Het schrappen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Ilana Rooderkerk (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Barry Madlener (minister infrastructuur en waterstaat) (PVV), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Is het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) nog kabinetsbeleid?
Als kabinet slaan we een andere koers in en stoppen met het NPLG, zoals dat als ontwerp nog door het vorige demissionaire kabinet was vastgesteld. Wel worden de internationale doelen door het kabinet onderschreven, waarbij we nog steeds voor het behalen van deze doelen staan. We zien het belang van een robuuste natuur, gezond en voldoende water en het reduceren van broeikasgassen en anticiperen op verdere klimaatverandering. Ook zullen samenhangende generieke en gebiedsgerichte maatregelen noodzakelijk blijven om aan internationale afspraken te kunnen voldoen. Ik kies daarbij voor een aanpak waarbinnen er een grotere rol is voor de innovatiekracht van boeren. De middelen voor agrarisch natuurbeheer en innovatie spelen een belangrijke rol bij het gebiedsspecifieke en uitvoeringsgerichte beleid dat dit kabinet gaat ontwikkelen. Eind van dit jaar zal ik aan de Kamer de contouren van een nieuw programma kenbaar maken.
Staat u nog altijd achter de opvatting dat «Toekomstbestendige verduurzaming vergt een integrale benadering zodat meerdere opgaven (zoals klimaat, natuur, stikstof en waterkwaliteit) in samenhang worden aangepakt»? (Kamerstuk 32 813, nr. 1307)? Zo ja, kunt u toelichten waarom het NPLG dan wordt geschrapt?
Ik ben er voorstander van dat opgaven waar mogelijk in samenhang worden opgepakt. Het NPLG is daar echter geen randvoorwaarde voor. Ook op een andere manier kan nog steeds in samenhang worden gewerkt aan het oplossen van de uitdagingen in en de doorontwikkeling van het landelijk gebied.
Ik kijk daarvoor naar het zo effectief mogelijk inzetten van verschillende middelen. Anders dan met een Transitiefonds komt het kabinet met een nieuwe koers die integraal aan de doelen werkt, bijvoorbeeld via innovatie, doelsturing op bedrijfsniveau en agrarisch natuurbeheer.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de klimaatdoelen?
Begin dit jaar concludeerde het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de ex ante analyse Nationaal Programma Landelijk Gebied dat met de uitwerking van de Provinciale plannen landelijk gebied (PPLG’s) zoals die erop 1 juli 2023 lagen, goede stappen zijn gezet om bij te dragen aan het halen van de NPLG-doelen, maar dat het volledig doelbereik van de natuur, water en klimaatdoelen binnen grofweg een decennium niet plausibel is. De PPLG’s waren voornamelijk op hoofdlijnen geformuleerd en er moest nog veel worden uitgewerkt. Hierdoor is het kwantificeren van de effecten van het schrappen van het NPLG op het behalen van de doelen voor klimaat, natuurherstel en -uitbreiding en de KRW lastig.
Ik heb toegezegd om eind dit jaar de contouren van een nieuwe aanpak naar de Kamer te sturen.
In algemene zin geldt dat de voortgang van klimaatbeleid in de verschillende sectoren wordt gemonitord via de Klimaat- en Energieverkenning van het PBL. Deze verschijnt eind oktober en zal zicht geven op de voortgang van de sectoren landbouw en landgebruik. De tussenevaluatie KRW die in december gereedkomt, zal meer inzicht geven in waar we in 2027 uitkomen en welk handelingsperspectief er is om tot doelbereik te komen.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de doelen voor natuurherstel en -uitbreiding?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de kwantitatieve effecten van het schrappen van het NPLG op het halen van de doelen uit de Kaderrichtlijn Water?
Zie antwoord vraag 3.
Zet het kabinet, in plaats van het NPLG, in op een alternatieve, vergelijkbare integrale benadering voor het realiseren van de doelen in de landbouwsector op het gebied van klimaat, natuur, stikstof en waterkwaliteit?
Ik werk op dit moment aan een nieuwe aanpak. Uiterlijk eind dit jaar worden de contouren van deze aanpak naar de Kamer verzonden. Het blijft belangrijk om de doelen in het landelijk gebied in samenhang te bezien. Bij de ontwikkeling van de nieuwe aanpak houd ik hier aandacht voor.
Verandert er iets in de te halen doelen in de tijdspanne waarin deze worden gerealiseerd?
De (inter)nationale doelen voor het herstellen van de natuur, het verbeteren van de biodiversiteit, het verbeteren van de waterkwaliteit en beschikbaarheid, en het mitigeren van broeikasgassen en anticiperen op verdere klimaatverandering staan. Dat geldt ook voor de termijnen die ons daarvoor zijn aangereikt. Ik voer daarbij, conform het regeerprogramma, wel een check uit op nationale koppen.
Dit kabinet heeft de ambitie om aan die doelen en termijnen te voldoen. Niet alleen bij het uitwerken van de nieuwe aanpak, maar ook bij het verder ontwikkelen van LVVN-beleid is dit dan ook een van de belangrijke uitgangspunten. Ook vanuit IenW en KGG wordt daar een belangrijke bijdrage aan geleverd. We staan uiteindelijk als één overheid voor het behalen van deze opgave.
Aangezien het resterende budget van het NPLG bestemd is voor onder andere innovatie en mest, deelt u de mening dat normerende en beprijzende maatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verschillende wettelijke doelen voor de landbouwsector? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u?
Het kabinet heeft in haar regeerprogramma aangekondigd om in te zetten op haalbare bedrijfsspecifieke normen voor broeikasgassen- en stikstofemissies. Hiermee wordt voor individuele bedrijven duidelijkheid gegeven welke bijdrage er van hen verwacht wordt in het realiseren van de doelen. Een systematiek daarvoor wordt op dit moment nader uitwerkt en de Kamer zal hierover aan het einde van het jaar worden geïnformeerd. Deze inzet past bij de gewenste omslag die dit kabinet wil maken naar een aanpak gebaseerd op doelsturing. Het kabinet heeft een integrale aanpak om te werken aan doelbereik. Naast middelen voor bedrijfsspecifieke emissienormen zijn voor activiteiten die de landbouwer onderneemt op landbouwgrond, bijvoorbeeld ook middelen vanuit het agrarisch natuurbeheer onderdeel van de aanpak.
Hoeveel budget acht u noodzakelijk om de landbouwsector adequaat te laten bijdragen aan het behalen van de wettelijke doelen voor 2030 uit de Klimaatwet? Waar zullen die middelen uit voortkomen?
Conform de Klimaatcyclus wordt het doelbereik van de verschillende sectoren geëvalueerd in de Klimaat- en Energieverkenning. In de voorjaarsbesluitvorming besluit het kabinet, indien bestaande doelen niet gehaald lijken te worden, over alternatief beleid. Welke middelen nodig zijn hangt sterk af van de aard van de maatregelen die getroffen worden. Door beschikbare middelen efficiënt in te zetten, kan een zo groot mogelijke bijdrage geleverd worden aan meerdere doelen. Bij de ontwikkeling van, bijvoorbeeld, doelsturing en inzet van middelen voor agrarisch natuurbeheer en innovatie heb ik hier aandacht voor.
Wat is de uiterlijke datum dat alternatieve maatregelen voor het NPLG gereed moeten zijn om de landbouwsector adequaat te laten bijdragen aan de wettelijke doelen voor 2030 uit de Klimaatwet?
Voor het realiseren van de doelen uit de Klimaatwet is een combinatie aan maatregelen nodig die betrekking hebben op allerlei sectoren, waaronder de landbouwsector. Voor het eind van dit kalenderjaar zal ik de contouren van de nieuwe uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak met uw Kamer delen. In elk geval ben ik mij bewust van de termijn van 2030 voor de reductie van broeikasgassen.
Verwacht u dat de sector landbouw op tijd kan voldoen aan de inspanningen die nodig zijn om de doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen? Hoeveel budget acht u hiervoor noodzakelijk?
De KRW-doelen bieden een uitdaging voor meerdere sectoren. Met het NPLG werd specifiek voor de landbouwopgave een bijdrage geleverd aan doelbereik conform de verplichtingen die volgen uit de Nitraatrichtlijn, de verordening voor gewasbeschermingsmiddelen en de KRW. Het betreft doelen voor nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, die van invloed zijn op de doelen voor planten, vissen en waterinsecten.
Er was 811 miljoen euro in het Transitiefonds specifiek bedoeld voor grootschalig herstel van beekdalen op zandgronden ten behoeve van het verbeteren van de waterkwaliteit. Daarnaast was de insteek dat ook andere maatregelen (bijv. gericht op natuur of klimaat) in veel gevallen een bijdrage zouden kunnen leveren aan de KRW. Deze inzet stond naast de maatregelen die reeds zijn opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 voor de agrarische sector en voor andere bronnen. Uit de ex ante analyse Nationaal Programma Landelijk Gebied bleek dat goede stappen zijn gezet om bij te dragen aan het halen van de KRW-doelen, maar dat de effecten voor het doelbereik in 2027 niet overal gerealiseerd zouden worden (op basis van de gebiedsprogramma’s van 1 juli 2023). Ook de RLI gaf in haar rapport van mei 2023 aan dat de normen voor de KRW, ook die voor landbouw, met de toen voorgenomen maatregelen nog niet gehaald zouden worden voor 2027. Met onder meer het mestbeleid en de nieuwe uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak besteed ik aandacht aan de bijdrage van de landbouw aan het halen van de KRW-doelen. Welk budget hiervoor nodig is hangt sterk af van de maatregelen die onderdeel worden van het beleid dat nu ontwikkeld wordt.
Is de Minister van Klimaat en Groene Groei geconsulteerd over het schrappen van het NPLG? Zo ja, wat is hierbij besproken? Zo nee, waarom niet? Kunt u eventuele memo's of beslisnota's ten aanzien van de genomen besluiten en de overleggen tussen bewindspersonen met de Kamer delen?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Minister van Klimaat en Groene Groei zijn door mij geconsulteerd over het voornemen te stoppen met de systematiek van het NPLG. Er hebben voorbereidende gesprekken plaatsgevonden en er is een Bewindspersonenoverleg geweest op 23 augustus 2024 tussen de drie opdrachtgevers van het NPLG (MLVVN, MI&W en MVRO), waarbij de MI&W en de MVRO hebben ingestemd met dit voornemen. De Minister van Klimaat en Groene Groei is geen medeopdrachtgever van het NPLG en zodoende niet aanwezig geweest bij een specifiek Bewindspersonenoverleg hierover. Bijgevoegd vindt u de agenda van dit overleg en een informerende nota over de consequenties van het stopzetten van het NPLG. Uiteindelijk is het besluit genomen door het gehele kabinet in de ministerraad als onderdeel van de ontwikkeling van het Regeerprogramma.
Is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat geconsulteerd over het schrappen van het NPLG? Zo ja, wat is hierbij besproken? Zo nee, waarom niet? Kunt u eventuele memo's of beslisnota's ten aanzien van de genomen besluiten en de overleggen tussen bewindspersonen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van het besluitvormingsproces rond het schrappen van het NPLG?
In het Hoofdlijnenakkoord van 16 mei 2024 is besloten dat het Transitiefonds komt te vervallen en zijn reserveringen getroffen voor middelen voor agrarisch natuurbeheer en voor innovatie, opkoopregeling en mest. Daarmee zette het Hoofdlijnenakkoord een andere koers in ten opzichte van het ontwerp-NPLG en het Transitiefonds.
Een logisch gevolg daarvan was wat mij betreft het besluit om te stoppen met het NPLG. Dit heb ik op 18 juli intern aangegeven. Bij het Bewindspersonenoverleg van 23 augustus 2024 heb ik dit voornemen besproken met de medeopdrachtgevers van het NPLG, MVRO en MI&W, waarbij zij hebben ingestemd met dit voornemen. Tijdens dit overleg is ook de nota over de consequenties van het stoppen met de systematiek van het NPLG besproken. Deze nota en de agenda van het Bewindspersonenoverleg zijn bijgevoegd.
Daarnaast vindt u ook de ambtelijke nota met een advies over sturen op ruimte in het landelijk gebied bijgevoegd. Deze nota was onderdeel van het interne adviseringsproces binnen LVVN.
Het besluit om te stoppen met het NPLG en te werken aan een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak is opgenomen in het Regeerprogramma. Het concept-Regeerprogramma is behandeld in verschillende onderraden. Met het vaststellen van het Regeerprogramma in de ministerraad van 13 september 2024 is ook het besluit om te stoppen met het NPLG en verder te werken aan een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak geformaliseerd.
Op welke moment zijn provincies en waterschappen geïnformeerd over het schrappen van het NPLG en op welk moment en welke wijze zijn zij betrokken bij alternatieve maatregelen voor het NPLG?
Op 19 augustus 2024 heb ik met de medeoverheden een informeel Bestuurlijk Overleg Landelijk Gebied en Stikstof gehad. Tijdens dit overleg heb ik mijn voornemen kenbaar gemaakt om een andere koers in te slaan in het landelijk gebied. Ook in de toekomst wil ik voor de doorontwikkeling van het landelijk gebied graag samen optrekken met medeoverheden.
Onveranderde structurele mishandeling van eenden bij transport, 6 jaar na beloofde beterschap |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u de dronebeelden die zijn gemaakt door de Stichting Animal Rights bekeken, waarop te zien is dat eenden in de veehouderij, wanneer de eendenboer heeft besloten dat ze op transport moeten naar de slacht, nog altijd zeer ruw worden gevangen en ruw in transportkratten worden gesmeten en gepropt?1
Ik heb de door RTL Nieuws getoonde dronebeelden gemaakt door Animal Rights van het vangen van eenden gezien.
Hoe beoordeelt u deze beelden?
Op de beelden getoond door RTL Nieuws is te zien dat de eenden ruw worden gevangen en geladen. Dat leidt tot onnodige stress en mogelijk tot pijn en lijden en dat is onacceptabel.
Heeft u ervan kennisgenomen dat RTL Nieuws heeft bevestigd dat de beelden bij zeven verschillende eendenbedrijven zijn gemaakt en dat overal is waargenomen dat er met de eenden wordt gegooid en gesmeten?
Ja.
Kunt u bevestigen dat er dus niet kan worden gesproken over een incident, maar dat er sprake is van structureel dierenleed? Zo nee, waarom niet?
Ik kan bevestigen dat op de beelden van RTL Nieuws te zien is dat eenden niet altijd op de juiste manier worden gevangen en geladen, en dat dit plaatsvindt bij meerdere bedrijven.
Wat vindt u ervan dat eenden in de veehouderij na een kort leven in dichte stallen, zonder zwemwater, met tot wel zeven eenden per vierkante meter, vlak voor hun dood ook nog eens in kratten worden gesmeten voordat ze worden gedood in slachthuizen?
Het vangproces moet zorgvuldig uitgevoerd worden, zonder ruw met de dieren om te gaan of met ze te gooien. Op de beelden is te zien dat het vangproces niet altijd zorgvuldig uitgevoerd wordt en dat vind ik onacceptabel.
Heeft u op de beelden gezien dat eenden regelmatig met hun hoofd klem komen te zitten tussen de kratten? Wat ging er door u heen toen u dit zag?
Ja, ik heb gezien dat een eend klem zat. Ik vind dit onacceptabel.
Deelt u het inzicht dat de eenden op de beelden ernstig lijden? Zo nee, waarom niet?
De manier van vangen die op de beelden te zien is, leidt tot onnodige stress en mogelijk tot pijn en lijden.
Vindt u de manier waarop deze eenden worden behandeld dierwaardig?
Nee, zo hoor je niet met dieren om te gaan.
Kunt u beschrijven hoe het slachtproces van eenden precies verloopt, vanaf het moment dat de vrachtwagen met de dieren opgestapeld in transportkratten het terrein van de eendenslachterij Tomassen Duck-To is opgereden?
De containers met dieren worden afgeladen van de vrachtwagen en ondergebracht in de aanvoerhal. De containers worden van daaruit een voor een op een transportband gezet. Vervolgens worden de dieren uit de kratten gehaald en aan de poten aangehangen aan de slachtlijn. Kort na het aanhangen worden de eenden bedwelmd door middel van het elektrisch waterbad. Daarna worden de bloedvaten in de hals doorgesneden, waardoor het dier dood gaat. Daarna worden de dieren verder uitgeslacht.
Bent u ermee bekend dat de eendenboeren en eendenslachterij Tomassen Duck-To in 2018 ook al in opspraak kwamen na undercoverbeelden die lieten zien dat eenden ernstig mishandeld worden wanneer de eendenboer ze laat vangen voor de slacht?2
Ja.
Heeft u gezien dat de sector zelf destijds beterschap beloofde en stelde dat er niet meer met eenden mag worden gegooid en dat het vangen en laden van de dieren rustig moet gebeuren?
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de beelden uit 2018 stelde: «Uit de beelden die u mij hebt toegestuurd blijkt een dergelijke minachting voor het welzijn van de dieren, in woord en daad, dat ik niet anders kan dan concluderen dat er sprake was van een bedrijfscultuur van veronachtzaming van het welzijn van de dieren»?3
Ja.
Ondersteunt u de NVWA in deze analyse over de situatie in 2018?
De beelden van 2018 lieten een aantasting van het dierenwelzijn tijdens het vangen van eenden zien. In dat opzicht ondersteun ik de analyse van de NVWA over de situatie in 2018.
Bent u ermee bekend dat de NVWA in 2018 zei dat ze in gesprek wilden gaan met de sector «om duidelijk te maken dat dit toch echt niet kan»?4
Ja.
Wat zegt het volgens u over de eendensector dat de NVWA duidelijk moet maken dat dieren geen dingen zijn waar je mee kan gooien en in kratten kan smijten en proppen?
Naar aanleiding van de beelden in 2018 is de eendensector met een set aan aangescherpte maatregelen gekomen om ervoor te zorgen dat dit niet meer gebeurt. De sector heeft hiermee laten zien dergelijke praktijken onacceptabel te vinden. Helaas moet ik constateren uit de recente beelden dat bedrijven zich niet altijd aan deze maatregelen houden, en dit is onacceptabel.
Deelt u het inzicht dat de nieuwe beelden pijnlijk duidelijk maken dat er in de eendensector nog steeds sprake is van minachting voor het welzijn van de dieren en dat er nog steeds sprake is van een bedrijfscultuur van veronachtzaming van het welzijn van de dieren, zoals de NVWA zes jaar geleden al vaststelde? Zo nee, waarom niet?
Ik concludeer aan de hand van de nieuwe beelden dat bij een aantal bedrijven het dierenwelzijn wordt geschaad door de eenden op een dergelijke manier ruw te vangen en te laden en dat dit onvoldoende verbetering laat zien ten opzicht van het beeld van 2018. Dat betreur ik en ik verwacht van de Nederlandse eendensector, dat zij zich aan de wet- en regelgeving en hun eigen aangescherpte maatregelen van 2018 houden en zelf actie ondernemen als blijkt dat dit niet het geval is.
Wat is uw verklaring voor het feit dat er zes jaar na de beloofde beterschap door de eendensector niks wezenlijks blijkt te zijn veranderd en dat eenden in de Nederlandse eendensector nog steeds ernstig worden mishandeld bij het vangen en laden voor de slacht?
Zoals in antwoord op vraag 16 aangegeven, verwacht ik van de eendensector dat zij toezien op het correct vangen en laden van eenden en dat zij maatregelen nemen wanneer het foutgaat. Dat gebeurt nu blijkbaar onvoldoende.
Bent u trots op de Nederlandse eendensector?
De Nederlandse eendensector draagt bij aan de economie en werkgelegenheid. Ik ben echter niet trots op hoe er met deze eenden wordt omgegaan op deze beelden. Dat moet echt anders.
Vindt u dat het afgelopen moet zijn met de ruwe behandeling van eenden bij het vangen voor de slacht, het gooien met dieren, het in kratten smijten en proppen van dieren; kortom, de dierenmishandeling en de overtredingen die we op de beelden kunnen zien in de eendenhouderij? Zo nee, waarom niet?
Zoals de eenden op de beelden getoond door RTL Nieuws werden behandeld vind ik onacceptabel. Dat moet afgelopen zijn.
Heeft u gezien dat de eendenslachterij Tomassen Duck-To naar aanleiding van de recente beelden heeft aangegeven dat het vangen van eenden er «voor buitenstaanders al snel enigszins ruw kan uitzien»?5
Ja.
Wat vindt u van deze poging van de eendensector om de dierenmishandeling en het dierenleed die duidelijk op de beelden zijn te zien, te bagatelliseren?
Ik vind niet dat deze beelden moeten worden gebagatelliseerd. Tegen misstanden moet duidelijk stelling worden genomen. Iedere misstand is er één te veel.
Vindt u het geloofwaardig dat de eendenslachterij Tomassen Duck-To nu tegen RTL zegt het «te betreuren dat het nog steeds fout gaat»?
Ja.
Heeft u gezien dat de eendenslachterij heeft aangegeven het protocol «opnieuw onder de aandacht te brengen» en gaat «bezien» of ze de intensiteit van steekproeven gaan verhogen?
Ja.
Denkt u dat het opnieuw onder de aandacht brengen van het protocol dat in 2018 is opgesteld en het bezien of controles – door de sector zelf – moeten worden geïntensiveerd er nu opeens wel voor zorgen dat eenden niet meer worden mishandeld bij het vangen en laden voor transport naar de slacht? Zo ja, hoe denkt u dat het beeld dat Nederland heeft van u als Minister in dat geval zal zijn?
Ik ga ervan uit dat de eendensector in staat is ervoor te zorgen dat dergelijke praktijken niet meer gebeuren, en dat het nogmaals tonen van deze beelden laat zien dat er meer voor nodig is dan in 2018. Helaas zijn de maatregelen van destijds onvoldoende gebleken, en ik verwacht dat de sector hier van leert.
Hoeveel eenden zijn er sinds de vorige belofte tot beterschap van de sector gevangen en in kratten gepropt voor de slacht? Wat vindt u ervan dat al die jaren de mishandeling van zoveel eenden gewoon doorging en dat niemand ingreep?
2018
8.353.093
6.616.540
1.736.553
8.109.684
6.581.028
1.528.656
4.564.103
3.687.120
876.983
6.630.707
5.268.572
1.362.135
6.131.236
4.576.241
1.554.995
5.772.155
4.335.987
1.436.168
3.299.155
2.499.836
799.319
Dit zijn de aantallen geregistreerd tot en met 5 september 2024 (bron: NVWA)
Er zijn in Nederland geen eenden gevangen voor de slacht in een ander land dan Nederland.
Zoals in antwoord op vraag 16 aangegeven, verwacht ik van de eendensector dat zij toezien op het correct vangen en laden van eenden en dat zij maatregelen nemen wanneer het fout gaat. De NVWA heeft toezicht gehouden op het vangen en laden, maar tijdens controles zijn geen overtredingen vastgesteld.
Welke maatregelen gaat u zelf treffen om ervoor te zorgen dat er een einde komt aan dit ernstige dierenleed?
Ik verwacht dat de eendensector zelf onderzoekt welke aanvullende aanpassingen in het vang- en laadproces nodig zijn, zodat onnodige stress, pijn en lijden bij de eenden vanaf nu voorkomen wordt. Ook verwacht ik van de eendensector dat zij er zelf op toeziet dat het welzijn van de eenden voldoende wordt gewaarborgd tijdens het vangen en laden, en waar dat nodig is passende maatregelen neemt. Daarvoor gaan de Staatssecretaris en ik samen met de NVWA nogmaals het gesprek met de sector voeren. De NVWA onderzoekt verder of met een aangepaste handhavingsaanpak de sector bewogen kan worden eenden zodanig te behandelen dat er geen onnodige stress, pijn of lijden ontstaat. Daarnaast beoordeelt de NVWA alle beelden gemaakt door Animal Rights en handhaaft waar mogelijk.
Hoe gaat u waarborgen dat de regels worden nageleefd en we niet over zes jaar opnieuw moeten constateren dat het dierenleed gewoon doorgaat?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 26.
Kunt u deze vragen voor Prinsjesdag 2024 beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Blauwtong |
|
André Flach (SGP) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de verspreiding van het blauwtongvirus, de ontwikkeling van het aantal besmettingen en het ziektebeeld in vergelijking met afgelopen jaar?1
Er zijn 6352 besmettingen met blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3) vastgesteld op locaties met herkauwers. Er is op veel bedrijven in het late voorjaar tegen blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3) gevaccineerd. Desondanks zijn er op veel locaties BTV-3 besmettingen geweest. Het beeld bij deskundigen en houders is dat de infecties vaak wat milder verlopen dan vorig najaar, maar ook nu worden er dieren ernstig ziek en gaat een aantal daarvan dood. Ik verwijs voor meer details over de stand van zaken naar de brief aan de Tweede Kamer die ik op 24 september heb verstuurd. Daarin zijn ook het verslag van de deskundigengroep dierziekten en het onderzoeksrapport van de GD meegestuurd.
Kunt u een inschatting geven van de effectiviteit van de onderscheiden vaccins?
Op dit moment zijn bij Bureau Diergeneesmiddelen ongeveer 89 meldingen gedaan van bijwerkingen van de toegepaste vaccins. BD analyseert deze meldingen samen met de fabrikanten. Ook Wageningen Bioveterinary Research inventariseert per inzending van een bloedmonster of dit van een gevaccineerd of niet-gevaccineerd dier afkomstig is. Het beeld bestaat dat de verschijnselen minder heftig lijken en de sterfte lager, daarmee lijken de vaccins bij te dragen aan bescherming tegen het ontwikkelen van ernstige BT-verschijnselen.
Ik kan nu geen inschatting geven van de effectiviteit, maar de indruk van de deskundigen is dat er wel degelijk sprake is van bescherming tegen verschijnselen, zij het minder dan gehoopt en verwacht. Zodra ik meer informatie heb, en er conclusies kunnen worden getrokken, zal ik de Tweede Kamer daarover informeren. Ik verwijs ook naar de laatste brief aan de Tweede Kamer over blauwtong.
Kunt u een inschatting geven van de mate waarin vaccinaties bijdragen aan de beperking van de verspreiding van het virus?
De vaccins zijn door de fabrikanten niet onderzocht op deze eigenschap. Ook is bekend dat infectie met vaccinatie niet kan worden voorkomen. Wel zou de hoeveelheid virus in een besmet dier lager kunnen zijn, wat mogelijk zou kunnen leiden tot minder spreiding. Er is op geen inschatting te geven of vaccinatie heeft bijgedragen tot verminderde spreiding. Wel heeft de deskundigengroep dierziekten aangegeven in hun duiding dat runderen mogelijk meer bijdragen aan verspreiding dan schapen. Dan zou het voor de populatie als geheel goed zijn als rundveehouders hun dieren zouden vaccineren, om zo te kunnen profiteren van dit mogelijk indirecte effect van vaccinatie. Ik verwijs ook naar de brief aan de Kamer met de laatste informatie over blauwtong.
Zijn er op basis van ervaringen in het afgelopen jaar andere managementmaatregelen aan te wijzen die effectief zijn gebleken in het beperken van besmettingsrisico’s en ziektelast?
Royal GD heeft op mijn verzoek onderzoek gedaan naar maatregelen die mogelijk bijdragen aan bescherming van runderen en schapen tegen infectie. Royal GD heeft twee beschermende factoren geïdentificeerd. Eén factor was het vroeg in het jaar scheren van schapen, zodat deze schapen in de piek van de epidemie door de aangroei van wol beter beschermd zouden zijn tegen steken door knutten. De tweede factor was opstallen met daarbij een goede ventilatie. De onderzoekers hebben dit nogmaals aangekaart tijdens het webinar dat Royal GD onlangs heeft georganiseerd.
Ziet u mogelijkheden om met name de schapenhouderij die al een zwaar blauwtongjaar achter de rug heeft te ondersteunen, bijvoorbeeld middels vergoedingen van vaccins of Rendac-kosten of door invoering van een graasdierpremie?
LTO heeft mij, mede namens een aantal andere belanghebbenden uit de schapenhouderij, een brief geschreven met daarin een verzoek voor een gesprek. Op 14 augustus jl. heb ik met vertegenwoordigers van de schapenhouderij een gesprek gehad over de huidige situatie die veel zorgen geeft. Ik begrijp deze zorgen van de sector goed en deel deze met hen. De schapenhouderij staat onder druk door de blauwtongepidemie, maar ook door andere factoren waaronder de aanwezigheid van de wolf in de leefomgeving van veel schapenhouders. De schapensector heeft een belangrijke maatschappelijk waarde. Met het oog op een duurzaam toekomstperspectief van de sector vind ik het van belang om goed zicht te krijgen op de financiële situatie en de draagkracht van de schapenhouderij. Ik heb daarom, samen met de sector, besloten onderzoek te laten uitvoeren naar de financieel-economische situatie van de schapensector en de impact van onder andere blauwtong en de wolf. Vanwege de urgentie van de problematiek zal dit onderzoek op zeer korte termijn starten en naar verwachting eind december gereed zijn. De sector zal nauw betrokken worden bij het onderzoek. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik, samen met de sector, bezien wat nodig is voor een duurzaam toekomstperspectief van de schapensector in Nederland.
