Tegenstrijdige berichten over de ‘Class for the gifted’ van het Aloysius College |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Is het bericht van het Aloysius College waar waarin de school stelt dat er geen andere school bereid gevonden is om de «Class for the Gifted» voor basisschoolleerlingen uit groep 7 & 8 over te nemen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw antwoorden op eerdere vragen waarin wordt gesteld dat «het Zandvliet heeft aangegeven dat ze ook een programma voor getalenteerde leerlingen uit groep 7 en 8 van het basisonderwijs zullen aanbieden»?1 2
Zoals in het plan van aanpak van het bestuur van het Aloysius College reeds is gemeld, zal het huidige programma van de «Class for the Gifted» bij sluiting van de school niet kunnen worden gecontinueerd. Wel was duidelijk dat het Zandvliet College, bij voldoende aanmelding van de hoogbegaafde leerlingen afgelopen november, ook de intentie had om een programma voor hoogbegaafde leerlingen uit groep 7 en 8 basisonderwijs te gaan aanbieden per schooljaar 2016–2017. Het is u bekend dat de aanmelding van hoogbegaafde leerlingen vanuit het Aloysius College naar het Zandvliet College niet die omvang heeft gehad die was verwacht. Daarmee was ook de intentie voor een aanbod voor het basisonderwijs in eerste instantie niet meer in beeld. Pas onlangs heeft de school besloten om alsnog een soortgelijk programma aan te bieden. Dit aanbod, waarover ik uw Kamer begin december heb geïnformeerd, zal starten in april 2016 met een klas van hoogbegaafde leerlingen uit de groepen 7 en 8 van enkele basisscholen in de Haagse regio. Het gaat hierbij uitdrukkelijk om een eigen aanbod van het Zandvliet College en niet om een voortzetting van de «Class for the Gifted» zoals dat op het Aloysius College vormgegeven werd.
Ik betreur de onduidelijkheid die is ontstaan over het al dan niet aanwezig blijven van een programma voor hoogbegaafden in klas 7 en 8 basisonderwijs. Bestuur en directie van het Aloysius College hebben al hun energie besteed aan het vormgeven van een goed onderwijsprogramma voor de eindexamenkandidaten. Daarmee was er weinig ruimte om ook nog het programma «Class for the Gifted» vorm te geven. Niet op de hoogte zijnde van het pas onlangs bekend geworden initiatief van het Zandvliet College, heeft de rector van het Aloysius College de ouders geïnformeerd over de beëindiging van het programma en het ontbreken van een alternatief aanbod. Ik begrijp dat hiermee verwarrende informatie is ontstaan. Dat wordt door alle partijen betreurd.
Er is in de hierboven geschetste situatie een lacune ontstaan tussen het aanbod van het Aloysius College en het aanbod van het Zandvliet College. Daarom heb ik hierover contact gezocht met de interim-bestuurder van het Aloysius College. Hij onderkent dat er op deze wijze geen sprake is van een soepele overgang van het aanbod van het Aloysius College en het aanbod van het Zandvliet College. Daarom heeft hij mij toegezegd alles in het werk te stellen om vanaf januari 2016 weer een aanbod te hebben voor de hoogbegaafde leerlingen van groep 7 en 8 basisonderwijs. Hij heeft hier inmiddels een brief over gestuurd naar de ouders.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze vorm van extra onderwijs aan getalenteerde kinderen uit groep 7 & 8 van de basisschool in stand te houden?
Zie antwoord op vraag 1.
Thuisonderwijs |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met de brief inzake thuisonderwijs van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aan de gemeenteraad?1
Wat is uw reactie op de nieuwe beleidslijn van de gemeente Rotterdam om ouders die geen informatie verschaffen over de uitwerking van het recht op onderwijs, zelfs indien zij voldoen aan de vereisten voor vrijstelling op grond van de Leerplichtwet, aan te melden bij de Raad voor de Kinderbescherming voor onderzoek inzake kinderbeschermingsmaatregelen? Hoe verhoudt dit beleid zich tot uw uitspraak dat gemeenten op generlei wijze dwang mogen uitoefenen, alsmede tot het wetenschappelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie?2
Wat is uw reactie op het feit dat de gemeente het ontbreken van een toelichting van het recht op onderwijs door ouders categorisch als grond voor het inschakelen van de kinderbescherming beschouwt, terwijl de wetgever hiertoe geen reden heeft gezien en ouders bewust vrijheid heeft gelaten? Bent u bereid de gemeente erop te wijzen dat het niet aan haar is de juridische kaders inzake leerplicht, recht op onderwijs en kinderbescherming te bepalen, mede in het licht van het feit dat nationale overheden hierbij volgens internationale jurisprudentie een ruime mate van beleidsvrijheid hebben?
In hoeverre is het acceptabel dat de gemeente het ontbreken van informatie over het recht op onderwijs per definitie als grond voor het aanvragen van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming ziet, zonder dat er concrete signalen zijn dat in de praktijk daadwerkelijk een bedreigende situatie voor de kinderen bestaat? Acht u dit in overeenstemming met de eisen van zorgvuldigheid die bij een ingrijpend verzoek om onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming geboden zijn?
In hoeverre zijn de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van ouders geborgd wanneer gemeenten op beleidsmatig niveau gaan bepalen wanneer informatievoorziening over en uitwerking van het recht op onderwijs met het oog op de verantwoordelijkheid voor kinderbescherming toereikend zijn? Kan een wettelijke regeling uitblijven wanneer de stellingname van de gemeente Rotterdam wordt gevolgd?
Problemen met de bekostiging van het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen ouder dan 18 jaar |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat zeer moeilijk lerende leerlingen (ZMLK) vanaf hun achttiende jaar thuis komen te zitten, terwijl zij volgens de Wet op de expertisecentra (WEC) recht hebben op onderwijs in ieder geval tot en met het schooljaar waarin zij 20 jaar oud worden? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In de Wet op de expertisecentra, artikel 39, vierde lid, is geregeld dat leerlingen uiterlijk tot hun twintigste levensjaar ingeschreven kunnen blijven op het voortgezet speciaal onderwijs (vso). In sommige gevallen kan verblijf na het twintigste jaar aangewezen zijn, ter voltooiing van de opleiding of vanwege verhoging van de arbeidsgeschiktheid. Dan kan aan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ontheffing worden gevraagd. Het uitgangspunt is dat per leerling de afweging wordt gemaakt wat het beste is: langer verblijf in het onderwijs of een vervolgbestemming buiten het onderwijs. Dit kan er dan ook toe leiden dat leerlingen op hun achttiende jaar het vso verlaten. De afweging is gebaseerd op het ontwikkelingsperspectief van de leerling en gebeurt in overleg met de ouders.
Is het waar dat bekostiging van 18 + leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs slechts kan worden voortgezet als er goed onderbouwd kan worden dat er sprake is van leeropbrengsten? Kunt u dit toelichten?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 kunnen leerlingen ook na hun achttiende op het vso blijven. Of dat wenselijk is, moet in overleg met de ouders en op basis van het ontwikkelingsperspectief van de leerling worden beoordeeld. Voor iedere leerling die rechtmatig staat ingeschreven op het vso ontvangt de school bekostiging, ook voor leerlingen ouder dan achttien jaar. Er wordt geen korting toegepast voor deze groep leerlingen.
Wat is uw oordeel over scholen voor speciaal onderwijs die stoppen met het bieden van passend onderwijs aan leerlingen boven de 18 jaar – op uitzonderlijke situaties na – vanwege het gebrek aan middelen door de invoering van het zogenaamde passend onderwijs?3
Vso-scholen ontvangen bekostiging voor iedere leerling die ingeschreven staat, ongeacht de leeftijd. Een afweging op financiële gronden vanuit het vso om niet te zorgen voor passend onderwijs voor leerlingen boven de achttien jaar kan dan ook niet aan de orde zijn.
Is het een juiste uitvoering van de wet als scholen voor speciaal onderwijs een plan ontwikkelen om leerlingen vanaf 18 jaar te begeleiden in een andere vorm – zoals een werkschool/kweekvijver voor arbeidstoeleiding – wat bekostigd zou moeten worden vanuit de dagbesteding en uitgevoerd zou moeten worden door een «aftakking» van de school in samenwerking met een zorgaanbieder? Betekent dit dat gemeenten in het kader van de dagbesteding het onderwijs van leerlingen van 18 t/m 20 jaar in het voortgezet speciaal onderwijs moeten gaan betalen in plaats van het ministerie/samenwerkingsverbanden/scholen voor speciaal onderwijs? Kunt u deze bijzondere constructie nader toelichten?
In de beschreven constructies moet het duidelijk zijn of het gaat om onderwijs of om een (arbeidsmatige) dagbesteding. Indien er sprake is van onderwijs ontvangt de instelling hiervoor onderwijsbekostiging. Hier valt een stage ook onder. Indien er sprake is van (arbeidsmatige) dagbesteding draagt de gemeente zorg voor de financiering. Voor deze groep jongeren hebben scholen en gemeenten een gemeenschappelijk belang bij een goede overgang van het onderwijs naar een vervolgbestemming, zoals de arbeidsmarkt. Vanuit dat gemeenschappelijk belang is het logisch dat scholen en gemeenten samenwerken en afspraken maken om dit goed te organiseren. Dit kan doordat gemeenten extra in dit overgangstraject investeren, bijvoorbeeld door de inzet van jobcoaches bij stages.
Bent u zich ervan bewust dat zeer moeilijk lerende leerlingen een langer leertraject nodig hebben en daardoor ook na hun 18e jaar nog onderwijs nodig hebben om het gewenste uitstroomprofiel te behalen? Acht u het voor alle leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs haalbaar om voor hun achttiende jaar school af te maken? Kunt u dit toelichten?
Het is belangrijk dat jongeren goed worden voorbereid op de volgende stap na het vso. Per leerling moet, in lijn met het ontwikkelingsperspectief, gekeken worden naar het moment waarop de leerling doorstroomt naar dagbesteding, toetreedt tot de arbeidsmarkt of, in uitzonderlijke gevallen het vervolgonderwijs betreedt. Het moment waarop die vervolgstap mogelijk is, verschilt per kind. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat de middelen die scholen voor voortgezet speciaal onderwijs krijgen voldoende zijn om onderwijs te kunnen blijven bieden aan leerlingen boven de 18 jaar? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoeveel signalen heeft u ontvangen van scholen voor speciaal onderwijs dat zij leerlingen boven de 18 jaar niet meer standaard onderwijs aanbieden? Kunt u een overzicht van deze scholen met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de Kamer hier uiterlijk in het voorjaar 2016 over te informeren?
Concrete signalen over scholen heb ik niet ontvangen. Een dergelijk overzicht kan ik dan ook niet leveren. Wel heb ik van het Landelijk expertise centrum speciaal onderwijs (Lecso) begrepen dat in sommige regio’s er samenwerkingsverbanden zijn die de regel hebben om toelaatbaarheidsverklaringen te laten aflopen op een vaste leeftijd. Dit kan mijns inziens niet betekenen dat al die leerlingen uitstromen. De overweging of en wanneer een leerling toe is aan de volgende stap kan namelijk niet gebonden zijn aan één bepaalde leeftijd. Wel kan het moment gebruikt worden om met elkaar te kijken hoe het vervolg er uit moet zien. Er moet dan altijd gekeken worden naar de behoefte van het individuele kind. Dit kan er bijvoorbeeld ook toe leiden dat voor leerlingen opnieuw een toelaatbaarheidsverklaring wordt afgegeven. Indien scholen onterecht leerlingen na achttien jaar verwijderen en daardoor zich aan hun zorgplicht onttrekken kan de inspectie daar tegen optreden. Een specifiek onderzoek lijkt mij niet nodig: het loopt namelijk al mee in het toezichtskader van de inspectie.
Heeft u al invulling gegeven aan de motie Ypma c.s. over de garantie van onderwijs aan ernstig meervoudig beperkte leerlingen tot het 20ste levensjaar? Deelt u de mening dat een dergelijke garantie-op basis van de WEC – ook voor andere leerlingen in het speciaal onderwijs zou moeten gelden? Waarom wel/niet?4
In de motie Ypma c.s. wordt de regering gevraagd te garanderen dat ernstig meervoudig beperkte leerlingen tot hun twintigste jaar naar het vso kunnen. De Wet op de expertisecentra biedt die mogelijkheid nu al. De daadwerkelijke overstap naar een vervolgbestemming is afhankelijk van de ontwikkeling van een leerling en kan dus ook achttien jaar zijn.
Bent u bereid voor het voortgezet speciaal onderwijs extra bekostiging beschikbaar te stellen voor leerlingen boven de 18 jaar die vanwege hun beperking nog extra onderwijs nodig hebben, zoals u dat ook gedaan heeft voor ernstig meervoudige beperkte leerlingen die extra zorg nodig hebben?5
Zie het antwoord op vraag 3.
Welke andere stappen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat leerlingen op het voortgezet speciaal onderwijs ook daadwerkelijk gebruik kunnen maken van het recht om naar school te gaan tot en met het schooljaar waarin ze 20 worden? Bent u bereid om deze jongeren een zo groot mogelijke kans te geven op persoonlijke ontwikkeling?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het uitgangspunt dat per jongere wordt bekeken wat passend is: langer verblijf in het onderwijs of een vervolgbestemming daarbuiten. Dat gebeurt op basis van het ontwikkelingsperspectief, in samenspraak met de ouders en is gericht op het vergroten van de persoonlijke ontwikkeling van de jongere.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van het aantal leerlingen van 18 jaar en ouder in het voortgezet speciaal onderwijs uitgesplitst voor de jaren 2010 tot en met 2015?
1-10-2010
1-10-2011
1-10-2012
1-10-2013
1-10-2014
Totaal 18 jaar en ouder
4.353
4.371
4.216
4.255
4.126
De cijfers voor 2015 zijn nog niet beschikbaar.
Een samenwerkingsverband dat weigert passende expertise op school in te zetten en ouders de benodigde expertise zelf laat betalen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat het samenwerkingsverband Stichting Passend Primair Onderwijs Haaglanden (SPPOH) ouders zelf een externe remedial teacher of externe begeleider op een reguliere basisschool laat betalen, omdat de benodigde expertise en begeleiding alleen uit de zittende formatie bij SPPOH of bij aangesloten diensten mag worden ingehuurd? Is dit in uw ogen een juiste vorm van passend onderwijs?1
Scholen en samenwerkingsverbanden hebben de verantwoordelijkheid om voor alle kinderen een passende plek te bieden. Samenwerkingsverbanden krijgen voldoende middelen om de extra ondersteuning vorm te geven. Ik vind het dan ook niet wenselijk als ouders zelf de onderwijsbegeleiding moeten betalen. Er zijn mij geen situaties bekend waarin scholen en samenwerkingsverbanden ouders daartoe verplichten. Als dat wel gebeurt, zal de inspectie die scholen en samenwerkingsverbanden daarop aanspreken en verzoeken dat terug te draaien.
Naar aanleiding van deze Kamervragen is er ambtelijk vanuit mijn ministerie contact geweest met de moeder van het kind dat in de vragen centraal staat, met de eerder betrokken onderwijsconsulent en met het samenwerkingsverband. Hoewel ik gezien de privacy niet tot in detail kan ingaan op de situatie, kan ik u het volgende melden. Het samenwerkingsverband heeft ervoor gekozen om arrangementen in eerste instantie te laten uitvoeren door personeel van de aangesloten scholen voor speciaal (basis)onderwijs (s(b)o). Op deze manier kan de beschikbare expertise worden geborgd en worden uitgebouwd. Daarnaast heeft het samenwerkingsverband aangegeven dat er mogelijkheden zijn om andere afspraken te maken indien het gaat om voortzetting van een oude situatie of wanneer specifieke deskundigheid nodig is (zogenoemde «ontspanningsclausule»).
De moeder heeft aangegeven dat zij teleurgesteld is in de handelingswijze van het samenwerkingsverband en lange doorlooptijden. Zij heeft er daarom voor gekozen de aanvraag voor extra ondersteuning in te trekken. Met de moeder is besproken dat de procedure voor het aanvragen van een arrangement is verkort en dat het samenwerkingsverband heeft aangegeven dat er ruimte is om externe deskundigheid in te zetten.
In reactie op de lange doorlooptijden voor het aanvragen van een arrangement, heeft het samenwerkingsverband aangeven dat zij in de overgang zaten naar een nieuw systeem. De doorlooptijden zijn met het nieuwe systeem inmiddels verkort. De inspectie neemt de bureaucratie, waaronder ook doorlooptijden mee in het toezicht op de samenwerkingsverbanden. Samenwerkingsverbanden die veel (onnodige) bureaucratie organiseren, worden daarop aangesproken.
