Het artikel ‘Baudet ontkent contact met Rusland, maar FVD-Kamerlid Ralf Dekker videobelt met Poetins partij Verenigd Rusland’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Jan Paternotte (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bovenstaande artikel?1
Ja
Kleven er volgens u mogelijke veiligheidsrisico’s aan het onderhouden van contacten met door de Europese Unie (EU) gesanctioneerde Russische politici uit de partij van Poetin door Nederlandse parlementariërs?
In Nederland geldt dat Kamerleden, net als iedereen, vrij zijn om met eenieder contact te onderhouden. In geval van parlementariërs waarborgt dit de parlementaire onafhankelijkheid en pluriformiteit.
Contact wordt ongewenst wanneer het de veiligheidsbelangen van de Nederlandse staat aantast. Dit kan zowel openlijk als heimelijk gebeuren en kan de vorm aannemen van het zoeken van toenadering tot en in contact treden met parlementariërs. Dit kan leiden tot ongewenste beïnvloeding waar het zorgt voor ondermijning van een onafhankelijk en transparant politiek-bestuurlijk bestel en vormt daarmee een inherente dreiging voor de nationale en internationale veiligheid. Statelijke actoren kunnen op een dergelijke manier Nederlandse veiligheidsbelangen aantasten.
Veiligheidspartners, zoals de AIVD, MIVD en NCTV, wijzen al langer op het gevaar van heimelijke beïnvloeding door statelijke actoren. Rusland is een statelijke actor die zowel openlijke als heimelijke beïnvloeding ontplooit in het fysieke domein alsmede in het digitale domein, gericht op het beïnvloeden van het publieke debat en het politiek-bestuurlijke besluitvormingsproces.2 Rusland stelt zich daarbij steeds agressiever, brutaler en provocerender op tegen Europese landen.3 Door middel van deze beïnvloeding wordt getracht een positiever beeld van Rusland te schetsen, het beeld van het Westen als vijand te vergroten en de Europese eendracht en steun aan Oekraïne te doen afnemen.
Het is van belang dat de maatschappij en ook Nederlandse parlementariërs zich bewust zijn van de dreiging van (heimelijke) beïnvloeding en de wijze waarop deze dreiging zich kan manifesteren. Om bewustwording te vergroten binnen de fracties in uw Kamer en het kabinet geeft de AIVD awareness-briefings over dit onderwerp. Het doel daarvan is om betrokkenen bewust te maken van de risico’s van heimelijke beïnvloeding in democratische processen waarbinnen zij werkzaam zijn.
Indien de AIVD stuit op pogingen tot heimelijke beïnvloeding van, of bovenmatige interesse van een buitenlandse actor ziet in bepaalde politieke organisaties of personen, kan een waarschuwingsgesprek worden gevoerd met betrokken personen of vertegenwoordigers van organisaties. Indien er sprake is van informatie die van belang is voor de opsporing of vervolging van strafbare feiten, kan de AIVD een ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie uitbrengen.
Bent u bereid de contacten die tussen een (voormalig) Kamerlid van Forum voor Democratie met gesanctioneerde Russische politici uit de partij van Poetin, nota bene de bezetter van Oekraïne, hebben plaatsgevonden te veroordelen?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 weergegeven, staat het Kamerleden vrij om met eenieder contact te onderhouden zodat de parlementaire onafhankelijkheid en pluriformiteit wordt gewaarborgd.
Kunt u uitsluiten dat deze contacten zullen leiden tot toenemende veiligheidsrisico’s voor Nederland? Zo ja, hoe?
In algemene zin geldt dat de appreciatie van veiligheidsrisico’s, alsmede eventuele handelingsopties, afhankelijk zijn van de context en omstandigheden waarin casuïstiek zich afspeelt. Dit spanningsveld is ook uiteengezet onder vraag 2. Verder kan het kabinet niet ingaan op individuele casuïstiek in relatie tot veiligheidsrisico’s.
Kunt u uitsluiten dat er financiële of zakelijke betrekkingen worden aangegaan tussen (voormalig) Kamerleden van Forum voor Democratie en gesanctioneerde politici uit de partij van Poetin? Zo ja, hoe?
Het kabinet kan niet met absolute zekerheid uitsluiten dat (voormalig) Kamerleden financiële of zakelijke betrekkingen aangaan met gesanctioneerde politici uit Rusland. In zijn algemeenheid geldt verder dat indien er signalen zijn dat er sancties worden overtreden, hier onderzoek naar zal worden gedaan.
Kunt u uitsluiten dat de contacten niet zullen leiden tot ondermijning van onze democratie, bijvoorbeeld in de vorm van ongewenste buitenlandse inmenging of desinformatiecampagnes tijdens de aanstaande verkiezingen? Zo ja, hoe?
Zoals vermeld in vraag 2 is het uitgangspunt van het kabinet dat het iedereen in Nederland vrij staat banden te onderhouden met andere landen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat.