Een toezegging die namens de minister gedaan is tijdens de behandeling van een verzoek om voorlopige voorziening gisteren in Den Haag |
|
Caroline van der Plas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Is de Minister op de hoogte van de toezegging die namens de Minister gedaan is tijdens de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening inzake de huis- en hobbydierenlijst, waardoor van handhaving van het fokverbod wordt afgezien gedurende de looptijd van het bezwaar en zes weken daarna voor de eigenaren die de voorlopige voorziening aangevraagd hebben voor acht verschillende diersoorten?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Kan de Minister in het licht van die toezegging afzien van handhaving van het fokverbod voor alle diersoorten die niet op de huis- en hobbydierenlijst staan en voor alle eigenaren tot zes weken na de uitspraak in de bodemprocedure over de huis- en hobbydierlijst, zodat niet een enorme overbelasting van de rechtbank ontstaat als alle eigenaren de komende tijd een dergelijke voorlopige voorziening individueel gaan aanvragen?
Ik begrijp dat mensen die nu dieren houden van soorten die niet op de huis- en hobbydierenlijst staan en die bezwaar hebben gemaakt, willen dat er voorlopig wordt afgezien van de handhaving van de huis- en hobbydierenlijst. In het algemeen kan ik hierover opmerken dat het in de praktijk voor deze groep houders niet zo'n vaart zal lopen, aangezien er sprake is van risicogericht toezicht. Dat betekent dat vooral in situaties waarin er grote risico's zijn voor dierenwelzijn, er reden is om te interveniëren. Die ruimte moet ik houden, in het belang van de bescherming van de dieren. Dus ik kan niet toezeggen om voorlopig helemaal af te zien van handhaving. Ik vertrouw erop dat houders ervoor zorgen dat dieren die zij hebben die niet op de huis- en hobbydierenlijst staan, zich niet kunnen voortplanten. Hierbij kunnen zij waar mogelijk gebruik maken van methoden voor het voorkomen van voortplanten die omkeerbaar zijn. De aanpak van risicogericht toezicht zal de komende tijd de nodige ruimte geven voor een praktische werkbare oplossing in afwachting van de afronding van de bezwaarfase. Deze bezwaarafhandeling wordt zorgvuldig doorlopen. Verder beraad ik mij op het vervolg van de positieflijsten.
Het bericht ‘Commerciële dierenartsketens zetten onderzoek naar hoge rekeningen naar hun hand’ |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Commerciële dierenartsketens zetten onderzoek naar hoge rekeningen naar hun hand»?1
Ja, ik ken dit artikel.
Kunt u verklaren waarom uw ministerie ervoor koos om de commerciële partijen die werden onderzocht invloed te laten hebben op het onderzoek, voordat u begon met het uitvoeren van de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28)?
Betrokkenheid van belanghebbenden is een wezenlijk onderdeel bij het maken van beleid binnen de Rijksoverheid. Voor het opstellen van deze specifieke onderzoeksvragen is het van belang inzicht te hebben in de dagelijkse praktijk. Deze betrokkenheid voorafgaande aan het onderzoek, was vormgegeven in een eenmalig stakeholdersoverleg met de Faculteit diergeneeskunde, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), het Collectief Praktiserende Dierenartsen (CPD) en de ketens Evidensia, Anicura en CVS. In het stakeholdersoverleg is een eerste concept van de onderzoeksvragen gepresenteerd om de belanghebbenden de gelegenheid te geven op feitelijke onjuistheden te kunnen reageren en te reflecteren op de vragen. Er is dan ook geen sprake van invloed op het onderzoek, wel betrokkenheid. Mijn voorganger heeft uiteindelijk, als opdrachtgever van het onderzoek, bepaald welke onderzoeksvragen aan het onderzoeksbureau zijn gegeven als opdracht.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van het onderzoek door de actieve inbreng van grote dierenartsenketens worden geschaad, waarbij zij zelf het onderwerp van de casus zijn?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de inbreng van belanghebbenden beperkt tot een reactie op het concept van de onderzoeksvragen. Mijn voorganger heeft, als opdrachtgever van het onderzoek, bepaald welke onderzoeksvragen aan het onderzoeksbureau zijn gegeven als opdracht.
Ook bij de uitvoering van het onderzoek is de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van het onderzoek geborgd. Het is staande praktijk dat bij onafhankelijke externe onderzoeken een stuur- en klankbordgroep worden ingesteld. De stuurgroep draagt de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de voortgang en het beheren van risico's om ervoor te zorgen dat het project succesvol wordt uitgevoerd en de beoogde resultaten worden behaald. De KNMvD en CPD zijn als belangenbehartiger van de veterinaire beroepsgroep onderdeel van de stuurgroep, naast een hoogleraar Bedrijfseconomie van de Wageningen University & Research (WUR). Ketens zijn niet vertegenwoordigd in deze stuurgroep.
De klankbordgroep bestaat uit belanghebbende partijen waarvan verwacht wordt een bijdrage te leveren aan het onderzoek. In de klankbordgroep van dit onderzoek hebben de Faculteit diergeneeskunde, KNMvD het CPD, Caring Vets en de ketens Evidensia, Anicura, CVS en Ranzijn Dierenarts zitting. De opdrachtnemer, in dit geval het onafhankelijk onderzoeksbureau Ecorys, is verantwoordelijk voor de inhoud en betrouwbaarheid van het onderzoek en de resultaten.
Waarom is er geen verslag gemaakt van het stakeholderoverleg?
Na afloop zijn de gemaakte afspraken per mail gecommuniceerd met de deelnemers aan het overleg.
Kunt u met de Kamer delen welke besluiten er zijn gemaakt in het overleg met de ketens?
De ketens hebben, naast de KNMvD, CPD en de Faculteit diergeneeskunde deelgenomen aan één stakeholdersoverleg, zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 2. Hier is uitleg gegeven over het proces van voorbereiding en opstarten van het onderzoek. Daarnaast zijn partijen geïnformeerd over de inrichting van een stuurgroep, waarin in ieder geval LNV, KNMvD en CPD zitting hebben. Verder is toegelicht dat er een klankbordgroep wordt ingericht, waarin ook de ketens zitting kunnen nemen, en is gevraagd een bijdrage te leveren aan het onderzoek.
In het stakeholdersoverleg is verder toegelicht dat:
Wat waren de oorspronkelijke concept onderzoeksvragen en wat zijn de definitieve onderzoeksvragen van het onderzoek?
Tijdens het stakeholderoverleg op 11 juli 2023 zijn de volgende concept onderzoeksvragen besproken:
Naar aanleiding van dit overleg, intern overleg en in voorbereiding op de aanbestedingsprocedure, is de vraagstelling meermaals aangescherpt. Zo is tijdens het overleg door stakeholders aandacht gevraagd voor de verschillende kostencomponenten van een gemiddelde praktijk voor gezelschapsdieren, zoals diagnostiek en loonkosten. Daarnaast is door verschillende stakeholders benadrukt dat naast de vraag ook het aanbod is gewijzigd. Dit heeft tot de onderstaande definitieve set onderzoeksvragen geleid.
Kunt u verklaren waarom winst niet een onderdeel kan zijn van prijsstijgingen?
Winst kan een factor zijn bij prijsstijgingen. In het huidige onderzoek analyseert Ecorys expliciet de verhouding tussen de prijsontwikkeling van diergeneeskundige zorg en de ontwikkeling van de kostenstructuur. Daarnaast onderzoekt Ecorys ook hoe bepaalde ketens en samenwerkingsverbanden zich bedrijfseconomisch hebben georganiseerd en of dit invloed heeft op de kostenopbouw en tarieven. Door deze twee aspecten te onderzoeken, zal het onderzoek inzicht bieden of de tarieven in de diergeneeskundige zorg in lijn zijn met de ontwikkeling van het algemeen prijspeil.
Deelt u de mening dat alle relevante aspecten moeten worden meegenomen in een onafhankelijk onderzoek en dat deze niet op voorhand buiten beschouwing kunnen worden gelaten?
Ja, die mening deel ik.
Waarom heeft u de kritiek op de opzet van het onderzoek van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) genegeerd?
De KNMvD heeft in haar reactie op de concept onderzoeksvragen waardevolle aanbevelingen gedaan om de vragen aan te scherpen. In dit geval zijn de aanbevelingen van de KNMvD mede reden geweest voor aanpassing van een onderzoeksvraag die ziet op de kostenaspecten en de impact van ketenvorming op de gestegen tarieven. Hierbij is de keuze om een lange periode te onderzoeken in stand gehouden om de mogelijke invloed van het afschaffen van minimumtarieven in 1998 en de invoering van een BTW-plicht voor dierenartsen op de prijs mee te nemen. Zoals in het antwoord op vraag 7 is aangegeven, wordt het rendement ontsloten door enerzijds naar de kosten en anderzijds naar de opbrengsten te kijken. De KNMvD heeft ook aanbevelingen aangedragen die zien op het rendement van een praktijk en de bestemming daarvan. Aanvullend is aan de KNMvD toegelicht dat het onderzoek de prijsontwikkeling van tarieven in de diergeneeskundige zorg in beeld brengt, maar het onderzoek zich niet richt op een oordeel over rechtvaardiging van de prijs of de bestemming van het rendement. Tenslotte is in reactie op de aanbevelingen van de KNMvD toegelicht dat samen met de Minister van EZ een verkenning uitgevoerd wordt naar de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen te reguleren.
Waarom krijgen de ketenpartijen wel de uitkomsten van de eerste bevindingen en de Kamer niet, gezien uw antwoord op eerdere vragen hierover was: «Het economisch onderzoek naar de prijzen in de dierenzorg is complex. Het is van belang eerst een goed en objectief beeld te krijgen van de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg en de oorzaken daarvan. Ik wil de eindresultaten van het onderzoek afwachten voor een compleet beeld. Tussentijdse (onvolledige) bevindingen rapporteren is in dat licht niet zin vol en niet opportuun»?
Bij dit soort onderzoeken is het gebruikelijk om de voorlopige resultaten te agenderen in een klankbordgroep om stakeholders de kans te geven op feitelijke onjuistheden te reageren. De eindverantwoordelijkheid voor het onderzoek ligt bij Ecorys als opdrachtnemer. Ecorys bepaalt wat er met de input uit de klankbordgroep wordt gedaan. Ik verwacht u dit najaar te kunnen informeren over het definitieve rapport.
Bent u bekend met het feit dat Evidensia minder open gaat in Drenthe en Groningen en haar dierenzorg verder afbouwt na eerdere sluitingen in Zuid-Holland?2
Ik heb dit via de media vernomen. Er worden op dit moment geen data gerapporteerd van het aantal, de soort en de vestigingsplaats van dierenklinieken in Nederland en de diensten die zij verlenen.
Hoe ziet u als bevoegd gezag toe op voldoende aanbod van betaalbare en bereikbare dierenzorg?
In de Wet dieren is in artikel 4.2 beschreven dat een dierenarts een zorgplicht heeft. Het is aan de beroepsgroep hoe zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft. Bij een recent voorbeeld in Den Haag, waar de beschikbaarheid van de spoedzorg in de vakantieperiode onder druk stond, heeft er op initiatief van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) een gesprek plaatsgevonden met betrokken zorgaanbieders in de regio zodat deze partijen zelf tot een gezamenlijke oplossing kunnen komen. Ik ondersteun dit soort initiatieven vanuit de beroepsgroep van harte.
De Kamer is op 23 december 2022 geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de positie en de rol van de dierenarts en de kwaliteitsborging van de diergeneeskundige beroepsuitoefening (Berenschot) en het arbeidsmarktonderzoek (SEO)3. Naar aanleiding van deze twee rapporten is in juli 2023 een proces gestart met de betrokken partijen uit het veterinaire veld. Op 19 juli jl. heb ik de Kamer geïnformeerd4 over het feit dat een visiedocument voor de toekomst van de beroepsgroep is opgesteld en gepubliceerd voor versterking van het veterinaire beroep en het ontwerp van een nieuwe en slagvaardige beroepsorganisatie voor de veterinaire professie5. De verwachting is dat na de zomer een kwartiermaker start met de ontwerpfase. Een sterke en goed georganiseerde beroepsgroep kan acteren op alle relevante maatschappelijke thema’s, waaronder dierenwelzijn, kwaliteitsborging, arbeidsmarkt, maar ook toegankelijke zorg en prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg.
Bent u bereid de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28) alsnog goed en geheel uit te voeren door met een echt onafhankelijk onderzoek te komen?
Het onderzoek naar de prijsontwikkeling wordt onafhankelijk uitgevoerd door het externe bureau Ecorys zoals nader toegelicht in de antwoorden op de vragen 2, 3, 5 en 10. Dit geeft invulling aan genoemde de motie, dat verzocht om onderzoek naar de prijsontwikkeling in de dierenzorg. Daarnaast wordt invulling gegeven aan de overige moties zoals toegelicht in mijn brief aan de Kamer van 10 juni jl.6.
Wat is de ambitie van het nieuwe kabinet, gezien het feit dat de Kamer zich in meerderheid heeft uitgesproken voor het aan bandenleggen van de macht van private ketens in de dierenartszorg, teneinde het dierenwelzijn te borgen en de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63) om te komen met maatregelen en/of wetgeving rondom kosten van behandelingen bij dierenartsen?
Ik verwacht dat de Kamer dit najaar geïnformeerd kan worden over zowel de uitkomsten van het onderzoek naar de prijsontwikkeling, de buitenlandanalyse, als de stand van zaken van de verkenning naar de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen en ketenvorming te reguleren. Deze uitkomsten zijn van belang om te bepalen welke vervolgstappen gezet kunnen worden. Op basis van de resultaten zal worden bezien of en zo ja, welke maatregelen nodig en effectief kunnen zijn. Daarbij worden ook de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen en ketenvorming te reguleren meegenomen.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet bundelen?
Ja.
De gevolgen van de uitzonderlijk natte weersomstandigheden voor boeren en tuinders |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van de grote en acute gevolgen die boeren en tuinders ondervinden van de uitzonderlijk natte weersomstandigheden van de afgelopen zes maanden?
Ja, het is mij bekend dat zowel het eind van het vorige teeltseizoen als de eerste helft van dit teeltseizoen veel aanpassingsvermogen in de land- en tuinbouwsector hebben gevraagd.
Kunt u een overzicht geven van de omvang en de aard van de schade die boeren hebben geleden door de uitzonderlijke natte weersomstandigheden in de afgelopen zes maanden?
Het teeltjaar 2024 is voor de land- en tuinbouwsector een bijzonder jaar door de langdurige en soms ook hevige neerslag. Na de al erg natte herfstmaanden met oogstproblemen, waren de condities voor het zaai- of pootklaar maken van percelen vaak niet optimaal. Veel percelen konden pas heel laat, in een aantal gevallen pas in juni, worden bewerkt en ingezaaid. De opkomst van gewassen is vaak minder optimaal; door stortbuien met afspoeling (Heuvelland) of enige tijd water op de laagst gelegen percelen is de stand van gewassen op allerlei plaatsen matig. Het in de hand houden van onkruid, ziekten en plagen vergt daarbij ook veel aandacht.
De omvang van de door boeren geleden financiële schade is mij niet bekend. Het is ook te vroeg om dat in te schatten; het teeltseizoen is nog niet voorbij. Het is mogelijk dat gewassen die het moeilijk hadden in het natte voorjaar in de tweede helft van het jaar nog herstellen en dat een eventueel later ingezaaid gewas alsnog tot volle wasdom kan komen. En tot slot zijn ook de prijzen in de markt nog van invloed op hoe het jaar financieel wordt afgesloten.
Kunt u aangeven of er specifieke gewassen en regio’s harder zijn getroffen door deze weersomstandigheden?
In het voorjaar zijn de akkers lang nat gebleven, met name in het zuiden van het land (Limburg, het zuiden van Noord-Brabant en Zeeland). Daarnaast zijn er op verschillende momenten door het land heen plaatselijk hoosbuien geweest. Met name in noordoost- en in zuidwest Nederland zijn er plekken, waar die buien gewasschade hebben veroorzaakt. Er is sprake van schade in aardappel- en uienpercelen, maar ook percelen met andere gewassen zijn geraakt door overvloedige neerslag. De fruitteelt heeft schade geleden door hagel vroeg in het seizoen.
Kunt u voorbeelden geven van manieren waarop landen met vergelijkbare uitdagingen met betrekking tot extreme weersomstandigheden omgaan met deze situatie?
De omstandigheden in Vlaanderen zijn het meest vergelijkbaar met Nederland. Ook met betrekking tot maatregelen heeft de Vlaamse overheid vergelijkbare mogelijkheden gezocht als Nederland, in casu het verschuiven van data voor opgaven en wanneer maatregelen uitgevoerd moeten zijn. De Vlaamse regering heeft er echter voor gekozen om de uitrijdperiode voor dierlijke mest niet te verlengen. In Wallonië is er minder last van overvloedig water geweest dan in Vlaanderen; de Waalse overheid heeft ook nog geen maatregelen genomen.
In andere Europese landen zijn de gevolgen van de overvloedige neerslag en daardoor ook de reacties daarop wat anders. In Duitsland, Italië en in het Verenigd Koninkrijk zijn er overstromingen geweest (in Italië in de zomer gevolgd door hitte en droogte). Overstromingen hebben rampzalige schades tot gevolg en daarvoor zijn er in die landen schadetegemoetkomings-regelingen in het leven geroepen. De grote hoeveelheid neerslagwater die lang op de akkers bleef werkt verschillend uit, van vooral lastig maar een beperkt effect en dus ook geen specifieke maatregelen (Denemarken, Verenigd Koninkrijk) tot beduidend lager verwachte graan- en wijnbouw-opbrengsten in Frankrijk. Dit land heeft vorig jaar het gesubsidieerd oogstverzekeringssysteem gewijzigd waardoor wordt uitgekeken hoe dit in de situatie 2024 uitwerkt. Engeland heeft in het Environmental Land Management (ELM) programma datum-aanpassingen gedaan, vergelijkbaar met wat Nederland in de ecoregelingen heeft gedaan (zie antwoord 7).
Bent u bekend met de mogelijkheid voor stikstofherstelbemesting als regeling binnen de mestwetgeving? Zo ja, hoe functioneert deze regeling in de praktijk en acht u deze regeling afdoende? Zo nee, bent u dan bereid om deze regeling te verruimen tot boven de huidige 25 procent extra stikstofgift?
Ja, ik ben met die mogelijkheid bekend. In het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn is een evaluatie en heroverweging van de maatregel herstelbemesting bij extreme regenval opgenomen. Deze evaluatie wordt in de voorbereiding van het achtste actieprogramma uitgevoerd.
Bent u tevens bereid om toe te staan dat (een deel van) deze extra stikstofgift wordt ingevuld met dierlijke mest in plaats van kunstmest?
Afhankelijk van de uitkomst van de evaluatie kan ik dat overwegen. Maar die is er nog niet. Daarom blijven de gebruiksnormen voor dierlijke mest dus vooralsnog onverkort van kracht.
Welke andere ondersteuningsregelingen zijn er momenteel beschikbaar voor boeren die getroffen zijn door de overmatige regenval en wateroverlast?
De inkomenssteun van het GLB is bedoeld om bedrijven minder kwetsbaar te maken voor de gevolgen van het optreden van risicogebeurtenissen en de gevolgen daarvan voor hun opbrengsten.
Eind mei is in overleg met de uitvoerende diensten en de sector onderzocht waar flexibiliteit binnen de regelingsvoorwaarden mogelijk is. Om deelnemers meer flexibiliteit te bieden is de startdatum voor zichtbare bedekking (conform de regelingsvoorwaarden) voor «groene braak» verplaatst van 31 mei naar 15 juli. Naar aanleiding van het natte voorjaar is dezelfde maatregel getroffen voor de eco-activiteiten grasland met kruiden, bufferstrook langs bouwland of blijvende teelt, en bufferstrook langs grasland (Kamerstuk 28 625, nr. 364). Op die manier is landbouwers meer ruimte geboden om ondanks de omstandigheden de voorgenomen eco-activiteiten uit te voeren en in aanmerking te blijven komen voor de ecopremie. Als een landbouwer door extreem weer, zoals heftige regenval, niet aan de subsidievoorwaarden van het GLB kan voldoen, kan deze bij RVO een melding doen van overmacht. Deze meldingen worden door RVO individueel beoordeeld.
Ondernemers die deelnemen in de gesubsidieerde Brede weersverzekeringspolis kunnen ingeval hun gewas meer dan 20% schade heeft opgelopen door extreme neerslag deze melden voor een schade-uitkering bij hun verzekeraar.
Indien nodig kunnen ondernemers een beroep doen op de mogelijkheden in de fiscale regelgeving voor uitstel van betaling voor opgelegde aanslagen. Als het boekjaar door de slechte weersomstandigheden met verlies wordt afgesloten dit verrekenen met de belastbare winst in andere jaren.
In hoeverre zijn deze maatregelen toereikend om de geleden schade te compenseren?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is het nu niet mogelijk om de omvang van de financiële schade aan te geven. Het is dan ook niet mogelijk om aan te geven in hoeverre maatregelen deze geleden schade kunnen compenseren. Het omgaan met weersomstandigheden behoort in principe tot de normale bedrijfsvoering van het boerenbedrijf.
Bent u, gezien de vertraagde groei en oogst van gewassen door de extreem natte weersomstandigheden, bereid de mestuitrijperiode te verlengen om de bodemstructuur en gezondheid te beschermen en te voorkomen dat veehouders onnodig met overvolle mestkelders komen te zitten? Zo ja, tot welke datum bent u bereid om de mestuitrijperiode te verlengen? Zo nee, waarom bent u daar niet toe bereid?
Ja, op basis van een advies wat ik heb ingewonnen bij een expertcommissie heb ik besloten het uitrijdseizoen voor drijfmest op grasland met twee weken, tot en met 15 september 2024, te verlengen (Kamerstuk 33 035, nr. 555).
In hoeverre is het mogelijk om de betalingsrechten aan boeren en tuinders vervroegd uit te keren aan getroffen boeren, zodat zij op korte termijn over extra liquiditeit beschikken om de acute gevolgen van de extreme weersomstandigheden op te vangen?
Betaling van een voorschot op de GLB-betalingen is op grond van Europese regels toegestaan vanaf 15 oktober, tot maximaal 75% van het subsidiebedrag. Om aanspraak te maken op betaling, moeten landbouwers een aanvraag doen; deze kan vanaf 15 oktober worden ingediend. Het uitvoeringsproces van het GLB in Nederland is erop gericht om de rechtstreekse betalingen over 2024 (basispremie en ecopremie) al in december van dit jaar volledig aan landbouwers uit te keren.
Per wanneer zouden getroffen boeren en tuinders hun betalingsrechten tegemoet kunnen zien als deze maatregel wordt genomen?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom is dat dan het geval, indien u deze maatregel niet mogelijk acht?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte dat het nu al vaak voorkomt dat loonwerkers de opdracht krijgen om te komen zaaien, terwijl ze letterlijk het land niet op kunnen?
Ik begrijp dat de voortdurende neerslag de normale planning van de boeren en loonwerkers erg lastig maakt en dat daardoor ook het nakomen van verplichtingen voortkomend uit de regelgeving en aangegane verplichtingen in het kader van eco-regelingen moeilijk en soms onmogelijk wordt. Om die reden heb ik besloten de uitrijdperiode voor dierlijke mest te verlengen tot en met 15 september 2024 (Kamerstuk 33 035, nr. 555) en heb ik besloten tot uitstel van de uiterlijke inzaaidatum van vanggewassen tot en met 21 oktober 2024 (Kamerstuk 28 625, nr. 367).
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7 kunnen ondernemers die door onverwachte uitzonderlijke omstandigheden niet aan verplichtingen kunnen voldoen bij RVO een beroep op overmacht indienen dat door RVO beoordeeld wordt.
Begrijpt u dat boeren ten einde raad zijn en niet meer weten hoe ze aan de wetgeving kunnen voldoen?
Zie antwoord vraag 13.
Welke mogelijkheden ziet u, gezien dit feit, om de verplichting voor het telen van vanggewas dit jaar los te laten?
Zie antwoord vraag 13.
In hoeverre is het mogelijk om scheuren van grasland ook na 31 mei toe te staan, zodat percelen die bij de eerste en/of tweede snee zijn beschadigd kunnen worden vernieuwd?
Op zand- en lössgrond geldt dat het is toegestaan om na 31 mei nog grasland te scheuren, als direct daarna gras gezaaid wordt. Vanaf 1 juni is hiervoor wel aanmelding vereist. Dit kan tot en met 31 augustus. Vanaf 1 juni wordt met een korting van 50 kilogram per hectare op de stikstofgebruiksnorm gerekend. De percelen hoeven niet meer te worden bemonsterd na het scheuren. Dit geldt voor particulieren en alle bedrijven.
Op klei- en veengrond voor derogatiebedrijven buiten NV-gebieden geldt dat grasland na 31 mei, tot 15 september, vernietigd mag worden. Als het grasland wordt gescheurd voor graslandvernieuwing, moet gerekend worden me een korting van 50 kilogram per hectare op het stikstofgebruik.
Is er een situatie denkbaar waarin een mislukte teelt kan tellen als rustgewas? Zo ja, onder welke voorwaarden is dat mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Een teelt telt als rustgewas als deze teelt voorkomt op de lijst van rustgewassen en is opgegeven in de Gecombineerde Opgave. Alle agrariërs zijn verplicht in de Gecombineerde Opgave de teelt op te geven die op 15 mei van het jaar op het land staat.
Als de teelt die is aangemeld in de Gecombineerde Opgave is mislukt, dan kan de agrariër het bouwplan aanpassen. Bij een wijziging in het bouwplan moet de agrariër de Gecombineerde Opgave wijzigen. RVO heeft over deze mogelijkheid reeds gecommuniceerd in een nieuwsbrief aan agrariërs van 2 juli 2024.
De keuze die de agrariër maakt ten aanzien van het bouwplan zal afhangen van het moment in het jaar waarop de oogst is mislukt, en de mogelijkheden die dan nog resteren. Een van de mogelijkheden is om voor 1 september een vanggewas in te zaaien na een eerdere teelt om te voldoen aan de verplichting van het telen van een rustgewas, zoals als optie opgenomen in de lijst rustgewassen.
Deelt u de mening dat te vroeg oogsten structuurschade aan de bodem zal toebrengen, waardoor de waterafvoer volgend jaar nog slechter wordt? Zo nee, waarom niet?
Structuurschade aan de bodem ontstaat als te vroeg (te snel) na een natte periode het land wordt betreden. Die structuurschade kan ook ontstaan als de werkzaamheden te laat worden aangevangen en ze niet kunnen worden afgerond voordat het begint te regenen. (Te) lang wachten met oogsten brengt dus ook risico’s met zich mee. In beide gevallen heeft de structuurschade een negatief effect op onder andere de waterhuishoudkundige situatie van de bodem.
Bent u, mede gezien de hierboven genoemde kans op structurele schade aan de bodem, bereid om in overleg met de Europese Commissie (EC) de verplichte oogstdata voor boeren en tuinders los te laten en daarmee een eerste stap te zetten richting het uitfaseren van kalenderlandbouw? Zo ja, wanneer verwacht u met de EC het gesprek aan te gaan en welk resultaat verwacht u hiervan? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid?
De regelgeving gaat strikt genomen niet over verplichte oogstdatums maar bevat uiterste inzaaidatums voor vanggewassen na maïs en een stimuleringsregeling voor de inzaai van vanggewassen na de oogst van overige gewassen. Met de mogelijkheid om de uiterste inzaaidatum van vanggewassen aan te passen als dat nodig is, heb ik voor dit jaar mogelijkheden gegeven aan boeren om te helpen structurele schade aan de bodem te voorkomen (Kamerstuk 28 625, nr. 367). Mijn inzet voor de komende jaren is erop gericht dat het Europese beleid meer oog krijgt voor de agrarische praktijk en dus meer flexibiliteit gaat bieden om met situaties zoals we dit jaar meemaken om te gaan.
In hoeverre bestaan er verschillen tussen waterschappen wat betreft de aanpak van wateroverlast?