Acht u het wenselijk dat een leerling met individuele onderwijsbegeleiding gericht op epilepsie – aan wie voorheen een leerlinggebonden financiering alsmede een zorgarrangement in het kader van passend onderwijs is toegekend – deze begeleiding niet bekostigd krijgt door het samenwerkingsverband, omdat de begeleider vanuit een externe organisatie komt? Is dit in uw ogen een juiste uitvoering van passend onderwijs?
Het uitgangspunt van passend onderwijs is een passende onderwijsplek voor alle leerlingen. De wijze waarop de ondersteuning en begeleiding wordt vormgegeven, is aan de scholen en samenwerkingsverbanden. Ook over de mogelijkheden om externe expertise in te zetten en de voorwaarden daarvoor kunnen binnen het samenwerkingsverband afspraken worden gemaakt. Kern is dat er een dekkend aanbod moet zijn om voor alle leerlingen een passende plek te bieden. Indien ouders het niet eens zijn met het aanbod van de school en het samenwerkingsverband, dan kunnen zij een beroep doen op de onderwijsconsulenten of, als dat niet tot een oplossing leidt, een oordeel vragen aan de landelijke geschillencommissie passend onderwijs.
Is het in het belang van de leerling dat een vertrouwde externe begeleider haar specialistische begeleiding van een leerling moet staken, ondanks dat er veel positieve resultaten zijn geboekt in de cognitieve ontwikkeling, de leerontwikkeling en op de sociaal emotionele ontwikkeling? Is de onrust die bij de leerling en het gezin zijn ontstaan na de weigering van het SSPOH om deze externe begeleider te bekostigen wenselijk? Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke onrust weg te nemen en de leerontwikkeling niet te doorkruisen?
Het is aan de school om in overleg met de ouders en het samenwerkingsverband een (inhoudelijk) oordeel te geven over de begeleiding die deze leerling nodig heeft en wie die begeleiding zou kunnen bieden. De school en de ouders moeten hier samen afspraken over maken. Zoals in het antwoord op vraag is aangegeven, kunnen zij, als zij er met de school en het samenwerkingsverband niet uitkomen, een onderwijsconsulent inschakelen.
Acht u het wenselijk dat ouders zelf moeten betalen om het juiste passend onderwijs voor een leerling te organiseren? Hoe voorkomt u dat er een tweedeling ontstaat in het onderwijs tussen leerlingen met een beperking waarvan ouders voldoende geld hebben om zelf de juiste begeleiding en ondersteuning in te huren en van leerlingen met een beperking van ouders die hiertoe niet voldoende financiële middelen hebben? Kunt u dit toelichten?
Zoals in antwoord op vraag 1 aangegeven, vind ik het niet wenselijk als ouders moeten betalen voor onderwijsbegeleiding op school. De samenwerkingsverbanden krijgen voldoende middelen om voor alle leerlingen een passend aanbod te doen. Er zijn mij geen situaties bekend waar ouders moeten betalen voor onderwijsondersteuning op school. Als dat wel gebeurt, zal de inspectie die samenwerkingsverbanden daarop aanspreken en verzoeken dat terug te draaien. Uitzondering hierop vormen de situaties waarin sprake is van een onderwijszorgarrangement. In die situaties kan aan ouders worden gevraagd om vanuit een persoonsgebonden budget zorg op school in te zetten.
Welk effect hebben dergelijke beslissingen van samenwerkingsverbanden op het vertrouwen van ouders en leerlingen in het zogenaamde passend onderwijs? Acht u het wenselijk dat ouders teleurgesteld afzien van een zorgarrangement via het samenwerkingsverband, omdat het samenwerkingsverband er een logge en bureaucratische werkwijze op na houdt? Kunt u dit toelichten?
Lange doorlooptijden voor het verkrijgen van extra onderwijsondersteuning vind ik onwenselijk. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, neemt de inspectie de bureaucratie binnen samenwerkingsverbanden mee in het toezicht en worden samenwerkingsverbanden met veel (onnodige) bureaucratie daarop aangesproken.
Hoeveel leerlingen in Nederland hebben een zorgarrangement in het kader van passend onderwijs toegekend gekregen, maar kunnen deze toekenning niet verzilveren, omdat het samenwerkingsverband of het schoolbestuur de juiste ondersteuning en begeleiding niet wil bekostigen dan wel wil organiseren? Kunt u een overzicht per samenwerkingsverband aan de Kamer doen toekomen? Hoeveel financiële middelen worden door samenwerkingsverbanden bespaard, omdat ouders en leerlingen het zorgarrangement niet kunnen verzilveren?
Zoals eerder gemeld, hebben alle kinderen recht op een passende plek in het onderwijs. Met passend onderwijs is er meer ruimte gekomen om ervoor te zorgen dat kinderen met maatwerk en flexibele inzet van middelen een passende plek binnen het onderwijs kunnen krijgen. Het is mij niet bekend dat er arrangementen zijn toegekend die niet verzilverd kunnen worden. Mocht deze situatie zich onverhoopt toch voordoen, dan kunnen de ouders daarvan melding doen bij de inspectie. De inspectie spreekt scholen die de zorgplicht niet naleven aan en kunnen, indien nodig sancties opleggen. Indien het erom gaat dat school en ouders, ook met inzet van het samenwerkingsverband niet tot een passend aanbod komen, dan kan een beroep worden gedaan op de onderwijsconsulenten.
Kunt u toelichten hoe de controle verloopt op de uitgave van middelen voor ondersteuning en begeleiding door scholen? Is er controle vanuit het samenwerkingsverband dat de middelen daadwerkelijk worden gebruikt waarvoor deze bedoeld zijn?
Het samenwerkingsverband verantwoordt de inzet van de middelen jaarlijks via een jaarverslag en jaarrekening. De middelen die aan de scholen worden toegekend voor bijvoorbeeld de uitvoering van de basisondersteuning en van arrangementen, worden verantwoord in het jaarverslag van het schoolbestuur. Daarnaast maken de samenwerkingsverbanden afspraken over de wijze waarop de (effectiviteit van de) inzet van de middelen wordt verantwoord aan het samenwerkingsverband. Zo kunnen scholen en besturen binnen het samenwerkingsverband zicht krijgen op de inzet en effecten van de inzet van de middelen.
In de zomer zijn de eerste jaarverslagen ingediend door samenwerkingsverbanden. Nog niet alle samenwerkingsverbanden hebben een jaarverslag ingediend. Een deel werkt met een verlengd boekjaar waardoor het eerste jaarverslag pas voor de zomer van 2016 ingediend hoeft te worden. Er is een analyse gemaakt van een aantal jaarverslagen. Op basis hiervan worden tips en goede voorbeelden verspreid onder de samenwerkingsverbanden en besturen zodat de jaarverslagen een goed beeld gaan geven van de resultaten van een samenwerkingsverband. Verder neemt de inspectie mee in het toezicht op de samenwerkingsverbanden.
Is het waar dat samenwerkingsverbanden eenzijdig kunnen beslissen dat bepaalde ondersteuning en begeleiding door de eigen organisatie moeten worden geboden? Aan welke criteria dienen samenwerkingsverbanden te voldoen bij de toewijzing van begeleiding en ondersteuning van leerlingen met een beperking aan professionals? Kan het samenwerkingsverband hiertoe eigen regels opstellen zonder dat er naar de individuele onderwijsbehoeften van een kind wordt gekeken?
Het uitgangspunt is dat alle leerlingen een passende plek krijgen. Om dat te kunnen waarmaken, zijn de samenwerkingsverbanden verantwoordelijk voor het realiseren van een dekkend netwerk aan voorzieningen. Het is een legitieme keuze van een samenwerkingsverband om voorrang te geven aan de inzet van medewerkers binnen het samenwerkingsverband. Zo kan de beschikbare expertise goed worden behouden en mogelijk worden uitgebouwd en kan worden voorkomen dat personeel ontslagen moet worden. Voor expertise die het samenwerkingsverband (nog) niet heeft, kan gekozen worden voor externe inzet.
De wijze waarop de extra ondersteuning binnen het samenwerkingsverband wordt georganiseerd, wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan. Dit plan wordt voorgelegd aan de ondersteuningsplanraad (opr). Dit is het medezeggenschapsorgaan van het samenwerkingsverband. De opr heeft instemmingsrecht op het ondersteuningsplan. Als de opr het niet eens is met de wijze waarop het samenwerkingsverband de ondersteuning wil vormgeven, dan kan de opr zijn instemming onthouden en verzoeken om aanpassing.
Artikelen ‘Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool’ en ‘Patstelling op De Berg’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Op grond van welke prognose bleek bij de aanvraag in 2012 «dat er behoefte was aan extra capaciteit voortgezet speciaal onderwijs?»1
Uitgegaan is van de prognose die deel uitmaakte van de aanvraag die de Stichting De Wijnberg in 2012 heeft ingediend.2
Kunt u de schriftelijke bewijzen/onderbouwing van de behoefte aan extra capaciteit aan voortgezet speciaal onderwijs (VSO), gehanteerd bij het beoordelen van de aanvraag in 2012 aan de Kamer sturen?
De aanvraag van de Wijnberg uit 2012 is bij de beantwoording van deze vragen gevoegd. In deze aanvraag wordt de onderbouwing van de behoefte aan extra capaciteit gedaan op basis van de leerlingenaantallen van so school De Wijnberg tussen 2007 en 2012, inclusief de prognose voor de jaren 2013 en 2014. De verwachting was dat vanaf 2013 de school bezocht zou worden door 180 leerlingen, waarvan 21 in de vso leeftijd.
Deelt u de mening dat uw brief van 7 juli 2014 aan De Wijnberg ondubbelzinnig aangeeft dat bij het beoordelen van de aanvraag in 2012 onvoldoende informatie beschikbaar was om tot een zorgvuldig oordeel te komen?
In het voorjaar van 2014 is afgesproken dat de Dienst uitvoering onderwijs (DUO) zou toetsen of de vso licentie terecht is toegekend. Omdat in de oorspronkelijke aanvraag niet is aangetoond of er al dan niet leerlingen zijn voor wie binnen redelijke afstand plaatsruimte beschikbaar zal zijn, is aanvullende informatie opgevraagd bij de Wijnberg. DUO heeft vervolgens beoordeeld of op basis van de aanvullende informatie kan worden geconstateerd dat de vso licentie destijds onterecht is toegekend. Dat bleek niet het geval te zijn.
Kunt u toelichten waarom deze licentie destijds binnen drie weken op kennelijk onjuiste, dan wel onvolledige gronden is verstrekt?
De aanvraag is ingediend en beoordeeld door DUO. Zij hebben hiervoor op basis van de Algemene wet bestuursrecht zes weken. De aanvraag is ruim binnen de termijn afgehandeld. Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, is de aanvraag in 2014 opnieuw beoordeeld. Ook met de aanvullende informatie kan niet worden geconstateerd dat de licentie onterecht is toegekend.
Was u in 2012 bij de beoordeling van de aanvraag bekend met het feit dat Stichting Speciaal Onderwijs Noord- en Midden-Limburg (thans Onderwijsgroep Buitengewoon) sinds 1997 VSO verzorgde op het terrein van en in samenwerking met de zorginstelling de Mutsaersstichting en De Wijnberg?
Bekend was dat zowel (v)so school de Velddijk (Onderwijsgroep Buitengewoon) als so school de Wijnberg (Stichting de Wijnberg) een samenwerkingsovereenkomst hadden met de Mutsaersstichting. Op basis van deze overeenkomst, vastgelegd bij DUO, mochten de scholen kinderen die geplaatst werden in de instelling direct inschrijven in het (v)so. Voor deze kinderen hoefde niet eerst een indicatie aangevraagd te worden. De samenwerking is niet betrokken bij de beoordeling van de aanvraag.
Wat vindt u van de situatie dat Onderwijsgroep Buitengewoon, na de vijandige overname van haar VSO-leerlingen vlak voor de zomervakantie 2013 door Mutsaersstichting/Wijnberg, haar locatie op het terrein van de Mutsaersstichting heeft moeten sluiten en de daar werkzame medewerkers hun werk verloren? Is het u bekend dat de Rechtbank Roermond op 7 augustus 2013 heeft geoordeeld dat de Mutsaersstichting hiermee in strijd met een vigerende overeenkomst handelde en op straffe van een dwangsom werd gesommeerd de oude situatie te herstellen?
Het is mij bekend dat school de Velddijk (Onderwijsgroep Buitengewoon) de locatie op het terrein van de Mutsaersstichting heeft gesloten. Uit het verslag van een bestuursgesprek met de inspectie (zie ook het antwoord op vraag 7) blijkt dat het bestuur de medewerkers heeft kunnen herplaatsen waardoor gedwongen ontslagen zijn voorkomen. Verder vind ik het belangrijk dat de leerlingen steeds onderwijs hebben kunnen volgen.
Wat betreft de rechtszaak het volgende. Als partijen afspraken vastleggen in een overeenkomst over samenwerking en het eventueel beëindigen daarvan, dan moeten partijen zich daar ook aan houden. Als een partij zich daar niet aan houdt, is het goed dat de rechter die partij daar op aanspreekt en verzoekt alsnog conform de afspraken te handelen. De rechter heeft niet gevraagd om de «oude» situatie, van voor het verbreken van het contract te herstellen.
Deelt u de mening dat deze situatie zich niet had kunnen voordoen, indien in 2012 geen VSO-licentie was verstrekt aan De Wijnberg?
Zonder de toekenning van een vso licentie aan de Wijnberg was de Mutsaersstichting aangewezen op het vso onderwijs van school de Velddijk (Onderwijsgroep Buitengewoon) of op een andere (v)so school.
Kunt u bevestigen dat ouders van cliënten van de Mutsaersstichting, tevens leerlingen van Onderwijs Buitengewoon, in 2013 plotsklaps zijn geconfronteerd met beëindiging van de behandeling door Mutsaersstichting, indien hun kinderen niet de overstap naar De Wijnberg zouden maken? Deelt u de mening dat dit in strijd is met de vrije keuze van onderwijs?
Het is mij niet bekend dat de behandeling zou worden stopgezet indien de kinderen niet de overstap zouden maken naar De Wijnberg. De Inspectie van het onderwijs (hierna inspectie) heeft daar destijds geen signalen van ontvangen. Wel is de problematiek onderwerp van gesprek geweest in de bestuursgesprekken met de Onderwijsgroep Buitengewoon en Stichting de Wijnberg die de inspectie jaarlijks voert. Er zijn geen feiten geconstateerd die aanleiding zouden kunnen zijn voor nader onderzoek bij de genoemde onderwijsbesturen.
Wat betreft uw vraag over de vrije keuze van onderwijs wijs ik erop dat voor kinderen geplaatst in een residentiële instelling (bijna) altijd geldt dat zij zijn aangewezen op de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs die het onderwijs verzorgt in die instelling.
Waarom heeft u op geen enkel moment, niet in 2012 en óók niet in 2014, bij het bevoegd gezag van VSO De Velddijk – zijnde: Onderwijsgroep Buitengewoon – nagegaan of de stelling van De Wijnberg dat er geen plaatsruimte beschikbaar was en is, juist was? Waarom is het bevoegde gezag van De Velddijk niet geraadpleegd om de gewenste kwantitatieve onderbouwing met betrekking tot de beschikbare capaciteit voor deze VSO-leerlingen aan te leveren?
Er is geen bredere uitvraag gedaan, omdat de verantwoordelijkheid voor het leveren van prognoses bij een aanvraag voor de uitbreiding van een school voor speciaal onderwijs met voortgezet speciaal onderwijs ligt bij de aanvragende school.
Onderwijs aan meerderjarige vreemdelingen |
|
Tjitske Siderius (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat Nederland jongeren van 18 jaar of ouder zonder verblijfsvergunning het actief recht op onderwijs onthoudt?1 2 3
Het is een misverstand dat aan alle jongeren van 18 jaar of ouder zonder verblijfsvergunning het actief recht op onderwijs wordt onthouden. Ook meerderjarige vreemdelingen kunnen onderwijs volgen in ons land, indien zij aan de wettelijke vereisten voor inschrijving voldoen, zoals gesteld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Volgens deze regels mag een vreemdeling van 18 jaar en ouder zich inschrijven aan een WEB- of WHW-opleiding indien hij hier rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Er is o.a. sprake van rechtmatig verblijf wanneer de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft aangevraagd en in afwachting is van het besluit daarop. Meerderjarige vreemdelingen die hier arriveren en een verblijfsvergunning aanvragen, wordt dus niet het recht op onderwijs onthouden.
