De wijze waarop Bulgarije omgaat met asielzoekers |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in Bulgarije een wetsvoorstel aanhangig is gemaakt teneinde asielzoekers standaard bij binnenkomst in detentie te plaatsen?1
Ter implementatie van de EU-Kwalificatierichtlijn (nr. 2011/95) en de EU-Opvangrichtlijn (nr. 2013/33) heeft de Bulgaarse regering een voorstel van wet tot wijziging van de Bulgaarse Asiel- en Vluchtelingenwet ter overweging aangeboden aan het Bulgaarse parlement. Naar verwachting worden de voorgestelde wijzigingen deze week behandeld door de mensenrechtencommissie van het Bulgaarse parlement. Door enkele ngo’s is de kritiek geuit dat het wetsvoorstel geen correcte uitvoering geeft aan de EU-richtlijnen.
Ik ben van mening dat de Nederlandse regering terughoudendheid past bij het uiten van standpunten over aanhangige wetsvoorstellen in andere EU-lidstaten. Het is aan het Bulgaarse parlement om deze wetsvoorstellen te beoordelen en goed te keuren of te amenderen volgens de nationale processen. Bovendien is het in de eerste plaats niet aan de Nederlandse regering, maar is het aan de Europese Commissie om te controleren of de EU-richtlijnen op correcte wijze in de nationale wet- en regelgeving van de individuele lidstaten zijn geïmplementeerd. Via de gebruikelijke weg en procedure zal de Bulgaarse regering, na aanname van het wetsvoorstel door het parlement, het wetsvoorstel notificeren bij de Europese Commissie, zodat deze haar controlerende taak kan uitvoeren.
Klopt dit bericht? Wat beoogt deze wet en wanneer treedt deze wet naar verwachting in werking in Bulgarije?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze wet zich tot de huidige wijze waarop in Bulgarije asielzoekers worden opgevangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze wet zich tot Europese verdragen en richtlijnen, zoals de Opvangrichtlijn, waaraan alle lidstaten gebonden zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Bulgarije wordt beschuldigd van het verstrekken van gegevens over Syrische asielzoekers aan de Syrische ambassade?2
Desgevraagd heeft het Bulgaarse ministerie mij, via de Nederlandse ambassade in Bulgarije, geïnformeerd dat het hier ging om vreemdelingen die geen asielprocedure hadden lopen en vrijwillig wilden terugkeren naar het land van herkomst en die van documenten moesten worden voorzien.
Welke signalen heeft u dat Bulgarije zich hieraan schuldig maakt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat beide bovenstaande ontwikkelingen in Bulgarije zorgwekkend zijn en dat Bulgarije hier in de JBZ Raad over moet worden aangesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit laatste op de komende JBZ Raad aan de orde te stellen?
In mijn antwoord op uw vragen 2 tot met 4 heb ik u aangegeven dat terughoudendheid past bij het interveniëren in het wetgevingsproces in een andere EU-lidstaat.
Op welke wijze kan Nederland op verantwoorde wijze waarborgen dat asielzoekers in het kader van de Dublin-verordening nog aan Bulgarije kunnen worden overgedragen, zonder dat strijd kan ontstaan met artikel 3 van het Europees Verdag voor de Rechten van de Mens? Bent u bereid in dit verband de algemene signalen serieus te nemen en de belangen van individuele asielzoekers voorop te stellen?
Duidelijk is dat door de sterk toegenomen asielinstroom het asielstelsel en de opvangvoorzieningen in Bulgarije onder bijzondere druk zijn komen te staan. Op 14 oktober van dit jaar heeft de Bulgaarse regering het EASO gevraagd om technische en operationele ondersteuning bij het verbeteren van het asiel- en opvangsysteem. Het EASO heeft positief op dit verzoek gereageerd en de afspraak is gemaakt dat de EASO asielondersteuningteams tot september 2014 in Bulgarije aanwezig zullen zijn. Het kabinet is bereid een substantiële bijdrage te leveren aan deze asielondersteuningteams. Daarenboven heeft het kabinet een substantiële financiële bijdrage geleverd voor opvang van Syrische vluchtelingen in Bulgarije. Ook de UNHCR heeft laten weten de Bulgaarse regering ondersteuning te gaan bieden bij het behandelen en de opvang van asielzoekers. Deze ontwikkelingen laten onverlet dat de situatie in Bulgarije zorgelijk blijft en nauwlettend zal worden gevolgd, ook in het kader van de overdrachten die op grond van de EU-Dublinverordening kunnen plaatsvinden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de JBZ Raad op 4 december 2013?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Medicijnkosten voor vreemdelingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat vanaf 1 januari 2014 elke vreemdeling 5 euro per medicijn moet betalen aan de apotheek, en dat de medicijnen volledig dienen te worden betaald als de apotheek geen contract ten behoeve van de onverzekerde vreemdelingen heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze maatregel toelichten en uw reactie hierop geven?
Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) verstrekt op grond van artikel 122a Zorgverzekeringswet (hierna: de vergoedingsregeling) sinds 1 januari 2009 bijdragen aan zorgaanbieders die inkomsten derven als gevolg van het leveren van zorg aan vreemdelingen die, meestal als gevolg van illegaal verblijf, onverzekerbaar zijn.
Voor alle medische zorg, dus ook voor geneesmiddelen, geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling de zorg volledig zelf moet betalen. Pas als de vreemdeling niet in staat is tot betaling, kan de zorgaanbieder een verzoek indienen bij het CVZ voor vergoeding van de kosten van aan die vreemdeling geleverde zorg.
Het CVZ heeft in iedere gemeente ten minste één apotheek gecontracteerd die kosten bij het CVZ kan declareren. Een apotheek die niet door het CVZ gecontracteerd is zal een onverzekerbare vreemdeling doorverwijzen naar de door het CVZ gecontracteerde apotheek.
Sinds de invoering van de Regeling financiering zorg onverzekerbare vreemdelingen heeft het CVZ geconstateerd dat bij de levering van geneesmiddelen niet of nauwelijks sprake is van eigen betalingen door onverzekerbare vreemdelingen. Begin 2013 heeft daarom het CVZ onder de meest declarerende apotheken geïnventariseerd wat de reden is van deze tegenvallende opbrengsten. Uit deze inventarisatie is naar voren gekomen dat onverzekerbare vreemdelingen vaak bekend zijn met het bestaan van de Regeling. Zij weten dat de apotheek de niet betaalde rekening kan declareren bij het CVZ. Deze wetenschap leidde vervolgens tot een scherpe daling van de bereidheid om te betalen.
In de aanbestedingsprocedure voor de periode 2014–2019 is daarom uitdrukkelijk opgenomen dat apotheken € 5,00 per receptregel dienen te vragen.
Wat is het huidige beleid ten aanzien van het verstrekken van medicijnen aan vreemdelingen door apotheken? Waarom wordt dit beleid gewijzigd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de voorgenomen wijziging de goede toegankelijkheid van medisch noodzakelijke zorg niet ten goede komt, en derhalve in strijd is met artikel 122a Zorgverzekeringswet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u tegen deze wijziging nemen?
Zoals hierboven in antwoord op de eerste vraag is vermeld, is het uitgangspunt dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten zelf draagt. Het CVZ heeft vastgesteld dat de gecontracteerde ziekenhuizen er vaak in slagen om met behulp van een betalingsregeling of incassomaatregelen een deel van de vordering te innen. Ik deel dus niet de mening dat een bedrag van € 5 de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg belemmert. Aangezien het uitgangspunt van de wet is dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten zelf draagt is er ook geen strijdigheid met de wet.
Met betrekking tot de toegankelijkheid in het algemeen voor deze groep onverzekerbare vreemdelingen verwijs ik kortheidshalve naar de Kabinetsreactie van 28 november jl. (met kenmerk 444837) op het aangehaalde onderzoek van de Nationale Ombudsman.
Erkent u dat er sowieso al problemen zijn wat betreft de toegankelijkheid van medische zorg voor vreemdelingen, zoals onder meer uit onderzoek van de Nationale Ombudsman bleek?1
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de problemen die vreemdelingen ondervinden als zij voor hun medische zorg alleen naar een ziekenhuis kunnen dat een contract heeft met het College voor Zorgverzekeringen (CvZ), bijvoorbeeld omdat zij niet altijd de reiskosten kunnen betalen?2 Op welke wijze gaat u deze knelpunten oplossen?
Het CVZ contracteert één ziekenhuis per regio. Met ingang van 2014 wordt de regio Breda/Tilburg gesplitst. Daarmee is ook in die regio voldoende toegankelijkheid gecreëerd.
Niet gecontracteerde ziekenhuizen kunnen onverzekerbare vreemdelingen naar gecontracteerde ziekenhuizen doorverwijzen. Niet gecontracteerde ziekenhuizen kunnen bij het CVZ kosten declareren voor zorg waarbij doorverwijzing naar een gecontracteerd ziekenhuis medisch niet verantwoord is. De bijdrage van het CVZ bedraagt, op grond van de wet, 80% van de oninbare vordering (bij zwangerschap en bevalling 100%).
Mij hebben geen signalen bereikt als in de vraag naar voren gebracht.
Klopt het dat er niet-gecontracteerde ziekenhuizen zijn die medische zorg, zelfs medisch noodzakelijke zorg, moeten weigeren, omdat zij maar een beperkte tegemoetkoming krijgen in de kosten, en derhalve een te groot financieel risico lopen, en dat dit probleem bijvoorbeeld speelt als het gaat om chronisch zieke vreemdelingen die langdurige zorg nodig hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat het CvZ een contract sluit met alle, maar in ieder geval meer ziekenhuizen over de vergoeding van betreffende zorgkosten? Zo nee, wat is hierop tegen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de onduidelijkheden die vreemdelingen en zorgverleners ervaren bij de vergoeding van zorgkosten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie niet goed welke onduidelijkheden er zouden zijn. Het CVZ fungeert als informatiepunt en geeft op haar website uitvoerige informatie voor vragen over de toegang tot of het recht op zorg, alsmede over de vergoedingsregeling als zodanig. Ook organisaties als VluchtelingenWerk Nederland, Pharos, Lampion en Dokters van de Wereld helpen de vreemdeling om zijn weg in de Nederlandse gezondheidszorg te vinden. Uit de evaluatie van 2011 naar de regeling van artikel 122a Zvw zijn geen grote belemmeringen of drempels gebleken. Nader onderzoek lijkt mij derhalve niet nodig.
De mogelijkheid voor getraumatiseerde asielzoekers om in de verkorte asielprocedure hun asielrelaas volledig naar voren te brengen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen dat getraumatiseerde asielzoekers moeite kunnen hebben om in het eerste en nader gehoor hun asielrelaas volledig naar voren te brengen? Zo ja, welke omvang heeft dit probleem?1
De signalen die door de Stichting Vrouwen tegen Uitzetting zijn afgegeven zijn mij bekend. Of er daadwerkelijk sprake is van een probleem of wat de omvang daarvan is, kan ik op basis van die signalen niet aangegeven. Zoals aan uw Kamer is toegezegd wordt de asielprocedure die in juli 2010 in werking is getreden geëvalueerd. Hierin zal worden ingegaan op de kwaliteit van de verbeterde asielprocedure. Zoals aangegeven in de reactie op de – tijdens het begrotingsdebat ingediende – motie van het lid Maij wordt de evaluatie uitgevoerd in de winter en het voorjaar van 2014. Het rapport van de evaluatie worden rond de zomer van 2014 verwacht. Vanzelfsprekend wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Welk aanvullend beleid en welke maatregelen in de uitvoering bestaan er om deze problemen te ondervangen en te waarborgen dat deze groep asielzoekers zoveel mogelijk in staat gesteld wordt om het asielrelaas volledig naar voren te brengen? Deelt u de mening dat dit voor asielzoekers cruciaal is, nu hun verklaringen bepalend zijn voor de beslissing op de asielaanvraag?
In het kader van de verbeterde asielprocedure is een aantal maatregelen ingevoerd, die er specifiek op zijn gericht om ervoor te zorgen dat asielzoekers op een goede manier hun asielrelaas naar voren kunnen brengen.
Zo is er een rust- en voorbereidingstermijn van minimaal 6 dagen ingevoerd, waarbinnen de asielzoeker zich met behulp van VluchtelingenWerk Nederland en zijn advocaat kan voorbereiden op de algemene asielprocedure en tevens kan uitrusten en bijkomen van de reis naar Nederland. Een belangrijk onderdeel van deze rust- en voorbereidingstermijn betreft tevens de invoering van het medisch advies. Dit wordt uitgevoerd door MediFirst en is erop gericht om eventuele beperkingen te onderkennen ten aanzien van het horen en beslissen als gevolg van medische problematiek. De IND houdt tijdens de procedure rekening met dit advies van MediFirst en kan er in dit kader bijvoorbeeld voor kiezen om een nader gehoor niet in de algemene, maar in de verlengde asielprocedure te laten plaatsvinden.
Daarnaast bevat de asielprocedure ook andere zorgvuldigheidswaarborgen, die ertoe bijdragen dat een asielzoeker de gelegenheid krijgt om zijn relaas zo volledig mogelijk te doen. Elke asielzoeker heeft bijvoorbeeld de mogelijkheid om, samen met zijn advocaat, correcties en aanvullingen in te dienen op verslagen van gehoor. Ten slotte heeft iedere asielzoeker de mogelijkheid om beroep in te dienen tegen de afwijzing van de asielaanvraag door de IND. In dit kader is relevant dat met invoering van de verbeterde asielprocedure, de reeds bestaande ex nunc-toets in beroep is verruimd waardoor de rechter ook relevante feiten en omstandigheden die na de beslissing zijn aangevoerd in de beoordeling van het beroep kan betrekken.