Uiteraard zijn er verschillen door de regionale kenmerken van het watersysteem, de bodemgesteldheid en functies in het gebied, maar in grote lijnen is de aanpak van wateroverlast hetzelfde. Provincies stellen normen voor wateroverlast vanuit regionale oppervlaktewateren vast. Deze normen zijn in het algemeen overal hetzelfde, maar provincies kunnen kiezen hiervan af te wijken. Waterschappen moeten zich als beheerder van het regionaal watersysteem aan deze normen houden en hebben een zorgplicht en de taak om maatregelen te nemen om de afvoer- en/of bergingscapaciteit van een regionaal oppervlaktewater te vergroten als deze niet aan de normen voldoet.
Welke norm er geldt, is afhankelijk van het grondgebruik binnen een gebied. Er zijn normen vastgesteld voor vijf vormen van grondgebruik: grasland, akkerbouw, hoogwaardige land- en tuinbouw, glastuinbouw en bebouwd gebied. De normen drukken de hoogst toelaatbaar geachte kans op een overstroming vanuit het oppervlaktewater uit (ofwel het gewenste beschermingsniveau) voor de vijf vormen grondgebruik.
Bent u in dialoog met waterschappen om te komen tot oplossingen voor de gevolgen van extreme weersomstandigheden? Zo ja, welke concrete acties zijn er voortgekomen uit deze dialoog? Zo nee, op welke termijn bent u voornemens om deze dialoog aan te gaan?
Ja, onder regie van de Minister van IenW worden voor heel Nederland, opgeknipt in 13 gebieden, nu stresstesten uitgevoerd die halverwege 2025 af moeten zijn. Deze stresstesten geven inzicht in de gevolgen voor Nederland van extreme en grootschalige neerslag. Het gaat om situaties waarbij neerslag extremer is dan waar het watersysteem volgens de normen aan zou moeten voldoen. De provincies coördineren het uitvoeren van de 13 stresstesten. Alle waterschappen hebben een actieve rol in de uitvoering. In 2025 wordt door het Ministerie IenW gestart met het opstellen van een landelijk beeld met knelpunten door (bovenregionale) wateroverlast. Volgend op de stresstesten worden dialogen gevoerd (start is 2025) en uitvoeringsagenda’s opgesteld met maatregelen (start in 2026).
Door de klimaatverandering en het vaker voorkomend extreem weer zal het echter niet mogelijk zijn om alle extremen op te vangen. Er zullen vaker extremen optreden die vragen om ingrijpende oplossingen. De oplossing kunnen niet altijd (volledig) in het watersysteem gevonden worden. Dit zal met alle betrokken partijen besproken worden in de risicodialoog.
Bent u bereid om samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) de waterschappen aan te spreken als zij niet voldoen aan hun wettelijke taak om hun gebied te beschermen tegen wateroverlast?
Er is geen aanleiding met om de waterschappen aan te spreken op het niet voldoen aan hun wettelijke taak. De provincies houden toezicht op de taak van de waterschappen om te voldoen aan de provinciale normen (omgevingswaarden) voor wateroverlast vanuit regionale oppervlaktewateren. Volgens de bedrijfsvergelijking Waterschapspiegel van de Unie van Waterschappen voldoet 99,5% van de regionale oppervlaktewateren aan de provinciale normen voor wateroverlast. Voor watersystemen die niet aan de normen voldoen, worden verbetermaatregelen opgesteld of wordt in overleg met de belanghebbenden een normverlaging doorgevoerd. In veel provinciale verordeningen is 2027 aangehouden als mijlpaal om aan de normering wateroverlast te voldoen.
Dit betekent niet dat boeren en tuinders geen overlast ervaren. We ervaren steeds vaker neerslag die extremer is dan waar het watersysteem volgens de normen aan moet voldoen. De KNMI’23- en de Deltascenario’s 2024 laten zien dat de kans op wateroverlast in alle scenario’s groter wordt.
Bent u tevens voornemens om samen met de Minister van I&W, waar nodig, de waterschappen te verordonneren om bij vernattingsbeleid tevens flankerend (nood)beleid te laten opstellen als dit vernattingsbeleid ernstige waterschade tot gevolg heeft?
Nee, hiervoor is geen aanleiding. Er is geen sprake van generiek vernattingsbeleid dat automatisch tot een groter risico op ernstige waterschade leidt. De waterschappen zijn, met de stakeholders in hun gebied, op zoek naar regionaal passende maatregelen waarmee zowel in droge periodes langer water beschikbaar zal zijn als bij extreme neerslag wateroverlast zoveel als mogelijk kan worden voorkomen. Dit omdat we door klimaatverandering in Nederland steeds vaker te maken krijgen met zowel te veel als te weinig water.
Als de optimale maatregelen hiervoor gevonden en gerealiseerd zijn, zullen die nog niet uitsluiten dat er bij extreme neerslaghoeveelheden waterschade kan optreden. Zo’n situatie laat dan vooral zien dat er sprake is van extreem weer, maar is geen reden de oorzaak van waterschade bij het handelen van waterschappen te leggen. Wateroverlast en waterschade zijn en blijven een risico van het wonen en werken in Nederland, waar we als samenleving zo goed als mogelijk mee moeten omgaan. De weerstatistieken vanaf oktober vorig jaar tot aan deze zomer laten zien dat we ook dit jaar te maken hebben met extreem weer; de wateroverlast op de akkers dit jaar is niet veroorzaakt door veranderingen in het waterbeheer door waterschappen waarop de rijksoverheid corrigerend moet optreden.
Kunt u tevens in kaart (laten) brengen wat de schade aan natuur is vanwege de huidige wateroverlast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn is dat mogelijk?
Schade aan natuur vanwege huidige wateroverlast wordt nog niet structureel in beeld gebracht. Momenteel komt de kennis hierover vooral vanuit praktische, lokale ervaring van terreinbeheerders (expert judgement). Zij kennen hun natuurterreinen goed en zien wat er (lokaal) gebeurt.
Aan het in kaart brengen van de toestand van de natuur wordt gewerkt, overeenkomstig met de Natuurherstelverordening. Binnen het Verbeterprogramma VHR monitoring 2023–2030 wordt gewerkt aan een uitbreiding van het huidige monitoringsysteem zodat de staat van instandhouding van VHR soorten en habitats per gebied kan worden bepaald. De impact van wateroverlast hierop is afhankelijk van verschillende factoren. Zo is de schade afhankelijk van de locatie, het aantal andere drukfactoren (zoals stikstof, eerdere droge jaren en versnippering) in het gebied, het natuurtype, de veerkracht van dit natuurtype en de frequentie van de overstroming. Effecten zijn niet altijd op korte termijn zichtbaar, soms pas geruime tijd later. Om de effecten van wateroverlast op de natuur in kaart te brengen is maatwerk per locatie nodig.
Binnen het Actieprogramma Klimaatadaptatie natuur (start 2025 – eind 2030) is de ambitie om kwetsbaarheden én kansen in de natuur in beeld te brengen in relatie tot effecten van klimaatverandering, zoals weerbaarheid voor overstroming en droogte.
Ondersteunt u de oproep van LTO Nederland, onderschreven door de Wageningen University & Research (WUR), om fiscaal reserveren toe te staan, Om daarmee de financiële gevolgen van extreme weersomstandigheden enigszins te verlichten? Zo ja, hoe ver bent u met de uitvoering hiervan?1
LTO Nederland heeft op verschillende momenten het mogelijk maken van een fiscaal gefaciliteerde calamiteitenreserve bepleit. Op verzoek van de Kamer is, in overleg met LTO-Nederland, in 2021 door Wageningen Economic Research, een onderzoek naar zo’n faciliteit voor zo’n fiscaal gefaciliteerde spaarreserve uitgevoerd. Op 6 mei 2021 is dit onderzoek aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 76). Uit het onderzoek door Wageningen Economic Research blijkt onder meer dat maar een beperkte groep ondernemers voordeel zal hebben van een fiscale reserve en dat het fiscale voordeel voor deze groep beperkt is. Om bij calamiteiten direct beschikbaar te zijn moet de gespaarde reserve de vorm hebben van een direct opneembaar spaartegoed. Die liquide middelen kunnen dan niet ingezet worden bij investeringen. Daardoor wordt er maar een geringe deelname bij de al beperkte groep agrarische ondernemers verwacht die gebruik zou kunnen maken van de regeling. Om die reden is er tot heden geen initiatief richting de Staatssecretaris van Financiën genomen voor het uitwerken van zo’n regeling. Het kabinet geeft al financiële steun via de Brede weersverzekering. Ik denk dat de inzet van het kabinet voor dit doel effectiever en efficiënter zal zijn als die op één instrument gericht blijft.
Welke (andere) stappen heeft u reeds genomen of bent u voornemens op korte termijn te nemen om meer flexibiliteit mogelijk te maken voor boeren en tuinders?
Voor de maatregelen die ik heb genomen verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 7, 9, 14 en 19. Andere nog te nemen maatregelen voor de korte termijn voorzie ik nu niet.
Kunt u aangeven welke stappen u zet om te komen tot structureel beleid om in geval van extreme weersomstandigheden van welke soort dan ook, de acute gevolgen voor boeren en tuinders op te vangen?
Het Nationaal Programma Landbouwbodems zet sinds 2019 in op het in 2030 duurzaam beheren van alle landbouwbodems. Een duurzaam beheerde bodem zorgt onder andere voor een gunstige waterhuishoudkundige situatie en maakt de bodem beter bestand tegen weersextremen. De afgelopen jaren is veel kennis ontwikkeld over geschikte maatregelen voor duurzaam bodembeheer. In samenwerking met de LTO is de wetenschappelijke kennis vertaald naar praktijkkennis. Die praktijkkennis komt nu via onder andere het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) op het boerenerf terecht, waarbij samen met de agrariër wordt bekeken wat werkbaar is en wat niet.
Een gezond bodemsysteem is een van de pijlers waar het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw op rust. Daarin wordt o.a. ook kennis ontwikkeld en verspreid om gewassen en teeltsystemen met het oog op de klimaatverandering (door) te ontwikkelen. In de kern gaat het om goed risicomanagement voor de risico’s die voortkomen uit de klimaatverandering; daarom maakt het stimuleren van risicomanagement door de ondernemer ook onderdeel uit van dat actieprogramma. Goed risicomanagement analyseert de risico’s en resulteert in acties om de risico’s zoveel als mogelijk te vermijden en te verkleinen. Voor de resterende risico’s heeft Nederland de Brede weersverzekering ontwikkeld om de continuïteit van het bedrijf financieel bij acute weercalamiteiten te borgen.
Welke structurele maatregelen bent u voornemens te nemen om boeren en tuinders weerbaarder te maken tegen extreme weersomstandigheden?
Zie antwoord vraag 27.
Het langverwachte verbod op stroomstootwapens in de veehouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de mondelinge vragen tijdens het Vragenuur aan uw voorganger over het gebruik van stroomstootwapens in de veehouderij?1
Ik heb kennisgenomen van de mondelinge vragen tijdens het Vragenuur over het gebruik van stroomstootapparatuur in de veehouderij.
Kunt u bevestigen dat de Kamer al in 2021 heeft opgeroepen om het gebruik van stroomstootwapens in de veehouderij volledig te verbieden en dat de Kamer in 2022 opnieuw heeft verzocht om spoedig met een totaalverbod te komen?2 3
Ik kan bevestigen dat de Kamer in 2021 heeft opgeroepen om een verbod voor het gebruik van stroomstootapparatuur, en dat de Kamer in 2022 verzocht om zo spoedig mogelijk te komen met een verbod.
Heeft u de beelden gezien die Varkens in Nood in mei van dit jaar heeft gemaakt bij meerdere transporteurs waarop te zien is dat varkens, terwijl ze worden opgedreven vanuit de stal naar de vrachtwagen, veelvuldig worden bestookt met stroomstoten?4
Deze beelden heb ik gezien.
Heeft u gezien dat de Kamer tijdens het Vragenuur van 25 juni 2024 unaniem de praktijken op de beelden van Varkens in Nood veroordeelde?
Ja dit heb ik gezien.
Hoe beoordeelt u de beelden?
De beelden zijn verschrikkelijk om te zien, net zoals de beelden van vorig jaar. De beelden laten zien dat een aantal bedrijven zich niet aan de regels houden die gelden voor het gebruik van stroomstootapparatuur. Tegen dergelijke bedrijven wordt hard opgetreden en ik vind dat ook zeer terecht. Ik vind namelijk dat er te allen tijde op een dierwaardige, respectvolle manier met dieren moet worden omgegaan. Tegelijkertijd weet ik dat het overgrote deel van de bedrijven dit ook zeker doet. Maar tegen excessen moet waar mogelijk stevig worden opgetreden.
Erkent u dat eind 2022 vergelijkbare beelden te zien waren, waarop ook toen al grote maatschappelijke en politieke verontwaardiging ontstond? Onderschrijft u de reactie van uw voorganger destijds?
Ik erken dit en sluit mij aan bij de reactie van mijn voorganger destijds.
Kunt u bevestigen dat uw voorgangers, nadat de Kamer in 2021 een motie aannam voor een totaalverbod op stroomstootapparatuur in de veehouderij, vragen bij de sector hebben neergelegd, onder meer over wat zij zouden kunnen doen om een cultuurverandering tot stand te brengen? Onderschrijft u de conclusie die voormalig Minister Adema eind 2022 trok, namelijk dat daar niet zoveel van terecht is gekomen?
Ik kan bevestigen dat mijn voorgangers bij de sector vragen hierover hebben neergelegd. Gezien de misstanden die het nieuws hebben gehaald, wordt de indruk gewekt dat de sector niet haar verantwoordelijkheid heeft genomen. Echter heb ik vernomen dat veel bedrijven het wel goed doen of dat ze willen verbeteren.
Onderschrijft u de uitspraak van voormalig Minister Adema, die tijdens het Vragenuur van 25 juni 2024 zei dat hij «hier heel sterk het zelfreinigend vermogen van de sector [mist]»?
Dit onderschrijf ik niet.
Deelt u de kritiek van voormalig Minister Adema op Vee & Logistiek Nederland, dat bij monde van voorzitter Helma Lodders de integriteit van Varkens in Nood in twijfel probeerde te trekken en probeerde te bagatelliseren wat er op de beelden is te zien? Onderschrijft u zijn uitspraken «Het kan zo ook niet. De beelden zijn ook volstrekt helder. Het is niet zo dat je die beelden ook kunt interpreteren. Dat is gewoon digitaal, je kunt gewoon zien wat daar gebeurt. Vee & Logistiek zegt ook dat er zo veel goed gaat in de sector. Ja, dat zal ongetwijfeld, maar er gaat dus ook veel fout»?5
Ik deel de kritiek deels. Incidenten gebeuren, en deze reflecteren op de hele sector. Ik vind niet dat er veel fout gaat, maar ik vind wel dat als er iets fout gaat, de impact heel groot is en daarom de sector haar verantwoordelijkheid moet nemen. Ieder incident er één te veel. Tegen incidenten moet hard worden opgetreden, en dat gebeurt ook.
Heeft u gezien dat ook de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) de beelden probeerde te bagatelliseren en de integriteit van Varkens in Nood in twijfel probeerde te trekken, door in een nieuwsbericht te stellen dat «[er] hoogstwaarschijnlijk vele uren heimelijk [is] gefilmd door Varkens in Nood en laat veel beeldmateriaal een correcte laadwijze zien»? Wat is uw oordeel hierover?6
Ik vind niet dat deze beelden moeten worden gebagatelliseerd. Tegen misstanden moet duidelijk stelling worden genomen. Iedere misstand is er één te veel.
Heeft u gezien dat de POV de onafhankelijkheid van RTL in twijfel trok door in hetzelfde nieuwsbericht te beweren dat «Varkens in Nood doorgaans gebruik[maakt] van RTL voor het naar buiten brengen van haar bevindingen»? Wat is uw oordeel hierover?7
Ik heb hier geen oordeel over.
Zijn Vee & Logistiek Nederland en de POV twee van de «landbouworganisaties» waarmee volgens het Hoofdlijnenakkoord geregeld zal worden «overlegd» op het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN), wat zou moeten bijdragen aan «beleid dat in de praktijk werkt»?
Ja.
Kunt u bevestigen dat voormalig Minister Adema in 2023 is gaan werken aan een verbod op het gebruik van stroomstootapparatuur in de veehouderij en dat hij dat verbod beoogde te verbreden naar de gehele vleesketen, op het primaire bedrijf, tijdens transport en op het slachthuis, voor zover dat mogelijk is binnen de Europeesrechtelijke kaders, dat er inmiddels een concept-Algemene maatregel van bestuur (Amvb) is opgesteld, en dat er een HUF-toets door de NVWA, een internetconsultatie en een mkb-toets hebben plaatsgevonden?8
Ja, dat kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat naar aanleiding van deze toetsen en consultatie een alternatief voor een verbod op het gebruik van stroomstootapparatuur op tafel is gekomen, namelijk een vergelijkbaar apparaat met een lager voltage? Heeft u gezien dat voormalig Minister Adema heeft besloten toch door te zetten met het volledige verbod op het gebruik van stroomstootapparatuur?
Ja, dit kan ik bevestigen. Ik heb gezien dat mijn voorganger heeft besloten door te zetten met een volledig verbod op het gebruik van stroomstootapparatuur.
Neemt u de beslissing van voormalig Minister Adema over om ook het gebruik van stroomstootapparatuur met een lager voltage niet toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Ik kies ervoor om hierover eerst in gesprek te gaan met de sector en wil samen met de sector tot een gedragen werkwijze komen. Met het oog op de afspraak in het Hoofdlijnenakkoord dat nieuwe nationale koppen op Europese regels moeten worden voorkomen, hoop ik zo tot afspraken te komen die waar mogelijk een verbetering vormen voor het dierenwelzijn en tegelijkertijd worden gedragen door de partijen die ze in de praktijk moeten brengen.
Heeft u gezien dat voormalig Minister Adema heeft gezegd het gebruik van stroomstootapparatuur in slachthuizen niet te gaan verbieden, omdat de behandeling van dieren in slachthuizen onder een andere verordening zou vallen die het Nederland niet toe zou staan om stroomstootapparatuur in slachthuizen te verbieden?
Dit heb ik gezien.
Heeft u gezien dat voormalig Minister Adema tijdens het Vragenuur van 25 juni 2024 heeft gezegd dat naar aanleiding van de internetconsultatie nu een aantal aanpassingen worden gedaan op de concept-Amvb, waaronder het creëren van uitzonderingen voor veeartsen?
Dit heb ik gezien.
Heeft u gezien dat een groot deel van de Kamer zich kritisch toonde op het voornemen van voormalig Minister Adema om uitzonderingen op het aangekondigde verbod te creëren, voor bijvoorbeeld slachthuizen en dierenartsen?
Dit heb ik gezien.
Deelt u de mening van het lid Holman (NSC), die tijdens het Vragenuur van 25 juni 2024 stelde dat hij een dierenarts gemiddeld genomen slim genoeg acht om een dier met tact te bejegenen? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom weet ik dat een dierenarts alleen stroomstootapparatuur zal toepassen wanneer die ertoe genoodzaakt is, en op een manier die zo min mogelijk stress of pijn veroorzaakt bij het dier.
Bent u bereid de voorgenomen uitzondering op het gebruik van stroomstootapparatuur voor veeartsen te schrappen, conform het gevoelen in de Kamer en de eerder aangenomen moties?
Zie het antwoord op vraag 15.
Ik ben wel van mening dat dierenartsen hun werk moeten kunnen uitvoeren, en vanwege hun kennis, expertise en achtergrond vertrouw ik erop dat zij stroomstootapparatuur ten alle tijden op de juiste manier toepassen.
Bent u bereid het gebruik van stroomstootapparatuur ook in slachthuizen te verbieden? Zo nee, gaat u dan wel gebruik maken van de maximale ruimte die Nederland heeft om het gebruik van stroomstootapparatuur in slachthuizen aan banden te leggen, zoals oud-minister Adema had aangekondigd?
Voor het gebruik van stroomstootapparatuur in slachthuizen, is het niet mogelijk deze op nationale gronden te verbieden. De verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden ((EG) nr. 1099/2009) geldt voor het aandrijven van dieren binnen slachthuizen en geeft geen ruimte om hiervoor verder strekkende nationale wetgeving op te stellen, zoals een verbod.
Zie verder mijn antwoord op vraag 15.
Wat is de stand van zaken rond het opstellen van de Amvb voor een verbod op het gebruik van stroomstootapparatuur in de veehouderij? Ligt die na de vakantie klaar, zoals voormalig Minister Adema heeft toegezegd? Gaat u de Amvb in september via een voorhangprocedure naar de Kamer sturen, wat voormalig Minister Adema verwachtte? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 15, ik wil eerst met de sector in gesprek.
Welke ruimte geeft de huidige verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden ((EG) nr 1099/2009) precies als het gaat om strengere nationale voorschriften? Bent u bereid deze ruimte te benutten, conform aangenomen moties waarin de Kamer zich heeft uitgesproken voor een volledig verbod op stroomstootapparatuur in de veehouderij, en dus ook in slachthuizen?9
Zie mijn antwoord op vraag 21.
Kunt u de Kamer informeren over de beleidsregel voor het gebruik van stroomstootapparatuur in slachthuizen en de uitspraak van oud-minister Adema dat hij die wilde aanscherpen? Is daar op het ministerie al aan gewerkt? Op welke punten kan de beleidsregel worden aangescherpt? Gaat u dit daadwerkelijk doen?
Zie mijn antwoord op vraag 21.
Bent u bereid zich in te zetten voor een Europees verbod op stroomstootapparatuur, zowel in de transportverordening als in de slachtverordening, waarbij het gebruik van stroomstootapparatuur volledig wordt verboden?
Ik vind dierenwelzijn belangrijk. Maar ik vind het ook belangrijk dat regelgeving doeltreffend, realistisch en goed uitvoerbaar is, zeker op het boerenerf. Hierbij heeft een gelijk speelveld ook mijn aandacht. Gelet hierop, beraad ik mij nog op mijn inzet ten aanzien van dierenwelzijn op Europees niveau.
Bent u bereid een wettelijke grondslag te creëren om het bezit van deze stroomstootwapens in de veehouderij te kunnen verbieden, zoals door een aantal Kamerleden bepleit tijdens het Vragenuur?
Zie mijn antwoord op vraag 15.
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
Het incident afgelopen zaterdag waarbij een hond aangevallen is door een wolf |
|
Cor Pierik (BBB), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de vermoedelijke aanval van een wolf waarbij waarschijnlijk een hond omgekomen is?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit incident. Ik leef mee met de eigenaresse van de hond.
Als de aangevallen hond niet gevonden wordt, wat is dan de aangewezen manier om erachter te komen of het om een aanval door een wolf ging en om welke wolf het ging?
Het zoeken naar de hond is gestaakt. De provincie Utrecht gaat ervan uit dat het incident is veroorzaakt door een wolf die onderdeel uitmaakt van een wolvenpaar met welpen en heeft zich hierbij gebaseerd op de rapportage van de Teamchef Politie Eenheid Midden Nederland, op een mondeling ooggetuigenverslag van de eigenaresse en op de schriftelijke duiding, inclusief advies, van de Zoogdiervereniging.
Welke actie wordt vanuit de provincie ondernomen zodra duidelijk is welke wolf de hond aangevallen heeft?
De provincie Utrecht heeft de gemeente Leusden geadviseerd over gebiedsafsluiting. De bevoegdheid om terreinen af te sluiten ligt bij de gemeente. Op donderdag 18 juli heeft de gemeente Leusden dit, op basis van een noodbevel, gedaan.
Tevens heeft de provincie Utrecht het besluit genomen tot vergunning voor negatief conditioneren van de solitaire wolf bij Austerlitz. Voor het ouderpaar bij Leusden is het nu niet mogelijk voor de provincie om een vergunning te geven voor negatief conditioneren wegens het ontbreken van een koppeling van de incidenten aan een individuele wolf. Om dezelfde reden kan het verzoek om een afschotvergunning, ingediend door Den Treek/Het Schoutenhuis, ook niet in behandeling worden genomen. Wel is de modelvergunning voor afschot klaar, zodat een besluit tot vergunning voor afschot door de provincie Utrecht kan worden genomen als daar noodzaak toe is en het individu bekend is uit DNA-analyse.
Mocht er nog eens sprake zijn van een incident met bijvoorbeeld het wolven ouderpaar en DNA-analyse mogelijk is tot op niveau van het individu, dan is ook in dat geval snel een besluit tot vergunning negatief conditioneren te nemen, omdat er dan een voorbeeld klaarligt in de vorm van het besluit vergunning voor de genoemde solitaire wolf.
Wordt een wolf die een hond in aanwezigheid van de eigenaar doodbijt gezien als een «probleemwolf»?
In de Interventierichtlijnen behorend bij het Interprovinciaal Wolvenplan, wordt door provincies aangegeven wanneer er sprake is van een probleemwolf.2 Hieraan vooraf gaat de vaststelling of er sprake is van een probleemsituatie. Interventierichtlijnen bieden handvatten voor onvoorziene situaties. Op dat moment moet een bevoegd gezag op basis van eigen afwegingen besluiten nemen. De richtlijnen bieden daar ruimte voor. In sommige gevallen zal het nodig zijn hiervoor een expert (bijvoorbeeld een deskundigenteam) te raadplegen. Ook daarvoor bieden de richtlijnen handreikingen. Verschillende incidenten in de provincie Utrecht maken duidelijk dat niet iedere situatie exact terug te vinden is in de interventierichtlijn en dat er ook incidenten zijn die om interpretatie vragen. De provincie heeft met betrekking tot de solitaire wolf vastgesteld dat sprake is geweest van een probleemsituatie als bedoeld in de Interventierichtlijnen, maar heeft niet geconcludeerd dat sprake is van een probleemwolf.
Was er in het gebied waar deze hond door een wolf gevangen is al een wolf bekend die mogelijk afwijkend en/of problematisch gedrag naar mensen of gehouden dieren vertoonde?
Er was op de Utrechtse Heuvelrug een solitaire wolf bekend die al meerdere malen richting honden ongewenst gedrag heeft vertoond. Dit betreft niet het wolvenpaar dat in de omgeving van Leusden bekend is. Deze solitaire wolf is betrokken bij de incidenten bij Austerlitz, blijkt uit DNA-onderzoek.
Waarom is, indien er een «probleemwolf» in het gebied bekend was voor dit incident, tegen die wolf niet eerder opgetreden?
In Utrecht heeft men aangegeven te maken te hebben met probleemsituaties, maar is de betreffende wolf niet geduid als probleemwolf.
Zoals in de beantwoording van vraag 4 is aangegeven en hebben provincies in het Interprovinciaal Wolvenplan een eigen omschrijving van een probleemwolf opgenomen. Door provincies wordt als uitgangspunt gehanteerd dat sprake is van een probleemwolf indien een dier meermaals goed beschermd vee heeft aangevallen. Ook kan er sprake zijn van een probleemwolf indien een wolf agressief reageert op mensen of wanneer een wolf, actief en bewust, meermaals mensen binnen 30 meter benadert en het afleren hiervan niet werkt of praktisch niet uitvoerbaar is. Richtlijnen ter verdere uitwerking van het omgaan met probleemwolven zullen worden opgenomen in het geactualiseerde Interprovinciaal Wolvenplan, dat naar verwachting van de provincies eind 2024 gereed zal zijn. Daarnaast is op initiatief van mijn ministerie een overleg opgestart met buurlanden die te maken hebben met dezelfde wolvenpopulatie. Eén van de onderwerpen waarover in dit verband gesproken zal worden, is de definitie van en omgang met een probleemwolf.
Hoe kan u, als in Nederland meer wolven problematisch gedrag vertonen waar niet tegen opgetreden kan worden, ervoor zorgen dat het makkelijker wordt om dat optreden dan wel mogelijk te maken?
Het verstoren, verjagen en zo nodig doden van wolven die problematisch gedrag vertonen, is onder de Omgevingswet al mogelijk.3 Optreden tegen wolven via een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan worden toegestaan wanneer er sprake is van een in de wet vastgelegd belang (zoals de bescherming van de volksgezondheid of openbare veiligheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee), wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat het optreden geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Binnen deze juridische mogelijkheden zijn in Nederland de provincies bevoegd het beleid rond de wolf uit te voeren en indien nodig een omgevingsvergunning af te geven voor optreden bij wolven die probleemgedrag vertonen. Ik wil me samen met provincies inzetten voor meer mogelijkheden om sneller op te treden bij wolven met problematisch gedrag.