Het kabinet houdt er in zijn algemeenheid rekening mee dat statelijke actoren het verkiezingsproces in Nederland kunnen proberen te beïnvloeden of verstoren. Recente ontwikkelingen in landen om ons heen laten ook zien dat dit gebeurt. Zoals ook aangegeven in mijn recente brief waarin ik in ga op het tegengaan van risico’s op buitenlandse beïnvloeding van het verkiezingsproces, werk ik aan een offensieve aanpak van desinformatie.4 Met de veiligheids- en ketenpartners tref ik maatregelen om de effecten van ongewenste inmenging, waaronder desinformatiecampagnes, tijdens verkiezingen tegen te gaan. Dit bevat onder andere de organisatie van verkiezingstafels, waar vertegenwoordigers van verschillende ministeries, de veiligheidspartners (AIVD, MIVD, NCTV, Politie en OM), het NCSC, de ACM, gemeenten en de Kiesraad bijeenkomen om dreigingen en risico’s rond het verkiezingsproces te signaleren en maatregelen voor te bereiden.
Tegelijkertijd benadruk ik dat ons kiesstelsel en het verkiezingsproces robuust zijn. Mede door het pluralistische parlementaire stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat in principe minder kwetsbaar is dan een meerderheidsstelsel zoals het «winner takes all» stelsel waarbij er slechts één kandidaat of partij wint. Ook is het verkiezingsproces minder kwetsbaar voor digitale dreigingen doordat de kiezer met een papieren stembiljet stemt, dat vervolgens handmatig wordt geteld. Desondanks blijf ik scherp op mogelijke kwetsbaarheden in ons proces, in onze eigen context.
Ten slotte werkt de Europese Commissie aan nieuwe maatregelen om verkiezingsintegriteit te bevorderen en desinformatie verspreid door statelijke actoren tegen te gaan in het «European Democracy Shield». Het kabinet onderschrijft de noodzaak voor dit initiatief en steunt de Europese Commissie in het bevorderen en het faciliteren van Europese samenwerking ter bescherming van onze democratische processen.
Het kabinet werkt daarbij reeds nauw samen met andere landen en Europese instellingen, zoals de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO/EEAS). Zo neemt Nederland actief deel aan het Europese Rapid Alert System (RAS) en het European Cooperation Network on Elections (ECNE). In deze samenwerkingsverbanden worden onder andere ervaringen met het verloop van verkiezingen, signalen over desinformatie, maatregelen om hiermee om te gaan en de laatste wetenschappelijke inzichten uitgewisseld. Het kabinet kijkt voortdurend hoe opgehaalde expertise en aanbevelingen vanuit de EU toegepast kunnen worden in de Nederlandse context. Ook spreekt het kabinet bilateraal met andere EU-lidstaten over hun informatievoorziening en het tegengaan van desinformatie.
De nieuwe voorwaarden van WeTransfer om data van gebruikers te gebruiken voor verkoop en het trainen van AI |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Marum , Karremans |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «WeTransfer haalt gebruik bestanden voor AI-training stilletjes uit voorwaarden»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Bent u bekend met de nieuwe gebruiksvoorwaarden van WeTransfer, een dienst waar veel mensen gebruik van maken om grote hoeveelheden data te delen met elkaar?
Ja, hier ben ik mee bekend. Overigens heeft WeTransfer zelf de eerdere berichtgeving hierover weersproken2.
Is bij u bekend wat de gevolgen zijn van de nieuwe gebruiksvoorwaarden voor de consumenten-, privacy- en auteursrechten van gebruikers, die mogelijk worden geschonden als WeTransfer rechten krijgt over de data van gebruikers? Indien dit niet bekend bij u is, kunt u om een zienswijze vragen van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en/of de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)?
Voor mogelijke schending van consumenten- en privacyrecht is het niet aan de regering, maar aan de gebruikers om zich tot de toezichthoudende autoriteit te wenden. Voor zover het de naleving betreft van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), nu WeTransfer B.V. haar hoofdzetel heeft in Amsterdam. Met betrekking tot de naleving van het consumentenrecht kan een melding worden gedaan bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Er is geen toezichthouder voor de naleving van het auteursrecht. Als de voorwaarden die aan de inroepbaarheid van de uitzondering op het auteursrecht (neergelegd in artikel 15o van de Auteurswet) zijn geschonden (zie hierover nader het antwoord het vraag3 en de maker geen toestemming voor het gebruik van zijn werk heeft verleend, dan is sprake van een auteursrechtinbreuk. De maker kan een procedure bij de civiele rechter starten en daarin bijvoorbeeld een verbod en schadevergoeding vorderen.
Is het trainen van AI-modellen op grote hoeveelheden data van gebruikers door techbedrijven, zoals mogelijk het geval is bij WeTransfer en eerder al het geval was bij Meta,2 toegestaan binnen de Nederlandse en Europese wet- en regelgeving? Welke beperkingen kent deze praktijk?
