Het bericht dat de EASO onervaren uitzendkrachten inzet in Griekenland, omdat de EU-landen hun belofte om voldoende asielexperts te leveren nog steeds niet nakomen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het Europees Ondersteuningsbureau voor Asielzaken (EASO) onervaren uitzendkrachten inzet in Griekenland teneinde de asielaanvragen op de Griekse eilanden te beoordelen?1
Ja.
Klopt het, dat door de Europese Unie (EU) 2.300 functionarissen zijn toegezegd om Griekenland te helpen met de uitvoering van de Turkijedeal? Zo ja, in hoeverre is deze toezegging nu uitgevoerd? Zo nee, wat waren de toezeggingen van de EU ter ondersteuning van Griekenland in de uitvoering van de EU-Turkijedeal?
In de EU-Turkije verklaring is opgenomen dat de EU en de EU-lidstaten zowel Turkije als Griekenland zouden ondersteunen om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken, waaronder ook financieel en met experts. De uitwerking van de benodigde aantallen en de bijbehorende coördinatie is opgepakt door de Europese Commissie en agentschappen zoals EASO en Frontex, waarbij steeds is gekeken naar de actuele behoefte. Daarbij zijn niet op voorhand aantallen vastgelegd.
De Europese inzet is erop gericht om de Griekse asieldienst doorlopend met circa 100 asielexperts te ondersteunen, naast de aanwezige ondersteunende staf (technici, vertalers, administratieve ondersteuning) die de lidstaten hebben geleverd. De inzet op het terrein van grensbeheer onder de vlag van Frontex blijft onverminderd bestaan en omvat ruim 800 Europese experts.
Wat is uw reactie op het bericht in Trouw (1) dat EASO op dit moment nog 79 medewerkers tekort komt op de Griekse eilanden?
De signalen van EASO over personeelstekorten zijn het kabinet bekend. Nederland heeft daarom in december 2016, samen met zijn partners uit het triovoorzitterschap, Slowakije en Malta, een démarche uitgevoerd om alle lidstaten op te roepen eraan bij te dragen dat EASO en ook Frontex voldoende capaciteit tot hun beschikking hebben voor de inzet op de Griekse eilanden. Het kabinet zal hiervoor aandacht blijven vragen bij andere lidstaten, zowel in bilaterale contacten als tijdens de Raden.
Bent u van mening dat het inhuren van onervaren uitzendkrachten voldoende compensatie is voor het gebrek aan mankracht voor het uitvoeren van de asielprocedures in Griekenland, met name gezien de grote groep relatief onervaren medewerkers in de Griekse asieldienst? Zo ja, waarom?
Griekenland is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de behandeling van asielverzoeken. De Griekse asieldienst is de afgelopen jaren flink uitgebreid gelet op de omvang van het aantal asielaanvragen dat inmiddels ook daadwerkelijk in Griekenland wordt ingediend. Griekenland wordt bij de behandeling van de asielaanvragen ondersteund via de inzet van EASO-medewerkers en deskundigen van andere lidstaten.
Ik verwelkom het dat zowel door de Griekse asieldienst als door EASO lokaal nieuw personeel wordt geworven. Zodoende kan de capaciteit van de Griekse asieldienst ook op een meer duurzame manier worden versterkt en wordt bovendien werkgelegenheid geboden aan de Griekse bevolking. De nieuwe medewerkers beschikken over een relevante achtergrond en ontvangen daarnaast een grondige training van EASO. Het nieuwe EASO-personeel zal het werk steeds verrichten onder leiding van meer ervaren EASO-medewerkers. Deze situatie verschilt niet wezenlijk van hoe in Nederland of in andere lidstaten nieuw personeel voor asieldiensten wordt geworven, opgeleid en ingezet.
Dit neemt niet weg dat ook de lidstaten met eigen ervaren experts eraan moeten blijven bijdragen dat de agentschappen zowel op de korte als lange termijn voldoende capaciteit tot hun beschikking houden om asielaanvragen op de eilanden zo efficiënt en zo spoedig mogelijk te behandelen. Zoals gezegd, het kabinet zal hiervoor aandacht blijven vragen bij andere lidstaten.
Deelt u de mening dat Griekenland meer geholpen zou zijn met ervaren ambtenaren uit andere EU-lidstaten? Zo ja, bent u bereid hiervoor op Europees niveau aandacht te vragen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de inzet van Nederland bestaat uit het zenden van twee Border Security Teams naar Griekenland? Zo nee, hoe ziet de Nederlandse inzet er dan op dit moment uit?
Momenteel is er een Border Security Team actief op het Griekse eiland Chios. Dit team, bestaande uit experts van verschillende uitvoeringsorganisaties in Nederland, ondersteunt de Griekse autoriteiten in Frontex-verband bij de bewaking van de buitengrenzen en de registratie, identificatie en terugkeer van migranten. Daarnaast zal Nederland gedurende 2017 ook grenswachters, tolken, experts, twee patrouillevoertuigen, bussen voor vervoer van migranten en een snelle boot inzetten elders in Griekenland, bijvoorbeeld bij de Grieks-Turkse landgrens of op de andere Griekse eilanden.
Daarnaast stelt Nederland al geruime tijd ervaren deskundigen ter beschikking ter ondersteuning van de Griekse asieldienst.
Bent u bereid deze inzet te vergroten, door meer personeel te sturen teneinde Griekenland te ondersteunen?
Nederland hecht veel belang aan een goede bewaking van de buitengrenzen en een effectief functionerend asielsysteem in de EU. Dat is ook de reden waarom Nederland al langere tijd een aanzienlijke bijdrage levert aan agentschappen als Frontex en EASO.
De inzet van experts in Frontex-verband gebeurt op uitvraag van Frontex. Dit geldt ook voor de inzet in het Border Security Team. Daarbij wordt rekening gehouden met factoren als de instroom van illegale migranten, de behoefte van Frontex en de capaciteit die Nederland ter beschikking heeft. Nederland behoort tot de lidstaten die de meeste ondersteuning bieden aan de Griekse autoriteiten op het terrein van grensbewaking.
Voor wat betreft de inzet van deskundigen in Griekenland onder de vlag van EASO staat Nederland staat in de top 3 en levert ook daarmee ruimschoots zijn aandeel. Het is vooral nodig dat andere lidstaten hun bijdrage vergroten.
Hoe verhoudt de inzet van Nederland zich op dit punt tot de inzet van de andere EU-lidstaten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat een grotere inspanning van de EU-lidstaten verwacht mag worden, vanwege de schrijnende situatie op de Griekse eilanden? Zo nee, waarom niet?
Goed beheer van de asielinstroom en opvang in Griekenland is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Griekse autoriteiten. Dit neemt niet weg dat Griekenland ondersteuning moet worden geboden. Alle lidstaten moeten eraan blijven bijdragen dat de agentschappen zowel op de korte als lange termijn voldoende capaciteit tot hun beschikking houden om asielaanvragen op de eilanden zo efficiënt en zo spoedig mogelijk te behandelen. Ik zal daarvoor aandacht blijven vragen bij andere lidstaten.
De berichten dat Hongarije en Oostenrijk buiten de EU om immigratiebeleid willen gaan voeren |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de regering van Hongarije migranten in kampen wil opsluiten tijdens de behandeling van hun asielaanvraag, ondanks de ferme kritiek vanuit de Europese Unie (EU) op haar migratiebeleid?1
Ja.
Bent u bekend met de plannen van Oostenrijk om in de Central European Defence Cooperation een voorstel te doen asielzoekers voortaan buiten de EU hun asielaanvraag te laten doen, en daarbij een maximum te stellen aan het aantal migranten dat in de EU wordt toegelaten?2
Ja.
Hoe ziet u de voorstellen van Hongarije met betrekking tot het internationaal en het Europees vluchtelingenrecht?
De Hongaarse regering heeft een wetsvoorstel ingediend bij het parlement dat onder meer ziet op de uitbreiding van de mogelijkheden voor detentie van asielzoekers bij de Hongaars-Servische grens. Dit voorstel is op 7 maart jl. door het Hongaarse parlement aangenomen. De wet roept vragen op en bij de uitwerking zal scherp moeten worden gekeken hoe de nieuwe wet zich verhoudt tot het Europees en internationaal vluchtelingenrecht. Het is aan de Europese Commissie om toe te zien op de naleving van EU wet- en regelgeving. De Commissie heeft dan ook op 8 maart jl. aangekondigd dat de Europese Commissaris voor Migratie, Binnenlandse Zaken en Burgerschap binnenkort naar Hongarije zal afreizen om in gesprek te gaan met de autoriteiten over de aangekondigde maatregelen. Dit ter voorbereiding op een nadere juridische analyse vanuit de Commissie.
Het kabinet is bezorgd over de algemene aanpak en houding van de Hongaarse regering ten opzichte van migranten, zoals aangegeven in de kabinetsreactie3 op de uitslag van het referendum in Hongarije d.d. 2 oktober 2016 en de beantwoording4 van Kamervragen van de leden Gesthuizen (SP), Voortman (GroenLinks), Sjoerdsma (D66) en Voordewind (ChristenUnie) aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het illegaal de grens overzetten van migranten naar Servië. De Hongaarse regering heeft zich tot dusver bovendien niet bereid getoond tot het herplaatsen van asielzoekers uit Italië en Griekenland. De Europese afspraken over de herplaatsing van asielzoekers zijn bindend. Hongarije heeft, door toe te treden tot de EU, het gehele acquis aangenomen, inclusief de bepalingen over hoe de Unie besluiten neemt. Naar mening van het kabinet verkleint een dergelijke houding de mogelijkheid om nadere overeenstemming te vinden over de aanpak van het thema migratie in de EU.
Bent u bereid om u in Europees c.q. bilateraal verband in te zetten teneinde er voor te zorgen dat beleid van de EU-lidstaten dat in strijd is met internationaal of Europees recht niet ingevoerd wordt? Zo ja, op welke manier bent u van plan die inzet vorm te geven?
Het is aan de Europese Commissie om toe te zien op naleving van EU wet- en regelgeving. Indien de Commissie aanleiding ziet om lidstaten op hun verplichtingen aan te spreken, verwacht het kabinet dan ook dat de Commissie dit zal doen. Zie overigens het antwoord op vraag 6.
Op welke manieren zet u ervoor in dat er binnen de EU zoveel mogelijk eenduidig immigratiebeleid wordt gevoerd?
De Europese Commissie heeft verschillende wetgevende voorstellen gepresenteerd tot herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS). Met deze voorstellen ambieert de Commissie onder meer een verdergaande harmonisatie te bereiken tussen lidstaten in bijvoorbeeld de wijze waarop de asielprocedure in de lidstaten wordt vorm gegeven. Nederland onderschrijft deze ambitie, langs de lijnen zoals uiteengezet in de BNC-fiches waarmee het kabinet uw Kamer heeft geïnformeerd over zijn beoordeling van de inhoud van de verschillende voorstellen. Dit is een manier om tot een eenduidig migratiebeleid te komen. Daarnaast is het ook van belang dat de regels eenduidig worden toegepast door lidstaten. Hierin kan het nieuwe EU Agentschap voor Asiel (het huidige Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken) een rol spelen. Verder heeft Nederland, tijdens zijn voorzitterschap van de Raad van de EU, het initiatief genomen om te komen tot meer harmonisatie van het asielbeleid dat lidstaten voeren voor asielzoekers uit hetzelfde land van herkomst. Dit initiatief heeft zijn weg gevonden naar de verschillende voorstellen tot herziening van het GEAS.
Wat gaat u doen teneinde het draagvlak binnen de EU-lidstaten voor de voorstellen van de Europese Commissie (COM (2016) 270) te vergroten, in het licht van de plannen van Oostenrijk en Hongarije die hiermee op gespannen voet staan?
In zijn rol als voorzitter van de Raad van de EU probeert Malta overeenstemming te bereiken onder de lidstaten over de voorstellen tot herziening van het GEAS. Deze zoektocht naar compromissen is geen eenvoudige opgave gelet op het krachtenveld tussen lidstaten. De lidstaten zijn het wel eens over het belang van het meer onder controle brengen van de instroom van irreguliere migranten en de noodzaak te voorkomen dat we teruggaan naar de ongecontroleerde situatie van vorige jaren. Deze irreguliere migratiestromen vragen om een gemeenschappelijke Europese aanpak, maar over de wijze waarop bestaat minder overeensteming. Het kabinet blijft zich hier inzetten voor een constructieve en solidaire aanpak van het thema migratie en zal zich blijven uitspreken tegen initiatieven op migratieterrein die afbreuk doen aan fundamentele waarden van de Unie als rechtsstatelijkheid, eenheid en solidariteit.
Het wegduiken van lidstaten bij gevoelige kwesties in Europa |
|
Marit Maij (PvdA), Rien van der Velde (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lidstaten mogen niet meer wegduiken bij hete kwesties»?1
Ja.
Wat zijn de knelpunten die de Europese Commissie met dit voorstel wil adresseren? Om welke kwesties gaat het? In welke mate heeft «wegduiken» gevolgen voor de Nederlandse landbouwsector?
In de besluitvorming over de vaststelling van uitvoeringshandelingen (maatregelen ter uitvoering van EU-richtlijnen, besluiten of -verordeningen) door de Europese Commissie (verder te noemen: de Commissie) onder toezicht van de lidstaten (de zgn. «comitologie») kunnen zich impasses voordoen. Dit is het geval wanneer er geen gekwalificeerde meerderheid van lidstaten voor of tegen een voorgestelde uitvoeringshandeling kan worden gevormd. Dergelijke impasses in de besluitvorming zijn vooralsnog opgetreden bij onderwerpen op het terrein van gezondheid en veiligheid van mensen, dieren en planten. Dit specifiek in verband met de toepassing van genetische modificatie (gg) technieken voor de productie van levensmiddelen en diervoeders of de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen, alsmede gewasbeschermingsmiddelen als glyfosaat. In dergelijke situaties is het op basis van de huidige regelgeving aan de Commissie om een uiteindelijk besluit te nemen.
In zijn «State of the European Union» van september 2016 gaf Commissievoorzitter Juncker aan het onwenselijk te vinden dat de Commissie een uitvoeringshandeling vaststelt als daarvoor niet de vereiste gekwalificeerde meerderheid bereikt kan worden, omdat het volgens hem afdoet aan het democratisch gehalte van besluitvorming. Daarom kondigde hij aan met de nu voorliggende voorstellen te willen komen om de politieke verantwoordelijkheid voor besluitvorming over uitvoeringshandelingen in grotere mate bij de lidstaten neer te leggen.
In hoeverre doet Nederland mee aan dit «wegduiken»; is dit exemplarisch? In welke situaties en bij welke onderwerpen? Waarom wordt voor die strategie gekozen?
Nederland loopt niet weg voor zijn verantwoordelijkheid en heeft voor Europese besluitvorming duidelijke beleidsuitgangspunten die leidend zijn voor de Nederlandse positiebepaling. Dit volgt voor de onder 2 genoemde onderwerpen uit de voor u reeds bekende posities van Nederland op het gebied van GGO’s2 of gewasbeschermingsmiddelen. Conform het kabinetsbeleid stemt Nederland voor toelating van GGO’s in Europa indien deze, gebaseerd op een technisch-wetenschappelijke onderbouwing, veilig zijn bevonden voor mens, dier en milieu.