Momenteel ligt het voorstel van de Europese Commissie voor om de beschermde status van de wolf onder het Verdrag van Bern te verlagen van «strikt beschermd» naar «beschermd». Ik ben voornemens namens Nederland voor het voorstel te stemmen en zal actief andere lidstaten te benaderen om hetzelfde te doen. Het verlagen van de beschermde status kan Nederland op termijn de mogelijkheid bieden om zelf te bepalen in hoeverre wolven beschermd worden in ons land en daarmee meer mogelijkheden creëren om op te treden.
Zien wolvenexperts het nut in van het gebruiken van paintballgeweren om wolven schuwer te maken, en hoe kan u zorgen dat het voor provincies makkelijker wordt om daarvoor bij een voorzieningenrechter toestemming voor te krijgen?
Door middel van het gebruik van een paintballgeweer kunnen wolven worden verjaagd en afgeschrikt en vindt negatieve conditionering plaats – de wolf leert om uit de buurt van mensen te blijven. Het nut van het gebruik van paintballgeweren in bepaalde situaties is in een zaak bij de rechtbank Midden-Nederland vastgesteld.4Volgens de rechtbank is met de voorgelegde rapporten van de deskundigen voldoende onderbouwd dat afschrikken met een paintballgeweer in de situatie die daar voorlag de beste optie is en dat er geen effectieve en proportionele alternatieven zijn. De deskundige verwijst onder andere naar positieve ervaringen bij wolven in Yellowstone National Park en naar een Duits onderzoek.
Het onderbouwen van het gebruik van paintballgeweren in specifieke situaties is een provinciale bevoegdheid. Ik wil provincies hierin steunen, bijvoorbeeld met kennis en expertise. De onderbouwing kan door de rechter worden getoetst aan de wettelijke vereisten. Ik kan en wil me niet mengen in oordeelsvorming door de rechterlijke macht.
Is onder de huidige regels in Europa helder welke maatregelen toegestaan zijn bij welke soorten probleemgedrag bij wolven?
Het is mij duidelijk welke maatregelen nu zijn toegestaan bij probleemgedrag. Zie het antwoord op vraag 7. Ik laat echter ook uitzoeken hoe andere maatregelen genomen kunnen worden zodat incidenten met vee, met kinderen en met huisdieren beter dan nu voorkomen kunnen worden. Daarom werk ik aan een definitie van probleemwolven op basis waarvan kan worden ingegrepen.
Als niet helder is welke maatregelen toegestaan zijn, wat gaat u dan doen om dat duidelijk te krijgen en wanneer wordt die duidelijkheid dan verwacht?
Zie het antwoord op vraag 7 en 9.
Hoe schatten wolvenexperts met wie uw ministerie contact heeft het risico voor mensen (en met name kleine kinderen) in als er wolven rondlopen die honden in bijzijn van mensen doodbijten?
Ik begrijp dat er angst is voor aanvallen van wolven op mensen en huisdieren. Uit de Factfinding studie die is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) komt naar voren dat het aantal incidenten in onze westerse leefomgeving gering is en het risico om als mens gebeten te worden door een wolf klein. Honden kunnen door een wolf gezien worden als een mogelijke partner, maar ook als concurrent. Dit kan ertoe leiden dat een wolf een hond benadert om de natuur in te lokken. Volgens de Factfinding studie is het aantal bevestigde gevallen van een aanval van een wolf op een hond tot nu toe beperkt.5 Dit neemt uiteraard niet weg dat wanneer een incident zich voordoet, zoals het incident waar deze Kamervragen over zijn gesteld, dit verschrikkelijk is voor de hond en diens eigenaar. Wolvenexperts van de Zoogdiervereniging die door de provincie Utrecht zijn geraadpleegd, geven aan dat gebleken is dat een ouderpaar dat welpen beschermt een risico kan vormen voor kinderen gedurende de kwetsbare levensfase van de welpen.
Hoewel deze cijfers dus spreken van een klein aantal incidenten met mensen en een klein aantal aanvallen van wolven op honden, ben ik van mening dat ieder incident en iedere aanval er een teveel is en vind ik de risico’s die een dergelijk wolven ouderpaar met zich brengt niet aanvaardbaar. Daarom wil ik mij samen met de provincies inzetten voor het beter voorkomen van dergelijke situaties.
Worden adviezen voor wandelen met kinderen en huisdieren in gebieden waar wolven leven aangescherpt?
Advisering over hoe te handelen in gebieden waar wolven leven wordt gedaan door provincies. Bij12 voert dit uit voor de provincies.6 Het IPO geeft mij aan op het moment geen aanleiding te zien om deze adviezen aan te scherpen. De provincie Utrecht heeft in gebieden waar de incidenten plaats hebben gevonden maatregelen getroffen, zoals advisering via folders, website en andere persuitingen. In het kader van de ontwikkeling van het Landelijk Informatiepunt Wolf (LIW) zet ik mij samen met provincies en stakeholders in om te komen tot gezamenlijke adviezen die daar waar nodig aangescherpt kunnen worden.
Zijn er naar aanleiding van deze aanval consequenties voor beheer van wolven?
Zoals in de beantwoording van vraag 7 is aangegeven, is het doden van wolven al mogelijk onder de voorwaarden zoals beschreven in de Omgevingswet. Hierin is geen verandering gekomen naar aanleiding van de recente incidenten. Ik wil me samen met provincies inzetten voor meer mogelijkheden om sneller op te treden bij wolven met problematisch gedrag.
Zijn mensen en huisdieren nog veilig in gebieden waar wolven leven?
Het voorkomen van incidenten zal nooit volledig uit te sluiten zijn. Ik streef samen met de provincies om maximale veiligheid voor mens en huisdier te bewerkstelligen. Zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Als mensen en huisdieren volgens de Minister nog veilig zijn in gebieden waar wolven leven, hoe dan?
Ik maak me zorgen over de veiligheid van mensen en huisdieren door de aanwezigheid van wolven. Er is nu nog sprake van incidenten, maar ik vrees dat bij een toenemend aantal wolven die incidenten toenemen als we niet snel en daadkrachtig handelen. Hoewel het voorkomen van incidenten helaas nooit volledig is uit te sluiten, wil ik er alles aan doen om de veiligheid te garanderen.
Voor het verbeteren van de informatie over de wolf onderzoek ik samen met provincies en stakeholders de mogelijkheden van het LIW. Met de provincies wil ik daarnaast onderzoeken of er aanvullend andere maatregelen nodig en mogelijk zijn, bijvoorbeeld om snel in te kunnen grijpen bij probleemsituaties met wolven. Ook ben ik van mening dat een goede definitie van een «probleemwolf» nodig is om effectief op te kunnen treden in geval van aanvallen. Ik wil met de provincies onderzoeken of er mogelijkheden voor versnelling zijn voor gevallen dat een heel snelle vergunningverlening noodzakelijk is. En ik wil de staat van instandhouding van de wolf in Nederland laten vaststellen. Daarnaast zet ik mij in Europees verband in voor verlaging van de beschermingsstatus van de wolf. Een lagere beschermingsstatus biedt op termijn waarschijnlijk meer mogelijkheden om in te grijpen bij incidenten met wolven.
Zijn er draaiboeken voor het geval een mens of kind wordt aangevallen?
De interventierichtlijnen behorend bij het Interprovinciaal Wolvenplan (zie het antwoord op vraag 4) geven een kader op basis waarvan gehandeld kan worden. De richtlijnen geven voor verschillende situaties, waaronder situaties met mens of kind, duiding aan juridische en beleidsmatige kaders en vormen een hulpmiddel
voor bestuurders, beheerders en uitvoerders bij het bepalen van een gepaste handelwijze.
De Vereniging van Nederlandse Gemeentes heeft hiernaast een handelingsperspectief opgesteld met daarin een stappenplan bij situaties waar vanwege de aanwezigheid van een wolf actie van de lokale overheid gevraagd wordt.7 Bij acuut gevaar kan de burgemeester besluiten om in het kader van de openbare veiligheid directe maatregelen te nemen, zoals het laten vangen van de wolf of afschot.
Als er draaiboeken zijn voor het geval een mens of kind wordt aangevallen door wolven, kunt u die met de Kamer delen?
De Interventierichtlijnen zijn openbaar toegankelijk en te vinden via: https://www.bij12.nl/onderwerp/wolf/bescherming-en-wet-en-regelgeving/.
Het Handelingsperspectief voor burgemeesters is openbaar toegankelijk en te vinden via:
Gaat u in gesprek met uw Europese ambtsgenoten over aanvallen op mensen en huisdieren?
Ik zal dit onderwerp bespreken met mijn Europese ambtsgenoten. Als gezegd wil ik laten verkennen of er andere, effectieve maatregelen mogelijk zijn zodat incidenten met vee, met kinderen en met huisdieren beter dan nu voorkomen kunnen worden. Dat zal ik aan de orde stelen in deze gesprekken en ik zal mijn ambtgenoten ook bevragen op hun ervaringen en de maatregelen die zij inzetten in geval van aanvallen op mensen en huisdieren.
Hoe is de afhandeling in het geval van zo'n traumatische wolvenaanval op een huisdier geregeld, wordt dan zoals bij landbouwhuisdieren slechts een financiële vergoeding gegeven, of is er een menselijke maat?
De aanvallen van wolven zijn vreselijk en helaas voor huisdierhouders is er geen afhandeling voor wolvenaanvallen. Bij een wolvenaanval met schade aan bedrijfsmatig gehouden dieren en hobbymatig gehouden hoefdieren wordt wel door provincies een tegemoetkoming verleend.
Is ook bij boeren die vee verliezen aan wolven een meer menselijke maat mogelijk bij de vergoeding van de schade en hoe gaat die menselijke maat toegepast worden?
Ik vind het belangrijk dat het menselijk aspect wordt meegenomen bij het afhandelen van schade door wolven. Het toekennen van vergoeding van schade is echter een provinciale bevoegdheid. Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen is aangegeven (Kamerstuk 2021D49842), is de wijze waarop de veehouders door provincies worden gecompenseerd vastgelegd in het Interprovinciale Wolvenplan.8 Uitwerking hiervan is vastgelegd in de «Richtlijn taxatie bij wolvenschade aan landbouwhuisdieren».9 BIJ12 voert namens de provincies de afhandeling van de schade en de tegemoetkomingen uit.
De tegemoetkomingsregeling van de provincies is gebaseerd op redelijkheid en billijkheid. De basis wordt daarbij gevormd door een tegemoetkoming voor de directe kosten.
Het vogelgriepvirus dat overspringt van koeien op mensen |
|
Laura Bromet (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Rummenie , Fleur Agema (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vogelgriep uit koeien bindt aan receptor in de menselijke luchtwegen»?1
Ja.
Hoe reageert u op het nieuwe onderzoek van wetenschapsblad Nature waaruit blijkt dat het vogelgriepvirus zich nu kan binden aan receptoren in de luchtweg van mensen?
Het artikel in Nature toont aan dat de variant van het vogelgriepvirus, dat nu in de Verenigde Staten (VS) voor uitbraken zorgt, in een laboratoriumtest in staat bleek te binden aan receptoren die ook in de luchtwegen van mensen aanwezig zijn. In het frettenmodel dat in dit onderzoek gebruikt is, lijkt er geen sprake te zijn van zeer efficiënte overdracht van het virus van zoogdier-op-zoogdier. Desalniettemin kan dit mogelijk wijzen op een volgende stap in de verandering van het virus naar een virus dat uiteindelijk wel efficiënt van zoogdier-op-zoogdier en van mens-op-mens overdraagbaar wordt. Het is van belang dat de ontwikkelingen van het vogelgriepvirus wereldwijd goed in de gaten worden gehouden. En dat dit soort onderzoek gepubliceerd wordt zodat de wetenschap dit wereldwijd kan blijven volgen. Ook in Nederland wordt bij uitbraken van vogelgriep het virus onderzocht op eventuele genetische wijzigingen.
Naast receptorbinding hebben echter ook diverse andere factoren en viruseigenschappen invloed op de mogelijkheid mensen te infecteren en overdracht tussen mensen te laten plaatsvinden. Veel van deze eigenschappen zijn niet compleet bekend. De variant van het virus dat rondgaat in de VS is overigens een andere variant van het H5N1 vogelgriepvirus dat in Europa onder andere bij pluimvee is gevonden.
Hoe zorgelijk is deze nieuwe mutatie van het vogelgriepvirus, dat nu rondgaat bij melkkoeien in de VS en makkelijker aanslaat op de mens? Klopt het dat een volgende pandemie door deze mutatie een stap dichterbij is?
In de VS zijn inmiddels meer dan tien mensen met deze nieuwe H5N1-variant besmet geraakt via direct contact met koeien, en bij het ruimen van pluimvee. De Amerikaanse autoriteiten onderzoeken momenteel ook een humane besmetting waarvan de bron nog onbekend is. Dit zijn meer besmettingen dan we in de periode 2021–2024 in Europa hebben gezien met de andere, nog steeds in Europa circulerende H5N1-variant. De besmette mensen hadden milde verschijnselen en herstelden snel. Mensen die direct contact hadden met de besmette mensen zijn zelf niet ziek geworden. Er zijn momenteel geen aanwijzingen dat het virus van mens-op-mens overdraagbaar is.
Het is niet bekend of het binden aan receptoren in luchtwegen van de mens, zoals aangetoond in het in Nature gepubliceerde onderzoek, de oorzaak is van de besmettingen bij mensen in de VS. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn er ook andere factoren en eigenschappen van een virus van invloed op hoe makkelijk een virus de mens kan infecteren. De conclusie dat met het aantonen van het kunnen binden van het virus aan de receptoren in luchtwegen van de mens een pandemie een stap dichterbij is, is daarom niet één op één te trekken.
Deelt u de zorgen van de indiener dat de grote dichtheid van vee in Nederland ons bijzonder kwetsbaar maakt voor de verdere mutatie en verspreiding van het vogelgriepvirus? Kunt u uw antwoord wetenschappelijk onderbouwen en afzonderlijk ingaan op de risico’s van een grote dichtheid van koeien, kippen en varkens?
Ik begrijp de vragen en zorgen over mogelijke mutaties en verspreiding van het vogelgriepvirus in relatie tot bedrijfs- en dierdichtheid. Echter, ondanks de vele introducties van het vogelgriepvirus op pluimveebedrijven in de afgelopen jaren, is er vrijwel geen verspreiding tussen bedrijven geweest en zijn er geen mensen besmet geraakt. Verdenkingen van besmetting met vogelgriep worden snel gemeld door de pluimveehouders waardoor snel de nodige maatregelen genomen kunnen worden om verspreiding te voorkomen.
In 2023 is er op verzoek van mijn ambtsvoorganger onderzoek gedaan naar het risico op de verspreiding van ziekteverwekkers tussen bedrijven (tussenbedrijfstransmissie). Met de Kamerbrief van 29 maart 2023 (Kamerstuk 29 683, nr. 273) is het rapport «Preventie van efficiënte transmissie van zoönotische ziektekiemen tussen veehouderijbedrijven» aan de Kamer gestuurd. In het rapport heeft een expertgroep, onder leiding van de voorzitter van het Netherlands Centre for One Health, een aantal vragen over tussenbedrijfstransmissie beantwoord. De experts geven aan dat het algemene beeld is dat een hoge bedrijfsdichtheid de kans op tussenbedrijfstransmissie vergroot. In dit rapport wordt met modellering wetenschappelijk onderbouwd dat een hogere bedrijfsdichtheid van pluimveebedrijven de kans op tussenbedrijfstransmissie van het vogelgriepvirus vergroot. Naast de bedrijfsdichtheid hebben volgens de onderzoekers ook het bioveiligheidsniveau en de emissie van deeltjes van bedrijven invloed op de kans op tussenbedrijfstransmissie.
Het is aannemelijk dat bij een langdurige circulatie van het vogelgriepvirus, er een verhoogd risico is op een mutatie. Dit valt echter niet te kwantificeren. De afgelopen jaren is er bij de uitbraken in Nederland geen sprake geweest van langdurige circulatie van het vogelgriepvirus tussen bedrijven.
Ook varkens en runderen kunnen besmet raken met het vogelgriepvirus. Over de (mogelijke) verspreiding van het vogelgriepvirus tussen deze andere dieren en deze andere typen veehouderijen, is nog zeer weinig bekend. In Nederland zijn geen besmettingen van vogelgriepvirussen bij varkensbedrijven en rundveebedrijven bekend.
In hoeverre draagt een hoge dichtheid van vee bij aan het risico dat het vogelgriepvirus zodanig muteert dat het mensen kan infecteren en onderling verspreid kan worden?
Het is niet te kwantificeren in welke mate een hoge bedrijfs- en dierdichtheid bijdraagt aan het risico op mutatie van het virus. Ook zijn er meer factoren van invloed, zoals de mate van interactie tussen mens en dier en de hoeveelheid virus dat aanwezig is. In vergelijking met andere plaatsen op de wereld is er in de Nederlandse veehouderij minder direct contact tussen (potentieel besmette) dieren en mensen. Daarnaast wordt er bij een uitbraak van hoogpathogene vogelgriep (HPAI) bij een pluimveebedrijf snel geruimd (meestal binnen 24 uur) om de grote hoeveelheid virus zo snel mogelijk te verwijderen.
Ten algemene kan gesteld worden dat een hoge bedrijfs- en dierdichtheid een verhoogd risico geeft op tussenbedrijfstransmissie. Bij (langdurige) circulatie van het virus, zijn er altijd mutaties en is er dus ook een verhoogde kans dat er een mutatie ontstaat waardoor het virus makkelijker mensen kan infecteren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is er in Nederland geen sprake geweest van langdurige circulatie van het virus onder pluimveebedrijven.
Kunt u uiteenzetten hoe een kleinere veestapel in Nederland zou bijdragen aan het verkleinen van de kans dat het vogelgriepvirus hier verder muteert en verspreidt?
Het vogelgriepvirus komt endemisch voor bij wilde vogels over de hele wereld. Er is altijd een kans dat er ergens een mutatie optreedt, hetzij bij wilde vogels, hetzij bij gehouden pluimvee of andere dieren.
Ten algemene geldt dat bij een lagere bedrijfs- en dierdichtheid, een hoog bioveiligheidsniveau en een lage emissie van deeltjes, er ook een lagere kans is op tussenbedrijfstransmissie. De kans dat er door (langdurige) circulatie van het virus tussen bedrijven een mutatie van het virus optreedt, is daarmee ook lager. De invloed van een lagere bedrijfs- en dierdichtheid is niet te kwantificeren. De bijdrage aan verminderen van dat risico door verkleining van de veestapel in Nederland zal relatief zeer beperkt zijn, aangezien vogelgriep wereldwijd voorkomt en dieren besmet.
Is de verdere mutatie en verspreiding van het vogelgriepvirus volgens u onvermijdelijk? Welke maatregelen neemt u nu om dit tegen te gaan? Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen die bewezen effectief zijn?
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, komt het vogelgriepvirus endemisch voor bij wilde vogels over de hele wereld. Een verdere verspreiding van het virus is daarmee onvermijdelijk. En ook is het zo dat het vogelgriepvirus tijdens verspreiding altijd muteert. Mijn invloed op dat proces is beperkt, maar ik kan wel maatregelen nemen om in Nederland de kans op besmetting, verspreiding en het ontstaan van zoönotische varianten zo veel mogelijk te beperken. Om die reden is het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) gemaakt met uiteenlopende maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid, en de gezondheid van wilde en gehouden dieren. Deze inspanning past bij de huidige vogelgriepsituatie en de specifieke Nederlandse risico’s waarbij veel mensen en dieren samenleven. Ik houd ook rekening met mogelijke scenario’s waarbij andere varianten van het vogelgriepvirus in Nederland zouden circuleren, onder vogels, onder zoogdieren of onder mensen. Voor nadere informatie over deze maatregelen verwijs ik u naar het genoemde Intensiveringsplan en de voortgangsrapportage daarover (Kamerstuk 28 807, nr. 296).
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep bij melkvee verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen?
Er zijn geen aanwijzingen dat het vogelgriepvirus bij melkkoeien in Nederland voorkomt. Zoals in de Kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300) aangegeven hebben we in Nederland een goed monitoringsysteem waarmee we signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig opsporen en opvolgen, de zogenaamde basismonitoring uitgevoerd door Royal GD (GD). Daarnaast worden bij iedere uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers aanwezig zijn, de herkauwers gescreend op vogelgriep. Ook is het verplicht om een positieve laboratoriumuitslag van HPAI bij zoogdieren, waaronder melkvee, te melden bij de NVWA en voert de GD in opdracht van LVVN een retrospectief bloedonderzoek uit bij runderen. Hiermee kunnen infecties van vogelgriep uit het verleden worden opgespoord. De resultaten verwacht ik kort na de zomer.
Een eventuele verspreiding via wilde vogels is niet te voorkomen. In Nederland hebben we een monitoring voor zowel dode als levende wilde vogels, waarin wordt bijgehouden of, en zo ja welk type HPAI er rondgaat onder wilde vogels. Momenteel worden er niet tot nauwelijks (wilde) vogels met vogelgriep gevonden in Nederland. Aanvullende maatregelen acht ik daarom op dit moment niet nodig. Als de situatie verandert en er maatregelen zijn waarmee melkveehouders hun dieren kunnen beschermen, dan volgt hier communicatie over. Wel wordt melkveehouders geadviseerd om contact op te nemen met hun dierenarts als hun koeien een combinatie van de volgende ziekteverschijnselen vertonen: plotselinge daling in de melkproductie, dikke verkleurde melk, koorts en verlies van eetlust.
Daarnaast wordt er gewerkt aan een draaiboek voor vogelgriep bij melkkoeien. Hierin worden maatregelen beschreven die kunnen worden toegepast, naast de maatregelen die staan beschreven in het algemeen beleidsdraaiboek bestrijdingsplichtige dierziekten2, op het moment dat er melkkoeien in Nederland worden gevonden met vogelgriep. Ik verwacht het draaiboek voor het eind 2024 af te ronden en op de website van de rijksoverheid te publiceren.
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep tussen kippen en watervogels in waterrijke gebieden verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen?
Om dit risico te verminderen zijn door mijn ambtsvoorganger in het Intensiveringsplan preventie vogelgriep zogeheten «structuurmaatregelen» voor de pluimveehouderij opgenomen. Daarin is het streven naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveebedrijven in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden opgenomen, en een verkenning naar een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden.
Dit zijn ingrijpende maatregelen, waarvoor nieuwe juridische bevoegdheden nodig zijn. Ook is een gedegen onderbouwing nodig waaruit blijkt dat deze maatregelen proportioneel, geschikt en noodzakelijk zijn. Hiertoe wordt momenteel een impactanalyse uitgevoerd, deze is door mijn ambtsvoorganger uitgezet. Experts van Wageningen Economic Research (WEcR) onderzoeken de financieel-economische impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Andere experts zullen een analyse uitvoeren naar de impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid. Ik hecht aan een zorgvuldige en gedegen impactanalyse. Ik verwacht de resultaten van deze analyses in het tweede kwartaal van 2025. Mede op basis van de uitkomsten van bovenstaande onderzoeken en de impact van de eerder geformuleerde maatregelen, zal ik mij beraden en besluiten over de eventuele invoering van deze maatregelen.
Daarnaast is in het Intensiveringsplan opgenomen dat ik het bioveiligheidsplan in regelgeving zal uitwerken en verplicht zal stellen voor alle commerciële pluimveebedrijven. Een goede bioveiligheid is van belang om zo veel mogelijk te voorkomen dat een bedrijf met vogelgriep besmet raakt. Het streven is dat de regeling in het najaar van 2024 wordt gepubliceerd, zodat deze 1 januari 2025 van kracht kan worden.
Welke aanvullende maatregelen, die het risico op mutatie en verspreiding van vogelgriep bij varkens verkleinen, kunt u nog nemen? Wanneer bent u bereid deze te nemen? Kunt u specifiek ingaan op de nabijheid van pluimveebedrijven als risicofactor?
Varkens staan in de wetenschappelijke literatuur bekend als een dier waar potentieel vermenging van influenzavirussen van verschillende diersoorten (waaronder de mens) kan plaatsvinden. In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep zijn daarom diverse maatregelen opgenomen die betrekking hebben op varkenshouderijen (Kamerstuk 28 807, nr. 291). In 2023 is een meldplicht voor HPAI bij zoogdieren ingevoerd. Daarnaast is HPAI bij varkens aangewezen als besmettelijke dierziekte, waardoor er een bestrijdingsbevoegdheid is gecreëerd, en de overheid bestrijdingsmaatregelen kan treffen in geval van een besmetting. Deze maatregelen zijn beschreven in het beleidsdraaiboek HPAI bij gehouden varkens (Kamerstuk 28 807, nr. 296).
Daarnaast is de Kamer eerder geïnformeerd over het versterken van de surveillance op influenzavirussen op varkensbedrijven. Het beleid aangaande vogelgriep bij varkens is gericht op die bedrijven, waar de kans op introductie van het vogelgriepvirus volgens deskundigen het grootst is: gemengde bedrijven (varkens en pluimvee), varkensbedrijven met buitenloop of varkensbedrijven in waterrijke gebieden. Voor nadere details over de verschillende surveillancewerkzaamheden verwijs ik u naar de Kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300). Het HPAI-virus is in Nederland nog geen enkele keer aangetoond bij gehouden varkens.
Kunt u vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht “Bollenteelt levert mooie plaatjes op, maar overheid komt met verbod: ‘Risico voor drinkwater’” |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de wens van de Provincie Gelderland om niet- biologische bollenteelt nabij waterwingebieden te verbieden?1
Ja.
Zijn er meer provincies, gemeenten of waterschappen die deze wens hebben? Bent u bereid het gesprek aan te gaan met regionale en lokale overheden om dit in kaart te brengen, indien u daar niet van op de hoogte bent?
De provincies zijn het bevoegde gezag voor de bescherming van grondwater en ik vind het belangrijk dat bevoegdheden worden gerespecteerd.
Ik ben niet op de hoogte van het feit of meer provincies de wens hebben om de bollenteelt met uitzondering van de biologische bollenteelt te verbieden. Ik zal het onderwerp in een bestuurlijk overleg ter sprake brengen.
Welke mogelijke barrières zijn er voor het instellen van zo’n verbod?
Provincies hebben vergaande bevoegdheden om grondwater te beschermen. Dit is vastgelegd in de Omgevingswet. Waar nodig werken Rijk, andere overheden en (sector)organisaties samen om de kwaliteit van grondwater te behouden en te beschermen. Beperkende maatregelen dienen uiteraard wel altijd goed en objectief onderbouwd te zijn.
Er loopt een onderzoek naar een mogelijk verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden naar aanleiding van een motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 587). Uw Kamer is door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd over het eerste deel van het onderzoek (een quickscan) en het starten van het tweede deel (Kamerstuk 27 858, nr. 653).
Welke mogelijkheden hebt u om medeoverheden te ondersteunen bij het instellen van beperkingen op activiteiten in waterwingebieden/grondwaterbeschermingsgebieden (GWB) die de kwaliteit van het grondwater aantasten, zoals de niet-biologische bollenteelt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een indicatie geven van de kosten van waterzuivering door de jaren heen in de afgelopen twintig jaar en kunt u daarbij aangeven waardoor deze toename in kosten volgens waterzuiveringsbedrijven zoal te wijten is?
Gedurende de afgelopen 20 jaar hebben de drinkwaterbedrijven, waterschappen, lozers van industrieel afvalwater en industriële drinkwaterontrekkers onder andere te maken gehad met een toename in benodigde capaciteit voor waterzuivering, een grote digitaliseringsslag, innovaties van zuiveringstechnieken en aangescherpte zuiveringseisen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt in het kader van de Bestuursovereenkomst Water om het waterbeheer doelmatiger te maken.
De rapportage «Monitor Lastenontwikkeling en Doelmatigheidswinst Bestuursakkoord Water over de periode 2010–2019» biedt inzicht in het totaal aan kosten voor waterbeheer vanuit de publieke partijen voor onder andere waterzuivering2. Deze kosten zijn echter niet opgesplitst op zodanig detailniveau dat het voor specifieke bronnen bekend is welke kosten gemaakt zijn voor zuivering. Er komen immers veel verschillende ongewenste stoffen voor in het watersysteem, die op een eigen wijze uit het water moeten worden gezuiverd.
Hoe groot is het aandeel «andere teelten» in GWB-gebieden in Gelderland waarbij dezelfde bestrijdingsmiddelen worden gebruikt als bij bollenteelt?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer geïnformeerd over de uitkomst van het rapport «Impactanalyse stoppen van gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden. Quickscan» van WUR. Dit rapport bevat informatie over het landgebruik in alle grondwaterbeschermingsgebieden in Nederland en is niet uitgesplitst per provincie (Kamerstuk 27 858, nr. 653 en blg-1142431).
