Slachtoffers bangalijsten op Telegram |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Struycken , Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ouders van slachtoffers bangalijsten starten stichting: «Gedragsregels gaan niet ver genoeg»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat naast gedragsregels ook duidelijke maatregelen en sancties moeten worden opgelegd aan de makers en verspreiders van bangalijsten omdat goede voornemens alleen niet voldoende zijn om de vrouwen die hier slachtoffer van worden te beschermen? Zo ja, welke acties onderneemt u daartoe?
Het is verschrikkelijk voor getroffen vrouwen dat er dergelijke lijsten worden gemaakt en verspreid. Dat is onacceptabel. Gevallen als deze laten zien dat er een cultuurverandering nodig is naar een situatie waarin iedereen op een respectvolle manier met elkaar omgaat niet alleen bij studenten en verenigingen maar in de hele samenleving.
In beginsel is het de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen en de studentenverenigingen zelf om te zorgen voor een veilige omgeving, met bijpassende gedragsregels en bijbehorende mogelijkheden voor handhaving en sanctieoplegging. In het geval van een studentenvereniging kan de vereniging maatregelen nemen. Wanneer er een financiële relatie is met een onderwijsinstelling kan de onderwijsinstelling besluiten sancties op te leggen. Het is goed om te zien dat onderwijsinstellingen vanuit deze verantwoordelijkheid dergelijke mogelijkheden ook hebben benut. Eerder is gesproken met de onderwijsinstellingen over de rol die zij hebben in hun relatie met studenten- en studieverenigingen. Deze gesprekken zullen worden voortgezet.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) ondersteunt GELIJKSPEL, een stichting die voorlichting geeft aan studentenorganisaties en verenigingen over omgangsvormen rond seks en het creëren van een positieve seksuele cultuur. Ook ondersteunt de Staatssecretaris van OCW de campagne «Ben je oké?» van Rutgers die zich specifiek richt op het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij studentenverenigingen. Daarnaast omvat de integrale aanpak sociale veiligheid van het Ministerie van OCW maatregelen zoals een landelijk programma, waarbij instellingen en studenten initiatieven en activiteiten kunnen organiseren om sociale veiligheid te verbeteren. Dit programma is tevens opengesteld voor studie- en studentenverenigingen.
Ook zijn er strafrechtelijke mogelijkheden, voor de gevallen waarin sprake is van strafbare feiten. In dat kader wijs ik op de bestaande mogelijkheden voor het opsporen en vervolgen van belediging, smaad of laster en doxing.2
Deelt u de mening dat het pact dat studentenverenigingen samen met de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld recent hebben gesloten tegen seksueel geweld een eerste stap is, maar nog te vrijblijvend? Bent u bereid, zeker als verbetering uitblijft, om met de universiteiten en hogescholen afspraken te maken over sancties en handhavingsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Het sluiten van het pact is een cruciale stap. Tegelijkertijd kost cultuurverandering tijd en vergt het interventies op verschillende niveaus. Met de integrale aanpak sociale veiligheid is vorig jaar door het Ministerie van OCW een pakket aan maatregelen aangekondigd dat momenteel in gang wordt gezet. Voorbeelden zijn een onderzoek naar de verbetering van klacht- en meldvoorzieningen en een landelijk programma, waarbij instellingen en studenten (verenigingen) initiatieven en activiteiten kunnen organiseren om sociale veiligheid te verbeteren.
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is eerder gesproken met de onderwijsinstellingen over de rol en verantwoordelijkheid die zij hebben in hun relatie met studenten- en studieverenigingen. De Minister van OCW vindt het een goede zaak als instellingen besluiten voorwaarden te stellen rond veiligheid bij het verstrekken van een subsidie aan een organisatie. Instellingen hebben hem laten weten dat ze niet schuwen een financiële relatie stop te zetten als er sprake is van een ernstig incident. In het geval van Utrecht is dit dan ook gebeurd.
De Minister van OCW blijft in gesprek met de instellingen over de verschillende aspecten van grensoverschrijdend gedrag en ook over hun relatie met studenten- en studieverenigingen in dit kader. Er is vanuit het Ministerie van OCW met de «integrale aanpak sociale veiligheid» een pakket aan maatregelen in gang gezet om de sociale veiligheid te verbeteren. Uw kamer is daarover recent geïnformeerd in de voortgangsbrief integrale aanpak sociale veiligheid hoger onderwijs en wetenschap.3 De Minister van OCW wil de uitwerking daarvan echter eerst afwachten. Als verbetering evenwel uitblijft, zal in overleg met de onderwijsinstellingen en andere stakeholders worden bezien welke aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen, bijvoorbeeld de toepassing van sancties en handhavingsbeleid.
Wat vindt u ervan dat slachtoffers van bangalijsten nu zelf moeten opdraaien voor de gemaakte kosten voor bijvoorbeeld een psycholoog, advocaat, verhuizing of kosten in verband met het voortijdig afbreken van een opleiding? Hoe gaat u deze slachtoffers beter ondersteunen?
Voor slachtoffers bestaan al diverse algemene voorzieningen om hen te ondersteunen en op weg te helpen in hun herstel. Zo kunnen slachtoffers, indien zij dit wensen, gebruik maken van gratis hulp en ondersteuning door Slachtofferhulp Nederland (Direct hulp voor slachtoffers - Slachtofferhulp Nederland; hierna: SHN). Dat kan op zowel praktisch als emotioneel gebied en tevens kan, in geval van een strafzaak, juridische ondersteuning worden geboden. Indien meer gespecialiseerde hulp nodig is, wordt een slachtoffer doorverwezen door SHN naar gespecialiseerde instanties.
Het strafrechtelijk onderzoek inzake de bangalijsten duurt nog voort. Zodra het onderzoek is afgerond zal het OM beoordelen of en zo ja welke strafbare feiten zijn gepleegd en welke afdoening hiervoor passend is. Als er een strafzaak volgt, kunnen de slachtoffers de zich voegen als benadeelde partij om hun schade te verhalen op de daders.
Daarnaast kan, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, het plaatsen van persoonsgegevens op bangalijsten en het verspreiden van dergelijke lijsten ook civielrechtelijk worden aangepakt. Slachtoffers kunnen in zo'n geval via de civiele rechter een schadevergoeding vorderen op grond van onrechtmatige daad. Ook zal een deel van de (medische) kosten mogelijk vergoed kunnen worden via bijvoorbeeld een zorgverzekering.
Wat vindt u ervan dat ouders van slachtoffers zich genoodzaakt voelden stichting Stop Bangalijsten op te richten om de collectieve belangen van de slachtoffers te behartigen, mede in verband met het feit dat slachtoffers anoniem willen blijven?
Ik betreur het dat de slachtoffers van deze lijsten uit angst voor meer schade zich genoodzaakt voelen anoniem te blijven, maar ik begrijp deze wens. Het is daarom van belang dat slachtoffers van dergelijke strafbare feiten aangifte doen bij de politie. In dat geval zijn er een aantal voorzieningen waar slachtoffers die anoniem willen blijven een beroep op kunnen doen bij politie, officier van justitie en rechter. Zo is het mogelijk dat het adres van een slachtoffer niet in de aangifte komt te staan. Verder kan de politie in bijzondere gevallen een nummer in plaats van de naam van een slachtoffer vermelden in het dossier. Ook is het onder bepaalde omstandigheden mogelijk om anoniem te getuigen en kan een locatie- gebieds- of benaderverbod worden opgelegd ter bescherming van een slachtoffer. In de rechtszaal kunnen slachtoffers vragen om een speciale plaats voor slachtoffers en kan een slachtofferverklaring door iemand anders worden voorgelezen.
Dit alles laat onverlet dat het iedereen vrij staat om een stichting op te richten met het oog op de collectieve belangen van slachtoffers.
Is het u bekend dat rechtsbijstandsverzekeringen van de slachtoffers tot nu toe collectieve acties als deze niet willen vergoeden? Bent u bereid om hier met de rechtsbijstandsverzekeringen een gesprek te voeren teneinde maatwerk te leveren bij online shaming? Zo ja, wanneer kunnen we daar een terugkoppeling van ontvangen?
In principe gaan verzekeraars zelf over hun producten en diensten, en over aan wie zij deze aanbieden. Dat laat onverlet dat ik naar aanleiding van deze vragen navraag heb gedaan bij het Verbond van Verzekeraars. Het Verbond gaf aan dat zij zich niet herkent in het beeld dat rechtsbijstandsverzekeraars collectieve acties, waaronder acties van stichting Stop Bangalijsten, op voorhand niet vergoeden. Rechtsbijstandverzekeraars bieden naturaverzekeringen aan en zorgen voor rechtshulp; in beginsel door hun eigen juristen of advocaten. In zaken met meerdere belanghebbenden voeren rechtsbijstandverzekeraars waar mogelijk een collectieve actie samen met andere belangenbehartigers. Die aanpak vraagt om maatwerk en daar hebben zij oog voor. De rechtsbijstandverzekeraars ondersteunen de acties van de stichting Stop Bangalijsten. Hiervoor geldt echter wel dat een verzoek om rechtshulp onder de polisdekking van de rechtsbijstandverzekering moet vallen en dit is niet altijd het geval. De rechtsbijstandverzekeraars zijn kortom zeker bereid om dit soort collectieve acties te ondersteunen, mits dit verenigbaar is met de polisvoorwaarden.
Bent u bereid stichting Stop Bangalijsten te ondersteunen en een gesprek hierover met hen aan te gaan?
Vanzelfsprekend is er, in aanvulling op het reeds bestaande contact, de mogelijkheid voor de stichting om met onze ministeries in gesprek te gaan. Daar staan wij voor open. Daarnaast wil ik de stichting er via deze weg al op wijzen dat zij kan verkennen of ze samen met een onderwijsinstelling en/of studentenvereniging een subsidieaanvraag kan indienen via het landelijk programma sociale veiligheid van OCW, voor een initiatief. Overige financiële middelen zijn niet beschikbaar.
Waarom is er in de beantwoording op eerdere schriftelijke vragen van het lid Mutluer over bangalijsten over Telegram niet verwezen naar de ernstige schending ingevolge de AVG en de handhavingsmogelijkheden van de toezichthouders, zowel in Belgie als in Nederland, de Autoriteit Persoonsgegevens in deze? Is hierover contact geweest tussen het ministerie en de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, wat zijn daar de uitkomsten van? Zo nee, waarom niet?2
De eerdere vragen en de antwoorden daarop zagen op de mogelijkheden die het strafrecht biedt tegen de verspreiding van bangalijsten. De Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) is aangewezen5 als de toezichthoudende autoriteit op de toepassing van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). In het kader daarvan kan de AP weliswaar bestuurlijke boetes opleggen, maar zij is geen strafrechtelijke autoriteit. De AP is een onafhankelijke toezichthouder die per geval – uit eigen beweging of op verzoek – beoordeelt of wordt voldaan aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). Om dat te kunnen doen, heeft de AP diverse onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden. Zo kan de AP onderzoek instellen naar de naleving van de gegevensbeschermingswetgeving en in het kader daarvan audits uitvoeren en gegevensverwerkingen inzien. Wanneer de AP een overtreding constateert, kan de AP een boete of dwangsom opleggen, en bevelen tot het stopzeten van een gegevensverwerkingen. Het is de AP zelf die bepaalt of zij tot handhaving overgaat en zo ja, in welke vorm dat gebeurt. Belanghebbenden kunnen hier ook om vragen door middel van een handhavingsverzoek, waarin de AP wordt verzocht om van haar bevoegdheden gebruik te maken. Over handhaving in voorkomende gevallen, noch over het handhavingsbeleid in brede zin onderhoudt de AP in het licht van voornoemde onafhankelijkheid contact met mijn departement.
Welke parallellen ziet u tussen organisaties als het Amsterdamse ziekenhuis OLVG en het Haga Ziekenhuis aan wie de Autoriteit Persoonsgegevens een stevig boetebesluit oplegde vanwege onvoldoende beveiliging van medische dossiers en Telegram die nog veel verder gaat en zelf bijzondere persoonsgegevens van studentes op het platform plaatst. Kunnen uit deze rechtspraak lessen getrokken worden als het gaat om het bestrijden van de verspreiding van bangalijsten? En zo ja, wilt u die dan inzetten?3
Ik zie geen parallellen. In de genoemde boetebesluiten stond namelijk niet de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens als zodanig centraal, maar de vraag of er voldoende technische en organisatorische maatregelen waren getroffen om een passend beveiligingsniveau te waarborgen (artikel 32, eerste lid, AVG). Voordat aan deze vraag wordt toegekomen, zal altijd eerst moeten vaststaan dat de gegevensverwerking op zichzelf rechtmatig is. Wanneer de AVG op een verwerking van persoonsgegevens van toepassing is, is altijd vereist dat een geldige grondslag voor die verwerking bestaat. In artikel 6 van de AVG staan de zes mogelijke grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens, zoals toestemming van betrokkene of gerechtvaardigd belang. Het is aan de AP als onafhankelijke toezichthouder die bevoegd is om te beoordelen of sprake is van het onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens. Het indienen van een klacht of verzoek bij de AP kan een dergelijke beoordeling in gang zetten.
De vertraging in de rechtszaak rondom Tent of Nations |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Help Palestijnse boeren op de Westbank. Landroof is het paradepaardje van deze regering-Netanyahu?»1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Israëlische autoriteiten de rechtsgang opnieuw hebben vertraagd door de zitting op 2 juli uit te stellen?
Ja.
Is een nieuwe datum voor de zitting reeds gepland? Zo nee, kunt u dit bij de Israëlische autoriteiten aankaarten?
Een nieuwe zitting van de rechtszaak is voorzien op 12 september 2024. Nederland heeft recentelijk zijn zorgen uitgesproken bij de Israëlische autoriteiten over de duur van het juridische proces en het uitblijven van een besluit. Nederland blijft hier onder andere via de Nederlandse ambassade in Tel Aviv en de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah aandacht voor vragen.
Betreft uw «minder uitgesproken» koers jegens de Israëlische regering ook een wijziging van de langjarige Nederlandse steun voor het eigendomsrecht van de familie Nassar en andere Palestijnse boeren in Area C?
Berichten als zou ik «minder uitgesproken» zijn ten opzichte van de Israëlische regering dan mijn voorgangster zijn onjuist. De Nederlandse positie ten opzichte van het Israëlische nederzettingenbeleid is helder. Nederzettingen zijn in strijd met internationaal recht en het kabinet spreekt Israël hierop consequent aan, zowel bilateraal als in breder verband. Dat zal ik blijven doen. Berichten als zou ik de Nederlandse positie hebben afgezwakt zijn onjuist.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe uw «minder uitgesproken» koers gaat leiden tot een koerswijziging van de regering Netanyahu ten aanzien van de nederzettingen en de confiscatie van land van Palestijnse boeren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Zo nee, op welke manier gaat u de steun van uw voorganger aan Tent of Nations voortzetten?
Het kabinet zet het beleid van het voorgaande kabinet voort inzake Tent of Nations. Nederland vraagt, al dan niet samen met gelijkgezinde landen, via de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah en de ambassade in Tel Aviv regelmatig aandacht bij de Israëlische autoriteiten voor de situatie bij Tent of Nations en zal dit blijven doen. Ook is er nauw contact met de familie Nassar. Zo is op 14 augustus jl. een gezamenlijk bezoek aan Tent of Nations gebracht door de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah en ambassade Tel Aviv.
Daarbij heeft het kabinet aandacht voor het onderliggende probleem: confiscatie van particulier bezit door de bezettende mogendheid is ingevolge het humanitair oorlogsrecht niet toegestaan. Nederland neemt in bilateraal en in EU-verband stelling tegen landonteigening en het nederzettingenbeleid in de bezette Palestijnse Gebieden. Dit zal het kabinet blijven doen.
Bent u bereid om uw Israëlische ambtsgenoot en de Israëlische Minister van Defensie op het uitstel van de rechtsgang aan te spreken?
Er is inmiddels een nieuwe zittingsdatum vastgesteld. Het kabinet zal stelling blijven nemen tegen het Israëlische nederzettingenbeleid en blijft zich op verschillende niveaus inzetten voor Tent of Nations.
Het bericht Burkina Faso volgende Afrikaanse land dat homoseksualiteit strafbaar wil maken |
|
Roelien Kamminga (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Burkina Faso volgende Afrikaanse land dat homoseksualiteit strafbaar wil maken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de voorgestelde wetswijziging waarmee homoseksualiteit strafbaar wordt ongewenst is?
Ja.
Kunt u een nadere specificatie van de implicaties van deze wet geven?
Het verslag van de Burkinese minsterraad verwijst naar de strafbaarstelling van homoseksualiteit. Het door de Burkinese ministerraad goedgekeurde wetsvoorstel betreft echter een wijziging van de personen- en familiewet die bepaalt dat het huwelijk uitsluitend tussen man en vrouw mogelijk is. Deze wetswijziging treedt pas in werking na goedkeuring door het Burkinese transitieparlement.
De juridische gevolgen voor de Burkinese lhbtiq+-gemeenschap zijn nog onduidelijk. Deze hangen grotendeels af van mogelijke codificatie van strafbaarstelling in het strafrecht en de mate van navolging. Desalniettemin is het kabinet bezorgd omdat de goedkeuring in de ministerraad al heeft geleid tot toenemende dreiging tegen de lhbtiq+-gemeenschap in Burkina Faso.
Op welke wijze draagt Nederland bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Burkina Faso, waaronder de fundamentele rechten van lhbti+’ers?
Nederland steunt het beschermen van de maatschappelijke ruimte, inclusief de ruimte om op te komen voor gelijke rechten voor lhbtiq+-personen, en werkt samen met organisaties zoals CIVICUS om deze ruimte te monitoren en activisten en lokale organisaties te versterken. Binnen het beleidskader «Versterking maatschappelijk middenveld», dat is ingezet door het vorige kabinet, zijn er diverse partnerschappen die zich inzetten voor de mensenrechtensituatie in Burkina Faso.
Is het mogelijk voor Nederlandse en internationale hulporganisaties om hulp te verlenen aan de lhbti+-gemeenschap in Burkina Faso? Zo ja, op welke manieren? Zo nee, hoe kan worden gewaarborgd dat deze gemeenschap niet alleen komt te staan?
Nederland bereikt de lhbtiq+-gemeenschap in Burkina Faso via partnerschappen gericht op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Vanwege de gevoeligheid van het onderwerp wordt de lhbtiq+-gemeenschap op indirecte wijze ondersteund.
Ontvangen organisaties in Burkina Faso, via Nederlandse dan wel Europese gelden voor ontwikkelingshulp, steun voor lhbti+’ers?
Ja, de Nederlandse inzet wordt genoemd in het antwoord op vraag 4 en 5. Ook de EU ondersteunt de lhbtiq+-gemeenschap op indirecte wijze via programma’s op het gebied van tegengaan van ongelijkheid.
Is het kabinet dan wel de ambassade in contact getreden met het regime in Burkina Faso naar aanleiding van de voorgenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
De Nederlandse ambassade heeft deze kwestie met de Burkinese autoriteiten besproken. Tijdens dit gesprek zijn verschillende inzichten uitgewisseld en heeft de Nederlandse ambassade aandacht gevraagd voor universele rechten zoals vrijheid van seksuele oriëntatie.
De Nederlandse ambassade in Ouagadougou onderhoudt daarnaast contact met verschillende (Burkinese) ngo’s en met de lhbtiq+-gemeenschap en volgt hun advies op om behoudend te reageren.
Bent u voornemens om het regime in Burkina Faso op te roepen om de wetgeving te herzien? Zo ja, op welke termijn en op welke manier zal u dit doen?
Vanwege de kwetsbare positie van lhbtiq+-personen in Burkina Faso, de gevoeligheid van het onderwerp, en het scherpe publieke debat, bekijkt het kabinet voortdurend bij welke steun en benadering de lhbtiq+-gemeenschap in Burkina Faso het meeste gebaat is. Hierbij staan uiteraard de belangen, de veiligheid en het welzijn van de lhbtiq+-gemeenschap in Burkina Faso voorop.
De huidige inschatting is dat publieke uitspraken door Nederland en andere gelijkgezinde landen (zoals die verenigd in de Equal Rights Coalition) in deze fase van het wetgevingsproces averechtse consequenties zou kunnen hebben.
Hebben vertegenwoordigers namens de Nederlandse overheid contacten met het regime van Burkina Faso en/of parlementsleden die dit beleid hebben geïntroduceerd? Zo ja, bent u het ermee eens dat deze relaties per direct verbroken moeten worden?
Het kabinet maakt zich zorgen over de ontwikkelingen in Burkina Faso. Nederland, en de EU, heeft belangen in het land en de bredere Sahel-regio op het gebied van migratie, veiligheid en het behalen van de SDG’s. Het kabinet verwijst hierbij naar de Kamerbrief over de Nederlandse inzet in de Sahel.
Het onderhouden van relaties met de regimes in de Sahel is in het Nederlands en Europees belang. Nederland blijft daarom in dialoog met de autoriteiten van Burkina Faso om zo gevoelige kwesties, zoals in dit geval deze wetgeving, aan te kaarten.
Kunt u voor 2023 en 2024 inzichtelijk maken hoeveel geld Nederland aan ontwikkelingssteun heeft gegeven aan Burkina Faso en aan welke projecten dit was?
Nederland geeft ontwikkelingshulp vorm met een focus op de bevolking en het maatschappelijk middenveld. Nederland wil aan de bevolking van Burkina Faso laten zien dat Nederland en de EU een aantrekkelijker en meer duurzaam alternatief bieden op de midden en lange termijn dan concurrerende geopolitieke spelers zoals Rusland.