Bij gewasbeschermingsmiddelen geldt een «nee, tenzij» beleid, dat ook Nederland volgt. Er is geen goedkeuring van werkzame stoffen of toelating van middelen mogelijk, zonder dat er een beoordeling conform het wettelijke EU toetsingskader heeft plaatsgevonden. Er mag geen schadelijk effect zijn op mens en dier en geen onaanvaardbaar effect op het milieu. Als die effecten er inderdaad niet zijn kan Nederland instemmen met de voorgestelde uitvoeringshandeling («approval of the substance»). Over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen die in de landbouwsector worden gebruikt wordt besloten middels een uitvoeringshandeling, op basis van wetenschappelijk onderbouwde criteria.
Deelt u de mening dat juist bij belangrijke onderwerpen zoals GMO’s (genetically modified organisms) het van belang is dat lidstaten een oordeel geven over de voorgestelde regelgeving? Zo ja, doet Nederland dit ook in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
De Commissie wint, conform het EU toetsingskader, wetenschappelijk advies in bij het EFSA (European Food Safety Agency) voor de beoordeling van de effecten van stoffen zoals GGO’s en gewasbeschermingsmiddelen voor de veiligheid en gezondheid van mensen, dieren en planten en voor het milieu. In deze procedure zijn wetenschappelijke instituten uit alle lidstaten betrokken. Voor Nederland zijn dat het RIVM, het RIKILT en het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoeksprogrammering van de NVWA, die altijd duidelijk hun visie geven. Bij de standpuntbepaling over de toelating van stoffen baseert Nederland zich op de inhoudelijke kennis en objectiviteit van de genoemde wetenschappelijke instituten. Voor GGO’s wordt bovendien ook nog door de COGEM geadviseerd.
In de besluitvorming over uitvoeringshandelingen kunnen alle lidstaten door al dan niet met een voorgestelde uitvoeringshandeling in te stemmen deze zowel goedkeuren als afwijzen, of zich onthouden van stemming. De comitologieprocedures bieden derhalve ampele mogelijkheden aan de lidstaten om hun oordeel te geven over voorgestelde regelgeving en dienovereenkomstig hun stem uit te brengen. Nederland neemt in de praktijk, zoals ook aangegeven onder vraag 3, altijd een standpunt in, in overeenstemming met de daarvoor geldende beleidsuitgangspunten.
Wat is uw appreciatie van het voorstel van de Europese Commissie?
Op dit moment wordt de appreciatie van het kabinet nog geformuleerd. U zult het kabinetsstandpunt zoals gebruikelijk voor wetgevingsvoorstellen ontvangen in de vorm van een BNC-fiche.
Hoe beoordelen de andere lidstaten de voorgestelde maatregelen?
De onderhandelingen over het voorstel moeten nog van start gaan. De standpunten van de andere lidstaten (en van het Europees parlement) zijn nog niet bekend.
Op welke wijze zullen de voorstellen verder behandeld worden in de Europese Unie?
Het is op dit moment nog niet bekend hoe deze voorstellen verder zullen worden behandeld.
Het bericht inzake de illegale opstelling van raketten door Rusland |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Russia Deploys Missile, Violating Treaty and Challenging Trump»1?
Ja.
Klopt het dat de Russische krijgsmacht, in strijd met eerdere afspraken, nieuwe middellangeafstandsraketten heeft opgesteld?
Hoewel het beeld van het bericht in brede zin overeenkomt met de Nederlandse beoordeling, kan de regering het opstellen van een grondgelanceerd kruisvluchtwapen met een bereik van 500 kilometer tot 5.500 kilometer door de Russische krijgsmacht vooralsnog niet bevestigen. Het opstellen van een dergelijk grondgelanceerd kruisvluchtwapen door een verdragspartij zou in strijd zijn met de verplichtingen onder het Intermediate-Range Nuclear Forces (INF-) verdrag.
Kunt u toelichten, voor zover u dit bericht kunt bevestigen, in hoeverre een dergelijke handeling strijdig is met internationale afspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u tevens toelichten in hoeverre de in het artikel vermelde Russische kritiek dat juist de Amerikanen deze afspraken hebben geschonden, gerechtvaardigd is? Heeft de Russische regering dit verwijt onderbouwd? Zo ja, hoe?
De Russische regering zou de vermeende opmerkingen hebben gemaakt tijdens een bijeenkomst van de Speciale Verificatiecommissie van INF-verdragspartijen. Nederland heeft als niet-verdragspartij geen zitting in deze commissie.
Hebben de NAVO en/of NAVO-lidstaten, bijvoorbeeld de Verenigde Staten, reeds gereageerd op het bericht? Zo ja, hoe?
Nederland heeft nauw contact over dit onderwerp met de NAVO-bondgenoten, in het bijzonder met de Verenigde Staten als partij bij het INF-verdrag. Het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 14 februari jl. in een persverklaring laten weten dat Rusland de verplichtingen onder het INF-verdrag niet nakomt.
Dit laat onverlet dat Nederland het van groot belang acht dat de NAVO en Rusland in dialoog blijven, vooral om ongevallen, misverstanden en escalatie te vermijden en transparantie op militair gebied te bevorderen. Mede op aandringen van Nederland kwam de NAVO-Rusland Raad (NRR) in 2016 drie keer bijeen op ambassadeursniveau. Nederland bepleit dat de NRR regelmatig bijeen blijft komen om dergelijke onderwerpen te bespreken.
Signaleert u in algemene zin toename van het aantal provocaties met strategische en/of tactische wapens van Russische zijde, dan wel een toename van het aantal pogingen om bestaande afspraken over beheersing van dergelijke wapens te ondermijnen?
Het afgelopen decennium is er in toenemende mate sprake van opzichtig oefenen met strategische en tactische wapens door Rusland en het vermelden ervan in de openbare woordvoering. Rusland heeft bovendien de Plutonium Management and Disposition Agreement (PMDA) met de Verenigde Staten vorig jaar geschorst en de samenwerking onder het Cooperative Threat Reduction programma (ook wel de Nunn-Lugar Act) in 2015 beëindigd.
Het bericht 'Brusselse eis zet Rotterdamse haven in financiële klem” |
|
Mark Harbers (VVD), Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brusselse eis zet Rotterdamse haven in financiële klem»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. De appreciatie van dit bericht is verwerkt in de beantwoording van de overige door uw Kamer gestelde vragen over dit bericht.
Welke investeringen bij de Rotterdamse haven komen onder druk te staan en welke gevolgen heeft dit?
Voor de Staat als aandeelhouder staan de belangen van het Havenbedrijf Rotterdam (HbR) en de concurrentiepositie voorop. Voldoende investeringsruimte is belangrijk voor het HbR. Op dit moment staat de investeringsruimte van HbR niet onder druk en is het Havenbedrijf in staat de geplande investeringen uit te voeren. Mocht dit in de toekomst anders zijn, dan wordt dit een onderwerp van gesprek tussen HbR en de aandeelhouders, Staat en gemeente. Als mogelijke oplossing zullen dan ook de door uw Kamer genoemde opties de revue passeren om tot een weloverwogen besluit te komen.
Nu de vrijstelling van vennootschapsbelasting (Vpb) onder druk van Brussel voor de Nederlandse havens is gestopt, aan welke andere knoppen kan het Havenbedrijf nog draaien om meer investeringsruimte te krijgen? Het Havenbedrijf zelf noemt de haventarieven verhogen, de dividendbetaling verlagen, de financieringslasten omlaag brengen en interne kosten besparen; welke mogelijkheden ziet de aandeelhouder?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van de acties van de Europese Commissie in België en Frankrijk om ook daar de Vpb-vrijstellingen af te schaffen, omdat een gelijk speelveld in Europa van belang is? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de actie richting Duitsland, dat geen Vpb-vrijstelling kent, maar wel publieke middelen besteedt in de Duitse havens? Wanneer kunnen die acties afgerond worden? Wanneer is er een echt gelijk speelveld in Europa voor havens?
Op 21 januari 2016 heeft de Europese Commissie zowel aan Frankrijk als aan België een voorstel tot het nemen van dienstige maatregelen gedaan teneinde ook in die landen de particuliere en publieke havens vennootschapsbelastingplichtig te maken. Omdat deze landen dit voorstel niet geaccepteerd hebben, heeft de Europese Commissie op 8 juli 2016 tegen beide landen de formele onderzoekprocedure geopend. Tegen dit besluit hebben diverse Franse havens beroep aangetekend bij het Gerecht van het Hof van Justitie van de EU (hierna: het Gerecht). Dit beroep is nog in behandeling bij het Gerecht. Zolang dit beroep loopt, kan de Europese Commissie de formele onderzoekprocedure niet afronden met een besluit.
Tegen het besluit van de Europese Commissie hebben ook diverse Belgische havens beroep aangetekend bij het Gerecht. Op 27 oktober 2016 heeft het Gerecht dit beroep niet ontvankelijk verklaard. De Europese Commissie kan daarmee de formele onderzoekprocedure tegen België wel afronden met een besluit. De Europese Commissie streeft er gewoonlijk naar om een formele onderzoekprocedure binnen 18 maanden af te ronden. Van belang is dat als de Europese Commissie een besluit neemt en de staatssteun afkeurt, de Belgische havens per 1 januari 2017 vennootschapsbelastingplichtig zijn. Dit geldt ook voor de Franse havens.
De Europese Commissie heeft in het kader van staatssteun aan zeehavens (nog) geen formele stappen tegen Duitsland genomen. Wel heeft de Europese Commissie in een persbericht van 21 januari 2016 aangegeven dat zij Duitsland om nadere informatie heeft verzocht.
De Europese Commissie heeft uitgebreide bevoegdheden om eerlijke concurrentie tussen zeehavens in de EU te waarborgen. Het is aan de Europese Commissie om hierop toe te zien en invulling aan te geven. Het is derhalve moeilijk concrete uitspraken te doen wanneer er sprake zal zijn van een gelijk speelveld voor de havens in Europa. Nederland pleit al jaren bij de Europese Commissie voor eerlijke concurrentie tussen de Europese zeehavens, bij elke gelegenheid die zich voordoet.
In hoeverre ligt de invoering van de havenverordening, die moet zorgen voor meer transparantie en een meer gelijk speelveld, nog steeds op schema, zodat deze eind 2017 ingevoerd kan worden? Welke effecten verwacht de Minister daarvan en hoe snel?
De Havenverordening is op 3 maart 2017 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening treedt 20 dagen na de publicatie in werking, op 23 maart 2017. De bepalingen in de verordening zullen twee jaar na de inwerkingtreding van kracht worden. Dit zal op 23 maart 2019 het geval zijn. De verordening zet in op vrijheid van dienstverlening in zeehavens en financiële transparantie van (publieke) investeringen in zeehavens. Op welke termijn de effecten daarvan te zien zullen zijn is moeilijk te voorspellen omdat deze effecten mede gebaseerd zullen zijn op de marktontwikkelingen.
Welk overleg vindt er plaats tussen het Havenbedrijf, de gemeente Rotterdam en het Rijk over de onderhavige problematiek en welk overleg vindt plaats met de andere Nederlandse havens?
Er vindt zeer regelmatig overleg plaats tussen het Rijk en het HbR. Zo heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in december 2016 nog uitgebreid met de CEO van HbR gesproken en zijn er op ambtelijk niveau verschillende overlegstructuren, zowel op medewerker als op (top)managementniveau. In het kader van het nieuwe werkprogramma zeehavens vindt regelmatig overleg plaats met de andere Nederlandse zeehavens en de Brancheorganisatie Zeehavens (BOZ). Daarnaast is er enkele malen per jaar havenoverleg Europa, waar onder voorzitterschap van HbR de andere Nederlandse zeehavens zijn vertegenwoordigd en namens de overheid het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het Ministerie van Financiën heeft als medeaandeelhouder van HbR periodiek overleg met de gemeente Rotterdam en met HbR. Een formeel moment is de jaarlijkse Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Daarnaast zijn er vier keer per jaar aandeelhouderscommissies. Daarbij komt ook de concurrentiepositie van HbR en het gelijke speelveld ter sprake.
Wat kan het kabinet nog meer doen om ervoor te zorgen dat de concurrentiepositie van de Nederlandse havens niet verslechtert? Hoe ver is de Minister van Infrastructuur en Milieu met het onderzoek om de actuele relevante ontwikkeling voor de zeehavens in kaart te brengen ten behoeve van het werkprogramma zeehavens, dat begin 2017 wordt geactualiseerd?
Het kabinet doet veel om vanuit haar publieke taak bij te dragen aan de juiste randvoorwaarden voor het borgen van de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens, zowel ten aanzien van een goede maritieme bereikbaarheid als ook optimale achterlandverbindingen en efficiënte nautische dienstverlening. De overheid werkt samen met de sector aan het nieuwe werkprogramma zeehavens, waarin acties kunnen worden afgesproken die nodig zijn om de concurrentiekracht niet te laten verslechteren. Het onderzoek van Ecorys naar het handelingsperspectief van de Nederlandse zeehavens zal op korte termijn gereed zijn en hierin betrokken worden; dit levert naar verwachting inzichten ten aanzien van het gelijke speelveld en brengt mogelijke acties in beeld.
Er wordt nu gefocust op Rotterdam, maar hoe zit het met de andere Nederlandse zeehavens?
Met de verzelfstandiging per 1 januari 2017 van Havenschap Moerdijk naar Havenbedrijf Moerdijk N.V. zijn nu de belangrijkste Nederlandse zeehavens verzelfstandigd. Per 1 januari 2017 zijn deze havenbedrijven verplicht om aangifte vennootschapsbelasting te doen.
Welke mogelijkheden biedt de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) voor de Nederlandse havens? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het opnemen van de havens en luchthavens in de AGVV? Welke mogelijkheden ontstaan er dan om de Vpb weer terug te investeren in de havens?
De Europese Commissie is voornemens om de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) uit te breiden met bepaalde investeringssteun voor zeehavens. Uitbreiding van de AGVV met de categorie zeehavens zorgt ervoor dat EU-lidstaten makkelijker staatssteun kunnen verlenen doordat zij de in de verordening opgenomen categorieën van staatssteun indien deze aan bepaalde criteria voldoen, niet van te voren ter goedkeuring bij de Europese Commissie hoeven aan te melden, maar deze direct kunnen verlenen. Een kennisgeving achteraf aan de Europese Commissie is voldoende. Het kabinet heeft er bij de consultatie van de Europese Commissie voor gepleit dat de zeehavens vrijstelling alleen geldt voor overheidssteun met een beperkt effect op de concurrentieverhoudingen. Voor de gevallen waarin staatssteun zorgt voor aanmerkelijke marktverstoring moet een beoordeling door de Europese Commissie plaatsvinden, bij voorkeur op basis van richtsnoeren voor staatssteun aan zeehavens. De verwachting is dat de Europese Commissie de uitbreiding van de AGVV in het eerste kwartaal van 2017 zal publiceren. Het is aan de Europese Commissie om de reikwijdte van de zeehavens vrijstelling vast te stellen, daarbij rekening houdend met de inbreng van lidstaten en stakeholders. Na uitbreiding van de AGVV kan ook Nederland ervoor kiezen om gebruik te maken van de zeehavens vrijstelling.
Het mogelijk 'cadeau doen' van klokkenluider Edward Snowden door president Poetin aan president Trump |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de zorgen over de verklaring van de Amerikaanse geheime diensten over een mogelijk «cadeau doen» van klokkenluider Edward Snowden door de Russische president Poetin aan de Amerikaanse president Trump?1
Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat uitlevering van de heer Snowden door Rusland aan de Verenigde Staten aanstaande is.
Deelt u de zorgen over de uitspraken van president Trump dat klokkenluider Snowden een «verrader» is die «geëxecuteerd» moet worden?