Verder is geregeld dat ook een meerderjarige vreemdeling die hier niet langer rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 Vw 2000, zijn opleiding kan voortzetten aan de instelling waar hij tijdens zijn rechtmatig verblijf volgens de geldende regels was ingeschreven. Overigens is het recht op het volgen van onderwijs geen beletsel voor uitzetting van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen.
Wat is de reden dat de regering het onmogelijk maakt dat meerderjarige vreemdelingen een opleiding kunnen starten, kunnen wisselen van opleidingsrichting of kunnen wisselen van school na een gedwongen verhuizing uit een gezinslocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers?4
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, kan het grootste deel van de groep meerderjarige vreemdelingen zich hier wel inschrijven aan een opleiding. Ook is het voor het grootste deel van deze groep geen probleem om van onderwijsinstelling te wisselen na een verhuizing. Dit is alleen niet mogelijk voor meerderjarige vreemdelingen die niet meer rechtmatig in Nederland verblijven (bijvoorbeeld omdat hun aanvraag voor een verblijfsvergunning definitief is afgewezen of een rechterlijke beslissing tot uitzetting is genomen) en die willen beginnen aan een nieuwe opleiding of die zich bij een andere instelling willen inschrijven. Zij mogen dan dus nog wel de opleiding afmaken waaraan ze volgens de geldende regels waren ingeschreven.
Met de Koppelingswet die in 1998 in werking trad heeft de regering beoogd illegaal verblijf in Nederland te ontmoedigen door illegaal in Nederland verblijvende personen het recht op een aantal voorzieningen te ontzeggen. Er wordt geen aanleiding gezien om op de uitgangspunten van de Koppelingswet terug te komen.
Deelt u de mening dat ook meerderjarige vreemdelingen de mogelijkheid moeten hebben om onderwijs te volgen en zich verder te ontwikkelen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat ook meerderjarige vreemdelingen zich op dit recht kunnen beroepen?
Ja, ik deel de mening dat ook meerderjarige vreemdelingen onderwijs moeten kunnen volgen in ons land, maar uitsluitend indien zij aan de wettelijke vereisten voor inschrijving, zoals gesteld in de WHW en de WEB, voldoen. Volgens deze regels mag een vreemdeling van 18 jaar en ouder zich inschrijven aan een WEB- of WHW-opleiding indien hij hier rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Zie ook het antwoord op vraag 1 en de eerdere antwoorden op de vragen van de leden Van der Ham en Koşer Kaya (ingezonden op 13 januari 2012).
Het kabinet ziet geen noodzaak om verdere maatregelen te nemen.
Bent u van mening dat het verbod op het volgen van een opleiding voor meerderjarige vreemdelingen ervoor zorgdraagt dat veel talent verloren gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vorige vragen.
Wat is uw reactie op signalen dat vreemdelingen met grote moeite of zelfs helemaal niet aan een stageplek kunnen komen? Ontvangt u deze signalen ook? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ook stageplekken beschikbaar te stellen voor deze leerlingen?
Van elke middelbare beroepsopleiding maakt onderricht in de praktijk van het beroep deel uit. Het examen van een beroepsopleiding is eerst dan met goed gevolg afgesloten wanneer zowel de beroepspraktijkvorming als het overige deel van de beroepsopleiding met goed gevolg is afgesloten. Binnen het mbo doet de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) er daarom alles aan om stagetekorten voor zowel Nederlandse ingezetenen als vreemdelingen, zo goed mogelijk op te pakken in de regio. Op dit moment hebben mij nog geen signalen bereikt dat vreemdelingen met grote moeite of zelfs helemaal niet aan een stageplek kunnen komen. Ook navraag bij SBB en de MBO-Raad levert deze signalen nog niet op. Ik zou het zorgelijk vinden als deze signalen blijken te kloppen. Om transparant te maken of en waar zich eventuele knelpunten bevinden, is het noodzakelijk dat er melding van gemaakt wordt. Ik roep instellingen dan ook op om bij knelpunten altijd contact op te nemen met de contactpersoon van SBB of een melding te maken via het meldpunt stagetekorten5, zodat er contact opgenomen kan worden met de betrokken partijen om een oplossing te zoeken.
Voldoet de Nederlandse onderwijs- en vreemdelingenwetgeving volgens u aan de normen van het Europese Verdrag voor de Rechten van Mens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Zoals ook op 13 januari 2012 is geantwoord op vragen van de leden van der Ham en Koşer Kaya, geldt voor het recht op onderwijs, neergelegd in artikel 2 van het Eerste protocol bij het EVRM, dat dit recht niet absoluut is. Uit Europese en Nederlandse rechtspraak blijkt dat veel vormen van onderwijs op zichzelf binnen het toepassingsbereik van artikel 2, 1e Protocol EVRM kunnen vallen, maar dat dat niet met zich brengt dat steeds een onverkort en absoluut recht op onderwijs, met voorbijgaan aan andere regelgeving, zou bestaan.
Ziet u mogelijkheden om de wetgeving aan te passen nu blijkt dat de Staat de toegang tot onderwijs niet meer alleen voor een beperkte groep volwassen vreemdelingen uitsluit, maar de groep volwassen vreemdelingen groeit?5 6
Zie de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3. Zoals gesteld betreft dit uitsluitend meerderjarigen die in Nederland verblijven zonder rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 en die niet vóór hun achttiende jaar of tijdens hun rechtmatige verblijf zijn gestart met een opleiding. Aanpassing van de wetgeving op dit punt acht het Kabinet niet wenselijk.
De opheffing van De Ambelt, school voor speciaal onderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat De Ambelt, school voor speciaal onderwijs met 2.100 leerlingen, heeft besloten zichzelf op te heffen?1
Ja.
Deelt u de mening dat voor álle leerlingen van De Ambelt goed en passend onderwijs moet worden gegarandeerd in de betreffende regio? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u hieraan bijdragen?
Ik deel deze mening. De voorzitter van het College van Bestuur van De Ambelt heeft mij ervan verzekerd dat aan alle leerlingen een passende plek wordt geboden. De passende plek wordt gevonden op een school voor (v)so onder een ander bestuur of bij een reguliere school voor primair of voortgezet onderwijs. De leerlingen worden volgens de plannen van De Ambelt vanaf 1 augustus 2017 formeel ondergebracht op een andere school, maar zij blijven als dat nodig is specialistische ondersteuning ontvangen. Veelal kunnen zij op de locatie blijven waar zij nu zitten.
Welke mogelijkheden zijn er in deze regio voor het volgen van speciaal onderwijs als dat, in plaats van het regulier onderwijs, voor enkele leerlingen van De Ambelt de meest passende plek is? Is dit naar uw mening een voldoende aanbod?
Het (v)so blijft bestaan voor leerlingen die dat nodig hebben. In Zwolle en Apeldoorn worden, volgens het plan van de Ambelt, onder bestaande schoolbesturen twee (v)so-scholen van de Ambelt geplaatst. Daarmee blijft de kennis van het (v)so behouden en kunnen leerlingen die aangewezen zijn op zware ondersteuning op de hun bekende plek blijven.
Per leerling moet worden bekeken welke plek het meest geschikt is. Dat kan in het speciaal onderwijs zijn, maar ook met extra ondersteuning in het regulier onderwijs. Uiteraard heeft het samenwerkingsverband hierin een verantwoordelijkheid en moet het ondersteuningsprofiel van de school voor regulier onderwijs voldoen aan de voorwaarden om aan leerlingen extra ondersteuning te bieden.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat ook maar één van deze 2.100 leerlingen na de opheffing van De Ambelt geen onderwijs meer volgt maar in plaats daarvan thuis komt te zitten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u aan het voorkomen hiervan bijdragen?
Ik deel de mening dat geen enkele leerling thuis moet komen te zitten. Het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor een dekkend aanbod over de regio. Bij het wegvallen van de Ambelt herschikken de schoolbesturen samen de ondersteuningsprofielen van de scholen. Als een leerling of als ouders de plek op de nieuwe school niet passend vinden, kunnen zij in eerste instantie in gesprek gaan met de school. Komen zij er samen niet uit, dan kunnen de onderwijsconsulenten worden ingeschakeld. Ik houd daarbij een vinger aan de pols.
Deelt u de mening dat er voor leerlingen, ouders en leerkrachten op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid moet komen over de manier waarop het onderwijs voor deze leerlingen in de toekomst wordt vormgegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is naar uw mening hiervoor een redelijke termijn?
Ik deel deze mening. De Ambelt onderneemt ook al actie hierin. Ouders worden binnenkort uitgenodigd voor een informatieavond, waar zij verder geïnformeerd zullen worden over de ontwikkelingen en wat die betekenen voor hun kinderen. Ook kunnen zij bij vragen contact opnemen met de locatiedirecteur of teamleider.
Verder voert De Ambelt dit najaar gesprekken met het personeel en met de vakbonden, zie vraag 6.
Kan de werkgelegenheid en het behoud van expertise van leerkrachten, werkzaam op scholen voor speciaal onderwijs die worden opgeheven, worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u hieraan bijdragen?
De Ambelt voert dit najaar gesprekken met het personeel en met de vakbonden. Inzet is om het personeel zo veel mogelijk in te zetten op de nieuwe school. Waar nodig zal het personeel daartoe worden bijgeschoold.
Bent u bekend met onderzoek naar de kwaliteit van onderwijs en de ontwikkeling van álle leerlingen in relatie tot de klassengrootte (het aantal leerlingen) en de diversiteit aan onderwijsbehoeften van leerlingen sinds de invoering van passend onderwijs? Zo ja, hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te laten doen?
Dergelijk onderzoek is mij niet bekend. Onderzoek naar de relatie tussen de kwaliteit van het onderwijs, de ontwikkeling van alle leerlingen, klassengrootte en de diversiteit van onderwijsbehoeften van leerlingen is complex. Daarin zullen ook andere factoren, zoals de vaardigheden van de leraar en de beschikbare ondersteuning in de klas en op school, een rol moeten spelen.
Ik volg de ontwikkelingen binnen passend onderwijs door middel van het evaluatieprogramma passend onderwijs en het toezicht van de inspectie. Het evaluatieprogramma is te vinden op de website van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Binnenkort verschijnt ook een publieksversie van dit programma. Op basis van dit evaluatieprogramma acht ik het niet nodig om separaat onderzoek naar dit thema te laten doen.
Wat kan naar uw mening redelijkerwijs van leerkrachten in het regulier onderwijs worden verwacht bij het bieden van passend onderwijs gelet op de diversiteit aan onderwijsbehoeften van leerlingen en de klassengrootte?
Wat van leraren wordt verwacht, hangt af van het ondersteuningsprofiel van de school. Daarin legt het schoolbestuur, na overleg met de medezeggenschapsraad, vast welke ondersteuning de school kan bieden en welke ambities de school heeft voor de toekomst. Op basis van het ondersteuningsprofiel inventariseert de school welke expertise zij nodig heeft en wat dat betekent voor de (scholing en toerusting van) leraren.
Bestaat er naar uw mening een relatie tussen de mate van diversiteit aan onderwijsbehoeften van leerlingen en de maximum klassengrootte? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ook dit hangt af van het ondersteuningsprofiel van de school. Daarnaast zijn er andere factoren die van invloed zijn: de expertise en differentiatievaardigheden van de leraar, maar ook de ondersteuning die in en rond de klas is georganiseerd. Het is daarom belangrijk dat er op de school wordt gekeken welke klassengrootte voor de specifieke groep leerlingen het meest geschikt is.
De sluiting van een school voor speciaal onderwijs ‘de Ambelt’ door de invoering van het passend onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat een school voor speciaal onderwijs «de Ambelt» met 2.100 leerlingen en 606 medewerkers gaat sluiten vanwege de invoering van passend onderwijs?1 2
Uitgangspunt is dat er voor elk kind een passende onderwijsplek is, ongeacht of die plek in het regulier of in het speciaal onderwijs is. Het doel is dan ook niet om een specifieke voorziening in stand te houden, maar om ervoor te zorgen dat expertise beschikbaar is.
De Ambelt heeft de afgelopen jaren een explosieve groei gekend. In vergelijking met andere regio’s in Nederland zijn in deze regio relatief veel meer kinderen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) verwezen. Omdat als gevolg van passend onderwijs de middelen voor extra ondersteuning gelijk over het land worden verdeeld (verevening), ontvangt deze regio op termijn minder middelen. Om kwalitatief goed onderwijs te kunnen blijven garanderen, kiest De Ambelt ervoor om haar scholen over te dragen aan andere schoolbesturen in de regio. Dit betekent niet dat de specialistische ondersteuning van het speciaal onderwijs verdwijnt, maar dat de ondersteuning in deze regio anders wordt georganiseerd. Ik vind het goed dat in de regio door De Ambelt, de samenwerkingsverbanden en de daaraan verbonden schoolbesturen wordt gekeken hoe alle kinderen een passende plek geboden kan worden.
Is de sluiting van «de Ambelt» in uw ogen een direct gevolg van het passend onderwijs? Zo nee, wat ligt er wel ten grondslag aan de sluiting van deze school? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
Met passend onderwijs is een beweging op gang gekomen waarbij lokaal gekeken wordt wat er voor de leerlingen in de regio nodig is, hoe er tot meer maatwerk kan worden gekomen en tot efficiënter gebruik van voorzieningen. De sterkere samenwerking binnen een regio is hiervan een voorbeeld. Ook speelt de verevening in het kader van passend onderwijs een rol. Op basis van het onderzoek van de Evaluatiecommissie Passend Onderwijs (ECPO), waaruit geen verschil in ondersteuningsbehoeften in de diverse delen van het land bleek te bestaan, is besloten om de middelen voor extra ondersteuning gelijk over het land te verdelen.5 Dit leidt ertoe dat er in de regio van De Ambelt in de toekomst minder ruimte is om leerlingen naar het (v)so te verwijzen.
Hoe verhoudt dit bericht zich met uw opmerking dat er geen «busladingen kinderen vanuit het speciaal onderwijs richting de normale basisscholen zouden gaan»?5 Bent u tevreden nu er 2.100 leerlingen met gedragsproblemen en lichamelijke of verstandelijke beperkingen uit hun gestructureerde en vertrouwde onderwijsomgeving worden gerukt en in overvolle klassen in het reguliere onderwijs worden gestopt?6
Ik neem afstand van wat in de vraag wordt geïnsinueerd. Het aantal leerlingen in het (v)so zal in deze regio onder andere door demografische ontwikkelingen en door de verevening mogelijk dalen, maar de leerlingen zullen onder verantwoordelijkheid van een ander bestuur onderwijs blijven ontvangen met specialistische ondersteuning. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Acht u het wenselijk dat lokale voorzieningen voor speciaal onderwijs verdwijnen en (deels) ondergebracht worden bij het reguliere onderwijs? Kunt u toelichten welke risico’s er zijn met betrekking tot de kwaliteit en kwantiteit van de specifieke begeleiding en ondersteuning?
Met de invoering van passend onderwijs hebben samenwerkingsverbanden de ruimte gekregen om zelf te bepalen hoe de ondersteuningsstructuur er in de regio uitziet. Dit acht ik wenselijk. Het betekent dat meer leerlingen dan voorheen een passende plek krijgen in het regulier onderwijs. Voorwaarde daarbij is dat samenwerkingsverbanden zorgen voor een dekkend aanbod in de regio. Hiertoe behoort ook het borgen van specifieke ondersteuning en expertise binnen het reguliere onderwijs. De samenwerkingsverbanden ontvangen daar middelen voor. De scholen zijn er samen voor verantwoordelijk dat elk kind een passend aanbod krijgt. De Ambelt maakt daarover afspraken met de reguliere scholen. De Inspectie van het Onderwijs houdt daar toezicht op.
Betekent het onderbrengen van lokale voorzieningen voor speciaal onderwijs in het reguliere onderwijs dat leerlingen met gedragsproblemen en lichamelijke of verstandelijke beperkingen in klassen van soms wel meer dan 30 leerlingen terecht gaan komen? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen?
Nee, dat betekent het niet. Er wordt onderzocht waar de leerlingen van De Ambelt het best op hun plek zijn. Dat kan in het (v)so zijn of in het regulier onderwijs. Als voor het regulier onderwijs wordt gekozen, zal de extra ondersteuning die wordt ingezet recht moeten doen aan de problematiek van de leerlingen. Dit geldt ook voor de omvang van de groep.