Voor 2023 was het gerealiseerde bedrag aan ontwikkelingssteun (ODA) aan Burkina Faso EUR 51,9 miljoen. Dit bedrag bestaat uit het gedelegeerde budget, waarvoor de ambassade verantwoordelijk is, van EUR 27,1 miljoen en een deel van de centrale budgetten die aan Burkina Faso kunnen worden toegerekend voor een bedrag van EUR 23,8 miljoen. Bij de centrale middelen gaat het om programma’s die vanuit Den Haag worden beheerd. Sommige programma’s zijn bijvoorbeeld bijdragen aan organisaties die wereldwijd actief zijn, waaronder in Burkina Faso. Het is daarom niet mogelijk om precies te zeggen welk gedeelte hiervan in Burkina Faso terecht komt. Voor 2024 is de verwachting op dit moment dat er EUR 61,2 miljoen uitgegeven zal worden in Burkina Faso, waarvan 30,6 miljoen uit het gedelegeerde budget.
Het gaat hierbij met name om projecten op het gebied van voedselzekerheid, SRGR en HIV/Aids, water, private sector ontwikkeling en veiligheid en rechtsorde. Ook gaat er vanuit het Mensenrechtenfonds financiering naar Burkina Faso.
Bent u naar aanleiding van deze berichtgeving voornemens ontwikkelingsgelden aan de overheid van Burkina Faso stop te zetten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er gaan geen Nederlandse OS-middelen direct naar de overheid van Burkina Faso. De OS-inzet loopt via ngo’s, multilaterale instellingen, financiële instellingen en fondsen.
Deelt u de mening dat het een zorgwekkende trend is dat Burkina Faso, na Oeganda en Ghana, voornemens is om homoseksualiteit strafbaar te maken? Ziet u ontwikkelingen elders in de wereld die erop wijzen dat de wetgeving daar steeds negatiever is voor lhbtqi+-rechten? Op welke wijze gaat u zich inspannen om deze trend internationaal te keren en invulling te blijven geven aan de voortrekkersrol die Nederland altijd heeft gehad?
Het kabinet deelt de analyse dat gelijke rechten voor iedereen onder druk staan. Er is er een trend zichtbaar waarbij bestaande discriminerende wetgeving wordt aangescherpt. Voorbeelden hiervan zijn het strafbaar stellen van uitingen van zogenaamde «lhbtiq+ propaganda», een verbod op financiering voor mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor lhbtiq+, inperking van familierechten voor niet-heterokoppels, een meldplicht bij verdenkingen dat iemand tot de lhbtiq+-gemeenschap behoort, of een verbod op het zichzelf identificeren als lhbtiq+-persoon. We zien in verschillende landen wereldwijd dat dergelijke anti-lhbtiq+ wetgeving wordt aangenomen, zowel binnen Europa als daarbuiten. Dit is een zorgelijke trend die lijnrecht tegen de gelijke rechten van alle mensen ingaat zoals vastgelegd in internationale mensenrechtenverdragen en de Nederlandse Grondwet.
Nederland spant zich met een brede groep gelijkgezinde landen in om weerstand te bieden aan deze trend, bijvoorbeeld via de Equal Rights Coalition.
Ziet u mogelijkheden om (in Europees verband) in gesprek te gaan met bijvoorbeeld de Afrikaanse Unie nu blijkt dat in maar liefst 32 van de 54 landen in Afrika homoseksualiteit op enige manier is verboden?2 Zo ja, hoe kan hier invulling aan worden gegeven? Zo nee, waarom niet?
De EU en de AU delen veel gemeenschappelijke belangen en prioriteiten, waaronder een gedeelde waardenagenda. Deze werd opnieuw bevestigd tijdens de laatste EU-AU Top in 2022. In de slotverklaring van deze Top werd onder meer naar de bescherming van mensenrechten voor iedereen als centraal onderdeel van het EU-Afrika Partnerschap verwezen. Mede om deze reden houden de EU en AU een reguliere mensenrechtendialoog.
Ten aanzien van de bescherming van mensenrechten, is het relevant om naast de afspraken in VN-kader, te verwijzen naar het Handvest van de Grondrechten in de EU, dat rechtsgeldig werd in 2000, en het Afrikaanse handvest, het African Charter on Human and Peoples» Rights, dat rechtsgeldig werd in 1986. Voor wat betreft die laatste, is de African Commission on Human and Peoples» Rights (ACHPR) het orgaan van de Afrikaanse Unie dat sinds 1987 is belast met de naleving van het Afrikaanse handvest. In 2014 sprak deze commissie zich op basis van het handvest sterk uit tegen de toename van geweld tegen personen op basis van hun (vermeende) seksuele oriëntatie en genderidentiteit, en riep haar lidstaten op dergelijk geweld te voorkomen. Het tegengaan van geweld (op welke grond dan ook) is reeds een gedeelde waarde, het Afrikaanse Charter spreekt echter niet expliciet over vrijheid van vervolging op basis van seksuele oriëntatie en gender identiteit als (mensen)recht.
Gelet op deze achtergrond, en de actuele ontwikkelingen rondom de bescherming van gelijkheid voor lhbtiq+-personen in zowel de EU als in Afrika, zien wij mogelijkheden om hierover in gesprek te gaan met de regeringen van deze landen. Als Nederland brengen we reeds bilateraal onze zorgen over deze ontwikkelingen onder de aandacht bij betreffende landen zowel binnen de EU als in Afrika. Voor wat betreft de Afrikaanse Unie ligt het inderdaad voor de hand om dit in Europees verband te doen, bijvoorbeeld tijdens een van de volgende EU-AU bijeenkomsten, of als onderdeel van de eerstvolgende EU-AU Mensenrechtendialoog. Het kabinet zal zich daarvoor inzetten.
De Sahelregio is ontzettend instabiel waardoor veel vormen van samenwerking vanuit Nederland en de EU in de regio gepauzeerd zijn, hoe neemt het kabinet de verslechterende mensenrechtensituatie in de regio mee binnen de afweging om wel of niet actief te zijn in de regio?
Uiteraard geeft het kabinet de voorkeur aan samenwerking met landen waarmee een inzet op mensenrechten wordt gedeeld, maar Nederland blijft in gesprek met de machthebbers in de Sahel vanwege de eigen Nederlandse en Europese belangen op het gebied van veiligheid, migratie en duurzame ontwikkeling, alsmede om overwegingen van geopolitieke aard, zoals uiteengezet in het Nederlands Sahelbeleid.
Nederland dringt in diplomatieke contacten met de autoriteiten in de Sahel aan op de naleving van mensenrechten en ondersteunt tal van initiatieven op dat gebied.
Hoe kijkt het kabinet naar de groeiende invloed van Rusland in de Sahelregio en in het specifiek naar de grote rol van Rusland binnen de Alliantie van Sahel-landen (Burkina Faso, Mali en Niger)? Op welke manier wil Nederland zich er concreet voor inzetten om de invloed van Wagner en Rusland in de regio tegen te gaan?
Het kabinet maakt zich zorgen over de groeiende invloed van Rusland in Afrika, en met name in de Sahelregio. De inzet van zogenaamde «Private Military Companies» (PMC’s) als de Wagner Group/Africa Corps in gewapende conflicten zorgt in veel gevallen voor buitenproportioneel geweld, wat leidt tot verdere destabilisering en risico’s voor de naleving van mensenrechten en het internationaal humanitair recht. Tevens ziet het kabinet dat Russische PMC’s in deze landen als betaling voor hun diensten toegang krijgen tot grondstoffen zoals goud, die weer gebruikt kunnen worden om onder andere de oorlog in Oekraïne en destabiliseringscampagnes te financieren. De groeiende destabiliserende werking van deze PMC’s heeft ook een averechts effect op het tegengaan van fundamentalisme en jihadisme in de regio.
Dit is een ontwikkeling die moeilijk te keren is. De Nederlandse inzet is er niet op gericht de landen van de Sahel te dwingen een keuze te maken, maar om de EU en Nederland als constructieve samenwerkingspartners te positioneren in de Sahel en te laten zien dat Nederland en de EU een aantrekkelijker en duurzamer alternatief bieden. Daarom zet Nederland in op het aanpakken van grondoorzaken van instabiliteit, het behalen van internationaal erkende ontwikkelingsdoelen en het verlenen van humanitaire hulp. Nederland wil nadrukkelijk ook een betrouwbare partner zijn voor de (jonge) bevolking in de Sahel – 3 van de 4 mensen is jonger dan 34 – en zet daarom onder andere in op jongerenwerkgelegenheid en betekenisvolle jongerenparticipatie.
Het kabinet werkt samen met partners om buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI) in de Sahel tegen te gaan. Dit betreft o.a. de doorlopende uitwisseling van informatie via het European Centre of Excellence for Countering Hybrid Threats en het NAVO Strategic Communication Centre of Excellence. Met het recent opstarten van StratCom Task Force Sub-Sahara Africa geeft de EU gehoor aan de oproep van onder meer het kabinet om EU-inzet op het tegengaan van FIMI in Afrika te versterken. Het is belangrijk het lokale bewustzijn over desinformatiecampagnes gericht tegen de EU te vergroten. De EU zet hiertoe in op versterking van de eigen communicatie, en tevens op steun aan professionele en onafhankelijke media in de regio.
Het bericht “Zeker 29 doden bij Russische aanval op Oekraïne, kinderziekenhuis in Kyiv geraakt” |
|
Jan Paternotte (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met en kunt u een reactie geven op het bericht «Zeker 29 doden bij Russische aanval op Oekraïne, kinderziekenhuis in Kyiv geraakt»?1
Ja, dit bericht heeft grote indruk op mij gemaakt.
Kunt u aangeven of en zo ja, hoe Nederland slachtoffers kan helpen?
Nederland heeft zich verbonden aan de Europese gecoördineerde inzet voor het opvangen van Oekraïense medische evacués met een urgente zorgvraag (Medevac Ukraine). Dit gebeurt mede op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming (RTB), die inmiddels verlengd is tot 4 maart 2026. Deze richtlijn biedt Oekraïense ontheemden onder meer toegang tot zorg. De Nederlandse ziekenhuizen ontvangen deze medische evacués, waarbij ook de randvoorwaarden (vervoer, opvang, financiering) zijn geregeld. Inmiddels heeft Nederland 251 medische evacués via de EU-route opgevangen.
Mochten er kinderen zijn voor wie hulp in Oekraïne niet voorhanden is, dan kan via de Medevac-route een beroep gedaan worden op de zorgcapaciteit in onder andere Nederland. Vanwege het ingrijpende karakter van evacuatie uit de eigen omgeving, met name voor kinderen, wordt eerst omgezien naar zorg binnen Oekraïne.
Heeft u gezien dat Duitsland aanbiedt om de zorg van kinderen uit het kinderziekenhuis in Kyiv in Duitsland over te nemen?2
Ik heb het bericht van Minister Prof. Karl Lauterbach op X gezien. Ook Duitsland neemt deel aan Medevac Ukraine.
Bent u bekend met de eerdere hulp die Nederland heeft gegeven aan Oekraïense kinderen met kanker door hen naar het Prinses Máxima Centrum in Nederland te halen?
Ja daarmee ben ik bekend. Indien er nu via de Medevac-route een beroep wordt gedaan op de zorgcapaciteit in Nederland, zal hier worden bezien in welk ziekenhuis een passende behandeling aan de betreffende patiënt kan worden gegeven. Indien passend kan dat bijvoorbeeld in het Prinses Máxima Centrum zijn. Zie ook het antwoord op vraag 5 over de screening en matching van patiënten met de zorgcapaciteit in Nederland.
Bent u bereid om kinderen die door de aanval op het kinderziekenhuis in Kyiv en nu geen toegang hebben tot zorg naar Nederland te halen? Zo ja, kunt u ons informeren over het tijdspad? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, wordt in eerste instantie gezocht naar een plek in de zorg in Oekraïne zelf. Zodra de Oekraïense regering verzoekt om medische evacuaties, zal het Landelijk Centrum Patiëntenspreiding (LCPS) per omgaande zorgdragen voor screening en matching van patiënten met de zorgcapaciteit in Nederland. Gelet op de intensieve samenwerking tussen alle partijen die sinds twee jaar betrokken zijn bij de medische evacuaties van urgente gewonden uit Oekraïne, is de doorlooptijd beperkt.
Bent u bereid deze vragen, gezien de urgentie, uiterlijk maandag 15 juli te beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht “Steeds meer Twentse scholen vinden Paarse Vrijdag maar gedoe” |
|
Arend Kisteman (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer Twentse scholen vinden Paarse Vrijdag maar gedoe»?1
Ja.
Deelt u de mening dat aandacht besteden aan seksuele diversiteit op school belangrijk is en niet voor niets is opgeschreven in de kerndoelen?
Absoluut, want zo leren leerlingen dat iedereen er mag zijn en je verliefd mag worden op wie je wil. Door aandacht te besteden aan seksuele diversiteit op school leren kinderen zelf keuzes te maken op het gebied van hun lichaam, verliefdheid en seksualiteit, worden zij zich bewust van verschillen in normen en waarden en leren zij zelf verantwoorde keuzes te maken en respectvol met elkaar om te gaan. Dit is onderdeel van burgerschapsvorming, waarin leerlingen zich leren verhouden tot de waarden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit en van het creëren van een sociaal veilig klimaat voor alle leerlingen. Leerlingen kunnen alleen komen tot leren als zij in vrijheid en veiligheid zichzelf kunnen zijn. Het is daarom erg belangrijk dat scholen en schoolbesturen zich hardmaken voor hun lhbtiq+ leerlingen en vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit uitdragen als onbetwistbare waarden.
Deelt u de mening dat Paarse Vrijdag een prachtig initiatief is waardoor leerlingen samen met docenten kunnen stilstaan bij het feit dat verschillen er mogen zijn, je altijd jezelf mag zijn en mag houden van wie je wil?
Het is belangrijk dat álle jongeren geaccepteerd worden en zichtbaar zichzelf kunnen zijn. We kunnen het niet toestaan dat daarop wordt ingeboet, daarom vind ik het ontzettend belangrijk om op een positieve manier aandacht te besteden aan diversiteit, waaronder seksuele- en genderdiversiteit. Zo laten we namelijk zien dat iedereen erbij hoort. En dat is ontzettend belangrijk. Niemand mag gepest of uitgesloten worden om wie die is. Het staat scholen vrij om dat via Paarse Vrijdag of op een andere manier te doen.
Kunt u met de Kamer delen hoeveel scholen in Nederland meedoen aan het initiatief van Paarse Vrijdag en hoe zij hier richting ouders en leerlingen over communiceren?
Ik heb dit nagevraagd bij COC Nederland, omdat zij dit project coördineren. COC ondersteunt de deelnemende scholen met informatiemateriaal, zowel digitaal als fysiek. COC gaf aan dat bijna 3.000 schoollocaties jaarlijks meedoen aan Paarse Vrijdag. Dit getal is gebaseerd op het aantal Paarse Vrijdag pakketten dat jaarlijks wordt verstuurd op aanvraag van individuele schoollocaties.
Op welke manier ondersteunt uw ministerie initiatieven om de veiligheid van lhbti-leerlingen te bevorderen?
Het ministerie ondersteunt onder andere Stichting School & Veiligheid. Deze organisatie zet zich in voor een sociaal veilig schoolklimaat en ondersteunt scholen bij het bevorderen daarvan. Dat doen ze bijvoorbeeld door het geven van actuele informatie en deskundig advies via de website, conferenties en een adviespunt. Ook onderhoudt SSV de website www.gendi.nl met inspiratie, (les)materialen en kennis voor leraren, schoolleiders en onderwijspersoneel op het gebied van gender-en seksuele diversiteit in de klas.
Daarnaast subsidieert het ministerie COC Nederland. Zij bieden ondersteuning door onder andere het jaarlijks organiseren van Paarse Vrijdag, het faciliteren van Gender & Sexuality Alliances (GSA’s) en het bouwen van een GSA-docentennetwerk.
Is u bekend of en op welke wijze en in welke specifieke regio’s weerstand tegen dit initiatief bestaat vanuit ouders en leerlingen en/of de omgeving van de school en wat daarbij redenen zijn?
Er loopt op dit moment een onderzoek bij de Rijksuniversiteit Groningen, waarbij een vragenlijst is ingevuld door ruim 1.000 lhbtiq+ jongeren. Het onderzoek is nog niet gepubliceerd, maar uit de voorlopige resultaten blijkt dat er een verschil zit in lhbtiq+ acceptatie tussen een school in de stad en een school op het platteland: scholen in de stad doen vaker mee aan Paarse Vrijdag en hebben vaker een GSA.2 Ook heeft het SCP in 2022 een onderzoek gepubliceerd waaruit bleek dat bewoners van stedelijke gebieden over het algemeen positiever over seksuele en genderdiversiteit waren dan bewoners van het platteland.3 Ik hoor ook geluiden dat dit bijvoorbeeld zou komen door de invloed van sociale media en conservatieve (culturele) denkbeelden. Deze en mogelijk andere oorzaken wil ik nader uitgezocht hebben.
Hoe duidt u de weerstand in de Twentse regio?
De resultaten uit het onderzoek zijn verontrustend. Uit de monitor blijkt dat 35% van de jongeren homoseksualiteit (helemaal) niet goed vindt en ook denken 21% van de meisjes en 34% van de jongens dat leerlingen die zich identificeren als lhbtiq+, dit niet eerlijk op school kunnen vertellen. Ook uit de Landelijke Veiligheidsmonitor in het funderend onderwijs (2021/2022) blijkt dat lhbtiq+ leerlingen vaker gepest worden dan leerlingen die dat niet zijn. Leerlingen moeten zichzelf kunnen zijn op school. Ik wil er alles aan doen om de dalende acceptatie onder jongeren tegen te gaan. Daarom wil ik in samenspraak met COC meer inzicht krijgen in mogelijke oorzaken en oplossingen, want iedereen in Nederland mag houden van wie die wil houden en zijn wie die wil zijn.
Bent u bereid om naar aanleiding van deze berichtgeving in contact te treden met Twentse middelbare scholen over deze zorgwekkende ontwikkeling?
Ja, ik ga hier graag over in gesprek met de Twentse middelbare scholen en het Programma Gezonde School, welke ook in het artikel wordt genoemd.
Wanneer komt de Twentse Gezondheidsmonitor lhbtqi+ uit en kunt u deze met de Kamer delen?
De vragenlijst van de Gezondheidsmonitor Jeugd bestaat uit twee delen: een landelijk gedeelte en een regionaal gedeelte. De onderzoeksresultaten uit het landelijke gedeelte van de Gezondheidsmonitor Jeugd 2023 vindt uw Kamer op VZ Info en RIVM Statline. Daarnaast publiceren alle GGD’en deze landelijke resultaten op hun website en dashboards, samen met de resultaten van het regionale gedeelte van de vragenlijst. GGD Twente heeft de resultaten van de Gezondheidsmonitor Jeugd 2023 gepubliceerd op een dashboard. Deze is online te vinden via: https://www.twentsegezondheidsverkenning.nl/dashboard/dashboard-twentse-gezondheidsverkenning/seksuele-gezondheid-3
Welk handvatten ontvangen scholen uit de evaluatie van het Actieplan Veiligheid lhbti 2019–2022 om lhbti-onderwerpen beter bespreekbaar te maken in de klas in plaats van te besluiten de onderwerpen niet of minder te bespreken omdat er weerstand zou spelen?
De evaluatie bevat 14 aanbevelingen. Geen van deze aanbevelingen ziet specifiek op het beter bespreekbaar maken van lhbtiq+ onderwerpen in klas. Wel wordt aangehaald dat in diverse onderzoeken is aangetoond dat de inzet van Gender and Sexuality Alliances (GSA’s) op scholen effectief is in het verbeteren van het sociale klimaat voor lhbtiq+ jongeren. Ook wordt opgemerkt dat er in Nederland veel interventies bestaan gericht op het vergroten van de zichtbaarheid en verbeteren van de veiligheid van lhbtiq+ leerlingen in het onderwijs. Zoals aangegeven in de brief van de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid van 14 mei jl. (Kamerstukken II, 2023–2024, 20 420, nr. 396) zal uw Kamer na de zomer de inhoudelijke beleidsreactie op de evaluatie ontvangen met de vervolgstappen die genomen gaan worden.
Welke plannen liggen er op het ministerie om de aanbevelingen uit bovengenoemde evaluatie over te nemen en te implementeren?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe kijkt u aan tegen Gender & Sexuality Alliance (GSA) samenwerkingen op scholen waarbij leerlingen zelf zorgen dat lhbti-leerlingen veilig zichzelf kunnen zijn op scholen? Bent u bereid deze initiatieven te ondersteunen en in de toekomst te borgen?