Nederland spreekt zich consequent uit tegen de meest grove en ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder de doodstraf. Het kabinet is principieel tegen de doodstraf en zet zich via de EU in voor de wereldwijde afschaffing daarvan, met als tussendoel een wereldwijd moratorium op de uitvoering. De EU zet zich daarnaast in op de toepassing van minimumstandaarden en ondersteunt de VN-resoluties over de doodstraf. Ook in de Verenigde Staten spreekt Nederland zich uit tegen de doodstraf, zowel bilateraal als in EU-verband.
Deelt u de zorgen van klokkenluider Snowden dat hij op dit moment in de VS geen eerlijk proces zal krijgen?
Er is geen indicatie dat de heer Snowden geen eerlijk proces zou krijgen in de Verenigde Staten. Het kabinet heeft vertrouwen in de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in de VS en het functioneren van het Amerikaanse rechtssysteem.
Erkent u het belang voor ons land van de onthullingen van klokkenluider Snowden over de spionageactiviteiten van het National Security Agency (NSA)?
Voor de reactie van het kabinet op de uitspraken van de heer Snowden verwijs ik u naar de brieven aan uw Kamer van 13 september 2013 (Kamerstuk 30 977, nr. 61) en 6 februari 2015 (Kamerstuk 30 977, nr. 109).
Bent u bereid een politiek spel met Edward Snowden te voorkomen door hem zo snel mogelijk politiek asiel te verlenen in Nederland?
Dreigende anti-dumping maatregelen van Brazilië |
|
Helma Lodders (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het anti-dumping onderzoek van DECOM (Departement of Trade Remedies) en de dreigende anti-dumping maatregelen van Brazilië tegen de import van patates frites uit onder andere Nederland?
Ja
Bent u op de hoogte van het standpunt van de Europese Commissie dat de Braziliaanse overheid oneigenlijke argumenten aandraagt voor de anti-dumping maatregelen? Zo ja, wat zijn deze oneigenlijke argumenten en kunt u deze weerleggen door de juiste exportcijfers en productprijzen te delen met de Braziliaanse overheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Europese Commissie heeft verschillende keren bij de Braziliaanse overheid gepleit tegen de maatregelen. De Europese Commissie heeft daarbij betoogd dat de maatregelen onvoldoende zijn onderbouwd. Het kabinet deelt deze inschatting. De Nederlandse producenten hebben zelf medewerking verleend aan het onderzoek door exportcijfers en productprijzen te delen met de Braziliaanse overheid. De Braziliaanse overheid heeft er echter van afgezien deze cijfers te gebruiken bij de berekening van de dumpingmarges. In plaats daarvan heeft zij gebruik gemaakt van alternatieve beschikbare cijfers. Dit is onder de WTO-regels onder voorwaarden toegestaan.
Passen de maatregelen uit het DECOM-advies binnen de afspraken die in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zijn gemaakt? Zo nee, welke acties gaat u op korte termijn nemen, al dan niet met de Europese Commissie, om de beschuldigingen van DECOM te weerleggen en de Braziliaanse overheid te overtuigen op basis van feiten?
De WTO-afspraken geven individuele lidstaten relatief veel ruimte om de regels voor het nemen van antidumpingmaatregelen te interpreteren en toe te passen. Het kabinet deelt de lezing van de Europese Commissie dat de maatregelen onvoldoende zijn onderbouwd en gemotiveerd. Zowel de Nederlandse overheid als de Europese Commissie hebben de zaak nauwlettend gevolgd en reeds diverse keren tegen de maatregelen gepleit. De Europese Commissie kan de maatregelen aanvechten bij het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse producenten van friet jaarlijks voor ruim 50 miljoen euro aan friet exporteren naar Brazilië? Klopt het dat, als de mogelijke anti-dumpingmatregelen van kracht worden, de export van Nederlandse friet naar Brazilië onmogelijk wordt en dit een kostprijsverhogend effect zal hebben op de prijs van producten die door Nederland geïmporteerd worden uit Brazilië?
Voor de Nederlandse aardappelverwerkende industrie is Brazilië inderdaad een belangrijke markt. De antidumpingmaatregelen zullen de export vanuit Nederland inderdaad ernstig beperken. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat er door de maatregel ook een significant kostprijsverhogend effect op de export van Braziliaanse landbouwproducten naar Nederland zal optreden.
Kunt u aangeven op welke wijze de afgelopen periode is opgekomen voor de Nederlandse belangen en welke stappen er de komende dagen nog gezet gaan worden?
Bent u bereid deze vragen voor het verkiezingsreces, dat op 24 februari a.s begint, te beantwoorden gezien de urgentie?
Ja
De verdergaande ondermijning van de rechtsstaat en de democratie in Polen |
|
Harry van Bommel (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de Raad voor de Rechtspraak dat de onafhankelijkheid van de Poolse rechtspraak klap na klap krijgt?1
Van de berichtgeving van de delegatie van de Nederlandse Raad voor de rechtspraak heeft het kabinet kennis genomen. Het kabinet volgt de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Polen op de voet en met aanzienlijke zorg. In de brief aan de Kamer van 16 januari jl. (Kamerstuk 34 648, nr. 2) is uiteengezet dat aan het waarborgen van rechtsstatelijke principes in de EU groot belang wordt gehecht. Daarover is op 19 januari jl. met de kamer (Kamerstuk 34 648, nr. 3) verder gesproken en tijdens dit debat heeft het kabinet zijn benadering van dit onderwerp verder toegelicht en benadrukt dat inzet vereist blijft op EU niveau en in bilaterale contacten. In antwoord op de vraag 5 wordt op die benadering verder in gegaan.
De Europese Commissie heeft mede op basis van analyses van de Venetië Commissie, een «systematische bedreiging van de rechtsstaat» in Polen geconstateerd, die samenhangt met het effectief functioneren van het Constitutioneel Hof. Op 21 december 2016 heeft de Europese Commissie nieuwe aanbevelingen gedaan, waarop de Poolse regering binnen de gestelde termijn (20 februari jl.) heeft gereageerd. Thans wordt de niet-openbare reactie van de Poolse regering door de Europese Commissie bestudeerd. De rol van de Europese Commissie in de dialoog met Polen verdient onze steun en wat het kabinet betreft zullen deze ontwikkelingen ook in de Raad aan de orde moeten komen.
In hoeverre acht u de door de Poolse president genomen maatregelen met betrekking tot de rechtspraak in strijd met de Poolse Grondwet resp. de standaarden van the European Network of Councils for the Judiciary (ENCJ)? Hoe duidt u deze ontwikkelingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent dit voor de samenwerking tussen Polen en Nederland op onder andere justitieel gebied? In hoeverre worden uitspraken van het Constitutioneel Hof nog erkend en in hoeverre worden mensen uitgeleverd of overgeleverd aan Polen?
Binnen de samenwerking op justitieel gebied in de EU vormen mensenrechten en rechtsstaat het kader waarbinnen wordt gewerkt. Aan deze samenwerking ligt wederzijds vertrouwen ten grondslag. Eventuele tekortkomingen in de rechtsstaat staan samenwerking met de betreffende lidstaat niet in de weg. Dit kan anders zijn wanneer in een individueel geval in het strafproces of bij sanctietoepassing zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat een persoon na zijn uitlevering of overlevering een reëel gevaar loopt te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. In dat geval wordt tenuitvoerlegging uitgesteld totdat bijvoorbeeld helderheid is verschaft over de omstandigheden waaronder een persoon zal worden gedetineerd. Dergelijke gronden of bezwaren ten aanzien van Polen zijn niet gebleken.
Welke consequenties zitten er aan schendingen zoals die nu in Polen plaatsvinden en plaats zullen gaan vinden? Klopt het dat de EU tijdelijk het stemrecht Polen zou kunnen bevriezen, als de Poolse regering niet van koers verandert en respect toont voor de democratische principes?2 Kunt u het proces dat naar deze stap leidt in detail beschrijven, en aangeven in welke fase de onderhandelingen tussen Polen en de EU zich nu bevinden?
De Europese Commissie heeft het afgelopen jaar duidelijk stelling genomen ten aanzien van ontwikkelingen in Polen. Indien de dialoog tussen Commissie en de betreffende lidstaat aan het einde van de rit onverhoopt niet leidt tot een oplossing, kan de mogelijkheid om de artikel 7 procedure in werking te stellen worden overwogen. De eerste fase van de artikel 7 procedure, kan geïnitieerd worden door een-derde van de lidstaten, door het Europees parlement (EP), of door de Europese Commissie. Vervolgens kan de Raad, na goedkeuring door het EP en na het horen van de betrokken lidstaat, bij vier-vijfde meerderheid vaststellen dat in een lidstaat een duidelijk gevaar bestaat voor ernstige schending van EU waarden. In de eventuele volgende fase kan een ernstige en voortdurende schending van de EU-waarden door de Europese Raad worden vastgesteld met eenparigheid van stemmen. Daarna kan de Raad sancties opleggen, waaronder het opschorten van het stemrecht van de lidstaat in kwestie. 3
Welke rol ziet u hierin voor uzelf weggelegd en wat kan de EU hierin betekenen? Bent u bereid, in overleg met de Raad voor de Rechtspraak, te bezien welke mogelijkheden u heeft iets aan de verslechterende situatie te doen?
De rechtsstaat is een van onze leidende principes, zoals vastgelegd in de Europese verdragen. Daar moeten we elkaar aan kunnen houden. Het kabinet spant zich zowel in EU-kader als via bilaterale contacten in om de ontwikkelingen rond rechtsstatelijkheid aan de orde te blijven stellen. In EU-verband doet Nederland dit door rechtsstatelijkheid hoog op de agenda te houden en continu te werken aan een cultuur van bespreekbaarheid. De kring van landen die zich willen inzetten voor de rechtsstaat in de EU moet vergroot worden. Daarvoor is dialoog nodig: bilateraal met betrokken regeringen, in Raadsverband, in het Europees parlement, binnen Europese politieke partijen, tussen nationale parlementen en ook in andere fora. Deze benadering is ook aan bod gekomen tijdens het al genoemde debat op 19 januari jl. over rechtsstatelijkheid met uw Kamer.
In bilateraal verband stelt het kabinet waar mogelijk de zorgen over rechtsstatelijkheid aan de orde, zoals tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Warschau op 3 oktober 2016, tijdens de ontmoeting van premier Rutte met zijn Poolse ambtsgenoot op 8 februari jl. in het Catshuis en recentelijk op 5 maart jl. tijdens de ontmoeting van de Visegrád en Benelux ministers van Buitenlandse Zaken te Brussel.
In de contacten van de Nederlandse ambassade in Warschau neemt het thema rechtsstatelijkheid een prominente plek in. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een recente bijeenkomst waaraan zowel de oud-voorzitter van het Constitutioneel Hof alsook een vertegenwoordiger van de regering deelnamen. Daarnaast brengt de ambassade rechtsstatelijkheid regelmatig op in de overleggen met de Poolse regering, ambassades van andere EU-lidstaten en de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Warschau. Het is van belang om de zorgelijke situatie van de rechtstaat te blijven agenderen. Ook contacten tussen instanties van de rechterlijke macht zijn daarbij behulpzaam. In dit verband kan worden gewezen op het recente bezoek dat de Raad voor de rechtspraak aan Polen bracht.
De inzet van het kabinet blijft derhalve dat in Polen, door continue dialoog met de Commissie en ondersteund door de eerder genoemde andere partijen, een oplossing wordt gevonden die voor iedereen aanvaardbaar is. Het in werking stellen van de artikel 7 procedure is vooralsnog niet aan de orde.
Kunt u reageren op de suggestie van Kaczynski, de leider van de politieke partij Recht en Rechtvaardigheid, dat een EU van verschillende snelheden, onder andere ondersteund door Duitsland en de Benelux, zou leiden tot de «uiteenval, en de facto opheffing, van de EU in haar huidige vorm»?3
In de discussies over de Toekomst van de Unie is wat het kabinet betreft ruimte voor de bespreking van versterkte samenwerking zoals ook benadrukt in de verklaring van de Benelux6. De Benelux hebben in diezelfde verklaring opgenomen dat regelingen ten aan zien van versterkte samenwerking inclusief en transparant moeten zijn, en er gestreefd moet worden naar de grootst mogelijke betrokkenheid van de EU lidstaten en de Europese instellingen. De discussie over de toekomst van de Unie en versterkte samenwerking staat los van de toepassing van artikel 7 VEU.
Deelt u de mening dat de eenheid van de EU die Kaczynski bepleit zich niet laat rijmen met de stelselmatige ondermijning van de democratie en rechtsstaat in Polen?4 Zo ja, wat impliceert dit voor de eventuele toepassing van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarmee Polen het stemrecht in de Raad kan worden ontnomen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u reageren op de volgende uitspraken van Kaczynski, namelijk dat het opvangen van de door de Europese Commissie gevraagde hoeveelheid vluchtelingen in Polen een «absurde gedachte» zou zijn en dat de EU Rusland bij zou moeten kunnen benen als het gaat om de uitgaven aan en opwekking van nucleaire energie?5 Wat zijn de gevolgen als Polen inderdaad blijft weigeren om vluchtelingen op te nemen?
De aangehaalde uitspraken van de heer Kaczynski worden voor diens rekening gelaten. Zoals ook aan uw Kamer medegedeeld in de kabinetsreactie op het referendum over migratie in Hongarije (Kamerstuk 32 317, nr. 442) zijn de Europese afspraken over de herplaatsing van vluchtelingen bindend. Polen heeft, door toe te treden tot de EU, het gehele acquis overgenomen, inclusief de bepalingen over hoe de Unie besluiten neemt. Naar de mening van het kabinet zijn de uitspraken van partijleider Kaczynski niet bevorderlijk voor de mogelijkheid om nadere overeenstemming te vinden over de aanpak van een gezamenlijke Europese aanpak van de migratieproblematiek. Alle lidstaten, inclusief Polen, dienen op dit vlak hun verantwoordelijkheid te nemen. Ook Polen is gehouden invulling te geven aan de Europese afspraken in dit kader. Het is aan de Europese Commissie om toe te zien op naleving van de verdragen en te besluiten over het instellen van eventuele infractieprocedures.
Nederland onderschrijft het doel van een kernwapenvrije wereld. Het idee van een «EU-kernsupermacht» dat de heer Kaczynski oppert zou in strijd zijn met het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en past daarmee niet in het Nederlandse beleid.
Het bericht dat president Trump van de Verenigde Staten nieuwe bankenregels terugdraait |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Trump draait nieuwe bankenregels Dodd-Frank terug»?1
Ja.
Wat is volgens u de consequentie van het decreet dat president Trump hierover heeft getekend?
Het decreet2 bevat een opdracht aan de Financial Stability Oversight Council (FSOC) – onder voorzitterschap van de Treasury – om bestaande regels over de financiële sector tegen het licht te houden en hierover binnen 120 dagen te rapporteren. Het FSOC moet hierbij kijken in hoeverre de bestaande regels passen bij de core principles zoals genoemd in het decreet. Onder deze principes vallen onder meer het voorkomen van het gebruik van belastinggeld voor bail-outs in de financiële sector, het bevorderen van de economische groei, het versterken van de concurrentiepositie van Amerikaanse bedrijven en het behartigen van de Amerikaanse belangen in internationale vergaderingen.
Het decreet zelf bevat geen concrete maatregelen en is vooralsnog vooral een signaal ten aanzien van de uitgangspunten waaraan de nieuwe Amerikaanse regering waarde hecht. Het Amerikaanse Congres gaat over wet- en regelgeving in de financiële sector, zowel ten aanzien van het nemen van initiatieven om wetgeving te wijzingen als de goedkeuring ervan. Benoemingen bij de toezichthouders vinden plaats op voordracht van de Amerikaanse president en dienen met een (enkelvoudige) meerderheid in de Senaat te worden goedgekeurd.