Op welke wijze is ook in de verkorte 8-dagen procedure (algemene asielprocedure) gewaarborgd dat getraumatiseerde asielzoekers, die bijvoorbeeld een verkrachting of een moordpartij hebben meegemaakt, extra zorgvuldig benaderd worden en extra gelegenheid hebben om deze ervaringen met gehoormedewerkers te kunnen delen?
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, speelt het medisch advies van MediFirst hierbij een belangrijke rol. Wanneer MediFirst in het advies aan de IND vermeldt dat sprake is van beperkingen op grond van medische problematiek, houdt de IND daar rekening mee in de procedure. In de praktijk kan dit er, los van de beslissing om een nader gehoor niet in de algemene asielprocedure te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld toe leiden dat tijdens een gehoor extra vaak wordt gepauzeerd om de vreemdeling op adem te laten komen of dat wordt gezorgd voor de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon tijdens het gehoor.
Daarnaast heeft de directie Asiel van de IND in 2012 besloten dat alle medewerkers die zich bezighouden met het horen en beslissen in asielzaken verplicht de cursus Interviewing Vulnerable Persons dienen te volgen. In deze cursus, een van de cursussen binnen het European Asylum Curriculum van het EASO, leren medewerkers onder andere technieken aan die zij kunnen toepassen wanneer zij bijvoorbeeld getraumatiseerde asielzoekers horen.
Welke signalen heeft u, mede gelet op het toenemende aantal herhaalde asielaanvragen, dat het in die verkorte procedure vaker voorkomt dat asielzoekers later in de procedure nog aanvullingen op hun asielrelaas hebben of dat traumatische ervaringen in een later stadium in de asielprocedure nog worden opgebracht?
Er is geen eenduidige oorzaak aan te wijzen voor de hoogte van het aantal ingediende tweede en volgende asielaanvragen. Meerdere factoren spelen daarbij een rol. Soms is de aanleiding voor het indienen van een tweede of volgende aanvraag gelegen in nieuw beleid en/of een verslechtering in de situatie in het land van herkomst. Uiteraard kan het ook voorkomen dat asielzoekers pas tijdens een nieuwe asielaanvraag traumatische gebeurtenissen vermelden of dat zij dit in een later stadium van een lopende procedure doen.
Op welke wijze kunnen getraumatiseerde asielzoekers later in de procedure verzuimen herstellen als die aanwijsbaar onvermeld zijn gebleven vanwege (te) traumatische ervaringen?
Zoals eveneens aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan een asielzoeker nog tijdens de algemene asielprocedure wijzigingen en aanvullingen inbrengen op het verslag van de gehoren. Daarnaast kan tegen het besluit van de IND in beroep worden gegaan, waar in het kader van de ex nunc-toetsing in beroep, eventuele relevante «nieuwe» feiten en omstandigheden naar voren kunnen worden gebracht en door de rechtbank in beroep worden meegenomen. Verder heeft de asielzoeker de mogelijkheid om een nieuwe (herhaalde) asielaanvraag in te dienen waarin deze verzuimen ook kunnen worden hersteld. Bij de beoordeling of er sprake is van feiten en omstandigheden die de asielzoeker redelijkerwijs niet eerder had kunnen inbrengen kan de IND rekening houden met de persoonlijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de traumatische ervaringen, van betrokkene.
De veiligheidssituatie in Somalië en de terugkeer van Somalische asielzoekers naar Somalië |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitgezette Somaliër gewond bij bomaanslag»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Het is mij bekend dat de situatie in Somalië zorgwekkend is en dat er sprake is van gewelddadigheden zowel in Mogadishu als in overige delen van het land.
De omstandigheid dat een onlangs teruggekeerde Somaliër gewond is geraakt bij een aanslag is zeer betreurenswaardig.
In de asielbeoordeling worden alle aangevoerde feiten en omstandigheden meegewogen en wordt ook de algemene situatie in een land in aanmerking genomen. Indien wordt vastgesteld dat een vreemdeling geen individualiseerbaar en voorzienbaar risico loopt op vervolging of mensenrechtenschendingen wordt geen asielvergunning verleend en is terugkeer aan de orde. In uitzonderlijke situaties van willekeurig en wijdverspreid geweld wordt aangenomen dat eenieder bij terugkeer een reëel risico loopt op grond van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De situatie in Mogadishu en overige delen van Somalië wordt op dit moment niet op die manier gekwalificeerd. Dit neemt niet weg dat ik zoals gezegd onderken dat er in Somalië sprake is van een zorgwekkende situatie die gekenmerkt wordt door conflicten en geweld. Het is nooit uit te sluiten dat een vreemdeling, hoe betreurenswaardig ook, na een zorgvuldige individuele beoordeling inclusief rechterlijke toetsing, na terugkeer in zijn herkomstland slachtoffer wordt van willekeurig geweld.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent de veiligheidssituatie in Somalië, met name in Mogadishu en in Zuid- en Centraal Somalië? Is het huidige ambtsbericht nog voldoende actueel? Wanneer volgt een nieuw ambtsbericht?
Eind december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Somalië. Aan de hand daarvan zal ik bepalen of het toelatingsbeleid voor Somalische asielzoekers gehandhaafd kan blijven of dat het beleid aanpassing behoeft. In het huidige beleid is meegewogen dat de situatie in het land, zoals ik in antwoord op vraag 1 al opmerkte, zorgwekkend is en fluctueert. In het geval van een beleidswijziging zal ik de Tweede Kamer daarover informeren.
Een ambtsbericht is een deskundigenbericht. Het ziet altijd op de periode voorafgaand aan het verschijnen daarvan zodat het alleen op het moment van verschijnen echt actueel kan zijn. De IND kan ook informatie uit andere objectieve bronnen gebruiken voor een oordeel over de situatie in het land van herkomst.2 In asielprocedures worden in voorkomende gevallen ook dergelijke bronnen aangevoerd en betrokken.
Hoeveel vrijwillige en gedwongen terugkeer heeft dit jaar plaatsgevonden naar Somalië, uitgesplist naar Mogadishu en overige plaatsen in Somalië?
Het algemene uitgangspunt ten aanzien van terugkeer is dat er wordt teruggekeerd naar het land van herkomst en het is aan de vreemdeling zelf om te bepalen waar heen hij zich in zijn land begeeft. Er wordt dan ook niet geregistreerd naar welke plaats een vreemdeling zelfstandig of gedwongen terugkeert. In het geval van Somalië is bekend dat het reizen door het land voor bepaalde groepen onder omstandigheden onveilig kan zijn (bijvoorbeeld het reizen door gebied onder controle van Al-Shabaab) en hiermee wordt in het toelatingsbeleid rekening gehouden. In het geval van Somalië geldt dat gedwongen terugkeer praktisch gezien enkel mogelijk is via Mogadishu.
In veel gevallen worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek bij (gedwongen) terugkeer naar Somalië beperkte financiële middelen beschikbaar gesteld om de persoon in staat te stellen binnen het land verder te reizen. Bij zelfstandige terugkeer krijgt een vreemdeling in elk geval van de Dienst Terugkeer en Vertrek financiële middelen ter beschikking. Een vreemdeling kan ook zelfstandig terugkeren met ondersteuning van een NGO.
In 2013 zijn circa 40 Somaliërs zelfstandig teruggekeerd naar Somalië en minder dan 10 Somaliërs gedwongen teruggekeerd naar Somalië.3
Hoeveel uitgeprocedeerde Somaliërs verblijven nog in Nederland en wachten totdat zij kunnen terugkeren? Hoeveel gedwongen uitzettingen naar Somalië zijn er in voorbereiding?
Afgezien van de enkele weken die de voorbereiding van feitelijk vertrek in beslag kan nemen, hoeft een vreemdeling niet te wachten tot hij kan terugkeren aangezien zelfstandige terugkeer naar het herkomstland mogelijk is. Zelfstandige terugkeer naar Somalië vindt ook daadwerkelijk plaats zoals uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt. De inzet is gericht op zelfstandige terugkeer.
Voor zover uw vraag ziet op het aantal uitgeprocedeerde Somaliërs in Nederland, meld ik u dat de Dienst Terugkeer en Vertrek 480 vreemdelingen met de gestelde Somalische nationaliteit in de caseload heeft.4 Dit betreft een momentopname. Bovendien zijn dit niet allemaal vreemdelingen die naar Somalië moeten terugkeren. Binnen deze groep bevinden zich onder andere vreemdelingen die op grond van de Dublin II-Verordening overgedragen kunnen worden aan een andere Europese lidstaat.
Voor zover met de vraag wordt bedoeld in hoeveel gevallen een vlucht in het kader van een gedwongen uitzetting thans daadwerkelijk staat gepland, kan ik uw Kamer het volgende mededelen. Met de Somalische regering in Mogadishu bestaat een Memorandum of Understanding dat ook ziet op gedwongen terugkeer. De Somalische autoriteiten hebben de geldigheid van het, met de tijdelijke regering gesloten, MoU bevestigd en op basis van de afspraken in het MoU hebben dit jaar – voor het eerst sinds 2010 – enkele uitzettingen naar Somalië plaatsgevonden. Tegen de achtergrond dat Somalië met verschillende Europese landen in gesprek is over terugkeer, heeft de Somalische regering Nederland recent laten weten aanvullende werkafspraken aan het MoU te willen maken voordat gedwongen terugkeer vanuit Nederland weer kan plaatsvinden. Op 28 november jl. heeft de Nederlandse ambassadeur in Nairobi gesproken met de Somalische president. In dit gesprek heeft de president aangegeven begrip te hebben voor de Nederlandse positie dat uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers naar Somalië moeten terugkeren en aangegeven een snelle overeenkomst over aanvullende werkafspraken te steunen. Hierover is nader overleg met de verantwoordelijke Somalische bewindslieden nodig. Nederland probeert zo snel mogelijk over deze aanvullende afspraken met Somalië in overleg te gaan. Tegen de achtergrond van de (her)benoemingen van het Somalische kabinet, wordt verwacht dat deze gesprekken vanaf februari 2014 kunnen plaatsvinden.
Op dit moment zijn er door de DT&V dan ook geen vluchten geboekt voor gedwongen terugkeer naar Somalië en met vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting naar Somalië wordt op dit moment terughoudend omgegaan.
Wat zijn de laatste standpunten en zienswijzen van gespecialiseerde hulporganisaties, zoals Amnesty International, Vluchtelingenwerk Nederland en UNHCR over de veiligheidssituatie in en terugkeermogelijkheden naar Somalië?
Amnesty International kan zich niet vinden in het besluit om uitzettingen naar Somalië te hervatten, gezien de instabiele veiligheidssituatie daar.5 Vluchtelingenwerk Nederland meent dat uitzettingen naar Zuid- en Centraal-Somalië voorbarig en onverantwoord zijn. UNHCR raadt gedwongen terugkeer naar Zuid- en Centraal-Somalië af vanwege de nog altijd alom aanwezige mensenrechtenschendingen in Somalië door alle betrokken partijen, met name in Zuid- en Centraal-Somalië. Ten aanzien van Noord-Somalië overweegt UNCHR alleen uit te zetten als er een duidelijke clanverwantschap is.6 UNHCR verbindt aan zijn standpunt over gedwongen terugkeer niet zonder meer de conclusie dat een vreemdeling die niet gedwongen kan terugkeren ook een verblijfsvergunning moet krijgen in het land van verblijf.
In het Nederlandse systeem wordt in het toelatingsbesluit getoetst of de vreemdeling bij terugkeer gevaar zal lopen, en het niet-toelaten tot Nederland leidt ertoe dat een vreemdeling moet terugkeren.
Nederland deelt niet de conclusie van voornoemde organisaties dat (gedwongen) terugkeer in alle gevallen onveilig is: als na een zorgvuldige individuele toets is vastgesteld dat een vreemdeling geen gevaar loopt in Somalië, kan terugkeer plaatsvinden. Zelfstandig vertrek vindt in de praktijk plaats en hierop is de inzet gericht. Indien een vreemdeling niet zelfstandig terugkeert, is gedwongen terugkeer aan de orde en dit heeft zoals gezegd in het afgelopen jaar enkele malen plaatsgevonden.
Welk asiel- en terugkeerbeleid hanteren de ons omringende landen met betrekking tot Somalië?
Op 18 december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een brief opgesteld over het beleid van enkele omringende landen ten aanzien van Somalië.7 Kort weergegeven blijkt hieruit het volgende. Alle beschreven landen toetsen asielaanvragen van Somaliërs individueel. Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk merken geen delen van Somalië aan als 15c-gebied. In Mogadishu was volgens Duitsland tot april 2013 sprake van een 15c-situatie en volgens het Verenigd Koninkrijk was dit tot oktober 2012 het geval. Zweden merkte tot november 2012 geheel Zuid- en Centraal-Somalië aan als 15c-gebied. België kwalificeert geheel Zuid- en Centraal-Somalië als 15c-gebied. Van Denemarken is overigens nog geen informatie ontvangen.
Zelfstandige terugkeer naar Somalië heeft in het afgelopen jaar vanuit alle beschreven landen plaatsgevonden en gedwongen terugkeer naar Somalië vond in het afgelopen jaar plaats vanuit het Verenigd Koninkrijk.
De afnemende deelname aan inburgering |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat van de in totaal 7.803 vreemdelingen / «nieuwkomers» die sinds januari 2013 inburgeringsplichtig zijn (geworden) zich slechts 923 personen hebben gemeld bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor het afsluiten van een lening om hun inburgeringstraject te financieren?1
De cijfers zijn correct. Inmiddels beschik ik wel over recentere cijfers. In de afgelopen 10 maanden (peildatum Informatiesysteem Inburgering, 1 november 2013) zijn 8.283 nieuwkomers inburgeringsplichtig geworden. Van deze groep is inmiddels aan 1.084 personen een lening toegekend.