Ik ondersteun deze initiatieven via COC Nederland en hecht groot belang aan de activiteiten van deze organisatie. GSA’s leveren een heel belangrijke en bijzondere bijdrage op school, omdat leerlingen hierbij zelf aan zet zijn. Zo laten ze elkaar zien welke waarden de school heeft ten opzichte van gender en seksualiteit. Uit onderzoek van Movisie en de Universiteit van Amsterdam uit 2018 blijkt dat leerlingen veel baat hebben bij GSA's. Leerlingen ervaren daardoor meer sociale steun van andere leerlingen en het schoolpersoneel waardoor hun zelfvertrouwen groeit en ze beter weten wie ze zijn.4
Het artikel ‘Roep om einde aan ‘incasso-industrie’ te maken: ‘Schuld van 50 euro kan nu oplopen tot 800 euro’’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Don Ceder (CU) |
|
Eddy van Hijum (CDA), Struycken |
|
![]() ![]() |
Bent u het met ons eens dat hoge winsten maken over de rug van mensen met betalingsproblemen principieel onjuist is en dat dit het uitgangspunt moet zijn bij de inrichting van beleid omtrent invordering van schulden? En bent u het eens dat het verdienmodel van de schuldenindustrie moet worden aangepakt?1
Het is onwenselijk dat mensen in een uitzichtloze situatie terechtkomen doordat zij alleen nog maar betalen aan de (alsmaar toenemende) rente en kosten zonder dat er vanwege de beperkte afloscapaciteit zicht is op volledige betaling van de oorspronkelijke factuur. Verdere invorderingsmaatregelen dragen dan niet meer bij aan het komen tot betaling van de hoofdsom en kunnen leiden tot een ongewenst verdienmodel. Tegelijkertijd geldt dat het cruciaal is dat partijen die overeenkomsten aangaan over en weer kunnen vertrouwen op nakoming daarvan. Een goed functionerend invorderingssysteem is daarbij van belang. De kosten die bij de invordering van niet-betaalde facturen worden gemaakt mogen (deels) in rekening worden gebracht bij de niet-betaler. Daarbij moet goed worden gekeken naar de maatschappelijke en de individuele kosten die daarmee gepaard gaan. Een uitgangspunt bij het inrichten van beleid omtrent de invordering is dan ook dat schulden met zo weinig mogelijk bijkomende kosten worden voldaan. Dat is een gezamenlijk belang van zowel de crediteur als de debiteur en voorkomt ook onnodige maatschappelijke kosten.
Zijn de huidige maximale incassokosten die zijn ingesteld, met de kennis van vandaag, nog steeds redelijk volgens het kabinet? Ook in het licht dat een schuld tot een perverse hoogte kan stijgen vanwege de opgelegde incassokosten? Zo ja, waarom?
Er valt geen eenduidig antwoord te geven op de vraag of de huidige maximale incassokosten nog steeds redelijk zijn. In het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald welk bedrag de crediteur maximaal kan vragen van de debiteur voor de verrichte incassohandelingen ter voldoening van een vordering.2 Dat bedrag is een percentage van de vordering en vormt een bijdrage aan de kosten die de schuldeiser moet maken om zijn rekening betaald te krijgen, ongeacht wat het in werkelijkheid kost. In hoeverre de tarieven die in het Besluit zijn opgenomen in de praktijk ook een redelijke bijdrage zijn, is erg van de situatie afhankelijk. De tarieven zijn sinds 2012 niet aangepast en ook de onderliggende uitgangspunten zijn ongewijzigd gebleven. Gegeven ook de analyses uit het IBO rapport ben ik voornemens om de bekostigingssystematiek binnen de buitengerechtelijke incassofase de komende periode nader onder de loep te nemen, met bijzondere aandacht voor de kostenoploop bij kleine vorderingen.
Overigens merk ik hierbij op dat de zogenoemde buitengerechtelijke incassokosten in de praktijk slechts een klein deel van de totale invorderingskosten vormen die bij de debiteur in rekening kunnen worden gebracht. Hiervoor verwijs ik ook naar de schematische weergave waarin de maximale kostenoploop van een individuele vordering in beeld is gebracht («reis van de vordering»)3 en naar de Contourenschets civiele invordering4 waarin de verschillende fasen van invordering en de maximale kostenoploop zijn toegelicht.
Wat vindt u van de huidige praktijk dat incassobureaus schulden doorverkopen en gemiddeld een winstmarge van 46% behalen op invordering van schulden?
Het overdragen van een vordering is een gebruikelijke handeling in het handelsverkeer die bijdraagt aan de liquiditeit en kredietwaardigheid van ondernemers. Het is echter onwenselijk dat door het overdragen van vorderingen de invorderingskosten voor de debiteur oplopen. In zijn algemeenheid geldt echter dat de kostenoploop vooral samenhangt met het proces van (buiten)gerechtelijke invordering en niet zozeer met de verkoop van vorderingen als zodanig.5
In de vraag wordt aangegeven dat incassobureaus gemiddeld een winstpercentage zouden halen van 46% op invordering van schulden. Dit percentage wordt genoemd in een marktonderzoek naar de incassobranche uit 2022 van SEO economisch onderzoek. Dit onderzoek is destijds ook met uw Kamer gedeeld.6 Bij het marktonderzoek zijn enkele aannames gedaan en mede daarom plaats ik er de volgende kanttekeningen bij. In de eerste plaats zijn de bruto winstmarges die in dit onderzoek worden gerapporteerd geschat op basis van de ingeschatte omzet en kosten van een aantal respondenten (88 waarnemingen terwijl er ruim 550 bedrijven met incassodienstverlening als bedrijfsactiviteit bij de Kamer van Koophandel ingeschreven waren). Ik wijs er daarbij op dat de markt voor incassobureaus divers is en bestaat uit relatief veel kleine ondernemingen en enkele (zeer) grote bedrijven. De gerapporteerde uitkomsten laten dan ook een grote spreiding zien. In de tweede plaats is dit onderzoek uitgevoerd voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet kwaliteit incassodienstverlening (hierna: Wki). Met de inwerkingtreding van de Wki moeten incassodienstverleners aan verschillende kwaliteitseisen voldoen.7 Daarbij dient er voor 1 april 2025 een aanmelding te worden gedaan om geregistreerd te worden in het register incassodienst-verlening, waar tarieven aan gekoppeld zijn.8 Dit heeft naar verwachting invloed op de winstmarges van deze ondernemingen.
Incassodienstverleners die vorderingen opkopen en als nieuwe schuldeiser buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verrichten, moeten zich ook aan de kwaliteitseisen van de Wki houden.9 De Wki bepaalt ook dat door incassodienstverleners en opkopers van vorderingen het totaalbedrag van een vordering moet worden gespecificeerd.10 Naast de oorspronkelijke hoofdsom bestaat het totaalbedrag uit verschuldigde rente, incassokosten en btw indien van toepassing.
Hoe kijkt u naar het voorstel van de Consumentenbond om enkel nog de werkelijk gemaakte kosten te rekenen?
Ik heb met interesse kennisgenomen van het manifest van de Consumentenbond. Bij het voorstel om enkel nog de werkelijk gemaakte kosten te rekenen, zie ik echter ook enkele nadelen. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is het bedrag dat een private partij aan buitengerechtelijke incassokosten in rekening mag brengen bij de debiteur op dit moment afhankelijk van de hoogte van de vordering en wettelijk genormeerd. De hoogte van de incassokosten is zodoende niet afhankelijk van het aantal incassohandelingen die door of in opdracht van de schuldeiser zijn verricht. Deze systematiek biedt duidelijkheid over de hoogte van de vergoeding voor incassokosten en voorkomt conflicten daarover. Hierdoor behoeven vragen over de redelijkheid van de hoogte van de incassokosten niet meer voor de rechter te komen.11
Consequentie van deze zogenoemde forfaitaire vergoedingen is evenwel dat er een discrepantie kan optreden tussen de werkelijk gemaakte kosten per individuele invordering en de incassokosten die daarbij in rekening worden gebracht bij de debiteur. Daardoor kan het voorkomen dat een debiteur meer moet betalen aan incassokosten dan er werkelijk aan kosten is gemaakt. Een systeem dat uitgaat van werkelijke gemaakte kosten per casus zal echter leiden tot een aanzienlijke verhoging van de administratieve lasten voor de incassodienstverleners. Daarnaast zal het vaker discussie en daarmee conflicten oproepen over de hoogte van de incassokosten. Tenslotte kan dit er juist toe leiden dat de incassokosten in bepaalde situaties hoger uitvallen voor de debiteur, indien er veel handelingen verricht moeten worden.
Hoe kijkt u naar het voorstel van de Consumentenbond om de volgorde van afbetalen om te draaien (eerst de schuld zelf en dan pas de kosten en rente) om te voorkomen dat incassokosten zich verder opstapelen?
Het voorstel van de Consumentenbond om de volgorde van afbetalen om te draaien is een sympathieke gedachte, ik zie daarbij echter ook enkele nadelen. De toerekenvolgorde waarnaar in het Manifest wordt verwezen – de zogenoemde imputatieregeling12 – is bedoeld om een crediteur te beschermen tegen een calculerende debiteur die na een of meerdere incassostappen uiteindelijk alsnog tot betaling van de hoofdsom overgaat, maar weigert te betalen voor de gemaakte kosten en rente. Een nadeel van de huidige toerekenvolgorde kan evenwel zijn dat een debiteur de eerste periode van aflossing alleen betaalt aan rente en kosten en de oorspronkelijke schuld niet ziet afnemen. In een extreme situatie kunnen debiteuren daarmee in een uitzichtloze situatie belanden, doordat ze niet toekomen aan de werkelijke aflossing van de hoofdsom. Dat is een onwenselijke situatie en draagt niet bij aan een oplossing. In situaties waarin duidelijk is dat een debiteur niet in staat is om binnen een bepaalde periode de gehele schuld (inclusief de in rekening gebrachte kosten) te betalen, dienen debiteuren dan ook te worden doorverwezen naar schuldhulpverlening en/of schuldsanering.
Is het kabinet bereid om in ieder geval voor de schulden van mensen aan de overheid de werkwijze genoemd in vraag 4 en 5 alvast te gaan invoeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bezig met het opstellen van een kabinetsreactie op het eerdergenoemde IBO-rapport. Daarbij zal ook worden ingegaan op de invordering van overheidspartijen. Ik wijs in dit kader ook op de (geactualiseerde) Rijksincassovisie waarover de Kamer vorig jaar is geïnformeerd.13 Deze visie is erop gericht om overheidsinstanties bij het incasseren van vorderingen meer samen te laten werken, zodat beter rekening kan worden gehouden met de omstandigheden en (betaal)mogelijkheden van mensen met schulden. In dit kader zal er ook onderzoek worden verricht naar de doelmatigheid van de ophogingen bij vorderingen aan het Rijk. Dit onderzoek zal in kaart brengen welke ophogingen tijdens het invorderingstraject kunnen ontstaan en verkent de opties om die schuldoploop te verminderen, inclusief de budgettaire gevolgen daarvan. In het kader van zorgvuldige beleidsvorming, wacht ik dit onderzoek af. Het voornemen is uw Kamer voor de zomer van 2025 te informeren over de uitkomsten van dit onderzoek en de mogelijke beleidsimplicaties.
Bent u bereid in te gaan op de uitnodiging van de Consumentenbond om in gesprek te treden over de hoge incassokosten en bent u bereid een verslag hiervan aan de Kamer te doen toekomen?
Op 27 augustus jl. heeft er een ambtelijk gesprek plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de Consumentenbond. Tijdens dit gesprek is gesproken over de inbreng uit het Manifest en de voorgestelde maatregelen. Tevens is hierbij afgesproken om de Consumentenbond te betrekken bij de verdere uitwerking van het beleid inzake de invorderingsketen, waarbij de Consumentenbond heeft aangegeven graag zijn kennis en inzichten te blijven delen met het kabinet. In de afgelopen jaren – onder meer in het kader van de verschillende rondes thematafels en de recente contourenschets civiele invordering14 – is er altijd intensief met vele betrokken partijen zoals incassodienstverleners, vertegenwoordigers van gerechtsdeurwaarders, schuldhulpverleners, vertegenwoordigers en schuldeisers en de rechterlijke macht gesproken over de belangrijkste knelpunten in het stelsel van civiele invordering en de mogelijke oplossingsrichtingen.
Op welke wijze gaat het kabinet opvolging geven aan het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Problematische schulden en de verkenning naar mogelijke aanpassingen in de civiele invorderingsketen? Op welke termijn kan de Kamer hier een richting en visie van het kabinet verwachten?
Het kabinet heeft de ambitie om het stelsel van publieke en private invordering verder te verbeteren, in het gezamenlijke belang van debiteur en crediteur en daarmee de maatschappij als geheel. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek «Naar een beter werkende schuldenketen», evenals de contourenschets civiele invordering die onze voorgangers recent met uw Kamer hebben gedeeld bieden daarbij waardevolle inzichten en denkrichtingen. Zoals toegezegd door de Minister-President tijdens de regeringsverklaring zal het kabinet nog dit jaar met een kabinetsreactie op het Interdepartementale Beleidsonderzoek «Naar een beter werkende schuldenketen» komen.
De annexatie van Palestijns grondgebied op de Westelijke Jordaanoever door Israël |
|
Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Bent u bekend met het bericht «Israël annexeert in één klap 270 hectare grond op de Westelijke Jordaanoever»?1
Ja.
Onderschrijft u het feit dat deze annexatie illegaal is volgens het internationaal recht en de Israëlische nederzettingenpolitiek een oorlogsmisdaad is volgens het statuut van Rome? Kunt u dat toelichten?
Het kabinet draagt consequent uit dat het nederzettingenbeleid van Israël, waarvan deze landconfiscatie onderdeel lijkt te zijn, in strijd is met het internationaal recht.
Op 19 juli jl. heeft het Internationaal Gerechtshof (IGH) een advies uitgebracht aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) inzake het optreden van Israël in de bezette Palestijnse Gebieden waarin de gehele bezetting als illegaal wordt bevonden. Een Kamerbrief met een eerste appreciatie van dit IGH-advies is op 10 september jl. aan de Kamer gestuurd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Israëlische Minister Smotrich dat deze annexaties bedoeld zijn om de wording van een Palestijnse staat te dwarsbomen?2
De uitspraken van Minister Smotrich zijn zeer kwalijk. Het nederzettingenbeleid van Israël, waar dit besluit ook onderdeel van lijkt te zijn, is in strijd met internationaal recht en plaatst een toekomstige vreedzame oplossing verder op afstand.
Onderschrijft u nog steeds het zelfbeschikkingsrecht van het Palestijnse volk en een tweestatenoplossing? Zo ja, op welke manier draagt u hier aan bij?
Het kabinet staat achter een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een toekomstige levensvatbare Palestijnse staat naast elkaar kunnen bestaan, tenzij door de partijen anders wordt besloten. Via de tweestatenoplossing zullen de Palestijnen ook hun zelfbeschikkingsrecht kunnen uitoefenen. Hoewel een tweestatenoplossing op dit moment ver uit het zicht is, blijft Nederland zich hiervoor in internationaal verband inzetten. Zo steunt het kabinet de aangekondigde hervormingen van de Palestijnse Autoriteit die van belang zijn voor een toekomstige levensvatbare en democratische Palestijnse staat. Tevens heeft Nederland zich in het verleden uitgesproken tegen unilaterale stappen die de tweestatenoplossing verder op afstand zetten. Dit zal het kabinet blijven doen.
Bent u bereid om deze illegale annexatie publiekelijk te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt consequent uit dat het nederzettingenbeleid en andere (daarmee samenhangende) maatregelen van Israël – ongeacht hun status onder Israëlisch recht – die het onderscheid tussen Israël en de bezette Palestijnse Gebieden vertroebelen, in strijd zijn met het internationaal recht. Het kabinet veroordeelt dit besluit dan ook. Dit besluit zet een reeds fragiele en gespannen situatie op de bezette Westelijke Jordaanoever verder onder druk. Het brengt een duurzame toekomstige oplossing niet dichterbij.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het ter discussie stellen van het Europese Unie (EU)-Israël associatieakkoord?
De EU-lidstaten hebben tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 27 mei jl., mede op initiatief van Nederland, unaniem besloten een EU-Israël Associatieraad bijeen te roepen om onder meer de zorgen omtrent de situatie in Gaza en het offensief in Rafah te bespreken. De Hoge Vertegenwoordiger Borrell heeft daarop Israël uitgenodigd om deel te nemen aan de Raad. We verwelkomen het bericht van Israël dat het de uitnodiging heeft aanvaard en van plan is tijdens het Hongaarse voorzitterschap van de Raad te zullen deelnemen aan de Associatieraad met de EU. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli jl. hebben de EU-lidstaten ingestemd met het voorstel voor een agenda van de Hoge Vertegenwoordiger. Deze agenda is vervolgens gedeeld met Israël.
Nederland ziet het associatieakkoord, en de daarbij horende associatieraden, als een belangrijk instrument om met Israël te spreken over de gehele breedte van de relatie tussen de EU en Israël. In die context is het ook mogelijk een gesprek te hebben over het Israëlische optreden in de Gazastrook en de druk op te voeren om tot een onmiddellijk staakt-het-vuren te komen, waartoe zoals bekend nadrukkelijk ook instemming door Hamas benodigd is, om de gijzelaars vrij te krijgen en meer humanitaire hulp te realiseren.
Bent u bereid aanvullende bilaterale sancties in te stellen in reactie op deze illegale annexatie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben geen voorstander van nationale maatregelen. Het is effectiever om te blijven inzetten op samenwerking in EU-verband. Echter zal ik mij in bilateraal verband uitspreken tegen de Israëlische nederzettingenpolitiek, niet alleen tegen deze landconfiscatie maar onder andere ook tegen het vestigen en legaliseren van «outposts» en het verlenen van duizenden vergunning voor nieuwe woningen op de bezette Westelijke Jordaanoever.
Kunt u een stand van zaken geven over de uitvoering van de motie Piri c.s.?3
In het kader van de motie Piri (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2870) zet het kabinet zich in EU-verband in voor aanvullende maatregelen tegen gewelddadige kolonisten en entiteiten op de Westelijke Jordaanoever, zoals ook de VS en het VK dat doen. Op 15 april jl. heeft de EU een sanctiepakket aangenomen tegen vier personen en twee entiteiten en op 15 juli jl. is een tweede sanctiepakket aangenomen tegen vijf personen en drie entiteiten. Hier gaat een belangrijke signaalwerking vanuit dat kolonistengeweld voor Nederland onacceptabel is en dat dit moet stoppen.
Het bericht 'Medewerkers Ongehoord Nederland ’stiekem gefilmd’ op redactie: ’Het overschrijdt alle grenzen’' |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Medewerkers Ongehoord Nederland «stiekem gefilmd» op redactie: «Het overschrijdt alle grenzen»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat medewerkers van Ongehoord Nederland zich bespied voelen door camera's die tijdens werktijd aanstaan, ondanks de bewering van voorzitter Karskens dat deze camera's uitgeschakeld zijn wanneer er mensen aanwezig zijn?
Het heimelijk filmen van medewerkers is onacceptabel. Ik kan me voorstellen dat dit leidt tot zorgen onder medewerkers. Alle medewerkers van de publieke omroep hebben recht op een veilige werkomgeving. De werkgever heeft hier zorg voor te dragen.
Hoe beoordeelt u het feit dat medewerkers meermaals zonder hun toestemming zijn gefilmd en deelt u de mening dat dit een inbreuk is op hun privacy en een schending van hun rechten als werknemers?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de werkwijze van Ongehoord Nederland, zoals beschreven in het artikel, niet past binnen een integer publiek mediabestel en dat dergelijke praktijken indruisen tegen de normen van een sociaal veilige werkomgeving?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat u zich in gaat zetten voor het versterken van de media zoals gesteld in het hoofdlijnenakkoord van de PVV, VVD, NSC en BBB?2
Zeker. Ik beschouw de media als een van de instituties die de rechtsstaat mede dragen.
Bent u het ermee eens dat alles in het werk gesteld moet worden om de integriteit van en sociale veiligheid bij mediaorganisaties in het publieke bestel te waarborgen?
Ja. Ik verwacht dat alle betrokken partijen binnen het bestel hierin hun verantwoordelijkheid nemen en dit blijven doen. Ik benadruk daarbij bovendien het belang van het werk van het Commissariaat voor de Media en de Ombudsman voor de publieke omroepen.
Bent u voornemens om in gesprek te gaan met de verantwoordelijk betrokkenen bij Ongehoord Nederland om te zorgen dat dergelijke praktijken in de toekomst voorkomen worden? Zo nee, waarom niet?
Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de naleving van de Mediawet 2008, de Beleidsregels governance en interne beheersing 2017 en de Gedragscode Integriteit Publieke Omroepen. Dat betekent dat het Commissariaat gaat over signalen die betrekking hebben op de integriteit en sociale veiligheid bij de landelijke publieke media-instellingen. De vraag of het Commissariaat in dit concrete geval aanleiding ziet om hierover met Ongehoord Nederland in gesprek te gaan, is daarom ter beoordeling aan het Commissariaat. Het Commissariaat heeft mij laten weten dit signaal in behandeling te hebben.
Tot slot, welke stappen gaat u gezamenlijk zetten om ervoor te zorgen dat alle publieke omroepen voldoen aan de integriteitsnormen en dat de rechten van werknemers binnen deze organisaties worden gewaarborgd?
Grensoverschrijdend gedrag, in welke vorm dan ook, is niet acceptabel. Werkgevers dragen hier primair de verantwoordelijkheid voor. Iedereen die voor de publieke omroep werkt heeft recht op een veilige werkomgeving. Naar aanleiding van het rapport van de commissie Van Rijn hebben partijen binnen de publieke omroep ingezet op het verbeteren van de sociale veiligheid op de werkvloer. Zo heeft de NPO dit voorjaar een gezamenlijk plan van aanpak gepresenteerd en zijn alle omroepen bezig met eigen acties op dit vlak. Ook houdt het Commissariaat voor de Media toezicht op gedrag en cultuur binnen de publieke media-instellingen. Ik zal mij vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid blijven inspannen voor het versterken van de sociale veiligheid binnen de publieke omroep en dit thema blijven agenderen in gesprekken met omroepen, NPO, commissariaat, de regeringscommissaris en andere relevante partijen. Ik zal ook de voortgang blijven monitoren. Dit najaar stuur ik uw Kamer een voortgangsrapportage naar aanleiding van het rapport van de commissie Van Rijn.