Het areaal landbouwkundig gebruik in deze gebieden betreft 33.693 ha (dit is ongeveer 35% van het totale areaal) onderverdeeld in:
Er zijn in de teelt van bloembol- en bloemknolgewassen verschillende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten. Deze middelen kunnen volgens het wettelijk gebruiksvoorschrift vaak in meerdere gewassen worden gebruikt, waarbij de dosering en de frequentie kan verschillen per gewas.
Wat is het risico van het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen in GWB- en waterwingebieden? Welke kosten brengt het zuiveren van deze middelen met zich mee, mede in verhouding tot chemische middelen?
In de biologische landbouw mogen alleen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, die op de SKAL-inputlijst staan én een toelating hebben van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb). Dit betreft veelal middelen met een werkzame stof (chemisch of biologisch) van natuurlijke herkomst (bijvoorbeeld mineralen, micro-organismen, plantextracten). Deze middelen mogen overigens ook gebruikt worden in de gangbare landbouw, mits deze zijn toegelaten door het Ctgb.
Voor de drinkwaterbereiding is de primaire vraag of de werkzame stof en de metabolieten die in de bodem gevormd worden uit deze stof afbreken gedurende de bodempassage of het zuiveringsproces. Op het moment dat een stof niet (voldoende) afbreekt en door het drinkwaterbedrijf verwijderd moet worden, is het voor de benodigde zuiveringsinspanning niet relevant of het gewasbeschermingsmiddelen zijn die in de biologische landbouw of in de gangbare landbouw gebruikt worden. Het is voor de inspanningen en de kosten die nodig zijn om zo’n stof en/of de metabolieten te verwijderen niet relevant wat de bron van een stof is.
Daar waar het gewasbeschermingsmiddelen betreft met een werkzame stof van alleen biologische en niet-chemische herkomst (zoals micro-organismen) is het onwaarschijnlijk dat die micro-organismen het diepe grondwater bereiken (10 tot 30 meter diep). Eventuele aanwezige micro-organismen worden met standaard filters (UV filters/koolstoffilters) inactief gemaakt en/of verwijderd.
Het Ctgb neemt de afbreekbaarheid of persistentie van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen en hun metabolieten mee in de beoordeling van de blootstelling naar bodem en grondwater. Als deze beoordeling leidt tot onaanvaardbare effecten op mens, dier en milieu, dan wordt een (toepassing van een) middel niet toegelaten.
Wat is de stand van zaken omtrent het harmoniseren van de doelen in de Kaderrichtlijn Water met het toelatingsbeleid van het «College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden» (Ctgb)?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de uitkomst van de analyse die is uitgevoerd naar de mogelijkheden hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming kan worden gebracht met de normen van de KRW (Kamerstuk 27 858, nr. 671). Hoe ik de analyse verder wil gebruiken, zal ik uw Kamer in dit najaar laten weten.
Welke stappen zijn er door het Ctgb tot op heden gezet om hun toelatingsbeleid aan te scherpen, in navolging van het arrest van het Europese Hof van Justitie?2
Het Ctgb heeft recent een bericht op zijn website gezet, dat het zijn werkwijze op onderdelen aanpast naar aanleiding van de twee uitspraken van het Europese Hof van Justitie op 25 april jl.4 Deze nieuwe werkwijze richt zich op het gebruik van recente nieuwe betrouwbare wetenschappelijke en technische kennis is ontwikkeld over hormoonontregeling bij de mens en van nieuwe richtsnoeren en methodieken zodra deze worden gepubliceerd door EFSA of een vergelijkbare instantie, ook als ze nog niet definitief zijn vastgesteld en de bijbehorende data beschikbaar zijn.
Ziet het Ctgb, op basis van het arrest in vraag 9, reden om hun advies over gebruiksvoorschriften en milieubescherming in relatie tot GWB-gebieden aan te passen?
Vooralsnog leidt de aangepaste werkwijze niet tot een wijziging van de werkwijze die het Ctgb op dit moment hanteert voor grondwaterbeschermingsgebieden.
De huidige werkwijze staat in het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden en leidt tot het hanteren van een strengere norm in grondwaterbeschermingsgebieden voor het aspect uitspoeling naar het grondwater dan in andere gebieden in Nederland.
Ernstig dierenleed bij de training en inzet van politiehonden |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Agent schiet op politiehond tijdens arrestatie van verwarde man» en «Politiehond die zich tegen arrestatieteam in Dalfsen keerde overleden»?1 2
Ja.
Wat ging er door u heen toen u vernam dat een politiehond is overleden nadat die is neergeschoten door een politieagent?
Het is een tragisch incident en heel pijnlijk dat een politiehond bij een inzet om het leven komt.
Kunt u bevestigen dat met de nieuwe «Koers voor Politiehonden» juist werd ingezet op honden die minder snel bijten?
Ja.
Hoe verklaart u dan dat deze politiehond zelfs een van de eigen agenten heeft gebeten?
De politiehond heeft tijdens de inzet geen politiemedewerker gebeten.
Kunt u aangegeven of de hond is neergeschoten door de begeleider of door een andere agent?
De politiehond is door een andere agent neergeschoten en niet door de hondengeleider.
Kunt u aangeven welke stappen zijn ondernomen vlak nadat de hond werd neergeschoten?
Nadat de hondengeleider kennis kreeg van het feit dat zijn hond was neergeschoten, is de hond zo veel mogelijk medisch gestabiliseerd. Hierna is de hond direct met een dienstvoertuig overgebracht naar de dichtstbijzijnde dierenarts. In het veterinair hospitaal heeft verdere behandeling plaatsgevonden.
Is er een onderzoek ingesteld naar de inzet van de hond in deze casus, wat er mis is gegaan, waarom de hond zich «tegen de leden van het arrestatieteam keerde» en of de hond niet overhaast is neergeschoten? Zo ja, kunt u deze resultaten met de Kamer delen? Zo nee, bent u alsnog bereid om een dergelijk onderzoek te starten?
Conform het beleid is het gebruik van geweld en/of een geweldsmiddel door de politie bij deze inzet onderzocht en beoordeeld door de hulpofficier van justitie. Ook is de betreffende actie direct en uitgebreid geëvalueerd, zoals bij iedere inzet van de Dienst Speciale Interventies gebeurt. Op dit moment wordt nog onderzocht welke omstandigheden hebben geleid tot het neerschieten van de politiehond. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om uitlatingen te doen over individuele gevallen en evenmin over uiteindelijke resultaten van intern politieonderzoek naar een concreet incident.
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar politiehonden gewond zijn geraakt bij de inzet?
Hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar politiehonden gewond zijn geraakt bij de inzet wordt niet centraal geregistreerd. Van elke politiehond wordt in iedere politie-eenheid een apart medisch dossier bijgehouden. De politie kan hier derhalve geen betrouwbare gegevens over aanleveren.
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar agenten, arrestanten of omstanders gewond zijn geraakt door de inzet van politiehonden?
De politie registreert niet het aantal politiemedewerkers, arrestanten of omstanders dat gewond is geraakt door een inzet van politiehonden. Hierover kan de politie geen betrouwbare gegevens aanleveren.
Kunt u bevestigen dat er op 25 maart 2024 een hondentraining van GHSV Schiedam is stilgelegd door de politie na meldingen van dierenmishandeling en gebruik van illegale trainingsmiddelen?3
Het klopt dat de politie op die dag bij een hondenvereniging in Schiedam een training heeft stilgelegd. Dit was niet bij GHSV Schiedam, maar bij een andere hondenvereniging die gebruik maakte van het terrein van GHSV Schiedam. Er zijn voorwerpen inbeslaggenomen die nader worden onderzocht.
Deelt u de mening dat hondenscholen een voorbeeldfunctie hebben en dat het zeer ernstig is dat bij hondentrainingen dieren worden mishandeld?
Laat ik vooropstellen dat elke vorm van dierenmishandeling onaanvaardbaar is. Dierenmishandeling betreft dan ook een misdrijf waartegen door de overheid strafrechtelijk kan worden opgetreden (artikel 2.1 en artikel 8.11 van de Wet dieren). Op dit moment is er een opsporingsonderzoek gaande en er worden meerdere verdachten gehoord. Het is uiteindelijk aan een rechter om in een concreet geval te beoordelen of sprake is geweest van strafbare gedragingen en of daarop een sanctie moet volgen. Een eventuele beslissing tot het sluiten van een pand of lokaal komt toe aan de burgemeester.
Deelt u de mening dat een hondenschool waar ernstige dierenmishandeling heeft plaatsgevonden, vanwege deze voorbeeldfunctie, permanent moet worden gesloten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven welke stappen zijn ondernomen tegen deze betreffende hondenschool?
Zie antwoord vraag 11.
Is of was deze trainingsschool aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV)?
Het is mij niet bekend of de betreffende hondenvereniging op het terrein van GHSV Schiedam is aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV). Hierbij wil ik benadrukken dat de KNPV een zelfstandige, private vereniging is die niet gelieerd is aan de politie.
Kunt u uitsluiten dat er door de politie, douane, Dienst Justitiële Inrichtingen, Defensie of Koninklijke Marechaussee honden zijn aangekocht die zijn getraind bij deze trainingsschool? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor aangaf vond het incident weliswaar plaats op het terrein van GSHV Schiedam, maar deze hondenvereniging was niet betrokken bij het voorval. Uit het opsporingsonderzoek dat op dit moment loopt, zal moeten blijken of sprake is geweest van strafbare gedragingen en welke individuen en eventueel vereniging hierbij betrokken zijn geweest.
Voor de aankoop van honden doet de politie geen zaken met verenigingen, maar met particuliere verkopers. Bovendien stelt de politie daarbij als voorwaarde dat de aan te kopen politiehond niet getraind mag zijn met ongeoorloofde («aversieve») middelen.
Kunt u zich de aflevering van Rambam van 18 januari 2018 herinneren, waarin te zien was dat bij een tiental hondenscholen op grote schaal honden werden mishandeld, waar attributen als slipkettingen, prik- en stroombanden werden gebruikt, en waar honden werden geslagen met flessen die met grind waren gevuld?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er ruim zes jaar later nog steeds hondenscholen zijn waar honden ernstig worden mishandeld?
Iedere vorm van dierenmishandeling is er een te veel. Als er signalen zijn dat honden ernstig worden mishandeld op hondenscholen, zal dit uiteraard worden onderzocht. Indien daarvoor aanwijzingen zijn, kan dit leiden tot strafrechtelijk onderzoek en uiteindelijk sanctionering.
Bent u bereid het toezicht op en handhaving bij hondenscholen te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
De afweging aangaande nut en noodzaak voor het organiseren en al dan niet intensiveren van toezicht en handhaving vindt vooral lokaal plaats op basis van de signalen die de politie bereiken. Ik moedig iedereen die getuige is van dierenmishandeling aan dit te melden, ongeacht of dit hondentrainers, politiemensen of anderen zijn. Dit kan bij het meldpunt 144 voor dierenleed.
Bent u bereid hondentrainer (kynologisch instructeur) een erkend beroep te maken en regels op te stellen voor de wijze waarop honden getraind worden? Zo nee, waarom niet?
Het beroep van kynologisch instructeur is weliswaar geen erkend beroep, maar er is daarvoor wel een opleiding voorhanden. Daarnaast geldt dat ook voor het trainen van honden alleen die methoden toegepast mogen worden die voldoen aan artikel 2.1 van de Wet dieren en is een aantal handelingen expliciet opgenomen als verboden handeling in artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren. Op het moment dat er sprake lijkt te zijn van het uitvoeren van een verboden handeling, is er mogelijk sprake van dierenmishandeling en dus van een strafbaar feit. Bij een melding of aangifte van dierenmishandeling kan de politie een onderzoek starten.
Bent u bereid toe te werken naar een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden, zodat de honden niet meer hoeven te worden aangekocht bij particuliere trainingsscholen waar geen of weinig toezicht op is? Zo nee, waarom niet?
De politie en Defensie zijn actief bezig met dit onderwerp. Een samenwerking in de vorm van een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden is echter nog niet gerealiseerd. Wel hebben er gesprekken tussen Defensie, politie en Douane plaatsgevonden om tot andere vormen van samenwerking te komen, bijvoorbeeld over aanschaf en huisvesting van werkhonden4. De politie werkt bovendien aan landelijke uniformering van opleiding en training. Ook wordt gewerkt aan het herontwerpen van het leerlandschap, waarbij opleidingen worden vastgesteld voor hondengeleider, instructeur en leidinggevende.
Erkent u dat de inzet van politiehonden altijd gepaard zal blijven gaan met dierenleed of -mishandeling? Zo nee, op welke manier kunt u dit uitsluiten?
Aandacht voor dierenwelzijn is één van de drie pijlers van de Koers Politiehonden.
Dit thema komt integraal terug in de onderwerpen verwerving van honden,
selectie van geleiders en binnen het nieuwe leerlandschap voor hondengeleiders5.
Dierenwelzijn staat dan ook voorop tijdens de training en verzorging van politiehonden. Tijdens operationele inzetten wordt zo veilig mogelijk gewerkt. Indien inzet van de politiehond niet verantwoord is, worden andere tactische keuzes gemaakt. Tegelijkertijd kan dierenleed nooit volledig worden uitgesloten. Net als medewerkers van de politie lopen politiehonden en hun geleiders bij een inzet risico om blootgesteld te worden aan geweld.
Bent u bereid om vanwege dit leed met een plan te komen voor de afbouw en uitfasering van het gebruik van politiehonden? Zo nee, waarom niet?
Politiehonden leveren een onvervangbare bijdrage aan het politiewerk, zowel in de opsporing als in de handhaving van de openbare orde. Uitfasering van het gebruik van politiehonden is vooralsnog niet aan de orde. Vanuit de Koers Politiehonden wordt, samen met wetenschappelijke instituten als de Universiteit Utrecht en de Hogeschool Aeres, enerzijds gewerkt aan het optimaliseren van het dierenwelzijn en anderzijds aan het professionaliseren van de operationele inzetten middels landelijke standaarden. Dit alles met als doel om het gebruik van de politiehond toekomstbestendig te maken.
Het beschermen van dieren tegen hitte |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Bent u van mening dat het belangrijk is om dieren te beschermen tegen de hitte?
Ik vind het belangrijk om dieren te beschermen tegen negatieve welzijnseffecten die op kunnen treden ten gevolge van hitte.
Onderschrijft u de wetenschappelijke vaststelling van de European Food and Safety Authority (EFSA) dat bij vleesvarkens al bij 25 graden Celsius hittestress optreedt, met een versnelde hartslag, stijgende bloeddruk en versnelde oppervlakkige ademhaling als gevolg?1
EFSA beschrijft verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd naar het effect van warmte op dieren en noemt daarbij de Upper Criticial Temperature (UCT, de temperatuur waarboven het dier significant meer gebruik moet maken van fysiologische processen om te voorkomen dat de lichaamstemperatuur stijgt tot boven de normaalwaarde). Hierbij worden voor verschillende categorieën varkens (zeugen, vleesvarkens, beren, gelten) van verschillende gewichten verschillende UCT’s aangegeven. Die verschillen kunnen verklaard worden door verschillen tussen de onderzoeken (verschillende rassen, verschillen in huisvesting, verschillen in eten etc.). Aan de hand van de resultaten van deze onderzoeken, schat EFSA in dat de UCT voor vleesvarkens 25 graden Celsius is. Hiermee is niet gezegd dat vleesvarkens boven deze temperatuur ook daadwerkelijk hittestress ervaren, maar wel dat het risico op het ervaren van hittestress vanaf die temperatuur toeneemt. Daarbij zijn er ook andere factoren die dit risico beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld de luchtvochtigheid.
Onderschrijft u de wetenschappelijke vaststelling van de EFSA dat vleeskuikens door hun extreme gewicht, waarop ze zijn doorgefokt, hun warmte niet goed kwijt kunnen en door hun snelle stofwisseling zelf meer warmte produceren, waardoor ze al bij 25 graden last kunnen hebben van hittestress?2
Snelgroeiende vleeskuikens zijn sensitiever voor warme omgevingstemperaturen vanwege een hogere eigen warmteproductie. Voor pluimvee gebruikt EFSA een andere methode om de kritieke temperaturen voor transport te berekenen. EFSA geeft daarbij aan dat pluimvee – waaronder ook vleeskuikens – vanaf 22 graden Celsius risico lopen om hittestress te ervaren, sterk afhankelijk van de luchtvochtigheid. Net als bij het antwoord op vraag 2 gaat het hier dus om een risico. Het risico op het ervaren van hittestress neemt toe naarmate de temperatuur en/of de luchtvochtigheid toeneemt.
Onderschrijft u de wetenschappelijke vaststelling van de EFSA dat koeien al bij temperaturen boven de 25 graden niet op transport zouden moeten worden gezet, omdat dit hun welzijn ernstig aantast?3
Hier geldt hetzelfde als bij het antwoord op vraag 2. Op basis van beschikbare wetenschappelijke literatuur schat EFSA de UCT voor koeien in op 25 graden Celsius. Hiermee is niet gezegd dat koeien boven deze temperatuur ook daadwerkelijk hittestress ervaren, maar wel dat het risico op het ervaren van hittestress vanaf die temperatuur toeneemt. Daarbij zijn er ook andere factoren die dit risico beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld de luchtvochtigheid.
Kunt u bevestigen dat het nog steeds is toegestaan om dieren bij 35 graden op transport te zetten?
Op dit moment geldt de beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen. Met deze beleidsregel wordt voor de situatie van vervoer bij hoge temperaturen een invulling gegeven aan het begrip «vervoeren of laten vervoeren van dieren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent» uit artikel 3 van Europese Verordening (EG) 1/2005 (hierna: de Transportverordening). Vervoer van dieren onder warme weersomstandigheden kan leiden tot hittestress en lijden en daarmee tot overtreding van dit verbod. Deze beleidsregel legt vast dat dit bij een buitentemperatuur van 35 graden Celsius of meer altijd het geval is. Dit betekent dat het niet is toegestaan om dieren – die onder de reikwijdte van de Transportverordening vallen – bij temperaturen van 35 graden Celsius of meer te transporteren.
Kunt u bevestigen dat de Kamer wil dat de maximumtemperatuur voor diertransporten wordt verlaagd?4
Ja.
Kunt u bevestigen dat de beleidsregel, die uw voorganger heeft voorbereid om de maximumtemperatuur te verlagen naar 30 graden, zo goed als klaar is?
De beleidsregel waarmee de maximumtemperatuur voor diertransport verlaagd wordt, heeft inmiddels een groot gedeelte van het proces om vastgesteld te kunnen worden, doorlopen. De volgende processtap is notificatie bij de Europese Commissie. Deze stap neemt minimaal drie maanden in beslag.
Wanneer gaat u de aangekondigde beleidsregel notificeren bij de Europese Commissie?
Een Kamermeerderheid heeft mij gevraagd om deze beleidsregel te notificeren bij de Europese Commissie5. Zoals ik op 7 februari aan uw Kamer heb geschreven in de Verzamelbrief Dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1380), start ik het notificatieproces.
Kunt u bevestigen dat aan de hand van de EFSA-onderzoeken kan worden geconcludeerd dat veel dieren bij een temperatuur van 30 graden nog steeds hittestress zullen ervaren?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 gaat het hier om het risico op het ervaren van hittestress. Het is dus geen gegeven dat dieren boven 30 graden Celsius ook daadwerkelijk hittestress ervaren, maar wel dat het risico op het ervaren van hittestress toeneemt naarmate de temperatuur hoger wordt.
Heeft u gezien dat de Kamer heeft verzocht om de maximumtemperaturen in lijn te brengen met de EFSA-adviezen?5 6
Ik ben bekend met de moties die de Kamer heeft aangenomen op dit dossier.
Wat gaat u met dit verzoek van de Kamer doen?
Ik start het notificatieproces bij de Europese Commissie. In mijn brief van 7 februari (Kamerstuk 28 286, nr. 1380) heb ik geschetst hoe ik het verdere proces voor mij zie.
Heeft u gezien dat uw voorganger heeft bevestigd dat het nog steeds voorkomt dat dieren op hete dagen ellenlang in hete vrachtwagens voor de deur van slachthuizen moeten wachten, of rondjes moeten blijven rijden tot ze worden uitgeladen?7
Ik ben bekend met de brieven die mijn ambtsvoorganger over dit onderwerp heeft gestuurd.
Erkent u dat er ook een plan nodig is voor een lagere stalbezetting in warme maanden om te voorkomen dat dieren in snikhete stallen komen te zitten of in bloedhete vrachtwagens naar het slachthuis «moeten» worden afgevoerd omdat anders de stal te vol zou komen te zitten?
Een plan vanuit de overheid acht ik hier niet voor nodig, ik verwacht hierbij een zekere mate van flexibiliteit van de sector zelf. Niet alleen vanwege zaken die zich tot op zekere hoogte laten voorspellen zoals hitte, maar bijvoorbeeld ook voor onvoorspelbare scenario’s zoals bijvoorbeeld uitbraken van dierziekten. Het borgen van dierenwelzijn en diergezondheid is immers de verantwoordelijkheid van de dierhouder, ook in dergelijke situaties. Er zijn meerdere manieren om deze flexibiliteit en verantwoordelijkheid in te regelen, waar een lagere stalbezetting er één van is. Ik vertrouw daarbij op de kennis en ervaring binnen de Nederlandse sector om daar plannen voor te maken en dit goed in te regelen.
Kunt u bevestigen dat het voor houders van dieren wettelijk verplicht is om dieren in weilanden te beschermen tegen slechte weersomstandigheden, waaronder hitte?
In het Besluit houders van dieren (BhvD) is vastgelegd dat een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming moet worden geboden tegen slechte weersomstandigheden (artikel 1.6, derde lid, BhvD).
Kunt u bevestigen dat de Kamer in 2023 heeft verzocht om beschuttingsmogelijkheden voor weidedieren landelijk te verplichten?8
Ja, dit kan ik bevestigen.
Wat is uw boodschap aan veehouders die ondanks deze wettelijke verplichting hun dieren nog steeds geen beschermingsmogelijkheden bieden tegen extreme temperaturen?
Het is de verantwoordelijkheid van de houders om hun dieren te voorzien van de benodigde beschutting tijdens warme dagen. Een deel van de houders loopt echter tegen een aantal uitdagingen aan in het kader van vergunningverlening voor het plaatsen van beschutting in weilanden. In dit kader is het project «Beschutting voor dieren in de weide» binnen het programma Kennis op Maat goedgekeurd. Het doel van dit project is praktische en juridische kennis over beschutting te verspreiden onder dierhouders, gemeentes en andere stakeholders. Dit project loopt nu. Ik zal u via het plan van aanpak hittestress informeren over de voortgang.
De NVWA voert in warme periodes controles uit bij veehouderijen en andere bedrijven waarbij er extra aandacht is voor de bescherming van de dieren tegen de hitte. De NVWA controleert of dieren in de wei voldoende beschermd worden tegen hitte en of er voldoende aandacht is voor goede klimaatbeheersing in stallen. Daarnaast zijn er extra controles op veetransporten bij (zeer) warme dagen. De NVWA controleert dan extra op mogelijke symptomen van hittestress bij de dieren. De transporten worden voornamelijk gecontroleerd op de plaats van bestemming, zodat de vervoermiddelen met dieren niet nog een keer extra stil moeten staan tijdens de hitte.
Wat gaat u doen om dieren deze zomer te beschermen op hete dagen, zowel in de stallen, als op transport en in de weide?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid om een hitteplan te ontwikkelen om te voorkomen dat dieren onnodig lijden in warme periodes? Zo nee, waarom niet?
Via het plan van aanpak voor hittestress bij landbouwhuisdieren werk ik al samen met de NVWA en de sector aan het voorkomen van hittestress bij landbouwhuisdieren in de wei, in de stal, tijdens transport en in slachterijen. In dit plan van aanpak is ook het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen opgenomen. In dit plan – bestaande uit onder andere NVWA werkvoorschriften en sectorprotocollen – staat aangegeven bij welke temperaturen welke maatregelen worden genomen bij diertransport en welke verantwoordelijkheden de verschillende organisaties hebben.
Kunt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het is vanwege de voor de beantwoording benodigde afstemming helaas niet gelukt om de vragen binnen de daarvoor gestelde termijn te beantwoorden.
Provincies die vragen om een generaal pardon voor PAS-melders |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ook Drenthe vraagt Den Haag om generaal pardon voor PAS-melders»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het legaliseren van de Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders de hoogste prioriteit heeft en dat de aan hen gedane beloftes zo snel mogelijk waar moeten worden gemaakt?
Ja, ik deel die mening. Het kabinet wil zo snel als mogelijk een houdbare oplossing voor de PAS-melders.
Welke stappen zet u om op zo kort mogelijke termijn alle PAS-melders te legaliseren?
Het kabinet wil zo snel als mogelijk een houdbare oplossing voor de PAS-melders en zet daarom gelijktijdig in op meerdere sporen om sneller tot die oplossingen te komen.
Allereerst hoop ik te komen tot een rekenkundige ondergrens die juridisch houdbaar is. Het TNO onderzoeksrapport in opdracht van het IPO heb ik met u gedeeld2. Ik zie aanknopingspunten voor vervolgonderzoek en zal dit op korte termijn in opdracht geven.
Om de kansen voor het legaliseren van de bestaande situatie te vergroten, heeft het kabinet aangegeven de effecten van de aanpak piekbelasting met voorrang in te zetten voor PAS-meldingen (Kamerstuk 30 252, nr. 35). De Lbv-plus staat nog tot en met 20 december 2024 open. Pas daarna is het mogelijk om goed in beeld te brengen in hoeverre de opbrengst daadwerkelijk benut kan worden voor het legaliseren van PAS-meldingen. Als daar meer duidelijkheid over is, zal ik daarover uw Kamer informeren.
Verder wordt er samen met de provincies gewerkt aan de verbreding van de aanpak voor PAS-melders naar aanleiding van de motie-Nijhof.3 Ik ben met de provincies in overleg hoe we deze verbrede maatwerkaanpak snel kunnen gaan uitvoeren. Hierbij staat de PAS-melder centraal
Tot slot onderzoeken het Rijk en de provincies momenteel gezamenlijk hoe persoonlijke begeleiding voor PAS-melders (nader) kan worden vormgegeven en op welke wijze zij goed kunnen worden begeleid bij het maken van keuzes.
Wat is in dat kader uw reactie op de oproep vanuit de provincies Zeeland, Friesland en Drenthe voor een generaal pardon voor PAS-melders?
Ik deel de ambitie om de PAS-melders zo snel als mogelijk een oplossing te bieden en heb begrip voor deze wens. Tegelijkertijd is het juist voor de PAS-melders van belang dat de oplossing die zij krijgen ook juridisch houdbaar is, zodat zij de zekerheid krijgen waar ze al zo lang op wachten.
In het kader van het concept-landbouwakkoord is de Landsadvocaat in juni 2023 gevraagd naar de mogelijkheden voor een generaal pardon voor PAS-melders.4 Uit het advies blijkt dat een generaal pardon alleen kan als significante gevolgen van de emissies van de gemelde activiteiten voor elk Natura 2000-gebied en elke locatie van beschermde habitats daarbinnen kunnen worden uitgesloten. Dat kan op voorhand op basis van objectieve gegevens of op basis van een uitgevoerde passende beoordeling die zekerheid geeft dat aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten. Bij een passende beoordeling kunnen de positieve effecten van mitigerende maatregelen worden betrokken, als deze additioneel zijn ten opzichte van de maatregelen die nodig zijn om verslechtering van de kwaliteit van het Natura 2000-gebied te voorkomen en perspectief te houden op eventueel noodzakelijk herstel. Voor de meeste Natura 2000-gebieden vereist dit dat eerst de kwaliteit en condities verder op orde moeten komen. Daarvoor zal eerst de benodigde emissie- en depositiedaling moeten worden behaald. Pas daarna wordt het mogelijk dit juridisch houdbaar in te voeren, volgens het advies van de Landsadvocaat.
Ik besef dat veel PAS-melders daarop niet kunnen wachten en daarom zoek ik ook andere manieren en bied ik, in de verbrede aanpak, ook andere mogelijkheden om tot een oplossing te komen.
Welke mogelijkheden ziet u om daadwerkelijk tot een generaal pardon voor PAS-melders te kunnen komen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe schat u de juridische haalbaarheid van een generaal pardon in? Verwacht u dat een generaal pardon stand zal kunnen houden bij de rechter?
Zie antwoord vraag 4.
Onder welke voorwaarden zou een generaal pardon mogelijk zijn? Wat is daarvoor nodig?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn zou het kunnen, indien het mogelijk zou zijn om tot een generaal pardon te komen?