Speelt het verdwijnen van de ambulante begeleiding naar de samenwerkingsverbanden volgens u een rol in het niet meer levensvatbaar zijn van het speciaal onderwijs? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Nee, het verschuiven van de middelen voor ambulante begeleiding naar de samenwerkingsverbanden leidt naar mijn mening niet tot het niet meer levensvatbaar zijn van (v)so scholen. Ambulante begeleiding van leerlingen met een rugzak in het reguliere onderwijs was een aparte taak waar, op een enkele uitzondering na, apart personeel voor was aangesteld. Om te zorgen dat de expertise van de ambulante begeleiders behouden blijft, is in het tripartiete akkoord tussen sectororganisaties, vakorganisaties en OCW afgesproken dat met het overgaan van de middelen in de regio afspraken gemaakt moeten worden over de betrokken medewerkers.
Kunt u garanderen dat alle 606 medewerkers van «de Ambelt» een (vergelijkbare) baan in het regulier onderwijs kunnen krijgen, oftewel verwacht u dat deze sluiting negatieve gevolgen gaat hebben voor de begeleiding van de leerlingen doordat er mankracht en expertise verloren gaat? Kunt u dit toelichten?
De Ambelt voert dit najaar gesprekken met de medezeggenschap en met de vakbonden. Inzet is om het personeel in te zetten op de school waar de leerlingen naartoe gaan. Waar nodig zal het daartoe worden bijgeschoold.
Verwacht u dat er binnen afzienbare tijd meer grote scholengemeenschappen voor speciaal onderwijs zullen sluiten? Zo ja, welke scholen voor speciaal onderwijs gaat het om? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Ik heb geen overzicht van scholen die mogelijkerwijs gaan sluiten. Wel kan ik melden dat er ook op andere plekken in het land sprake is van herschikking van (v)so-scholen en -vestigingen of verkenningen daartoe. Er wordt bekeken of er intensiever kan worden samengewerkt met andere (v)so-scholen of met het regulier onderwijs. Met deze herschikking willen de besturen van (v)so-scholen tot een betere spreiding van voorzieningen en een kwalitatief beter en breder aanbod komen. Samen met de onderwijsorganisaties volg ik deze ontwikkelingen. Waar nodig kan het (v)so daarbij ook ondersteuning inroepen. Daartoe is de projectleider (v)so in transitie aangesteld, onder verantwoordelijkheid van het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs (Lecso), PO-Raad, VO-raad en het Ministerie van OCW.
Erkent u dat voor specifieke leerlingen het speciaal onderwijs het beste en effectiefste onderwijs is dat men kan krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit uitsterfscenario van het speciaal onderwijs een halt toe roepen?
Passend onderwijs gaat er vanuit dat leerlingen waar mogelijk naar een reguliere school gaan, al dan niet met ondersteuning, maar als het nodig is naar het (v)so. Daar blijven ook middelen voor beschikbaar. Zoals gezegd houd ik samen met de onderwijsorganisaties en de projectleider (v)so in transitie een vinger aan de pols om ervoor te zorgen dat er voldoende kwalitatief goed (v)so behouden blijft.
Hoe staat u tegenover de opmerking dat slechts 3,4% van de leerlingen speciaal onderwijs of begeleiding mogen krijgen en dat de huidige 5,5% te veel is? Acht u deze financiële prikkel wenselijk? Deelt u de mening dat het beter is om onderwijsinhoudelijk te beoordelen of een leerling naar het speciaal onderwijs kan in plaats van financieel? Hoe gaat u perverse prikkels door de bezuinigingen in specifieke samenwerkingsverbanden voorkomen?
Samenwerkingsverbanden zijn zelf verantwoordelijk voor de inzet van ondersteuningsmiddelen en bepalen in de regio welke leerling het best naar het (v)so kan en welke leerling met extra ondersteuning regulier onderwijs kan volgen. Dit is een onderwijsinhoudelijk besluit. Er geldt geen maximum van 3,4 procent. Wel is het beschikbare budget voor extra ondersteuning op basis van het advies van de ECPO gelijk over het land verdeeld, naar verhouding van het aantal leerlingen.
Welke risico’s signaleert u wanneer meerdere scholen voor speciaal onderwijs hun deuren moeten sluiten? Is er in uw ogen een bovengrens of een ondergrens aan het aantal onderwijsplekken voor leerlingen in het speciaal onderwijs? Kunt u dit toelichten?
Elk kind verdient een passende plek in het onderwijs. Voor sommige leerlingen zal dit op het (v)so zijn. Dit moet individueel worden bekeken. Ik kan daar op landelijke niveau geen uitspraak over doen. Ook omdat dit sterk afhankelijk is van de regionale afspraken over de ondersteuning die de verschillende scholen (regulier en speciaal) bieden. De scholen moeten samen zorgen voor een sluitend aanbod voor alle leerlingen.
Wat is uw mening over het gevolg dat leerlingen die een meer specialistischere vorm van zorg in het onderwijs nodig hebben dadelijk een grotere afstand, naar Apeldoorn of Zwolle, moeten reizen? Acht u dat wenselijk?
De Ambelt hanteert als uitgangspunt bij de veranderingen dat er zo veel mogelijk thuisnabij onderwijs moet worden geboden. Ook geeft het bestuur aan dat de leerlingen doorgaans op de locatie blijven waar zij nu zitten.
Wat heeft u tot op heden gedaan met de aanbevelingen uit «het speciaal onderwijs aan het woord»?7
Een schriftelijke reactie op de aanbevelingen uit het rapport «Het speciaal onderwijs aan het woord» is op 25 september jl. naar de Kamer gestuurd.
Wat is het moment dat u gaat constateren dat het experiment met het zogenaamde passend onderwijs is mislukt? Wanneer ziet u in dat de invoering van het passend onderwijs voor veel leerlingen catastrofaal blijkt te zijn?
Passend onderwijs is een jaar geleden gestart als nieuwe werkwijze om tot meer maatwerk voor leerlingen te komen. Ik zie dat scholen en samenwerkingsverbanden zich inzetten om het te doen slagen. Op veel plaatsen in het land zie ik mooie initiatieven om tot betere samenwerking te komen, meer handelingsgericht te werken en ouders beter te betrekken. Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat er nog slagen te maken zijn. Ik blijf het onderwijsveld daarom ondersteunen bij de doorontwikkeling van passend onderwijs.
Bent u bereid om per direct te stoppen met het experiment passend onderwijs nu blijkt dat leerlingen, docenten en de onderwijskwaliteit forse schade oplopen?
Nee. Zie het antwoord op vraag 14.
Het leerlingenvervoer in De Fryske Marren |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de gemeente De Fryske Marren het individuele leerlingenvervoer – voor leerlingen met (ernstige) beperkingen of gedragsproblemen die naar het speciaal onderwijs gaan – afschaft en hen laat verzamelen op centrale opstappunten alwaar zij in grote groepen naar school worden vervoerd?1
Ik kan uit de mij beschikbare informatie niet afleiden dat de gemeente De Fryske Marren het individuele leerlingenvervoer – voor leerlingen met (ernstige) beperkingen of gedragsproblemen die naar het speciaal onderwijs gaan – afschaft en hen laat verzamelen op centrale opstappunten alwaar zij in grote groepen naar school worden vervoerd. De gemeente De Fryske Marren heeft aangegeven dat men voor het zogenaamde signatuurvervoer vanuit de 51 kernen die de gemeente telt, voor alle kernen is overgestapt op het gebruik van opstapplaatsen zoals in de kern Lemmer al het geval was. Behalve dat het vervoer daarmee efficiënter en goedkoper wordt, geeft de gemeente ook aan dat daarmee de reistijd van de kinderen wordt verkort. De regelgeving laat daartoe de ruimte en de gemeente heeft aangegeven de opstapplaatsen binnen de grenzen van de jurisprudentie daarover te hebben vastgesteld. Voor de leerlingen die daarop zijn aangewezen wordt nog steeds aangepast vervoer toegekend. Dit is in lijn met de wettelijke verplichting.
Erkent u dat er leerlingen zijn die – vanwege teveel prikkels, het niet kunnen omgaan met onverwachte situaties of het niet handhaafbaar zijn in grote groepen leerlingen – nadelige gevolgen ondervinden van groepsvervoer via centrale opstappunten en juist baat hebben bij individueel vervoer naar school? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen zodat deze leerlingen weer individueel (of in kleine groepen) naar school worden vervoerd?
Zoals ik bij vraag 1 heb geantwoord geeft de gemeente De Fryske Marren aan voor de leerlingen waarvoor dat nodig is, aangepast vervoer te verzorgen.
Acht u de werkwijze van de gemeente De Fryske Marren aangaande het leerlingenvervoer conform – in uw eigen woorden – «het gewoon netjes nakomen van hun wettelijke taken»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de ouders pas kort voor het zomerreces over de veranderingen worden geïnformeerd, waardoor bezwaren pas afgehandeld worden terwijl het nieuwe schooljaar dan alweer begonnen is? Acht u dit een ordentelijke werkwijze van de gemeente De Fryske Marren?
De invoering van opstapplaatsen is vermeld op de website van de gemeente met informatie over de aanvraag voor leerlingenvervoer. De bezwaren zijn volgens de gemeente voor de aanvang van het schooljaar afgerond en hebben ook geleid tot afspraken met een aantal ouders voor een tijdelijke oplossing. Ik acht dit een ordentelijke werkwijze van de gemeente.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat leerlingen met een (ernstige) beperking of gedragsproblemen per start van het schooljaar weer individueel (of in kleine taxi’s) naar het speciaal onderwijs worden vervoerd en er geen kinderen thuis komen te zitten vanwege gebrekkig beleid van een gemeente?
Aangezien de gemeente voor deze categorie leerlingen nog steeds het vervoer conform de regelgeving verzorgt, is er geen aanleiding om maatregelen te nemen.
De berichten ‘Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool’ en ‘Patstelling op De Berg’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool» en «Patstelling op De Berg»?1
Ja, deze artikelen zijn mij bekend.
Waarom heeft u op 5 juli 2012 een VSO-licentie verstrekt aan Onderwijsstichting De Wijnberg, terwijl er reeds een VSO-school in de nabijheid aanwezig was en er geen onderbouwing daarvoor in het spreidingsplan van het toenmalige REC was?2
Onderwijsstichting De Wijnberg heeft in het voorjaar van 2012 een verzoek tot uitbreiding gedaan van de school voor speciaal onderwijs met voortgezet speciaal onderwijs. De WEC, artikel 75, tweede lid, onder h, biedt hiertoe de mogelijkheid. Voorwaarden die worden gesteld aan de uitbreiding staan in de Wet op de expertisecentra (WEC), artikel 83, eerste, tweede en derde lid. Indien uit prognoses blijkt dat er behoefte is aan extra capaciteit voortgezet speciaal onderwijs, dan biedt de wet geen ruimte een dergelijke aanvraag af te wijzen. Dat er een andere vso school in de regio is, speelt dan geen rol. Dat er geen onderbouwing was in het spreidingsplan van het toenmalige REC, zoals u in de vraag stelt, speelt ook geen rol bij de toekenning, op basis van deze wettelijke bepalingen.
Herkent u het beeld dat als gevolg van de verstrekking van de VSO-licentie aan De Wijnberg er in de regio Noord-Limburg een situatie van concurrentie tussen (voortgezet) speciaal onderwijsinstellingen lijkt te zijn ontstaan, omdat twee onderwijsinstellingen een vergelijkbaar aanbod in dezelfde regio aan dezelfde (type) leerlingen aanbieden? Vindt u concurrentie in het speciaal onderwijs wenselijk? Zo niet, waarom wordt concurrentie door het verstrekken van de VSO-licentie impliciet door uw ministerie gefaciliteerd?
In de vragen wordt gesteld dat met het toekennen van de licentie, het Ministerie van OCW de concurrentie faciliteert. De WEC biedt echter geen ruimte om op beleidsmatige gronden af te wijzen. Aanvragen die voldoen aan de eisen, moeten worden toegekend.
Met de uitbreiding van de school voor speciaal onderwijs De Wijnberg met voortgezet speciaal, is er een partij bijgekomen die voortgezet speciaal onderwijs biedt in de regio. In veel regio’s zijn meer besturen voor (voortgezet) speciaal onderwijs actief, ook voor cluster 4. Voor de invoering van passend onderwijs werden binnen de regionale expertisecentra afspraken gemaakt tussen de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Sinds de invoering van passend onderwijs worden binnen de samenwerkingsverbanden afspraken gemaakt tussen de scholen om ervoor te zorgen dat voor alle leerlingen een passende plek kan worden geboden. Op basis van de schoolprofielen kunnen bijvoorbeeld ook afspraken worden gemaakt over welke (speciale) school welk type leerlingen op welke locatie onderwijs en begeleiding kan bieden. Dat vraagt dat partijen in de regio samenwerken. De situatie in Noord Limburg verhindert op dit moment dat goede afspraken gemaakt kunnen worden.
Herkent u het beeld dat de ontstane concurrentie in de regio Noord-Limburg leidt tot een toename van het aantal VSO-leerlingen? Voelt u zich aangesproken door de zorgen die het samenwerkingsverband voor passend voortgezet onderwijs Noord-Limburg hierover heeft uitgesproken? Hoe gaat u reageren op de vraag om de financiële tekorten als gevolg van de verstrekking van de VSO-licentie voor uw rekening te nemen?
Het uitgangspunt van passend onderwijs is dat alle leerlingen een passende onderwijsplek krijgen, bij voorkeur op een reguliere school in de buurt. Binnen het samenwerkingsverband worden afspraken gemaakt over welke leerlingen een plek kunnen krijgen in het voortgezet speciaal onderwijs. Vanuit dat oogpunt leidt een extra aanbieder niet tot een toename van het aantal leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. Dat neemt niet weg dat ik het met u eens ben dat indien er geen goede afspraken zijn, het risico is dat het aantal leerlingen toeneemt. Overigens is dat risico er ook als er één aanbieder is. Het toekennen van de uitbreiding van de school voor speciaal onderwijs De Wijnberg met voortgezet speciaal onderwijs is dan ook geen reden om extra middelen toe te kennen aan het samenwerkingsverband.
Welke opdracht en welk mandaat heeft de landelijk projectleider voor speciaal onderwijs om de impasse te doorbreken?
De PO-Raad, de VO-raad, LECSO (branchevereniging (voortgezet) speciaal onderwijs) en OCW hebben vorige jaar een landelijk projectleider voor speciaal onderwijs aangesteld. Aanleiding hiervoor was het grote aantal veranderingen waarmee de (v)so sector te maken heeft: de invoering van passend onderwijs, de invoering van de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg, de wijzigingen in de Zorgverzekeringswet en de invoering van de Participatiewet. Dit in combinatie met de wens om te ontvlechten, of wel het invlechten van het speciaal onderwijs in de wetgeving voor primair onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in het voortgezet onderwijs. De projectleider voert gesprekken in het land, stimuleert en ondersteunt, op verzoek, en waar nodig partijen in de regio. In dat kader voert hij ook gesprekken in Noord Limburg. Doel is dat er een oplossing wordt gevonden om weer tot werkbare verhoudingen te komen. Begin september staat een overleg gepland waarbij ook de gemeente is betrokken.
De mogelijkheid van leerlingenvervoer naar de buitenschoolse opvang |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het probleem van ouders van leerlingen met een beperking, die aangewezen zijn op aangepast vervoer, dat gemeenten geen aangepast vervoer willen organiseren van school (voor het speciaal onderwijs) naar de buitenschoolse opvang?1
Het is mij bekend dat gemeenten op verschillende wijze omgaan met aangepast vervoer van school naar de buitenschoolse opvang in plaats van naar huis. Dit hangt meestal af van de locatie van de opvang ten opzichte van het adres waar de leerling ten gevolge van de regeling afgezet zou moeten worden. Met gebruikmaking van de hardheidsclausule in de verordening kan de gemeente zich, rekening houdend met het kostenaspect, soepel opstellen.
Acht u het wenselijk dat ouders van leerlingen met een beperking worden gedwongen om te stoppen met werken, omdat gemeenten weigeren het aangepaste vervoer naar de buitenschoolse opvang te organiseren en er daardoor altijd een ouder na schooltijd thuis moet zijn om het kind op te vangen danwel naar de buitenschoolse opvang te brengen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit ongewenste effect te voorkomen?