Rekeninggluren |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «Bunq-werknemers keken stiekem in klantrekeningen: «Het was te verleidelijk»»1?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de opvatting dat het bekijken van gegevens van klanten van banken, zonder daar toestemming of een gegronde reden voor te hebben, een schending van de privacy is?
Bankgegevens bevatten veel persoonlijke informatie van klanten. Daar moeten banken zeer zorgvuldig mee omgaan. Gegevens van klanten zouden niet ongehinderd door iedere bankmedewerker moeten kunnen worden ingezien zonder goede reden. Ik ga er dan ook vanuit dat Bunq dit tot de bodem uitzoekt en indien nodig actie onderneemt.
Herkent u het beeld dat Bunq-bank verzaakt?
Ik kan niet ingaan op de exacte omstandigheden van individuele gevallen. Het is aan de onafhankelijke toezichthouder om te beoordelen of een bank aan haar wettelijke verplichtingen voldoet, en als dat niet zo is, om daar op te handhaven. Wel kan ik in het algemeen aangeven dat zowel banken als bankiers op grond van op hen rustende wettelijke verplichtingen de verantwoordelijkheid hebben om rekeninggluren te voorkomen, dan wel na te laten.
Banken zijn op grond van de privacywetgeving en het Besluit prudentiële regels Wft verplicht om, onder andere, veiligheidssystemen in te richten om dit soort privacyschendingen door werknemers te voorkomen. Deze organisatorische verplichtingen volgen uit het Besluit prudentiële regels Wft, op grond van de artikelen 3:10 en 3:17 Wet op het financieel toezicht (Wft). Betaalgegevens zijn daarnaast persoonsgegevens in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en deze persoonsgegevens worden door Bunq in het kader van hun dagelijkse bedrijfsvoering verwerkt. Bij het verwerken van persoonsgegevens dienen een aantal beginselen, zoals doelbinding en integriteit en vertrouwelijkheid, in acht te worden genomen (zie artikel 5 AVG). Een instelling dient dus passende technische of organisatorische maatregelen te nemen om de bankgegevens op een dusdanige manier te verwerken dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is en dat de bankgegevens voldoende beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking.
Daarnaast hebben banken vaak ook een eigen gedragscode, die voorschrijft dat medewerkers persoonlijke informatie met de grootste zorgvuldigheid en in overeenstemming met de privacywetten behandelen. Ik heb begrepen dat Bunq over een dergelijke gedragscode beschikt. Tot slot is elke bank wettelijk verplicht ervoor te zorgen dat al hun medewerkers de bankierseed of -belofte afleggen en zich onderwerpen aan tuchtrecht. Met de bankierseed of -belofte verklaren medewerkers van banken om hun werkzaamheden integer en zorgvuldig uit te oefenen, waarbij ze de belangen van de klant centraal stellen. Als er aanwijzingen zijn dat medewerkers van banken handelen tegen de eigen gedragscode of de bankierseed of -belofte, dan kan iedereen een melding doen bij de Stichting Tuchtrecht Banken (STB). Daarnaast ziet De Nederlandsche Bank (DNB) erop toe dat banken hun systemen zorgvuldig inrichten en dat banken ervoor zorgen dat al hun medewerkers de bankierseed of -belofte afleggen en zich onderwerpen aan tuchtrecht. Indien nodig kan DNB maatregelen treffen.
Bunq heeft in gesprekken met mijn ministerie aangegeven dit probleem serieus aan te pakken. DNB staat daarnaast ook in contact met Bunq. Ook heeft de STB Bunq om opheldering gevraagd.2
Herkent u het beeld dat rekeninggluren bij Bunq-bank wijdverspreid is, dat privacyschendingen geen prioriteit hebben en waarschuwingen hierover zijn genegeerd door de top?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat de situatie al sinds 2022 bekend is bij de bank en dat de situatie nog steeds bestaat? Wat vindt u ervan dat het monitoren van de inzage van gegevens gewoon mogelijk was, maar dat dit niet is gebeurd?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat Bunq-bank zelf ook een verantwoordelijkheid heeft, in plaats van deze te leggen bij de individuele medewerkers?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u, samen met de toezichthouders (DNB en de Autoriteit Persoonsgegevens), doen om te voorkomen dat dit nog een keer kan gebeuren?
DNB is wettelijk verplicht tot geheimhouding over de vertrouwelijke gegevens die zij in het kader van haar toezichttaak ontvangt en verwerkt. Over specifieke instellingen kan zij daarom geen uitspraken doen. Voorts is DNB onafhankelijk, gaat zij over haar eigen handhavingsbeleid en beoordeelt zij een individuele casus onafhankelijk en zonder politieke inmenging.
DNB heeft wel aangegeven dat zij in algemene zin het van groot belang vindt dat integriteits- en zorgvuldigheidsnormen worden nageleefd.
DNB hanteert een risicogebaseerde aanpak en betrekt onder meer incidentmeldingen en andere signalen bij haar prioriteitstelling. Om vast te stellen of een bank voldoet aan de genoemde Wft-vereisten wordt enerzijds nagegaan of de compliance-functie en de audit-functie van de bank controleren dat de regelingen worden nageleefd. Anderzijds wordt door DNB via uitvragen en/of onderzoek ter plaatse nagegaan of de regelingen worden nageleefd. Indien DNB vaststelt dat de Wft-vereisten onvoldoende door een bank worden nageleefd, zal DNB handhavende maatregelen overwegen met inachtneming van het eigen handhavingsbeleid.
Zowel DNB als de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houden toezicht op het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens door banken en beschikken over voldoende bevoegdheden om handhavend op te treden indien zij dit constateren. Daarnaast heeft de AP in dit verband een melding ontvangen van Bunq over een mogelijk datalek.3 Het is vervolgens aan de AP om de melding te beoordelen en al dan niet een onderzoek te starten.
Zoals ik in mijn antwoord op deze vragen en mijn antwoord 4, 5 en 6 heb uiteengezet bestaat er een helder wettelijk kader om rekeninggluren te voorkomen en, in voorkomende gevallen, te handhaven dan wel sanctioneren, zowel bij de bank waar dit gebeurt als bij de individuele bankier die zich hier schuldig aan maakt. Daarnaast is er voldoende toezicht op de naleving van dit kader en beschikken de toezichthouders over een handhavingsinstrumentarium om in te grijpen indien dat nodig is. Tot slot ga ik ervanuit dat de signalen uit het NRC-artikel serieus worden genomen en de aandacht hebben van betrokken partijen. Ik heb daarom geen aanleiding te veronderstellen dat aanvullende maatregelen nodig zijn op dit vlak.
Kunt u bij antwoord 7 de maatregelen betrekken die in het NRC-artikel worden genoemd, namelijk het hanteren van strikte interne veiligheidssystemen, het registreren van wat werknemers aan privacygevoelige klantgegevens inzien, het hanteren van het principe «zero trust and the principle of least privilege» en het toegang geven aan zo min mogelijk werknemers tot een zo klein mogelijk aantal klantgegevens?
Zie antwoord vraag 7.
Welke andere maatregelen zijn mogelijk en wilt u, samen met de toezichthouder, inzetten of verplicht stellen? Wat kan er bijvoorbeeld geleerd worden van andere sectoren, zoals de zorgsector, waar in het verleden een vergelijkbare situatie speelde.
Deelt u de opvatting dat er snel verbetering moet plaatsvinden?
Welke maatregelen gaat u of de toezichthouder nemen als de situatie niet verbetert? Op welk moment wordt er ingegrepen?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er andere banken met dezelfde problematiek? Wat gaat u eraan doen om dit in kaart te brengen?
Uit de openbaar te raadplegen uitspraken van de STB blijkt dat enkele zaken per jaar over rekeninggluren aan de STB worden voorgelegd en dat in de betreffende zaken sancties worden opgelegd, zoals een beroepsverbod.4 Mede gelet hierop en het toezicht van DNB op de bedrijfsvoering van banken zie ik geen aanleiding voor het nader in kaart brengen hiervan.
Het bericht 'Vrouw op poster krijgt doodverwensingen en racistische reacties: ‘Dit mag je niet negeren’' |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouw op poster krijgt doodverwensingen en racistische reacties: «Dit mag je niet negeren.»»?1
Ja.
Bent u bereid om de racistische, islamofobe en discriminerende uitingen die in de richting van de Rijswijkse dame zijn gedaan keihard te veroordelen? Zo neen, waarom niet?
Discriminatie is op grond van artikel 1 van de Grondwet verboden. In het Hoofdlijnenakkoord is dan ook opgenomen dat er daadkrachtig wordt opgetreden tegen degenen die zich schuldig maken aan discriminatie, racisme, antisemitisme en moslimhaat, zowel op straat als online2.
Het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen zich veilig en geaccepteerd voelt en waarin iedereen zichzelf kan zijn. Elke discriminatoire handeling, uiting of bejegening, zowel online als offline, is onacceptabel. Discriminatie heeft een grote negatieve impact op de betrokkene die het overkomt en op diens omgeving. Het is daarom van groot belang dat iemand ook lokaal adequate hulp kan krijgen als diegene discriminatoir of racistisch bejegend wordt. Iedereen in Nederland kan met klachten over discriminatie en racisme terecht bij de lokale antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s). Iedere gemeente is wettelijk verplicht om een laagdrempelige, onafhankelijke voorziening in te stellen, waar burgers die discriminatie hebben ervaren terecht kunnen voor onafhankelijke bijstand. Ook blijft het kabinet zich breed inzetten om discriminatie te bestrijden en te voorkomen.
Bent u bereid om de politie en het Openbaar Ministerie te instrueren met de uiterste spoed en voortvarendheid te handelen om ervoor te zorgen dat de personen die de discriminerende en bedreigende uitingen hebben gedaan zo snel mogelijk vervolgd en bestraft zullen worden? Zo neen, waarom niet?
Het is niet aan het kabinet om uitspraken te doen over individuele zaken, of in concrete zaken instructies te geven aan de politie en het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie baseert zich bij de strafrechtelijke aanpak van (online) discriminatie op de Aanwijzing Discriminatie3. In deze Aanwijzing is vastgelegd dat waar door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, het Openbaar Ministerie bij bewijsbare en strafbare discriminatie in beginsel overgaat tot vervolging.
Bent u bereid om contact op te nemen met het Rijswijkse stadsbestuur en de betreffende Rijswijkse dame om alle nodige assistentie te bieden bij het doen van aangiften, uw steun te betuigen en hulp aan te bieden aan de Rijswijkse dame? Zo neen, waarom niet?
De politie heeft aan de Minister van Justitie en Veiligheid laten weten dat de aangifte van het College van Burgemeesters en Wethouders van Rijswijk is opgenomen. Er is ook contact geweest tussen de politie en de betrokkene. Daar kan om privacy redenen verder niet op worden ingegaan.
Ook kunnen de lokale ADV’s hierbij bijstand of ondersteuning bieden. Sinds 1 januari 2024 zijn alle ADV’s van de landelijke vereniging van ADV’s overgestapt op de uniforme naam: Discriminatie.nl. Daarmee is er één landelijk meldpunt met een toegankelijke website (www.discriminatie.nl) en een gratis 0800-nummer.
Het is verder niet aan het kabinet om te treden in de aanpak van individuele zaken.
Bent u bereid om zich ervoor in te zetten dat de daders middels snelrecht vervolgd worden zodat de discriminerende en bedreigende uitingen snel bestraft worden? Zo neen, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie is belast met de strafrechtelijke handhaving van het verbod op discriminatie. Het Openbaar Ministerie zorgt ervoor dat strafbare feiten worden opgespoord door de politie en vervolgd, geeft daarmee leiding aan het opsporingsonderzoek en kan verdachten voor de strafrechter brengen. De keuzes die gemaakt worden in dat proces zijn aan het Openbaar Ministerie. Het is niet aan het kabinet, of in het bijzonder de Minister van Justitie en Veiligheid, om te treden in de aanpak van individuele strafzaken.
Ook wanneer het gaat om de vraag of het snelrecht zal worden ingezet, is dit een afweging voor het Openbaar Ministerie. Daarbij komt dat niet alle strafzaken zich lenen voor het snelrecht. Over het algemeen moet het in ieder geval gaan om bewijstechnisch relatief eenvoudige zaken.
Klopt het dat de stortvloed aan haatdragende en discriminerende reacties mede is versterkt door de activiteit van extreemrechtse en opruiende accounts op social media? Zo ja, wat gaat u doen om deze vorm van extreemrechtse opruiing op social media te bestrijden en ervoor te zorgen dat dit soort accounts uit de lucht gehaald gaan worden?
Ik heb geen zicht op de manieren van verspreiding van de reacties in deze specifieke situatie. Een onderzoek dat in opdracht van het WODC in 2023 is verschenen gaat nader in op de invloed van aanbevelingsalgoritmen ten aanzien van (online) rechts-extremistische radicalisering. Hieruit blijkt dat het zoekgedrag van internetgebruikers van belang is, want als zij eenmaal op zoek gaan naar extreme content stuiten zij veelal op nog meer en nog meer zorgelijke extremistische content. De aanbevelingen van dit onderzoek worden gebruikt voor de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristisch content.4
Verder kan ik uw Kamer meegeven dat ik het van essentieel belang vind dat iedereen, ook online, zichzelf kan zijn. Haatdragende of discriminerende berichten online, op welke grond dan ook, zijn onacceptabel. Discriminatoire uitingen online kunnen gemeld worden bij het Meld. Online Discriminatie. Dit meldpunt toetst vervolgens of de uiting mogelijk strafbaar is, en stuurt in dat geval een verwijderverzoek naar het betreffende platform. Ook kan gemeld worden bij het platform zelf, of altijd aangifte worden gedaan bij de politie.
Daarnaast werk ik, samen met de Ministers van Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Langdurige Zorg en Sport op dit moment aan een plan van aanpak online discriminatie om de aanpak te intensiveren. Dit plan van aanpak richt zich onder andere op een meer gecoördineerde aanpak van online discriminatie, betere ondersteuning van slachtoffers, het vergroten van bewustwording, betere registratie van online discriminatie, meer toezicht op en samenwerking met internetpartijen en vaker (en meer zichtbare) consequenties voor daders. Het plan van aanpak zal na de zomer met uw Kamer worden gedeeld.
Verder werk ik samen met de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering, Minister van Justitie en Veiligheid, Minister van Buitenlandse Zaken, Minister van Economische Zaken en Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan een versterkte aanpak van online extremistische en terroristische content. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 12 december 2023.5 Na de zomer krijgt uw Kamer de uitwerking hiervan toegestuurd, waarin ik ook verder in zal gaan op de motie van het lid Mutluer (GL-PvdA) om in samenspraak met de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (hierna: ATKM) en de NCTV tot een plan van aanpak te komen van de verspreiding van rechts-extremistische content. Tot slot heeft de ATKM de bevoegdheid om, indien deze extreemrechtse content terroristisch is, een verwijderbevel te sturen, waarna aanbieders van hostingdiensten de betreffende content binnen één uur moeten verwijderen dan wel ontoegankelijk moeten maken.
Kunt u de Kamer informeren indien de betreffende zaak daadwerkelijk heeft geleid tot vervolging van mogelijke daders?
Uw Kamer wordt op verschillende momenten geïnformeerd over de aanpak van discriminatie of verschillende terreinen daarbinnen, onder andere via het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat tot stand komt onder coördinatie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. Het kabinet informeert uw Kamer over beleidsvraagstukken en in beginsel niet over het verloop van individuele strafzaken.
Het Openbaar Ministerie voert een actief persbeleid bij discriminatiezaken, zoals vastgelegd in de OM-Aanwijzing Discriminatie. Het communiceren over strafzaken draagt bij aan het zichtbaar stellen en bevestigen van de norm.
Deelt u de mening dat de betreffende verschrikkelijke uitingen in de richting van de Rijswijkse dame symbool staan voor het grote probleem van moslimhaat in onze samenleving? Zo ja, hoe gaat u de aangenomen motie Van Baarle uitvoeren, die verzoekt tot het treffen van concrete maatregelen tegen moslimdiscriminatie in het aankomende nationaal plan tegen discriminatie? Zo neen, waarom niet?
Onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) heeft in 2020 laten zien dat 55% van de Nederlandse moslims op dagelijkse basis discriminatie ervaren. In onze Grondwet is discriminatie en racisme, op welke grond dan ook, verboden. De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) heeft in twee Nationale Programma’s (gepubliceerd in september 2022 en december 2023) maatregelen gepresenteerd om discriminatie en racisme op diverse terreinen aan te pakken. Hierin is de aanpak van moslimdiscriminatie stevig verankerd en zijn versterkingen opgenomen. Deze versterkingen betreffen generieke maatregelen, zoals de ontwikkeling van een aanpak van online discriminatie en hate speech en versterking van het lokale antidiscriminatiebeleid. De versterkingen betreffen ook specifieke maatregelen, zoals verbetering van registratie van moslimdiscriminatie. Op 4 juni 2024 is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de verkenning naar arbeidsmarktdiscriminatie van moslima’s. Om te bezien of en waar aanvullende maatregelen voor de aanpak van moslimdiscriminatie nodig zijn, laat de Minister van SZW, in uitvoering van het amendement Van Baarle, momenteel een Nationaal Onderzoek naar Moslimdiscriminatie uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek worden verwacht in het eerste kwartaal van 2025. Het volgende Nationaal Programma van de NCDR wordt verwacht aan het eind van 2024. Dat betekent dat de uitkomsten van het Nationaal Onderzoek naar Moslimdiscriminatie helaas nog niet meegenomen kunnen worden in het Nationaal Programma. Uw Kamer zal in 2025 geïnformeerd worden over mogelijke aanvullende versterkingen gericht op het tegengaan van moslimdiscriminatie.
Wat vindt u van de rol van omroep PowNed in het aanwakkeren van de haatdragende reacties?2 Deelt u met ons de mening dat de betreffende reportage van PowNed onverantwoorde berichtgeving is die haat normaliseert? Zo neen, waarom niet?
Als Minister is het onwenselijk en niet mijn rol het werk van journalisten te recenseren: zij moeten in vrijheid en veiligheid hun werk kunnen doen. Klachten over het werk van in dit geval de publieke omroep, kunnen gemeld worden bij de ombudsman van de NPO.
De betrokkenheid van de regering bij het strafproces tegen een Kamerlid en openbaarmaking van alle daarop betrekking hebbende documenten |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u, of zijn andere bewindspersonen, of zijn ambtenaren die ressorteren onder de regering (behoudens ambtenaren die werkzaam zijn voor het Openbaar Ministerie), voorafgaande aan de beslissing d.d. 12 september 2022 om mij strafrechtelijk te vervolgen al geïnformeerd over het voornemen om die beslissing te nemen?1 Zo ja, door wie, wanneer, waarom en op welke wijze? Zo ja, wat was daarop de reactie van de betrokkenen? Kunt u in uw antwoord zo specifiek mogelijk aangeven welke betrokkenen het betreft?
Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft mijn departement op 17 juli 2023 geïnformeerd over de beslissing om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Dit is ter kennisgeving aangenomen. Het is gebruikelijk dat het OM de Minister van Justitie en Veiligheid krachtens artikel 129 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO) informeert over gevoelige zaken. Hier is bijvoorbeeld uit de aard der zaak sprake van wanneer het een zaak tegen een Kamerlid betreft.
Het OM informeert de Minister van Justitie en Veiligheid in de regel vooraf over vervolgingsbeslissingen in gevoelige zaken vanwege diens politieke verantwoordelijkheid voor het OM. Op basis van deze informatie wordt de Minister effectief in staat gesteld deze verantwoordelijkheid te nemen. Immers, indien de Minister alleen achteraf wordt geïnformeerd, dan is het feitelijk onmogelijk de afweging te maken of het opportuun is om gebruik te maken van de aanwijzingsbevoegdheid krachtens artikel 127 Wet RO. De informatievoorziening van het OM aan de Minister over gevoelige zaken stelt de Minister bovendien in staat om over het handelen van het OM in deze zaken democratische verantwoording af te leggen.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle uitingen die u, of andere bewindspersonen, of ambtenaren die ressorteren onder de regering, publiekelijk hebben gedaan omtrent de (strafbaarheid van) gewraakte uitingen die ik heb gedaan? Kunt u per uiting aangeven hoe u deze uiting beoordeelt, met name in het kader van de scheiding der machten? Zo nee, waarom niet?
Over een dergelijk overzicht beschik ik niet en om die reden is het niet mogelijk om dit te verstrekken.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle contacten die sinds 1 juli 2022 hebben plaatsgevonden omtrent deze strafzaak (waaronder de voorbereiding of nasleep ervan) tussen u, of andere bewindspersonen, of ambtenaren die ressorteren onder de regering, en het Openbaar Ministerie? Kunt u daarbij aangeven wie bij deze contacten betrokken waren, wat de aard en inhoud van deze contacten betreft en hoe u deze contacten beoordeelt? Zo nee, waarom niet?
Over een dergelijk overzicht beschik ik niet en om die reden is het niet mogelijk om dit te verstrekken. Wel licht ik graag toe wat de achtergrond en aard is van de contacten tussen het OM en het Ministerie van Justitie en Veiligheid in dit soort zaken.
Het OM heeft de Minister van Justitie en Veiligheid, in het licht van artikel 129 Wet RO, over deze zaak op verschillende momenten inlichtingen verstrekt. Dit is gebruikelijk in strafzaken met een gevoelig karakter, waarvan bijvoorbeeld uit de aard der zaak sprake is wanneer het een zaak tegen een Kamerlid betreft. Het OM heeft de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over de aangifte en de beoordeling daarvan en over de voorgenomen vervolgingsbeslissing. Het is niet gebruikelijk dat bij deze procedure andere bewindspersonen worden betrokken en dat is in dit geval ook niet gebeurd.