Is inmiddels bekend welke zaken president Trump precies zou willen herzien in de zogenaamde «Dodd-Frank Act»?
Nee. Pas nadat de voornoemde evaluatie is uitgevoerd en concrete voorstellen worden gedaan, kan hier meer over gezegd worden. Zoals gesteld kan daarnaast alleen het Amerikaanse Congres voorstellen doen om financiële wetgeving aan te passen.
Wat vindt u van de mogelijkheid dat de Verenigde Staten hun bankenregels gaan versoepelen?
Zoals aangegeven is nog geen uitwerking beschikbaar van het voornemen tot aanpassing van de regels voor de financiële sector. Als maatregelen worden genomen om bijvoorbeeld de complexiteit van regelgeving te verminderen, meer proportionaliteit aan te brengen en/of administratieve lasten te verminderen, dan kunnen hier positieve elementen in zitten. Indien echter cruciale hervormingen zouden worden afgezwakt die zijn ingevoerd om financiële instellingen veiliger en beter afwikkelbaar te maken, dan zou ik dat zorgelijk vinden.
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de bescherming voor consumenten?
Het mogelijk aanpassen van Amerikaanse regelgeving voor consumenten en derivaten heeft geen directe werking in Nederland. Zowel consumentenbescherming als de regulering van derivatenmarkten vallen onder Europese en nationale wet- en regelgeving, die niet direct gekoppeld is aan deze Amerikaanse regelgeving. Desalniettemin zijn de financiële markten mondiale markten en is sprake van het erkennen van elkaars toezicht. Omdat niet bekend is of en hoe Amerikaanse regelgeving op deze punten aangepast zal worden, kan ik (nog) geen uitspraken doen over de mogelijke gevolgen.
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de regulering van de derivatenmarkt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke invloed heeft het besluit van de Amerikaanse president op de onderhandelingen rondom Basel IV?
Het is op dit moment nog niet bekend of dit besluit tot significante wijzigingen zal leiden in de opstelling van de Amerikaanse toezichthouder in het Bazelse Comité. In het Bazelse Comité vinden op dit moment lastige besprekingen plaats over verdere hervormingen in de bankensector om de Bazel III agenda af te ronden, met name ten aanzien van de mogelijke introductie van een kapitaalvloer. Deze besprekingen verliepen ook al moeizaam voorafgaande aan het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering.
Ziet u een mogelijk risico dat er opnieuw een internationale «race to the bottom» komt op het gebied van toezicht op de financiële sector?
Omdat nog geen concrete plannen zijn gepresenteerd en overeengekomen, is nog niet te zeggen in hoeverre deze afwijken van bijvoorbeeld de standaarden die zijn afgesproken in het Bazelse Comité of de aanbevelingen die zijn geformuleerd door de G20 en de Financial Stability Board. Nederland zal zich in elk geval blijven inzetten voor het handhaven en waar nodig aanscherpen van bankenregels op Europees niveau en ook op internationaal niveau. Het is voor zowel Europa als de Verenigde Staten van belang om internationale minimumstandaarden voor de financiële sector af te spreken – zoals bijvoorbeeld gebeurt in het Bazelse Comité – juist vanwege het risico op besmettingsgevaar in de financiële sector over de grenzen heen. Ongeacht beleidswijzigingen in de Verenigde Staten, blijft de verdere reductie van risico’s in de financiële sector in Europa – met name binnen de Bankenunie – ook onverminderd van belang.
Wanneer regels voor Amerikaanse banken worden afgezwakt, moet dat dan volgens u gevolgen hebben voor Amerikaanse banken die in Europa opereren, maar onder Amerikaans toezicht vallen?
Banken die in de EU een zetel hebben kunnen op basis van een Europees paspoort – die volgt uit de kapitaaleisenverordening CRR – financiële diensten verlenen in de gehele EU zonder dat zij daarvoor afzonderlijke autorisatie hoeven te verkrijgen van de toezichthouders in de verschillende lidstaten. De CRR kent geen bepalingen die banken uit derde landen bij positieve equivalentiebepaling eenzelfde (paspoortachtige) toegang verleent. Als banken uit een derde land gebruik willen maken van het Europese paspoort voor financiële diensten, dienen zij dus een dochter op te richten in de EU. Tot op heden hebben vrijwel alle Amerikaanse banken die actief zijn in de EU dit gedaan. Deze dochters zijn onderworpen aan de Europese wet- en regelgeving en Europees toezicht. In aanvulling hierop kunnen toezichthouders extra eisen stellen wanneer zij van mening zijn dat het geconsolideerde toezicht in het derde land niet (langer) equivalent is aan de Europese eisen. In het bijzonder kunnen toezichthouders in dit geval de oprichting van een (tussen)holding in de EU vereisen, waarop geconsolideerde toezichteisen van toepassing zullen zijn.
Banken uit derde landen kunnen daarnaast actief zijn in een lidstaat door middel van een bijkantoor. Zij dienen hiervoor wel geautoriseerd te worden door de toezichthouder in de betreffende lidstaat. Het is hierbij belangrijk op te merken dat een dergelijke autorisatie geen Europees paspoort voor financiële diensten oplevert. De eisen die gelden voor deze bijkantoren zijn in beginsel een nationale aangelegenheid; hier is geen sprake van volledig Europese harmonisatie. Wel stelt de CRR dat eisen aan bijkantoren van banken uit derde landen niet gunstiger mogen zijn dan de eisen die gesteld worden aan bijkantoren van banken met een zetel in de EU. Toezichthouders in de EU mogen dus wel strengere eisen stellen aan bijkantoren van banken uit derde landen.
De eisen die DNB stelt aan een bijkantoor van een bank uit een derde land hangen onder meer af van de kwaliteit van het toezicht in het derde land. Indien DNB de kwaliteit van het toezicht in het derde land als onvoldoende beoordeelt, zal DNB aanvullende eisen stellen (zoals bijvoorbeeld solvabiliteitseisen). Hiermee heeft DNB naar mijn mening voldoende middelen om adequaat te kunnen reageren indien een derde land haar regels zou afzwakken. Toezichthouders in andere lidstaten kunnen hierbij andere keuzes maken dan DNB, maar zoals beschreven is in deze situaties geen sprake van toegang tot de hele Europese markt.
Kunnen er consequenties zijn voor banken uit derde landen die worden toegelaten op de Europese markt op basis van equivalent toezicht, wanneer er sprake is van afzwakking van de regels in dat derde land?
Zie antwoord vraag 9.
Is een verdere verscherping van de bankenregels in de EU nog steeds aan de orde, ondanks de gewijzigde koers van de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat medische zorg op Lesbos ondermaats is |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de schrijnende medische situatie op de vluchtelingenkampen op Lesbos?1
Ja.
Welke signalen heeft u ontvangen met betrekking tot de tekorten aan medische zorg, medicijnen en behandeld artsen in deze kampen?
Migranten hebben toegang tot het lokale ziekenhuis. Het ziekenhuis hanteert voor bepaalde specialisten wachtlijsten van drie maanden tot zes maanden. Hierbij dient gezegd te worden dat de medische zorg in Griekenland in het algemeen onder druk staat, dit geldt dus niet alleen voor migranten. In het Griekse zorgsysteem kent men voorts geen eerste- en tweedelijnszorg zoals in Nederland, waar de huisarts als voorportaal fungeert, maar gaat men meestal direct naar de specialist.
Het kabinet heeft geen directe signalen ontvangen met betrekking tot de tekorten aan medische zorg, medicijnen en behandelend artsen in de opvangfaciliteiten. Dit neemt niet weg dat ik de berichtgeving zorgelijk vind en van mening ben dat de medische voorzieningen op orde moeten zijn.
Er zijn meerdere organisaties die momenteel medische hulp verlenen op Lesbos, onder meer in hotspot Moria en de opvangfaciliteit Kara Tepe. Algemene medische hulp wordt daar verleend door Stichting Bootvluchteling en Médecins du Monde. Het Rode Kruis levert eerste hulp en psychosociale hulp in Kara Tepe. Médecins sans Frontières heeft een kleine kliniek in de hoofdstad Mytilini voor medische zorg aan chronisch zieken en zorg op het gebied van psychologische hulp en seksuele en reproductieve gezondheid.
Met financiering vanuit de EU-fondsen zijn projecten opgestart die zien op medische zorg voor migranten in Griekenland. Het betreft € 3,3 miljoen aan noodfinanciering die de Commissie op 8 december 2015 uit het Fonds voor Interne Veiligheid (ISF) ter beschikking heeft gesteld aan het Griekse Ministerie van Volksgezondheid, om onmiddellijk te kunnen reageren op de uitdagingen voor de volksgezondheid als gevolg van de situatie die op de eilanden in de Oost-Egeïsche Zee is ontstaan. Daarnaast heeft de Commissie op 9 juli 2016 € 24 miljoen aan noodfinanciering uit het Fonds voor Asiel, Migratie en Integratie (AMIF) aan hetzelfde ministerie beschikbaar gesteld voor een alomvattende aanpak van de gezondheidsnoden als gevolg van de migratiecrisis. Dit project betreft het verlenen van eerstelijns medische zorg in opvangfaciliteiten en het versterken van het Griekse nationale gezondheidssysteem in de getroffen regio’s.
Hoe beoordeelt u deze onmenselijke situatie op het Europees grondgebied? Deelt u de mening dat dit ongehoord is en hier onmiddellijk actie op ondernomen moet worden?
Zoals bekend vindt het kabinet het belangrijk dat de opvangfaciliteiten voor asielzoekers in Griekenland er structureel op ingericht zijn deze mensen een onderkomen te bieden dat voldoende beschermt. Dit is waar op korte termijn in geïnvesteerd moet worden.
Deelt u voorts de mening dat de Europese Unie dit niet alleen aan Griekenland over kan laten, maar dat de overige EU- lidstaten gezamenlijk de schouders er onder moeten zetten?
Prioriteit moet nu liggen bij het verbeteren van de situatie. Op dit moment wordt er van alle kanten hard gewerkt aan verbetering van de omstandigheden voor asielzoekers op de Griekse eilanden. Griekenland is zelf verantwoordelijk voor adequate opvang van asielzoekers en wordt daarbij ondersteund door de Commissie, de lidstaten, UNHCR en ngo’s. Er zijn vanuit de EU en Nederland al veel geld, goederen en ondersteuning naar Griekenland gegaan. Via het noodhulpinstrument van de Europese Commissie heeft Nederland bijgedragen aan de opvang van asielzoekers in Griekenland. In 2016 is door de Commissie via dit instrument al € 198 miljoen beschikbaar gesteld. Hiernaast draagt Nederland bilateraal bij. Zo heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het licht van de acute noden als gevolg van de winterse weersomstandigheden recentelijk € 100.000 extra beschikbaar gesteld. Deze bijdrage is ingezet via lokale Griekse ngo’s die geen directe toegang hebben tot Europese financiering, maar wel in staat zijn direct bij te dragen aan de verbetering van de opvang op de Griekse eilanden. Daarnaast heeft Nederland, net als verschillende andere Europese lidstaten, het afgelopen jaar goederen en expertise ter beschikking gesteld.
Wat doet de Nederlandse regering op dit moment teneinde bij de Europese collega’s aan te dringen op het met spoed nakomen van de belofte asielexperts naar Italië en Griekenland te sturen, aangezien dit ook direct verlichting zou kunnen brengen voor de medische situatie op Lesbos?
Alle lidstaten zouden eraan moeten bijdragen dat de agentschappen zowel op de korte als lange termijn voldoende capaciteit tot hun beschikking hebben om asielaanvragen op de eilanden zo efficiënt en zo spoedig mogelijk te behandelen. In dit kader heeft Nederland eerder, samen met zijn partners uit het triovoorzitterschap, Slowakije en Malta, een demarche uitgevoerd om alle lidstaten op te roepen eraan bij te dragen dat EASO en Frontex voldoende capaciteit tot hun beschikking hebben voor inzet op de Griekse eilanden. Ik breng verder de benodigde inspanningen door lidstaten herhaaldelijk onder de aandacht bij mijn collega’s.
Hoe staat het met de door Nederland beloofde extra humanitaire hulp voor de vluchtelingen? Bent u bereid er opnieuw bij andere regeringen op aan te dringen dat iedereen bij zou moeten dragen aan de opvang en aan het verdelen van vluchtelingen over Europa?
In het licht van de acute noden als gevolg van de winterse weersomstandigheden op de Griekse eilanden heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in januari jl. € 100.000 extra beschikbaar gesteld. Deze is ingezet via lokale Griekse ngo’s die geen directe toegang hebben tot Europese financiering, maar wel in staat zijn direct bij te dragen aan de verbetering van de opvang op de Griekse eilanden. Het volledige bedrag van € 100.000 is ingezet ten behoeve van opvang van asielzoekers op Lesbos en Chios.
Met de reeds door de EU en lidstaten geleverde (financiële) ondersteuning aan Griekenland is de situatie niet opgelost. Het grootste knelpunt zit in de verwezenlijking van de benodigde verbeteringen in de opvang. Daar wordt op dit moment zoals gezegd van diverse kanten hard aan gewerkt, in de eerste plaats door de Griekse overheid. Daar ligt de eerste verantwoordelijkheid dan ook.
In haar 10e voortgangsverslag over herplaatsing en hervestiging2 beschrijft de Europese Commissie de stand van zaken van de herplaatsingen uit onder meer Griekenland. Het kabinet onderschrijft de oproep van de Europese Commissie aan alle lidstaten om structureel op maandelijkse basis te herplaatsen. Dat doet Nederland al, zowel vanuit Italië als vanuit Griekenland. Vandaar dat Nederland op de derde plaats staat wat betreft het aantal herplaatsingen uit Griekenland, na Frankrijk en Duitsland. Als ook andere lidstaten maandelijks personen herplaatsen, kan de positieve trend in het aantal maandelijkse herplaatsingen zich verder doorzetten. Het kabinet dringt daar ook op aan in contacten met andere lidstaten.
Het rapport "Are Belgium and the Netherlands in breach of their international obligations under the Basel Convention and customary international law due to their export of high sulfur fuels to certain developing countries in Africa that are Parties of the |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Are Belgium and the Netherlands in breach of their international obligations under the Basel Convention and customary international law due to their export of high sulfur fuels to certain developing countries in Africa that are Parties of the Bamako Convention» van het Center for International and Environmental Law (CIEL)?1
Ja.
Is het verdrag van Bamako waarnaar in dit rapport verwezen wordt eerder betrokken bij een juridische analyse met betrekking tot de export van vervuilde diesel en benzine via Nederlandse havens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is dit betrokken geweest bij de juridische analyse en welke conclusies zijn er toen uit getrokken?
Bij de beantwoording van eerdere vragen van de Tweede Kamer over dit onderwerp in november 20162 is gekeken of in strijd wordt gehandeld met wettelijke verplichtingen. Zowel de Bamako Convention on the Ban of the Import into Africa and the Control of Transboundary Movement and Management of Hazardous Wastes within Africa (het Verdrag van Bamako) als de Basel Convention on the Control of Transboundary Movements of Hazardous Wastes and their Disposal(het Verdrag van Bazel) zijn betrokken in de vraag of er aanwijzingen zijn dat Nederland in strijd met het huidige kader van wet- en regelgeving heeft gehandeld. Nederland is geen Partij bij het Verdrag van Bamako. Bij dit verdrag voor en door Afrikaanse landen kunnen alleen leden van de Afrikaanse Unie partij worden. Wel is Nederland Partij bij het Verdrag van Bazel, waaraan uitvoering is gegeven in de Europese Verordening inzake de Overbrenging van Afvalstoffen, Verordening (EG) nr. 1013/2006 (EVOA).