Het trainen van AI-modellen met data van gebruikers is onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Het Europese Comité voor gegevensbescherming (EDPB), waarin de Europese toezichthouders samenwerken, heeft op 18 december 2024 een advies aangenomen over het gebruik van persoonsgegevens bij het ontwikkelen en in gebruik nemen van AI-modellen.5 Uit dat advies van de EDPB volgt dat een verwerkingsverantwoordelijke een gerechtvaardigd belang (artikel 6, eerste lid onder f AVG) kan hebben bij het gebruik van persoonsgegevens voor de ontwikkeling van een AI-model. Daarbij noemt de EDPB diverse voorwaarden voor het gebruik van deze grondslag bij het verwerken van persoonsgegevens ten behoeve van het ontwikkelen of inzetten van een AI-model. Een van die voorwaarden is dat uit een belangenafweging moet blijken dat het gebruik van persoonsgegevens noodzakelijk is en dat hetzelfde doel niet kan worden bereikt met, bijvoorbeeld, geanonimiseerde gegevens. In deze afweging spelen de redelijke verwachtingen van de betrokkenen een belangrijke rol. Bij het vaststellen daarvan dient onder meer rekening te worden gehouden met de context van de verwerking en de informatie die de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene aanbiedt. De verwerkingsverantwoordelijke kan daarbij op de concrete omstandigheden van het geval toegespitste maatregelen nemen om de impact van de verwerking op de belangen van de betrokkengebruikers te mitigeren. Daarbij speelt de toegang tot rechten van betrokkenen onder de AVG een rol, zoals het recht op inzage en het recht op bezwaar. De toezichthouder beoordeelt uiteindelijk of (en zo ja: welke) stappen moeten worden ondernomen tegen een vorm van verwerking.
In het geval AI-modellen worden getraind met auteursrechtelijk beschermde werken, geldt het volgende regime. De AI-verordening bepaalt dat het trainen van generatieve AI een vorm van tekst- en datamining is. Artikel 15o van de Auteurswet bepaalt dat het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst ten behoeve van tekst- en datamining onder bepaalde voorwaarden niet als inbreuk op het auteursrecht op het werk wordt beschouwd.6 Een reproductie van een werk mag zonder toestemming van de maker van het werk worden gemaakt, mits: (1) degene die de tekst- en datamining verricht rechtmatig toegang heeft tot het werk en (2) het auteursrecht door de maker of zijn rechtverkrijgenden niet uitdrukkelijk op passende wijze is voorbehouden. De reproductie mag slechts bewaard blijven zolang dat nodig is voor tekst- en datamining en moet daarna worden verwijderd.
Tot slot heeft de Europese Commissie op 10 juli 2025 de General-Purpose AI Code of Practice (GPAI-CoP) heeft gepubliceerd7. Deze (vrijwillige) gedragscode bundelt de belangrijkste uitgangspunten voor aanbieders in drie thematische hoofdstukken. Ook transparantie en auteursrecht maken daarvan onderdeel uit.
Bent u van mening dat het beschikbaar stellen van gegevens voor doorverkoop en AI-trainingsdoeleinden ten alle tijden een goed geïnformeerde en individuele keuze voor gebruikers moet zijn?
In zijn algemeenheid merk ik op dat, zoals gezegd onder antwoord 4, de AVG ruimte biedt om – ook zonder toestemming van de betrokkene – op basis van de verwerkingsgrondslag «gerechtvaardigd belang» persoonsgegevens te verwerken. Of deze grondslag in een concrete situatie kan worden ingeroepen, wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. De beoordeling daarvan komt (zoals toegelicht bij antwoord8 niet toe aan de regering en is aan de toezichthoudende autoriteit. Zij kan daartoe handhaven, advies verstrekken, samenwerken met andere toezichthoudende autoriteiten en klachten behandelen over een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens. Zij toetst of sprake is van strijdigheid met de Europese gegevensbeschermingsregels.
Artikel 15o van de Auteurswet schrijft, in het voetspoor van de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt, voor dat het auteursrecht door de maker uitdrukkelijk op passende wijze kan worden voorbehouden zoals door middel van machinaal leesbare middelen bij een online ter beschikking gesteld werk (opt-out). Uit overweging 18 van de voornoemde richtlijn blijkt dat de rechthebbenden specifiek de rechten om reproducties te maken en opvragingen te verrichten ten behoeve van tekst- en datamining op passende wijze kunnen voorbehouden. Bij content die online voor het publiek beschikbaar is gesteld, moet het voorbehouden van die rechten enkel als passend worden beschouwd indien hierbij machinaal leesbare middelen worden gebruikt, waaronder metagegevens en de voorwaarden van een website of een dienst. In andere gevallen dan online gebruik kan het passend zijn om rechten voor te behouden met behulp van andere middelen, zoals contractuele overeenkomsten of een eenzijdige verklaring.
Welke mogelijkheden heeft u om, nationaal of Europees, het afstaan van gegevens voor doorverkoop en AI-trainingsdoeleinden altijd een «opt-in» te maken? Zijn daartoe aanpassingen nodig van het consumentenrecht?