Het OM informeert de Minister van Justitie en Veiligheid in de regel vooraf over vervolgingsbeslissingen in gevoelige zaken vanwege diens politieke verantwoordelijkheid voor het OM. Op basis van deze informatie wordt de Minister effectief in staat gesteld deze verantwoordelijkheid te nemen. Immers, indien de Minister alleen achteraf wordt geïnformeerd, dan is het feitelijk onmogelijk de afweging te maken of het opportuun is om gebruik te maken van de aanwijzingsbevoegdheid krachtens artikel 127 Wet RO. De informatievoorziening van het OM aan de Minister over gevoelige zaken stelt de Minister bovendien in staat om over het handelen van het OM in deze zaken democratische verantwoording af te leggen.
De informatie die het OM in dit soort zaken aan de Minister, c.q. het ministerie, verstrekt is mededelend en feitelijk van aard, met de bedoeling om mee te delen welke beslissing het OM eigenstandig zal nemen. Geenszins met de bedoeling om met de Minister in overleg te treden over de wenselijkheid van deze voorgenomen beslissing. Deze mededelende aard van de informatievoorziening past bij de constitutionele verhouding tussen het OM en de Minister van Justitie en Veiligheid waarbij het aan het OM is om eigenstandig beslissingen te nemen in individuele zaken en waarbij het aan de Minister is om te bepalen of hij hiervoor wel of niet politieke verantwoordelijkheid voor kan dragen. Is dat laatste niet het geval, dan heeft de Minister de ultieme mogelijkheid om een bijzondere aanwijzing aan het OM te geven.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle contacten die sinds 1 juli 2022 hebben plaatsgevonden omtrent deze strafzaak (waaronder de voorbereiding of nasleep ervan) tussen u, of andere bewindspersonen, of ambtenaren die ressorteren onder de regering, en de rechterlijke macht? Kunt u daarbij aangeven wie bij deze contacten betrokken waren, wat de aard en inhoud van deze contacten betreft en hoe u deze contacten beoordeelt? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke contacten met de rechterlijke macht zijn er niet geweest. Gezien de machtenscheiding spreekt het voor zich dat de rechterlijke macht zijn werk doet zonder inhoudelijke bemoeienis van de uitvoerende macht.
Zijn er interne richtlijnen of beleidsdocumenten binnen de overheid die zien op de aanpak van strafzaken tegen (bepaalde categorieën) politici? Zo ja, kunt u deze openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Wanneer sprake is van een ambtsdelict door een bewindspersoon of een Kamerlid, in hun betrekking als bewindspersoon of Kamerlid gepleegd, kan de Kroon op grond van artikel 119 van de Grondwet een opdracht tot vervolging geven. In dit verband is tevens het Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het OM of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen, Ministerie van Justitie en Veiligheid relevant.2 Ten aanzien van de verdenking van commune delicten, zoals in de onderhavige strafzaak, bestaan binnen de rijksoverheid geen interne richtlijnen of beleidsdocumenten die zien op de aanpak van strafzaken tegen politici. Wel is het, als aangegeven in antwoord op vraag 1, gebruikelijk dat het OM de Minister van Justitie en Veiligheid krachtens artikel 129 Wet RO informeert over gevoelige zaken, waarvan uit de aard der zaak sprake is wanneer het een zaak tegen een Kamerlid betreft. Zie ook mijn antwoorden op vragen 1 en 3.
Heeft er door of namens de regering op enig moment overleg plaatsgevonden met het Openbaar Ministerie of de rechterlijke macht over de publieke of politieke implicaties van de vervolging tegen mij? Zo ja, kunt u de details van dit overleg openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Dergelijk overleg heeft niet plaatsgevonden. De vervolgingsbeslissing is een beslissing die het OM eigenstandig neemt en waarin de Minister van Justitie en Veiligheid of andere vertegenwoordigers van de uitvoerende macht zich niet mengen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 spreekt het bovendien vanzelf dat ook de rechterlijke macht zijn werk zonder inhoudelijke bemoeienis van de uitvoerende macht doet.
Kunt u er zorg voor dragen dat alle documenten (waaronder in elk geval, doch niet uitsluitend, interne memo’s, notities, e-mails, aantekeningen, gespreksverslagen, notulen, etc.), die berusten bij de overheid, die direct of indirect betrekking hebben op deze strafzaak (waaronder de voorbereiding of nasleep ervan), openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3. Ook verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1, waarin ik de aard van de betrokkenheid van de Minister van Justitie en Veiligheid bij voorgenomen vervolgingsbeslissingen van het OM heb toegelicht. Deze betrokkenheid is gelegen in het informeren van de Minister door het OM ten behoeve van de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid voor het OM.
Hoe beoordeelt u, in het kader van de scheiding der machten, dat de Rijksrecherche, die onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie valt, op hetzelfde adres gehuisvest is als de rechtbank Den Haag? Kunt u nagaan welke contacten er hebben plaatsgevonden tussen (of onder verantwoordelijkheid van) het Openbaar Ministerie en de rechtbank omtrent deze strafzaak (waaronder de voorbereiding en nasleep ervan)?
De Rijksrecherche werkt vanuit vier locaties in Nederland: Amsterdam, Den Haag, Zwolle en Den Bosch. Het hoofdkantoor is gevestigd in Den Haag. Zowel de Rijksrecherche als de rechtbank Den Haag zijn professionele organisaties. Dat beide organisaties in het Paleis van Justitie in Den Haag gevestigd zijn, is van geen enkele invloed op de onafhankelijkheid of professionaliteit van deze organisaties. Daarnaast kan ik in algemene zin aangeven dat in het geval van een dagvaarding contact tussen het OM en de rechtbank gebruikelijk is, bijvoorbeeld ten aanzien van het verstrekken van een dossier of het plannen van een zitting.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en voordat er een nieuw kabinet aantreedt, beantwoorden?
Deze vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
Het gebruik van dwangmiddelen bij begeleide terugkeer |
|
Marieke Koekkoek (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de gedwongen terugkeer van een Syrische vluchteling naar Bulgarije op 20 mei 2024, op basis van de Dublinverordening?
Ja.
Het is van belang op te merken dat in deze zaak die een asielzoeker (Dublinclaimant) betreft geen sprake was van gedwongen terugkeer naar het land van herkomst, maar van een overdracht aan Bulgarije op basis van de Dublin-verordening. Omdat de betreffende vreemdeling van tevoren had aangegeven geen medewerking te verlenen aan de overdracht is besloten de vreemdeling tijdens de vlucht te laten begeleiden door escorts van de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er tijdens de gedwongen terugkeer van de vluchteling gebruik is gemaakt van dwangmiddelen, zoals een bodycuff, tiewraps of andere middelen van fixatie?
Bij een uitzetting kunnen hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting gebruikt worden om de vreemdeling in zijn bewegingsvrijheid te beperken. Dat kan nodig zijn bij een gevaar voor de veiligheid van de vreemdeling, KMar-escorts of anderen. KMar-escorts zijn speciaal opgeleide medewerkers. Zij zijn getraind om een vreemdeling op een humane, professionele, diplomatieke en de-escalerende wijze te begeleiden. Daarnaast zijn ze uitgebreid getraind met het toepassen van de genoemde hulpmiddelen. De ambtenaar die ten aanzien van een vreemdeling die wordt uitgezet gebruik heeft gemaakt van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting dan wel gebruik heeft gemaakt van geweld, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de hulpofficier van justitie, onder vermelding van de aard van het hulpmiddel en/of geweld, de redenen die tot het gebruik hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen.1Het Openbaar Ministerie houdt toezicht op de inzet van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting en op het gebruik van geweld. Ook de Inspectie Justitie en Veiligheid ziet toe op een goede uitvoering van deze KMar-taak en ontvangt van elke gedwongen uitzetting een terugkeerverslag van de KMar. Het terugkeerverslag bevat onder andere of er gebruik is gemaakt van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting.
Indien de KMar uitvoering geeft aan een met escorts begeleide overdracht, wordt altijd vooraf een risicoschatting gemaakt. Indien na deze risicoschatting redenen bestaan om aan te nemen dat de te begeleiden vreemdeling fysiek verzet kan gaan plegen, kan door de escortcommandant ervoor gekozen worden om gedurende het begeleidingsproces gebruik te maken van hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting, om indien nodig de vreemdeling onder controle te brengen en te houden. Verzet kan zich op verschillende manieren uiten, waaronder obstructie (bijvoorbeeld het verscheuren van een ticket), het dreigen met of toepassen van fysiek geweld tegen de escorts, ordeverstoring door verbaal geweld, zelfverwonding of het dreigen met zelfmoord
In de genoemde casus is op basis van de vooraf gemaakte risicoschatting, besloten om gedurende de begeleiding gebruik te maken van de volgende hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting: de body-cuff en tiewraps.
Zijn er tijdens de gedwongen terugkeer van deze vluchteling incidenten voorgevallen die het gebruik van geweld noodzakelijk maakten? Zo ja, waarom was geweld noodzakelijk, gebeurde dit conform de geldende protocollen en waren alle alternatieven onderzocht?
Indien een vreemdeling tijdens de begeleide overdracht fysiek verzet pleegt kunnen de KMar-escorts proportioneel geweld toepassen om de vreemdeling onder controle te brengen en te houden. De escortcommandant dient vooraf toestemming te krijgen van de gezagvoerder om, mits de situatie dit vereist, aan boord van een vliegtuig controletechnieken toe te mogen passen jegens de vreemdeling. Alvorens het daadwerkelijke vertrek wordt deze toestemming door een escortcommandant van de KMar met de gezagvoerder besproken. In deze casus had de gezagvoerder vooraf toestemming gegeven voor de toegepaste procedures en hulpmiddelen.
Door de betrokken vreemdeling is fysiek verzet gepleegd tijdens de begeleiding. Nadat de vreemdeling in het vliegtuig plaatsnam, begon hij fysiek verzet te plegen door in zijn vliegtuigstoel tegen de KMar-escorts aan heftig op en neer te bewegen. Daarnaast schreeuwde de vreemdeling en riep de vreemdeling onder andere; «Allah Akbar». Ook weigerde hij de aanwijzingen van de KMar-escorts op te volgen. Door het fysieke verzet en het geschreeuw verstoorde de vreemdeling de orde aan boord van het vliegtuig. Hierop hebben de KMar-escorts verschillende controletechnieken toegepast conform de ambtsinstructie.
Was er tijdens of na de gedwongen terugkeer sprake van medische noodzaak bij de vluchteling? Zo ja, op welke manier is hierop gereageerd en welke zorg is er verleend?
Als er twijfels zijn over de gezondheid van een vreemdeling, dan geeft de KMar daar uiteraard de hoogste prioriteit aan. Indien er vooraf blijk is van medische indicaties kan de vreemdeling eveneens begeleid worden door een medische escort. In deze casus gaf de medische achtergrond van de vreemdeling hier aanleiding toe. De medische escort heeft toezicht gehouden op de medische toestand van de vreemdeling. Gedurende de begeleiding en de eerste poging tot uitzetting werden hierbij geen bijzonderheden geconstateerd. Nadat de vlucht werd verstoord door enkele passagiers die zich tegen de uitzetting keerden is de eerste poging afgebroken. Er was geen medische aanleiding om daarna niet alsnog te vertrekken. Echter, door het intensieve verzet van de vreemdeling en zijn krachtinspanningen werd het tijdens de tweede poging voor de medische escort moeilijk om de medische waarden van de vreemdeling te kunnen controleren. Toen het bewustzijn van de vreemdeling naar oordeel van de medische escort achteruit leek te gaan, is door de medische escort aangegeven dat het niet mogelijk was vast te stellen of dit een medische reden had of werd geveinsd. Hierop is de uitzetting afgebroken en is de vreemdeling ter controle overgebracht naar het ziekenhuis, alwaar geen bijzonderheden werden geconstateerd. De vreemdeling is dan ook dezelfde dag nog ontslagen uit het ziekenhuis.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk onderzoek moet worden ingesteld naar de toedracht van de gedwongen terugkeer van de vluchteling, met inbegrip van het gebruik van dwangmiddelen, het geweld dat mogelijk is toegepast en de medische noodzaak die mogelijk is ontstaan?
Nee. De voorbereiding, de uitvoering en de afloop van deze casus geven geen aanleiding om een onafhankelijk onderzoek te laten starten. De melding geweldsaanwending en het gebruik van de hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting zijn conform artikel 17 juncto artikel 23b van de Ambtsinstructie, onverwijld gemeld aan de hulpofficier van justitie. Er zijn in de inzet van de hulpmiddelen en de toepassing van geweld geen onregelmatigheden geconstateerd. Ditzelfde geldt voor de medische toestand. De uitzetting is immers afgebroken om de vreemdeling de juiste en adequate zorg te kunnen verlenen en hierbij zijn geen bijzonderheden geconstateerd.
Het begeleidingsproces door de KMar staat onder regulier toezicht van de Inspectie Justitie en Veiligheid. Dit gebeurt zowel door incidentele fysieke aanwezigheid bij de begeleidingen en door middel van volledig inzicht in de rapportages. In deze casus was er geen fysieke aanwezigheid van de Inspectie Justitie en Veiligheid. De Inspectie Justitie en Veiligheid ontvangt van elke gedwongen uitzetting een terugkeerverslag van de KMar, dat is ook hier gebeurd.
Zo ja, wanneer zult u dit onderzoek starten en de resultaten daarvan met de Kamer delen? Zo nee, kunt u toelichten waarom u het niet noodzakelijk acht om een onafhankelijk onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak en op basis van welke gronden worden er dwangmiddelen ingezet bij vrijwillige en gedwongen terugkeer? Welke dwangmiddelen zijn dit precies?
In het geval van vrijwillige terugkeer wordt er nooit gebruikt gemaakt van deze hulpmiddelen. Voor een toelichting van het gebruik van de hulpmiddelen bij gedwongen vertrek verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Uit de gegevens van de KMar over 2023 blijkt dat er 6.488 gedwongen uitzettingen (zowel gedwongen terugkeer als overdrachten naar EU-lidstaten in het kader van de Dublin-verordening) plaatsvonden. Dit betreft zowel begeleide als onbegeleide vluchten. In 1.000 van de 6.488 gedwongen uitzettingen vond begeleiding door KMar-escorts plaats. Bij de overgrote meerderheid van de gedwongen uitzettingen, waarbij de KMar de vreemdeling begeleidde, zijn geen hulpmiddelen en is geen geweld ten behoeve van gedwongen uitzetting gebruikt.
Brondata van de KMar geven geen inzicht in hoe vaak een combinatie van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting in een jaar zijn toegepast. Er kan een overlap van meerdere hulpmiddelen per casus tegelijkertijd zijn. In de praktijk zal in nagenoeg alle gevallen de bodycuff als basis hebben gediend, waarna deze is uitgebreid met toepassing van aanvullende hulpmiddelen.
In 2023 is tijdens 101 gedwongen uitzettingen de toepassing van een bodycuff geregistreerd, tijdens 91 gedwongen uitzettingen de toepassing van een beenband (klittenband), tijdens 65 gedwongen uitzettingen de toepassing van tiewraps, tijdens 60 gedwongen uitzettingen de inzet van andere klittenbanden, tijdens 5 gedwongen uitzettingen de toepassing van handboeien en tijdens 5 gedwongen uitzettingen de toepassing van een spuugmasker.
Hoeveel medische noodgevallen vonden er plaats tijdens vrijwillige en gedwongen terugkeer in de afgelopen jaren? Zijn er specifieke richtlijnen of protocollen voor de omgang met kwetsbare vreemdelingen, zoals zwangere vrouwen, kinderen of mensen met psychische aandoeningen, tijdens het terugkeerproces?
Sinds 1 januari 2024 zijn, enkel uit uiterste voorzorg, twee vreemdelingen, die werden begeleid in het kader van gedwongen uitzetting, aangeboden in een ziekenhuis voor een somatische beoordeling.
Indien er bij de KMar medische noodgevallen met vreemdelingen ontstaan gedurende de gedwongen uitzettingen wordt er altijd gebruik gemaakt van adequate medische zorg, wat prevaleert boven het belang van de uitzetting. Bij de KMar zijn geen voorbeelden bekend van gevallen waarbij een gedwongen uitzetting is doorgegaan, terwijl er een medisch noodgeval plaatsvond. Daarnaast zijn er geen gevallen bij de KMar bekend, waarbij er een medisch noodgeval is ontstaan tijdens het terugkeerproces als gevolg van het handelen van de KMar.
Indien er sprake is van medische bijzonderheden bij een vreemdeling die op korte termijn vertrekt, laat de DT&V via een onafhankelijke arts een Fit to fly check uitvoeren. Dit is een gezondheidscheck waarbij wordt nagegaan of de vreemdeling kan reizen zonder een risico voor zijn of haar gezondheid. Op basis hiervan wordt besloten of het vertrek doorgang kan vinden. Indien nodig reist een medisch escort mee. Ook kan de KMar alvorens de vlucht in te plannen, op basis van gegevens uit het dossier van de vreemdeling ook zelf bepalen om alsnog een medische escort toe te voegen. Sinds januari 2024 maakt de DT&V gebruik van de diensten van Dutch Medical Group (DMG) voor medische begeleiding tijdens vertrek. In algemene zin werkt DMG volgens de professionele standaarden van het Nederlands Huisartsen Genootschap(NHG-richtlijnen) aangevuld met bijgaande eigen protocollen. In de werkinstructie staat ook het werkproces van DMG beschreven waar het specifiek kwetsbare personen betreft. DMG houdt een registratie bij van noodgevallen tijdens een begeleid vertrek.
Bij zwangere vrouwen wordt er niet standaard een medische escort toegevoegd, maar enkel op indicatie of vanwege het aantal weken dat de zwangerschap onderweg is. Daarnaast draagt de KMar er vanuit haar eigen processen zorg voor dat er in die gevallen een vrouwelijk escort wordt ingezet. De KMar is daarnaast specifiek voorbereid op het begeleiden van gezinnen met minderjarige kinderen, waarbij het eveneens kan helpen als er vrouwelijke escorts van de KMar worden ingezet. Voor kinderen jonger dan 12 jaar geldt dat er geen hulpmiddelen worden aangelegd. De KMar voert deze werkzaamheden altijd uit aan de hand van haar kernwaarden voor het verwijderproces: humaan, professioneel, diplomatiek en de-escalerend.
Vindt er structureel onderzoek plaats naar de toepassing van dwangmiddelen en de naleving van rechten van mensen tijdens gedwongen terugkeer? Zo ja, kunt u de rapportages van dit onderzoek met de Kamer delen?
De Inspectie Justitie en Veiligheid inspecteert op basis van risicoanalyse de door de DT&V gemelde uitzettingen en door de KMar uitgevoerde terugkeeroperaties. Verder ontvangt de Inspectie van elke uitgevoerde gedwongen uitzetting een terugkoppeling in de vorm van een verslag van de betrokken diensten en neemt deze mee in haar jaarlijkse rapportages.2
Bij het inspecteren van terugkeeroperaties kijkt de Inspectie of het toepassen van hulpmiddelen conform wet- en regelgeving en de werkinstructies van de KMar en de DV&O plaatsvindt. Daarbij wordt beoordeeld of hulpmiddelen noodzakelijk en proportioneel toegepast worden. In het algemeen stelt de Inspectie bij de beoordeling van de kwaliteit van de taakuitvoering in de terugkeerketen de aspecten van veiligheid, zorgvuldigheid en menswaardigheid centraal.
Waarom is het gebruik van dwangmiddelen door de Koninklijke Marechaussee (KMar) bij gedwongen uitzettingen in 2022 verdriedubbeld van 5% naar 15%?
In 2021 was er sprake van vele covid-restricties, waardoor veel minder gedwongen uitzettingen konden plaatsvinden dan in de jaren ervoor en erna. Immers was er in alle gevallen een negatieve Covid-19 NAAT testuitslag vereist om te kunnen vliegen en was het enkel weigeren van deze test al voldoende om een uitzetting te frustreren. Omdat het voorafgaand aan een begeleide vlucht al duidelijk was dat het uitzetproces geen doorgang kon vinden – aangezien de vreemdeling de test weigerde – zijn veel gedwongen uitzettingen in de periode dat testuitslagen vereist waren om te kunnen vliegen, niet gestart. Niet-meewerkende vreemdelingen konden in de covid-periode dus succesvol voorkomen dat ze werden uitgezet. De KMar moest dus in 2021 minder vaak niet-meewerkende vreemdelingen begeleiden dan in de jaren ervoor en erna.
Meewerkende vreemdelingen die worden begeleid plegen in de regel geen verzet. Omdat er in de covid-periode voornamelijk nog vreemdelingen die meewerken aan hun uitzetting werden begeleid op vluchten – elke vreemdeling kon een uitzetting immers frustreren door een covid-test te weigeren – hoefde de KMar ook minder vaak hulpmiddelen toe te passen tijdens de begeleiding.
In 2022 en 2023, toen veel van de covid-restricties werden opgeheven, konden ook weer meer gedwongen uitzettingen plaatsvinden met begeleiding van de KMar. Hierdoor was er ook weer een procentuele toename te zien van verzet door vreemdelingen bij aanvang of tijdens de vlucht. Daardoor werden er ook in 2022 vaker hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting gebruikt door de KMar dan in 2021.