Dat kan ik op dit moment niet met zekerheid zeggen. De verwachting is helaas dat een generaal pardon vanuit juridisch oogpunt op korte termijn niet mogelijk zal zijn.
Zie ook het antwoord op de vorige vragen.
Is de oproep vanuit de drie hierboven genoemde provincies voor u reden om de mogelijkheden voor een generaal pardon voor PAS-melders verder te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn verwacht u de resultaten van een dergelijk onderzoek?
Het vinden van een oplossing voor PAS-melders blijft zoals u weet een van mijn grootste prioriteiten. Naast de hierboven genoemde inzet blijf ik dan ook open staan en actief zoeken naar andere mogelijkheden. Een generaal pardon, of een vergelijkbaar alternatief, sluit ik daarom dan ook nog steeds niet uit.
Het ernstig lijden van dieren bij de slacht |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in Nederland elk jaar meer dan 500 miljoen dieren, veelal na een kort en ellendig leven, worden geslacht?
Ik kan bevestigen dat er ieder jaar meer dan 500 miljoen dieren1, 2 in Nederland worden geslacht.
Erkent u dat er niet zoiets bestaat als «diervriendelijke slacht»?
Ik erken dat er verschillende meningen bestaan over of slacht diervriendelijk kan. Ik vind dat het slachten van dieren op een diervriendelijke wijze gedaan moet worden, en ik zet mij in om de slacht in Nederland met oog voor dierenwelzijn te laten verlopen.
Erkent u dat de wetgever desondanks al meer dan honderd jaar de morele plicht heeft om het lijden van dieren bij de slacht zoveel mogelijk te beperken?1
Ja, dit volgt ook uit Europese en Nederlandse wetgeving. Ik erken dat er een morele plicht is om het lijden van dieren tijdens de slacht zoveel mogelijk te beperken.
Kunt u bevestigen er in grote slachthuizen tot wel 675 varkens, 130 runderen, 240 kalfjes en zelfs 13.500 kippen per uur worden geslacht?
Gangbare slachtsnelheden in grote slachthuizen zijn 300–675 vleesvarkens, 25–130 runderen, 40–245 kalveren en 6.000–13.5000 vleeskuikens per uur. De maximale snelheden zijn sinds 2021 niet veranderd.
Kunt u bevestigen dat er met deze hoge slachttempo's niet kan worden voorkomen dat er regelmatig iets misgaat, waardoor er ernstig dierenleed ontstaat (zoals dieren die bij vol bewustzijn in kokendhete broeibakken terechtkomen of bij vol bewustzijn worden geslacht)?
Ik kan bevestigen dat wanneer een slachthuis haar procedures niet goed borgt, het dierenwelzijn kan worden geschaad. Dit volgt ook uit het literatuuronderzoek en de praktijkonderzoek dat mijn ministerie in 2021 en 2022 heeft laten uitvoeren door onder andere Wageningen University & Research (WUR)4. Over het algemeen borgen slachthuizen hun procedures echter goed en vinden slachtprocessen daarmee plaats volgens vastgestelde wet- en regelgeving.
Onderschrijft u de conclusie van het onderzoek van Wageningen University & Research (WUR) dat risico’s voor dierenwelzijn en voedselveiligheid groter worden bij een hogere slachtsnelheid?2
Ik onderschrijf de conclusie dat risico’s voor dierenwelzijn en voedselveiligheid groter kunnen worden bij een hogere slachtsnelheid, en dat deze ondervangen kunnen worden middels verschillende specifieke maatregelen. Deze maatregelen staan ook in het onderzoek en de praktijktoets beschreven.
Onderschrijft u de vaststelling van voormalig landbouwminister Schouten dat de druk op het slachtproces vanwege de economische belangen te groot is geworden om de belangen van dierenwelzijn en voedselveiligheid te kunnen borgen?3
Dit onderschrijf ik niet. Volgens de conclusies uit de eerder genoemde onderzoeken kunnen dierenwelzijn en voedselveiligheid, mits specifieke maatregelen (passend voor het slachthuis) worden toegepast, geborgd blijven bij een hogere slachtsnelheid.
Heeft u er kennis van genomen dat de Kamer verschillende keren heeft verzocht om de slachtsnelheid te verlagen?4 5
Ja.
Gaat u de slachtsnelheid in slachthuizen verlagen?
Nee.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment nog altijd slacht- en bedwelmingsmethoden zijn toegestaan die strijdig zijn met het doel om het lijden van dieren bij de slacht tot een minimum te beperken? Kunt u uiteenzetten welke slacht- en bedwelmingsmethoden dat volgens u zijn?
Voor elke slacht- en bedwelmingsmethoden zijn er voordelen en nadelen ten aanzien van dierenwelzijn te beschrijven. Deze voor- en nadelen zijn zorgvuldig door de EFSA beschreven in de afgelopen tientallen jaren. Het is aan het slachthuis om een afweging hierin te maken en het slachtproces dusdanig in te richten dat het dierenwelzijn geborgd wordt.
Kunt u bevestigen dat de European Food and Safety Autority (EFSA) in 2004 al adviseerde om de waterbadbedwelming uit te faseren?
Ik kan bevestigen dat EFSA in 2004 uiteengezet heeft elke bedwelmingsmethodes voor verschillende diersoorten bestaan en wat onder andere de dierenwelzijnsrisico’s zijn voor elke methode. Ook adviseren zij dat er meer onderzoek gedaan moet worden naar de effectiviteit van bepaalde slacht- en bedwelmingsmethodes.
Kunt u bevestigen dat voormalig landbouwminister Verburg in april 2009 aankondigde dat het waterbad zou worden uitgefaseerd, omdat het zeer aannemelijk is dat een aanzienlijk deel van de dieren niet voldoende wordt bedwelmd?6
Ik kan bevestigen dat voormalig Landbouwminister Verburg ernaar streefde dat de sector gebruik ging maken van alternatieve bedwelmingsmethoden, waardoor de waterbadmethode uitgefaseerd zou kunnen worden.
Heeft u gezien dat de Kamer al in 2014 een verbod wilde op het levend, op de kop, aanhangen van kippen, eenden en kalkoenen aan de slachtlijn (voorafgaand aan waterbadbedwelming)?7
Ja, dit heb ik gezien.
Kunt u bevestigen dat er desondanks nog steeds jaarlijks meer dan vijf miljoen kippen worden geslacht bij slachthuizen die permanent gebruik maken van een elektrisch waterbad als bedwelmingsmethode? Kunt u tevens bevestigen dat alle eenden in de vee-industrie via deze methode worden geslacht? Wat vindt u hiervan?
In 2023 zijn 62,3 miljoen vleeskuikens, 5,4 miljoen leghennen en 5,8 miljoen eenden geslacht bij de slachthuizen die permanent gebruik maken van een elektrisch waterbad als bedwelmingsmethode. Eenden worden inderdaad standaard bedwelmd met gebruik van het elektrisch waterbad als bedwelmingsmethode11. De waterbadbedwelming is een toegestane methode uit de Europese Verordening ter bescherming van dieren bij het doden, die niet eenzijdig door een lidstaat verboden kan worden. Ik vind dat bedrijven zich moeten houden aan de voorschriften van de EU-Verordening, en de bedwelmingsmethoden mogen hanteren die daarin worden beschreven.
Heeft u gezien dat de Kamer al in 2015 een einde wilde aan het bedwelmen van varkens met CO2, omdat deze methode zeer pijnlijk is voor varkens en gepaard gaat met ernstig dierenleed?8
Ja, dit heb ik gezien. Mijn voorganger heeft op 22 juni 2022 het belang onderschreven van de zoektocht naar alternatieven. CO2-bedwelming is een toegestane methode uit de Europese Verordening ter bescherming van dieren bij het doden, die niet eenzijdig door een lidstaat verboden kan worden. Bedrijven hebben zich te houden aan de voorschriften van de EU-Verordening en mogen de bedwelmingsmethoden hanteren die daarin worden beschreven.
Kunt u bevestigen dat er desondanks, negen jaar later, nog steeds bij vijf slachthuizen op grote schaal varkens worden bedwelmd met deze methode? Wat vindt u hiervan?
In 2023 werd bij vijf slachterijen CO2-bedwelming gebruikt bij varkens. Hierover heeft mijn voorganger vragen beantwoord op 11 juni jl.4 Zie verder mijn antwoord op vraag 15, CO2-bedwelming is een in Europa toegestane methode.
Bent u bekend met de wettelijke bepaling dat dieren buiten bewustzijn moeten zijn gebracht voordat ze worden geslacht, om zo vermijdbaar pijn, stress en lijden te voorkomen?
De EU-verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden13 bepaalt in artikel 4, lid 1 dat dieren uitsluitend worden gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage I van deze verordening. In lid 4 van ditzelfde artikel is opgenomen dat, indien dieren worden geslacht volgens speciale methoden die vereist zijn voor religieuze riten, de voorgeschreven bedwelming niet van toepassing is mits het slachten plaatsvindt in een slachthuis.
Kunt u bevestigen dat op de regel dat dieren voorafgaand aan de slacht buiten bewustzijn moeten worden gebracht, een uitzondering is gemaakt voor de slacht voor de Iraëlitische en Islamitische riten?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 17.
Erkent u dat het onverdoofd slachten van runderen leidt tot onnodige pijn en lijden, vanwege de fixatie-methode, de halssnede waarbij zenuwweefsel wordt doorgesneden, de mogelijkheid tot het inademen van bloed en de pensinhoud, de ademnood en de plotselinge bloeddrukdaling die voortduurt tot bewusteloosheid intreedt? 9 10
Er is nog geen wetenschappelijke consensus over de perceptie van pijn tijdens het onbedwelmd aansnijden van de nek16. Sommige wetenschappers stellen dat wanneer de neksnede wordt uitgevoerd met een lang, recht, vlijmscherp mes, dit niet pijnlijk lijkt. Andere wetenschappers stellen dat de snee in de nek een schadelijke stimulus is en dat er sterke aanwijzingen zijn dat deze snee als pijnlijk wordt ervaren. De algemene mening is dat het aansnijden van dieren bij bewustzijn pijn en spanning veroorzaakt en dat wanneer het dier bij bewustzijn is wanneer het bloedt, dit het dier angstig kan maken.
Erkent u dat schapen en geiten bij de onverdoofde slacht op de rug liggend worden gefixeerd, wat leidt tot extra stress bij al angstige dieren, en tevens de kans op fouten – zoals dat een dier meerdere keren moet worden gesneden voordat het overlijdt – groter maakt?11
Het fixeren op de rug om het dier vervolgens aan te snijden is inderdaad gebruikelijk en de gevolgen voor het dierenwelzijn zijn, met name voor runderen, uitgebreid beschreven18, 19. Vanaf 1 januari 2018 houdt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) permanent toezicht op de onbedwelmde rituele slacht en ziet ook toe dat de welzijnseisen uit het besluit houders van dieren worden opgevolgd door het slachthuis. In dit besluit is in artikel 5.9, lid 4, opgenomen dat de halssnede met een ononderbroken, vloeiende beweging wordt uitgevoerd, met als doel het dier zo snel mogelijk te verbloeden. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit in de praktijk niet goed verloopt en dat dieren die op de rug liggend worden gefixeerd, meerdere keren moeten worden aangesneden.
Erkent u dat met name bij schapen er een groot risico is dat er meer dan één halssnede moet worden uitgevoerd, wat leidt tot extra veel pijn?12
Ik ben bekend met het rapport uit 2010 waar u naar verwijst. Zoals ik in mijn vorige antwoord aangaf, is het meerdere keren aansnijden van een dier in Nederland sinds 2018 verboden, omdat dit als een welzijnsaantasting wordt gezien. Door het permanente toezicht kunnen overtredingen op dit vlak geconstateerd worden. De NVWA handhaaft hierop volgens haar interventiebeleid.
Erkent u dat dierenartsen en wetenschappers stellen dat ook met de beperking van de duur van het lijden tot 40 seconden, waarna een dier alsnog moet worden bedwelmd (convenant onverdoofd slachten), het welzijn van dieren tijdens het onverdoofd slachten nog altijd onaanvaardbaar wordt aangetast?13
Ik ben bekend met deze standpunten.
Kunt u bevestigen dat als de wetgever het lijden van dieren bij de slacht zoveel mogelijk wil voorkomen het onlogisch is om een uitzondering te hebben op de wettelijke bepaling dat dieren moeten zijn bedwelmd voordat ze worden geslacht?
De mogelijkheid tot het onbedwelmd slachten volgens religieuze riten wordt in Nederland gezien als een uiting van het geloof en raakt daarmee aan de vrijheid van godsdienst zoals neergelegd in artikel 6 van de Grondwet. In principe is het mogelijk om een grondrecht te beperken, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. Tijdens de plenaire behandeling in de Eerste Kamer op 13 december 2011 over het initiatiefwetsvoorstel van voormalig lid Thieme om een verplichte voorafgaande bedwelming bij ritueel slachten in te voeren is aan de toenmalige Staatssecretaris gevraagd of er minder vergaande alternatieven ten opzichte van dat wetsvoorstel te bedenken waren waarmee evenzo een verbetering in dierenwelzijn kon worden bereikt. De toenmalige Staatssecretaris heeft tijdens dat debat aangegeven deze mogelijkheden te zien en heeft daarbij de mogelijkheid tot het sluiten van een convenant met betrokken convenantspartijen naar voren gebracht. In juni 2012 is het Convenant «onbedwelmd slachten volgens religieuze riten» getekend en van kracht geworden en in juli 2017 aangevuld met aanvullende afspraken in het Addendum bij het Convenant. De normen op het gebied van de rituele onbedwelmde slacht uit het Convenant zijn op 1 januari 2018 verankerd in het Besluit houders van dieren, zodat ze algemeen gelden en er op gehandhaafd kan worden. Deloitte Consulting B.V. evalueerde in 2021 de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Convenant, waarbij een belangrijk vraag was of de normen ter verbetering van het dierenwelzijn in de praktijk daadwerkelijk tot een verbetering van het dierenwelzijn leiden ten opzichte van de nulmeting in 2014. De belangrijkste conclusie van Deloitte was, dat het Convenant doelmatig en doeltreffend is en goed functioneert in de praktijk. Dat leidde tot de aanbeveling om het Convenant in stand te houden22. Dit is op dit moment staand beleid.
Vindt u het rechtvaardig om dit vermijdbare dierenleed te laten voortbestaan via de huidige uitzondering op het verbod op onverdoofd slachten?
Ik ben me ervan bewust dat de meningen over onbedwelmd ritueel slachten sterk verdeeld zijn in Nederland. En dat mág ook zo zijn. Tegelijkertijd vind ik het een goede zaak dat met de uitvoering van de evaluatie en het onderzoek naar de behoeftebepaling in 2021 meer inzicht is ontstaan in de wijze waarop rituele onbedwelmde slacht in Nederland plaatsvindt en dat geconstateerd werd dat de invoering van het Convenant ten opzichte van de nulmeting in 201421 heeft geleid tot een verbetering van het dierenwelzijn tijdens het doden.
Wat gaat u doen om het vermijdbare lijden van alle dieren bij de slacht te beëindigen?
Dierenleed dient te allen tijde te worden voorkomen. Een slachthuis is verplicht het slachtproces zo in te richten en te beheersen, en te borgen dat er geen vermijdbaar lijden plaatsvindt.
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De bescherming van dieren tegen stalbranden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «500 varkens omgekomen bij uitslaande brand in varkensstal»?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Staat u achter het doel van het vorige kabinet om het aantal dodelijke stalbranden en dodelijke aantal dierlijke slachtoffers te halveren in 2026?
Een stalbrand is een verschrikkelijke gebeurtenis voor de dieren, de veehouder en andere betrokkenen. Ik vind het daarom belangrijk dat de brandveiligheid op veehouderijen verbeterd wordt.
Kunt u bevestigen dat er sinds 2020 meer dan 280.000 dieren bij stalbranden zijn omgekomen?
Ja, dat kan ik bevestigen.
Erkent u dat het verschrikkelijk is voor dieren als de stal, waarin ze zijn opgesloten, vlamvat?
Ja, dat erken ik.
Kunt u bevestigen dat dieren bij stalbranden levend verbranden, stikken door de rook of ernstig gewond raken?2
In het geval dat een brand helaas niet tijdig bestreden kan worden kan een brand dit inderdaad veroorzaken.
Kunt u bevestigen dat er in de meeste stallen in de gangbare veehouderij geen vluchtroutes zijn voor de dieren en de dieren dus geen kant op kunnen als een brand uitbreekt?
Ja, dat kan ik bevestigen. Daarbij is relevant dat dieren, met name in de intensieve veehouderij, in tegenstelling tot de meeste mensen niet zelfredzaam zijn en in veel gevallen slecht of niet evacueerbaar zijn. Voor dieren die niet gewend zijn om te worden verplaatst en die geen ervaring hebben met het verlaten van de stal (met name pluimvee en varkens) is evacuatie bij brand nagenoeg onmogelijk, ongeacht de aanwezigheid van een vluchtroute. Volgens WUR moeten maatregelen daarom zoveel mogelijk gericht zijn op het voorkomen van brand. Denk hierbij bijvoorbeeld aan preventieve keuringen. Momenteel laat 85 à 90 procent van de veehouderijen al regelmatig een elektrakeuring uitvoeren, voornamelijk in verband met een verzekering.
Bent u bekend met het vernietigende rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) uit 2021, waarin werd geconcludeerd dat er vanuit de overheid tot nu toe altijd te weinig aandacht is geweest voor de brandveiligheid van dieren in de steeds groter wordende stallen?3
Ik ben bekend met dit rapport.
Heeft u gezien dat de OvV ook concludeerde dat de aanpak van stalbranden altijd is gedomineerd door bedrijfseconomische afwegingen en dat de intrinsieke waarde van dieren geen volwaardige rol heeft in de afwegingen rond brandveiligheidseisen van veestallen? Onderschrijft u deze conclusie?
Ja dat heb ik gezien. Ik zie hierin echter geen tegenstelling. Ik vind het van belang dat veehouderijbedrijven bedrijfseconomisch goed kunnen functioneren én dat dieren goed beschermd worden tegen stalbranden.
Deelt u de mening dat het beschermen van dieren tegen stalbranden zwaarder moet wegen dan het beschermen van bedrijfseconomische belangen?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de OvV uit 2023, waarin wordt gesteld dat de aanpak van stalbranden is gestagneerd en de aanbevelingen grotendeels niet zijn opgevolgd? Wat vindt u hiervan?4
Ik heb kennisgenomen van deze reactie. Ten aanzien van de stelling van de OvV dat de aanbevelingen grotendeels niet zijn opgevolgd sluit ik mij aan bij de reactie die mijn voorganger hierop heeft gegeven in de antwoorden op vragen van lid Akerboom van 18 oktober 2023 over dit onderwerp (Kamerstuk 2023Z17700). De stelling van de OvV klopt in zoverre dat alle aanbevelingen op dit moment niet volledig uitgevoerd zijn en niet alle door hen geadviseerde regelgeving van kracht is. De aanbevelingen zijn echter, afhankelijk van de aanbeveling, wel in verschillende stadia van uitvoering. In die zin onderschrijf ik deze stelling van de OvV niet. Alle aanbevelingen zijn namelijk opgepakt, waarbij elke aanbeveling een eigen aanpak kent.
Een stalbrand is een verschrikkelijke gebeurtenis voor de dieren, de veehouder en andere betrokkenen. Ik vind het daarom belangrijk dat de brandveiligheid op veehouderijen verbeterd wordt. Mijn voorganger heeft een aanpak van stalbranden5 aangekondigd. De overheid kan echter op verschillende manieren inzetten op het verbeteren van brandveiligheid. Waarbij het van belang is om in samenspraak met de sector en deskundigen tot effectieve en proportionele maatregelen te komen. Op dit moment beraad ik mij op de verdere invulling van een aanpak om de brandveiligheid op veehouderijen te verbeteren.
Hoe vindt u zelf dat de aanpak van stalbranden vordert?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Heeft u gezien dat de Kamer in 2021 een amendement op de Wet dieren heeft aangenomen waarmee er een wettelijke basis is gecreëerd voor het stellen van regels voor de bescherming van dieren tegen de gevaren van stalbranden?5
Ja.
Bent u van plan dieren beter te beschermen tegen stalbranden, zoals de OvV heeft aanbevolen en de Kamer heeft gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 zijn de verschillende aanbevelingen van de OvV in verschillende stadia van uitvoering. In dat kader heeft mijn voorganger het Ontwerpbesluit tot wijziging van de AMvB Houders van dieren, waarin een elektrakeuring en brandveiligheidskeuring opgenomen zijn, op 10 januari jl. ter voorhang aangeboden aan beide Kamers. De Kamer heeft tijdens het daaropvolgende schriftelijk overleg vragen gesteld, welke door mijn voorganger zijn beantwoord. De Kamer heeft tevens verzocht om geen onomkeerbare stappen te nemen ten aanzien van het ontwerpbesluit, totdat besloten is over de afhandeling van deze antwoorden. Deze antwoorden zijn geagendeerd voor het commissiedebat dieren in de veehouderij op 25 september aanstaande. Ik bestudeer momenteel het ontwerpbesluit en de vragen die de Kamer hierover gesteld heeft. Mogelijk wil ik naar aanleiding hier van en mede in relatie tot het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma, aanpassingen doen in het ontwerpbesluit. Indien ik besluit zaken aan te passen zal ik de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren en het aangepaste Ontwerpbesluit opnieuw aan de Kamers voorhangen, zodat de Kamer zich uit kan spreken over de eventuele wijzigingen. Tot die tijd zal ik het verzoek van de Kamer om geen onomkeerbare stappen te zetten respecteren.
Bent u van plan om gebruik te maken van de wettelijke basis in de Wet dieren en maatregelen te treffen om dieren te beschermen tegen stalbranden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en op welke termijn kan de Kamer deze tegemoetzien?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De politieke beloften die al decennia aan dieren worden gedaan, maar nooit zijn nagekomen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat al in 2001, door het kabinet Kok II, advies werd gevraagd over de manier waarop we onze veehouderij hebben ingericht, wat vervolgens is uitgebracht door de commissie-Wijffels?1
Ja, dat kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat de commissievoorzitter concludeerde dat de veehouderij terug moet naar de tekentafel om met behulp van een nieuw ontwerp grondig te worden herzien?2
De commissie kwam met aanbevelingen voor de toekomst van de veehouderij, met op het gebied van dierenwelzijn als uitgangspunt de vijf vrijheden van Brambell3. Een van de uitgangspunten was dat het dieren niet onmogelijk wordt gemaakt om natuurlijk gedrag te vertonen.
Kunt u bevestigen dat de commissievoorzitter concludeerde dat economisering en schaalvergroting in de veehouderij zelfs tot amorele verschijnselen hebben geleid?
Zoals bij uw Kamer bekend is kwam de commissie met verschillende aanbevelingen. Veel van de aanbevelingen van dit rapport zijn in de praktijk opgepakt en hebben er toe geleid dat de staande praktijk van vandaag niet meer te vergelijken is met de situatie van toen.
Kunt u bevestigen dat oud-landbouwminister Brinkhorst vervolgens beloofde dat dieren in 2012, maar uiterlijk in 2022, hun soorteigen gedrag mogen vertonen en geen ingrepen meer mogen ondergaan vanwege het houderijsysteem?
In de beleidsnota dierenwelzijn van maart 2002 werd een richtinggevend perspectief voor gehouden dieren geschetst op basis van de toenmalige omstandigheden in de veehouderij. Sinds die tijd zijn veel stappen gezet waardoor er nu sprake is van een flink gewijzigde situatie in de veehouderij.
Kunt u bevestigen dat oud-landbouwminister Verburg deze belofte in 2007 herhaalde en stelde dat vijftien jaar later, dus uiterlijk in 2022, het perspectief van het dier leidend zou zijn bij de inrichting van stallen en bij de bedrijfsvoering?
In de nota dierenwelzijn van Minister Verburg staan meerdere langetermijndoelstellingen genoemd ten opzichte van de toenmalige omstandigheden in de veehouderij. Met het oog op de discussie van destijds zijn sindsdien grote stappen gezet.
Bent u bekend met de evaluatie van de Wet dieren uit 2020?3
Ja.
Onderschrijft u de conclusie uit deze evaluatie dat de Wet dieren niet zorgt voor «zoveel mogelijk bescherming van het dier tegen menselijke handelingen die zijn fysieke en ethologische welzijn aantasten»?
Berenschot constateert in deze evaluatie dat de introductie van de Wet dieren en de onderliggende regelgeving er niet op was gericht om het beschermingsniveau van dieren te verhogen ten opzichte van de situatie van vóór de wet. Het doel van de wet op dit punt is beleidsneutraal.
Erkent u de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) als een belangrijk adviesorgaan? Erkent u de deskundigheid en expertise van de RDA?
De RDA is een onafhankelijke raad van deskundigen waarin overleg plaatsvindt over vraagstukken betreffende het nationaal en internationaal beleid op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren.
Bent u bekend met de zienswijze van de RDA over een dierwaardige veehouderij, waarin zes principes worden geschetst die leidend zouden moeten zijn in een dierwaardige veehouderij, zoals de erkenning van de intrinsieke waarde en de integriteit van het dier, een goede omgeving en het kunnen vertonen van natuurlijk gedrag?4
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van de RDA dat deze zes principes leidend moeten zijn in een dierwaardige veehouderij? Zo nee, waarom niet?
Deze principes zijn wettelijk verankerd in de Wet dieren en ze vormen daarmee het wettelijk kader waarnaar ik op dit moment handel.6
Bent u ermee bekend dat uw voorganger vervolgens aan de Universiteit Utrecht de opdracht gaf om in kaart te brengen hoe deze zes principes concreet kunnen worden toegepast in de veehouderij, met name op het gebied van huisvesting?
Ja, ik ben daar mee bekend.
Onderschrijft u de uitkomsten die vervolgens door de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht zijn opgeleverd, waarin naar voren komt welke gedragsbehoeften dieren in de veehouderij hebben en welke aspecten nodig zijn voor een dierwaardige veehouderij?5
Aan de Universiteit Utrecht is destijds gevraagd in een quickscanrapportage de stand van zaken van de wetenschappelijke literatuur weer te geven over het kijken vanuit het dier naar het veehouderijsysteem. Het is dus geen rapportage die onderschreven kan worden; het geeft de stand van zaken van de wetenschappelijke kennis van dat moment weer.
Erkent u dat sommige boeren, zoals de Caring Farmers, al vormen van landbouw laten zien waarbij maatschappelijke doelen, zoals gezonde natuur, schoon water en schone lucht, een stabiel klimaat en het natuurlijk gedrag van dieren worden geborgd?
Alle boeren dragen bij aan doelen die de maatschappij aan hen heeft gesteld. Naast de door u genoemde doelen vind ik hun bijdrage aan strategische autonomie, waaronder voedselzekerheid, in het bijzonder van belang.
Bent u bereid om deze zomer te gaan kijken bij Caring Farmers en met ze in gesprek te gaan?
Ik sta uiteraard open voor gesprekken met alle partijen en sectoren.
Bent u bereid om uw uitspraak dat de Caring Farmers «nepperds» zijn, «die – over de rug van echte collega’s – doen alsof ze het beter kunnen» terug te nemen? Zo nee, waarom niet?
Op deze vraag heb ik in de hoorzitting voorafgaand aan mijn beëdiging als Minister al antwoord gegeven. Ik blijf bij mijn antwoord.
Bent u bereid om voor deze uitspraak uw excuses aan te bieden aan de Caring Farmers? Zo nee, waarom niet?
Op deze vraag heb ik in de hoorzitting voorafgaand aan mijn beëdiging als Minister al antwoord gegeven. Ik blijf bij mijn antwoord.
Bent u voornemens om het traject over de dierwaardige veehouderij, zoals die is gestart door uw voorhanger, voort te zetten? Zo ja, wanneer gaat u de aangekondigde Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) naar de Kamer sturen?
Het Hoofdlijnenakkoord is voor mij leidend. Daarin staat een aantal punten opgenomen dat in het regeerprogramma verder zal worden uitgewerkt. Ik kan daar nu niet op vooruit lopen.
Kunt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Een project van 17 gangbare en biologische boeren voor zoetwateropslag dat vanwege een te laat toegekende subsidie in het water dreigt te vallen |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het samenwerkingsproject van zeventien akkerbouwers, fruittelers en biologische groentetelers om in de gebiedspilot «Zoetwaterberging in West Zeeuws-Vlaanderen» op achttien locaties zoetwaterberging te realiseren?