De Partijen bij het Verdrag van Bamako hebben het Secretariaat van het Verdrag van Bazel in kennis gesteld van deze regionale overeenkomst. Partijen bij het Verdrag van Bamako kunnen nationale definities van gevaarlijk afval en de voorwaarden voor de overbrenging daarvan notificeren bij het secretariaat van het Verdrag van Bazel. Pas als een Partij bij het Verdrag van Bazel op grond van nationale regelgeving stoffen aanmerkt als gevaarlijk afval en in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag van Bazel notificeert dat de import daarvan is verboden, zijn de andere Partijen bij het Verdrag van Bazel gehouden de export van die stoffen naar dat land te verbieden. De Nederlandse en Europese regelgeving voorziet hier ook in. Afrikaanse landen die Partij zijn bij het Verdrag van Bamako, zijn ook Partij bij het Verdrag van Bazel en kunnen dus een dergelijke notificatie voor hoogzwavelige brandstoffen onder het Verdrag van Bazel doen. Dat hebben ze tot nog toe echter niet gedaan.
De betreffende hoogzwavelige brandstoffen worden in Nederland niet als afvalstof aangemerkt. De omstandigheid dat de brandstoffen niet voldoen aan de in de EU geldende normen voor brandstoffen voor wegverkeer maakt namelijk niet dat er sprake is van afval. Ook binnen Nederland en de EU zijn er nog bepaalde toegestane toepassingen voor hoogzwavelige brandstoffen, zoals voor schepen. Zonder notificatie onder het Verdrag van Bazel bestaat er voor Nederland geen verplichting onder het Verdrag van Bazel om de export tegen te gaan. Om schonere brandstoffen te bevorderen richt het kabinet zich daarom vooral op het stimuleren van goede regelgeving in de Afrikaanse landen zelf en op de rol van het bedrijfsleven om kwalitatief goede brandstoffen te leveren.
Het kabinet zal de West Afrikaanse Bamakopartijen erop wijzen dat, als zij op grond van hun nationale regelgeving hoogzwavelige brandstoffen als gevaarlijk afval beschouwen en de import ervan op die grond verbieden, zij de mogelijkheid hebben dit onder het Verdrag van Bazel te notificeren. Partijen bij het Verdrag van Bazel, waaronder Nederland en de EU, zijn dan gehouden de export naar dat land te verbieden.
Deelt u de slotconclusie van CIEL van dit rapport? Zo ja, waarom treedt Nederland niet op tegen de export van deze vervuilde brandstoffen? Zo nee, op basis van welke wetenschappelijke analyses stelt u de verplichtingen voor Nederland die voortvloeien uit de verdragen van Basel en Bamako, internationaal gewoonterecht en het Covenant on Economische, Sociale en Culturele Rechten ter discussie?
Uit het Verdrag van Bamako vloeien voor Nederland geen internationale verplichtingen voort en het kabinet deelt de conclusie van CIEL niet dat Nederland heeft gehandeld in strijd met het Verdrag van Bazel.
Het kabinet onderschrijft de analyse van CIEL dat een Partij bij het Verdrag van Bazel verplicht is de export van hoogzwavelige brandstoffen naar een andere partij te verbieden, indien die partij conform de bepalingen in het Verdrag van Bazel heeft genotificeerd dat de import daarvan op grond van de definitie van gevaarlijk afval in de nationale regelgeving van die partij is verboden. Er zijn echter geen notificaties van Afrikaanse landen waaruit blijkt dat hoogzwavelige brandstoffen als gevaarlijk afval zijn aangemerkt en waarvan de import is verboden. Sommige partijen bij het Verdrag van Bamako (o.a. Ivoorkust, Togo en Congo) hebben wel andere afvalstromen, zoals e-waste, afval van bepaalde chemische stoffen, niet-afbreekbaar plastic afval of radioactief afval als gevaarlijk afval genotificeerd3. De export van hoogzwavelige brandstoffen vanuit Nederland is daarom niet in strijd met het Verdrag van Bazel.
Verder concludeert CIEL dat Nederland zijn verplichtingen onder het internationaal gewoonterecht overtreedt op grond van de stelling dat de export van hoogzwavelige brandstoffen de naleving van Bamakopartijen onder het Verdrag van Bazel zou ondermijnen. Het kabinet is niet bekend met een regel van internationaal recht op grond waarvan de export van hoogzwavelige brandstoffen zou zijn verboden. Er is ook geen gezaghebbende uitspraak van een internationaal of een arbitraal tribunaal waaruit een dergelijke regel zou kunnen worden afgeleid.
CIEL concludeert ook dat Nederland zijn internationale verplichtingen op het gebied van mensenrechten schendt, in het bijzonder het recht op gezondheid uit het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten (ESC-verdrag). Het kabinet is van mening dat Nederland niet in strijd handelt met die verplichtingen door de export van de hoogzwavelige brandstoffen niet te verbieden. Het kabinet acht een benadering die ervan uitgaat dat Nederlandse c.q. EU-normstelling in het kader van ESC-rechten automatisch voor andere landen moet gelden, onjuist. Elke staat heeft onder het ESC-verdrag de verplichting alle mogelijke maatregelen te nemen om de in het verdrag genoemde rechten voor zijn burgers steeds verder te verwezenlijken en kan daarbij door andere staten worden ondersteund. Het kabinet neemt zijn verantwoordelijkheid op dit vlak door in samenspraak met de betreffende landen te komen tot schonere normen voor brandstoffen in die landen en bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hiertoe worden onder meer overleggen georganiseerd met betrokken partijen in de EU en West-Afrikaanse landen (vertegenwoordigers van regeringen, lagere overheden, bedrijfsleven) alsmede betrokken internationale organisaties als UNEP en OESO. Voorts is het kabinet bereid, waar nodig, technische kennis beschikbaar te stellen zodat de Afrikaanse landen de benodigde wet- en regelgeving kunnen invoeren. Daarnaast acht het kabinet bewustwording onder het maatschappelijk middenveld van belang. In dit verband is het Nederlandse beleidsprogramma «Samenspraak, Tegenspraak», dat gericht is op het versterken van de stem van het maatschappelijk middenveld, een nuttig instrument.
Is het verdrag van Basel volledig geïmplementeerd in de Nederlandse wet? Zijn de door CIEL onderbouwde verplichtingen die voortvloeien uit dit verdrag en het verdrag van Bamako juridisch afdwingbaar in Nederland? Zo ja, waarom gebeurt dit niet? Zo nee, welke wetswijziging zou daarvoor noodzakelijk zijn?
Het Verdrag van Bazel is geïmplementeerd in de Europese Verordening inzake de Overbrenging van Afvalstoffen, Verordening (EG) nr. 1013/2006 (EVOA) die rechtstreekse werking heeft in de EU-lidstaten. Nadere uitwerking van deze Verordening is geregeld in titel 10.7 van de Wet milieubeheer. Als de hoogzwavelige brandstoffen voor de betrokken Bamakolanden volgens de nationale regelgeving zijn aangemerkt als gevaarlijk afval en zijn genotificeerd onder het Verdrag van Bazel, is Nederland als EU-lidstaat op grond van de EVOA verplicht de export ervan naar die landen te verbieden. Er is dus geen wetswijziging nodig om dit juridisch af te dwingen. Op dit moment zijn er geen West Afrikaanse landen die hoogzwavelige brandstoffen onder het Verdrag van Bazel hebben genotificeerd als gevaarlijk afval waardoor import in die landen verboden zou zijn. Zou dat wel zo zijn dan zouden Partijen bij het Verdrag van Bazel, waaronder Nederland en de EU, de export van als gevaarlijk afval genotificeerde stoffen naar dat land moeten verbieden.
Deelt u de mening dat, gezien de conclusies van dit rapport van CIEL en het vorig jaar verschenen rapport van Public Eye «Dirty Diesel»2, Nederland overeenkomstig internationale verplichtingen de handel van deze voor de gezondheid en milieu zeer schadelijke brandstoffen aan banden zouden moeten leggen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het belangrijk om te bevorderen dat wereldwijd, inclusief in Afrikaanse landen, schonere brandstoffen worden gebruikt. De wettelijke mogelijkheden daarvoor zijn beperkt. Het kabinet richt zich daarom met name op het stimuleren van de Afrikaanse landen zelf om goede wet- en regelgeving aan te nemen en op de rol van het bedrijfsleven in maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit voorkomt ook dat de productie en uitvoer van deze brandstoffen zal verschuiven van Nederland en Europa naar andere landen, wat geen oplossing biedt voor deze internationale problematiek. Een eenzijdig exportverbod vanuit Nederland of de EU zonder maatregelen in de Afrikaanse landen zelf zou niet erg effectief zijn. Zolang de vraag daar blijft bestaan, is het aannemelijk dat de export van hoogzwavelige brandstoffen naar West Afrikaanse landen gaat plaatsvinden vanuit havens in andere landen waar brandstoffen worden geproduceerd. Daarmee is het probleem voor de Afrikaanse landen en hun bevolking niet opgelost.
Op 5 december 2016 heeft Minister Ploumen in samenwerking met de ministeries van EZ en IenM een overleg georganiseerd om de relevante partijen (o.a. vertegenwoordigers van andere West Afrikaanse en Europese landen, UNEP, OESO, de gemeente Amsterdam, de havenbedrijven van Amsterdam en Rotterdam, vertegenwoordigers van Afrikaanse, Nederlandse en Zwitserse bedrijven) met elkaar in gesprek te brengen. Minister Ploumen heeft samen met de Nigeriaanse Minister van milieu alle betrokken stakeholders opgeroepen een bijdrage te leveren om de bestaande situatie te verbeteren. Op 6 december hebben in navolging van Ghana, meerdere West Afrikaanse landen, waaronder Nigeria, Togo, Benin en Ivoorkust, aangekondigd om nog in 2017 lagere zwavelnormen voor brandstoffen voor wegverkeer in te zullen voeren (50 ppm). Inmiddels hebben Ghana, Togo en Nigeria de aangescherpte normen al gepubliceerd. Lokale en internationale NGOs roepen alle West Afrikaanse landen op betere normen in te voeren.
Via het VN Milieuprogramma (UNEP) steunt Nederland het programma dat inzet op een versnelling van de invoering van schonere normen voor brandstoffen in West Afrikaanse landen en mogelijk in regionaal verband via de Economische Gemeenschap van West Afrikaanse Staten (ECOWAS) een geharmoniseerde standaard in te voeren.
Het kabinet zal de West Afrikaanse Bamakopartijen erop wijzen dat, als zij op grond van hun nationale regelgeving hoogzwavelige brandstoffen als gevaarlijk afval beschouwen en de import ervan op die grond verbieden, zij de mogelijkheid hebben dit onder het Verdrag van Bazel te notificeren. Partijen bij het Verdrag van Bazel, waaronder Nederland en de EU, zijn dan gehouden de export naar dat land te verbieden.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven en zal bedrijven daarop aanspreken. In het kader van het Werkprogramma Zeehavens is dit onderwerp door de havenbeheerders van Amsterdam en Rotterdam opgenomen als onderdeel van een lopende actie met betrekking tot ketenverantwoordelijkheid rondom ladingstromen met als doel tot een afwegingskader te komen bij welke ethische kwesties havens invloed kunnen uitoefenen en hoe die er concreet uit ziet.
Medio 2017 organiseert Amsterdam een conferentie over dit onderwerp met de relevante stakeholders, waaronder de betrokken ministeries, om gezamenlijk te verkennen welke verbeterstappen mogelijk zijn en hoe bedrijven en overheden kunnen anticiperen op toekomstige aanscherping van de brandstofnormen. Ook de havens van Rotterdam en Antwerpen worden uitgenodigd. De eerste bevindingen van het onderzoek van het Nationaal Contact Punt voor de OESO richtlijnen (NCP) naar de mate waarin de Nederlandse olie- en gassector de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen implementeert zijn dan naar verwachting ook bekend. Het kabinet zal alle betrokken partijen blijven oproepen bij te dragen aan een transitie naar schonere brandstoffen in de Afrikaanse landen, door de invoering van betere standaarden in de importlanden te steunen, waar relevant technische kennis beschikbaar te stellen en schonere brandstoffen aan te bieden. Verschillende bedrijven hebben gewezen op het belang van harmonisatie bij de invoering van schonere brandstoffen.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) werkt aan het verkrijgen van meer inzicht in de herkomst en samenstelling van blendcomponenten die worden gebruikt bij de productie van scheepsbrandstoffen en verscherpt haar toezicht op de sector. Per 1 januari 2017 is dit project verbreed naar de kwaliteit van benzine en diesel bestemd voor niet-OESO landen buiten de EU en in het bijzonder naar West Afrikaanse landen. Daarbij wordt specifiek gekeken of er mogelijk afvalstromen in de brandstoffen worden bijgemengd. Het mengen van afvalstoffen met een product resulteert erin dat het mengsel de kwalificatie afvalstof krijgt. In het geval van brandstoffen gaat het dan om gevaarlijk afval. De export van gevaarlijk afval naar niet-OESO landen buiten de EU is volgens de Europese Verordening inzake de Overbrenging van Afvalstoffen, Verordening (EG) nr. 1013/2006 (EVOA) wel verboden. Controles vinden plaats bij zowel de tankopslagbedrijven waar het blenden (mengen) van brandstofstromen plaatsvindt als bij de handelaren die opdracht geven voor het blenden. De controleaanpak wordt afgestemd met de bij deze bedrijven betrokken Omgevingsdiensten. Waar mogelijk wordt verbinding gezocht met initiatieven rond bewustwording en MVO (ketenverantwoordelijkheid). Mocht uit het ILT project alsnog blijken dat de bedrijven afvalstoffen bijmengen en dus brandstoffen met de status gevaarlijk afval exporteren, dan zal tot gepaste maatregelen worden overgaan.
Indien het wenselijk is om op dit dossier wettelijk actie te ondernemen, ligt het voor de hand dit te doen in EU-verband. Het kabinet onderzoekt of bij toekomstige herzieningen van richtlijnen voor brandstoffenkwaliteit kan worden ingezet op aanpassing van Europese wet- en regelgeving.
Is er voldoende handhavingscapaciteit om de illegale uitvoer van vervuilde brandstoffen naar West-Afrikaanse landen vanuit Nederlandse havens aan banden te leggen?
Ja. De export van hoogzwavelige brandstoffen naar West Afrikaanse landen is in de huidige situatie niet in strijd met Europese- en nationale regelgeving of het Verdrag van Bazel. Alleen als de brandstoffen worden verkregen door het bijmengen van afvalstoffen in het eindproduct, gaat het om afval en is de export van de hoogzwavelige brandbare afvalstoffen naar niet-OESO landen buiten de EU verboden. De ILT geeft prioriteit aan deze problematiek en heeft hiervoor capaciteit vrijgemaakt. Als na eerste verkenning blijkt dat extra inzet nodig is, zal mogelijk herprioritering ten koste van andere toezichttaken nodig zijn.
Een ter dood veroordeelde in Iran |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VUB-wetenschapper in Iran ter dood veroordeeld»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de in België werkzame Iraniër Ahmadreza Djalali in Iran ter dood veroordeeld is? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Voor zover bekend heeft de rechtszaak van de heer Jalali nog niet plaatsgevonden. Volgens de echtgenote van de heer Jalali zal deze mogelijk over enkele weken plaatsvinden. Tijdens een eerste verhoor is de heer Jalali naar verluidt door de rechter medegedeeld dat hij zal worden berecht voor de misdaad van «samenwerking met vijandige staten» en dat hij hiervoor de doodstraf zal krijgen. Dit is echter niet bevestigd; de officiële aanklacht tegen de heer Jalali is nog niet bekend en er heeft ook nog geen formele zitting plaatsgevonden. De heer Jalali was volgens berichten sinds 26 december jl. in hongerstaking, maar heeft deze inmiddels beëindigd. Er zijn ernstige zorgen om zijn gezondheid.