Daarnaast moet opgemerkt worden dat de mate van verzet erg af kan hangen van de reisroutes die open staan voor gedwongen uitzetting. Het (her)openen van een gedwongen vertrekmogelijkheid kan een procentuele toename van verzet betekenen. Verschillende open of gesloten terugkeermogelijkheden kunnen de percentages dus doen fluctueren. Ook speelt de Uiterste Overdrachts Datum (UOD) in het kader van Dublin-overdrachten een rol. Gedwongen vertrek dat op of vlak voor deze UOD plaatsvindt kan voor de vreemdeling extra motivatie betekenen om de uitzetting te frustreren, om zo toegang te krijgen tot een beoordeling van de asielaanvraag in Nederland.
Waarom is het gebruik van dwangmiddelen door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) bij het vervoer van vreemdelingen naar Schiphol in 2022 gedaald van 60% naar 24%?
De DV&O maakt gebruik van vrijheidsbeperkende middelen zoals; handboeien, boeikoppel en bodycuff. De DV&O maakt geen gebruik van tiewraps. De DV&O zet deze middelen in op basis van bijzonderheden behorende bij de DT&V-aanvraag, een interne DV&O-database die eerdere ervaringen bevat van voorgaande transporten, informatie over voorvallen op de verblijfslocatie van de vreemdeling (de zogenaamde risicoanalyse die de DV&O uitvoert). Daarnaast beoordelen DV&O-beveiligers ter plaatse de situatie aangaande de vreemdeling als het transport aanvangt, bijvoorbeeld zijn of haar gedrag of emoties. In alle gevallen van het vervoer van vreemdelingen is sprake van maatwerk.
Het kabinet herkent de genoemde percentages in de vraagstelling niet. In de Jaarbrief Terugkeer Vreemdelingen 2021 is over het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen3 de volgende passage opgenomen:
«Uit de DV&O-rapportages blijkt dat medewerkers van de DV&O bij 28% van de uitgezette vreemdelingen gebruik maakten van hulpmiddelen, zoals koppelboeien.»4 Er is in 2022 aldus een daling van 4% te zien in het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen bij vervoer van vreemdelingen naar Schiphol.
Is er een toename van verzet tegen uitzettingen door vreemdelingen? Zo ja, hoe verklaart u deze toename?
Zie antwoord vraag 10.
Welke richtlijnen gelden er voor het gebruik van dwangmiddelen bij uitzettingen? Hoe wordt er gecontroleerd of deze richtlijnen worden nageleefd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het gegeven antwoord op vragen 2 en 8.
Zijn er meldingen van onrechtmatig inzetten van dwangmiddelen door de KMar of DV&O? Zo ja, over hoeveel meldingen gaat het en wat waren de consequenties van deze onrechtmatige inzet?
De KMar verantwoordt per geval de inzet van middelen ten behoeve van gedwongen uitzetting en het gebruik van geweld. Deze verantwoording wordt, conform vigerende wet- en regelgeving, beoordeeld door een hulpofficier van justitie. Op basis daarvan zijn er in ieder geval sinds 2020 geen onrechtmatige geweldaanwendingen en geen onrechtmatige inzet van middelen ten behoeve van gedwongen uitzetting geconstateerd.
Ten aanzien van DV&O geldt dat er van januari 2024 tot en met heden geen meldingen zijn ontvangen over de al dan niet onrechtmatige inzet van vrijheidsbeperkende middelen.
Alle inzet van vrijheidsbeperkende middelen wordt conform regelgeving verantwoord met een dagrapportage. Bij signalen over oneigenlijke inzet van middelen volgt onderzoek.5
Wat zijn de redenen voor het aanhoudende verschil in gebruik van dwangmiddelen door de DV&O en KMar, ondanks de eerdere aandacht van de inspectie in 2021?
De DV&O en de KMar voeren verschillende taken uit binnen het terugkeerproces. De DV&O-medewerkers en de KMar-medewerkers maken altijd een gedegen individuele afweging bij de inzet van hulpmiddelen, zowel voorafgaand aan het vervoer van de vreemdeling op basis van de op dat moment beschikbare informatie, als tijdens het vervoer. In alle gevallen is sprake van maatwerk.
Kan de informatie over het gebruik van dwangmiddelen (handboeien e.d.) worden gespecificeerd per type terugkeer (gedwongen vs. vrijwillig)?
Vrijwillig vertrekkende vreemdelingen worden niet begeleid door de KMar. Er vindt dan ook geen gebruik van hulpmiddelen plaats bij vrijwillige terugkeer.
Bij gedwongen terugkeer kan de KMar gebruik maken van hulpmiddelen ten behoeve van gedwongen uitzetting op basis van een risicobeoordeling. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Was u bekend met de berichten over geweld tegen asielzoekers in Bulgarije, inclusief opsluiting in kooien?1
Ja.
Is het kabinet van mening dat de beoordeling van Bulgarije als «veilig» land moet worden herzien in het licht van deze nieuwe informatie?
Het betreft hier geen nieuwe informatie, doch berichtgeving van december 2022. Op 16 augustus 2023 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak hierover en oordeelde dat hoewel aan de buitengrens van Bulgarije pushbacks plaatsvinden, uit de beschikbare informatie niet blijkt dat vreemdelingen die op grond van de Dublinverordening aan Bulgarije worden overgedragen, ook een risico lopen om het slachtoffer te worden van pushbacks. Dublinclaimanten hebben na de feitelijke overdracht aan Bulgarije bovendien toegang tot de opvang. De Minister mag er daarom op basis van het zogenoemde interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de Bulgaarse autoriteiten de vreemdelingen niet in strijd met de mensenrechten zullen behandelen. Hij mag vreemdelingen dan ook op grond van de Europese Dublinverordening blijven overdragen aan Bulgarije, zo oordeelde de Afdeling. Ik zie, mede gelet op deze uitspraak, geen reden om Dublin-overdrachten aan Bulgarije te staken.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Bij de beantwoording van uw vragen is gestreefd naar de meest spoedige en zorgvuldige beantwoording. Derhalve zijn de antwoorden op een aantal vragen samengevoegd.
De artikelen 'Zeventig plekken in Limburg erbij voor woonwagenbewoners, maar die zijn er lang niet allemaal blij mee: ‘Lijkt op chantage'' en 'Rechter oordeelt dat Gemeente Den Haag woonwagenbewoners discrimineert' |
|
Femke Zeedijk-Raeven (D66), Sandra Palmen (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Zeventig plekken in Limburg erbij voor woonwagenbewoners, maar die zijn er lang niet allemaal blij mee: «Lijkt op chantage»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het artikel «Rechter oordeelt dat gemeente Den Haag woonwagenbewoners discrimineert»?2
Ja.
Bent u zich bewust van de invloed op beleidsvorming door vooringenomenheid met betrekking tot mogelijke criminaliteit van de Sinti, Roma en andere woonwagenbewoners, het zogeheten «antiziganisme»? Zo ja, hoe ziet u deze invloed?
In het recent verschenen verkennend onderzoek Van uitsterf- naar uitstelbeleid:
Bent u zich bewust van de waarde van woonwagenkampen voor de woonwagenbewoners? Zo ja, hoe verwoordt u deze?
Veel woonwagenbewoners wonen van generatie op generatie in een woonwagen. Ik ben mij er zeer bewust van dat deze woonvorm voor veel woonwagenbewoners een belangrijk deel van hun identiteit is.
In hoeverre handhaaft de rijksoverheid dat gemeenten uitsterfbeleid stoppen en nieuwe standplaatsen realiseren?
Het beleidskader Gemeentelijk Woonwagen- en Standplaatsenbeleid, dat de Minister van BZK in 2018 naar Uw Kamer heeft gestuurd, geeft aan hoe gemeenten een standplaatsenbeleid kunnen ontwikkelen dat in overeenstemming is met het mensenrechtelijk kader.5 Om deze ontwikkelingen te volgen en stimuleren loopt er een aantal acties. Sinds datzelfde jaar wordt iedere twee jaar een herhaalmeting uitgevoerd. Uit de verschenen herhaalmetingen blijkt dat het aantal standplaatsen sinds 2018 licht is gestegen. Woonwagenbewoners maken onderdeel uit van het programma Een thuis voor iedereen. Dit programma heeft als doel te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen, waaronder woonwagenbewoners. Daarnaast zijn gemeenten de afgelopen jaren op verschillende manieren ondersteund bij het realiseren van standplaatsen. Met de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen (RHA) werden gemeenten de afgelopen jaren financieel ondersteund bij het realiseren van woningbouwprojecten voor aandachtsgroepen. Hierbij is voor bijna 700 woonwagenstandplaatsen een subsidie toegekend.6 Om gemeenten te ondersteunen voert Platform31 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het kennisprogramma «Op weg naar extra standplaatsen» uit. Via praktijkvoorbeelden en adviezen worden aan gemeenten en corporaties concrete handvatten geboden over hoe zij extra standplaatsen kunnen realiseren. Daarnaast biedt het programma een vraagbaakfunctie voor gemeenten en woningcorporaties die met het thema aan de slag zijn of gaan.
Om tot verdere realisatie te komen zal, zoals in de recente voortgangsrapportage «Een Thuis voor Iedereen» genoemd, een scherper zicht moeten komen op het wenselijke kwaliteitsniveau, en welke financiële bijdrage hier in redelijke mate vanuit overheden of corporaties aan geleverd kan worden.7 Om dit verder inzichtelijk te krijgen wordt momenteel de invulling van een vervolgonderzoek verkend.
Hoe rijmt u de stelling dat «de overheid dat probleem zelf gecreëerd heeft» betreffende het stigma dat woonwagenbewoners niet werken?
Artikel 1 van de Grondwet bepaalt dat allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Daarop wordt ook beleid gevoerd. Dit beleid is ook gericht op het bestrijden van vooroordelen. Het stigma dient dan ook bestreden te worden, omdat discriminatie niet is toegestaan.
Deelt u het standpunt van de Nationale ombudsman dat de rijksoverheid de impact van het overheidsbeleid op de bescherming van de culturele identiteit van de woonwagenbewoners moet monitoren?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit te gaan invullen?
De Nationale ombudsman heeft in 2017 haar rapport Woonwagenbewoner zoekt standplaats gepubliceerd. Een van de adviezen betrof de monitoring. De toenmalige Minister van BZK heeft de opdracht gegeven om de ontwikkeling van standplaatsen in Nederland te monitoren en deze periodiek te herhalen.9 De meest recente herhaalmeting is in 2023 naar uw Kamer gestuurd.10
Deelt u het standpunt van de Nationale ombudsman dat de rijksoverheid samen met gemeenten een visie op standplaatsenbeleid moet realiseren, in overeenstemming met de handreiking Werken aan woonwagenlocaties (2006)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het tijdspad hiervoor?
In 2018 heeft het ministerie, samen met de VNG en vertegenwoordigers van woonwagenbewoners, het Beleidskader Gemeentelijk Woonwagen- en standplaatsenbeleid ontwikkeld en aan uw Kamer aangeboden.11 Hiermee heeft het Rijk invulling gegeven aan het advies van de Nationale ombudsman om te komen met een gezamenlijke visie op standplaatsenbeleid.
Het bericht ‘Erfpacht oneerlijk, CDA-Raadslid wil ACM dwingen naar systeem te kijken’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Eline Vedder (CDA), Merlien Welzijn (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat gemeentes bewoners goed en tijdig moeten informeren over nieuwe en duurdere berekeningswijzen voor erfpacht, en deze verhogingen goed moet onderbouwen?1
Ik deel uw mening dat goede en tijdige informatie en een goede onderbouwing van belang zijn, maar daarmee is niet gezegd dat nieuwe berekeningswijzen aan de orde zijn, noch dat deze duurder zijn. Op 21 mei 2024 heb ik u een brief en de handreiking Algemene Erfpachtbepalingen voor gemeentelijke erfpacht bij particuliere woonbestemmingen (hierna handreiking Erfpacht) gestuurd.2 In deze handreiking is aangegeven dat het voor een erfpachter duidelijk moet zijn op welke momenten een gemeente kan overgaan tot herziening van de canon. Uit de algemene erfpachtbepalingen moet ook blijken wanneer een canonherziening plaatsvindt. De rekensystematiek moet duidelijk zijn en, wanneer binnen de looptijd van het erfpachtrecht de canon wordt herzien, moeten de parameters waarmee de canon wordt aangepast vindbaar zijn voor de erfpachter.
Er is overigens verschil tussen de wijze van berekenen (het algemeen geaccepteerde «grondwaarde maal canonpercentage») en de autonome ontwikkelingen van de parameters. De grondwaarde kan veranderen in de tijd evenals het canonpercentage. Daardoor kan de canon veranderen maar daarmee is de berekeningswijze niet aangepast. Bovendien is er verschil tussen aanpassingen van de canon binnen de looptijd van het erfpachtrecht en het aanbieden van een nieuw erfpachtrecht.
Is het volgens u uitlegbaar dat de formules voor de berekening van erfpacht in de gemeente Amsterdam tussen 2010 en 2017 zijn aangepast, zonder dat burgers daarover persoonlijk zijn geïnformeerd?
De canon in Amsterdam wordt al decennia bepaald door de grondwaarde te vermenigvuldigen met een canonpercentage. Zowel het canonpercentage3 als de grondwaarde voor bestaande erfpachtrechten met woonbestemming4 zijn te vinden op de webpagina van de gemeente Amsterdam. Hiermee is het onnodig iedere erfpachter steeds persoonlijk te informeren over wijzigingen.
Deelt u de mening dat de algemene voorwaarden bij erfpacht erg ten gunste van gemeenten zijn geformuleerd, te ruim zijn en weinig houvast bieden voor burgers?
Nee, in algemene zin kan dit niet gezegd worden. Er zijn zeer veel algemene erfpachtvoorwaarden in Nederland. Iedere gemeente heeft zijn eigen algemene voorwaarden en vaak zijn op erfpachtrechten ook nog oude algemene erfpachtbepalingen van toepassing die slechts met instemming van erfpachter en de gemeente als erfverpachter kunnen worden aangepast. Ik heb de algemene bepalingen van gemeenten laten onderzoeken door Deloitte5. Daaruit kwam naar voren dat de rechten van erfpachters niet altijd goed zijn geborgd. Daarom heb ik de eerder genoemde handreiking Erfpacht laten opstellen waarin handvatten zijn opgenomen voor consumentvriendelijke algemene erfpachtbepalingen. Daarmee kunnen gemeenten bij het opstellen van nieuwe algemene erfpachtbepalingen hun voordeel doen. U heeft deze handreiking afgelopen mei ontvangen. Deze is gepubliceerd op de website van de Vereniging van Grondbedrijven, aan gemeenten met erfpacht gestuurd en half juni op de Provada gepresenteerd.
Deelt u de mening dat de formules voor berekening van erfpacht extern wetenschappelijk getoetst moeten worden?
Nee, het bepalen van de erfpachtcanon door grondwaarde maal het canonpercentage is algemeen geaccepteerd. Een externe wetenschappelijk toets hierop heeft geen meerwaarde.
Indien het antwoord op de vragen 3 en 4 ja is, bent u bereid om samen met gemeenten tot een herziening van de Handreiking erfpacht voor gemeenten te komen, die burgers beter beschermt en meer waarborgen voor goede en onafhankelijke onderbouwing bevat?
De handreiking Erfpacht is afgelopen mei gepubliceerd en op 13 juni op de Provada aangeboden aan de VNG. De handreiking biedt handvatten aan gemeenten bij het opstellen van – en besluitvorming in de lokale democratie over – nieuwe algemene erfpachtbepalingen. Het opstellen van nieuwe algemene bepalingen is een langdurig proces, niet in de laatste plaats omdat dit zorgvuldig moet gebeuren. Het van toepassing verklaren op bestaande erfpachtrechten duurt vervolgens nog langer omdat dit instemming vergt van erfpachter en de gemeente als erfverpachter.
De handreiking die er nu ligt is tot stand gekomen op basis van een brede afweging, waarbij zowel de belangen aan erfpachterszijde als aan de zijde van gemeenten uitgebreid zijn meegewogen. Daarmee is de handreiking een evenwichtig stuk met handvatten voor gemeenten om nieuwe erfpachtbepalingen consumentvriendelijker vorm te geven. Ik wil het resultaat van de handreiking Erfpacht afwachten en het ligt, na deze zorgvuldige afweging van belangen en het daaruit voortgekomen evenwichtig resultaat, niet voor de hand deze op een zo korte termijn weer aan te passen.
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn de Handreiking een meer dwingend karakter te geven, in plaats van een vrijwillig karakter?
Nee, erfpacht is een privaatrechtelijk juridisch instrument waar gemeenten, net als iedere andere eigenaar, gebruik van kunnen maken. Ingrijpen in de lokaal te maken afwegingen, de lokale autonomie en contractvrijheid van gemeenten (uiteraard binnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur) zijn zeer vergaande maatregelen en ik zie daar op dit moment niet de noodzaak toe.
Wat vindt u van de reactie van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op het handhavingsverzoek dat zij te weinig kennis en mankracht in huis heeft om te handhaven ten aanzien van de gemeente?
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en gaat over haar eigen prioriteringsbeleid. De ACM heeft op grond van dit prioriteringsbeleid besloten om het betreffende handhavingsverzoek niet in behandeling te nemen. De rechter heeft de ACM daarover in het gelijk gesteld.6
Wat betekent het volgens u voor de rechtsbescherming van burgers als juist de toezichthouder niet thuis geeft, wanneer mogelijk sprake is van oneerlijke handelspraktijken van de gemeente richting haar inwoners?
Wanneer sprake zou zijn van oneerlijke handelspraktijken staat het burgers vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter. Zonder hieraan in de weg te staan, wordt in de handreiking Erfpacht wel aangegeven dat een vorm van geschillenbeslechting, die laagdrempelig en betaalbaar is voor de erfpachter en onpartijdig en onafhankelijk is, de rechtszekerheid dient.
Hoe kijkt u naar adviezen dat het toezicht op erfpacht en consumentenbescherming bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) het meest logisch zou zijn, omdat het karakter van erfpacht alles in zich heeft van een complex financieel product, en bent u bereid hieraan opvolging te geven?
Erfpacht is een beperkt zakelijk recht dat iemand het recht geeft de onroerende zaak van iemand anders te gebruiken. In het Burgerlijk Wetboek, Boek 5, is vastgelegd waaraan erfpacht moet voldoen. De AFM is derhalve niet de aangewezen instantie om hierop toezicht te houden. De normen uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) zijn bovendien toegesneden op financiële producten en niet geschikt om toe te passen op erfpacht.
Politiek gemotiveerd geweld |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kan de Kamer een overzicht (lijst) ontvangen van alle (publiek bekende) incidenten sinds 1 januari 2020 waarbij sprake is van politiek (politiek gemotiveerd) geweld (met andere woorden, misdrijven waarbij sprake is van daadwerkelijk fysiek geweld, politieke bedreigingen (met geweld) vallen hier dus niet onder) gericht tegen leden van de Eerste Kamer of leden van de Tweede Kamer of leden van het kabinet?
Er is geen overzicht beschikbaar van incidenten sinds 1 januari 2020 waarbij sprake is van politiek (gemotiveerd) geweld gericht tegen leden van de Eerste of Tweede Kamer of leden van het kabinet.
Bij het arrondissementsparket Den Haag van het Openbaar Ministerie houdt het Team Bedreigde Politici jaarlijks bij hoe vaak meldingen binnenkomen van bedreigingen van politici.1 Deze cijfers gaan echter alleen om bedreigingen, en illustreren niet de aantallen waarin fysiek geweld is gepleegd. De zaken waarin sprake is van fysiek geweld tegen leden van de Eerste of Tweede Kamer en leden van het kabinet worden niet centraal behandeld, maar in het arrondissement waarin het incident heeft plaatsgevonden.
Voor het treffen van veiligheidsmaatregelen voor Kamerleden en het kabinet zijn in beginsel de verschillende Beveiligingsautoriteiten (BVA) verantwoordelijk. Daarnaast kan de NCTV aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen voor Eerste en Tweede Kamerleden en leden van het kabinet. Dit gebeurt altijd op basis van actuele dreigingsinformatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie.
Het tekort aan sociaal advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Jonge juristen kiezen voor beter betaald werk dan sociale advocatuur. Arbeidskrapte in sociale advocatuur neemt toe. Jonge advocaten haken af, ouderen gaan met pensioen»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht, dat gebaseerd is op een reeds enige tijd bekende dalende trend in de cijfers over het aanbod van sociaal advocaten. Het bericht bevat derhalve geen nieuws en de zorgen die er eerder waren over deze dalende trend zijn er nog steeds.
Naar aanleiding van een rapport van 15 september 2022 over de arbeidsmarkt voor de sociale advocatuur2 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op 20 april 2023 een plan van aanpak gestuurd met verschillende maatregelen om de sociale advocatuur duurzaam te versterken.3
Schrikt u van deze cijfers van het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand of was het u reeds bekend dat het aantal sociaal advocaten nu zo hard daalt, namelijk een afname van 13% de afgelopen vijf jaar, dat een verdere afname dreigt en er sprake is van problematische tekorten?
Nee. Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven zijn de signalen over een dreigend tekort aan sociaal advocaten al langer bekend.