Ja, het project is mij bekend. Het betreft een project onder de samenwerkingsmodule van de regeling groen-economisch herstel (EHF). In de beantwoording van vragen van de leden Flach (SGP) en Bromet (Groen Links/PvdA) op 15 maart 2024 (Kamerstuk Aanhangsel Handelingen I 2023/24 nr. 1697) is mijn ambtsvoorganger nader op dit project ingegaan.
Bent u ervan op de hoogte dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een positieve subsidiebeschikking voor dit project heeft afgegeven, voor subsidie vanuit «Samenwerken aan groen-economisch herstel», maar dat de dienst ruim twintig maanden nodig heeft gehad om tot dat besluit te komen?
Ja, ook dit is mij bekend.
Is het juist dat de RVO pas eind juni 2023 een eerste verzoek naar de initiatiefnemers heeft gestuurd voor aanvullingen op de aanvraag, terwijl de uiterlijke datum van beoordeling van 18 juli 2022 was? Zo ja, waarom heeft dat zo lang geduurd?
Ja, dit is juist. Laat ik vooropstellen dat het heel vervelend is voor de aanvrager(s) dat de beslissing op de aanvragen zo lang heeft geduurd.
Zoals aangegeven in de beantwoording op eerdere Kamervragen (Kamerstuk Aanhangsel Handelingen I 2023/24, nr. 1697), is de EHF-regeling een crisismaatregel die voortvloeit uit afspraken van de Europese Raad in 2020 over een extra inzet van Europese middelen om het bedrijfsleven te ondersteunen in de nasleep van de COVID-19 uitbraak. De regeling werd opengesteld aan het eind van de programmeringsperiode van GLB POP3 (2014–2022) en de structuur en opzet van deze landelijke samenwerkingsregeling was nieuw. De regeling is in zeer korte tijd tot stand gekomen en vervolgens zeer fors overschreven (6 keer zoveel als verwacht), onder andere door de aantrekkelijke opzet van de regeling.
De forse overschrijving, in combinatie met de (destijds voor de uitvoerder nieuwe) structuur van de regeling en overheveling tussen verschillende categorieën vanwege afwijzingen en gedeeltelijke goedkeuringen, zorgde voor onduidelijkheid in het beschikbare budget. De aard van de regeling bracht bovendien met zich mee dat er een uitgebreide individuele beoordeling van aanvragen moest plaatsvinden. Deze samenloop van omstandigheden heeft ertoe geleid dat de tijd tussen aanvraag en toekenning langer is geweest.
Door de langere tijd tussen aanvraag en toekenning, kunnen ondernemers problemen ervaren met het halen van de uitvoeringstermijn (31-12-2024). In deze gevallen zal RVO zo veel mogelijk meedenken, gericht op maatwerkoplossingen voor de betreffende ondernemers. Dit binnen de Europese kaders die van toepassing zijn op de samenwerkingsvariant van de regeling groen-economisch herstel (EHF).
Klopt het tevens dat de uiteindelijke positieve beschikking pas op 31 oktober 2023 is afgegeven, meer dan twintig maanden nadat de subsidie was aangevraagd? Zo ja, kunt u dan verklaren waarom de RVO zoveel tijd nodig heeft gehad om de aanvraag te beoordelen?
Het klopt dat op 31 oktober 2023 de beschikking voor dit project is afgegeven. Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 3 voor de toelichting hiervan.
Klopt het dat het uiterlijk op 31 december 2024 afronden van een project een voorwaarde is voor de subsidies vanuit «Samenwerken aan groen-economisch herstel»?
Ja, dat is juist. In de regeling is opgenomen dat het project uiterlijk afgerond dient te zijn op 31 december 2024. In het geval dat voor de uitvoering van een project een fysieke investering wordt gedaan zoals omschreven in de regeling, moet de aanschaf daarvan plaatsvinden na het indienen van de subsidieaanvraag en binnen twee jaar na het toekennen van de subsidie. De einddatum hangt onder meer samen met de einddatum van de Europese Verordening (31 december 2025) en de tijd die in de uitvoering nodig is om declaraties tijdig in Brussel te kunnen indienen.
Begrijpt u dat de initiatiefnemers, pas nadat duidelijk was dat de subsidie werd toegekend, konden beginnen met onder andere de vergunningaanvragen voor het project, noodzakelijke onderzoeken zoals soortenonderzoek en de daadwerkelijke aanleg van de zoetwaterbergingen?
Ik begrijp dat dit, gezien de omvang van de subsidie, bepalend is. Het maken van kosten voorafgaande de subsidiebeschikking is op eigen risico van de aanvrager.
In de EHF regelingsmodule «samenwerken aan groen-economisch herstel» is opgenomen dat projecten uiterlijk op 31 december 2024 moeten zijn afgerond en de vaststellingsverzoeken en laatste declaraties uiterlijk 31 maart 2025 bij RVO zijn ingediend. Dit is om tijdige declaratie in Brussel mogelijk te maken.
Binnen deze kaders is voor dit project een oplossing op maat gevonden.
Begrijpt u tevens dat het voor de initiatiefnemers, gezien de grote investeringen van gezamenlijk ruim 3,8 miljoen euro, niet mogelijk was om op eigen risico (voor afgifte van de subsidiebeschikking) te starten met het project en dat door de trage behandeling van de subsidieaanvraag door de RVO het project niet meer voor 31 december 2024 kan worden afgerond?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat niet van de initiatiefnemers kan worden verwacht dat zij het project alsnog voor het einde van het jaar afronden en dat uitstel van de realisatietermijn daarom voor de hand ligt, gezien het bovenstaande en gezien het feit dat het voor hen technisch onmogelijk is om voor de gestelde einddatum het project volledig af te ronden?
Zie antwoord op vraag 7.
Kunt u uitleggen waarom de RVO niet bereid is om uitstel te verlenen, ondanks een verzoek daartoe van de initiatiefnemers?
Zie antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden ziet u om een oplossing te bieden voor dit project? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de RVO om ervoor te zorgen dat dit samenwerkingsproject alsnog doorgang kan vinden?
In het betrokken project is door RVO met maatwerk een oplossing geboden aan de begunstigde.
Kunt u tevens aangeven in hoeverre deze situatie een incident is of dat er meer projecten zijn die wel een positieve subsidiebeschikking hebben gekregen voor een project in het kader van «Samenwerken aan groen-economisch herstel», maar die door de trage behandeling door de RVO en het vasthouden aan de deadline van 31 december 2024 alsnog niet zullen worden gerealiseerd? Indien dit het geval is, om hoeveel projecten gaat dit en welk subsidiebedrag is daar in totaal mee gemoeid?
Er is in totaal aan 32 projecten subsidie verleend. Er zijn mogelijk meer projecten voor wie de betrokken termijnen van de EHF regelingsmodule «samenwerken aan groen-economisch herstel» te krap is. Het is op dit moment, gezien het feit dat de projecten nog in ontwikkeling zijn en er feitelijk wellicht meer of minder vooruitgang is geboekt dan bij RVO op dit moment bekend is, niet mogelijk om exact aan te geven om hoeveel projecten dit gaat.
In voorkomende andere gevallen zal RVO positief meedenken over de mogelijkheden binnen de bestaande kaders (o.a. de eerdergenoemde Europese deadlines). Daarin zal de ruimte gezocht worden om maatwerk te leveren waar dat nodig en mogelijk is.
Het onderzoek waaruit blijkt dat afgedankte Ierse racepaarden in snacks terechtkomen. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Piet Adema (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van House of Animals en RTÉ Investigates waaruit blijkt dat Nederlandse paardenhandelaren een rol spelen bij de slacht en handel in afgedankte Ierse racepaarden?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in Ierland en het Verenigd Koninkrijk een overschot aan afgedankte paarden uit de race-industrie is?
Dat kan ik niet bevestigen. Ik kan als Minister in Nederland geen oordeel geven over de situatie in Ierland of het Verenigd Koninkrijk.
Kunt u bevestigen dat deze paarden ongeschikt zijn voor consumptie, vanwege mogelijke medicatie die is toegediend om veelvoorkomende raceblessures te behandelen?
Dat kan ik niet bevestigen. Europese wet- en regelgeving bepalen dat een dierenarts een paardachtige moet uitsluiten voor de slacht voor menselijke consumptie. Dit is bijvoorbeeld aan de orde wanneer een diergeneesmiddel is toegediend waar geen maximum residu limiet van is bepaald én dat niet op de positieve lijst staat. De toediening van een dergelijk diergeneesmiddel wordt genoteerd in het paardenpaspoort. Het paard wordt dan definitief en dus levenslang uitgesloten voor de slacht voor menselijke consumptie.
Wat is uw reactie op het onderzoek waaruit blijkt dat jaarlijks vele duizenden Ierse racepaarden uit registratiesystemen verdwijnen, in een illegaal Europees circuit terechtkomen en, onder een nieuwe identiteit, worden geslacht voor consumptie?
Het zijn schokkende berichten. Het gaat hier om identiteitsfraude met paardenpaspoorten. Dergelijke praktijken zijn onacceptabel. Vanuit de NVWA is hier aandacht voor. Zo heeft de NVWA onder andere in 2022 melding gemaakt van fraude met paardenpaspoorten in het Europese fraudesysteem. Daarover zijn de toezichthouders in de overige lidstaten geïnformeerd via het Europese waarschuwingssysteem (RASFF). Het vlees is -voor zover nog niet geconsumeerd – van de markt gehaald. Ook heeft de NVWA-IOD recent een strafrechtelijk onderzoek afgerond naar het vervalsen van paardenpaspoorten en dat ligt nu bij het Openbaar Ministerie. In dit kader is het ook goed om te vermelden dat Bureau Risicobeoordeling & onderzoek (Buro) in 2013 al een advies uitgebracht heeft over risico’s voor de volksgezondheid van paardenvlees met onbekende herkomst en hieruit blijkt dat deze risico’s beperkt zijn. Dit laat uiteraard onverlet dat deze praktijken onacceptabel zijn en dat er een eind moet komen aan de frauduleuze praktijken in de paarden(vlees)keten2.
Hoeveel paarden zijn de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar jaar, vanuit Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar Nederland getransporteerd?
In het Europese TRAde Control and Expert System (TRACES) worden gegevens vastgelegd over o.a. de invoer en uitvoer van dieren. Wanneer een exploitant een paard wil verplaatsen naar een ander land, meldt de exploitant het voornemen van deze verplaatsing in TRACES, en vraagt bij de veterinaire autoriteit een gezondheidscertificaat aan. Nadat de veterinaire autoriteit dit certificaat heeft afgegeven, en als zodanig in TRACES heeft ingevoerd, mag de verplaatsing plaatsvinden. Overigens kan er tussen het moment van melden en het moment van transport, iets gebeuren waardoor het transport niet doorgaat. Dit blijft in TRACES wel staan als (voorgenomen) transport.
In onderstaande tabel wordt weergegeven voor hoeveel paarden (dit betreft alle paarden, inclusief sportpaarden) een voornemen tot verplaatsing naar Nederland is geregistreerd in TRACES met als land van herkomst Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Of alle verplaatsingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, is niet uit TRACES af te leiden.
(t/m 31–05)
1.765
1.209
2.145
1.406
1.388
348
3.354
2.365
8871
1.122
1.233
484
512
1.081
1.164
340
Vanaf 2021 zijn de cijfers over Groot-Brittannië en Noord-Ierland uitgesplitst. Groot-Brittannië is een derde land geworden en Noord-Ierland blijft onderdeel van Intraverkeer binnen de EU.
Kunt u bevestigen dat paarden in Nederland een nieuw paardenpaspoort kunnen krijgen via een zogeheten «paardenpaspoort uitgevende instantie» (ppi), zonder de tussenkomst van een dierenarts?
Dat kan ik bevestigen. De eerste identificatie van het paard (het chippen en het verzamelen van de gegevens om een paspoort op te maken) gebeurt namelijk door een dierenarts of een persoon die de opleiding tot paardenpaspoortconsultent heeft afgerond. Slechts in de volgende gevallen mag een PPI een nieuw, respectievelijk een vervangend paspoort afgeven voor een paardachtige;
Kunt u bevestigen dat hierbij vaak gebruik wordt gemaakt van Duitse microchips, die zijn opgenomen in een gesloten database, waardoor het moeilijk, of zelfs onmogelijk is om de achtergrond van een paard te controleren?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Wanneer een paard 30 dagen of langer op een inrichting verblijft, moet het dier geregistreerd worden in de database, met bijhorende chip, ongeacht vanuit welk land de chip komt. De toegang tot de nationale databank van afzonderlijke lidstaten, is zeer divers geregeld. Sommige lidstaten hebben een vrij toegankelijk systeem waarin identificatiegegevens van paarden kunnen worden geverifieerd. Bij andere lidstaten is dit niet het geval en moeten de gegevens handmatig opgevraagd worden bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat, dit kost echter vaak veel tijd. Mijn ministerie is in gesprek met Frankrijk, Ierland en België om te onderzoeken hoe de data uitwisseling nog beter kan en over hoe dit vervolgens ook met andere lidstaten te implementeren.
Kunt u uitsluiten dat (een deel van) de geïmporteerde paarden een nieuwe chip en een vals paspoort hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Dit kan ik niet uitsluiten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, schrijft Europese wet- en regelgeving voor wanneer een PPI een nieuw paspoort mag afgeven. Meerdere lidstaten ervaren het probleem dat het proces rondom het uitgeven van paardenpaspoorten fraudegevoelig is. Daarom zijn in de Europese Diergezondheidsverordening de regels aangescherpt om het proces rondom paardenpaspoortuitgifte verder te professionaliseren. Deze wet- en regelgeving voorziet onder meer in strikte eisen aan organisaties die paspoorten mogen uitgeven en meer toezicht en handhaving op die organisaties. Nederland werkt op dit moment aan de uitvoering van deze strengere wet- en regelgeving. Dit najaar is de aanvraagprocedure gestart waarbij de huidige paardenpaspoort uitgevende instanties (PPI’s) een erkenning als gemachtigde instantie kunnen aanvragen onder de strenge eisen. Per 1 juli 2025 zal de aanwijzing van de gemachtigde instanties onder het strengere kader zijn afgerond. Dan zal ook het nieuwe machtigingsbesluit gepubliceerd zijn en de uitvoering en handhaving op de nieuwe situatie ingeregeld zijn. Dit vergt van de bestaande PPI’s die als gemachtigde instantie beogen te worden aangewezen, een aanpassing van hun organisatie en werkzaamheden, ook gedurende het veulenseizoen. Mijn ministerie is in gesprek met de PPI’s en vertegenwoordigers van de paardensector om deze overgang zo goed mogelijk te laten verlopen, met oog voor de praktische uitvoerbaarheid. In een gezamenlijke werkgroep zijn hierover concrete afspraken gemaakt. Het proces waarmee rechtspersonen aan kunnen geven in aanmerking te willen komen voor aanwijzing als gemachtigde instantie, is gestart op 1 november 2024. Uw Kamer zal in een brief nader worden geïnformeerd over deze overgang per 1 juli 2025 en de aanwijzing en werkwijze van gemachtigde instanties.
Kunt u uitsluiten dat (een deel van) de uit Ierland en het Verenigd Koninkrijk geïmporteerde paarden in Nederland zijn geslacht of zijn getransporteerd naar slachthuizen in andere landen? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet uitsluiten. Het slachten van uit Ierland en het Verenigd Koninkrijk geïmporteerde paarden, als ook het vervoeren van dergelijke paarden naar andere lidstaten is toegestaan mits aan de relevante regelgeving wordt voldaan.
Kunt u aangeven hoe slachthuizen in andere landen kunnen achterhalen of de in Nederland uitgegeven paspoorten van de paarden authentiek zijn?
Buitenlandse slachthuizen hebben kosteloze read-only toegang tot het Nederlandse I&R-systeem om de informatie in het paspoort te verifiëren, zoals informatie over of het paard wel of niet is uitgesloten van de slacht voor menselijke consumptie. Daarmee kunnen slachthuizen in andere lidstaten achterhalen of de identificatiegegevens in het paardenpaspoort authentiek zijn. Derde landen kunnen deze informatie opvragen bij de Nederlandse PPI’s.
Kunt u aangeven hoeveel paardenvlees de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar jaar, van de Nederlandse markt is gehaald naar aanleiding van fraude met paardenpaspoorten, aanwezigheid van medicatie en/of illegaliteit?
Ja, dat kan ik. Hieronder geef ik u daarvan een overzicht.
Totaal aantal GFL en RASFF meldingen m.b.t. I&R paard binnen de EU
Aantal terughaalacties op de Nederlandse markt
Aantal kg paardenvlees
2019
22
2
486,8
2020
8
3
1823,4
2021
10
2
1242,6
2022
5
2
1468,4
2023
1
0
0
2024 (tot 1 juni 2024)
2
1
331
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de fraude met paspoorten en chips van paarden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 ligt op dit moment een afgerond strafrechtelijk onderzoek van IOD-NVWA naar het vervalsen van paardenpaspoorten bij het Openbaar Ministerie. Tegelijkertijd is de daadwerkelijke omvang van fraude lastig te bepalen. De NVWA is in dit kader bezig met een onderzoek naar de gehele paardenketen om in beeld te krijgen waar de grootste frauderisico’s liggen. Naar aanleiding van die resultaten wordt gekeken welke verdere acties nodig zijn.
Hoeveel paardenvlees heeft Nederland het afgelopen jaar geïmporteerd?
In 2023 zijn 131 zendingen paardenvlees uit derde landen geïmporteerd, in totaal 2.758 ton. In 2024 zijn t/m 31 juli 47 zendingen paardenvlees geïmporteerd, in totaal 997 ton.
Hoeveel paardenvlees is het afgelopen jaar vanuit Nederland geëxporteerd?
Nederland heeft het afgelopen jaar geen paardenvlees geëxporteerd naar derde landen. Binnen de EU is vrij verkeer van goederen en de NVWA houdt geen gegevens bij over vervoer van vlees van in Nederland geslachte paarden naar landen binnen Europese Unie.
Hoeveel paarden zijn het afgelopen jaar in Nederland geslacht, uitgesplitst per slachthuis?
Vanwege privacy wordt de naam van het slachthuis niet vermeld. De slachthuizen worden aangegeven met nummers.
1.
65
121
2.
1
0
3.
29
0
4.
3
0
5.
5
0
6.
2
0
7.
2
0
8.
28
18
9.
17
3
10.
15
6
11.
2.082
1.149
12.
2
0
13.
47
12
14.
76
12
15.
2
2
16.
2
0
17.
0
1
18.
0
1
19.
0
1
Kunt u bevestigen dat in 2022 een Europese voedselveiligheidswaarschuwing is uitgegaan voor vlees afkomstig van de slachterij in Kerkdriel, omdat het niet in de keten voor menselijke consumptie terecht had mogen komen? Zo ja, waarvoor is deze waarschuwing destijds afgegeven?
In 2022 is op 13 september en op 14 oktober een Rapid Alert (RASFF) bericht verstuurd naar de Europese Commissie en andere EU-lidstaten met betrekking tot in totaal 5 paarden (respectievelijk 4 paarden en 1 paard) die geslacht werden met een incorrect paspoort. Het vlees van deze dieren was deels gedistribueerd naar andere lidstaten en is – voor zover nog niet geconsumeerd – van de markt gehaald.
Kunt u bevestigen dat het slachthuis in Kerkdriel veel paarden slacht met Duitse microchips? Zo ja, kunt u uitsluiten dat deze paarden afkomstig zijn uit Ierland of het Verenigd Koninkrijk?
Ik kan bevestigen dat in 2024 in Kerkdriel paarden zijn geslacht met een Duitse microchip. Ik kan niet uitsluiten dat deze paarden met Duitse microchips afkomstig zijn uit Ierland of het Verenigd Koninkrijk. Als een paard in een ander land illegaal een nieuw paspoort en nieuwe transponder krijgt, is het in Nederland niet meer te achterhalen waar het dier oorspronkelijk vandaan kwam.
Hoeveel controles zijn er in de afgelopen vijf jaar door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitgevoerd bij het slachthuis in Kerkdriel? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
Op dagen dat paarden bij het slachthuis in Kerkdriel worden aangevoerd, zijn twee NVWA dierenarts aanwezig en wordt met het vier-ogen-principe 100% van de dieren gecontroleerd. In de afgelopen vijf jaar zijn 1137 inspecties uitgevoerd bij het slachthuis in Kerkdriel. Bij deze inspecties zijn 13 onregelmatigheden ten aanzien van Identificatie en Registratie (paspoorten) van paarden vastgesteld, zijn drie keer fraudeleuze paspoorten aangetroffen en één keer is een welzijnsovertreding ten aanzien van het welzijn van een aangevoerd paard geconstateerd. Er zijn Rapporten van Bevindingen (RvB’s) aangezegd en corrigerende maatregelen uitgevoerd (zoals afkeuren voor de slacht, andere gebruikersbestemming (dierentuinvoer) recall).
Bent u bereid om, naar aanleiding van het onderzoek van House of Animals, het slachthuis in Kerkdriel te sluiten vanwege dierenwelzijn, fraudebestrijding en voedselveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Bij het vaststellen van overtredingen is het reguliere interventiebeleid van de NVWA van toepassing. In het slachthuis in Kerkdriel zijn geen overtredingen geconstateerd die schorsing of sluiting hiervan op dit moment rechtvaardigen.
Bent u bereid om een grootschalig onderzoek te starten naar de aanwezigheid van illegaal paardenvlees op de Nederlandse markt en de rol van Nederlandse paardenhandelaren en -slachthuizen bij de slacht van Ierse renpaarden? Zo nee, waarom niet?
Op alle slachthuizen controleert de NVWA nu reeds regulier vóór de slacht bij alle paarden (100% controles) of de juiste paspoorten/microchips bij de juiste paarden zitten en of veterinaire behandelingen juist geregistreerd worden in de paspoorten. Tevens vindt er een controle plaats in de nationale registers van andere landen, zoals Ierland en het VK. Deze controles in de nationale registers van andere landen vinden voor de slacht plaats. Het kan voorkomen dat er geen toegang is tot het nationale register van een ander land of er niet gereageerd wordt op navraag bij de paspoort uitgevende instantie. Dan kan een controlerend dierenarts alleen afgaan op de gegevens zoals vermeld in het paspoort om zijn beslissing te nemen. Soms wordt er aan de hand van het paspoort en/of paard een gegevensvraag gesteld aan de bevoegde autoriteit van het andere land. De reactiesnelheid van andere landen is divers, waardoor het voorkomt dat een paard al geslacht is voordat er antwoord is. Als de reactie erop wijst dat het vlees teruggeroepen moet worden, gebeurt dit. De NVWA onderzoekt op dit moment waar de grootste frauderisico’s liggen binnen de paardenketen. Naar aanleiding van die resultaten wordt gekeken welke verdere acties nodig zijn. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd in het eerste kwartaal van 2025.
Ook is een traceringsonderzoek gedaan naar in 2024 geslachte paarden afkomstig uit Verenigd Koninkrijk en Ierland. Op basis van een steekproef zijn 19 paarden uit Ierland en 13 paarden uit het Verenigd Koninkrijk bekeken. Hiervoor zijn de databases van Ierland en het Verenigd Koninkrijk geraadpleegd. De 19 paarden uit Ierland in deze steekproef waren geschikt voor menselijke consumptie. Van de 13 paarden vanuit het Verenigd Koninkrijk in deze steekproef waren er twee ongeschikt voor menselijke consumptie. Deze dieren waren ook in Nederland correct uitgesloten voor menselijke consumptie en zijn voor vervoedering naar dierentuinen gegaan. De resultaten van het traceringsonderzoek gaven geen aanleiding voor de NVWA om het traceringsonderzoek verder uit te breiden.
Bij een reguliere nacontrole na de slacht zijn door de NVWA in de afgelopen periode een Iers paard en een Duits paard alsnog uitgesloten voor menselijke consumptie vanwege onregelmatigheden in het paspoort. Het bedrijf heeft voor beide paarden een recall uitgezet en het vlees is teruggehaald. De controles worden aangescherpt op buitenlandse paardenpaspoorten. Als aanvullende stap om mogelijke frauduleuze activiteiten met paardenpaspoorten te voorkomen, wordt er een aanscherping doorgevoerd in het I&R-systeem. Hierdoor zal een geïmporteerd paard dat zonder gezondheidscertificaat wordt geregistreerd, in het I&R-systeem automatisch uitgesloten worden voor de slacht voor menselijke consumptie, vanwege het ontbreken van vereiste informatie over de voedselketen.
Ik vind het van groot belang dat de huidige onderzoeken van de NVWA voortvarend worden uitgevoerd, inclusief de interventie maatregelen. Dit is in lijn met de brief vanuit de Europese Commissie van 15 juli jl. waarin alle lidstaten dringend worden opgeroepen om de waakzaamheid ten aanzien van deze identiteitsfraude met paardenpaspoorten te verhogen en om de meest geschikte handhavingsmaatregelen te nemen.
Tot slot wordt op dit moment samen met de sector gewerkt aan de uitvoering van de aangescherpte Europese wet- en regelgeving die onder meer voorziet in striktere eisen aan organisaties die paspoorten mogen uitgeven (gemachtigde instanties) en in meer toezicht en handhaving op deze organisaties om frauduleuze praktijken met paardenpaspoorten te voorkomen. Inzet is om uiterlijk per 1 juli 2025 de aanwijzing van deze gemachtigde instanties onder het strengere kader te hebben afgerond, en de uitvoering en handhaving op de nieuwe situatie te hebben ingeregeld. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven hoelang paardentransporten vanuit Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar Nederland doorgaans duren?
De totale geschatte duur van het vervoer van paarden vanuit Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar Nederland inclusief overtocht is gemiddeld 37,5 uur.
Wat is uw reactie op het bericht dat in november 2023 een paardentransport is aangetroffen in Dover met als eindbestemming een paardenhandelaar uit Oostwold, waarbij zeven paarden illegaal werden getransporteerd, vijf paarden drachtig waren en één van de dieren er zo slecht aan toe was dat deze is geëuthanaseerd?
Dit is een schokkend bericht. Om zowel het dierenwelzijn als de diergezondheid als de volksgezondheid te beschermen moeten transporteurs voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
Hoeveel misstanden zijn de afgelopen vijf jaar bij paardentransporten geconstateerd?
Bij het Nationaal Contactpunt van de NVWA komen meldingen van overtredingen binnen, die betreffen onder andere vervoer van dieren tussen lidstaten. Bij paardentransporten van een lidstaat naar Nederland is 1 keer een dierenwelzijnsmelding verzonden naar het buitenland. Andere lidstaten hebben 15 keer een melding van dierenwelzijnsovertredingen (een melding kan meerdere overtredingen bevatten) aan Nederland verzonden na transporten vanuit Nederland naar andere lidstaten (12x overbelading, 4x dieren die ongeschikt waren voor het vervoer, 1x te weinig drinken of voer). Ook houdt de NVWA regulier controles op het welzijn van dieren tijdens transport. De afgelopen vijf jaar is een aantal overtredingen vastgesteld. Meestal was sprake van import zonder een gezondheidscertificaat. Op het gebied van dierenwelzijn is een aantal overtredingen geconstateerd, waaronder het niet scheiden van dieren en het onjuist vervoeren van onafgerichte paarden. Jaarlijks worden inspectieresultaten hiervan openbaar gemaakt3.
Bent u bereid om het toezicht op paardentransporten uit Ierland en het Verenigd Koninkrijk te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Bij binnenkomst in de EU vanuit het Verenigd Koninkrijk wordt reeds 100 procent controle gedaan op de geïmporteerde paarden. Dit is wettelijk verplicht. De NVWA zal de komende periode het toezicht op paardentransporten intensiveren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het gebruik van de mobiele schaapskooi ter bescherming van schapen. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (CU), Christianne van der Wal (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf waar een Friese schapenhouder toelicht hoe innovaties, zoals de mobiele schaapskooi, succesvol kunnen zijn in het beschermen van dieren tegen predatoren?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat houders van dieren de plicht hebben om hun dieren te beschermen, onder andere tegen roofdieren?
Ja. Volgens artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren (hierna: Bhvd) moeten dierhouders ervoor zorgen dat hun dieren, indien deze niet in een gebouw worden gehouden, zo nodig bescherming wordt geboden tegen roofdieren. In het geval van de wolf is een nieuwe situatie ontstaan voor dierhouders, waar ik bij de invulling van deze open norm rekening mee zal houden. Daarnaast ben ik me bewust van het feit dat in de praktijk niet alle houders exact dezelfde maatregelen kunnen treffen.
Kunt u aangeven hoeveel schapenhouders op dit moment voldoende maatregelen nemen om hun schapen te beschermen tegen roofdieren, zoals de wolf?
Deze gegevens worden niet bijgehouden en zijn derhalve niet beschikbaar.