Klopt het dat sinds januari de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nieuwe inburgeringsplichten meldt bij DUO en dat DUO de inburgeringsplichten vervolgens een brief stuurt met de mededeling dat men binnen drie jaar moet inburgeren en dat men een lening kan afsluiten als men een inburgeringscursus wil volgen?
Ja.
Klopt het dat Vluchtelingenwerk Nederland aan u heeft kenbaar gemaakt dat de nieuwkomer vaak maanden na aanvang van de inburgeringsplicht niet bij DUO bekend is? Indien dit laatste waar is, waar komt dit door?
Het klopt dat Vluchtelingenwerk Nederland dit kenbaar heeft gemaakt. Dit betrof met name aanloopproblemen in de informatie-uitwisseling tussen de IND en DUO. Deze informatie-uitwisseling is inmiddels voor het grootste deel op orde, zodat de meeste nieuwkomers tijdig worden geïnformeerd over hun inburgeringspicht. Dit proces heeft mijn volle aandacht. Ik vind het belangrijk dat personen snel worden geïnformeerd over hun inburgeringspicht.
Klopt het dat DUO, noch gemeenten, momenteel voldoende inzicht hebben in wie de nieuwe inburgeringsplichtigen zijn en of die bezig zijn met inburgering, deelnemen aan een inburgeringstraject en of zij dit doen bij een gecertificeerde instelling?
Per 1 januari 2013 is de gemeentelijke taak in de uitvoering van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen vervallen. Als gevolg hiervan hebben gemeenten geen zicht op de gegevens over de voortgang van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen.
De vorderingen van inburgeraars worden structureel gevolgd. Gegevens over de inspanningen van inburgeringsplichtigen worden door DUO vastgelegd in het Informatiesysteem Inburgering. In dit informatiesysteem worden onder andere gegevens vastgelegd over de deelname aan het inburgerings- en NT2-examen, het gebruik van de sociale leenfaciliteit en binnenkort ook over het volgen van een inburgeringscursus of alfabetiseringstraject bij taalaanbieders met het Blik op Werk Keurmerk. Daarnaast wordt aan inburgeringsplichtigen via een periodieke enquête gevraagd naar de activiteiten die zij ondernemen in het kader van de inburgering.
Is u bekend of, hoe en bij wie sinds januari 2013 nieuwe inburgeringsplichtigen zich voorbereiden op het inburgeringsexamen?
Inburgeraars kunnen zich op meerdere manieren voorbereiden op het inburgeringsexamen. Bijvoorbeeld ook via zelfstudie. Ik heb op dit moment geen volledig inzicht in hoe en bij wie inburgeraars inburgeren. Op korte termijn verwacht ik hier via de uitwisseling van gegevens over cursisten met taalaanbieders meer zicht op te krijgen. Aanvullend wordt aan inburgeringsplichtigen via een periodieke enquête gevraagd hoe zij zich voorbereiden op het inburgeringsexamen. Momenteel worden personen die inburgeringsplichtig zijn geworden in het eerste half jaar van 2013 bevraagd.
Ik zal de Kamer in het voorjaar van 2014 nader informeren over de inspanningen en resultaten van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen in 2013.
Klopt het dat aanbieders van taal- en inburgeringscursussen nauwelijks toestroom hebben van nieuwe inburgeraars?
Het klopt dat aanbieders van taal- en inburgeringscursussen minder toestroom hebben dan in voorgaande jaren. Dat is verklaarbaar. De verplichte inburgering beperkt zich nu tot nieuwkomers, terwijl de doelgroep voorheen voor de helft uit oudkomers bestond.
Het is van belang dat nieuwe inburgeraars zo snel mogelijk met de inburgering starten. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het uitgangspunt van de gewijzigde Wet inburgering per 1 januari 2013 is dat inburgeraars zelf verantwoordelijk zijn voor hoe zij zich voorbereiden op het inburgeringsexamen. De termijn waarbinnen aan de inburgeringsplicht moet worden voldaan, bedraagt 3 jaar (en voor analfabeten 5 jaar). Inburgeraars hebben dus nog voldoende tijd om zich voor te bereiden op het examen.
Indien inburgeringsplichten geen gebruik maken van de bestaande mogelijkheden om bij de bestaande aanbieders een inburgeringscursus te volgen, in hoeverre is hier dan sprake van geldverspilling?
Er is geen sprake van geldverspilling. Inburgeraars die een inburgeringsprogramma willen volgen bij een taalaanbieder kunnen dit doen.
Wilt u nagaan of er in de praktijk voldoende zicht en regie is op de werking van de verplichte inburgering en, indien dit niet het geval is, daartoe geëigende maatregelen treffen en de Kamer daarover informeren?
Ik ben van mening dat er voldoende instrumenten zijn neergezet voor zicht en regie op de werking van de verplichte inburgering (zie antwoord op vraag 4 en 5). Ik zal de Kamer in het voorjaar van 2014 nader informeren over de inspanningen en resultaten van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen in 2013.
Het bericht dat al bijna een jaar nauwelijks wordt ingeburgerd |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sinds januari van dit jaar zijn nieuwkomers verantwoordelijk voor hun eigen inburgering. In de praktijk betekent dit dat er al bijna een jaar nauwelijks wordt ingeburgerd»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de afgelopen 10 maanden maar 923 mensen van de 7.803 nieuwe inburgeraars zich hebben gemeld bij de Dienst uitvoering Onderwijs (DUO) om een lening af te sluiten voor een inburgeringstraject? Zo ja, wat vindt u daarvan? Heeft u zicht op de aantallen die op andere wijze hun inburgeringstraject financieren?
De cijfers zijn correct. Inmiddels beschik ik wel over recentere cijfers. In de afgelopen 10 maanden (peildatum Informatiesysteem Inburgering, 1 november 2013) zijn 8.283 nieuwkomers inburgeringsplichtig geworden. Van deze groep is inmiddels aan 1.084 personen een lening toegekend.
Het aantal verstrekte leningen aan inburgeraars is overigens geen absolute graadmeter voor het aantal inburgeraars dat zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Het afsluiten van een lening bij DUO is immers niet verplicht. Inburgeraars kunnen ook een opleiding volgen zonder een lening af te sluiten of zich op een andere manier (bijvoorbeeld via zelfstudie) voorbereiden op het inburgeringsexamen. Ik heb op dit moment geen volledig zicht op het aantal inburgeraars dat op een andere wijze het inburgeringstraject financiert. Op korte termijn verwacht ik via de uitwisseling van gegevens over cursisten tussen DUO en taalaanbieders en via een periodieke enquête onder verplichte inburgeraars voldoende zicht te hebben op de voortgang van de inburgering (zie verder antwoord op vraag 5). Ik zal de Kamer in het voorjaar van 2014 nader informeren over de inspanningen en resultaten van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen in 2013.
Ik vind het belangrijk dat nieuwkomers zo snel mogelijk met de inburgering starten. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het uitgangspunt van de gewijzigde Wet inburgering per 1 januari 2013 is dat inburgeraars zelf verantwoordelijk zijn voor hoe zij zich voorbereiden op het inburgeringsexamen. De termijn waarbinnen aan de inburgeringsplicht moet worden voldaan, is 3 jaar (en voor analfabeten 5 jaar). Inburgeraars hebben dus nog voldoende tijd om zich voor te bereiden op het examen.
Is het waar dat gemeenten op dit moment geen inzicht hebben in wie de nieuwe inburgeringsplichtigen zijn, of ze inburgeren en of ze dat bij een gecertificeerde organisatie doen? Zo ja, hoe komt dat? Wat gaat u daar aan doen?
Per 1 januari 2013 is de gemeentelijke taak in de uitvoering van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen vervallen. Als gevolg hiervan hebben gemeenten geen zicht op de gegevens over de voortgang van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen.
Bestaan er afspraken met gemeenten, of met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), over het bijhouden en volgen van de inburgeringsplichtigen en de inspanningen tot inburgering? Zo ja, welk afspraken zijn dit en bent u bereid deze met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom bestaan hier geen afspraken over?
Gemeenten hebben per 1 januari 2013 geen taak meer in de uitvoering van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen. Er bestaan dan ook geen afspraken met gemeenten en de VNG over het volgen van de inspanningen van inburgeringsplichtigen.
Hoe ziet u de berichtgeving in het licht van de afspraak in het regeerakkoord dat de inburgeringsinspanningen consequent en vanaf het begin worden gevolgd? Hoe wordt hier door u invulling aan gegeven? Hoe wordt er vervolgens gevolg gegeven aan de andere afspraak in het regeerakkoord dat wie zich onvoldoende inzet zijn of haar verblijfsrecht verliest?
De vorderingen van inburgeraars worden structureel gevolgd. Gegevens over de inspanningen van inburgeringsplichtigen worden vastgelegd in het informatiesysteem inburgering. In dit informatiesysteem worden o.a. gegevens vastgelegd over het gebruik van de sociale leenfaciliteit en de deelname aan het inburgerings- en NT2-examen; binnenkort worden daar gegevens aan toegevoegd over het volgen van een inburgeringscursus en alfabetiseringstrajecten. Aanvullend wordt aan inburgeringsplichtigen via een periodieke enquête gevraagd welke activiteiten zij ondernemen in het kader van de inburgering. Momenteel worden personen die inburgeringsplichtig zijn geworden in het eerste half jaar van 2013 bevraagd.
Inburgeringsplichtigen die geen activiteiten ondernemen worden door DUO halfjaarlijks per brief gewezen op hun inburgeringsplicht en de risico’s (boete of verlies verblijfsvergunning) die men loopt indien niet tijdig aan deze plicht wordt voldaan. De beoordeling over het eventueel verliezen van het verblijfrecht vindt plaats als personen niet binnen de gestelde inburgeringstermijn aan de plicht hebben voldaan. Indien er sprake is van een verwijtbare overschrijding van de inburgeringstermijn zal worden bezien of hier verblijfrechtelijke consequenties aan verbonden kunnen worden. Hierbij is de regering uiteraard gebonden aan de Europeesrechtelijke en internationaalrechtelijke kaders. In elke individuele zaak zal een afweging van alle relevante feiten en omstandigheden van dat individuele geval plaatsvinden.
De opvang van 600 asielzoekers in vakantiepark Duinrell |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat vanaf 15 november 2013, 600 asielzoekers worden opgevangen in vakantiepark Duinrell?1
Het is correct dat er asielzoekers worden opgevangen in huisjes in Duinrell waar vanaf 15 november de eerste asielzoekers zijn ingestroomd. Deze opvang is tijdelijk gedurende de maanden waarin Duinrell als vakantiepark gesloten is en loopt tot eind maart 2014. De verhoogde asielinstroom brengt met zich mee dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op zoek is gegaan naar extra opvanglocaties. Zo is onder andere in Bellingwolde onlangs een locatie heropend en er zal in Sweikhuizen ook een locatie worden heropend voor asielzoekers. Deze laatste zijn, anders dan Duinrell, geen tijdelijke locaties.
Nederland heeft een efficiënte en zorgvuldige asielprocedure die in lijn is met internationale verplichtingen. De huidige situatie in Syrië brengt met zich mee dat relatief veel Syrische asielaanvragen worden ingewilligd, na een zorgvuldige en individuele toetsing.
Voorop staat dat in Nederland iedere opvanggerechtigde asielzoeker opvang aangeboden krijgt. Om dit te borgen is het gelet op de benodigde behoefte aan opvangcapaciteit, op dit moment nodig ook gebruik te maken van tijdelijke opvangcapaciteit. Nu deze gevonden kan worden in Duinrell zie ik geen bezwaren om deze locatie te gebruiken. Uiteraard wordt bij de plaatsing rekening gehouden met het zo beperkt mogelijk houden van verhuisbewegingen, in het bijzonder voor kinderen.
Het is overigens niet nieuw dat asielzoekers in Duinrell worden geplaats. In de periode tussen 1997 en 2011 heeft het COA zeven maal (tijdelijk) gebruik gemaakt van de accommodatie die het park Duinrell biedt.
In de afgelopen periode heb ik u verschillende malen geïnformeerd over de inzet van Nederland voor de opvang van Syrische vluchtelingen in de regio2. Hiertoe heeft Nederland tot nu toe een forse financiële bijdrage geleverd. Het kabinet acht het, zoals aangegeven, van belang dat oplossingen voor vluchtelingenproblemen worden gezocht in de betreffende regio. Wanneer vluchtelingen dicht bij eigen land worden opgevangen, kunnen ze bij stabilisatie van de toestand weer snel en gemakkelijk terugkeren.
Realiseert u zich dat een doorsnee Nederlands gezin in deze tijden van crisis een verblijf in dergelijke recreatiewoningen niet eens kan betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom pleit u enerzijds voor opvang van Syrische vluchtelingen in de regio en geeft u hen anderzijds opvang in een Nederlands vakantiepark en verblijfsvergunningen cadeau?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de verhoogde instroom van asielzoekers onmiddellijk tegen te gaan door de toelatingseisen fors aan te scherpen en door werkelijk in te zetten op opvang in de eigen regio? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u betrokkenen in plaats van naar Duinrell naar de Verenigde Arabische Emiraten of een andere rijke golfstaat sturen zodat ze daar van de zee kunnen genieten?
Zie antwoord vraag 1.
De afnemende deelname aan inburgering |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Inburgeringscursussen stromen leeg»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel, dat stelt dat de deelname aan inburgering de eerste tien maanden van 2013 fors is verminderd?
Het klopt dat aanbieders van taal- en inburgeringscursussen minder toestroom hebben dan in voorgaande jaren. Dat is verklaarbaar. De verplichte inburgering beperkt zich nu tot nieuwkomers, terwijl de doelgroep voorheen voor de helft uit oudkomers bestond. In het artikel wordt het aantal verstrekte leningen als graadmeter genomen voor de inspanningen van inburgeraars. Dit is niet juist. Het afsluiten van een lening bij DUO is niet verplicht. Inburgeraars kunnen ook een opleiding volgen zonder een lening af te sluiten of zich op een andere manierdan een opleiding (bijvoorbeeld via zelfstudie) voorbereiden op het inburgeringsexamen.