Een dergelijke «opt-in» zou veronderstellen dat de onderhavige verwerkingsvorm alleen rechtmatig is wanneer deze op toestemming van de gebruikers berust. Zoals ik in antwoorden 4 en 5 aangaf, kan onder omstandigheden ook de verwerkingsgrondslag «gerechtvaardigd belang» worden ingeroepen. Daarvoor weegt mee of de verwerkingsverantwoordelijke voldoende maatregelen heeft genomen om de impact van een gegevensverwerking op de belangen van betrokkenen te beperken. Het bieden van een onvoorwaardelijke «opt-out» kan volgens het eerdergenoemde advies van de EDPB worden beschouwd als een maatregel die de controle van individuen over de verwerking van hun persoonsgegevens versterkt.9 In artikel 4 van de Europese richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt10 is ook gekozen voor een opt-out in plaats van een opt-in systeem. De AI-verordening haakt daarbij aan en bouwt daarop voort. De voornoemde richtlijn wordt volgend jaar onder het gezag van de Europese Commissie geëvalueerd.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met WeTransfer, een Nederlands bedrijf, om helderheid te krijgen over de gevolgen van de nieuwe voorwaarden en een garantie te krijgen dat data gewoon van de gebruikers blijft?
Dat zou een taak van de onafhankelijke toezichthouder zijn, indien deze dat opportuun vindt. In het stelsel van de AVG is het aan verwerkingsverantwoordelijken om verplichtingen na te leven, aan de betrokkenen om rechten uit te oefenen en is het toezicht bij onafhankelijke instanties belegd. Deze onafhankelijkheid vind ik belangrijk en ik wil dit dan ook niet doorkruisen.
Kunt de vragen afzonderlijk van elkaar en vóór 8 augustus, wanneer de nieuwe gebruiksvoorwaarden ingaan, beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk en zo snel mogelijk beantwoord.
Deelt het kabinet dat, gegeven de hoge leeftijd en kwetsbaarheid van mogelijke rechthebbenden, het zaak is voortvarend uitvoering te geven aan de wens van de Kamer om de regeling voor Indische slachtoffers lokaal bekend te maken en claims af te handelen?
Ja. Het kabinet is van mening dat het belangrijk is om snel uitvoering te geven aan het verzoek van de Kamer om de regeling voor Indonesische slachtoffers lokaal bekend te maken en de claims af te handelen.
Kunt u toelichten welke acties het kabinet precies heeft ondernomen in de twee jaren sinds het aannemen van de motie-Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 26 049, nr. 101), en specifiek toelichten waarom sindsdien nog geen (delen van) de namenlijst met slachtoffers van het Nederlands Insituut voor Militaire Historie (NIMH) lokaal bekend zijn gemaakt?
Sinds het aannemen van bovengenoemde motie, waarin het kabinet is verzocht dit gegevensoverzicht «proactief lokaal bekend te stellen [...] binnen de juridische kaders zoals de privacywetgeving», heeft het kabinet verschillende acties ondernomen. In de uitvoering van de motie zet het kabinet in op een persoonlijke en lokale aanpak.
Zoals eerder ook is aangegeven in de Kamerbrief inzake uitvoering motie-Sjoerdsma c.s. over o.a. het gegevensoverzicht van het NIMH d.d. 17 juni 2025 (uw referentie: 26 049, nr. 101/2025D16328), is in de geest van de motie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2024 een financiële bijdrage verstrekt aan een Indonesische stichting die als doel heeft de schadevergoedingsregeling onder nabestaanden breder bekend te stellen en, voor zover door betrokkenen gewenst, hen te ondersteunen bij het indienen van een schadeclaim. Met behulp van deze bijdrage heeft de stichting verschillende plekken in Indonesië bezocht waar mogelijke nabestaanden zich bevinden. Dit heeft geleid tot een stijging in het aantal claims dat met tussenkomst van de stichting is ingediend. Ook in 2025 zal een bijdrage aan de stichting worden verstrekt. De Nederlandse ambassade in Jakarta onderhoudt goed en regelmatig contact met de stichting. De Nederlandse ambassadeur in Indonesië heeft in 2024 in Zuid-Sulawesi nabestaanden bezocht die onder de regeling een claim hebben ingediend.
Dat er sinds het aannemen van de motie nog geen (delen van) het gegevensoverzicht van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie lokaal bekend zijn gemaakt, heeft te maken met het feit dat het overzicht bijzondere persoonsgegevens bevat in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit betreft informatie over mogelijke slachtoffers van standrechtelijke executies en mogelijke slachtoffers van martelingen en verkrachtingen. Aan het verwerken van dergelijke informatie zijn op grond van de AVG strenge voorwaarden verbonden. In geval sprake is van het delen van informatie aan een organisatie buiten de Europese Unie moeten er privacy-assessments worden uitgevoerd en moeten partijen privacy-afspraken in contracten vastleggen. Dit zijn zorgvuldige en langdurige processen.