De regeling voor het leerlingenvervoer ziet op het vervoer tussen huis en school en visa versa om de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Hiermee is een groot bedrag aan overheidsmiddelen gemoeid. Het gebruikmaken van buitenschoolse opvang is een keuze van de ouders en zij zijn daar in eerste instantie verantwoordelijk voor. Het vervoer van school naar de buitenschoolse opvang wordt georganiseerd door de buitenschoolse opvang en komt voor rekening van de ouders. Wanneer de gemeente niet met toepassing van de hardheidsclausule, bijvoorbeeld wegens substantiële kostentoename, het vervoer van school naar de buitenschoolse opvang voor haar rekening wil nemen, kan er voor ouders een lastige situatie ontstaan waarbij zij keuzes zullen moeten maken. Zo zouden zij ervoor kunnen kiezen om gebruik te maken van gastouderopvang waarbij het kind in het huis van de ouders kan worden opgevangen of bij de gastouder thuis. Een andere mogelijkheid is dat de ouders kiezen voor een buitenschoolse opvang locatie in de nabijheid van de school in plaats van de woonplaats. Wel moeten de ouders dan zelf na werktijd hun kind bij de buitenschoolse opvang ophalen.
Ziet u mogelijkheden om in de wet op het primair onderwijs een mogelijkheid te creëren voor het opnemen van een tweede adres voor het aangepaste vervoer waardoor leerlingen met een beperking, die aangewezen zijn op aangepast vervoer na schooltijd, met het aangepaste vervoer van de school naar de buitenschoolse opvang of gastouder vervoerd kunnen worden in plaats van naar het huisadres, waarbij de routes die de taxibedrijven afleggen niet substantieel groter worden, omdat het huisadres en de buitenschoolse opvang of gastouder zich meestal in de directe omgeving van het huisadres bevinden? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Ik ben van mening dat niet elke situatie via regelgeving moet worden opgelost. De invulling die u in uw vraag aangeeft is nu reeds mogelijk en wordt ook toegepast.
De zorgelijke situatie op school voor het speciaal onderwijs ‘de Parachute’ |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat leerlingen – die voorheen naar school voor het speciaal onderwijs «de Parachute» gingen en nu tijdelijk op een zorgboerderij (gedeeltelijk) onderwijs volgen – thuis komen te zitten, omdat het samenwerkingsverband, de inspectie en de gemeente, in het kader van de leerplicht, geen verantwoordelijkheid nemen voor een nieuwe voorziening in de regio waar leerlingen zogenaamd passend onderwijs per 1 augustus 2015 kunnen volgen?1
Ik acht het niet wenselijk dat leerlingen thuis komen te zitten. De verantwoordelijkheid om alle kinderen in de regio passend onderwijs te bieden ligt bij de scholen in het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband dient hiertoe een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen te bieden. Mocht dit aanbod niet toereikend blijken te zijn, dan kan binnen het samenwerkingsverband een extra voorziening worden ingericht, dan wel kunnen hierover afspraken worden gemaakt met het naastgelegen samenwerkingsverband.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft de school en het samenwerkingsverband aangesproken op hun verantwoordelijkheden. Verder heeft de gemeente op verzoek van de betrokken ouders ondersteuning geboden bij de organisatie en financiering van de tijdelijke tussenoplossing. Van meet af aan is de tijdelijkheid van deze invulling benadrukt. De gezamenlijke inspanningen zijn gericht op een zo spoedig mogelijke terugkeer van de leerlingen op een passende school in combinatie met adequate behandeling.
Bent u ervan op de hoogte dat de onderwijsinspectie gesprekken over (verlenging van) maatwerkoplossingen met de leerplichtambtenaar annuleert, omdat de onderwijsinspectie vindt dat er geen (gedeeltelijke) ontheffingen meer mogen worden afgegeven door de leerplichtambtenaar en tegelijkertijd het onderwijs op «de Parachute» zeer zwak is en niet passend is voor leerlingen? Wat vind u ervan dat hierdoor ouders en leerlingen in grote onzekerheid komen te zitten over het onderwijs in schooljaar 2015–2016? Acht u dit wenselijk?
De inspectie is te allen tijde bereid gesprekken te voeren met de leerplichtambtenaar over deze leerlingen. Het aangaan van een gesprek was in deze situatie echter niet nodig. Het betrof een verzoek van het bestuur van de Parachute om in te stemmen met onderschrijding van de onderwijstijd.2 Het is de taak van de inspectie om een dergelijk verzoek te beoordelen. De leerplichtambtenaar heeft hierin geen rol.
De onzekerheid waarmee ouders en leerlingen te maken hebben gehad, vind ik onwenselijk. Scholen en samenwerkingsverband moeten hun verplichtingen nakomen. Het is ook daarom dat de inspectie zowel de Parachute als het samenwerkingsverband vanaf januari 2014 heeft aangesproken om te zorgen voor een passende oplossing voor de betrokken leerlingen.
Inmiddels is voor de meeste kinderen een oplossing gevonden. Daar waar nog geen oplossing is gevonden, komt dat doordat de school en de ouders het niet eens zijn over het aanbod. In die situaties kan een onderwijs(zorg)consulent worden ingeschakeld. Als ook dat niet tot een oplossing leidt, kunnen de ouders een oordeel vragen aan de geschillencommissie passend onderwijs. De inspectie houdt komende periode vinger aan de pols om ervoor te zorgen dat zo snel mogelijk voor alle kinderen een passende oplossing komt.
Kunt u een oordeel geven over het handelen van het samenwerkingsverband (dat wel geld opstrijkt, maar zich in de hele kwestie nog niet heeft laten zien), het handelen van de inspectie (die de school verbiedt om maatwerkoplossingen voor individuele leerlingen te bekostigen) en het handelen van de leerplicht van de gemeente Zoetermeer (die alle voorstellen van ouders voor maatwerkoplossingen dwarsboomt)? Is dit in uw ogen een juiste uitvoering van het zogenaamde passend onderwijs?
Zowel de school als het samenwerkingsverband hadden sneller en proactief moeten zorgen voor een passend aanbod voor alle leerlingen. Dat aanbod dient kwalitatief goed te zijn en te voldoen aan de eisen van de wet- en regelgeving. Het plaatsen van leerlingen op een zorgboerderij voldoet daar niet aan. Het is dan ook terecht dat de inspectie niet instemt met dergelijke «oplossingen». Ook de gemeente zal in het kader van het naleven van de leerplicht bezien of de voorgestelde oplossingen passen binnen de wettelijke kaders.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat de leerlingen op school voor het speciaal onderwijs «de Parachute», of leerlingen die daar ingeschreven staan, per 1 augustus 2015 allemaal daadwerkelijk een passende onderwijsplek vinden, niet thuis komen te zitten en kunnen focussen op de toekomst óf een goede maatwerkvoorziening aangeboden krijgen zonder een ontheffing van de leerplicht?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is voor de meeste kinderen inmiddels een oplossing gevonden. Daar waar nog geen oplossing is gevonden heb ik aan de onderwijs(zorg)consulenten gevraagd of zij kunnen helpen.
Om tot een dekkend aanbod in de regio te komen, is het samenwerkingsverband in gesprek met een onderwijsinstelling en de gemeente om gezamenlijk een aanbod voor onderwijszorgarrangementen te realiseren voor het beperkt aantal leerlingen dat tijdelijk niet in staat is (speciaal) onderwijs te volgen.
De Parachute staat onder verscherpt toezicht van de inspectie. Het (versterkte) management van de school heeft maatregelen getroffen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. De inspectie voert in januari 2016 onderzoek uit om vast te stellen of de school weer aan de kwaliteitseisen voldoet. Tot die tijd wordt de voortgang van de verbeteractiviteiten door de inspectie nauw gevolgd en spreekt zij het bestuur hierop aan.
De gemeente Heerhugowaard die stopt met het organiseren van aangepast vervoer voor leerlingen naar het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de gemeente Heerhugowaard, ondanks een wettelijke verplichting, weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen naar het speciaal onderwijs?1 2 3 4
Ik kan uit de mij beschikbare informatie niet afleiden dat de gemeente Heerhugowaard weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs. De gemeente Heerhugowaard heeft voor de vaststelling van de verordening voor het leerlingenvervoer gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG. De gemeente Heerhugowaard heeft aangegeven dat men het beleid ten aanzien van de uitvoering van de regeling heeft aangepast. Waar voorheen automatisch taxivervoer werd toegekend, zegt de gemeente te zijn overgegaan tot het beoordelen per aanvraag of aangepast vervoer noodzakelijk is en zijn de daarbij behorende afwegingen gemaakt in lijn met de jurisprudentie. De gemeente heeft naar maatwerk oplossingen gezocht en daartoe veel gesprekken met de betrokken ouders gevoerd. Dit is in lijn met de wettelijke verplichting.
Acht u het wenselijk dat de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor het leerlingenvervoer op diverse manieren te interpreteren is, waardoor gemeenten menen niet meer aan de wettelijke verplichting hoeven te voldoen om aangepast vervoer te organiseren voor leerlingen naar het speciaal onderwijs? Bent u bereid om samen met de VNG te bekijken hoe deze modelverordening te verbeteren, zodat deze op slechts één wijze geïnterpreteerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de modelverordening van de VNG kan niet worden geconcludeerd dat de gemeenten niet meer aan de wettelijke verplichting zouden hoeven te voldoen om voor leerlingen waarvoor dat noodzakelijk is aangepast vervoer te organiseren. Ik vind het daarom niet nodig de modelverordening te verbeteren.
Wordt de wettelijke verplichting voldoende uitgevoerd door de gemeente Heerhugowaard, nu deze gemeente alle kinderen van het speciaal onderwijs per definitie geen aangepast vervoer meer geeft, maar slechts een vergoeding voor het openbaar vervoer, omdat de gemeente zich beroept op de wettelijke tekst dat er een «redelijkerwijs te vergen inzet van ouders» is te verwachten?5
Ja, er is geen sprake van per definitie geen aangepast vervoer toekennen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk dat leerlingen van het speciaal onderwijs totaal moe en uitgeput op school verschijnen, omdat zij in het openbaar vervoer zoveel prikkels ontvangen, waardoor er van onderwijzen op school nog maar weinig terecht komt? Is dit in uw ogen een goede uitvoering van het zogenaamde «passend onderwijs»?
Mij hebben nooit signalen bereikt dat van een dergelijke situatie sprake zou zijn. Op grond van de wetgeving en de gemeentelijke verordeningen moet voor elke leerling worden vastgesteld welke vervoersvoorziening voor hem of haar passend is.
Acht u het wenselijk dat ouders andere vormen van onderwijs gaan kiezen, omdat de door de gemeente opgelegde begeleidingstaak in het openbaar vervoer hen dwingt om anders ontslag te nemen van het werk? Acht u het wenselijk dat leerlingen hierdoor niet het meest passende onderwijs ontvangen, omdat de gemeente weigert passend aangepast verover te organiseren?
Indien een gemeente besluit tot het vergoeden van een bepaalde vorm van leerlingenvervoer en de ouders het daar niet mee eens zijn, bijvoorbeeld omdat zij de noodzakelijke begeleidingstaak niet kunnen uitvoeren, heeft de wetgever bepaald dat de ouders daartegen in bezwaar en beroep kunnen.
Realiseert u zich dat door dergelijke praktijken van gemeenten het speciaal onderwijs onder grote druk komt te staan of uiteindelijk moet sluiten, omdat gemeenten geen aangepast vervoer organiseren, ouders gedwongen worden een andere onderwijsvorm te kiezen en het aantal leerlingen op het speciaal onderwijs drastisch zal dalen? Welke maatregelen gaat u nemen om deze ontwikkelingen te stoppen, zodat alle leerlingen onderwijs krijgen op de meest passende school?
Ik heb nooit signalen ontvangen van dergelijke praktijken.
Acht u het wenselijk dat scholen voor speciaal onderwijs per leerling hele dossiers en artsenverklaringen moeten inleveren bij gemeenten, om alsnog aangepast vervoer te ontvangen voor de leerlingen? Hoeveel bureaucratie en administratieve rompslomp levert dit op? Is dit in strijd met de privacywetgeving?
Al zolang de huidige regeling voor het leerlingenvervoer bestaat, is het aan de gemeenten om te bepalen door welke deskundigen zij zich laten voorlichten voor de beoordeling of een leerling al dan niet aangepast vervoer nodig heeft. Veelal wordt die informatie van de school betrokken, veelal ook wordt geadviseerd door bijvoorbeeld de GGD na een onderzoek van de leerling. Juist over de advisering die niet door de school wordt gedaan, konden in het verleden regelmatig ontevreden geluiden worden gehoord van ouders en scholen omdat die advisering in hun ogen vaak ten onrechte niet tot aangepast vervoer leidde.
Om vast te kunnen stellen welke wijze van vervoer voor de leerling passend is, is in de gemeentelijke verordeningen, conform de geboden mogelijkheid in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra, opgenomen op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies inwinnen van deskundigen. Wanneer een ouder een aanvraag indient gebaseerd op een verordening waarin is opgenomen op welke wijze het noodzakelijke advies wordt ingewonnen, committeert deze ouder zich aan de voorwaarden die aan de aanvraag zijn verbonden en is er dus geen strijd met de privacywetgeving. Niet ontkend kan worden dat het voor scholen meer werk met zich meebrengt wanneer hun deskundigheid wordt ingeroepen dan wanneer dat niet het geval is. Het inroepen van externe deskundigheid vraagt echter meer werkzaamheden en leidt tot nieuwe rapporten terwijl de leerling de belasting van een nieuw onderzoek moet ondergaan.
Welke maatregelen gaat u nemen om de gemeente Heerhugowaard en alle andere gemeenten die de wettelijke verplichting proberen te omzeilen tot de orde te roepen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Onvoldoende bekostiging om het onderwijs en de zorg voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking (cluster 3) te garanderen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat samenwerkingsverbanden onder het juk van de bezuinigingen (verevening) door het passend onderwijs leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (EMB) in een lagere bekostigingscategorie plaatsen (LG – middenbekostiging in plaats van MG – hoge bekostiging) ondanks dat deze leerlingen nog steeds ernstig meervoudig beperkt zijn?1
Samenwerkingsverbanden bepalen zelf de criteria om leerlingen toe te laten tot het (voortgezet) speciaal onderwijs (het (v)so) en de hoogte van de ondersteuningsbekostiging (laag, midden of hoog).
Gegeven de grote ondersteunings- en zorgbehoefte van leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (emb), is voor deze leerlingen een toelaatbaarheidsverklaring met de hoogste bekostiging (categorie 3) nodig.2 Daarom is voorgesteld de toelaatbaarheidsprocedure voor de groep emb-leerlingen te vereenvoudigen. De sectororganisaties hebben hiervoor in overleg met (v)so-scholen, samenwerkingsverbanden en OCW een landelijke procedure ontwikkeld waarmee (v)so-scholen een toelaatbaarheidsverklaring met categorie 3 kunnen aanvragen voor emb-leerlingen. Er zijn ook andere maatregelen getroffen om de organisatie van onderwijs en zorg voor deze leerlingen beter mogelijk te maken, zoals de regeling bijzondere bekostiging waar u naar verwijst in vraag 3 en de inzet van onderwijszorgconsulenten.
Mocht een (emb-)leerling toch een toelaatbaarheidsverklaring ontvangen in een andere categorie dan ouders of school nodig achten, dan hebben zij de mogelijkheid daartegen bezwaar te maken bij het samenwerkingsverband.
Bent u van mening dat voor leerlingen met een EMB op een cluster 3 school (mytyl- of tyltylschool) altijd de hoogste bekostigingscategorie (€ 26.000) dient te gelden in verband met de hoge onderwijs- en zorgbehoefte die deze leerlingen hebben? Zo nee, kunt u dit toelichten?2
Het uitgangspunt is dat leerlingen de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Gezien de ondersteunings- en zorgbehoefte van emb-leerlingen betekent dat, dat een toelaatbaarheidsverklaring met een categorie 3-bekostiging nodig is. Dat blijkt ook uit het onderzoek dat onlangs hierover is uitgevoerd en met de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs aan de Tweede Kamer is gestuurd.4
Kunt u toelichten of de introductie van de regeling bijzondere bekostiging voor ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen – waar scholen met cluster 3 leerlingen een beroep op kunnen doen – beoogt dat samenwerkingsverbanden de bekostigingscategorie voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen verlagen van MG naar LG? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze samenwerkingsverbanden tot de orde te roepen?3
De regeling betreft de toekenning van bijzondere (aanvullende) bekostiging voor emb-leerlingen. De middelen voor deze regeling worden weggehaald bij de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor bijzondere bekostiging is onder meer dat de leerling voldoet aan de in de regeling beschreven definitie van een emb-leerling en dat de leerling, als gevolg daarvan, een toelaatbaarheidsverklaring heeft met bekostiging categorie 3. Het is dan ook nadrukkelijk niet de bedoeling dat samenwerkingsverbanden de bekostiging van emb-leerlingen verlagen naar categorie 2.