Ik vind het belangrijk dat nieuwkomers zo snel mogelijk met de inburgering starten. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het uitgangspunt van de gewijzigde Wet inburgering per 1 januari 2013 is dat inburgeraars zelf verantwoordelijk zijn voor hoe zij zich voorbereiden op het inburgeringsexamen. De termijn waarbinnen aan de inburgeringsplicht moet worden voldaan, bedraagt 3 jaar (en voor analfabeten 5 jaar). Inburgeraars hebben dus nog voldoende tijd om zich voor te bereiden op het examen.
Wat zijn de exacte cijfers over de deelname aan en resultaten van inburgeringstrajecten in 2013? Hoe apprecieert u deze cijfers?
Op dit moment heb ik nog geen volledig inzicht in het aantal nieuwe inburgeringsplichtigen dat deelneemt aan een inburgeringsprogramma. Op korte termijn verwacht ik via de uitwisseling van gegevens over cursisten tussen DUO en taalaanbieders en via een enquête onder verplichte inburgeraars hier meer zicht op te krijgen. Voor wat betreft de resultaten van de inburgeringstrajecten moet worden opgemerkt dat het nog te vroeg is om hierover wat te zeggen. Een inburgeringstraject duurt gemiddeld meer dan een jaar. Het merendeel van de inburgeringstrajecten is derhalve nog niet afgerond.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de verminderde deelname?
Op dit moment heb ik nog geen volledig zicht op het aantal nieuwe inburgeringsplichtigen dat deelneemt aan een inburgeringsprogramma. Ik verwacht hierover op korte termijn meer zicht te krijgen. Voor wat betreft de afname van de deelname aan inburgeringsprogramma’s in 2013 ten opzichte van eerdere jaren verwijs ik naar mijn antwoord op de tweede vraag.
Op welke wijze heeft de teruggelopen deelname te maken met de in 2013 in werking getreden gewijzigde Wet Inburgering, waardoor inburgeringsplichtige nieuwkomers zelf de verantwoordelijkheid hebben om hun inburgering te regelen en te betalen?
De doelgroep van de gewijzigde Wet inburgering is kleiner dan voorheen. Als gevolg hiervan zullen minder inburgeraars deelnemen aan inburgeringsprogramma’s (zie ook het antwoord op vraag2. Het uitgangspunt van de gewijzigde Wet inburgering per 1 januari 2013 is dat inburgeraars zelf verantwoordelijk zijn voor hoe zij zich voorbereiden op het inburgeringsexamen en dat de termijn, waarbinnen aan de inburgeringsplicht moet worden voldaan, 3 jaar bedraagt (en voor analfabeten 5 jaar). Gelet op de relatief korte tijd die is verstreken sinds de inwerkingtreding van de wijzigingen in de wet is het nog te vroeg om conclusies te trekken over hoe zij die verantwoordelijkheid invullen. Inburgeraars hebben immers nog voldoende tijd om zich voor te bereiden op het examen.
Zijn er signalen dat sinds de inwerkingtreding van die wet meer nieuwkomers hun inburgeringsplicht ontlopen?
Deze signalen zijn er niet. Hierbij moet ook worden opgemerkt dat de termijn waarbinnen aan de inburgeringsplicht moet worden voldaan, 3 jaar bedraagt.
Op welke wijze blijven inburgeraars in beeld bij de lokale en landelijke overheid? Deelt u de mening dat het van belang is dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de gemeenten de inburgeraars tijdig en volledig in beeld hebben?
Het is van belang dat de voortgang van de inburgering van inburgeringsplichtigen wordt gemonitord. Gegevens over de inspanningen van inburgeringsplichtigen worden door DUO vastgelegd in het informatiesysteem inburgering. In dit informatiesysteem worden o.a. gegevens vastgelegd over het gebruik van de sociale leenfaciliteit en de deelname aan het inburgerings- en NT2-examen; binnenkort worden daar gegevens aan toegevoegd over het volgen van een inburgeringscursus en alfabetiseringstrajecten. Aanvullend wordt aan inburgeringsplichtigen via een periodieke enquête gevraagd welke activiteiten zij ondernemen in het kader van de inburgering. Momenteel worden personen die inburgeringsplichtig zijn geworden in het eerste half jaar van 2013 bevraagd.
Per 1 januari 2013 is de gemeentelijke taak in de uitvoering van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen vervallen. Als gevolg hiervan hebben gemeenten geen zicht op de gegevens over de voortgang van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen.
Heeft u over 2013 exact in beeld op welke wijze en waar de inburgeraars die geen financiering aanvragen via DUO, hun inburgering regelen?
Ik heb op dit moment geen volledig beeld waar en op welke wijze inburgeraars die geen financiering aanvragen via DUO hun inburgering regelen. Op korte termijn verwacht ik via de uitwisseling van gegevens over cursisten tussen DUO en taalaanbieders en via een periodieke enquête onder verplichte inburgeraars meer zicht te hebben op de voortgang van de inburgering.
Op welke wijze is de handhaving van de inburgeringsplicht georganiseerd? Is voldoende gegarandeerd dat ontlopers van de inburgeringsplicht snel in beeld komen en gesanctioneerd kunnen worden?
DUO wijst nieuwkomers via een kennisgeving op hun inburgeringsplicht. Tijdens het verloop van de inburgeringstermijn worden de vorderingen van inburgeraars structureel gevolgd. Gegevens over de inspanningen van inburgeringsplichtigen worden vastgelegd in het informatiesysteem inburgering. Inburgeringsplichtigen die geen activiteiten ondernemen worden door DUO halfjaarlijks per brief gewezen op hun inburgeringsplicht en de risico’s (boete of verlies verblijfsvergunning) die men loopt indien niet tijdig aan deze plicht wordt voldaan. Personen die verwijtbaar niet tijdig aan de inburgeringsplicht voldoen, worden gesanctioneerd.
Bent u bereid een monitor inburgering over 2013 naar de Kamer te sturen, waarbij onder meer de deelname, de resultaten en het niveau van de lesstof en examens worden betrokken? Kunt u daarbij aangeven welke verbeteringen in de uitvoering van de gewijzigde inburgeringswet u voor 2014 mogelijk noodzakelijk acht?
Ik zal de Kamer in het voorjaar van 2014 nader informeren over de voortgang van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen in 2013. Op basis van de resultaten over het jaar 2013 zal ik bezien of verbeteringen in de uitvoering van de Wet inburgering noodzakelijk zijn.
Heeft u kennisgenomen van de «immediate measure» die het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) ten aanzien van Nederland heeft getroffen voor het bieden van basale bestaansvoorzieningen door de overheid aan burgers, waaronder ook vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf?1
Ja. Bij brief van 5 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het voorlopig standpunt dat het ECSR heeft ingenomen in een collectieve klacht van de Conferentie van Europese Kerken tegen Nederland (CEC t. Nederland).
Deelt u de mening dat, nu dit een nieuw instrument zonder precedent betreft, u de afdeling Advisering van de Raad van State zo snel mogelijk voorlichting zou kunnen vragen over de reikwijdte, de mate van juridische binding en de gevolgen voor de toetsing door rechters, van een door het ESCR ten aanzien van Nederland getroffen «immediate measure»? Zo ja, wanneer vraagt u de afdeling Advisering van de Raad van State hierom?
Zoals toegelicht in mijn brief van 5 november jl. deel ik uw constatering dat de «immediate measure» een nieuw instrument betreft van het ECSR. Het comité heeft dit instrument in 2011 geïntroduceerd en neergelegd in regel 36 van het Procesreglement. Er zijn geen precedenten waaruit een statenpraktijk ten aanzien van deze voorlopige standpunten valt af te leiden. Ik deel de mening van de PvdA dat een dergelijk nieuw instrument zich leent voor voorlichting door de afdeling advisering van de Raad van State.
In navolging van uw vraag heb ik de afdeling advisering van de Raad van State om voorlichting gevraagd over de reikwijdte van de «immediate measure», de mate van juridische binding en de gevolgen voor de toetsing door nationale rechters.
Welke bepalingen in het Europees Sociaal Handvest en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens omvatten het relevante juridisch kader dat bepaalt of Nederland, en daarmee alle andere lidstaten, gehouden zijn alle op het grondgebied verblijvende burgers, inclusief niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen, basale bestaansvoorzieningen te bieden?
Het antwoord op de vraag naar het juridisch kader rond basale bestaansvoorzieningen is bij uitstek te vinden in het (herziene) Europees Sociaal Handvest.
Een belangrijke bepaling is de eerste paragraaf van de Bijlage bij het Handvest, die de werkingssfeer van het Handvest bevat. Bepaald is dat onder de werking van het Handvest slechts die vreemdelingen zijn begrepen die onderdaan zijn van andere Partijen bij het Handvest en die legaal verblijven of rechtmatig werkzaam zijn op het grondgebied van de betrokken Partij. Hieruit blijkt dat de verdragsluitende partijen, waaronder Nederland, expliciet beoogd hebben grenzen te stellen aan de werkingssfeer van het Handvest en daarvan met name illegaal op hun grondgebied verblijvende personen uit te sluiten. Dit wordt bijvoorbeeld ook bevestigd in een Resolutie van het Comité van Ministers van 7 juli 20102. In deze resolutie erkent het Comité van Ministers dat de personele reikwijdte van het (herziene) ESH in de Bijlage bij dit Handvest is begrensd.
Nu de vraag ook verwijst naar het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) merkt de regering op dat met name artikel 3 EVRM inzake het verbod van onmenselijke behandeling van belang is, en wel in tweeërlei opzicht. Allereerst kent dit verdrag niet de beperkte reikwijdte die het Europees Sociaal Handvest kent. Een ieder die zich in Nederland bevindt, ongeacht juridische status, kan zich dan ook beroepen op het verbod van onmenselijke behandeling indien het zo zou zijn dat het onthouden van basale bestaansvoorzieningen daartoe zou leiden. Ten tweede is het EVRM van belang omdat, zoals bevestigd in vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), de partijen bij het verdrag de bevoegdheid hebben om te bepalen wie zij toelaten op hun grondgebied en wie niet. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat rekening wordt gehouden met de verblijfstatus van vreemdelingen en de plichten die de Staat zou hebben om bepaalde rechten te waarborgen.3 Een «fair balance» dient te worden gevonden tussen de eisen die voortvloeien uit de bescherming van fundamentele mensenrechten en de belangen van de Staat om een vreemdelingenbeleid te voeren met een effectief terugkeerbeleid. De Nederlandse regering is van mening een evenwichtige balans te hebben gevonden. Zo zijn uitzonderingen aangebracht op de toepassing van het koppelingsbeginsel (artikel 10 Vreemdelingenwet) met het oog op de genoemde medisch noodzakelijke zorg en de toegang tot onderwijs voor minderjarigen. Ook krijgen gezinnen met minderjarige kinderen onderdak in een gezinslocatie om te voorkomen dat kinderen in een humanitaire noodsituatie terechtkomen. In gevallen waarin er medische reisbeletselen bestaan krijgen vreemdelingen op die grond rechtmatig verblijf en opvang, hetgeen bijvoorbeeld ook het geval is bij zwangerschap (in de periode voorafgaande aan de bevalling alsmede de periode daarna). Daarnaast krijgen vreemdelingen die bereid zijn om actief te werken aan hun terugkeer onderdak van de Rijksoverheid om zo het vertrek te realiseren.
Op welke wijze waarborgen andere lidstaten, waaronder Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk, België, Zweden en Denemarken, dat deze basale bestaansvoorzieningen ook voor niet rechtmatige vreemdelingen verzekerd zijn?
Om goed te kunnen beoordelen op welke wijze andere lidstaten invulling geven aan het vereiste van een «fair balance» in het waarborgen van voorzieningen voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf, dient in beginsel het volledige wettelijk stelsel van een lidstaat in ogenschouw te worden genomen met daaraan gekoppeld de wijze waarop dit in de praktijk wordt toegepast. De keuzes die de verschillende lidstaten maken in de opvang en voorzieningen voor niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen zijn immers sterk afhankelijk van het eigen (wettelijk) systeem en daarom onderling lastig te vergelijken.
In Denemarken en Zweden is de omvang van de ondersteuning die vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf krijgen afhankelijk van de mate waarin de betrokken vreemdeling meewerkt aan zijn vertrek. Maar ook als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn vertrek, wordt een vorm van ondersteuning (onderdak, eten en kleding) geboden. Een vergelijkbaar uitgangspunt lijkt ook te worden gehanteerd in Duitsland.
In België is het recht op voorzieningen (materiële hulp) gekoppeld aan de vaststelling of er nog steeds een lopende asielprocedure is. Daarbij gelden soms uitzonderingen, bijvoorbeeld in geval van tweede of opvolgende asielaanvragen. In dat laatste geval kunnen de voorzieningen worden beperkt tot medische begeleiding. Na een negatieve beslissing over de asielaanvraag worden de voorzieningen in beginsel stopgezet. Daar bestaan in welomschreven gevallen uitzonderingen op zoals in geval van zwangerschap van de betrokken vreemdeling. Dit sluit aan bij de systematiek van artikel 64 van de Vreemdelingenwet in Nederland. Voor zover de medische situatie van dien aard is (bijvoorbeeld een vergevorderde zwangerschap) dat hierdoor het vertrek tijdelijk wordt belemmerd, kan de vreemdeling uitstel van vertrek vragen waaraan bij toekenning recht op opvang is gekoppeld.
Groot-Brittannië kent een vergelijkbare systematiek. Vreemdelingen van wie de asielaanvraag is afgewezen komen slechts in welomschreven situaties in aanmerking voor voorzieningen («section 4 support»), bijvoorbeeld in geval een vreemdeling alle redelijke stappen zet om Groot-Brittannië te verlaten. De ondersteuning bestaat uit onderdak en een wekelijkse financiële bijdrage.