Het kabinet heeft de landsadvocaat gevraagd te adviseren over de privacy- en archiefrechtelijke aspecten van verdere openbaarmaking van het gegevensoverzicht en/of onderdelen daarvan. Dit advies is in januari 2024 ontvangen. Op basis van dit advies is in het voorjaar van 2024 een Data Transfer Impact Assessment (DTIA) uitgevoerd. De DTIA is aan de Functionarissen Gegevensbescherming (FG’s) van respectievelijk de Ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken voorgelegd.
De FG’s adviseerden een aantal maatregelen waaraan de afgelopen periode is gewerkt, zoals het uitvoeren van een Data Protection Impact Assessment (DPIA)1, het opstellen van afspraken tussen het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de verschillende verantwoordelijkheden en rollen in het proces, en het opstellen van zogeheten Standard Contractual Clauses.
De bovengenoemde documenten zijn opnieuw voor advies voorgelegd aan de betrokken FG’s. Dit advies wordt na de zomer verwacht. Eventuele verdere maatregelen die door de FG’s worden geadviseerd zullen met urgentie worden opgevolgd.
Het kabinet vindt het vervelend dat het doorlopen van alle benodigde stappen volgens de AVG veel tijd in beslag heeft genomen, ook gezien de hoge leeftijd van de personen die een claim zouden kunnen indienen. Het kabinet zet zich in voor een zo spoedig mogelijke afronding van de laatste stappen in dit proces.
Naar verwachting kan het gegevensoverzicht dit najaar worden gedeeld met de Indonesische stichting.
Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om voorlopige of tussentijdse stappen te nemen richting slachtoffers en nabestaanden?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer verwacht u nu dat de eerste concrete acties, zoals het daadwerkelijk delen van de namenlijst met de Indonesische stichting en het benaderen van nabestaanden, gaan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u op 29 december 2023 de Kamer meldde dat het kabinet een advies had gevraagd aan de landsadvocaat over het lokaal beschikbaar stellen van de namenlijst? Kunt u aangeven of en wanneer het advies van de landsadvocaat is ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is nog niet begonnen met de namenlijst proactief te gebruiken, terwijl u wel aangeeft dat dit onderdeel zou uitmaken van de uitvoering van te motie? Wanneer wordt dit alsnog opgepakt?
Om de namenlijst proactief te kunnen gebruiken moeten verschillende privacy gerelateerde stappen worden gezet en maatregelen worden genomen zoals geschetst in het antwoord op vraag 2, 3, 4 en 5.
Kunt u bevestigen of op de namenlijst ook slachtoffers uit kampongs in andere delen van Indonesië (naast Zuid-Sulawesi en Rawagede) voorkomen?
Ja, het gegevensoverzicht bevat ook gegevens van mogelijke slachtoffers uit andere delen van Indonesië.
Is onderzocht of er ook slachtoffers in andere regio’s of op andere lijsten staan die in dit proces moeten worden meegenomen?
De stichting heeft zich bij haar activiteiten in eerste instantie gericht op een beperkt aantal delen van Indonesië. De stichting zou zich ook op andere gebieden in Indonesië kunnen richten. Dit zal worden betrokken in de gesprekken met de stichting over de vervolgstappen zoals genoemd in het antwoord op vraag 4.
Ziet u kansen om de Indonesische autoriteiten meer te gaan betrekken bij de Nederlandse inzet om zo de afhandeling te versoepelen? Welke mogelijkheden worden hiervoor benut?
Het kabinet geeft voorkeur aan een persoonlijke en lokale aanpak boven brede publicatie van het gegevensoverzicht of het betrekken van de Indonesische autoriteiten, zodat rekening wordt gehouden met de via digitale middelen beperkte bereikbaarheid van de (hoog)bejaarde doelgroep, en de verwachting dat dit voor de nabestaanden een emotioneel beladen onderwerp is.
Hoe beoordeelt u de constatering dat tot op heden nog geen claims over marteling of verkrachting zijn ingediend, ondanks dat het kabinet heeft aangegeven deze in behandeling te zullen nemen? Ziet u drempels voor betrokkenen om dergelijke claims in te dienen, en zo ja, welke?
Het is juist dat er tot op heden geen claims over marteling of verkrachting zijn ingediend.
Waarom deze claims tot op heden niet zijn ingediend is onduidelijk. Hierbij zou een rol kunnen spelen dat de nog levende slachtoffers inmiddels op hoge leeftijd zijn. Ook schaamte zou een rol kunnen spelen.
Het kabinet benadrukt nogmaals dat als een claim over marteling of verkrachting wordt ingediend deze wordt behandeld en beoordeeld met inachtneming van de eerdere rechterlijke uitspraken en met het uitgangspunt dat het belangrijk is dat aan alle slachtoffers recht moet worden gedaan.
De aanhoudende problemen met leerlingenvervoer en Samen naar School-klassen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich nog het vragenuur van 17 oktober 2023 over het bericht dat vertegenwoordigers van leerlingen en ouders uit het overleg zijn gestapt over leerlingenvervoer, en waarin u zelf stelde dat het tempo om verbetering te maken te langzaam ging?1
Ja.