Kunt u bevestigen dat de Iraniër een oneerlijk proces heeft gehad dat niet in lijn is met internationale standaarden hiervoor, en dat er ernstige problemen zijn met zijn gezondheid? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met spoed contact op te nemen met uw Iraanse collega’s om erop aan te dringen dat de opgelegde doodstraf niet wordt uitgevoerd en dat de heer Djalali een eerlijk proces krijgt of wordt vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Als waarnemend lokaal EU-voorzitter heeft de Nederlandse ambassadeur in Teheran er namens de EU bij de mensenrechtenraad van de Iraanse rechterlijke macht op aangedrongen dat de heer Jalali een eerlijk proces krijgt. Voorts sprak zij zorgen uit over de gezondheidstoestand van de heer Jalali en verzocht zij om adequate medische zorg voor hem. Zij bracht tevens het EU standpunt over ten aanzien van de doodstraf in het algemeen en verzocht om afzien van de doodstraf in dit geval. Ook andere internationale partners, waaronder Italië, Zweden en België hebben bij de Iraanse autoriteiten aangedrongen op een eerlijk proces voor de heer Jalali. De mensenrechtenraad heeft toegezegd dat zij de zaak zullen bestuderen en zich in zullen zetten voor een eerlijk proces.
Het langer openhouden van de Belgische kerncentrales Tihange en Doel |
|
Jan Vos (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het langer openhouden van de Belgische kerncentrales Tihange en Doel?1
Ja.
Klopt het dat de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken Jambon en de regeringspartij N-VA gezegd hebben dat de kerncentrales in Doel en Tihange niet in 2025, maar pas in 2030 of 2035 zouden moeten sluiten, dus 30 jaar later dan oorspronkelijk gepland?
De Belgische regeringspartij N-VA heeft aangegeven dat indien de leveringszekerheid in gevaar komt het langer openhouden van enkele reactoren tot 2030 of 2035 voor hun een optie is2. Dit is een verlenging van 5 tot 10 jaar ten opzichte van de huidige sluitingsdata.
Kunt u bevestigen dat u het hier niet mee eens bent? Wat gaat u er aan doen om dit te voorkomen?
Hoewel het in eerste instantie begrijpelijkerwijs vragen oproept om de levensduur van de kerncentrales wederom te verlengen, betreft dit een nationale afweging. Het FANC moet vast stellen of het veilig is om de oudere reactoren langer open te houden en of er veiligheidsverhogende maatregelen getroffen moeten worden. Deze afweging vindt in België onafhankelijk plaats van de politieke besluitvorming. Internationaal zijn er kernreactoren tot leeftijden van 50 of 60 jaar waarvan is aangetoond dat veilig bedrijf mogelijk is. Een verlenging in België tot 50 jarige leeftijd loopt dan ook internationaal gezien niet uit de pas. Ik zal dit proces nauwlettend volgen en waardeer het dat België voor dergelijke processen actief gebruik maakt van internationale audits zoals de audit in februari 2017 over de bedrijfsduurverlenging van Doel 1 en Doel 23.
In hoeverre heeft u op een overtuigende wijze de wens van de Kamer, zoals verwoord in de motie-Fokke/Jan Vos (Kamerstuk 32 645, nr. 82) en de motie-Smaling c.s. (Kamerstuk 25 422, nr. 182) overgebracht dat deze onveilige centrales reeds op korte termijn uit bedrijf genomen moeten worden?
Ik heb uw Kamer op 7 juli 2016 per brief geïnformeerd over de wijze waarop ik aan de motie Fokke/Jan Vos invulling heb gegeven.4 Wat betreft de door u genoemde motie Smaling beraad ik mij op dit moment hoe Nederland in internationaal verband kan optrekken in het dossier nucleaire veiligheid, ik zal uw Kamer hier in de zomer over informeren.
Waarom luistert de Belgische Minister niet naar u? Heeft u de wens van de Kamer wel met voldoende urgentie overgebracht? Ook dat het niet om een tijdelijke stillegging zou moeten gaan, maar om een definitieve sluiting van deze centrales?
Minister Jambon is door mij meermaals gewezen op de zorgen die er in Nederland zijn ten aanzien van de berichtgeving over diverse Belgische centrales. Ik heb de wens van de Kamer om de centrales te sluiten en de overwegingen van de Kamer daarbij expliciet aan Minister Jambon overgebracht en daarover uw Kamer meerdere keren geïnformeerd waaronder tijdens het AO nucleaire veiligheid van 7 december 2016.
Klopt het dat ook Duitsland en Luxemburg de mening zijn toegedaan dat de centrales dicht moeten?
De Duitse en Luxemburgse overheden hebben aan België het verzoek gedaan tot een tijdelijke sluiting van twee van de zeven reactoren (Doel 3 en Tihange 2) en aanvullend onderzoek te doen naar deze twee reactoren. Voor zover mij bekend is van een officieel verzoek van de Duitse of Luxemburgse regering tot definitieve sluiting van alle kernreactoren in België geen sprake.
Klopt het dat de helft van de Belgische energieproductie uit kernenergie zou bestaan? Waarom is er kennelijk in België nooit een gezonde energiemix ontstaan? Hoe kunnen u en de Minister van Economische Zaken hier alsnog een bijdrage aan leveren?
België produceert tot circa 60% van zijn elektriciteit met kernenergie. De keuze van de energiemix is een nationale afweging. Als Minister van IenM heb ik geen rol in het vaststellen van wat de energiemix in buurlanden is. Ik heb uw Kamer bij het Algemeen Overleg nucleaire veiligheid en stralingsbescherming van 7 december 2016 geïnformeerd over het Memorandum of Understanding van de Minister van Economische Zaken met zijn Belgische collega over de verdere uitbreiding van interconnecties tussen de Nederlandse en Belgische stroomnetten. Hiermee wordt de mogelijkheid vergroot voor België om in periodes van schaarste stroom uit Nederland te importeren.
Klopt het dat de directeur veiligheid van Engie is ontslagen in verband met de slechte veiligheidscultuur bij Tihange? Waarom stelt energieleverancier ENGIE dan nu dat de centrale «hartstikke veilig» is? Is dit juist ook weer te zien als een nieuwe bevestiging van de gebrekkige veiligheidscultuur bij ENGIE?2
Op 29 november 2016 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over toenmalige berichtgeving over de veiligheidcultuur bij Electrabel en de maatregelen die het FANC en Electrabel hierin genomen hebben.6 In mijn brief geef ik aan dat Electrabel ook personele stappen heeft gezet om de veiligheidscultuur te verbeteren. De aanstelling van een nieuwe directeur veiligheid bij ENGIE (het moederbedrijf van Electrabel) is één van de maatregelen waarmee Electrabel laat zien te acteren op het toezichtsignaal van het FANC. Minister Jambon heeft aan mij telefonisch en per brief bevestigd dat er geen sprake is van een feitelijk onveilige situatie. Het toezichtsignaal van het FANC over, en de stappen die Electrabel nu zet in de veiligheidscultuur dienen om ook in de toekomst onveilige situaties uit te sluiten.
Klopt het dat de Belgische toezichthouder FANC ook heeft gesproken van een schandalig slechte veiligheidscultuur? Klopt het dat er alleen al in 2016 vijftien veiligheidsincidenten hebben plaatsgevonden?
Ik heb u in mijn brief van 29 november 20165 geïnformeerd over het toezichtsignaal van het FANC met betrekking tot de veiligheidcultuur, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. In 2016 hebben er zich bij de kerncentrales in België zeven INES-incidenten voorgedaan. Deze zeven incidenten zijn gekwalificeerd als INES-1 incident: een afwijking waarbij voldoende veiligheidsmarge blijft bestaan.
Kunt u nogmaals bij de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken Jambon aandringen op spoedige en definitieve sluiting van deze centrales? Kunt u hierover zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen een week, rapporteren aan de Kamer? Kunt u een afschrift van een te sturen brief, dan wel een gespreksverslag van uw gesprek met de Belgische Minister toevoegen bij deze rapportage aan de Kamer?
Ik heb de wens van uw Kamer overgebracht aan Minister Jambon en uw Kamer hierover geïnformeerd. Zie antwoord vraag 4. Ik zal Minister Jambon bij de volgende gelegenheid nogmaals wijzen op het verzoek van uw Kamer.
Honderdduizenden kinderen die vastzitten in Mosul, in Irak |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «350.000 kinderen lopen gevaar in westen van Mosul»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat naar schatting 350.000 kinderen vastzitten in het belegerde westen van de Iraakse stad Mosul, dat onder controle staat van Islamitische Staat, en dat er groot gebrek is aan humanitaire hulp? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Op basis van VN-bronnen woonden er in het westelijke gedeelte van Mosul-stad naar schatting 750.000 burgers voordat ISIS de stad overnam. Gezien het hoge aandeel jongeren in de Iraakse bevolking lijkt het aantal van 350.000 kinderen een realistische schatting. Doordat de stad al twee jaar onder ISIS-controle staat, zijn er echter geen betrouwbare cijfers beschikbaar.
Deelt u de zorgen van Save the Children dat burgers extreme risico’s lopen als er gevochten wordt om de straten van Mosul en dat er niet of nauwelijks vluchtmogelijkheden zijn?
Deze berichten zijn zeer zorgwekkend. Het westelijke deel van de stad is op dit moment nog onder controle van ISIS en daardoor kan er op dit moment geen exact beeld gevormd worden van hetgeen zich in dat deel van de stad afspeelt. Er zijn onder meer berichten over de inzet van burgers als menselijk schild door ISIS, executies van vluchtende burgers en het inzetten van kindsoldaten.
De bevrijding van West-Mosul zal een lastige operatie worden. Het valt niet te voorkomen dat burgers risico’s lopen tijdens de bevrijdingsoperatie. Het is aan de Iraakse autoriteiten, in samenwerking met de anti-ISIS coalitie, om deze risico’s te minimaliseren. Uit de bevrijding van Fallujah (in 2016) al zijn belangrijke lessen getrokken, die bij de bevrijdingsoperatie in Oost-Mosul zijn toegepast. Bescherming van burgers is een integraal element van het militaire plan van het Iraakse leger. Eén van de getrokken lessen is betere communicatie door de strijdkrachten richting de burgerbevolking en de humanitaire gemeenschap. Dit heeft in Oost-Mosul mede ertoe geleid dat het aantal ontheemden lager uitviel dan vooraf verwacht en de humanitaire gemeenschap beter in staat was te reageren op humanitaire noden.
Kunt u bevestigen dat tot nu toe bijna de helft van alle slachtoffers in het conflict burgers zijn?
Ja. Lise Grande, VN humanitaire coördinator voor Irak, heeft op 12 januari jl. aangegeven dat circa 47% van de slachtoffers in Mosul burgers zijn, als gevolg van directe aanvallen door ISIS.
Bent u bereid in coalitieverband het belang te benadrukken dat burgers te allen tijde beschermd worden en dat alle mogelijke maatregelen worden genomen om burgerslachtoffers te voorkomen?
Ja. Nederland heeft dit ook steeds krachtig aan de orde gesteld in internationale fora, zoals de Irak pledging conferentie in Washington, de Mosul conferentie te Parijs en de coalitiebijeenkomsten. Hier is benadrukt dat de militaire en humanitaire organisaties in Irak met elkaar moeten samenwerken om de burgers te beschermen. Een belangrijk onderdeel is het maken van afspraken over hoe vluchtwegen uit Mosul ingesteld worden en waar de opvangkampen geplaatst kunnen worden. Minister Koenders besprak tijdens zijn bezoek aan Irak op 18 december jl. het belang van de bescherming van de burgerbevolking in Mosul met de Iraakse premier Abadi. Minister Ploumen heeft het belang van bescherming van burgers tijdens haar bezoek aan Irak begin januari besproken met de VN en diverse humanitaire organisaties. Ook de EU heeft, door middel van een verklaring op 26 januari jl., benadrukt dat het aantal burgerslachtoffers geminimaliseerd moet worden en opgeroepen tot onderzoek t.a.v. mensenrechtenschendingen.
Ziet u mogelijkheden voor de leverantie van humanitaire hulp aan de mensen in nood in Mosul? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het leveren van humanitaire hulp in Mosul is zeer complex en gevaarlijk. Humanitaire organisaties, zoals de VN, het Rode Kruis en NGOs, zijn actief in gebieden in het oosten van Mosul die onlangs bevrijd zijn. Minister Ploumen heeft tijdens haar reis naar Irak op 10 januari jl. 5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het lenigen van noden in Irak, waaronder die van de mensen uit Mosul. In West-Mosul is het momenteel onmogelijk voor humanitaire organisaties om hulp te leveren. Nederland blijft met de VN, Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance in gesprek om te kijken of humanitaire hulp geleverd kan worden aan de mensen in het westen van Mosul en spreekt de VN aan op het belang van realistische contingency planning voor Mosul.
Weer een lancering van een ballistische raket door Iran |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Report: Iran launches ballistic missile test in violation of UN resolution»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Iran opnieuw een ballistische raket heeft afgevuurd als onderdeel van een reeks testen om het bereik en de nauwkeurigheid van deze raketten te vergroten? Graag een toelichting.
Het kabinet kan bevestigen dat Iran op 29 januari jl. een ballistische raket heeft afgevuurd van het type «Khorramshahr». Dit is een middellangeafstandsraket met een geschat bereik van 1000–3.000 km. Het kabinet kan geen uitspraken doen over de mogelijke intenties van Iran met deze lancering.
Is deze test weer een schending van VN-resolutie 2231, waarin staat bepaald dat Iran geen ballistische raketten mag ontwikkelen waarmee nucleaire ladingen gelanceerd kunnen worden, laat staan deze wapens mag testen? Graag een toelichting.
De afgevuurde raket valt binnen de «Categorie 1 Systemen», zoals door het Missile Technology Control Regime (MTCR) gedefinieerd. Op basis van deze richtlijnen kan worden gesteld dat zulke «Categorie 1 Systemen» in theorie in staat zijn om massavernietigingswapens te vervoeren. Het afvuren van dit soort raketten is juridisch gezien geen schending van VNVR-Resolutie 2231 (2015), maar wel inconsistent met paragraaf 3 van Annex B van die resolutie, waarin Iran wordt opgeroepen geen activiteiten te ondernemen m.b.t. ballistische raketten die ontworpen zijn om in staat te zijn kernwapens te vervoeren.
Kunt u nader toelichten of er inmiddels maatregelen zijn getroffen tegen Iran – zoals het instellen van nieuwe sancties – naar aanleiding van vorige lanceringen van ballistische raketten door Iran in 2015 en 2016? Om welke maatregelen gaat het?
Zoals vermeld in de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld op 19 juli 2016 (Kamerstuk 2016D32174) is bij voorgaande ballistische raketlanceringen door Iran gebleken dat er onvoldoende draagvlak bestond binnen de VNVR en EU voor het instellen van nieuwe maatregelen jegens Iran. Nederland heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de EU op 12 maart 2016 zijn zorgen kenbaar gemaakt over de ballistische raketlanceringen door Iran en gepleit voor een gezamenlijke reactie van de Europese Unie. Ook heeft de EU, mede op aandringen van Nederland, in een verklaring (d.d. 14 juli 2016) Iran opgeroepen af te zien van activiteiten die inconsistent zijn met VNVR-Veiligheidsraad resolutie 2231.