Voor de zomer heb ik alle samenwerkingsverbanden geïnformeerd over de regeling. Ik ga ervan uit dat zij bekend zijn met het doel van de regeling en de bekostiging van emb-leerlingen niet verlagen naar categorie 2. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik daar ook geen signalen over ontvangen.
Kunt u toelichten wat er in de brief precies bedoeld wordt met de zinsnede «de inzet van een verpleegkundige kan betaald worden uit andere financieringsstromen dan de bekostiging die het samenwerkingsverband verstrekt»? Welke financieringsstromen worden hier precies bedoeld?
In de brief wordt aangegeven dat de bekostiging van eventuele verpleging betaald kan worden uit de zorgindicatie van de leerling. Hiermee wordt gedoeld op verpleging die bekostigd wordt op grond van de Zorgverzekeringswet of op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Realiseert u zich dat de lagere bekostigingscategorie voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen op cluster 3 scholen betekent dat er geen verpleegkundigen meer (al of niet op detacheringsbasis) kunnen worden aangenomen door de school, maar dat de verpleegkundige zorg versnipperd raakt, omdat het kindgebonden is en niet meer gebundeld kan worden per school? Kunt u toelichten hoe scholen voor cluster 3 hiermee dienen om te gaan? Wat betekent dit voor de bureaucratische en administratieve rompslomp als scholen per kind verpleegkundige zorg dienen in te kopen? Bent u zich ervan bewust dat de verpleegkundige zorg voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking gedurende de gehele schooldag beschikbaar moet zijn in verband met het verrichten van voorbehouden medische handelingen en daarmee moeilijk te voorspellen is?
Zoals hierboven aangegeven, zijn er geen signalen dat voor emb-leerlingen geen toelaatbaarheidsverklaring categorie 3 wordt afgegeven. Scholen met veel emb-leerlingen krijgen met de regeling bijzondere bekostiging juist meer zekerheid over de extra bekostiging voor deze groep leerlingen.
Over de inzet van verpleegkundige zorg kan ik u het volgende melden.
Sommige scholen hebben zelf een verpleegkundige in dienst, gefinancierd uit de onderwijsbekostiging en/of uit de aanvullende middelen vanuit de zorg. De invulling van de formatie is daarbij aan het bevoegd gezag van de school en mede afhankelijk van de problematiek van de ingeschreven leerlingen.
Andere scholen hebben voor hun leerlingen die verpleging nodig hebben, afspraken gemaakt met zorgaanbieders voor zorg in natura. Zij hebben dan zelf geen verpleegkundigen of verzorgenden in dienst, maar vanuit de zorginstelling (bijvoorbeeld de kinderthuiszorgorganisatie in de regio of de naastgelegen zorginstelling waarmee een school samenwerkt) wordt zorg «in natura» geleverd: er komt een zorgverlener op school om waar nodig verpleegkundige zorg te bieden.
Op welke wijze gaat u scholen die met dergelijke bezuinigingspraktijken van de samenwerkingsverbanden te maken krijgen, compenseren?4
De samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor (de bekostiging van) de extra ondersteuning van leerlingen. Vanwege de knelpunten die scholen en ouders het afgelopen jaar hebben ervaren, is een aantal maatregelen getroffen, waaronder de regeling bijzondere bekostiging. Ik ga ervan uit dat de eerder gesignaleerde knelpunten hiermee worden opgelost en houd hierbij de vinger aan de pols.
Wat vindt u ervan dat scholen voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking door de bezuinigingen van de samenwerkingsverbanden moeten besluiten om leerlingen te weigeren of zelf de hele school te sluiten? Welke maatregelen gaat u nemen om deze scenario's te voorkomen?
Dat scholen leerlingen weigeren of zelfs moeten sluiten vanwege bezuinigingen is bij mij niet bekend. Zoals in bovenstaande antwoorden is aangegeven zijn maatregelen getroffen om de knelpunten die ouders en scholen afgelopen jaar hebben ervaren op te lossen. De regeling bijzondere bekostiging biedt scholen extra ruimte om onderwijs en zorg te combineren. Verder bieden de zorgstelsels (Jeugdwet, Wlz en Zorgverzekeringswet) ook ruimte om het combineren van zorg en onderwijs mogelijk te maken. Ook biedt de nieuwe gesprekshandreiking voor onderwijs en zorg concrete informatie en bieden de onderwijszorgconsulenten ondersteuning als ouders en school er samen niet uitkomen. Ik zie dan ook geen aanleiding om verdere maatregelen te nemen.
Bent u nog steeds van mening dat er geen speciale regeling in overleg met het onderwijsveld ontworpen hoeft te worden om scholen per ernstig meervoudig gehandicapte leerling (cluster 3) met een indicatie voor de Wet langdurige zorg een vast bedrag per schooljaar centraal toe te wijzen om het onderwijs en de zorg op school voor deze leerling te organiseren, gekoppeld aan de teldatum in het onderwijs, en waarbij de zorg op school niet ten koste gaat van de zorg thuis?5
Met de nieuwe emb-regeling bijzondere bekostiging, die op 10 juli in de Staatscourant is gepubliceerd, heb ik hier feitelijk aan voldaan.8 Een (v)so-school kan voor alle leerlingen die voldoen aan de definitie van emb-leerling bijzondere bekostiging aanvragen, waarbij uitgegaan wordt van het aantal emb-leerlingen dat op de teldatum op de school stond ingeschreven.
In de definitie van emb-leerlingen in de regeling is het criterium losgelaten dat de leerling over een Wlz-indicatie moet beschikken. Uit onderzoek onder mytyl- en tyltylscholen bleek namelijk dat niet elke emb-leerling een Wlz-indicatie heeft, maar dat er ook emb-leerlingen zijn die zorg ontvangen op basis van de Jeugdwet of de Zorgverzekeringswet. Daarom is het mogelijk gemaakt dat een (v)so-school ook voor emb-leerlingen met een andere zorgindicatie een beroep kan doen op de nieuwe emb-regeling.
Bent u bereid om (ernstig) meervoudig gehandicapte leerlingen op een cluster 3 school uit te zonderen van het zogenaamde passend onderwijs, omdat tot dusverre is gebleken dat deze leerlingen het kind van de rekening zijn geworden van de invoering van het passend onderwijs?
Hiervoor zie ik geen aanleiding. Zoals ook blijkt uit de antwoorden op vraag 7 en 8, zijn de emb-leerlingen niet het kind van de rekening. Wel hebben scholen en ouders knelpunten ervaren bij de invoering van passend onderwijs en de vernieuwingen in de zorg. Naar aanleiding hiervan zijn maatregelen getroffen. De wet- en regelgeving in combinatie met de aanvullende maatregelen zorgen ervoor dat zowel het onderwijs als de (medische) zorg voor emb-leerlingen is geborgd. Uit onderzoek van Infinite naar bekostiging van scholen met emb-leerlingen blijkt verder dat er op de onderzochte scholen in het schooljaar 2014–2015 gemiddeld meer bekostiging vanuit OCW beschikbaar gekomen is dan in het schooljaar ervoor.9
Erkent u dat voor veel leerlingen de invoering van het passend onderwijs, knellend onderwijs blijkt te zijn? Kunt u dit toelichten?
Deze mening deel ik niet. In de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs treft u meer informatie aan over de ervaringen in het eerste invoeringsjaar en mijn aandachtspunten hierbij.
Acht u het wenselijk dat de residentiele plaatsbekostiging plaats vindt op basis van hoofdschoolsoort, waardoor mytyl-tyltylscholen voor meervoudig gehandicapte leerlingen in eerste instantie alleen voor een midden categorie worden bekostigd en daarom per leerling een uitgebreide onderbouwde aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring met een hogere bekostiging bij het samenwerkingsverband moeten aanvragen? Wat gaat u doen om de belofte waar te maken dat passend onderwijs tot minder bureaucratie leidt en deze onnodige administratieve rompslomp en verhoging van de bureaucratie te stoppen?
Voor de bekostiging van leerlingen die geplaatst zijn in een residentiële instelling wordt inderdaad gekeken naar de hoofdschoolsoort. Indien dit niet aansluit bij de gewenste bekostigingscategorie kan het samenwerkingsverband een toelaatbaarheidsverklaring met de gewenste bekostigingscategorie toekennen. Met het samenwerkingsverband kunnen onderlinge afspraken worden gemaakt over de invulling van die procedure. Dan kan een balans worden gevonden tussen de administratieve lasten van de school enerzijds en de informatiebehoefte die het samenwerkingsverband heeft om de aanvraag te kunnen beoordelen anderzijds.
Voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking hebben de sectororganisaties overigens een modelaanvraagformulier voor een toelaatbaarheidsverklaring ontwikkeld, om onnodige bureaucratie bij leerlingen met een vaststaande zorgbehoefte te voorkomen.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar – voornamelijk ernstig meervoudig beperkte – leerlingen waarbij wel degelijk mogelijkheden zijn voor onderwijs, maar waarbij uit financiële overwegingen door het samenwerkingsverband is besloten om hen een ontheffing van de leerplicht voor de gehele schoolloopbaan af te geven? Acht u dit een wenselijke praktijk en welke mogelijkheden ziet u om dit soort beslissingen een halt toe te roepen?
Een samenwerkingsverband kan geen ontheffing van de leerplicht afgeven of daarover een besluit nemen. Alleen ouders kunnen bij de gemeente een beroep doen op een vrijstelling van inschrijving op grond van de Leerplichtwet, bijvoorbeeld op grond van medische of psychische ongeschiktheid (artikel 5, onder a van de Leerplichtwet). Er moet dan altijd een verklaring van een deskundige worden overlegd. Zoals ook in het algemeen overleg aan de orde is geweest, wil ik aan ouders de ruimte laten om voor hun kind met ernstige meervoudige beperkingen zelf de keuze te maken voor onderwijs.
Thuiszittende, autistische kinderen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het feit dat er leerbare, autistische kinderen thuiszitten omdat het reguliere onderwijs deze kinderen niet aan kan en de wachtlijsten bij passende (speciale) scholen veel te lang zijn?
Uiteraard vind ik het onwenselijk dat kinderen thuiszitten. Elke thuiszitter is er één te veel. Scholen en samenwerkingsverbanden zijn de eerstverantwoordelijken om zorg te dragen voor een passend aanbod. Scholen vanuit de zorgplicht en samenwerkingsverbanden vanuit hun verantwoordelijkheid moeten zorgen voor een dekkend ondersteuningsaanbod. Als er in een bepaalde regio onverhoopt wachtlijsten voor het speciaal onderwijs ontstaan, is het aan hen om te komen tot oplossingen. Bijvoorbeeld door te zorgen voor meer extra ondersteuning in het regulier onderwijs of door de capaciteit van het speciaal onderwijs te vergroten. Het louter bieden van een plek op een wachtlijst is in ieder geval geen passend aanbod. Mochten er dus in een regio wachtlijsten ontstaan, dan moet in de tijd dat een leerling op een wachtlijst staat voor een alternatief aanbod worden gezorgd.
Als ouders toch van mening zijn dat hun kind geen passende ondersteuning wordt geboden, dan kunnen zij daarover het gesprek aangaan met de school of het samenwerkingsverband. Daarbij kunnen ook de onderwijsconsulenten helpen. Verder houdt de Inspectie van het Onderwijs toezicht op de samenwerkingsverbanden. Daarbij wordt onder meer aandacht besteed aan signalen die wijzen op tekortkomingen in de uitvoering van passend onderwijs in een regio en aan de vraag of er een dekkend aanbod is. Indien een samenwerkingsverband geen passend aanbod voor zijn leerlingen heeft, kan de inspectie tot sancties overgaan.
Hoeveel kinderen staan op dit moment op een wachtlijst voor een passende (speciale) school, zoals de Pionier en de Bascule? Bent u bereid om een overzicht aan de Kamer te doen toekomen over het aantal leerlingen op de wachtlijst per school?1
Gegevens over eventuele wachtlijsten worden niet landelijk bijgehouden. Overigens heeft het project Beter pASSendonderwijs van so-school de Pionier (waarvan de Bascule het bevoegd gezag is) op dit moment geen wachtlijst.
Bent u zich bewust van de impact dat dit heeft op de omgeving van de kinderen, bijvoorbeeld ouders die minder (of helemaal niet meer kunnen werken) van kinderen die thuiszitten en op een wachtlijst staan? Welke maatregelen gaat u nemen om deze wachtlijsten zo snel mogelijk weg te werken?
Van die impact ben ik mij bewust. Als kinderen thuis komen te zitten, moeten alle inspanningen dan ook gericht zijn op zo snel mogelijke terugleiding naar het onderwijs. Zie verder het antwoord op vraag 1 over de verantwoordelijkheid voor het wegwerken van eventuele wachtlijsten en voor het bieden van een eventueel alternatief aanbod.
Wat vindt u van initiatieven als «Beter pASSendonderwijs» en hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke initiatieven beter bereikbaar worden voor kinderen die anders bij het regulier en het speciaal onderwijs buiten de boot vallen?2
In initiatieven als Beter pASSendonderwijs werken scholen voor speciaal onderwijs en zorginstellingen samen om intensieve ondersteuning aan kinderen te bieden. De leerlingen krijgen in het project Beter pASSendonderwijs een specifieke aanpak in een kleine onderwijssetting. Via de Werkagenda passend onderwijs, preventie, jeugdhulp en participatie 2015 van de PO-Raad, VO-raad, MBO-Raad, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de ministeries van VWS, SZW en OCW wordt de samenwerking tussen onderwijs en zorg gestimuleerd. Dit gebeurt onder meer door middel van handreikingen, de beschikbaarheid van experts en de organisatie van bijeenkomsten op bestuurlijk en op uitvoerend niveau. Ook heb ik Vanuit autisme bekeken (VAB) gevraagd om een aantal activiteiten te ontplooien om de expertise over het onderwijs aan leerlingen met autisme te verbreden. Naast het beschikbaar stellen van handreikingen voor leraren, scholen en samenwerkingsverbanden zal in een aantal regio’s met de betrokken partijen worden onderzocht wat succes- en faalfactoren zijn in het onderwijs aan leerlingen met autisme.
Hoeveel budget is er precies beschikbaar voor onderwijs in een zeer kleine setting en met veel individuele aandacht en begeleiding?
Het budget voor extra onderwijsondersteuning, zowel in het regulier als in het speciaal onderwijs, is beschikbaar via de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Welk deel van dit budget wordt ingezet voor onderwijs in een zeer kleine setting en met veel individuele aandacht en begeleiding, is niet bekend.
Kunt u de Kamer informeren over het aantal scholen met een zeer kleine onderwijssetting en veel individuele aandacht en begeleiding per samenwerkingsverband (zowel primair onderwijs als voortgezet onderwijs)?
Dergelijke gegevens zijn niet beschikbaar. Wel signaleert de inspectie dat steeds meer samenwerkingsverbanden ertoe overgaan speciale voorzieningen voor dergelijke leerlingen in te richten, zodat ook hen een passend aanbod kan worden geboden.
Emotionele schade die kinderen oplopen omdat zij te laat worden doorverwezen naar het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat er kinderen zijn die buitengesloten raken en emotionele schade oplopen, omdat zij omwille van het zogenaamde passend onderwijs te lang op een reguliere basisschool worden gehouden, voordat ze worden verwezen naar het speciaal onderwijs? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen?1
Als een leerling beter op zijn of haar plek is in het (voortgezet) speciaal onderwijs (het (v)so), dan kan er voor de leerling een toelaatbaarheidsverklaring worden aangevraagd door de reguliere school waar de leerling op dat moment staat ingeschreven of de (v)so-school waar ouders hun kind hebben aangemeld. Schoolbesturen hebben in het samenwerkingsverband samen afspraken gemaakt voor welke kinderen zij een toelaatbaarheidsverklaring afgeven. Geeft het samenwerkingsverband geen toelaatbaarheidsverklaring af en zijn ouders en/of de reguliere school van mening dat speciaal onderwijs de beste oplossing is, dan kunnen zij tegen het besluit van het samenwerkingsverband bezwaar maken.