In hoeverre is volgens u nu de situatie verbeterd ten opzichte van twee jaar geleden?
Het leerlingenvervoer staat onder druk. Dat is helaas, mede door de tekorten aan chauffeurs, niet zomaar opgelost. Ik ben mij ervan bewust dat dit grote gevolgen kan hebben voor leerlingen, ouders en scholen.
Sinds het vragenuur van 17 oktober 2023 zie ik dat steeds meer gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de bekostiging en uitvoering, werk maken van het leerlingenvervoer: gemeenten passen hun lokale verordeningen aan, zoeken alternatieve vervoersopties – passend bij de leerling – en veel gemeenten monitoren het leerlingenvervoer beter dan voorheen. Met een brief aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) vorig jaar heb ik gemeenten hier ook toe aangespoord. De extra aandacht vanuit gemeente is sinds 2023 sterk verbeterd.
Het is belangrijk dat eenieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid doet wat mogelijk is om de uitvoering van het leerlingenvervoer te verbeteren. Mijn ministerie werkt samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de VNG en betrokken brancheorganisaties aan de verbeteragenda doelgroepenvervoer. Deze gezamenlijkheid is belangrijk, omdat problemen in het leerlingenvervoer niet op zichzelf staan en onderdeel zijn van krapte in het bredere doelgroepenvervoer. Gemeenten zijn ook voor de bekostiging en uitvoering van andere vormen van doelgroepenvervoer verantwoordelijk, zoals Wmo-vervoer en vervoer in het kader van de Jeugdwet, en de uitvoering ligt bovendien vaak bij dezelfde vervoerders, met dezelfde chauffeurs en busjes. Ook andere vormen van doelgroepenvervoer staan, mede door de vergrijzing, onder druk.2
Met de verbeteragenda doelgroepenvervoer wordt onder andere gewerkt aan de beschikbaarheid van chauffeurs, het beter en integraal aanbesteden van het doelgroepenvervoer en goed contractmanagement – voorwaarden ook voor kwalitatief goed leerlingenvervoer. De Staatssecretaris van Langdurige en Maatschappelijke Zorg heeft uw Kamer over de verbeteragenda doelgroepenvervoer op 20 mei jl. een voortgangsbrief gestuurd.3
Ik ben mij ervan bewust dat hiermee de problemen in het leerlingenvervoer niet direct zijn opgelost. De druk op het leerlingenvervoer is hardnekkig en het verminderen van de druk een kwestie van de lange adem. In het debat passend onderwijs – waarin uw Kamer terecht wederom aandacht heeft gevraagd voor het leerlingenvervoer – heb ik toegezegd om in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Leerlingenbelang Voortgezet Onderwijs (LBVSO) en Ouders & Onderwijs over het leerlingenvervoer en de problematiek die we zien. Onderdeel van dit gesprek is wat mij betreft om te verkennen wat iedereen meer kan doen vanuit zijn rol en verantwoordelijkheid. Tegelijkertijd zijn er geen eenvoudige oplossingen: het verlichten van de druk op het leerlingenvervoer zal iets van ons allemaal – gemeenten, vervoerders, leerlingen, ouders en het onderwijs – vragen. Uw Kamer wordt dit jaar verder over dit gesprek geïnformeerd. Dit najaar wordt uw Kamer ook nader geïnformeerd over de verbeteragenda doelgroepenvervoer.
Bent u het ermee eens dat het vervoer naar school, onlosmakelijk is verbonden met het recht op onderwijs en dit vraagt om meer regie vanuit de landelijke overheid? Zo ja, bent u bereid om het principe van recht op onderwijs leidend te laten zijn bij toekomstige wet- en regelgeving en beleidsontwikkeling op het gebied van passend onderwijs en leerlingenvervoer?
Ieder kind in Nederland heeft recht op onderwijs.4 Dit recht is verankerd in het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind. Het recht op onderwijs vormt een belangrijk uitgangspunt van de beleidsontwikkeling en de wet- en regelgeving van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het algemeen en in het bijzonder ook op het gebied van passend onderwijs en leerlingenvervoer.
Als gemeentelijke voorziening is het leerlingenvervoer – een tegemoetkoming in de kosten of inzet van specifiek vervoer (zoals een (elektrische) fiets, openbaar vervoer of aangepast vervoer) – voor een deel van de leerlingen een belangrijke voorwaarde voor de toegang tot het onderwijs. De verantwoordelijkheid voor deze voorziening ligt primair bij gemeenten, zij zijn het eerste aanspreekpunt. Omdat het leerlingenvervoer echter nauw samenhangt met toegankelijk onderwijs – met name voor leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs –, voert mijn ministerie structureel overleg met de VNG over het leerlingenvervoer. Daarmee houdt mijn ministerie continu vinger aan de pols bij het leerlingenvervoer.
Het leerlingenvervoer staat bovendien, zoals ook in het antwoord op vraag 1 aangegeven, niet op zichzelf. Daarom wordt onder landelijke regie gewerkt aan de verbeteragenda doelgroepenvervoer.