Hoe gaat het opgevangen worden dat de komende jaren 2.500 sociaal advocaten de beroepsgroep gaan verlaten, omdat zij met pensioen gaan, terwijl de instroom sterk achterblijft?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 zijn in het kader van het plan van aanpak sociale advocatuur verschillende maatregelen in gang gezet om de instroom te bevorderen.4
Zo heeft de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) in 2021 de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten ingesteld. De subsidie dekt jaarlijks de totale kosten van de beroepsopleiding voor circa 175 advocaat-stagiairs. Hierdoor wordt het voor sociaal advocaten aantrekkelijker om advocaat-stagiairs aan te nemen. In totaal hebben tot nu toe circa 525 advocaat-stagiairs gebruik gemaakt van deze subsidieregeling. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in de laatste voortgangsrapportage stelselvernieuwing rechtsbijstand van 21 juni jl. geïnformeerd dat er met ingang van 1 mei 2024 opnieuw geld beschikbaar is gesteld voor deze subsidieregeling, waardoor de kosten van de beroepsopleiding wederom voor circa 175 advocaat-stagiairs worden gedekt.5
Ook stelt Raad een leerstoel «toegang tot het recht in een lerend stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand» in. Daarnaast heeft mijn ministerie zich samen met de Raad, de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA) en de Vereniging voor Sociaal Advocaten Nederland (hierna: VSAN), gecommitteerd aan een gezamenlijk plan van aanpak om studenten aan universiteiten en hogescholen in een vroegtijdig stadium van hun rechtenstudie bekend te maken met zowel de sociale advocatuur als de ketenpartijen in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand.
Momenteel wordt dit plan uitgewerkt. Er wordt een netwerk opgezet van sociaal advocaten die presentaties, gastcolleges en voorlichtingsbijeenkomsten bij onderwijsinstellingen willen verzorgen. Ook wordt voorlichtingsmateriaal gemaakt, zoals informatiefolders, om zowel onderwijsinstellingen als sociaal advocaten te informeren over deze nieuwe aanpak. Tevens nemen vertegenwoordigers van de ketenpartijen op uitnodiging deel aan banenmarkten en andere voorlichtingsbijeenkomsten.
Ook is er vanuit mijn ministerie gesproken met de Raad van decanen rechtsgeleerdheid, de Erasmus Universiteit, en de Universiteit Tilburg over het vergroten van de aandacht voor de sociale advocatuur in het rechtenonderwijs. Tijdens deze gesprekken was ook aandacht voor activiteiten van JenV, de NOvA, VSAN en de Raad om de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en sociaal advocaten te versterken en de aanwezigheid van de sociale advocatuur op deze instellingen te faciliteren.
Een van de aandachtspunten van de Raad van decanen rechtsgeleerdheid is dat sociaal advocaten niet de mogelijkheid hebben om de uren die zij besteden aan het geven van voorlichting in het onderwijs te declareren. Deze mogelijkheid is reeds gecreëerd en sociaal advocaten die hieraan meewerken, ontvangen hiervoor inmiddels een vergoeding van de Raad.
Tevens heeft mijn ambtsvoorganger de vergoedingen voor advocaten, mediators en bijzonder curatoren per 1 januari 2022 structureel verbeterd. Daarnaast hebben advocaten en mediators die staan ingeschreven bij de Raad in december 2023 een eenmalige compensatie gekregen. Tot slot heeft mijn voorganger de commissie-Van der Meer II ingesteld voor de herijking van de vergoedingen in het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand. De resultaten hiervan worden eind 2024 verwacht.
Zelf wil ik, vanuit mijn nieuwe rol als verantwoordelijke bewindspersoon voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, de komende periode gesprekken voeren met onder andere de Raad, de NOvA en de VSAN, over de ingezette maatregelen en ieders verantwoordelijkheid om dit effect verder te stimuleren.
Wat betekent dit volgens u voor mensen die een sociaal advocaat nodig hebben, omdat ze, geregeld door de overheid zelf, in een juridisch conflict terecht zijn gekomen?
Er is voldoende aanbod van sociaal advocaten nodig om toegang tot het recht te kunnen effectueren. Dit geldt ook met betrekking tot geschillen waarbij de overheid een rol speelt. Samen met de Raad blijf ik onverminderd alert op ontwikkelingen in het aanbod van sociaal advocaten.
Hoe staat het met de plannen om meer aandacht te geven aan dit prachtige en belangrijke vak in de rechtenopleiding en de beroepsopleiding advocatuur?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe komt het nu volgens u dat vooral jonge advocaten nadat ze begonnen zijn het vakgebied al weer snel verlaten?
Dat is op dit moment onvoldoende bekend. Het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand (hierna: Kenniscentrum) doet nader onderzoek naar de cijfers met betrekking tot de uitstroom en de beweegredenen hiervan. Daarbinnen worden andere nadere analyses van de cijfers over de groep (jonge) advocaten die het stelsel verlaten verricht. Ook wordt onderzocht wat de drijfveren zijn van advocaten om juist wel in de sociale advocatuur te gaan werken. Daarnaast start het Kenniscentrum een evaluatieonderzoek van de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten om de initiële effecten in beeld te brengen.
In de volgende voortgangsrapportage stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand, die voor het kerstreces naar uw Kamer wordt gestuurd, informeer ik u nader over de voortgang van deze onderzoeken.
Erkent u dat de te lage vergoedingen nog steeds een belangrijk probleem zijn? Wat kunt u hier op korte termijn aan veranderen?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Hoe zorgt u ervoor dat, als de commissie-Van der Meer II straks onderzocht heeft wat er nodig is om de vergoedingen in de sociaal advocatuur op peil te brengen, dit budget hiervoor ook aanwezig is en hiervoor aangewend zal worden, los van andere politieke wensen, vanwege het besef dat de toegang tot het recht het fundament van de rechtsstaat is, maar hierdoor ernstig onder druk staat?
Het belang van een adequate beloning voor rechtsbijstandverleners voor de toegang tot het recht en de rechtsstaat wordt door mij onderschreven. Mijn ambtsvoorganger heeft de commissie-Van der Meer II ingesteld. De commissie zal onderzoeken of de huidige vergoedingen per zaaksoort nog aansluiten bij de gemiddelde tijdsbesteding van rechtsbijstandverleners. De commissie is begin dit jaar met haar werkzaamheden gestart en de rapportage wordt eind 2024 verwacht. Voor het nemen van besluiten over de vergoedingen wacht ik de uitkomsten van dit onderzoek af.
Inzage in en onderzoek naar archieven met betrekking tot adopties uit Chili |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over adopties uit Chili?
Ik herinner mij de eerdere Kamervragen over deze adopties, die ik op 31 augustus 2023 heb beantwoord.1
Kent u de aan u gerichte brief van de Stichting Chilean Adoptees d.d. 7 juni 2024 waarin zij uw aandacht vragen voor het grote belang van waarheidsvinding met betrekking tot adopties uit Chili?1
Ik ben bekend met de inhoud van deze brief.
Begrijpt u het dringende beroep dat zij op het ministerie en het Fiom doen om de documenten en archieven die nu bij het Fiom liggen vooralsnog in bewaring te houden en deze inzichtelijk te maken en te houden voor geadopteerden?
Ik ben mij bewust van het belang van geadopteerden bij het verkrijgen van informatie over hun ontstaansgeschiedenis en van het feit dat die informatie zich niet beperkt tot enkel afstammingsgegevens. Ik ben ermee bekend dat de erfgenamen het archief van hun tante over de Chileense adopties uit kindertehuis «Las Palmas» in beheer hebben gegeven aan FIOM. Deze informatie is door FIOM geïnventariseerd en sinds 10 juni 2024 kunnen geadopteerden zich bij FIOM inschrijven voor dossierinzage. Ik ben er verder mee bekend dat FIOM in de archieven niet-persoonsgerelateerde informatie heeft aangetroffen over de Chileense adopties dan wel over het kindertehuis «Las Palmas» in zijn algemeenheid. Ik besef dat ook deze informatie waardevol is voor de betrokken geadopteerden. Daarom ben ik met FIOM in gesprek over de mogelijkheden van een blijvende en toegankelijke wijze van archivering daarvan.
Deelt u de mening dat niet alleen afstammingsgegevens relevant zijn, maar ook hoe de adopties tot stand zijn gekomen omdat dit antwoorden kan geven op belangrijke vragen van geadopteerden? Realiseert u zich dat tussen alle afstammingsdocumenten die nu bij het Fiom liggen mogelijk ook andere informatie ligt die antwoorden kan geven op belangrijke vragen?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u garanderen dat deze documenten in geen geval vernietigd of geretourneerd zouden worden aan de erven, omdat daarmee de waarheid wederom uit het zicht van geadopteerden zou verdwijnen en zij hun geschiedenis geen plek kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik eveneens naar mijn antwoord op vraag 3.
Wilt u zich ervoor inzetten dat er inzage in deze archieven komt zonder restricties, zoals dat het slechts informatie mag betreffen die over de eigen afstamming gaat? Zo nee, waarom niet?
De inzage in dossiers is gebaseerd op de toepasselijke wet- en regelgeving, zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming. In het kader van de nieuwe adoptiewetgeving onderzoek ik de mogelijkheden om de inzage van dossiers zo onbeperkt en volledig mogelijk te maken.
Bent u bereid op dit archief onderzoek uit te laten voeren naar de waarheid achter de adopties uit Chili? Zo nee, waarom niet?
Dat voornemen heb ik niet. In mijn reactie op de eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat de Commissie Joustra geconstateerd heeft dat er veel adoptiemisstanden hebben plaatsgevonden en dat veel geadopteerden vragen hebben over hun afkomst en identiteit. Die vragen zijn niet eenvoudig en kunnen mogelijk nooit beantwoord worden. Ik heb uw Kamer ook geïnformeerd over het strafrechtelijk onderzoek dat in Chili is gestart naar meerdere gevallen van vermeende illegale adoptiepraktijken, waaronder ook adopties waarbij kindertehuis «Las Palmas» betrokken is geweest. De Nederlandse ambassade in Chili heeft mij recent bevestigd dat dit onderzoek nog altijd gaande is. Ik kan op de resultaten daarvan niet vooruitlopen.
Malafide bewindvoerders die stelen van kwetsbare cliënten |
|
Michiel van Nispen |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de aflevering van «Undercover in Nederland» waarin Ilona R. wordt ontmaskerd als bewindvoerder die steelt van haar cliënten?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze bewindvoerder door de rechtbank officieel is aangesteld als bewindvoerder, in het licht van deze gebeurtenissen?
Vooropgesteld dient te worden dat het niet acceptabel is wanneer bewindvoerders misbruik maken van hun positie. Het is in de eerste plaats schadelijk voor het slachtoffer, maar het schendt ook de bewindvoerders die wel met goede intenties handelen.
Het geval dat aandacht krijgt in de genoemde televisie uitzending betreft een oude zaak van vóór de invoering van het Besluit kwaliteitseisen2 en de vorming van het Landelijk kwaliteitsbureau (LKB). Met de invoering van dit Besluit zijn er kwaliteitseisen voor curatoren, bewindvoerders en mentoren gekomen en is de toets of aan deze kwaliteitseisen wordt voldaan bij het Landelijk kwaliteitsbureau neergelegd. Het Landelijk kwaliteitsbureau toetst voorafgaand aan de benoeming van de curator, bewindvoerder en/of mentor of aan de kwaliteitseisen wordt voldaan.
Nadat de kantonrechter een bewind heeft ingesteld, wordt de bewindvoerder benoemd. Daarbij vergewist de kantonrechter zich van de bereidheid en vormt een oordeel over diens geschiktheid. De bewindvoerder staat gedurende het bewind onder toezicht van de kantonrechter die de bewindvoerder heeft benoemd.
De kwaliteitseisen betreffen eisen omtrent onder meer opleiding en bedrijfsvoering. Hiertoe moeten verschillende documenten bij het Landelijk kwaliteitsbureau worden ingediend, waaronder een verklaring omtrent gedrag (VOG). Vervolgens moet jaarlijks worden aangetoond dat de bewindvoerder nog steeds aan de kwaliteitseisen voldoet. Daarnaast moet een bewindvoerder jaarlijks een rekening en verantwoording aan de kantonrechter overleggen en periodiek een verslag indienen over het gevoerde bewind. Zodra er misstanden aan het licht komen, kan de kantonrechter een bewindvoerder schorsen3, dan wel ontslaan.
Hoe is het mogelijk dat een bewindvoerder de ruimte kan krijgen om cliënten te gebruiken als pinautomaat en hiermee weg kan komen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het onacceptabel dat er op deze wijze met onderbewindgestelden wordt omgegaan. Beschermingsbewind wordt ingesteld als een meerderjarige persoon tijdelijk of duurzaam niet in staat is om zijn financiële belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De bewindvoerder heeft tot taak de financiën van de onder bewind gestelde te beheren en legt daarover jaarlijks rekening en verantwoording af ten overstaan van de kantonrechter. De jaarlijkse rekening en verantwoording dient ter controle en het voorkomen van misbruik. Hiermee de kantonrechter immers controleren of er juist met de gelden is omgegaan. Bij een vermoeden van onjuiste besteding van de gelden kan ook door de onderbewindgestelde of een belanghebbende een klacht worden ingediend bij de kantonrechter. Wanneer daar aanleiding toe is zal de kantonrechter maatregelen treffen, bijvoorbeeld de bewindvoerder oproepen voor een verhoor en/of onderzoek laten doen. Wanneer een bewindvoerder zijn taak niet naar behoren heeft verricht, kan de kantonrechter een bewindvoerder schorsen en ontslaan. Indien een onderbewindgestelde stelt schade te hebben geleden, is de (gewezen) bewindvoerder hiervoor aansprakelijk. De onderbewindgestelde of diens nieuwe bewindvoerder kan een verzoek tot schadevergoeding indienen en een civielrechtelijke procedure starten. De jaarlijkse rekening en verantwoording, evenals de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de kantonrechter, dienen ter voorkoming van misbruik van de gelden van de onderbewindgestelde.
Wat zegt dit volgens u over vereisten om bewindvoerder te mogen worden en de verdere controle op deze regels?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld, moet een bewindvoerder voor de aanstelling voldoen aan kwaliteitseisen die zijn opgenomen in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren. Zo dient de bewindvoerder te beschikken over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en aan bepaalde opleidingseisen te voldoen. Ook moet de bewindvoerder de kennis en vaardigheden onderhouden door jaarlijkse bijscholings- of trainingsactiviteiten. Hierop ziet de rechtbank samen met het Landelijk Kwaliteitsbureau Rechtspraak toe. Verder is er een verplichte jaarlijkse accountantscontrole4 die een bewindvoerderskantoor dient te ondergaan. De uitkomsten van deze controle worden gedeeld met het landelijk kwaliteitsbureau. Ten behoeve van de accountantscontrole is een accountantsprotocol opgesteld door het landelijk kwaliteitsbureau, dat jaarlijks wordt geëvalueerd en aangepast waar nodig. Daarnaast houden de gerechten elkaar op de hoogte van bijzondere situaties en ontslagen vanwege fraude of andere onregelmatigheden, zodat wordt voorkomen dat deze personen in de toekomst nog als bewindvoerder kunnen worden benoemd.
Wat vindt u ervan dat ondanks de zaken bij de rechtbank en het ontslag als bewindvoerder van deze cliënten, het toch nog mogelijk is dat Ilona R. weer verder kan als bewindvoerder?
Als een bewindvoerder door de kantonrechter is ontslagen, wordt dit ook doorgegeven aan het Landelijk Kwaliteitsbureau. Door de registratie bij het Landelijk Kwaliteitsbureau is het niet mogelijk om opnieuw als bewindvoerder benoemd te worden. Het is voor een voormalig bewindvoerder echter wel mogelijk om door te gaan als budgetcoach, aangezien dit geen gereguleerd beroep is.
Wat vindt u ervan dat een bewindvoerder in het allereerste jaar niet tussentijds wordt gecontroleerd, terwijl dit het meest precaire moment is in het kader van vertrouwen?
Wanneer het bewind aanvangt dient een plan van aanpak met de gemaakte afspraken tussen de betrokkene en bewindvoerder ingediend worden bij de kantonrechter waarop getoetst kan worden. Als het plan niet goed wordt nagekomen of er zijn signalen van wanbeheer, dan kan de onderbewindgestelde of kunnen diens naasten de kantonrechter verzoeken maatregelen te treffen of de bewindvoerder te ontslaan. Dit is in individuele zaken mogelijk vanaf het moment dat het bewind wordt uitgesproken, dus ook gedurende het eerste jaar. Het landelijk kwaliteitsbureau beoordeelt eerst het toelatingsverzoek. Als een bewindvoerder eenmaal is toegelaten dan dient deze in het jaar daarna, net als al bestaande kantoren een handhavingsverzoek in te dienen.
Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden waarin dit soort bewindvoerders, die bewezen stelen van cliënten, voor altijd uit dit beroep kunnen worden ontheven zodat zij niet opnieuw schade aanrichten?
Dit is momenteel al het geval. Wanneer is vastgesteld dat een bewindvoerder heeft gefraudeerd, wordt dat door de kantonrechter die de desbetreffende bewindvoerder heeft ontslagen, gecommuniceerd met alle rechtbanken en het landelijk kwaliteitsbureau. Hiervan wordt melding gemaakt om te voorkomen dat deze persoon nog op de lijst van benoembare bewindvoerders terecht komt.
Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden voor een fonds vanuit het Rijk dat slachtoffers van malafide bewindvoerders direct kan compenseren zodat de schulden niet verder oplopen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kan een bewind worden beëindigd door de kantonrechter wanneer deze niet goed is uitgevoerd. Wanneer een bewind onder schade lijdt, kan een verzoek tot schadevergoeding worden ingediend bij de kantonrechter. Uiteindelijk bepaalt de kantonrechter of civiele rechter of het bewind de schade moet vergoeden. Een professioneel bewind is verplicht om een aansprakelijkheidsverzekering te hebben, en het hangt af van de specifieke situatie of de verzekeraar dekking biedt. Wanneer sprake is van fraude door het bewind en hierdoor schade ontstaat, zal dit waarschijnlijk niet worden vergoed door de verzekeraar. Bij een andere fout kan in sommige gevallen wel een beroep op de aansprakelijkheidsverzekering worden gedaan.
Het instellen van een fonds is een ingrijpende maatregel waarbij de grondslagen en financiering zorgvuldig worden overwogen, maar dit staat niet in verhouding tot de omvang van de problematiek en de reeds beschikbare instrumenten zoals het verhaal op de bewindvoerder.
Deelt u de mening dat vanwege het commerciële karakter van bewind het gevaar van zelfverrijking door particuliere bewindvoerders een risico is?
Een particuliere bewindvoerder heeft geen commercieel belang5. Zij vertegenwoordigen vaak naasten en mogen niet meer dan drie personen onder curatele-, bewind of mentorschap hebben. De particuliere bewindvoerder staat ook onder toezicht van de kantonrechter en wordt gecontroleerd door middel van de jaarlijkse rekening & verantwoording en de periodieke evaluatie.
Bent u bereid om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om bewind weer een verantwoordelijkheid van de overheid, bijvoorbeeld via de gemeenten, te maken en de financiële prikkel zo uit het systeem te halen?
Dit is een optie die momenteel wordt onderzocht conform de motie van lid Van Kent (SP) en voormalig lid Kat (D66)6. Het WODC heeft dit onderzoek in behandeling genomen waarbij ook de voor- en nadelen van het publiek maken van bewindvoering worden onderzocht. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer informeren.
Het bericht dat de nieuwe partij NL Plan steunt op organisaties verbonden aan de Chinese Communistische Partij |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Jan Paternotte (D66), Silvio Erkens (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTL «Nieuwe partij NL Plan steunt op organisaties verbonden aan de Chinese Communistische Partij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer afkeurenswaardig is dat buitenlandse mogendheden ongewenste invloed kunnen uitoefenen op politieke partijen in Nederland?
Ja.
Herkent u de signalen over NL Plan en Chinese inmenging in die partij via intensieve betrokkenheid en steun van het Verenigd Front?
In algemene zin stelt het kabinet dat sommige landen al dan niet heimelijk de westerse democratische rechtsorde, publieke opinie of politieke besluitvorming proberen te beïnvloeden, zoals beschreven is in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 en de jaarverslagen van de inlichtingen en veiligheidsdiensten.
Welke instrumenten kunnen worden ingezet om de banden van NL Plan met de Chinese overheid en Communistische Partij nader in kaart te brengen?
Op grond van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) houdt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) toezicht op de financiering van politieke partijen. De wet is van toepassing op politieke partijen en aan de politieke partij geallieerde neveninstellingen met een zetel in de Staten-Generaal, en politieke partijen, neveninstellingen en kandidaten die deelnemen aan de Tweede Kamerverkiezingen.
De politieke partij «Nederland met een PLAN (S.V.P.)» heeft in september 2023 haar aanduiding geregistreerd bij de Kiesraad.2 Op grond van artikel 29 van de Wfpp moest de partij, omdat zij deelnam aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 een overzicht van bijdragen en schulden verstrekken aan de Minister van BZK. Het ging daarbij om bijdragen van in totaal € 4.500,– of meer in de periode van 1 januari 2022 tot en met de eenentwintigste dag vóór de dag van de stemming. Ook het verbod op bijdragen van niet-Nederlanders was in deze periode van toepassing op de partij.
NL Plan heeft in november 2023 aangegeven geen bijdragen boven de € 4.500,– te hebben ontvangen. Ook heeft de partij verklaard de regels die volgens de Wfpp van toepassing waren, te hebben nageleefd.
In hoeverre is er zicht op de activiteiten van het Verenigd Front in Nederland? Op welke manier kan buitenlandse inmenging van deze organisatie tegengegaan worden?
In algemene zin geldt dat beïnvloedings- en inmengingsactiviteiten verschillende openlijke en heimelijke vormen kunnen aannemen, van beïnvloeding via (des)informatiecampagnes, tot intimidatie of bedreiging en zelfs tot het toepassen van geweld en liquidatie. Nederland is helaas evenals vele andere landen een doelwit van (heimelijke) beïnvloedingsactiviteiten van statelijke actoren.