Deelt u de mening van Speciaal Onderwijs Twente Oost-Gelderland dat de financiële prikkel die leerlingen op een reguliere basisschool moet houden niet de juiste prikkel is en vooral gekeken moet worden naar wat het kind nodig heeft? Zo ja, wordt er in uw ogen op dit moment binnen de samenwerkingsverbanden voldoende vanuit onderwijsperspectief gekeken in plaats vanuit financieel perspectief? Zo ja, waar maakt u dat uit op?
De deelname van leerlingen aan het (v)so is vooralsnog niet gedaald. Scholen hebben een zorgplicht en moeten een passend aanbod doen voor elke leerling die extra ondersteuning nodig heeft. Bij de invulling van een passend aanbod en de keuze voor de verschillende ondersteuningsvoorzieningen binnen een samenwerkingsverband is de extra ondersteuningsbehoefte van een kind leidend. De school van aanmelding dient ook altijd serieus onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een leerling met een extra ondersteuningsbehoefte.
Daarbij merk ik wel op dat samenwerkingsverbanden de opdracht hebben om binnen het eigen financiële kader een goede invulling te geven aan het geheel aan voorzieningen in de regio. Een van de redenen om passend onderwijs in te voeren, was de sterke groei van het aantal leerlingen in het (v)so en een druk op de duurste voorzieningen. Daarbij werd tevens geconstateerd dat er verschillen tussen regio’s zijn in de mate waarin men leerlingen heeft verwezen naar het (v)so. Vanaf 2020 ontvangen samenwerkingsverbanden de ondersteuningsbekostiging geheel op basis van het aantal leerlingen dat in het samenwerkingsverband naar school gaat. Dit betekent dat sommige samenwerkingsverbanden minder moeten doorverwijzen of dat de schoolbesturen deze extra doorverwijzingen gezamenlijk moeten betalen.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat kinderen die op het speciaal onderwijs worden geplaatst, steeds vaker vanuit een «crisissituatie» komen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De stelling dat er steeds vaker kinderen vanuit een crisissituatie in het speciaal onderwijs terecht komen, herken ik niet. Het is aan scholen in het samenwerkingsverband om goede afspraken te maken over het ondersteuningsaanbod in de regio. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat het reguliere scholen direct geld kost als zij kinderen doorverwijzen naar het speciaal onderwijs? Kunt u deze kosten per schoolbestuur of per leerling die van het regulier onderwijs naar het speciaal onderwijs wordt overgeplaatst toelichten/becijferen?
Of reguliere scholen moeten betalen als zij verwijzen is afhankelijk van de afspraken die binnen het samenwerkingsverband zijn gemaakt. De middelen voor zware ondersteuning worden toegekend aan de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Hieruit betalen de samenwerkingsverbanden voor de leerlingen die zijn geplaatst in het (v)so. Wat er daarna over is, is beschikbaar voor extra ondersteuning op de reguliere scholen. Sommige samenwerkingsverbanden hebben ervoor gekozen de (v)so-plaatsingen rechtstreeks te bekostigen, andere samenwerkingsverbanden hebben ervoor gekozen om de middelen te verdelen over de scholen en daarbij de afspraak gemaakt dat de school moet betalen bij verwijzing naar het speciaal onderwijs.
Een (v)so-school ontvangt via het samenwerkingsverband de volgende ondersteuningsbekostiging per ingeschreven leerling per schooljaar:
so jonger dan 8
so 8 jaar en ouder
vso
categorie 1 (cluster 4 zmlk en lz)
€ 9.148
€ 8.426
€ 9.094
categorie 2 (lg)
€ 13.652
€ 14.782
€ 16.198
categorie 3 (mg)
€ 20.651
€ 21.693
€ 20.129
Hoe beoordeelt u de analyse in het artikel dat, hoewel het geld evenredig over de regio’s verdeeld wordt, het systeem toch oneerlijk is omdat er in sommige regio’s (historisch gezien) meer leerlingen naar het speciaal onderwijs gaan? Bent u nog steeds van mening dat de systematiek van verevening eerlijk en rechtvaardig uitpakt?
In mijn brief van 14 oktober 2014 ben ik uitgebreid ingegaan op de verevening en de afwegingen om te komen tot de nieuwe bekostiging.2 De verevening leidt tot een rechtvaardig verdeelmodel van ondersteuningsmiddelen over de verschillende regio’s. Er zijn geen nieuwe gegevens die aanleiding geven de verevening te herzien.
Hoeveel leerlingen hebben gedurende het schooljaar 2014/2015 de overstap gemaakt van het reguliere onderwijs naar het speciaal onderwijs? Kunt u ook de cijfers van voorgaande schooljaren (vanaf 2011) aan de Kamer doen toekomen?
Er zijn nog geen gegevens over het huidige schooljaar beschikbaar. De instroom wordt namelijk pas vastgesteld op peildatum 1 oktober, waarbij dan de herkomst van een leerling bepaald wordt op basis van de school van inschrijving van de leerling op 1 oktober van het jaar daarvoor. In tabel 2 is het aantal leerlingen weergegeven dat de overstap van regulier naar speciaal onderwijs heeft gemaakt in de periode 2010–2014.
Herkomst
2010
2011
2012
2013
2014
Primair onderwijs (inclusief sbo)
5,6
6,0
5,7
5,9
5,8
Voortgezet onderwijs
3,6
3,9
4,0
4,1
4,1
Totaal
9,2
9,9
9,7
10,0
9,9
Bent u het eens met de docenten en scholen dat er nog veel knelpunten aangepakt moeten worden om het zogenaamde passend onderwijs tot een succes te maken? Is het in uw ogen waar dat «er teveel op het bordje ligt van de leerkracht» en het zogenaamde passend onderwijs slechts een «kille bezuiniging» is?
Uit de eerste ervaringen blijkt dat scholen en samenwerkingsverbanden de verantwoordelijkheid nemen om kinderen passend onderwijs te bieden en daarbinnen nieuwe ondersteuningsvormen ontwikkelen. In de zesde voortgangsrapportage (Kamerstuk 31 497 Nr. 141) heb ik daarbij een aantal aandachtspunten aangegeven waar we de komende periode mee aan de slag moeten, waaronder de rol van leraren en het organiseren van een (nog beter) dekkend aanbod aan voorzieningen. In de volgende voortgangsrapportage, die ik voor de zomer naar de Tweede Kamer stuur, ga ik hier verder op in.
De sluiting van speciale school ’t Nyrees in Almelo |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat orthopedagogisch didactisch centrum (opdc) voor vmbo en havo ’t Nyrees in Almelo moet sluiten, aangezien de leerlingen van deze school met ernstige vormen van dyslexie of leerproblemen door het zogenaamde passend onderwijs nu gedwongen worden om naar een reguliere school te gaan?1
Ter toelichting allereerst het volgende. Leerlingen op een opdc zijn ingeschreven op een reguliere vo-school (die dus ook de zorgplicht heeft) maar volgen vanwege hun ondersteuningsbehoefte tijdelijk (maximaal 2 jaar) onderwijs op een opdc.
Al door het vorige samenwerkingsverband voortgezet onderwijs, dat tot 1 augustus 2014 verantwoordelijk was voor het opdc, is besloten om de voorziening in de huidige vorm per 1 augustus 2016 te stoppen. Het huidige samenwerkingsverband passend onderwijs beziet op dit moment hoe de voorzieningen in het samenwerkingsverband er na die datum uit gaan zien. Het is zeer wel mogelijk dat dit opdc een doorstart maakt. Het is aan het samenwerkingsverband om deze keuze al dan niet te maken.
Mocht het samenwerkingsverband toch besluiten om geen opdc meer in stand te houden, dan moeten het samenwerkingsverband en de scholen waar deze leerlingen zijn ingeschreven op een andere manier invulling geven aan een passend aanbod voor deze leerlingen.
Acht u het wenselijk dat bij sluiting van ’t Nyrees het risico dat leerlingen alsnog uitvallen, geen diploma halen en thuis komen te zitten, wordt vergroot? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze leerlingen in het reguliere onderwijs niet voortijdig uitvallen, maar een diploma halen?
Nee, dat acht ik niet wenselijk. Het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor een dekkend ondersteuningsaanbod. Mocht er in de toekomst geen opdc meer zijn, dan moet op een andere manier invulling worden gegeven aan een passend aanbod voor deze leerlingen.
Hoe groot is de kans dat leerlingen bij sluiting van ’t Nyrees via het reguliere onderwijs alsnog moeten instromen in het voortgezet speciaal onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet oordelen over de behoefte aan ondersteuning van deze individuele leerlingen en dus ook niet over wat voor hen een passend onderwijsaanbod zou zijn. Wel kan ik aangeven dat, zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 1, verblijf in een opdc altijd tijdelijk is, namelijk maximaal 2 jaar, en dat de inzet gericht is op terugkeer naar het regulier onderwijs.
Kunt u garanderen dat de leerlingen met een ernstige vorm van dyslexie of leerlingen die moeilijk kunnen leren in het reguliere onderwijs voldoende extra begeleiding krijgen? Welke begeleiding wordt in het reguliere onderwijs ingezet specifiek voor de 280 leerlingen van ’t Nyrees?
Het is de verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband en de scholen waar deze leerlingen ingeschreven zijn om te zorgen voor een passend aanbod. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Wat is de reden dat het samenwerkingsverband heeft besloten om ’t Nyrees te sluiten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is dit besluit door de voorganger van het huidige samenwerkingsverband genomen. Dit besluit vloeit voort uit het feit dat dat oude samenwerkingsverband ophield te bestaan en daarmee ook de ondersteuningsvoorzieningen die het in stand hield. Om zorg te dragen voor continuïteit van ondersteuning zijn verschillende voorzieningen niet per 1 augustus 2014 beëindigd maar nog voor twee jaar gecontinueerd. Het huidige samenwerkingsverband beraadt zich op dit moment op het ondersteuningsaanbod vanaf 1 augustus 2016.
Wat is de reden dat de ouderraad zich overvallen voelt door dit besluit? Is het waar dat de ouderraad niet voortijdig is geïnformeerd over de sluiting van dit opdc?
In de communicatie heeft de focus gelegen op het stopzetten van het opdc in de huidige vorm en niet op de invulling van de toekomstige ondersteuningsvoorzieningen. Als het samenwerkingsverband besloten heeft over de toekomstige inrichting van deze voorzieningen heb ik er vertrouwen in dat de onrust onder ouders kan worden weggenomen. Verder geldt natuurlijk dat de ondersteuningsstructuur moet worden vastgelegd in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. Op dit plan heeft de ondersteuningsplanraad, waarin ook ouders vertegenwoordigd zijn, instemmingsrecht.
Hoe beoordeelt u de vrees van ouders dat de leerlingen in het reguliere onderwijs overvraagd worden, er te grote klassen zijn en te weinig begeleiding? Kunt u garanderen dat deze leerlingen in het reguliere onderwijs aanspraak kunnen blijven maken op kleine klassen en extra begeleiding?
Voorop staat dat er voor deze leerlingen een passende plek moet zijn. Het is niet aan mij om te bepalen wat die passende plek is en welke extra ondersteuning deze leerlingen daarbij nodig hebben. Dat wordt bepaald in het samenspel tussen samenwerkingsverband, school en ouders.
Wat is de reden dat er geen sociaal plan aanwezig is en/of alternatieven zijn uitgewerkt, dan wel scenario’s voor een doorstart zijn gepresenteerd? Wat betekent de sluiting van ’t Nyrees voor de 44 leerkrachten, 7 medewerkers van het expertiseteam en de 12 ondersteunende personeelsleden?
Een sociaal plan is nu niet aan de orde. Dat zou immers vooruitlopen op de besluitvorming die nog moet plaatsvinden. Zie verder het antwoord op vraag 1, waarin is aangegeven dat de toekomstige ondersteuningsstructuur op dit moment wordt bezien.
Kunt u – zoals beloofd – de Kamer informeren over het aantal geregistreerde opdc’s door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Kunt u tevens toelichten naar welk alternatief opdc in de buurt de leerlingen van ’t Nyrees kunnen overstappen?2
Conform de eerdere toezegging zal ik uw Kamer over de geregistreerde opdc’s informeren. Naar verwachting kan dit komend najaar. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u nog steeds van mening dat het zogenaamde passend onderwijs een succesformule is of deelt u de mening dat het passend onderwijs voor steeds meer leerlingen knellend onderwijs blijkt te zijn?
Ik ben nog steeds van mening dat passend onderwijs met de zorgplicht van besturen, de verantwoordelijkheid van samenwerkingsverbanden voor een dekkend aanbod en de mogelijkheden voor maatwerk de goede kaders biedt om kinderen, uiteraard in samenspraak met hun ouders, een zo passend mogelijke plek te geven.
De toelaatbaarheidsverklaringen voor het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat scholen voor speciaal voortgezet onderwijs op basis van een dossier een toelaatbaarheidsverklaring voor leerlingen moeten aanvragen zonder dat ze de leerling kennen of gesproken hebben? Zou het in uw ogen niet beter zijn dat scholen voor primair speciaal onderwijs een «schooladvies», zoals gebruikelijk in het regulier onderwijs, geven en zelf de toelaatbaarheidsverklaring voor deze leerlingen aanvragen, zodat er op geen enkele wijze belangenverstrengeling ontstaat danwel dat de «slager het eigen vlees moet keuren»?
Het samenwerkingsverband vo bepaalt of de leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (vso). De aanvraag daarvoor wordt gedaan door de school van aanmelding. Deze school heeft immers de zorgplicht en is verantwoordelijk voor een passende plek voor de leerling. In deze verantwoordelijkheidsverdeling past niet dat de aanvraag door de school voor speciaal onderwijs (so) wordt gedaan. Hoe de procedure voor het afgeven van een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) wordt ingericht, bepaalt het samenwerkingsverband. Dat kan op basis van een onderbouwd dossier zijn, maar ook een gesprek kan daarvan onderdeel uitmaken. Wat het schooladvies betreft, dit advies gaat over het niveau van de leerling, niet over de benodigde ondersteuning of over een eventuele plaatsing in het vso. Ook leerlingen afkomstig uit het so krijgen een schooladvies over hun niveau.
Geldt het aangekondigde uniforme formulier voor de toelaatbaarheidsverklaring voor alle leerlingen in het speciaal onderwijs of alleen voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking?1
Dit geldt alleen voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen. Gezien de ernst van hun beperking is voor deze leerlingen het speciaal onderwijs het meest aangewezen. Voor andere leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, is het niet op voorhand duidelijk dat de leerling is aangewezen op speciaal onderwijs. Het kan dan ook per regio verschillen of deze ondersteuning het best in het regulier of in het speciaal onderwijs kan worden geboden. Het past daarom niet om daar met uniforme formulieren te werken.
Acht u het wenselijk dat ouders van leerlingen op het primair speciaal onderwijs al vanaf het derde schooljaar een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs kunnen aanvragen? Zo ja, wat zijn hiervan de consequenties voor scholen?
Nee, dat acht ik niet wenselijk en dat is ook niet de praktijk. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Ziet u mogelijkheden om een aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs alleen in behandeling te nemen vanaf september in het jaar voorafgaand aan de overstap van het primair naar het voortgezet speciaal onderwijs?
Wettelijk is hiervoor niets geregeld. Wel zijn er mogelijkheden om hieraan invulling te geven. In het vo is het al de praktijk dat wordt gewerkt met een vaste aanmelddatum voor instroom in het eerste leerjaar. Ook het vso kan dit doen. Daarnaast kunnen de samenwerkingsverbanden po en vo in een regio onderling afspraken maken over de aanmelding en overgang van po/so naar vo/vso.
Ziet u mogelijkheden om een richtlijn te maken met vaste criteria voor het (voortgezet) speciaal onderwijs voor leerlingen in cluster 4?
Nee, want dit zou volledig indruisen tegen de uitgangspunten van passend onderwijs waarbij juist in het samenwerkingsverband de procedure en criteria voor de toelaatbaarheid tot het (v)so worden bepaald. Het niet functioneren van het stelsel met landelijke criteria was bovendien juist één van de redenen voor de invoering van passend onderwijs.
Wat is de reden dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor het primair onderwijs valt en niet onder de cao voor het voortgezet onderwijs?