In Spanje wordt de hulp stopgezet zodra een asielzoeker niet meer in een asielprocedure zit. Er zijn wel humanitaire ondersteuningsprogramma’s voor niet-rechtmatige vreemdelingen, maar deze zijn veelal gericht op bijzonder kwetsbare personen.
Blijkens het rapport van de ACVZ uit maart 2012 is in Frankrijk het recht op de meeste voorzieningen aan rechtmatig verblijf gekoppeld. Huisvesting is een constitutioneel erkend recht en via de rechter afdwingbaar. Uitgeprocedeerde asielzoekers die niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst hebben in Frankrijk niet langer recht op asielopvang, maar kunnen, in ieder geval wettelijk gezien, in de noodopvang terecht.
Het bericht dat een Armeense man na 14 jaar rechtmatig verblijf alsnog moet terugkeren |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Hovsep Khachatryan na 14 jaar terug moet naar Armenië?1
Deze zaak is mij bekend.
Waarom wordt Hovsep Khachatryan gestraft voor de keuzes die hij onder druk van een volwassen familielid als 16-jarige vluchteling heeft moeten maken?
Zoals uw Kamer bekend is, acht ik het niet wenselijk om in de beantwoording van Kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak.
In algemene zin kan ik u melden dat verblijfsvergunningen kunnen worden ingetrokken, indien blijkt dat bij de aanvraag onjuiste gegevens zijn verstrekt. De intrekking van een vergunning ziet op rechtsherstel waarbij de situatie wordt gecorrigeerd naar een beslissing die genomen zou zijn indien de betreffende gegevens ten tijde van de beoordeling van de asielaanvraag bekend zouden zijn. Deze beoordeling vindt op zorgvuldige wijze plaats. Daarnaast heeft de vreemdeling ook nog de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen de beslissing tot intrekking.
De verblijfsduur in Nederland en het maatschappelijk draagvlak in de samenleving zijn geen toetsingsgronden in de asielprocedure. In intrekkingsprocedures wordt op grond van de dan bekend zijnde gegevens beoordeeld of er sprake is van risico op schending van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Op welke wijze is rekening gehouden met zijn verblijfsduur en het maatschappelijk draagvlak in de samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Is in deze zaak uitvoerig onderzocht of het asielrelaas van Hovsep Khachatryan geloofwaardig is ondanks het feit dat hij een andere naam had opgegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat in strijd wordt gehandeld met onder andere artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn indien de vreemdeling niet de kans wordt gegeven alsnog bewijs in te brengen met betrekking tot zijn asielrelaas? Zo nee, waarom niet?
Lidstaten dienen de Procedurerichtlijn op 20 juli 2015 te hebben geïmplementeerd. Het in de vraag aangehaalde artikel is derhalve nog niet van toepassing. Evenwel heeft met de implementatie van de verbeterde asielprocedure per 1 juli 2010 een verruiming van de ex nunc-toetsing in beroep plaatsgevonden, waardoor een vreemdeling de mogelijkheid heeft om alsnog bewijs aan te dragen in beroep voor zover dat relevant is voor de beoordeling van de aanvraag.
Weet u zeker dat Armenië vrijwillig een uitgeprocedeerde asielzoeker en zijn staatloze gezin zal terugnemen? Zo nee, op welke wijze kunt u garanderen dat door de uitzetting geen inbreuk wordt gemaakt op artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Armenië werkt mee aan zowel gedwongen als vrijwillige terugkeer van eigen onderdanen nadat de Armeense nationaliteit is vastgesteld.
Bent u bereid de uitzetting op te schorten totdat antwoord is gegeven op de brief van de burgemeester van Boxmeer en deze vragen?
Deze vragen en de brief van de burgemeester van Boxmeer worden beantwoord voordat van uitzetting sprake zal zijn.
De uitzetting van een Eritreese vrouw |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De zoektocht naar een huis» en kloppen de feiten zoals weergegeven daarin?1
Hoe gaat u voorkomen dat de in het artikel genoemde vrouw van het kastje naar de muur wordt gestuurd?
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde vrouw niet terug kan en mag naar Eritrea dan wel Griekenland? Zo nee, waarom niet?
Deelt u voorts de mening dat de in het artikel genoemde vrouw op grond van het Nederlandse asielbeleid in aanmerking zou moeten kunnen komen voor een verblijfsvergunning? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid op grond van uw discretionaire bevoegdheid alsnog een verblijfsvergunning te verlenen aan deze vrouw? Zo nee, waarom niet?
Overdrachten van vreemdelingen op grond van de Dublin-verordening |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bejaarde Iraakse vrouw in vreemdelingendetentie»?1
Ja.
Welke criteria hanteert Nederland om te bepalen of een vreemdeling vanwege een humanitaire clausule in de Dublin-verordening niet overgedragen wordt aan een andere eerstverantwoordelijke lidstaat?
Zoals uw Kamer bekend is, acht ik het niet wenselijk om in de beantwoording van Kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Wel licht ik graag het relevante beleid toe.
Ter bepaling van de verantwoordelijke lidstaat bevat hoofdstuk III van de EU-Dublinverordening, nr. 343/2003, een lijst van hiërarchisch gerangschikte bindende criteria. De humanitaire clausule van de Verordening geeft de lidstaten de mogelijkheid om af te wijken van deze bindende verantwoordelijkheidscriteria om gezinsleden en andere afhankelijke familieleden bij een te brengen als dat nodig is om humanitaire redenen. Deze humanitaire clausule is vastgelegd in artikel 15 van de Verordening. Dit artikel bepaalt in het tweede lid dat wanneer de ene betrokkene afhankelijk is van de hulp van de andere wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, de lidstaten er normaliter voor zorgen dat de asielzoeker kan blijven bij of wordt herenigd met een familielid dat zich op het grondgebied van een van de lidstaten bevindt, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden.
Door de betrokken asielzoeker dient te worden aangetoond dat deze zich ten aanzien van het familielid in een situatie van afhankelijkheid bevindt wegens -bijvoorbeeld- een hoge leeftijd en dat deze voor hem kan zorgen. Hiertoe is in de Dublin Uitvoeringsverordening, nr. 1560/2003, opgenomen dat de beoogde situaties van afhankelijkheid zo veel mogelijk worden beoordeeld op grond van objectieve elementen, zoals medische attesten. Wanneer dergelijke elementen niet voorhanden zijn of niet kunnen worden overgelegd, kunnen de humanitaire redenen alleen worden geacht te zijn bewezen op grond van door de betrokken personen verstrekte overtuigende inlichtingen.
In welke mate speelt bij die beoordeling een rol dat de naaste familie van betrokkene in Nederland woont, en dat het oudere of kwetsbare vreemdelingen betreft, die wellicht ook in bepaalde mate afhankelijk zijn?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate gaat de vergelijking op dat de overheid, net als bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen, ook bij andere kwetsbare groepen, terughoudender zou kunnen zijn bij het kiezen voor een Dublin-overdracht, zeker als er in Nederland familie verblijft?
Deze vergelijking gaat niet op. In het arrest van 6 juni 2013 in zaaknummer C-648/11 heeft het EU-Hof van Justitie verklaard welke lidstaat ingevolge artikel 6 van de Dublinverordening primair verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van een alleenstaande minderjarige vreemdeling. Daarentegen ziet de toepassing van de humanitaire clausule op de kwestie of dient te worden afgezien van een overdracht aan de primair verantwoordelijke lidstaat.
Wat zijn de belangrijkste ijkpunten van de jurisprudentie van het Hof van Justitie met betrekking tot het toepassen van de humanitaire clausule door de lidstaten?
In zijn arrest van 6 november 2012 in zaaknummer C-245/11 heeft het Hof van Justitie prejudiciële vragen beantwoord over artikel 15, tweede lid, Dublinverordening. Het Hof heeft toegelicht dat deze bepaling zowel ziet op de situatie dat de familieleden – tussen wie een afhankelijkheidsrelatie bestaat- op het grondgebied van verschillende lidstaten verblijven, als op de situatie dat dezen zich reeds op het grondgebied van een en dezelfde lidstaat bevinden en dus reeds herenigd zijn. Tevens heeft het Hof toegelicht dat artikel 15, tweede lid zowel ziet op de situatie dat de asielzoeker afhankelijk is van zijn gezins- of familieleden, als op de situatie dat juist het gezins- of familielid afhankelijk is van de asielzoeker. Voorts valt uit het arrest af te leiden dat wanneer in het land van herkomst familiebanden bestonden, moet worden nagegaan of de asielzoeker of de persoon die met de asielzoeker familiebanden heeft daadwerkelijk hulp nodig heeft en, in voorkomend geval, of diegene die de hulp moet verlenen daartoe in staat is. Ook heeft het Hof benadrukt dat wanneer zich een situatie van afhankelijkheid in de zin van artikel 15, lid 2 voordoet, op de betrokken lidstaat de verplichting rust om ervoor te zorgen dat de asielzoeker kan blijven bij het andere familielid. De lidstaat kan slechts afwijken van deze verplichting indien een dergelijke afwijking gerechtvaardigd is op grond van een uitzonderlijke situatie.
Welke noodzaak bestaat er om kwetsbare vreemdelingen die opvang bij familie hebben en daarmee in beeld zijn van de overheid, desondanks te detineren als zij niet (volledig) bereid zijn mee te werken aan terugkeer?
Zonder in te gaan op de individuele zaak kan ik aangeven dat, in situaties waarin een vertrekplichtige vreemdeling niet werkt aan vertrek, deze als uiterste middel in vreemdelingenbewaring kan worden geplaatst. Er dient dan een reëel risico op onttrekking aan het toezicht en daadwerkelijk zicht op uitzetting te zijn. Bij het opleggen van toezichtmaatregelen is er bijzondere aandacht voor kwetsbare personen, zoals vreemdelingen met psychische of medische problematiek. Voorafgaand aan de inbewaringstelling wordt altijd onderzocht of de toepassing van een lichtere maatregel mogelijk is.
Het enkele feit dat een vreemdeling behoort tot een kwetsbare groep, betekent niet dat de vertrekplicht niet langer geldt of dat bewaring niet tot de mogelijkheden behoort, na afweging van lichtere toezichtmaatregelen. Gedurende de bewaring ontvangt de vreemdeling de zorg die deze naar het oordeel van de inrichtingsarts behoeft.
Indien nodig kan een kwetsbare vreemdeling op de Extra Zorg Afdeling (EZA) worden geplaatst, waar extra begeleiding kan worden geboden.
Signalen dat Sint Maarten zich bij het verlenen van de Nederlandse nationaliteit niet houdt aan de Rijkswet op het Nederlanderschap |
|
Malik Azmani (VVD), Roald van der Linde (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Zijn u signalen bekend dat Sint Maarten zich bij het verlenen van de Nederlandse nationaliteit niet houdt aan de Rijkswet op het Nederlanderschap? Wat zijn de gevolgen als Sint Maarten zich niet houdt aan de regels voor het verkrijgen van het Nederlanderschap? Bent u zo nodig bereid om maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?1
Signalen als bedoeld in de eerste vraag zijn ons niet bekend. Over de berichtgeving in de Volkskrant heeft de Minister van Justitie van Sint Maarten de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 4 november jl. een brief gestuurd met bijgevoegd een op 3 november jl. door hem uitgebracht persbericht waarin hij afstand neemt van het mediabericht in de Volkskrant. De Minister van Justitie van Sint Maarten geeft in zijn persbericht aan dat uitsluitend de Koninkrijksregering de bevoegdheid heeft om paspoorten uit te geven en om vreemdelingen te naturaliseren. Tevens benadrukt hij dat door de regering van Sint Maarten geen verzoek is gedaan aan de Koninkrijksregering daarin verandering te brengen.
In hoeverre klopt het dat de minister van Justitie van Sint Maarten immigranten gemakkelijker een Nederlands paspoort wil geven om zo samenhang onder de bevolking te creëren en daarmee de economie te stimuleren? Heeft u daarover contact gehad met deze minister? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het geven van een Nederlands paspoort niet dé oplossing is voor de gewenste samenhang onder de bevolking en het stimuleren van de economie? Hoe ziet u dat?
Ja. De adhesie in een samenleving en de ontwikkeling van de economie is niet afhankelijk van een gezamenlijk paspoort.
Deelt u de mening dat het geven van een Nederlands paspoort niet gemakkelijker gemaakt moet worden in de huidige staatsrechtelijke constellatie voor specifiek Sint Maarten en dat de regels omtrent het verkrijgen van een Nederlands paspoort gelijk moeten blijven binnen het gehele Koninkrijk? Zo nee, waarom niet?
Ja. Binnen het Koninkrijk is het beginsel van eenheid van naturalisatievereisten een belangrijke voorwaarde voor eenheid van nationaliteit. Eenzelfde op eenheid binnen het Koninkrijk gericht streven geldt voor het afgeven van een paspoort op grond van de Paspoortwet.
Boetes die zijn opgelegd in verband met een stage van een vreemdeling bij een supermarkt |
|
Marit Maij (PvdA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich onze eerdere schriftelijke vragen over de boetes die zijn opgelegd in verband met een stage van een vreemdeling bij een supermarkt?1
Ja.
Wat is het reguliere inspectiepatroon van de Inspectie SZW als het gaat om signalen en meldingen van illegale tewerkstelling?
Bij het toezicht op naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), vinden inspecties plaats op basis van meldingen, signalen en informatie vanuit de eigen organisatie en andere toezichthouders. Bij een signaal of melding van overtreding van de Wav combineert de Inspectie SZW de verstrekte informatie met reeds beschikbare informatie. Op basis van deze gecombineerde informatie, wordt al dan niet besloten om een controlebezoek te brengen aan een bepaalde locatie. Om te kunnen constateren of er sprake is van een overtreding, bekijken inspecteurs ter plaatse de feiten en omstandigheden.