In hoeverre wordt er nu gewerkt aan een duidelijk monitoringssysteem waardoor duidelijker wordt in welke regio’s de problemen het grootst zijn en om hoeveel leerlingen dit gaat?
In 2022 en 2024 heeft Oberon in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de monitor leerlingenvervoer uitgevoerd.5 6 Deze monitor biedt onder andere inzicht in de omvang van het leerlingenvervoer, de kosten, de vervoersredenen en de vervoerssoort.
Daarnaast geeft het een beeld van de beleidskeuzes van gemeenten. Omdat er eerder metingen zijn gedaan over de periode van 2012 tot en met 2016, geeft de monitor bovendien zicht op de ontwikkelingen van de afgelopen jaren. Uw Kamer heeft in december vorig jaar de laatste monitor ontvangen.7 In 2026 wordt de monitor herhaald.
Het is belangrijk dat er zicht is op hoe het met het leerlingenvervoer gesteld is. Dat is in beginsel aan gemeenten en vervoerders. Wel is er winst te behalen in het onderling vergelijken en van elkaar leren door gemeenten, zoals bijvoorbeeld de G4 doet met een onderlinge benchmark. Zoals in de Kamerbrief over de verbeteragenda doelgroepenvervoer met uw Kamer is meegedeeld, start de Vereniging voor Doelgroepenvervoer Nederland in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een verkenning naar hoe data in het doelgroepenvervoer gestructureerd kan worden verzameld om een landelijk beeld te vormen. Het doel is om hier in 2026, met een «Staat van het doelgroepenvervoer», mee te starten. Het leerlingenvervoer zal hier onderdeel van uitmaken.
Wat is er concreet gedaan met de suggesties die u zelf noemde in antwoord op vragen in het bovengenoemde vragenuur van 17 oktober 2023, zoals het aanbrengen van volgtijdelijkheid in het doelgroepenvervoer waarbij kan worden gekozen om leerlingenvervoer voorrang te geven op Wmo-vervoer, het slimmer uitbesteden van de vervoersopdrachten en het leerlingenvervoer en het aantrekken van meer chauffeurs?
De beschikbaarheid van chauffeurs en het verbeteren van de aanbesteding en contractmanagement zijn onderdeel van de verbeteragenda doelgroepenvervoer. Uw Kamer is hier op 20 mei over geïnformeerd.8 Uit de meest recente monitor leerlingenvervoer blijkt dat steeds meer gemeenten het doelgroepenvervoer integraal aanbesteden.9 Hierdoor kunnen vervoerders het leerlingen- en overig doelgroepenvervoer volgtijdelijk maken en het leerlingenvervoer indien passend voorrang geven. Dit is een positieve beweging. Bovendien kan het gezamenlijk aanbesteden van verschillende vormen van doelgroepenvervoer het beroep van chauffeurs aantrekkelijker maken, omdat opdrachten van vervoerders groter worden en vervoerders zodoende meer zekerheid hebben. Hierdoor kunnen ook chauffeurs grotere contracten krijgen – zij voeren bijvoorbeeld zowel het leerlingenvervoer als het Wmo-vervoer uit – en meer stabiliteit hebben. Het is aan gemeenten om uitvoering te geven aan het gezamenlijk aanbesteden van het doelgroepenvervoer.
Het integreren en combineren van verschillende vormen van doelgroepenvervoer is ook onderdeel van de verkenning die vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat – en in gezamenlijkheid met de Ministeries van Financiën, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – wordt gedaan naar Publieke Mobiliteit. Het doel van deze verkenning is om na te gaan of integratie van publiek (mede-) gefinancierde vervoersvormen kan bijdragen aan een inclusief en toegankelijk vervoersysteem dat de bereikbaarheid van voorzieningen voor alle reizigersgroepen verbetert en het gebruik optimaliseert. De Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu informeert uw Kamer binnenkort over de verkenning naar Publieke Mobiliteit.
Is duidelijk welk ministerie uiteindelijk verantwoordelijk is voor leerlingenvervoer? De beslisnota horende bij de voortgangsbrief verbeteragenda doelgroepenvervoer roept hier namelijk vragen over op omdat er staat dat is afgesproken dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) regie heeft op de agenda, maar de verantwoordelijkheid voor de uitvoeringsproblemen bij het leerlingenvervoer nadrukkelijk is belegd bij de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), is het niet onlogisch dat de regie en verantwoordelijkheid niet in dezelfde handen zijn?2
De verantwoordelijkheid voor de bekostiging en uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij gemeenten. Deze verantwoordelijkheid volgt uit de Wet op het primair onderwijs (WPO)11, de Wet op het voortgezet onderwijs 2020 (WVO 2020)12 en de Wet op de expertisecentra (WEC).13
Gemeenten bekostigen het leerlingenvervoer uit het gemeentefonds, waarvan zij de middelen ontvangen vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze middelen zijn niet geoormerkt: gemeenten kunnen dus zelf invulling geven aan de bekostiging van het leerlingenvervoer. Omdat het leerlingenvervoer onderdeel is van de onderwijswetgeving, is het aan de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – in dit geval: de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – om de uitvoering hiervan te volgen en kaders te stellen, ook vanwege de samenhang met het recht op onderwijs, waarvoor de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verantwoordelijk zijn. Als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap doe ik dat. Gezien het feit echter dat het leerlingenvervoer gedecentraliseerd is bij gemeenten en daar de uitvoering wordt vormgegeven – door het college én de gemeenteraad – kan ik niet direct ingrijpen op problemen die zich in de uitvoering voordoen. Wel kunnen problemen in de uitvoering ertoe nopen om de kaders aan te passen dan wel de opdracht vanuit de wet aan te scherpen.