Het kabinet hanteert als uitgangspunt dat het andere landen vrij staat om banden te onderhouden met personen die in Nederland wonen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van Nederlandse burgers niet belemmert. Om ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) tegen te gaan, heeft het kabinet reeds in 2018 een nationale drie sporenaanpak ontwikkeld, bestaande uit het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor. Deze aanpak is in april 2023 geïntensiveerd, waarover uw Kamer per brief van 6 april 2023 is geïnformeerd.
Personen in Nederland die te maken krijgen met OBI, kunnen hiervan melding doen bij onderdelen van de rijksoverheid, zowel binnen het sociale, als het veiligheidsdomein. In het geval van mogelijke strafbare feiten, kunnen mensen aangifte of melding doen bij de politie. OBI-signalen die via de zogenoemde centrale meldfunctie binnenkomen worden allereerst geanonimiseerd vastgelegd. Vervolgens worden deze geanonimiseerde signalen op een centraal punt bijeengebracht, waar de betrokken departementen en uitvoeringsorganisaties de ontvangen signalen analytisch kunnen duiden. Dit draagt bij aan een integraal beeld van de mogelijke dreiging. Indien van toepassing worden passende beleidsmaatregelen getroffen. Daarnaast zorgen de betrokken uitvoeringsorganisaties voor opvolging, waar dit noodzakelijk is in het kader van de bestaande taken en bevoegdheden. Uw Kamer wordt binnenkort nader schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak en nadere verkenningen.
Heeft het Verenigd Front, al dan niet via haar mantelorganisaties zoals de CCPPNR, eerder donaties gedaan aan Nederlandse politici of politieke partijen, zoals in veel andere landen reeds is gerapporteerd?
De Wfpp schrijft voor welke bijdragen politieke partijen moeten melden aan de Minister van BZK. Sinds 1 januari 2024 is de drempel verlaagd van in totaal € 4.500,– of meer naar in totaal € 1.000,– of meer per gever per jaar. Bij Tweede Kamerverkiezingen zijn politieke partijen verplicht aanvullende overzichten van bijdragen bij de Minister van BZK aan te leveren. Deze overzichten worden ook openbaar gemaakt.
Het Australian Strategic Policy Institute(ASPI) beschrijft in haar rapport «the party speaks for you» het Verenigd Front als een systeem en een netwerk.3 Het Verenigd Front is dan ook geen formele organisatie met rechtspersoonlijkheid en/of inschrijving in de Kamer van Koophandel. Omdat onbekend is welke (rechts)personen tot dit netwerk behoren, is geen definitief uitsluitsel te geven over de hoogte van mogelijke bijdragen van rechtspersonen uit dit netwerk aan politieke partijen en politici in Nederland. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat Nederlandse politieke partijen wel bijdragen van individuen of organisaties die gelieerd zijn aan het Verenigd Front hebben ontvangen, maar dat deze bijdragen tot op heden onder de grens van de meldplicht (€ 4.500) zijn gebleven.
Hoe kijkt u naar de wereldwijde activiteiten van het Verenigd Front, zoals omkoping van politici, bedreigingen van journalisten en spionage? Welke maatregelen hebben andere Europese en westerse landen genomen om dit tegen te gaan, die als voorbeeld of inspiratie voor Nederland kunnen dienen?
Het kabinet hanteert, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, als uitgangspunt dat het andere landen vrij staat om banden te onderhouden met personen die in Nederland wonen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van Nederlandse burgers niet belemmert. Om ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) tegen te gaan, heeft het kabinet reeds in 2018 een nationale drie sporenaanpak ontwikkeld, bestaande uit het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor. Deze aanpak is in april 2023 geïntensiveerd, waarover uw Kamer per brief van 6 april 2023 is geïnformeerd. Nederland onderhoudt geregeld contact met gelijkgezinde landen over ongewenste buitenlandse inmenging. In deze contacten vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden
Is de financiële steun aan NL Plan vanuit het Verenigd Front c.q. de CCPPNR in strijd met artikel 23a van de Wet financiering politieke partijen, die stelt dat partijen geen gelden of bijdragen in natura mogen ontvangen van niet-Nederlandse gevers? Beschikt u over voldoende informatie om vast te kunnen stellen of artikel 23a is overtreden?
Zie het antwoord op vraag 4. De politieke partij «Nederland met een PLAN (S.V.P.)» valt alleen in de periode van 1 januari 2022 tot en met 22 november 2023 onder de reikwijdte van de Wet financiering politieke partijen. Verder doe ik als toezichthouder geen uitspraken over een individuele casus. Indien ik als toezichthouder een concrete aanwijzing heb dat in de Wfpp neergelegde verplichtingen niet zijn nagekomen, dan kan dat aanleiding zijn tot het doen van nader onderzoek (art. 36 Wfpp). Dit onderzoek kan ertoe leiden dat er een bestuurlijke boete wordt opgelegd (art. 37 Wfpp). Voorafgaand aan het besluit tot een boete dient de Commissie toezicht financiering politieke partijen (Ctfpp) om advies gevraagd te worden.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van het toezicht op de naleving van artikel 23a?
Vooralsnog kan ik geen algemene uitspraken doen over de effectiviteit van het toezicht op de naleving van artikel 23a van de Wfpp. Bijdragen van niet-Nederlandse gevers zijn sinds 1 januari 2023 verboden. Bij de financiële verantwoording over 2023, die politieke partijen voor 1 juli 2024 moeten indienen, is het verbod dus voor het eerst van kracht. Of het verbod is nageleefd of niet, wordt gecontroleerd door de accountant, die door middel van een accountantsverklaring moet verklaren of een politieke partij heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften. De Auditdienst Rijk (ADR) voert daarnaast jaarlijks nog een review uit over het werk van de accountants van drie tot vier politieke partijen.
Kan er gesteld worden dat bij de partij NL Plan het verbod op het ontvangen van giften uit het buitenland, zoals vastgelegd binnen de Wet Financiering Politieke Partijen, voor politieke partijen en/of politici omzeild wordt?
Zie het antwoord op vraag 9. Verder doe ik, zoals aangegeven in antwoord op vraag 8, als toezichthouder op de Wfpp geen uitspraken over de individuele casus.
Indien blijkt dat de Wet Financiering Politieke Partijen is overtreden, bent u dan bereid om een bestuurlijke boete op te leggen?
Laat ik vooropstellen dat ik ervan uit ga dat politieke partijen handelen op integere wijze en conform de wettelijke voorschriften. Als blijkt dat de regels uit de Wfpp zijn overtreden, ben ik bereid om een bestuurlijke boete op te leggen. Voorafgaand aan het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete dient de Commissie toezicht financiering politieke partijen (Ctfpp) daarover om advies gevraagd te worden.
In het licht van de giften aan NL Plan, hoe beoordeelt u de effectiviteit en doelmatigheid van het huidige verbod op giften vanuit het buitenland aan politieke partijen?
Het giftenverbod voor niet-Nederlanders is een duidelijke wettelijke norm die geldt in de Wfpp vanaf 1 januari 2023. Als toezichthouder op de Wfpp verwacht ik van politieke partijen dat zij handelen naar deze norm. Hierbij houdt het Ministerie van Binnenlandse Zaken continue aandacht voor mogelijke omzeilingsroutes en nieuwe manieren waarop financieel invloed uitgeoefend zou kunnen worden op politieke partijen. Indien hier aanleiding toe is zal het wettelijk kader worden aangepast.
Bent u bereid om te bezien, eventueel na overleg met de commissie toezicht financiering politieke partijen, welke extra maatregelen kunnen worden getroffen binnen het huidige wettelijk kader om het verbod op buitenlandse giften beter te handhaven?
Aangezien artikel 23a met ingang van 1 januari 2023 van toepassing is, zal ik de Commissie toezicht financiën politieke partijen vragen om bij haar advisering over de verantwoording van het jaar 2023 extra aandacht te besteden aan de effectiviteit van het toezicht en de handhaving op het verbod op bijdragen uit het buitenland.
Bent u het ermee eens dat de casus de noodzaak onderstreept van de nieuwe Wet Politieke Partijen? Wanneer verwacht u dat het advies van de Raad van State beschikbaar is en wanneer kan deze wet bij de Kamer worden ingediend?
De Wet op de politieke partijen (Wpp) is een volgende stap in het robuuster maken van het Nederlandse partijstelsel. Zodra de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies heeft uitgebracht over het ontwerp wetsvoorstel zal ik een nader rapport opstellen en het wetsvoorstel indienen bij de Tweede Kamer. De planning hiervan is afhankelijk van zowel het moment waarop het advies wordt ontvangen als de inhoud daarvan.
Welke nog niet-bestaande instrumenten heeft de nieuwe Nederlandse autoriteit politieke partijen straks om ongewenste buitenlandse beïnvloeding via steun aan politieke partijen tegen te gaan?
De Wpp voorziet in de oprichting van de Nederlandse autoriteit politieke partijen (Napp). Als aangewezen toezichthouder heeft de Napp alle toezichtsbevoegdheden tot zijn beschikking die zijn vastgelegd in titel 5.2 van de algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van artikelen 5:18 en 5:19. Daarbij is van belang dat de Napp alleen toezicht houdt op het naleven van de regels zoals gesteld in de Wpp.
Heeft u signalen dat er sprake is geweest van Chinese inmenging bij politieke partijen in andere landen van de Europese Unie (EU), in aanloop naar de verkiezingen van het Europees Parlement? Zo ja, bent u bereid om in overleg te treden met andere EU-lidstaten om ervaringen en ideeën uit te wisselen om onze weerbaarheid tegen Chinese inmenging te vergroten?
Ik verwijs hier graag naar de uitgebreide berichtgeving in de media over de recent gearresteerde medewerker van de Duitse AfD-lijsttrekker Maximilian Krah die gespioneerd zou hebben voor China en over de Belgische politicus Filip de Winter die jarenlang in opdracht van de Chinese Communistische Partij gewerkt zou hebben. Het kabinet staat zowel bilateraal als in multilateraal verband in nauw contact met bevriende landen over de problematiek van buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI), ook rond de verkiezingen. Dit betreft o.a. uitwisseling van informatie in EU-verband, in de G7, binnen de NAVO en via het Hybrid Centre of Excellence. Via deze wegen worden campagnes gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden. In de aanloop naar de verkiezingen zijn deze trajecten geïntensiveerd, waarin ook een evaluatie van het verloop van de verkiezingen zal worden meegenomen.
Bent u bereid om onderzoek te (laten) doen naar de omvang en impact van de activiteiten van het Verenigd Front in Nederland en Europa, zoals eerder voor Australië en Canada gedaan door hetAustralian Strategic Policy Institute (ASPI)?
Ja.
Het kabinet heeft eerder een onderzoek laten uitvoeren door ASPI naar de aard, structuur en internationale inzet van het Verenigd Front.4 Momenteel wordt gewerkt aan een onderzoek naar Chinese inmenging in Nederlandse media, conform motie Brekelmans.5 Publicatie is verwacht eind deze zomer. Het rapport zal (deels) publiek worden en met uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bereid om in gesprek te treden met uw Chinese ambtgenoten om uw ongenoegen over deze inmenging kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke boodschap zult u overbrengen?
Het kabinet kan stappen ondernemen indien er sprake is van ongewenste buitenlandse inmenging. Het onderwerp is o.a. opgebracht tijdens het bezoek aan Beijing vorig jaar van toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken Hoekstra. Het kabinet zal de Chinese autoriteiten hierop aan blijven spreken.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘In de schulden na een erfenis: ‘ik kreeg dit ineens op mijn bord’’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In de schulden na een erfenis: «Ik kreeg dit ineens op mijn bord»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen overheidsinstellingen hoe zij omgaan met de inning van schulden bij erfgenamen? Acht u het verklaar- en uitlegbaar dat uitvoeringsorganisaties van het Rijk, zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB), schulden die ontstaan zijn voor het overlijden int bij erfgenamen, terwijl andere onderdelen van de overheid, zoals sommige gemeenten, dergelijke schulden niet int bij erfgenamen?
In de sociale zekerheid is het uitgangspunt dat in beginsel moet worden terugbetaald wat door een uitkeringsgerechtigde te veel of ten onrechte aan uitkering is ontvangen. Dit vindt de samenleving ook belangrijk, zo blijkt uit burgerperspectiefonderzoeken naar handhaving in de sociale zekerheid.2 Om deze reden zijn UWV en de SVB op grond van de wetten die zij uitvoeren verplicht om de te veel of ten onrechte ontvangen uitkering bij de uitkeringsgerechtigde of, na diens overlijden, bij de erfgenamen terug te vorderen. Ook gemeenten vorderen schulden in beginsel terug. Gemeenten hebben als decentrale overheden op sommige vlakken meer beleidsruimte bij het terug- en invorderen van schulden, omdat gemeenten zelf financieel verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de Participatiewet, de uitkering voor oudere werklozen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het innen van gemeentelijke belastingen.
Afhankelijk van de individuele situatie hebben UWV en de SVB voor het terugbetalen van de te veel of ten onrechte ontvangen uitkering de mogelijkheid om maatwerk te bieden, bijvoorbeeld door een persoonlijke betalingsregeling te treffen of door de vordering te matigen of in schrijnende gevallen kwijt te schelden. Wanneer UWV of de SVB een openstaande schuld terugvordert, wordt altijd de beslagvrije voet toegepast. Hiermee wordt voorkomen dat een erfgenaam onder het bestaansminimum terechtkomt.
Zou uniform beleid tussen Rijk, uitvoeringsorganisaties en gemeenten voor de inning van schulden bij erfgenamen, ontstaan voor overlijden, wenselijk zijn? Zo ja, bent u bereid hier stappen toe te zetten? Zo nee, waarom niet?
Er speelt momenteel veel op het gebied van schulden. Zo wordt er gewerkt aan de Clustering Rijksincasso waarbij onder andere wordt gekeken naar het verbeteren van de dienstverlening en het voorkomen van problematische schulden.3 Onlangs is een contourenschets opgeleverd met verschillende denkrichtingen voor het verbeteren van de civiele invordering4 en ook is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) problematische schulden net afgerond.5 Deze verschillende maatregelen hebben een sterke samenhang waardoor ze ook gevolgen hebben voor het inningsproces. Een kabinetsreactie op het IBO problematische schulden volgt nog. Vervolgens zal uw Kamer worden geïnformeerd of uniform beleid voor de inning van schulden bij erfgenamen wenselijk is.
Zijn er gegevens bekend hoe groot de omvang is van schulden, ontstaan voor overlijden, die door de Belastingdienst bij erfgenamen worden geïnd?
Eventuele belastingschulden van de erflater maken, net als andere bezittingen en schulden, deel uit van de nalatenschap. De Belastingdienst heeft geen inzicht in de omvang van belastingschulden, ontstaan voor overlijden, die bij erfgenamen worden geïnd.
Erkent u dat er in de huidige praktijk veel erfenissen onbewust zuiver worden aanvaard doordat veel mensen onbekend zijn welke handelingen al worden gezien als zuiver aanvaarden? Is dit in uw ogen wenselijk?
Ik heb niet in beeld hoe vaak het voorkomt dat erfgenamen een nalatenschap onbewust zuiver aanvaarden. Van het aantal erfgenamen dat zuiver aanvaardt, bestaat geen registratie. Na het openvallen van een nalatenschap kunnen erfgenamen deze aanvaarden of verwerpen. Willen de erfgenamen de nalatenschap aanvaarden, dan kunnen zij kiezen om dat zuiver te doen of onder het voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair). Het is niet de bedoeling dat, en ik vind het ook onwenselijk als, erfgenamen een nalatenschap onbewust zuiver aanvaarden. Een erfgenaam wordt dan immers onbewust met zijn eigen vermogen aansprakelijk voor de schulden van de erflater als het nalatenschapsvermogen ontoereikend is om deze schulden te voldoen.
Om te voorkomen dat erfgenamen door hun gedragingen een nalatenschap onbewust zuiver aanvaarden, zijn met de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden de gedragingen die tot een zuivere aanvaarding van de nalatenschap leiden, verduidelijkt en beperkt.6 Zo is in de wet omschreven in welke gevallen een erfgenaam «zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt». Deze nadere duiding houdt tevens een beperking in van het soort gedragingen dat leidt tot zuivere aanvaarding van een nalatenschap. Alleen de gedragingen die leiden tot benadeling van schuldeisers hebben zuivere aanvaarding van een nalatenschap tot gevolg. Het gaat dan om beschikkingshandelingen door goederen van de nalatenschap te vervreemden, bezwaren of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers te onttrekken. Van deze handelingen waarbij een erfgenaam «als heer en meester» vrij beschikt over de goederen van de nalatenschap alsof hij daarvan al eigenaar is geworden, kan niet worden aangenomen dat deze onbewust worden verricht. Voor alle gedragingen die worden verricht in het kader van een goed beheer van de nalatenschap en die niet leiden tot het onttrekken van goederen aan het verhaal van schuldeisers, geldt dat geen sprake is van een gedraging die zuivere aanvaarding tot gevolg heeft.
Erkent u dat het beneficiair aanvaarden van erfenissen bij velen in de samenleving onbekend is? Welke maatregelen kunnen genomen worden om deze manier van het aanvaarden van erfenissen meer bekend te maken? In hoeverre is de wijze waarop iemand een erfenis beneficiair kan aanvaarden (via de rechtbank inclusief rechtbankkosten) nu een drempel voor mensen om een erfenis beneficiair te aanvaarden?
Ik heb geen informatie over hoeveel mensen bekend zijn met de mogelijke wijzen van aanvaarden van een nalatenschap. De keuzemogelijkheid voor zuivere of beneficiaire aanvaarding komt pas aan de orde na het overlijden, wanneer de nalatenschap openvalt. Op dat moment moeten de nabestaanden een aantal zaken regelen waarmee niet iedereen direct bekend zal zijn. Dat kan ook gelden voor de wijze waarop de nalatenschap kan worden aanvaard en de wijze van afwikkeling ervan.
Op de website van de rijksoverheid staat veel informatie over het verkrijgen van een nalatenschap en wordt uitdrukkelijk gewezen op de mogelijke wijzen van aanvaarden van de nalatenschap en op de gevolgen van zuivere aanvaarding.7 Met deze voorlichting wordt getracht (toekomstige) erfgenamen meer van de risico’s te doordringen, zodat zij weloverwogen kunnen beslissen of zij een nalatenschap zuiver willen aanvaarden of niet. Ook op andere websites, zoals die van Erfwijzer.nl, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), notariskantoren en banken, wordt gewezen op de juridische gevolgen van het openvallen van een nalatenschap.
De keuze voor beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap wordt gemaakt door het afleggen van een verklaring bij de griffie van de rechtbank binnen het rechtsgebied van de laatste woonplaats van de erflater. De verklaring wordt vervolgens ingeschreven in het boedelregister. Het griffierecht dat hiervoor wordt geheven, bedraagt nu 155 euro. Dit is een bijdrage ter vergoeding van de werkzaamheden van de griffie van de rechtbank en van de toezichthoudende taken van de kantonrechter in de wettelijke vereffeningsprocedure die volgt op beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap. De kosten van het griffierecht kunnen worden beperkt als er meerdere erfgenamen zijn die beneficiair willen aanvaarden. Erfgenamen kunnen de verklaring dan samen afleggen en de verschuldigde kosten van het griffierecht delen. Voor erfgenamen met een inkomen onder de toevoegingsgrens op grond van de Wet op de rechtsbijstand bestaat een vrijstelling van de heffing van het griffierecht. Tegenover het verschuldigde griffierecht voor het afleggen van de verklaring van beneficiaire aanvaarding staat de zekerheid dat het eigen vermogen is afgeschermd tegen schuldeisers van de nalatenschap met vorderingen op de nalatenschap die vaak een veelvoud van het verschuldigde griffierecht bedragen.
Deelt u de mening dat het beneficiair aanvaarden van erfenissen in principe de standaard zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bij de voorbereiding en behandeling van de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden is de mogelijkheid van standaard beneficiaire aanvaarding nadrukkelijk ter sprake gekomen, maar is daar na een weging van voor- en tegenargumenten niet voor gekozen.
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek bleek dat het merendeel van alle nalatenschappen een positief saldo heeft. Ook nu nog steeds zijn veruit de meeste nalatenschappen positief.8 Daarmee zou standaard beneficiaire aanvaarding leiden tot een onevenredige belasting van het merendeel van erfgenamen omdat slechts een kleine groep erfgenamen aanvullende bescherming nodig heeft tegen schulden van de nalatenschap. Een stelsel van standaard beneficiaire aanvaarding betekent immers dat alle erfgenamen in beginsel verplicht worden om de nalatenschap volgens de wettelijke vereffeningsprocedures onder toezicht van de kantonrechter te vereffenen. Dit zou mogelijk tot gevolg hebben dat in veel, ook positieve, nalatenschappen erfgenamen de nalatenschap niet meer onderling kunnen afwikkelen, maar dit standaard via een gerechtelijke procedure moeten doen met extra kosten en administratieve lasten. Ook zou dit een toename van de werklast van kantonrechters met zich brengen. Zuivere aanvaarding zorgt ervoor dat erfgenamen de nalatenschap naar eigen inzicht en zonder overheidsbemoeienis kunnen afwikkelen. Zij hoeven daarbij niet aan bepaalde formaliteiten te voldoen, waardoor de kosten van vereffening niet onnodig toenemen. Het huidige stelsel hanteert daarmee het uitgangspunt dat de wet een algemene regeling geeft voor de meest voorkomende gevallen met de minste lasten, maar rekening houdt met de uitzonderingen waarin erfgenamen ervoor kunnen kiezen om een nalatenschap beneficiair te aanvaarden.