Waarom legt de Inspectie SZW ook de maximale boetes op in een individuele casus, terwijl geen sprake is van onderbetaling, illegaliteit of slechte arbeidsomstandigheden, waartegen de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) werknemers beoogt te beschermen?
Volgens de Wet arbeid vreemdelingen mag een werkgever een vreemdeling alleen tewerkstellen indien hij over een tewerkstellingsvergunning (twv) beschikt voor deze persoon. De wet kent een aantal omschreven uitzonderingen hierop, maar wanneer die niet van toepassing zijn, dient een werkgever over een twv te beschikken. Een werkgever kan een twv aanvragen bij het UWV. Indien een werkgever een vreemdeling voor wie een twv is vereist aanstelt zonder twv, is de werkgever in overtreding. De oplegging van een boete voor een overtreding van de Wav is niet afhankelijk van het feit of de werkgever andere wetten al dan niet heeft overtreden. Of bij een boeteoplegging wordt gematigd, is afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid.
Kunt u meerdere voorbeelden geven van concrete situaties, waarbij boetes op grond van de WAV wel worden gematigd? Bij hoeveel procent van de boetes van de Inspectie SZW vindt een matiging plaats? Welke aspecten worden bij matiging van een boete allemaal betrokken?
In verschillende fases kan een boete gematigd worden: bij de boeteoplegging, in de bezwaarfase en bij beroep- en hoger beroepsprocedures. Over de jaren 2010 tot en met 2012 is de boete in ongeveer 20% van de zaken gematigd of ingetrokken.
Een boete dient evenredig te zijn met de verwijtbaarheid van de overtreder. De Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen bevat gronden waarop boetes kunnen worden gematigd. Bij matiging worden de mate van verwijtbaarheid, de evenredigheid en de aard en de ernst van de overtreding meegewogen. Daarbij valt te denken aan de volgende zaken:
Uitsluitend indien de werkgever kan aantonen dat hij zich bij aanvang en bij uitvoering van de arbeid waarbij de Wet arbeid vreemdelingen is overtreden, voldoende heeft ingespannen om overtredingen te voorkomen, kan sprake zijn van matiging in verband met verminderde verwijtbaarheid.
Zoals toegezegd in mijn brief van 4 december jl. naar aanleiding van de begrotingsbehandeling, zal ik uw Kamer bij het Jaarverslag 2013 nader informeren over de huidige matigingsmogelijkheden en de uitwerking daarvan in de praktijk.
In welke mate kan bij de beslissing tot matiging een rol spelen dat het om één enkele overtreding gaat, het de eerste overtreding van de overtreders betreft die kennelijk ontstaan is door een omissie van een overheidsambtenaar en er geen sprake is één van de doelstellingen waar de WAV op toeziet?
Bij elke overtreding wordt gekeken naar de feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot matiging. De omstandigheid dat voor het eerst een overtreding wordt begaan, biedt geen grond tot matiging; de wetgever heeft expliciet bepaald dat ook een eerste overtreding beboet wordt. Bij een herhaalde overtreding wordt een verhoogde boete opgelegd.
Een omissie van een overheidsambtenaar kan een reden zijn voor matiging van een boete, maar dat hangt van de feiten en omstandigheden van het geval af.
In de casus waar u bij vraag 1 naar verwijst, is naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften besloten tot een matiging van de boetes met vijftig procent.
Welke ruimte bestaat er om, indien geen sprake kan zijn van matiging op grond van de geldende regelgeving, toch een uitzondering te maken in de boeteoplegging en de hoogte daarvan, bijvoorbeeld op grond van een hardheidsclausule?
Bij het opleggen van een boete dient artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht in acht te worden genomen. Met het oog op dit artikel dient de boete, gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval, evenredig te zijn aan het door de wetgever beoogde doel. Bij elke zaak wordt zodoende rekening gehouden met alle feiten en omstandigheden. Op grond van het evenredigheidsbeginsel kan dus een uitzondering worden gemaakt in de boeteoplegging en de hoogte hiervan.
Deelt u de mening dat, hoewel de controle op illegale tewerkstelling en uitbuiting uiteraard stevig moet zijn, de menselijke maat en de proportionaliteit van sancties wel steeds in acht genomen moeten worden? Zo nee, waarom niet? Is hier naar uw oordeel op dit moment voldoende sprake van? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met het opleggen van meer dan 30.000 euro totale boete aan een vreemdeling met een asielstatus, een stichting en een gemeente op grond van een enkele overtreding?
Ja, vanzelfsprekend deel ik deze mening. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 beschrijft de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen een aantal situaties waarin boetes kunnen worden gematigd. Ook nadat een boete is opgelegd, is het bovendien mogelijk dat deze wordt gematigd naar aanleiding van een ingediende zienswijze, dan wel in een bezwaar- en beroepsprocedure. Naar mijn mening is hiermee voldoende gewaarborgd dat elke individuele zaak zorgvuldig wordt beoordeeld. Overigens wil ik u erop wijzen dat op grond van de Wav de werkgevers die iemand illegaal tewerkstellen kunnen worden beboet, maar nooit de tewerkgestelde zelf.
De kosten uitzetting Guineese hongerstakers |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
In uw antwoorden op eerdere vragen over de medische opvang van twee uitgezette hongerstakers geeft u aan dat de kosten van de uitzetting per overheidsvlucht ongeveer 92.000 EUR bedroegen en dat de kosten van de delegatie die naar Guinee gereisd is 6.000 EUR bedroegen; zijn deze kosten enkel gemaakt voor de betreffende twee uitgezette hongerstakers?1
Ja.
Waaruit zijn deze kosten precies opgebouwd? Kunt u hiervan een gespecificeerd overzicht geven?
De gemaakte kosten voor de overheidsvlucht zien op de huur van het vliegtuig, inclusief brandstof en één persoon cabinepersoneel.
De gemaakte kosten (6.000 EUR) van de delegatie van twee personen die naar Guinee is afgereisd op 18 augustus jl. en op 20 augustus is teruggekeerd, kunnen als volgt worden onderverdeeld: ticketkosten (ca. 4.000 EUR), hotelkosten (ca. 1.000 EUR) en overige kosten voor onder meer vervoer, inhuur van een tolk en visumleges (ca. 1.000 EUR).
Wat is de frequentie van deze speciaal ingezette overheidsvluchten voor uitgezette vreemdelingen op jaarbasis? Wat was deze in 2012 en wat is de verwachting voor 2014?
Sinds 2011 is, inclusief deze betreffende vlucht naar Guinee, bij drie gelegenheden gebruik gemaakt van een individuele overheidsvlucht om vreemdelingen uit te zetten, eenmaal in 2011 en tweemaal in 2013.
Uitzetting met een individuele overheidsvlucht is een uitzonderingssituatie waar voor wordt gekozen als het belang van terugkeer groot is, met name als het gaat om vreemdelingen met een specifieke strafrechtelijke achtergrond en die zich dusdanig gewelddadig of dreigend uitlaten dat uitzetting met een lijnvlucht niet mogelijk is. In dit geval is met de uitzetting ook een bijzonder openbare orde belang gediend.
Omdat tot de inzet van individuele overheidsvluchten wordt besloten op grond van de individuele omstandigheden, is het niet mogelijk van tevoren een verwachting aan te geven.
Wat zijn de kosten van het uitzetten van vreemdelingen met overheidsvluchten op jaarbasis?
In 2012 zijn zeven groepsgewijze uitzettingen per overheidsvlucht gerealiseerd, waarbij in totaal 37 vreemdelingen zijn uitgezet. In vijf gevallen ging het om een overheidsvlucht uitgevoerd in samenwerking met andere EU lidstaten met ondersteuning van Frontex. De totale kosten voor de zeven vluchten bedroegen ca. 508.000 EUR. Daarvan is ongeveer 313.000 EUR (62%) gefinancierd door gebruikmaking van Europese fondsen. De eigen bijdrage van de Nederlandse overheid aan de zeven overheidsvluchten bedraagt derhalve ongeveer 195.000 EUR. Dit betekent dat de kosten die de Nederlandse overheid heeft besteed per vreemdeling die in 2012 is uitgezet per overheidsvlucht ca. 5.270 EUR bedraagt.
De keuze voor een groepsgewijze uitzetting wordt veelal bepaald door overwegingen in het kader van doelmatigheid, hoofdzakelijk de omvang van de groep vreemdelingen behorend tot één enkele nationaliteit in het vertrekproces van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Zoals ik bovenstaand heb geschreven geldt voor individuele overheidsvluchten dan weer dat het besluit over de inzet daarvan afhankelijk is van de individuele omstandigheden. Daarom is het niet mogelijk uitspraken te doen over de verwachte kosten van overheidsvluchten in 2014.
Wat was deze in 2012 en wat is de verwachting voor 2014? Wat zijn de kosten per uitgezette asielzoeker als er gebruik gemaakt wordt van gecombineerde uitzettingsvluchten, in samenwerking met andere EU Lidstaten? Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van een dergelijke samenwerking? Wat was de frequentie in 2012 en wat is de verwachting voor 2014?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre worden deze gecombineerde vluchten financieel ondersteund door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (Frontex)? Kunt u hiervan een gespecificeerd overzicht geven?
Zie antwoord vraag 4.
Eerder dit jaar zijn er al kritische vragen gesteld over de werkwijze en kosten van zogenaamde taskforces voor uitzettingen naar Guinee en hebt u aangegeven dat de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer (CITT) in de uitzending van Nieuwsuur heeft aangekondigd een onderzoek te starten naar de werkwijze van de taskforces uit Guinee; heeft u al resultaten van dit onderzoek ontvangen en wat voor conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, wanneer verwacht u deze resultaten?
De CITT heeft mij geïnformeerd dat de uitkomsten van dit onderzoek deel zullen uitmaken van het jaarverslag van de CITT over 2013 tenzij er uit het onderzoek dringende zaken naar boven komen die voor de CITT reden zijn om mij tussentijds te berichten. Zo’n tussentijds bericht heb ik tot op heden niet ontvangen. Ik wacht de verdere uitkomsten van het onderzoek van de CITT en de verwerking ervan in het Jaarverslag 2013 dan ook af.
Ik zie derhalve geen aanleiding om het gebruik van deze taskforces in afwachting van het jaarverslag van de CITT stop te zetten.
Wordt er gedurende het onderzoek van de CITT nog gebruik gemaakt van de taskforces voor uitzetting naar Guinee?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling 2014 van het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Ja.
Misbruik van Syrische minderjarige vluchtelingen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verschillende reportages en artikelen over kindermisbruik en kindhuwelijken in Syrië en omringende landen, waaronder het artikel1 op de website van de Thomson Reuters Foundation en een videoreportage van RTL?2
Ja.
Kunt u de trend die genoemd wordt in het artikel, die van een stijgend aantal zaken van kindermisbruik en kindhuwelijken onder Syrische (vluchtelingen)meisjes in en rondom Syrië, bevestigen?
De trend van kindermisbruik en met name kindhuwelijken is bekend. Kindhuwelijken zijn geen nieuw fenomeen in o.a. het Midden-Oosten, maar door de Syrische crisis lijkt het aantal gevallen toe te nemen. Dit is echter moeilijk te controleren en cijfers zijn niet beschikbaar.
Kunt u bevestigen dat mannen vanuit Saoedi-Arabië en andere landen in het Midden-Oosten actief op zoek zijn naar kindbruidjes onder Syrische vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke maatregelen er internationaal worden genomen om deze kinderen te beschermen en deze trend een halt toe te roepen, en wat de rol van Nederland hierbij is?
Internationaal is een belangrijke eerste stap gezet door de aanname op 27 september jl. van een resolutie in de Mensenrechtenraad (MRR) waarmee erkend wordt dat kindhuwelijken en gedwongen huwelijken resulteren in een aantal fundamentele mensenrechtenschendingen. Het Kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten is verzocht om hierover een rapport op te stellen en een paneldiscussie te organiseren tijdens de 26e Mensenrechtenraad in juni 2014 («Strengthening efforts to prevent and eliminate child, early and forced marriages: challenges, achievements, best practices and implementation gaps»). Nederland was een van de initiatiefnemers van deze resolutie, samen met Canada, Finland en Zwitserland. De resolutie is gesteund door 107 landen maar de Golfstaten zagen af van co-sponsoring vanwege de verwijzing naar SRGR. Nu de resolutie het onderwerp op de agenda van de MRR heeft geplaatst biedt het vervolgtraject mogelijkheden tot inhoudelijke verdieping en draagvlakverbreding.
Bent u bereid om de autoriteiten van de landen, waaruit de plegers van deze misdaden komen, aan te spreken op hun betrokkenheid bij deze schanddaden?
Bestrijding van kindhuwelijken is een prioriteit in het Nederlandse beleid. Zoals vermeld in de nota Wat de Wereld Verdient (blz. 27) maakt Nederland zich sterk voor het tegengaan van huwelijksdwang (kindbruiden) en seksueel geweld, onder meer door deelname aan de internationale campagne «Girls not Brides».
Nederland brengt het thema internationaal onder de aandacht in diverse gremia, waaronder de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de Veiligheidsraad, de Mensenrechtenraad en de Raad van Europa en draagt actief bij aan de preventie van geweld tegen vrouwen en meisjes, zowel bilateraal als multilateraal. Zo organiseerden Nederland, Canada en Ghana op 25 september en marge van de AVVN een side-event over beëindiging van kindhuwelijken, getiteld «Too Young To Wed», in aanwezigheid van een voormalig potentieel Pakistaans kindbruidje. Hierbij heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking speciale aandacht gevraagd voor deze wanpraktijk en opgeroepen tot het vormen van een brede coalitie die concrete actie moet gaan ondernemen om kindhuwelijken tegen te gaan.