Dit is historisch bepaald. Van oorsprong is de wetgeving voor het (v)so geënt op de wetgeving voor het primair onderwijs, zo ook de cao voor die sector. Pas in de afgelopen vijftien jaar zijn de doelgroep en het onderwijs in het vso langzaam veranderd. Er zijn steeds meer leerlingen ingestroomd met een normaal tot hoog cognitief niveau en er is een ontwikkeling geweest van opvang naar onderwijs, waarbij bovendien steeds meer de focus wordt gericht op het perspectief na onderwijs. Met de Wet kwaliteit (v)so, waarin drie uitstroomprofielen zijn gedefinieerd, is een volgende slag in het kwaliteitstraject gemaakt. Hierdoor neemt de afstand tussen de verschillende scholen binnen het primair respectievelijk voortgezet onderwijs af en is tegelijkertijd te zien dat het so en het vso sterker van elkaar worden onderscheiden. Met de invoering van passend onderwijs is ook de verhouding tussen het speciaal en regulier onderwijs veranderd. Scholen voor (v)so werken steeds nauwer samen met reguliere scholen.
Al deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat in de sectorakkoorden voor het primair en voortgezet onderwijs de ontvlechting van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is aangekondigd. Op dit moment ben ik samen met de PO-Raad en VO-raad bezig met de uitwerking hiervan. In de volgende voortgangsrapportage passend onderwijs, die voor het zomerreces naar uw Kamer gaat, zal ik u hierover nader informeren.
Wat zijn in uw ogen de consequenties voor het vervullen van vacatures binnen het speciaal onderwijs en voor de samenwerking met het reguliere voortgezet onderwijs (tussenklassen, kansklassen etc.) van de constructie dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het primair onderwijs valt?
Nu het vso steeds meer gaat aansluiten bij het onderwijs in het vo kan ik mij voorstellen dat de cao po een belemmering kan zijn. Dit aspect maakt dan ook deel uit van de uitwerking van de ontvlechting die ik in het antwoord op vraag 6 heb toegelicht.
Ziet u de mogelijkheden om alle leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs onder dezelfde cao te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om dat te bepalen. Het is de sector zelf, namelijk de werkgeversorganisaties en de vakbonden, die de cao-afspraken maakt.
Ziet u mogelijkheden om het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het voortgezet onderwijs te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie het traject rond de ontvlechting in het antwoord op vraag 6. Dit zou er op termijn ook toe kunnen leiden dat het vso onder de cao voor het voortgezet onderwijs gaat vallen.
De aanhoudende onzekerheid voor kinderen met een meervoudige beperking en de intensieve zorg in de klas |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u, ondanks de forse signalen van belangenorganisaties als Ieder(in), BOSK en de VNG dat kinderen met een meervoudige beperking die intensieve (medische) zorg, verpleging, verzorging of toezicht nodig hebben in de klas (cluster 1), nog steeds van mening dat «de combinatie onderwijs en zorg met ingang van 1 januari 2015 wordt vereenvoudigd» en «er een knelpunt in het huidige systeem» is opgelost? Kunt u dit toelichten?1 2
Zowel vanuit de (medische) zorgaanbieders als vanuit het onderwijs is er budget beschikbaar om passende onderwijszorgarrangementen vorm te geven.
In de wet en regelgeving passend onderwijs is vastgelegd welke ondersteuningsbekostiging een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs voor een leerling ontvangt. In de Wlz is vastgelegd wat het recht op zorg inhoudt. Een Wlz-indicatie wordt afgegeven op grond van de zorgbehoefte van een kind, ongeacht of het thuis, op school of in een instelling verblijft. Zoals de Staatssecretaris Van Rijn in het algemeen overleg op 25 maart heeft aangegeven, is het oormerken van een deel van de Wlz-indicatie voor een mogelijke deelname aan onderwijs niet nodig en niet wenselijk. Hetzelfde geldt voor het vaststellen van een gemiddeld bedrag voor medische zorg op school. De aansluiting tussen zorg en onderwijsondersteuning voor ernstig meervoudig beperkte kinderen vereist individueel maatwerk. Om het overleg tussen school en ouders te ondersteunen wordt een gesprekshandleiding opgesteld.
Is het waar dat, doordat voor kinderen met een meervoudig beperking die onder de Wet langdurige zorg (Wlz) vallen er geen aftrek meer plaatsvindt van de zorgbekostiging wanneer een kind onderwijs volgt, scholen in de positie worden geplaatst dat zij in onderhandeling moeten voor bekostiging van medische zorg op school met de zorginstellingen of met de ouders (vanwege het persoonsgebonden budget)? Zo ja, ziet u mogelijkheden om de financiering van medische zorg op school voor kinderen met een meervoudige beperking (cluster 3) in de Wlz-indicatie te oormerken voor onderwijs, dan wel een gemiddeld bedrag voor medische zorg op school vast te stellen, zodat scholen niet hoeven te onderhandelen met zorginstellingen of ouders?3
Zie antwoord vraag 1.
Was het in uw ogen verstandig om de compensatiemiddelen AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) ongeoormerkt toe te voegen aan de normbekostiging van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs, gezien de grote onduidelijkheid bij de samenwerkingsverbanden over de vraag op welke wijze onderwijszorgarrangementen het beste kunnen worden vormgegeven en/of worden bekostigd?
Ja. Met deze compensatieregeling kwam € 10 miljoen beschikbaar voor aanvullende zorg op reguliere en speciale scholen via het ondersteuningsbudget van de samenwerkingsverbanden. De samenwerkingsverbanden hebben immers de verantwoordelijkheid gekregen om voor alle leerlingen, onder wie ook de leerlingen met een ernstige meervoudige beperking, een passend onderwijsaanbod te realiseren.
Is er in uw ogen niet veel meer nodig ten behoeve van de medische zorg voor kinderen met ernstige meervoudige beperkingen dan extra informatievoorziening over onderwijs en zorg, één landelijk aanvraagformulier voor een toelaatbaarheidsverklaring voor kinderen met ernstige meervoudige beperkingen en een Wlz-indicatie voor onbepaalde tijd?
Met de invoering van passend onderwijs en de Wlz zijn de randvoorwaarden verbeterd om op maat onderwijszorgarrangementen te ontwikkelen. Veel van de problemen waar ouders en scholen nu tegenaan lopen, hebben te maken met de overgang naar de nieuwe situatie. Zoals Staatssecretaris Van Rijn en ik in het eerder genoemde overleg hebben aangegeven, willen wij daarbij zoveel mogelijk ondersteunen. Het opstellen van een landelijke aanvraagprocedure door de onderwijsraden, past daar bij. Omdat wij ook hebben gezien dat het gesprek tussen samenwerkingsverbanden en (v)so scholen moeizaam verloopt, is afgesproken om een landelijke regeling op te stellen waar scholen aanvullende bekostiging kunnen aanvragen voor leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen. Tot slot hebben wij toegezegd om ook de komende periode het overleg voort te zetten tussen vertegenwoordigers van scholen en ouders, VWS en OCW over de invoering. Met als doel een goede invoering van de veranderingen in zorg en onderwijs te actief ondersteunen en snel zicht te krijgen op eventuele resterende knelpunten die zich voordoen.
Zijn voor u de signalen over de forse problemen niet alsnog reden om leerlingen in cluster 3 met een indicatie voor de Wlz apart te financieren, zodat de onderhandelingen tussen scholen, ouders, zorgkantoren en zorginstellingen definitief tot het verleden behoren?
Nee, zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, zijn de randvoorwaarden voor het ontwikkelen van onderwijszorgarrangementen verbeterd. Mijn collega Van Rijn en ik doen er alles aan om een goede invoering van de nieuwe wetgeving te ondersteunen zodat voor alle leerlingen een passend onderwijszorgarrangement kan worden ontwikkeld.
Kunt u toelichten welke «nieuwe schotten geplaatst» zouden worden bij aparte financiering van cluster 3 die het maatwerk dat passend onderwijs mogelijk maakt sterk zullen belemmeren? Kunt u een toelichting geven op deze specifieke schotten?4
Een aparte financiering van scholen voor cluster 3 is moeilijk te realiseren vanwege de spreiding van ernstig meervoudig beperkte leerlingen over de verschillende schoolsoorten en gezien het grote aantal scholen waar deze leerlingen zitten. Ook zou een aparte financiering van deze scholen ertoe kunnen leiden dat (andere) scholen en samenwerkingsverbanden leerlingen onterecht doorverwijzen naar de scholen die apart gefinancierd worden.
Is het waar dat «veel ouders van leerlingen in het speciaal onderwijs een brief hebben gekregen, waarin de school aangeeft dat de zorg aan het kind in de klas stopt, als de situatie niet snel verandert»? Zo ja, om hoeveel ouders gaat dit? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Van sommige ouders hebben wij het signaal ontvangen dat scholen aangeven problemen te ervaren met de bekostiging en organisatie van (medische) zorg op school. Alle leerlingen hebben recht op onderwijs. In de gesprekken die in de afgelopen periode zijn gevoerd met vertegenwoordigers van ouders en scholen, is wel duidelijk geworden dat er veel onzekerheid is over de gevolgen van de invoering van passend onderwijs en de veranderingen in de zorg. Ik ga ervan uit dat met de maatregelen die collega Van Rijn en ik hebben voorgesteld, er snel meer duidelijkheid en zekerheid komt over de budgetten voor onderwijs en zorg zodat voor alle leerlingen een passend onderwijszorgarrangement kan worden ontwikkeld. Als ouders en scholen daar hulp bij nodig hebben, kunnen zij terecht bij een expertteam.
Hoe beoordeelt u het feit dat voorgenoemde belangenorganisaties de alarmklok luiden, terwijl u samen met de PO-Raad, VO-raad, VNG en VWS de «Werkagenda verbinding passend onderwijs, preventie, jeugdhulp en participatie 2015» heeft opgesteld, waarmee «ondersteuning wordt geboden aan scholen en gemeenten om onder andere zorg en onderwijs nog beter op elkaar aan te laten sluiten»? Is deze opgestelde werkagenda in uw ogen effectief en zo ja, waar blijkt dat uit?
De werkagenda verbinding passend onderwijs, preventie, jeugdhulp en participatie 2015» is een initiatief van VNG, de PO-Raad en de VO-raad met ondersteuning van VWS en OCW. De werkagenda ondersteunt de transformatie bij bestuurders en professionals in de jeugdhulp en in het onderwijs onder meer door naar behoefte landelijk, regionaal of lokaal activiteiten te (helpen) organiseren. Daarmee biedt de werkagenda ook het kader voor acties als het gaat om het combineren van onderwijs met zorg vanuit de jeugdwet, Zorgverzekeringswet of Wlz. Bij deze acties, toegezegd in de brief van 20 maart 2015 en in het algemeen overleg dat mijn collega Van Rijn en ik op 25 maart hierover hebben gevoerd met de Tweede Kamer, worden de genoemde belangenorganisaties intensief betrokken. Zo maakt Ieder(in) deel uit van de werkgroep die zich bezighoudt met onderwijs-zorgarrangementen.
Opzet van de werkagenda is dat op verzoek regionale en lokale bijeenkomsten worden georganiseerd. Het is aan gemeenten en scholen om hiertoe een aanvraag te doen. De betrokken partijen bepalen zo zelf de effectiviteit van de werkagenda.
Het bericht ‘Rotterdam fnuikt thuisonderwijs’ |
|
Joël Voordewind (CU), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rotterdam fnuikt thuisonderwijs»?1
Ja.
Worden de wettelijke kaders in de plannen van de gemeente Rotterdam voldoende in acht genomen? Onderkent u dat gemeenten een vrijstelling van de schoolplicht op basis van richtingbedenkingen slechts kunnen verhinderen wanneer de kennisgeving niet gebaseerd is op bedenkingen tegen de richting van het onderwijs binnen redelijke afstand van de woning?
De gemeente Rotterdam handelt, met het voeren van het gesprek, binnen de grenzen van de wet. De handhaving van de Leerplichtwet is belegd bij de leerplichtambtenaren van de gemeente. Ouders die een beroep doen op vrijstelling op basis van richting (artikel 5 onder b van de Leerplichtwet 1969) dienen ieder jaar de gemeente hiervan in kennis te stellen. De leerplichtambtenaar controleert vervolgens of aan de wettelijke eisen is voldaan. Die controle richt zich onder meer op de vraag of het beroep op vrijstelling daadwerkelijk de richting van het onderwijs betreft. Een gesprek met de ouders kan deel van het onderzoek uitmaken.2 Indien de kennisgeving naar het oordeel van de leerplichtambtenaar niet voldoet dan krijgen de ouders een redelijke termijn om hun kind op een school in te schrijven. Als de ouders hier geen gehoor aan geven, kan de leerplichtambtenaar proces-verbaal opmaken. Vrijstelling van de leerplicht is uiteindelijk niet afhankelijk van het oordeel van de leerplichtambtenaar maar, mocht het zo ver komen, van de rechter.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer gemeenten richting ouders onjuiste of eenzijdige informatie verspreiden over hun rechten en plichten? Welke inspanningen verricht u, in samenwerking met Ingrado en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, om ervoor te zorgen dat ouders adequaat geïnformeerd worden over hun rechten en plichten?2
Ouders moeten over de juiste informatie beschikken waar het hun rechten en plichten betreft. Deze informatie is op veel plekken beschikbaar. Op de website van de rijksoverheid wordt de Leerplichtwet toegelicht, waaronder vrijstelling op basis van richtingsbezwaar. Ingrado biedt met de website leerplichtwegwijzer.nl informatie over leerplicht en een startpunt om in contact te komen met gemeentelijke leerplichtambtenaren. In de modelinstructie van de VNG voor de leerplichtambtenaren staat bovendien dat een medewerker Leerplicht er voor zorgt dat in een zo vroeg mogelijk stadium door middel van voorlichting via het internet, in schoolgidsen, brochures en beantwoording van telefonische vragen proactief informatie wordt verschaft aan ouders. Tijdens de landelijke dag van de leerplicht, dit jaar op 19 maart, geven veel gemeenten extra aandacht aan het belang van het recht op onderwijs voor een kind.
Hoe wordt gewaarborgd dat ouders zich niet door oneigenlijke handelwijzen van gemeenten of leerplichtambtenaren, zoals het dreigen met een melding bij het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling, gedwongen voelen af te zien van hun recht op vrijstelling?
De gemeente mag, binnen de grenzen van de wet, te allen tijde het gesprek aangaan. Van dwang kan in een dergelijk gesprek op generlei wijze sprake zijn. Mochten ouders zich onverhoopt onheus of onrechtmatig bejegend voelen, dan kunnen zij daar melding van maken via de klachtenprocedure van de gemeente of bij de gemeentelijke ombudsman.
Bent u bereid de gemeente Rotterdam uit te leggen hoe de wet in elkaar zit, dat pogingen om het aantal vrijstellingen te verminderen op adequate informatievoorziening richting ouders dienen te berusten en dat van een wetswijziging met ingang van het schooljaar 2015–2016 geen sprake is?
Ik heb regelmatig contact met de gemeente Rotterdam over de wet- en regelgeving ten aanzien van de leerplicht. Het staat de gemeente Rotterdam vrij om binnen de grenzen van de huidige wet een eigen beleid te voeren ten aanzien van de handhaving van de leerplicht. De landelijke discussie over artikel 5 onder b, van de Leerplichtwet 1969 leeft ook binnen de gemeente Rotterdam en dient mede als aangrijpingspunt om met ouders in gesprek te gaan over de vrijstelling. In de brief die naar de ouders is gestuurd, legt de gemeente uit dat zij er naar streeft dat ieder kind naar school gaat. Door middel van een gesprek met de ouders wil zij deze visie voor het voetlicht te brengen. Ik steun de gemeente Rotterdam in haar aanpak die erop gericht is om het recht van ieder kind op onderwijs te garanderen. In mijn brief van 27 oktober 2014 heb ik u al geïnformeerd over mijn bezwaren tegen artikel 5 onder b van de Leerplichtwet. Het is nog steeds mijn intentie om deze bepaling uit de wet te halen.4
Kunt u toelichten hoeveel processen-verbaal in verband met deze vrijstelling de afgelopen drie jaar jaarlijks naar het Openbaar Ministerie zijn gezonden en hoeveel kennisgevingen van vervolging en niet-vervolging in deze zaken zijn verzonden?
Het OM registreert niet of processen-verbaal, opgemaakt wegens overtreding van de Leerplichtwet, verband houden met de vrijstelling van artikel 5 van die wet.