Heeft u aangedrongen in VN- en/of EU-verband op dergelijke maatregelen? Heeft u getracht het ontbrekende draagvlak daarvoor te versterken? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet? En bent u van plan om dat nu wel te doen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het niet normaal is dat landen – in dit geval Iran – ongestraft wegkomen met (herhaaldelijke) schendingen van VN-resoluties? Bent u eveneens van mening dat Iran deze onwelwillendheid om in te grijpen kan opvatten als vrijbrief om door te gaan met de ontwikkeling van ballistische raketten, hetgeen ook de Nederlandse veiligheid en die van onze bondgenoten raakt? Graag een toelichting.
Het kabinet acht het van groot belang dat de VNVR en de EU ballistische raketlancering die inconsistent zijn met Annex B van VNVR-resolutie 2231 consequent bij Iran aankaarten. De onderhandelingen over het Iraanse nucleaire akkoord hebben aangetoond dat de internationale gemeenschap de meeste kans op resultaat heeft als het samen optrekt.
Ik heb in zeer recente bilaterale politieke contacten met Iran het ongenoegen over de raketlancering geuit. Het kabinet is overigens van mening dat omdat het om inconsistenties met een VN-Veiligheidsraadresolutie gaat, de VNVR het primaire gremium is waarin hierover gesproken moet worden. Dit is consequent gebeurd: bij de Iraanse raketlanceringen in maart 2016, oktober 2016 en ook op 31 januari jl. is de VN-Veiligheidsraad op verzoek van de Verenigde Staten in een spoedzitting bijeengekomen om te spreken over de lancering van 29 januari jl. De Verenigde Staten heeft op 3 februari jl. 13 individuen en 12 entiteiten toegevoegd aan reeds bestaande, niet-nucleair gerelateerde sanctielijsten. Het kabinet dringt er ook in EU-verband op aan dat Iran wordt aangesproken op deze lanceringen.
Deelt u inmiddels de mening dat Iran zich klaarblijkelijk weinig aantrekt van voorgaande waarschuwingen en van de zorgen die heersen binnen de internationale gemeenschap ten aanzien van deze lanceringen door de houding van Iran? Zo ja, wat gaat u eraan doen om hier verandering in aan te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de verwachting dat Iran zich na de nucleaire deal gematigder en meer meewerkend op zou stellen niet is uitgekomen en dat het land zich nog steeds niet gedraagt volgens de binnen de internationale gemeenschap breed gedeelde normen en waarden? Wat moet er volgens u gebeuren om hier verandering in aan te brengen?
Iran maakt sinds het bereiken van het nucleaire akkoord, na jarenlange isolement, weer deel uit van de internationale gemeenschap. Het akkoord is het bewijs dat multilaterale diplomatie effectief is en dat met Iran verifieerbare afspraken te maken zijn. De gewenste constructieve rol van Iran in de regio laat echter op zich wachten. Iran speelt een sleutelrol in m.n. Syrië en Irak. De assertievere rol van Iran in de regio baart de Soennitische landen grote zorgen en wordt door hen gezien als een bedreiging. Het kabinet zal, zoveel mogelijk gezamenlijk met de EU-partners, druk op Iran moeten blijven opvoeren. Het is belangrijk te kijken hoe dit zo effectief mogelijk te doen. Gesprekken met Iran, bilateraal -bijvoorbeeld zoals tijdens de ontbieding van de Iraanse ambassadeur over de situatie in Syrië d.d. 14 december 2016, maar ook in EU verband, worden benut om het land te overreden zich constructiever op te stellen.
Het bericht dat ‘geheime’ wetten de EU nog minder democratisch maken |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe «geheime» wetten de EU nog minder democratisch maken»?1
Ja.
Beaamt u dat er binnen de Europese Unie een trend zichtbaar is wat betreft het verkorten van het wetgevingsproces middels het overslaan van een tweede lezing?
Het is juist dat er meer besluitvorming plaatsvindt in de eerste lezing dan in de tweede lezing. Ik onderschrijf hiermee overigens niet de stelling dat hierdoor het besluitvormingsproces standaard wordt verkort. De tweede lezing kan worden gebruikt indien in de eerste lezing geen overeenstemming wordt bereikt conform de procedure van artikel 294 EU-werkingsverdrag.
In hoeverre onderschrijft u dat het overslaan van een tweede lezing de informatievoorziening over Europese wetgeving aan het bredere publiek inperkt? In hoeverre acht u dit een wenselijke situatie, ook gezien de toenemende onvrede over een Europa dat ver van de burgers staat?
Ik onderschrijf deze stelling niet. In het artikel wordt de aanname gedaan dat er sprake is van een slechtere informatievoorziening omdat het Europees parlement enkel in de tweede lezing, en niet in de eerste lezing, in het openbaar debatteert tijdens de plenaire debatten van het Europees parlement. Dit is een onjuiste aanname. Het Europees parlement debatteert zowel in de eerste lezing als in de tweede lezing in het openbaar. Daarnaast kan in de eerste lezing gebruik worden gemaakt van trilogen. Echter worden dergelijke overleggen ook in de tweede lezing gebruikt.
Deelt u de mening dat het feit dat besluitvorming over wetgeving in toenemende mate achter gesloten deuren plaatsvindt, de transparantie over de precieze achtergrond en totstandkoming van Europese wetgeving ernstig belemmert, en dat dit er uiteindelijk zelfs aan kan bijdragen dat de democratische legitimiteit van deze wetgeving wordt ondermijnd?
Ik kan niet op basis van dit artikel concluderen dat de wetgeving in toenemende mate achter gesloten deuren plaatsvindt. Om tot een gezamenlijk besluit te kunnen komen tussen de EU instellingen is het nodig om ook in beslotenheid te kunnen spreken. Dat laat onverlet dat Nederland wel mogelijkheden ziet in de verbetering van de transparantie rondom trilogen.
In de Raad van Algemene Zaken van 24 juni is daarom op basis van een Nederlands voorstel (extranet: 10120/1/16/REV 1) gesproken (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1642) over deze mogelijkheden.
Wilt u een plan ontwikkelen om in Europees verband concrete stappen te zetten om de gesignaleerde trend te keren en de democratische verantwoording omtrent Europese wetgeving te verbeteren, onder meer door in te zetten op transparante besluitvorming en open en volledige informatievoorziening aan burgers, journalisten, (nationale) politici en andere betrokkenen?
Al geruime tijd maakt het kabinet zich sterk voor de verbetering van de transparantie van het Europees besluitvormingsproces. Deze inzet gaat verder dan alleen de verbetering van de transparantie van trilogen. In de brief van 16 september 2016 (Kamerstuk 22 112, nr. 2205) is uw Kamer geïnformeerd over de bereikte resultaten op dit gebied tijdens het Nederlands EU voorzitterschap. Deze inzet blijft onverminderd van kracht.
Het weren van maatschappelijke organisaties door de Indiase overheid |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u het ook zeer zorgelijk dat de Indiase overheid maatschappelijke organisaties weert en/of tegenwerkt, waaronder Amnesty International, Greenpeace, Navsarjan Trust en Compassion, en al maandenlang de financiële tegoeden bevriest?1
Ja, dat vind ik zorgelijk. Een actief en levendig maatschappelijk middenveld is zeer belangrijk voor de duurzame sociale en economische ontwikkeling van een land.
Erkent u dat het wegvallen van de projecten van Compassion in India ernstige gevolgen heeft voor 145.000 kinderen die in extreme armoede leven? Bent u bereid om met Compassion Nederland in overleg te treden, aangezien de organisatie gedwongen is om half maart de steun stop te zetten?
Inmiddels hebben vertegenwoordigers van het ministerie contact opgenomen met Compassion Nederland. Op korte termijn vindt overleg plaats in Den Haag. De ambassade in New Delhi heeft op 3 februari de zaak aan de orde gesteld bij de Indiase autoriteiten.
Erkent u dat het stopzetten van de financiering aan Navsarjan Trust ernstige gevolgen heeft voor de bestrijding van kastendiscriminatie en de toegang tot onderwijs voor Dalit-kinderen?2
India telt meer dan drie miljoen maatschappelijke organisaties. Vele NGO’s zetten zich in voor de rechten van Dalits en (indirect) de bestrijding van kastendiscriminatie. Navsarjan Trust maakt deel uit van de paraplu organisatie «International Dalit Solidarity Network» (IDSN) en is één van de organisaties die zich inzet voor bovengenoemde rechten. Het stopzetten van de financiering van een NGO die zich voor deze rechten inzet is zeker te betreuren. Er zijn gelukkig nog vele andere organisaties actief om voor de positie van Dalits op te komen, inclusief voor de toegang tot onderwijs.
Erkent u dat India handelt in strijd met de internationale mensenrechten en dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging onder grote druk staan?
India kent een democratisch gekozen parlement, een democratisch gekozen regering en een onafhankelijke rechtspraak. Daarnaast is er sprake van een levendig maatschappelijk middenveld. De vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in de Indiase Grondwet. Ook spelen diverse nationale media in India een belangrijke rol in maatschappelijke discussies en stellen zij misstanden aan de orde. Wetgeving kan niettemin mogelijk beperkend zijn voor de vrijheid van meningsuiting als de openbare orde in het geding komt. Een wet die de vrijheid van meningsuiting kan beperken is de Information Technology Act. Wetgeving kan in India door de rechter worden getoetst aan de Grondwet. Zo heeft het Hooggerechtshof in India in maart 2015 ingegrepen omdat zij van mening was dat Section 66A van de Information Technology Act onverenigbaar is met het recht op vrijheid van meningsuiting zoals in de Grondwet is vastgelegd.
Bent u bereid om in overleg te gaan en druk te zetten op de Indiase overheid om deze maatregelen terug te draaien, in het bijzonder de zeer restrictieve Foreign Regulation and Contribution Act, zoals ook is geadviseerd door Marina Kiai, de Speciale VN Rapporteur voor Vrijheid van Vereniging en Vergadering?3
De Nederlandse overheid deelt de zorgen van VN-rapporteur Maina Kiai over de wet gericht op buitenlandse giften zoals beschreven in «Analysis on International Law, Standards and Principles applicable to the Foreign Contributions Regulation Act 2010 and Foreign Contributions Regulation Rules 2011». Deze wet die buitenlandse giften aan Indiase organisaties reguleert, kan beperkend werken voor de financiering van het maatschappelijk middenveld. Nederland heeft zich op verschillende niveaus in bilaterale contacten en in multilateraal verband ingespannen om aandacht te vragen voor deze situatie en zal dit onverminderd blijven doen. Zo werd de kwestie in New Delhi opgebracht door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in juni 2015, en op hoogambtelijk niveau in juni 2016. Naast het overleg dat hierover wordt gevoerd door de Ambassade in New Delhi zal Nederland ook tijdens de volgende bilaterale consultaties, thans voorzien in maart 2017, het onderwerp opbrengen bij de Indiase autoriteiten.
Ben u bovendien bereid aan te dringen bij de Europese Commissie op actie richting de Indiase overheid en ook zelf bij de Indiase overheid aan te dringen op het stopzetten van het bevriezen van tegoeden van onder meer Compassion en Navsarjan Trust?
Het kabinet zal in EU-verband aandacht vragen voor de beperkingen die maatschappelijke organisaties ondervinden van de Foreign Contributions Regulation Acten ondergeschikte regelgeving van de Indiase overheid. Als het gaat om onze bilaterale inspanningen wordt verwezen naar vraag 5.
Wilt u deze vragen met spoed beantwoorden gezien de nijpende situatie voor de organisaties?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De oprichting van een internationaal fonds voor abortussen |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat in het beleid voor gezondheidszorg voor vrouwen en kinderen en voorlichting over gezinsplanning de nadruk moet liggen op het beschermen van het (ongeboren) kind en de moeder, het voorkomen van ongewenste zwangerschappen en zorg voor veilige geboorten? Zo ja, op welke manier wordt dit vormgegeven?
Uitgangspunt voor het Nederlandse beleid is het recht van mannen en vrouwen om over hun eigen lichaam te beschikken. Het beleid richt zich op zaken die cruciaal zijn om dit recht te kunnen realiseren:
Het doel is toegang te verbeteren tot goede voorlichting en dienstverlening op het gebied van voorbehoedsmiddelen, gezinsplanning, seksueel overdraagbare aandoeningen en zwangerschap en bevalling. Het beleid is er allereerst op gericht vrouwen en meisjes de mogelijkheden te geven ongeplande zwangerschappen te voorkomen en zwangerschappen veilig te doorlopen. Ook toegang en tot informatie over veilige abortus is een Nederlandse beleidsdoelstelling.
Gebrek aan toegang tot voorbehoedsmiddelen leidt tot ongeplande zwangerschappen2. Afname van beschikbaarheid van voorbehoedsmiddelen leidt tot toename van (onveilige) abortussen3. Toegang tot veilige abortus geeft vrouwen de mogelijkheid op veilige wijze te kunnen besluiten over hun eigen lichaam en leven. Een verbod op abortus leidt niet tot minder abortussen, maar tot clandestiene en onveilige abortussen4, die kunnen leiden tot moedersterfte of tot blijvende medische gevolgen voor moeder en/of kind.
Waarom richt uw initiatief voor een internationaal fonds zich hoofdzakelijk op abortussen, terwijl de zorg voor vrouwen en hun (ongeboren) kinderen en vrouwenhulp op de eerste plaats zouden moeten staan?1
Zoals beschreven in de brief aan Uw Kamer van 28 januari jl.6 over het She Decides: Global Fundraising Initiative, is dit initiatief gelanceerd om politieke en financiële steun te mobiliseren voor het recht van vrouwen en meisjes om vrij en zelfstandig te besluiten of zij kinderen willen, hoeveel, met wie en wanneer. Om hun de kans te geven daadwerkelijk baas te zijn over hun eigen lichaam, is toegang tot goede voorlichting en dienstverlening op het gebied van voorbehoedsmiddelen, gezinsplanning, seksueel overdraagbare aandoeningen en zwangerschap en bevalling essentieel. Toegang tot en informatie over veilige abortus valt binnen de focus van dit initiatief.
Waarom benoemt u niet ook de grote gevolgen die door het wegvallen van de Amerikaanse investeringen optreden voor de bestrijding van infectieziekten als malaria, hiv en aids? Bent u bereid uw collega’s in internationaal verband op te roepen om op deze terreinen actie te ondernemen?
Het besluit van de nieuwe Amerikaanse president tot herinvoering van de Mexico City Policy is zo geformuleerd dat de maatregel dit keer bredere uitwerking kan hebben dan onder eerdere Amerikaanse presidenten. Hoe de maatregel zal worden uitgevoerd en de mogelijke impact daarvan voor andere dan seksuele en reproductieve gezondheidszorg is nog niet duidelijk. Dit wordt nauwgezet gevolgd door het kabinet en hierover wordt contact gehouden met internationale partners.
Hoe groot is de beoogde bijdrage van de Nederlandse overheid en op welke manier wordt dit bedrag gedekt binnen een krimpende begroting, aangezien in 2017 de structurele bezuiniging van 1 miljard euro is ingegaan? Ten koste van welke programma’s en thema’s gaat de investering in dit fonds?
Het kabinet stelt tien miljoen euro beschikbaar in het kader van het initiatief She Decides. Dit bedrag is te accommoderen binnen de bestaande begrotingsruimte, omdat het begrotingsjaar net is begonnen waardoor het nog mogelijk is dit bedrag daarbinnen te passen.
Kledingmerken die bijdragen aan lage lonen, lange werktijden, kinderarbeid en schooluitval in Bangladesh |
|
Roelof van Laar (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Branded Childhood»1 van de coalitie Stop Kinderarbeid en SOMO?