Op 18 oktober jl. heeft Nederland bijgedragen aan het open debat in de Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid en in EU-verband is de VR-resolutie gesteund die oproept tot krachtige implementatie van VR-resolutie 1325.
Aanspreken van de autoriteiten van de landen waaruit de plegers komen, heeft het meeste zin als dit in internationaal verband gebeurt. Daarom ondersteunt Nederland initiatieven in andere gremia zoals het «Preventing Sexual Violence in Conflict»-initiatief dat door de Britse Minister van Buitenlandse Zaken William Hague is gelanceerd en waarvoor via de G8 bredere internationale steun wordt geworven. Samen met de NGO «Girls Not Brides» maakt Nederland deel uit van de internationale campagne tegen kindhuwelijken. Financieel draagt Nederland bij aan de uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes via het UN Trustfund to Eliminate Violence against Women (dat tot op heden 135 lokale initiatieven in 128 landen ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes heeft gefinancierd) en via het door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ingestelde Funding Leadership and Opportunities for Women-fonds (FLOW) voor projecten op het gebied van bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes en economische weerbaarheid en politieke participatie van vrouwen, waarbij speciale aandacht uitgaat naar de MENA-regio.
Bent u bereid om dit thema internationaal onder de aandacht te brengen? Zo ja, op welke manier en in welke gremia?
Zie antwoord vraag 5.
In welke mate wordt er binnen de huidige middelen voor noodhulp voor de crisis in Syrië ook ingezet op de bescherming van meisjes tegen seksueel geweld en uithuwelijking?
Tijdens haar bezoek medio september aan het Syrische vluchtelingenkamp Za’ateri in Jordanië en aan illegale kampementen in Libanon, alsmede in gesprekken met UNICEF en UNHCR, heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking specifiek aandacht besteed aan de positie van vrouwen en meisjes. Hierbij werd ook ingegaan op het probleem dat meisjes, in een poging hen te beschermen, op steeds jongere leeftijd worden uitgehuwelijkt.
UNHCR heeft bewustmakingsprogramma’s over kindhuwelijken voor Syrische vluchtelingen en focust op identificatie van kwetsbare gezinnen in dit opzicht. Tot op heden heeft Nederland aan UNHCR een ongeoormerkte bijdrage van 36 miljoen euro humanitaire hulp voor slachtoffers van de Syrische crisis beschikbaar gesteld. Tevens is voor de Syrische crisis uit dit budget 3,5 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de VN-organisatie voor kinderen UNICEF, die zich ook bezig houdt met bestrijding van deze kwalijke praktijken en gender gerelateerd en seksueel geweld.
Het Nederlandse asielbeleid voor Russische LHBT-ers |
|
Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Erkent u dat homoseksuelen in Rusland dagelijks worden geconfronteerd met intimidatie en geweld? Erkent u dat de Russische anti-homowet deze situatie alleen maar zal verergeren en dus een negatief effect zal hebben op de veiligheid van de LHBT-gemeenschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft Nederland tot op heden gedaan om deze LHBT-gemeenschap beter te beschermen?1
Homofobie en gebrekkige acceptatie van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT) zijn geen nieuwe verschijnselen in Rusland. De anti-homopropagandawet heeft een stigmatiserende en discriminerende werking, draagt bij aan een homofoob klimaat en heeft een intimiderend effect op LHBT-personen en sympathisanten. (Zie ook beantwoording Kamervragen 2013Z15559).
Gelijke rechten voor LHBT vormen één van de centrale prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid (zie ook Beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens»). Het is staand beleid dat Nederland de autoriteiten van andere landen aanspreekt op LHBT-kwesties en waar mogelijk publieke mensenrechtenevenementen actief steunt. Zo heeft Nederland tijdens de afgelopen OVSE Human Dimension Implementation Meeting de mensenrechtensituatie in Rusland en breder in Oost-Europa, inclusief gelijke rechten voor LHBT, aan de orde gesteld.
Tijdens een ontmoeting met de Russische Minister Lavrov op 26 februari jl. en tijdens de persconferentie daarna zijn de Nederlandse zorgen op dit terrein overgebracht. Verschillende andere Ministers en de Minister-President hebben dit ook gedaan tijdens bilaterale ontmoetingen. In EU-verband vormen de door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) vastgestelde richtsnoeren («guidelines to promote and protect the enjoyment of all human rights by LGBTI persons») het raamwerk voor de inzet van EU-delegaties en ambassades van de EU-lidstaten. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Ashton, heeft mede op verzoek van Nederland eerder dit jaar een verklaring afgegeven inzake de anti-homopropagandawet. Ook in de mensenrechtenconsultaties tussen de EU en Rusland zijn hierover van EU-zijde zorgen uitgesproken.
Deelt u de mening dat de enkele dialoog met Rusland onvoldoende is om LHBT-ers te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat zij deze bescherming wel krijgen?
Dialoog en samenwerking zijn de meest effectieve elementen waarmee Nederland kan bijdragen aan verbetering van de mensenrechten. Nederland heeft de Russische autoriteiten eerder gewezen op de plicht van overheden alle burgers (inclusief LHBT) te beschermen tegen elke vorm van discriminatie en zal dit blijven doen, ook in EU-verband. Naast het voortzetten van de dialoog hierover met de Russische autoriteiten, verleent Nederland steun aan projecten gericht op bevordering van gelijke rechten voor LHBT in Rusland en op verbetering van de mensenrechtensituatie als zodanig. Ook worden vanuit de EU projecten in Rusland ondersteund via het «European Instrument for Democracy and Human Rights» (EIDHR).
Welke hardere maatregelen gaat u nemen als de dialoog uiteindelijk nergens op uitdraait? Gaat u er bijvoorbeeld voor pleiten de visaliberalisatie voor Russen op te schorten, aangezien het land zich schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zowel op het bilaterale als multilaterale spoor primair inzetten op brede internationale aandacht en dialoog over de mensenrechtensituatie en de positie van de LHBT-gemeenschap in Rusland, in plaats van het verharden van standpunten. Daarbij kan worden gedacht aan politieke steun aan de Commissaris Mensenrechten van de Raad van Europa, het agenderen van het kritische rapport van de Venetiëcommissie over (onder meer) de Russische LHBT-wetgeving, het toezicht op de naleving door de Russische regering van de Hofuitspraak in de zaak Alekseyev tegen Rusland, contact met de secretaris-generaal van de Raad van Europa, alsmede bilaterale en EU-initiatieven.
In de tussen de EU en Rusland afgesproken «Common Steps», die het pad moeten effenen naar wederzijdse visumliberalisatie, is ruimte ingebouwd om ook te kijken naar de mensenrechtensituatie. Deze «Common Steps» bevinden zich nu in de verkennende fase. Daadwerkelijke visumliberalisatie is nog niet aan de orde. Bij toekomstige stappen op dit gebied zal Nederland de mensenrechtensituatie meewegen en hierbij nauw optrekken met andere EU-lidstaten. Er is een breed draagvlak onder EU-lidstaten om het visumdossier in de brede context van de betrekkingen van de EU met Rusland te zien.
Bent u bereid het Nederlandse asielbeleid voor Russische LHBT-asielzoekers zodanig aan te passen dat hun asielaanvragen met voorrang en soepel zullen worden beoordeeld? Zullen zij sneller aangemerkt worden als vluchteling wanneer zij hun land vanwege het geweld hebben moeten verlaten? Zo nee, waarom niet?
In juni 2013 is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken een algemeen ambtsbericht gepubliceerd met informatie over de Russische Federatie, voor zover deze informatie van belang is voor de beoordeling van asielverzoeken van vreemdelingen die afkomstig zijn uit de Russische Federatie.
In het ambtsbericht is een passage gewijd aan de positie van LHBT-asielzoekers. Hieruit blijkt dat, hoewel het verrichten van homoseksuele handelingen in de Russische Federatie formeel niet strafbaar is, de rechten van leden van de LHBT-gemeenschap in Rusland op diverse terreinen onder druk staan. De situatie van LHBT’s, waaronder de mogelijke gevolgen van de inwerkingtreding van de nieuwe wet, wordt uiteraard meegewogen bij de beoordeling van verzoeken om een verblijfsvergunning asiel, ingediend door LHBT’s afkomstig uit de Russische Federatie.
Bij de beoordeling van asielverzoeken geldt bijvoorbeeld dat een onmenselijke behandeling moet worden beschouwd als een ernstige schending van de grondrechten. Een dergelijke behandeling zal, indien deze plaatsvindt om redenen van één van de vervolgingsgronden, leiden tot het verstrekken van een verblijfsvergunning. Als er geen vervolging plaatsvindt in de zin van een directe onmenselijke behandeling kan discriminatie door de autoriteiten en/of door medeburgers als daad van vervolging worden aangemerkt. Hiervan is sprake indien de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Op deze wijze wordt naar de mening van het kabinet zorgvuldig recht gedaan aan de positie van LHBT’s in de Russische Federatie.
De gevolgen van het beperken van de rechtsbijstand voor de rechtsbescherming in vreemdelingenzaken |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het advies van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 op het Besluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandsverleners (hierna: het besluit)2, mede gelet op het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), dat door de voorgestelde regeling de facto geen rechtsbijstand in bezwaar en, met name, in hoger beroep aan vreemdelingen meer kan worden verleend nu het overgrote deel van die zaken kennelijk zonder zitting wordt afgedaan? Kunt u uitgebreider en nadrukkelijker ingaan op de genoemde adviezen dan u heeft gedaan in het nader rapport?
Tijdens het Algemeen Overleg van 14 november 2013 inzake de stelselvernieuwing rechtsbijstand heb ik uw Kamer toegezegd de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de per 1 oktober 2013 ingevoerde maatregel met betrekking tot de kennelijke afdoeningen in het vreemdelingenrecht nader te zullen bekijken. Deze mondelinge toezegging heb ik schriftelijk bevestigd bij mijn brief van 19 november 20133. In de brief over de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand die ik uw Kamer heden stuur geef ik aan over de volle breedte – met andere woorden niet beperkt tot vreemdelingenzaken – tot aanpassing van regelgeving over te gaan.
Hoeveel hoger beroep vreemdelingenzaken zijn er jaarlijks bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, uitgesplitst naar de verschillende soorten zaken zoals asiel, regulier en vreemdelingenbewaring? Hoeveel procent van deze zaken wordt, eveneens uitgesplitst naar soorten zaken, kennelijk afgedaan? Kunt u zich hierbij baseren op de gegevens van de jaren 2010, 2011 en 2012?
Onderstaande tabel geeft de instroom aan vreemdelingenzaken in hoger beroep bij de Raad van State weer, uitgesplitst naar soort zaak.
2.040
1.860
1.700
5.000
5.350
4.320
1.620
1.930
1.640
360
290
540
Bron: Raad van State. Afgerond op tientallen. De instroom is inclusief voorlopige voorzieningen.
Zoals ik in antwoord op vragen 1 en 5 heb aangegeven ben ik voornemens om de maatregel waarbij een lagere vergoeding aan de rechtsbijstandverlener wordt toegekend in zaken die met een kennelijke uitspraak eindigen te herzien.
Hoeveel bezwaren worden jaarlijks door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgedaan? Hoeveel procent van deze zaken werd kennelijk afgedaan in de jaren 2010, 2011 en 2012? Hoe verwacht u dat deze cijfers zich verder ontwikkelen, mede gelet op de bezuinigingen bij de IND en de Visadienst en de uitkomst van de pilot «Pit Stop» bij de IND, die heeft geleid tot de aanbeveling om bij twijfel aan de gegrondheid van het bezwaar, dit kennelijk ongegrond te verklaren? Kunt u aangeven wat de huidige status is van die aanbeveling?
In de jaren 2010, 2011 en 2012 zijn respectievelijk bijna 16.000, ruim 16.000 en ruim 18.000 bezwaarzaken afgedaan. Dit betreft bezwaar asiel, regulier, visum en overige, exclusief naturalisatie. In 2010 is daarvan 19% kennelijk afgedaan (kennelijk niet -ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond). In 2011 is 22% kennelijk afgedaan en in 2012 was dat 23%.
In de Meerjaren Productie Prognoses (MPP) 2014 verwacht de IND dat de instroom van visum bezwaar en bezwaar regulier geen grote wijzigingen zal laten zien ten opzichte van voorgaande jaren. Voor het overige is het lastig een inschatting te maken hoe deze cijfers zich zullen ontwikkelen, omdat dit afhankelijk is van de instroom en het aantal afwijzingen waartegen bezwaar wordt gemaakt.
De aanname dat de IND bij twijfel niet hoort in de bezwaarfase is niet juist. Uit de aangehaalde pilot is gebleken dat in de praktijk vaker wordt gehoord dan noodzakelijk is. Deze uitkomst heeft echter geen enkele consequentie voor de wijze waarop door de IND wordt omgegaan met de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb. Van deze wettelijke hoorplicht wordt slechts afgeweken als artikel 7:3 van de Awb dit toestaat.
Hoeveel was de vergoeding voor rechtsbijstand in deze zaken vóór inwerkingtreding van dit besluit? Hoe hoog is die geworden? Kunt u schetsen hoeveel arbeid er zit in een gemiddelde hoger beroep en in een gemiddeld bezwaar vreemdelingenzaak? Kunt u dit afzetten tegen de vergoeding die vanaf 1 oktober jl. geldt? Vindt u dat in verhouding? Zo ja, waarom? Kunt u uitleggen waarom in het besluit wordt uitgegaan van een vergoeding van twee punten (twee uren), terwijl u in de nota van toelichting bij het besluit stelt dat het vergelijkbaar is met een eenvoudig advies waaraan vier uren worden besteed?