Acht provincies hebben een subsidiepot voor wolfwerende maatregelen. Friesland, Limburg en Gelderland hebben aangegeven het beschikbare budget uit te breiden voor 2024, vanwege de grote vraag. De subsidiepot van Zeeland is na goedkeuring van de laatste aanvragen geheel gebruikt.
Heeft u gezien dat de schaapsherder in het artikel aangeeft dat sinds ze deze schaapskooi hebben, er niks meer is gebeurd en de schapen rustig en zonder stress kunnen slapen?
Ja.
Bent u van mening dat een mobiele schaapskooi hiermee een effectieve manier is om de verplichte bescherming van landbouwdieren uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Momenteel werk ik aan een beleidsregel voor de invulling van de open norm over bescherming van dieren die niet in een gebouw worden gehouden (artikel 1.6, derde lid, Bhvd), zoals ik in mijn brief van 19 juli 2024 aan de Eerste Kamer heb aangegeven (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. M).2 Als onderdeel hiervan verken ik welke wolfwerende maatregelen passend zijn. Ik betrek de mobiele schaapskooi in deze verkenning.
Deelt u de mening dat schapenhouders en andere houders van dieren kunnen leren van deze ontwikkelingen en dergelijke innovaties ook kunnen toepassen op hun eigen bedrijf en in hun eigen context?
De terugkomst van de wolf heeft effect op een grote diversiteit aan bedrijven en hobbydierhouders. Bij het nemen van wolfwerende maatregelen is maatwerk daarom van groot belang. We bevinden ons in een fase waarin verschillende wolfwerende innovaties worden getest in de praktijk. Bij de invulling van de norm van artikel 1.6, derde lid, Bhvd houd ik hier rekening mee. De beleidsregel moet de ruimte bieden voor maatwerk en innovatie.
Bent u bereid te inventariseren welke rol de overheid kan nemen om het op grotere schaal uitrollen van deze beschermingsmaatregel te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
De overheid neemt al een pakket van maatregelen in dit kader. Zoals ik ook in mijn brief van 19 juli 2024 aan de Eerste Kamer heb aangegeven, zorg ik met het invullen van de open norm voor duidelijkheid, zodat dierhouders voorafgaand aan het maken van investeringen zeker weten dat deze voldoen aan de norm. Verder wordt ingezet op informatievoorziening over wolfwerende maatregelen en over de financiële steun waarvoor dierhouders in aanmerking kunnen komen. Er zijn immers al provinciale subsidies beschikbaar om de overgang naar een wolfwerend systeem te stimuleren. Dit jaar zijn er provincies die hun budgetten al hebben verhoogd, vanwege de grote belangstelling van dierhouders die maatregelen willen treffen. Daarnaast gaat de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zich samen met provincies inzetten voor een landelijk wolf fencing team om houders praktische ondersteuning te bieden bij het treffen van wolfwerende maatregelen.
Valt de aanschaf van een mobiele schaapskooi onder de financiële regeling voor wolfwerende hekken? Zo nee, waarom niet?
Er zijn provinciale subsidieregelingen beschikbaar voor het nemen van wolfwerende maatregelen. Het interprovinciaal wolvenplan bevat een advies over de inrichting van de provinciale subsidieregelingen, maar iedere provincie bepaalt de invulling uiteindelijk zelf. Bijvoorbeeld welke wolfwerende maatregelen worden vergoed en wie aanspraak kan maken op de subsidie. Of een wolfwerende maatregel wordt vergoed, is dus onder andere afhankelijk van de aanvrager en van de provincie waarin de aanvraag wordt gedaan. Ik vind het belangrijk dat alle subsidiemogelijkheden in kaart worden gebracht, zowel nationaal als vanuit de EU, om te kijken welke subsidies voor alle houders er gefaciliteerd kunnen worden. Ik vind het namelijk van belang dat dierhouders gefaciliteerd worden bij het treffen van maatregelen om hun dieren te beschermen.
Kunt u aangeven welke stakeholders, experts en deskundigen betrokken zijn bij het proces rondom de invulling van artikel 1.6, derde lid van het Besluit houders van dieren?
De provincies en onze buurlanden hebben al veel kennis in kaart gebracht en ervaring opgedaan met het thema bescherming van dieren tegen de wolf. Bij de invulling van de open norm van artikel 1.6, derde lid, Bhvd neem ik deze kennis en ervaring mee, zoals mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief over samenleven met de wolf ook heeft aangegeven (Kamerstuk 33 576, nr. 376).3 Daarnaast betrek ik in dit proces een brede groep aan stakeholders, waaronder sectorvertegenwoordigers en natuurbeschermingsorganisaties.
Bent u bereid om natuur- en dierenwelzijnsorganisaties en ecologen nauwer te betrekken bij dit proces? Kunt u toelichten wie en op welke wijze?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb aangegeven, betrek ik een brede groep stakeholders bij het opstellen van de beleidsregel. Ik heb er vertrouwen in dat we op deze wijze komen tot een goed onderbouwde en praktisch toepasbare invulling.
Kunt u aangeven op welke wijze de wetenschap betrokken is bij de invulling van de open norm en welke wetenschappelijke indicatoren en onderzoeken hiervoor aan de basis liggen? Zo ja, kunt u deze onderzoeken naar de Kamer sturen?
Een goede wetenschappelijke basis is van belang bij de invulling van de open norm. Zoals ik heb aangegeven in mijn voorgaande antwoorden, is er al veel kennis in kaart gebracht en ervaring opgedaan met het bieden van bescherming tegen de wolf. Dit vormt het uitgangspunt voor de beleidsregel. Zodra deze uitgewerkt is, kan ik de Kamer informeren over de specifieke invulling en onderbouwing.
Bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren zodat er een degelijk wetenschappelijke basis aan dit artikel ten grondslag ligt, indien de wetenschap niet wordt betrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u van mening dat, nu er steeds meer bewezen mogelijkheden zijn waarmee schapenhouders hun dieren tegen wolven kunnen beschermen, er reden is om het gedoogbeleid voor het onvoldoende beschermen van landbouwdieren af te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel werk ik aan de invulling van de open norm van artikel 1.6, derde lid, Bhvd. Daarbij helpt het dat er steeds meer kennis is over beschermingsmaatregelen tegen de wolf. Wanneer de open norm is ingevuld, kan de NVWA toezicht houden op de naleving van deze norm van artikel 1.6, derde lid, Bhvd wat betreft de bescherming van gehouden dieren tegen de wolf.
Kunt u aangeven wanneer toezicht en handhaving op het bepaalde in artikel 1.6 derde lid van het besluit houders van dieren op de wettelijk bedoelde wijze ter hand zal worden genomen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waarmee het gedoogbeleid kan worden beëindigd?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de antwoorden op een deel van de vragen samengevoegd. Ik heb me ingespannen deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. In verband met de benodigde afstemming konden de vragen niet binnen de gevraagde termijn worden beantwoord. Hier is de Tweede Kamer over geïnformeerd via een uitstelbrief.
Het schokkende onderzoeksrapport over dierenpark Mondo Verde |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Tralies en Tranen» van Stichting Bite Back?1
Ja.
Wat is uw reactie op het alarmerende rapport dat is gebaseerd op openbare bronnen, Wet open overheid-verzoeken, Kamer van Koophandel-documenten, bezoeken aan het park, contact met klokkenluiders, verhalen van bezoekers en (undercover)onderzoek?
Dierentuinen hebben een belangrijke voorbeeldfunctie op het gebied van dierenwelzijn. Ik verwacht van dierentuinen dat ze de hoogste dierenwelzijnsstandaarden nastreven en ze er alles aan doen om hun dieren een goed leven te geven. Daarom worden aan dierentuinen uitgebreide eisen op het gebied van dierenwelzijn gesteld, zoals is vastgelegd in hoofdstuk 4 van het Besluit houders van dieren (Bhvd). Wanneer mensen vermoeden dat een dierentuin zich hier niet aan houdt, is het belangrijk dat dit gesignaleerd wordt en hier melding van wordt gemaakt. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) kunnen dan onderzoek instellen en waar nodig maatregelen nemen. Dit rapport zie ik als een signaal dat aanleiding geeft voor verder onderzoek naar de situatie bij Mondo Verde.
RVO en de NVWA zullen daarom samen optrekken om het welzijn van de dieren in de dierentuin nogmaals grondig te onderzoeken en de dierverblijven opnieuw te beoordelen. De dierentuin verleent hier volledige medewerking aan en is bereid om waar nodig verbeteringen door te voeren.
Kunt u aangeven welke informatie uit het rapport al bekend was bij u, het ministerie, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en welke informatie nieuw is?
In hoofdlijnen zijn de zorgen die in het rapport worden geuit bekend. Er zijn in het verleden meldingen ontvangen waarin bezoekers en oud-werknemers zorgen uitten over het welzijn van enkele dieren die ook in het rapport voorkomen. Zoals mijn ambtsvoorganger eerder dit jaar in de beantwoording van de vorige set Kamervragen over dierenpark Mondo Verde heeft gemeld (kenmerk 2023Z20270, ingezonden op 15 december 2023), hebben er de afgelopen jaren meerdere inspecties bij de dierentuin plaatsgevonden en zijn waar nodig maatregelen getroffen. Het is echter niet zo dat na iedere melding misstanden op het gebied van dierenwelzijn zijn aangetroffen. Het beeld dat geschetst wordt in het rapport van Stichting Bite Back komt dan ook niet overeen met het beeld dat RVO van de dierentuin heeft.
Kunt u bevestigen dat de dagelijkse verzorging van de dieren in Mondo Verde onder leiding staat van het voormalig hoofd dierverzorging van het Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien, waar «duizenden vogels» zijn verdwenen, vogels in kleine kooitjes werden gehouden waar ze zich nauwelijks konden bewegen, er een «ongekend dodenaantal» was en dat betrokken was bij de illegale invoer van exotische vogels?2
Deze vraag gaat over het personeelsbestand van een externe partij. Daarover heb ik geen beschikking.
Op welke manier is dit patroon van ernstige misstanden en dierenwelzijnsovertredingen meegenomen in de beoordelingen tijdens de inspecties in dierenpark Mondo Verde of beoordeling van uitbreiding van het aantal dieren in het park?
Iedere dierentuin in Nederland wordt op dezelfde wijze beoordeeld. Ze moeten zich allemaal aan dezelfde wet- en regelgeving houden en ik verwacht van iedere dierentuin dat ze goed voor hun dieren zorgen. Daarom wordt op alle dierentuinen streng toegezien en wordt één lijn getrokken bij de beoordeling van alle dierentuinen. Als er na deze objectieve beoordeling een overtreding wordt geconstateerd, kan het verleden wel meewegen bij het bepalen van de te nemen maatregelen. Zo zal bij een patroon van herhaalde overtredingen een last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling worden opgelegd.
Wat vindt u ervan dat Mondo Verde meerdere honden achter de schermen houdt in modderige buitenverblijven met alleen een paar pallets en een iglohut?
Het is niet bekend of de situatie zoals deze in het rapport wordt beschreven ook daadwerkelijk de huidige situatie is in Mondo Verde. De NVWA bekijkt hoe de situatie van de honden meegenomen kan worden in het toekomstige dierenwelzijnsonderzoek bij de dierentuin.
Ten algemene vind ik dat honden goed moeten worden verzorgd. In het Besluit houders van dieren staan regels voor het houden van honden in een ren. Wanneer een hond in een buitenverblijf wordt gehouden is de houder verplicht om de bodem zodanig te onderhouden dat deze schoon blijft en niet drassig wordt. Bovendien moet de hond toegang hebben tot een hok dat bescherming biedt tegen nadelige weersinvloeden en kou. De NVWA zal in het dierenwelzijnsonderzoek toetsen of de verblijven van de honden aan deze regelgeving voldoen.
Wat vindt u ervan dat een dierenpark actief met honden fokt?
Het is mij niet bekend of er gefokt wordt met de honden die op het terrein van de dierentuin worden gehouden. Ten algemene geldt dat dierentuinen zich moeten richten op hun maatschappelijke taak in de vorm van conservatie en educatie, en de dieren die zij daarvoor in hun collectie hebben.
Wat vindt u ervan dat een oud-medewerker aangeeft dat de honden verder niet uit de verblijven worden gehaald?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven is het niet bekend of de situatie die in het rapport wordt beschreven ook daadwerkelijk overeenkomt met de situatie in het dierenpark.
Ten algemene geldt dat honden, ook degenen die in een ren worden gehouden, met enige regelmaat de gelegenheid moeten krijgen te voldoen aan hun natuurlijke behoeften, zoals beweging en sociale contacten. Dit kan bijvoorbeeld door de hond uit te laten of rond te laten lopen op het erf buiten de ren. Zeker ten behoeve van de socialisatie van puppy’s is het essentieel om de honden regelmatig uit de verblijven te halen.
Kunt u aangeven of de NVWA deze honden heeft aangetroffen tijdens hun inspectie? Indien dat niet het geval is, hoe verklaart u dat? Indien dat wel het geval is, welke stappen zijn er ondernomen?
De inspecteurs van de NVWA hebben zich tijdens de inspectie gericht op de dieren die werden tentoongesteld in relatie tot de dierentuinvergunning. Zij hebben wel gezien dat er honden aanwezig waren, maar deze niet specifiek geïnspecteerd. De inspecteurs die dierentuinen inspecteren zijn namelijk gespecialiseerd in het welzijn van dierentuindieren, inspecties bij honden vragen andere expertise. Er waren overigens geen signalen dat direct ingrijpen bij de honden noodzakelijk was. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven bekijkt de NVWA hoe de situatie van de honden meegenomen kan worden in het toekomstige dierenwelzijnsonderzoek bij de dierentuin.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoeksrapport blijkt dat de kamelen, tijgers en leeuwen in het park (ernstig) onnatuurlijk, stereotiep gedrag vertonen?
Het is nooit fijn om dieren stereotiep gedrag te zien vertonen. Stereotiep gedrag is een gedrag dat een dier zichzelf heeft aangeleerd toen het in een stressvolle situatie zat, om zich op dat moment beter te gaan voelen. Als een dier dit gedrag eenmaal heeft aangeleerd en zich er prettig door voelt, zal hij dit blijven vertonen, zelfs als de stressvolle situatie niet meer aanwezig is. Het waarnemen van stereotiep gedrag betekent dan ook niet per definitie dat het welzijn van een dier op dat moment is aangetast. Het geeft enkel aan dat een dier ooit gedurende een langere periode in zijn leven stress heeft ervaren.
RVO zal, bij het eerdergenoemde onderzoek naar het welzijn van de dieren in de dierentuin ook kijken naar de huidige inrichting van de verblijven en de aangeboden verrijkingsmiddelen. Beide kunnen het gedrag van een dier positief beïnvloeden.
Kunt u bevestigen dat een leeuw in Mondo Verde al meerdere jaren in een zeer klein verblijf leeft? Is dit door handhavende instanties tijdens eerdere inspecties geconstateerd? Zo ja, hoe oordeelt u over de wijze waarop deze leeuw wordt gehouden? Zo nee, hoe kan het dat dit niet is geconstateerd door de instanties?
RVO is ervan op de hoogte dat de dierentuin nu ongeveer 1,5 jaar problemen heeft met de huisvesting van de aanwezige leeuwen en heeft hierover contact met Mondo Verde. De binnen- en separatieverblijven waarin de leeuw gehouden wordt zijn onderdeel van het verblijf, maar zijn niet bedoeld voor permanente huisvesting. Het langdurig houden van dieren in slechts één of een deel van deze gekoppelde verblijven leidt mogelijk tot dierenwelzijnsproblemen. Een makkelijke oplossing is niet voor handen omdat de twee mannelijke leeuwen van het park niet samen gehouden kunnen worden. Slechts één van hen kan tegelijk in het buitenverblijf zijn. Daarom worden de dieren gerouleerd. Om de dieren meer ruimte te geven heeft Mondo Verde ervoor gekozen de leeuwen ook ’s nachts toegang tot het buitenverblijf te geven. Bovendien is de dierentuin bezig om een van de leeuwen een nieuw onderkomen te geven.
Omdat er reeds uitzicht is op herstel van de situatie, de dieren tijdens inspectie een gezonde en alerte indruk maakten en de dierentuin maatregelen heeft genomen om het welzijn van de dieren te bevorderen is besloten niet handhavend op te treden.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op eerdere Kamervragen op 13 maart jongstleden aan de Kamer schreef dat u een attractiepark geen geschikte omgeving vindt voor wilde dieren?3
Ja, mijn voorganger heeft deze vragen destijds beantwoord.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat de dieren verdere hinder ondervinden van deze attracties?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zal het welzijn van de dieren in de dierentuin onderzocht worden. Binnen dit traject zal ook aandacht zijn voor een mogelijk effect van attracties op de dieren.
Gaat u in de vergunningverlening in de toekomst strenger toezien op dit uitgangspunt zodat deze ongeschikte situatie zich niet weer voordoet? Zo nee, waarom niet?
Bij vergunningverlening ziet RVO er al op toe dat dieren in hun nieuwe verblijven geen hinder van de omgeving ervaren. Enkel wanneer duidelijk is dat de dieren niet worden gestoord, bijvoorbeeld door een naastgelegen attractie, wordt een vergunning afgegeven. Het kan ook voorkomen dat nieuwe attracties in de buurt van bestaande en reeds vergunde dierverblijven worden geplaatst. In dat geval kan worden ingegrepen wanneer na inspectie wordt geconstateerd dat de dieren aantoonbaar last hebben van de attractie.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat het (nacht)verblijf van de leeuwen direct naast de botsauto-attractie ligt? Hoe oordeelt u over de reactie van Mondo Verde dat dit «leuker en gezelliger» is voor de leeuwen, omdat ze dan «nog eens wat horen»?
Ik sluit mij aan bij de woorden van mijn ambtsvoorganger, die heeft aangegeven dat een attractiepark geen geschikte omgeving is voor wilde dieren.
Over de genoemde uitspraken kan ik geen oordeel geven. Ik kan immers niet met zekerheid vaststellen dat dit daadwerkelijk door de dierentuin is gezegd. Ik ga ervan uit dat alle dierentuinen in Nederland dierenwelzijn serieus nemen en signalen over eventuele verstoring van de dieren door attracties of andere zaken onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat u op 13 maart jongstleden aan de Kamer schreef dat de leeuwen toegang hebben tot binnenverblijven waar zij zich kunnen afzonderen? Zo ja, wat is uw reactie op de bevinding uit het rapport dat de leeuwen overdag geen toegang hebben tot deze binnenverblijven en ze zich overdag dus niet kunnen afzonderen?
Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat volgens de vergunning een binnenverblijf aanwezig is waar de dieren zich kunnen afzonderen. Het kan zijn dat dierentuinen zich in uitzonderlijke situaties genoodzaakt voelen af te wijken van de vergunning. Als wordt geconstateerd dat een dierentuin zijn vergunning niet naleeft gaat RVO in gesprek met de dierentuin en wordt gekeken of handhaving op zijn plaats is. Tijdens de recente inspectie bij Mondo Verde is de situatie zoals beschreven in het antwoord op vraag 11 aangetroffen. RVO heeft, om de in dat antwoord beschreven reden, besloten in deze specifieke situatie niet handhavend op te treden.
Wat is uw reactie op een opmerking van een oud-medewerker die aangeeft dat als de leeuwen binnen waren en niet naar buiten wilden gaan, het hoofd dierverzorging ze verplichtte om de tuinslang met volle straal op de dieren te zetten?
Op basis van het rapport kan ik niet met zekerheid vaststellen of dit in de dierentuin heeft plaatsgevonden. Daarom kan ik geen oordeel vellen over deze specifieke situatie. Ten algemene geldt dat het belangrijk is dat verblijven dierentuindieren voldoende keuzevrijheid bieden om aan hun behoeften te voldoen. Soms is een tijdelijke beperking in deze keuzevrijheid noodzakelijk voor de verzorging. In dat geval is het belangrijk is dat de dieren op een positieve manier getraind worden, zodat de verzorging van de dieren op een veilige manier en met zo min mogelijk stress kan plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat Mondo Verde voornemens is om een van hun leeuwen te verkopen aan een dierenpark in Indonesië, waar shows met de dieren worden gehouden, leeuwenwelpjes kunnen worden geaaid, de dieren worden gevoerd en bezoekers met ze op de foto kunnen?
Het klopt dat Mondo Verde voornemens is een van hun leeuwen naar een dierenpark in Indonesië te verplaatsen. Uit onderzoek van RVO is gebleken dat de genoemde interacties op dit moment niet meer plaatsvinden in de Indonesische dierentuin.
Het is echter nog niet zeker dat de leeuw naar Indonesië zal verhuizen. Mondo Verde heeft aan Stichting Bite Back aangeboden dat zij een andere locatie voor het dier zoeken, onder de voorwaarde dat de leeuw in een dierentuin terecht komt, de locatie voldoet aan artikel 4.11 (Bhvd), en de verhuizing op korte termijn kan plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat deze verhuizing in overtreding is van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren, dat verplicht dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen voor dierenwelzijn die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden? Zo ja, waarom heeft de RVO deze verhuizing dan goedgekeurd? Zo nee, waarom niet?
RVO heeft onderzoek gedaan naar de voorgenomen verhuizing van de leeuw en onder meer documenten over het leeuwenverblijf in Indonesië opgevraagd bij Mondo Verde. De aangeleverde documenten waren voldoende om er van uit te gaan dat de dierentuin zich ervan heeft verzekerd dat het welzijn van de leeuw geborgd is. De inschatting was zelfs dat het welzijn van de leeuw waarschijnlijk zou verbeteren vergeleken met de huidige situatie.
Bent u bereid om deze verhuizing alsnog tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Naast artikel 4.11 uit het Besluit houders van dieren moet Mondo Verde zich ook houden aan betreffende veterinaire en CITES-regelgeving. Zo lang de dierentuin dit doet, zie ik geen reden om de verhuizing tegen te houden. Er is ook geen bevoegdheid om de export van dieren naar derde land te verbieden als aan de voorwaarden is voldaan. Nederland moet een exportcertificaat afgeven als kan worden voldaan aan de eisen die een derde land stelt met betrekking tot diergezondheid. Dit is vastgelegd in Europese diergezondheidsverordening (2016/429, art. 243).
Hoe verklaart u dat u eerder aangaf dat de RVO het park zou aanspreken op het niet beschikken over een vergunning om de kamelen tentoon te stellen en dat de situatie zou moeten worden hersteld, maar dat uit het onderzoeksrapport blijkt dat de situatie voor de kamelen onveranderd is gebleven?
Het herstellen van de situatie betekent in het geval van het onvergund tentoonstellen van de kamelen dat een vergunning moet worden aangevraagd. Dit heeft Mondo Verde gedaan en RVO beoordeelt de vergunningsaanvraag momenteel.
Welke eisen worden er vanuit uw ministerie gesteld aan de ervaring en vaardigheden bij medewerkers van dierentuinen als deze nieuwe diersoorten willen houden en hoe wordt hier toezicht op gehouden en op gehandhaafd?
Als een dierentuin nieuwe diergroepen wil houden (d.w.z. dieren die niet verwant zijn aan diersoorten die al door de dierentuin gehouden worden) wordt de beschikbaarheid en de ervaring van het personeel binnen de dierentuin meegenomen in de beoordeling. Een dierentuin ontvangt alleen een vergunning als er voldoende vakbekwaam personeel is. Dit is vastgelegd in hoofdstuk 4 van het Bhvd. De specifieke eisen die worden gesteld zijn afhankelijk van welke diersoort een dierentuin wil houden, aangezien het houden dierentuindieren specialisme vereist en voor iedere diersoort weer andere zaken belangrijk zijn.
Bent u bereid te onderzoeken of een opleiding en/of certificering verplicht kan worden gesteld aan dierentuinmedewerkers wanneer dierentuinen willen werken met kwetsbare diersoorten zoals wolven?
Dit acht ik niet nodig. Er wordt bij vergunningverlening immers al toegezien op de beschikbaarheid van vakbekwaam personeel.
Hoeveel overtredingen moeten er nog worden aangetroffen voordat er ingrijpendere maatregelen worden getroffen bij Mondo Verde, gelet op het feit dat u eerder aan de Kamer schreef dat in de afgelopen vijf jaar vijf inspecties hebben plaatsgevonden bij Mondo Verde, waarbij verschillende overtredingen zijn geconstateerd?
Zoals ik in de antwoorden op eerdere vragen heb aangegeven zullen RVO en de NVWA onderzoek doen naar het dierenwelzijn binnen Mondo Verde. Tijdens dit onderzoek zal de gehele dierentuin, voor en achter de schermen, worden bekeken en wordt getoetst of de dierentuin voldoet aan de huidige normen die we aan dierentuinen stellen. De dierentuin verleent hier volledige medewerking aan en geeft aan te willen verbeteren waar nodig. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zullen eventuele vervolgstappen worden bekeken.
Wat vindt u ervan dat een dierentuin blijkbaar meerdere keren over de schreef kan gaan en dat het de inspectie niet lukt om verbeteringen af te dwingen?
Ik vind het kwalijk als dierentuinen zich niet aan de geldende wet- en regelgeving houden. Ze hebben een voorbeeldfunctie en een belangrijke maatschappelijke taak. Ik verwacht van dierentuinen dat dierenwelzijn voorop staat. Daar zien RVO en de NVWA op toe met vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Als een overtreding wordt geconstateerd ligt de eerste focus altijd op herstel. Vaak wordt een last opgelegd, wat betekent dat de dierentuin de kans krijgt om de overtreding te beëindigen. Als de overtreding nogmaals wordt geconstateerd, verbeurt de dierentuin een dwangsom of kan RVO de overtreding zelf beëindigen. Dat is over het algemeen voldoende om dierentuinen tot verbetering aan te zetten. Ook Mondo Verde heeft in het verleden zaken hersteld nadat RVO maatregelen heeft opgelegd.
Heeft de RVO zich al beraad op de te nemen maatregelen tegen dit park? Zo ja, kunt u de conclusies van de RVO met de Kamer delen? Zo nee, wanneer gaat deze berading plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 24.
Kunt u zich herinneren dat u eerder aan de Kamer schreef: «De foto’s geven een gedeelte van de verblijven van de dieren weer en geven daardoor geen compleet beeld van de dierverblijven. Ik heb op basis van de foto’s dan ook niet voldoende informatie om een zorgvuldig oordeel over de dierverblijven te geven.»?
Ja, mijn ambtsvoorganger heeft deze vragen destijds beantwoord.
Heeft u inmiddels, naar aanleiding van het uitgebreide onderzoeksrapport, voldoende informatie om een zorgvuldig oordeel over het dierenpark te vellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik kan alleen een oordeel vellen op basis van een rapport van officiële toezichthouders. Daarom zullen RVO en de NVWA onderzoek doen bij Mondo Verde.
Bent u bereid om, vanwege al deze misstanden en dierenwelzijnsschandalen, de dierentuinvergunning van dierenpark Mondo Verde in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik kan een dierentuinvergunning niet zomaar intrekken. Ten algemene geldt dat een dierentuin erop wordt aangesproken wanneer deze zijn vergunning overtreedt. Er wordt een gesprek gevoerd over de overtreding en er wordt herstel aangezegd, bijvoorbeeld via een last onder dwangsom. De eerste focus ligt op herstel omdat het belangrijk is dat de onvergunde situatie zo snel mogelijk stopt. De mogelijkheid tot herstel is ook vastgelegd in artikel 4.13 van het Besluit houders van dieren. Hierin staat dat een dierentuin een redelijke termijn moet krijgen, die ten hoogste 2 jaar bedraagt, om de situatie te herstellen voordat een vergunning wordt ingetrokken.
In het geval van Mondo Verde zijn de eerder geconstateerde overtredingen hersteld. Uit het aangekondigde onderzoek zal blijken of er nog meer zaken binnen de dierentuin zijn die moeten verbeteren. De dierentuin verleent hier volledige medewerking aan. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat eventueel benodigde verbeteringen in de toekomst worden doorgevoerd.
Bent u bereid om de dieren in het park die veelal in schrijnende situaties zitten, daar weg te laten halen en onder te laten brengen op plekken waar ze wel goed worden verzorgd? Zo nee, waarom niet?
Uit de inspecties die eerder dit jaar bij Mondo Verde zijn uitgevoerd zijn geen zaken naar voren gekomen die het in bewaring nemen van de dieren rechtvaardigt. Uit het onderzoek dat RVO en de NVWA zullen uitvoeren, zal blijken of dierenwelzijn in de dierentuin verbeterd moet worden.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege de benodigde afstemming is het niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden. Hier is de Tweede Kamer over geïnformeerd via een uitstelbrief.