Ja.
Kunt u zich vinden in de conclusie van het rapport dat kledingmerken die laten produceren in Bangladesh niet alleen bijdragen aan lage lonen en excessief overwerk, maar mede als gevolg daarvan ook aan kinderarbeid en schooluitval van de kinderen van volwassen kledingarbeiders?
Het rapport Branded Childhood van Stop Kinderarbeid en SOMO schetst een schrijnend beeld van kinderarbeid in Bangladesh. Kinderen horen op school, niet op de werkplaats. Zoals in het rapport aangegeven, is kinderarbeid in de formele sector inmiddels flink teruggedrongen. In deze sector wordt de kleding geproduceerd die bestemd is voor de export. Kinderen van textielarbeiders werken volgens het rapport wel nog vaak in andere sectoren. Het ontbreken van leefbaar loon onder ouders kan ertoe leiden dat kinderen moeten bijdragen aan het gezinsinkomen. Nederland erkent dit en zet zich actief in voor leefbare lonen.
Bent u het eens met de aanbevelingen in het rapport en bent u bereid deze onder de aandacht te brengen van de kledingmerken, multistakeholderinitiatieven (waaronder het Convenant Duurzame Kleding en Textiel) en de regering van Bangladesh?
Het rapport bevestigt dat leefbaar loon een belangrijk instrument is in de aanpak van kinderarbeid. Het kabinet steunt de aanbeveling dat dit onderwerp hoger op de agenda moet bij merken, producenten, de overheid van Bangladesh en in multistakeholder initiatieven. Bovendien beschrijft het rapport belangrijke randvoorwaarden voor leefbaar loon zoals vakbondsvrijheid en eerlijke inkooppraktijken door de kledingmerken.
Het rapport vraagt om actieplannen voor de totstandkoming van hogere lonen in multistakeholder verband. Het kabinet erkent dat de doelstelling om te komen tot leefbaar loon collectief moet worden aangepakt. De Nederlandse overheid, evenals Stop Kinderarbeid, is partij bij het textielconvenant waarbij Nederlandse bedrijven gezamenlijk afspraken hebben gemaakt over de aanpak van de risico’s in de keten. Van convenantspartijen wordt verwacht dat zij binnen een jaar een actieplan aanleveren om risico’s in de keten aan te pakken. Daarnaast is in het convenant afgesproken dat er collectieve projecten zullen komen op het terrein van vakbondsvrijheid en leefbaar loon. De werkgroep die zich buigt over leefbaar loon komt binnenkort met concrete voorstellen.
Naar aanleiding van de recente loonacties in Bangladesh, heeft de Nederlandse ambassadeur gesproken met de werkgeversorganisatie en de autoriteiten in Bangladesh. Ook heeft een gesprek plaatsgevonden met een van de grotere vakbondsorganisaties. Nederland heeft het belang van leefbaar loon en de rechten van werknemers in deze gesprekken benadrukt. Kortom, dit rapport ondersteunt de Nederlandse aanpak.
Bent u bereid de stijging van leefkosten (huur, energie) van de afgelopen jaren in Bangladesh te bespreken met de overheid aldaar? Hoe duidt u deze kostenstijging die volgde op een procentueel forse stijging van het minimumloon destijds?
Na recente loonacties in Bangladesh heeft Nederland het voortouw genomen en bij vertegenwoordigers van gelijkgezinde landen en internationale organisaties aandacht gevraagd voor de ontstane situatie. Doel is dit gezamenlijk aan de orde te stellen bij de autoriteiten van Bangladesh.
Bangladesh heeft al jarenlang een hoge inflatie, ook in de periode voorafgaand aan de verhoging van het minimumloon. De inflatie staat grotendeels los van die loonsverhoging. Wel zijn er signalen dat huren en prijzen van levensmiddelen worden verhoogd zodra de lonen in de textielsector of andere belangrijke sectoren zijn verhoogd. Er bestaat immers geen huurbescherming en sociale woningbouw. De loonsverhoging verliest zo helaas een deel van de beoogde koopkrachtverbetering.
Deze problematiek zal aan de orde komen tijdens een ronde tafel over leefbare lonen en sociale dialoog, die Nederland komende zomer zal organiseren in Bangladesh.
Bent u eveneens bereid om dit rapport onder de aandacht te brengen van uw Europese collega’s en de Europese Commissie met het doel om deze kwestie gezamenlijk onder de aandacht van de regering in Bangladesh te brengen?
Het rapport vormt een ondersteuning van de noodzaak om gezamenlijk het belang van leefbare lonen en vakbondsvrijheid onder de aandacht van de regering van Bangladesh te brengen. Zowel in Bangladesh als bijvoorbeeld in het kader van het EU Garment Initiative wordt op dit terrein nauw samengewerkt met de Europese Commissie.
Bent u bereid om meer actie richting in Nederland actieve kledingbedrijven en de Europese Commissie te ondernemen om het ontbreken van een leefbaar loon en de gevolgen daarvan voor volwassenen en kinderen indringend aan de orde te stellen, gezien de geringe vorderingen die nog door kledingbedrijven worden gemaakt met het verhogen van de feitelijke lonen tot een leefbaar loon? Bent u bereid om dit te doen in samenspraak met alle betrokkenen die zich inzetten voor een leefbaar loon?
Nederland is zowel nationaal als internationaal actief op het bevorderen van leefbaar loon en bereikt alleen resultaat door met alle betrokkenen samen te werken. Nederland organiseerde in juni 2016 de Asian Living Wage Conference. De conferentie werd destijds bijgewoond door overheden van productielanden, kledingmerken, producenten, vakbonden en NGO’s. In Nederland worden in het kader van het textielconvenant voorbereidingen getroffen voor een collectieve aanpak op het gebied van leefbaar loon. In de productielanden, te beginnen met Bangladesh, worden ronde tafels georganiseerd om opvolging te geven aan de uitkomsten van de conferentie. Om de Nederlandse aanpak kracht en vaart bij te zetten, wordt ook samenwerking beoogd met de Duitse Textil Bundniss en ACT (Action, Collaboration, Transformation), het leefbaar loon initiatief van grote internationale modemerken. Daarnaast zal het kabinet in het kader van het EU Garment Initiative aandringen op actie op het gebied van leefbaar loon.
Het rapport Branded Childhood noemt ook het belang van aangepaste inkooppraktijken van de kledingmerken. Ten einde de problematiek van lage lonen en andere risico’s in de sector ook vanuit dit perspectief te benaderen, organiseerde Nederland in september 2016 de Sustainable Sourcing Conference in Bangladesh. Een concrete uitkomst van de conferentie is het ontwikkelen van een training voor inkopers en producenten gezamenlijk over duurzaam inkopen, georganiseerd door de International Apparel Federation. De training start met een pilot in Bangladesh. Leefbaar loon zal deel uitmaken van het curriculum.
Bent u van plan initiatief te nemen om transparantie door bedrijven te verplichten en om met wetgeving te komen met betrekking tot moderne vormen van slavernij? Bent u bereid om de bestrijding van hongerlonen daar deel van uit te laten maken, gezien het feit dat u in antwoorden op recente eerdere vragen2 instemde met aanbevelingen in het rapport Fabric of Slavery aan regeringen van importerende landen?
Het kabinetsbeleid is gericht op het vrijwillig afsluiten van IMVO-convenanten. In de convenanten worden afspraken gemaakt over naleving van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, waaronder richtlijnen op het gebied van transparantie. In het textielconvenant is afgesproken dat bedrijven hun productielocaties zullen melden. Het kabinet hecht daarnaast aan adequate wetgeving op het terrein van minimumlonen en handhaving daarvan in de productielanden zelf. Nederland draagt hiertoe bij aan capaciteitsversterking van de arbeidsinspectie van Bangladesh en zal een ronde tafel organiseren over leefbare lonen in de textielsector.
Kunt u in het kader van leefbaar loon toelichten hoe het onderzoek van keurmerkkoepel ISEAL naar een benchmark voor leefbaar loon staat? Welke vervolgstappen heeft u hieromtrent in gedachten?
ISEAL heeft 22 benchmarks voor leefbaar loon in 15 landen gereed. Een deel is gepubliceerd, de overige volgen binnenkort na uitvoerige validatie met lokale partijen. In het kader van het rapport Branded Childhood is de benchmark voor Bangladesh relevant. Het onderzoek bevestigt een grote afstand tussen de lonen in de textielsector en de benchmark voor een leefbaar loon. Deze informatie zal worden gebruikt in de bovengenoemde (gezamenlijke) vervolgacties in Bangladesh. Daarnaast wordt de informatie gedeeld met betrokken partijen, zoals inkopende merken, zodat ze hiermee bijvoorbeeld in hun inkoopbeleid rekening kunnen houden.
De bouw van nederzettingen in Oost-Jeruzalem na aantreden van Trump |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwbouw in Oost-Jeruzalem na vertrek Obama»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat de aankondiging van de bouw van 566 nieuwe huizen in Oost-Jeruzalem is aangehouden tot het vertrek van president Obama en het aantreden van zijn opvolger president Trump?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de voortdurende uitbreiding van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Nederzettingen zijn strijdig met internationaal recht en vormen een groot obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Deze positie is onlangs herbevestigd in Veiligheidsraadresolutie 2334 van 23 december jl. en tijdens de conferentie over het Midden-Oosten vredesproces in Parijs op 15 januari jl.
Het kabinet neemt afstand van de uitspraken van de locoburgemeester van Jeruzalem. Ongeacht het standpunt van de Amerikaanse regering is het kabinet van mening dat het Israëlische nederzettingenbeleid niet consistent is met het door premier Netanyahu eerder uitgesproken commitment ten aanzien van de twee-statenoplossing. Het kabinet en de EU spreken de Israëlische regering consequent en nadrukkelijk aan op de illegaliteit van nederzettingen en wijzen erop dat dit beleid het perspectief op een twee-statenoplossing ondermijnt. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft deze boodschap afgelopen week wederom afgegeven in een gesprek met de Israëlische viceminister Oren.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de locoburgemeester van Jeruzalem, dat met het aantreden van president Trump de spelregels zijn veranderd en dat dit ervoor zorgt dat de Israëlische regering de handen vrij heeft om eindelijk weer nederzettingen te bouwen? Deelt u de zorgen over het feit dat alleen al het aantreden van president Trump blijkbaar concrete gevolgen heeft voor de situatie in het Midden-Oosten?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bovengenoemde uitspraak en de uitspraak van de burgemeester van Jeruzalem dat de acht jaar van de regering-Obama moeilijk zijn geweest vanwege de druk om de bouw van nederzettingen te stoppen, bewijst dat internationale druk op de Israëlische regering tot concrete resultaten kan leiden?
De vorige Amerikaanse president Obama en secretary of state Kerry hebben een duidelijke positie ingenomen ten aanzien van de uitbreiding van nederzettingen. Amerikaanse politieke druk en dialoog heeft er mede toe geleid dat verschillende plannen voor uitbreiding zijn bevroren.
Wat is de laatste stand van zaken aangaande de voorgenomen verplaatsing van de Amerikaanse ambassade van Tel Aviv naar Jeruzalem? Hoe groot schat u de kans in dat een dergelijke stap daadwerkelijk wordt gezet? Deelt u de mening dat deze stap een uiterst negatieve werking zal hebben op het perspectief op een betekenisvol vredesproces?
Het kabinet heeft kennisgenomen van uitspraken die de Amerikaanse president voorafgaand aan zijn inauguratie over de verplaatsing van de Amerikaanse ambassade naar Jeruzalem heeft gedaan. Het kabinet begrijpt dat er momenteel meerdere opties worden overwogen door de Amerikaanse regering. Het kabinet is van mening dat van een verplaatsing van de Amerikaanse ambassade een negatief politiek signaal ten aanzien van het vredesproces zou uitgaan en dat een dergelijke stap tot verdere spanningen zou kunnen leiden.
Bent u bereid om er in EU-verband voor te pleiten deze nieuwe aankondiging van uitbreiding van nederzettingen met 566 huizen sterk te veroordelen en om maximale druk op de Israëlische regering aangaande het nederzettingenbeleid uit te oefenen, ook indien de nieuwe Amerikaanse regering een andere koers kiest?
De EU heeft in een verklaring namens de Hoge Vertegenwoordiger benadrukt dat de recente uitbreidingen van nederzettingen het vooruitzicht op een levensvatbare twee-statenoplossing ernstig ondermijnen. De EU betreurt in de verklaring voorts het feit dat Israël doorgaat met het nederzettingenbeleid ondanks de voortdurende op alle niveaus geuite internationale zorgen en bezwaren.
Het kabinet blijft, zowel bilateraal als via de band van de EU, een actief beleid voeren ten behoeve van het behoud en de totstandkoming van de twee-statenoplossing. In de huidige context dringen Nederland en de EU bij partijen aan op positieve stappen ter behoud van de twee-statenoplossing en ter vergroting van wederzijds vertrouwen. Tegelijk spreken Nederland en de EU partijen aan op stappen die hier haaks op staan, zoals de recente aankondigingen van uitbreiding van nederzettingen. Ook tijdens het lidmaatschap van de Veiligheidsraad zal Nederland zich actief inzetten conform het geldende kabinetsbeleid ten aanzien van het Midden-Oosten vredesproces.
Bent u bereid om bilateraal, in EU-verband en via de gedeelde zetel in de VN-Veiligheidsraad te pleiten voor consolidatie van de internationale consensus ten aanzien van het Israëlische nederzettingenbeleid, naar voorbeeld van de vorige maand aangenomen VN-resolutie 2334, die nogmaals stelt dat de bouw van nederzettingen een flagrante schending is van het internationaal recht en oproept tot een onmiddellijke en volledige stop van nederzettingenactiviteiten in bezet Palestijns gebied, inclusief Oost-Jeruzalem?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat wanneer de Israëlische regering met het aantreden van president Trump overgaat tot een versnelde uitbreiding van illegale nederzettingen en daarmee de kans op constructieve vredesbesprekingen nog verder ondermijnt, de EU zich zal moeten beraden op concrete maatregelen, bijvoorbeeld door opschorting van samenwerkingsovereenkomsten (conform de motie-Servaes c.s.)?3
Het kabinet wil niet vooruitlopen op mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 6 februari a.s. zal een bespreking plaatsvinden van de EU-inzet ten aanzien van het Midden-Oosten vredesproces voor de komende tijd. Het kabinet zal hierbij het belang benadrukken van eensgezind optreden door de EU, waarbij alle mogelijke beleidsopties ten bate van het behoud van de twee-statenoplossing tegen het licht worden gehouden (zie ook de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken die op 27 januari 2017 naar uw Kamer werd gestuurd)(Kamerstuk 21 501-02, nr. 1715). Voor de inzet van het kabinet wordt voorts verwezen naar het antwoord op vragen 6 en 7.
Deelt u de mening dat dit een «strategisch moment» is om de Palestijnse staat te erkennen?
Het kabinetsstandpunt ten aanzien van erkenning is niet gewijzigd. Het kabinet wil erkenning inzetten op een strategisch moment als het effectief, reëel en opportuun is in het vredesproces. Het kabinet wil dat doen op een moment waarbij het een bijdrage levert aan het vredesproces. Daarvan is op dit moment geen sprake. Erkenning van een Palestijnse staat is een krachtig instrument dat maar één keer kan worden ingezet. Het betreft een nationaal besluit. Het kabinet zal zijn eigen afweging maken over erkenning. Daarbij zal Nederland meewegen wat andere Europese landen doen en afstemming met EU-partners zoeken.