De hoogte van de vergoeding voor rechtsbijstand wordt bepaald aan de hand van een puntensysteem, waarbij de puntentoedeling is gebaseerd op de gemiddelde tijdsbesteding per type zaak. De vergoedingen waren tot 1 oktober 2013 gebaseerd op het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, waarin geen rekening werd gehouden met een kennelijke afdoening.
In de fase van de eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel worden afhankelijk van de fase waarin de aanvraag zich bevindt, als hoofdregel telkens per fase vier punten toegekend. Voor het doorlopen van deze algemene asielprocedure kunnen in totaal twaalf punten worden verkregen. Daarbij is het uitgangspunt dat per fase gemiddeld genomen vier uur aan de zaak wordt besteed. In het geval van een asielzaak in beroep is de gemiddelde tijdsbesteding acht uur. Dat betekent dat aan de ene asielzaak meer maar aan de andere asielzaak in beroep minder dan acht uur wordt besteed. In een hoger beroepszaak wordt gemiddeld vijf uur aan de zaak besteed.
Met mijn voornemen om de maatregel inzake de «kennelijke» afdoening te herzien wordt de situatie van voor 1 oktober 2013, zoals in het voorgaande beschreven, hersteld.
Welke kenbare overwegingen heeft u gemaakt voor het zo fors verlagen van deze vergoedingen in vreemdelingenzaken, die door de NOvA een ongenuanceerde vermindering wordt genoemd? Is een van de doelstellingen van die verlaging het terugbrengen van het aantal bezwaren en hoger beroepen in vreemdelingenzaken? Deelt u de mening dat dit waarschijnlijk het gevolg zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de rechtsbescherming in vreemdelingenzaken door deze verlaging van de rechtsbijstand kan worden geschaad? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 1 en 5.
Deelt u de opvatting dat effectieve rechtsbescherming voor vreemdelingen noodzakelijk is? Zo ja, bent u bereid, indien de toegang daartoe onvoldoende gewaarborgd is, de verlaging van de rechtsbijstand in vreemdelingenzaken terug te draaien, en, in overleg met de NOvA, te komen tot een nieuwe, reële vaststelling van de vergoeding, die recht doet aan de arbeid die gemiddeld nodig is voor een bezwaar en een hoger beroep vreemdelingenzaak en de rechtsbescherming van vreemdelingen eerbiedigt? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat kennelijke afdoening in het vreemdelingenrecht geen werkbaar criterium is aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of er sprake is van een eenvoudige procedure, dan wel van nodeloos doorprocederen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u, nu het besluit reeds in werking is getreden en met het oog op de begrotingsbehandeling Veiligheid en Justitie 2014, deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb bij brief van 19 december 2013 aangegeven nog enige tijd nodig te hebben voor de beantwoording.4 In de brief die ik uw Kamer heden stuur kondig ik de herziening van de zogenaamde «kennelijke maatregel» aan.
Naar Nederland gevluchte Noord-Koreanen die terug moeten keren naar Zuid-Korea |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat Noord-Koreaanse asielzoekers niet terug kunnen naar Zuid-Korea en daar zelfs gevaar lopen?1
Alle door de ministeries van Buitenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie geraadpleegde deskundigen, inclusief mensenrechtenorganisaties, zijn niet van mening dat Zuid-Korea Noord-Koreanen weigert toe te laten om problemen met Noord-Korea of China te voorkomen, zoals Bluth volgens Trouw zou beweren. Een Noord-Koreaanse asielzoeker/«overloper» verkrijgt automatisch het staatsburgerschap van Zuid-Korea bij aankomst in Zuid-Korea, op basis van de grondwet en de «Wet voor de bescherming en steun bij hervestiging van Noord-Koreaanse «overlopers»».
Klopt het dat Zuid-Korea niet meewerkt aan de terugkeer van Noord-Koreaanse uitgeprocedeerde asielzoekers? Hoeveel naar Nederland gevluchte, maar uitgeprocedeerde, Noord-Koreanen heeft Zuid-Korea inmiddels toegelaten en is bekend hoe het met hen gaat?
Dezerzijds zijn er nog geen gevallen bekend van Noord-Koreanen die vanuit Nederland zijn teruggekeerd naar Zuid-Korea.
Overigens, de stelling dat Zuid-Korea niet meewerkt aan de terugkeer van Noord-Koreaanse uitgeprocedeerde asielzoekers is onjuist. Ten aanzien van Noord-Koreanen (zowel met als zonder Zuid-Koreaanse nationaliteit), stelt Zuid-Korea zich op het standpunt dat elke Noord-Koreaanse «overloper» tot Zuid-Korea wordt toegelaten, mits deze persoon vrijwillig naar Zuid-Korea komt. Iedere Noord-Koreaan verkrijgt automatisch het Zuid-Koreaanse staatsburgerschap bij de eerste aankomst in Zuid-Korea. Na aankomst zal de betrokken persoon door de nationale veiligheidsdienst (NIS) worden ondervraagd en zal onderzoek worden gedaan naar zijn achtergrond en nationaliteit om vast te stellen of het daadwerkelijk om een Noord-Koreaanse «overloper» gaat. Ook wordt nagegaan of toelating zou moeten worden geweigerd om redenen van openbare orde. Daarna ontvangt de betrokken persoon gedurende twaalf weken training en scholing om zich aan te kunnen passen aan de Zuid-Koreaanse maatschappij. Dit vindt plaats in een opvangcentrum voor inburgeringscursussen. Betrokkene kan zich vervolgens vestigen in Zuid-Korea, met ondersteuning waar nodig.
Wordt bij de beoordeling van een asielaanvraag meegewogen dat terugkeer naar Zuid-Korea als een groot verraad wordt gezien in de ogen van de Noord-Koreaanse veiligheidsdienst? Zo nee, waarom niet?
Alle door de vreemdeling aangevoerde relevante omstandigheden worden meegewogen bij de beoordeling van een asielaanvraag. Dit geldt ook voor eventuele gestelde risico’s die voortkomen uit de (gespannen) verhouding tussen Noord- en Zuid-Korea; hierbij wordt ook beoordeeld of er bescherming nodig zou zijn tegen de Noord-Koreaanse veiligheidsdienst.
Hoe wordt voorkomen dat niet alleen de vreemdeling, maar ook diens achtergebleven familieleden in Noord-Korea gestraft worden voor dit verraad? Klopt het dat uitgezette Noord-Koreaanse vreemdelingen door Zuid-Korea worden gedetineerd?
De door de ministeries van Buitenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie geraadpleegde deskundigen zijn niet van mening dat Noord-Koreanen in Zuid-Korea gevaar zouden lopen of met hun aanwezigheid in Zuid-Korea hun achtergebleven familieleden in gevaar zouden brengen. Zoals ik eveneens in mijn beantwoording van 16 juli 2013 op de vragen van het lid Gesthuizen (SP) over het uitzetten van Noord-Koreaanse asielzoekers naar Zuid-Korea (ingezonden 14 juni 2013) al heb aangegeven, worden de Noord-Koreaanse autoriteiten noch door de Nederlandse autoriteiten, noch door de Zuid-Koreaanse autoriteiten op de hoogte gesteld van vestiging in Zuid-Korea van in Nederland afgewezen Noord-Koreaanse vluchtelingen. Indien de betrokken vreemdeling stelt dat zijn vestiging in Zuid-Korea een bijzonder risico oplevert voor in Noord-Korea achtergebleven familie, zal deze omstandigheid mee worden gewogen in de besluitvorming.
Verder is de situatie in Zuid-Korea niet zodanig dat iedere Noord-Koreaanse «overloper» doelwit is van Noord-Koreaanse spionage of vergeldingsacties.
De stelling dat Noord-Koreaanse vreemdelingen door Zuid-Korea worden gedetineerd is onjuist. Wel is het zo dat het in het antwoord op vraag 2 en 8 beschreven onderzoek plaatsvindt in een gesloten omgeving met beperking van bewegingsvrijheid, maar comfortabel en van alle gemakken voorzien.
In hoeverre wordt de oorlog tussen Noord- en Zuid-Korea in de besluitvorming over de asielaanvraag betrokken?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke gronden kan worden geoordeeld dat een vreemdeling veilig is in Zuid-Korea? Wanneer is de situatie veilig genoeg voor een gevluchte Noord-Koreaan om uitgezet te kunnen worden naar Zuid-Korea?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitgebreid reageren op de conclusies van de Britse hoogleraar Bluth?2 Deelt u de mening van Bluth dat Zuid-Korea geen Noord-Koreaanse vreemdelingen toelaat om problemen met Noord-Korea te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij u bekend wat de voorwaarden zijn van Zuid-Korea om Noord-Koreaanse burgers terug te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, wat is uw reactie op de opsomming van hoogleraar Bluth?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken wat de opstelling van Zuid-Korea is ten opzichte van Noord-Koreanen en welk risico Noord-Koreanen lopen bij uitzetting? Zo nee, waarom niet? Wilt u deze vragen voor het algemeen overleg Terugkeer en Vreemdelingenbewaring van 30 oktober beantwoorden, dat wil zeggen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken en dus zonder uitstel?
De beantwoording van bovenstaande is een weergave van onderzoek door de ministeries van Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken met inzet van de ambassade te Seoel. Daarbij is gebruik gemaakt van diverse bronnen.
Een dreigende ernstige verslechtering van de positie van Iraanse lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender (LHBT) asielzoekers |
|
Gerard Schouw (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat voormalig minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie Verdonk op 18 oktober 2006 een speciaal beleid heeft ingesteld voor Iraanse LHBT asielzoekers, door hen aan te merken als een specifieke groep in de zin van artikel 29, lid 1, onder c Vreemdelingenwet? Is het u bekend dat dit beleid een reactie was op de ernstige mensenrechtenschendingen waar LHBT’s in Iran het slachtoffer van worden, waaronder het opleggen en uitvoeren van de doodstraf wegens homoseksuele handelingen?
Ja, dat is mij bekend.
Is het u bekend dat de mensenrechtensituatie van LHBT’s in Iran sinds 2006 onverminderd slecht is? Is het u bekend dat organisaties als Human Rights Watch en Amnesty International deze onverminderd slechte mensenrechtensituatie van LHBT’s in Iran hebben beschreven?1 Is het u bekend dat deze organisaties rapporteren dat de laatste jaren tenminste drie mannen geëxecuteerd zijn op grond van sodomie en tenminste drie andere mannen ter dood zijn veroordeeld wegens het deelnemen aan homoseksuele handelingen? Is het u bekend dat Human Rights Watch in het rapport «We are a Buried Generation» over LHBT’s in Iran, schrijft over een «context of systematic human rights violations» en stelt: «the threat of execution is real for Iran’s vulnerable LGBT community»?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend dat in het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening (33 293) de c-grond wordt geschrapt en dat dit voor Iraanse LHBT asielzoekers dreigt te leiden tot een ernstige verslechtering van hun positie?
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening wordt inderdaad voorgesteld de c-grond te schrappen, zodat meer wordt aangesloten bij de Europese regelgeving inzake de gronden waarop asiel verleend kan worden.
Een belangrijke aanleiding hiervoor is dat in de afgelopen jaren de ontwikkelingen in de Europese jurisprudentie ervoor hebben gezorgd dat internationale bescherming en de c- en d-grond steeds dichter bij elkaar zijn komen te liggen. Ook zijn binnen de a- en b-gronden de mogelijkheden om groepsgewijze bescherming te bieden vergroot.
Het enkele feit dat, als gevolg van het wetsvoorstel, de nationale beschermingsgronden komen te vervallen, betekent niet per definitie dat de positie van Iraanse LHBT’s in Nederland zal verslechteren. Wel brengt dit mee dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, op basis van de actuele informatie over de situatie van LHBT’s in Iran, zal worden beoordeeld of er aanleiding bestaat om hen een vergelijkbaar beschermingsniveau te bieden in het kader van de a- of de b-grond. Het nieuwe ambtsbericht inzake Iran wordt binnenkort verwacht, zodat ik naar verwachting de meest recente informatie over de behandeling van LHBT’s uit Iran in mijn beoordeling kan betrekken.
Volgens mijn informatie is het COC ook in het gesprek dat in december 2011 plaatsvond door de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel geïnformeerd conform de strekking van bovenstaande beantwoording.
Is het u bekend dat voormalig minister voor Immigratie en Asiel Leers in een gesprek op 21 december 2011 aan COC Nederland heeft toegezegd dat, ook na het afschaffen van de c-grond, de bescherming van LHBT’s op hetzelfde niveau zou blijven, indien de situatie van LHBT’s in Iran niet substantieel zou verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen, conform de toezegging van voormalig minister voor Immigratie en Asiel Leers aan het COC, dat het niveau van bescherming van deze groep niet vermindert, nu uit gezaghebbende bronnen blijkt dat de mensenrechtensituatie van LHBT’s in Iran onverminderd slecht is?3
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat Iraanse LHBT’s, bij onverminderd slechte omstandigheden in hun land van herkomst, niet het slachtoffer mogen worden van een aanscherping van het beleid in het kader van een stroomlijning van de Nederlandse wetssystematiek?
Ik ben van mening dat voorafgaand aan de inwerkingtreding van de nieuwe wet een beoordeling moet plaatsvinden van de situatie van Iraanse LHBT’s, zodat aan deze groep de benodigde bescherming wordt geboden. In bovenstaande beantwoording op de vragen 3, 4 en 5 ben ik daar nader op ingegaan.
Bent u bereid het voorstel van het COC over te nemen, om het huidige beschermingsniveau van Iraanse LHBT’s te handhaven door hen dezelfde bescherming te verlenen als LHBT’s uit Irak, namelijk als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag?4
Of er aanleiding is om aan Iraanse LHBT’s dezelfde bescherming te verlenen als aan Iraakse LHBT’s zal ik bezien op basis van het nieuwe ambtsbericht, in combinatie met de mij reeds ter beschikking staande informatie.