrift of hebben een draft gezien?
De onafhankelijkheid van de juristen is gewaarborgd, omdat ze allen werkzaam zijn bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Er heeft geen peer review plaats gevonden omdat de expertise over dit onderwerp voldoende op het departement beschikbaar is.
Vertegenwoordigers van Plantum hebben in december 2010 ongevraagd aangeboden om een opinie over het onderwerp in te dienen. Dat aanbod is aanvaard. Deze opinie is begin januari 2011 ontvangen, maar heeft niet geleid tot wijziging van de juridische analyse. Er is geen draft ervan aan externen voorgelegd.
In uw genoemde brief1 wordt geschreven over nader overleg met bedrijven die gebruik maken van, en belang hechten aan, octrooirechtelijke bescherming; met welke bedrijven of partijen is tot nu toe overleg gevoerd in deze? Klopt het dat gesproken is met DSM, Unilever, Akzo alsmede Monsanto en Syngenta? Wie waren hierbij verder aanwezig en wat is besproken?
Zoals in het antwoord op vraag 1 al is vermeld, is met verschillende relevante partijen gesproken. Dat zijn vooral vertegenwoordigers van branche-organisaties die opkomen voor de belangen van hun leden. Er is nog geen overleg gevoerd met bedrijven over de uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, met uitzondering van RijkZwaan. Ik vind deze vorm van consultatie waardevol. Vanzelfsprekend ligt de verantwoordelijkheid voor de besluitvorming uiteindelijk geheel bij mij.
Bij brief van 11 april jl. heb ik aan LTO-Nederland, Nefarma, NIABA, Plantum en VNO-NCW, als belangenbehartigers van het relevante bedrijfsleven, verzocht om medewerking bij het onderzoek naar de de beoordeling van de haalbaarheid en wenselijkheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht en inventarisatie van mogelijke alternatieven voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht. Deze alternatieven zijn gericht op het voor de plantenveredeling toegankelijk houden van biologisch materiaal waarop octrooirecht rust.
Het nu gestarte onderzoek bestaat uit drie fasen:
Fase 1 betreft schriftelijke consultatie van de vijf genoemde organisaties. Zij zullen binnen zes weken antwoord geven op de gestelde vragen met betrekking tot de door hen geschatte haalbaarheid en wenselijkheid van een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, mogelijke alternatieven voor een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht en een prioritering van mogelijke alternatieve oplossingen daarvoor.
In fase 2 zal een samenvattende rapportage worden opgesteld met voorlopige beleidsmatige conclusies.
Fase 3 betreft overleg met de genoemde organisaties op basis van de op te stellen rapportage uit fase 2 met als doel een zo breed mogelijk gedragen routekaart voor de verwezenlijking van na te streven oplossingen.
De Tweede Kamer zal na afloop van dit proces, dat is na het zomerreces, over de uitkomst worden geïnformeerd.
In hoeverre hebben deze gesprekken geleid tot aanpassingen in de onderzoeksopzet, uitvoering of conclusies van het onderzoek OI/I/IE/11009296?
De tot nu toe gevoerde gesprekken hebben niet geleid tot aanpassingen van de onderzoeksopzet, uitvoering of conclusies van het onderzoek OI/IE/11009296 (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 182 met bijlage).
Hebben boeren- en tuindersorganisaties in gelijke mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven? Hebben milieu- en ontwikkelingsorganisaties dezelfde mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven? Kunt u een overzicht geven van contactmomenten?
Boeren- en tuindersorganisaties, alsmede milieu- en ontwikkelingsorganisaties hebben in gelijke mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 12 april 2011 18.00 uur in verband met een algemeen overleg over dit onderwerp?
Het antwoord is tijdig verzonden voorafgaand aan het (uitgestelde) Algemeen Overleg over dit onderwerp dat nu geagendeerd staat op 18 mei aanstaande.