Voor andere vormen van doelgroepenvervoer, zoals het Wmo-vervoer14 en vervoer in het kader van de Jeugdwet15, geldt zoiets vergelijkbaars, maar dan voor de bewindspersonen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zoals gezegd (zie hierboven) staan de losse vormen van doelgroepenvervoer niet op zichzelf en zijn ze veeleer met elkaar verbonden. Daarom is er een gezamenlijke en interdepartementale verbeteragenda doelgroepenvervoer gericht op alle vormen van doelgroepenvervoer, waaronder het leerlingenvervoer. Deze verbeteragenda staat, vanwege de betrokkenheid bij andere vormen van doelgroepenvervoer, onder regie van de Staatssecretaris van Langdurige en Maatschappelijke Zorg. Zie ook het antwoord op vraag 1 en vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraken van de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Vervoerders (KNV) die in Binnenlands Bestuur stelt dat gemeenten soms te veeleisend zijn en erg ruimhartig in het uitdelen van indicaties? Begrijpt u de boosheid bij leerlingen en ouders die afhankelijk zijn van leerlingenvervoer over deze uitspraken?3
Ik ben bekend met het interview in Binnenlands Bestuur met de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Vervoerders (KNV).17 Gemeenten zijn vrij om (binnen de kaders die de wet stelt) regels op te stellen op basis waarvan zij een vergoeding in de kosten of specifieke vormen van vervoer toekennen. Onderdeel van die regels kan zijn dat eerst goed gekeken wordt naar de mogelijkheid of een leerling in staat is zelfstandig te reizen.
Herkent u de signalen dat bij een uithuisplaatsing het leerlingenvervoer niet altijd wordt geregeld waardoor sommige leerlingen plotseling naar een andere school moeten? Is bekend hoe vaak dit gebeurt en hoe vaak er onenigheid ontstaat tussen de wens van de kinderen en (pleeg)ouders en de gemeente?
Ik ben bekend met het signaal dat er bij een uithuisplaatsing problemen kunnen ontstaan in het organiseren van het leerlingenvervoer. Het is niet bekend bij het ministerie hoe vaak het leerlingenvervoer bij een uithuisplaatsing niet wordt geregeld en hoe vaak er onenigheid ontstaat tussen de (pleeg)ouders en de gemeenten.
Het is van belang dat het leerlingenvervoer bij een uithuisplaatsing goed wordt georganiseerd en dat, waar mogelijk, leerlingen naar de eigen school kunnen blijven gaan. Gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk. Hier zijn geen landelijke kaders of richtlijnen voor. Wel zijn er goede voorbeelden bij gemeenten. Zo zijn in de regio Noordoost-Brabant regionale afspraken gemaakt over bij welke gemeente de verantwoordelijkheid ligt bij (spoed)uithuisplaatsing over gemeentegrenzen heen. Mijn ministerie heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gevraagd om gemeenten te wijzen op het belang van zulke regionale afspraken en goede voorbeelden zoals in de regio Noordoost-Brabant onder de aandacht te brengen.
Wie is primair aan zet bij het bekostigen van leerlingenvervoer bij een (spoed)uithuisplaatsing? Is dat de gemeente waarin de biologische ouders woonachtig zijn of de gemeente waarin de pleegouders wonen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte dat er met enige regelmaat aanvragen komen bij organisaties als het Jeugdeducatiefonds omdat er een patstelling is ontstaan? Wat vindt u daarvan?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Op navraag van mijn ministerie heeft het Jeugdeducatiefonds laten weten dat er het afgelopen schooljaar achtendertig keer een aanvraag is gedaan voor het leerlingenvervoer in gevallen van een uithuisplaatsing. Zoals hierboven gezegd, zijn gemeenten in beginsel verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer, ook als er sprake is van een uithuisplaatsing. Regionale afspraken tussen gemeenten moeten wat mij betreft voorkomen dat er een patstelling of geschil ontstaat. Tegelijkertijd ben ik blij dat het Jeugdeducatiefonds – in de gevallen dat er toch een patstelling is – kan bijspringen en een oplossing vindt voor leerlingen die vervoer nodig hebben om naar hun school (van oorsprong) te kunnen blijven gaan.
Deelt u de mening dat in deze gevallen áltijd het belang van het kind voorop zou moeten staan en daaruit volgt dat als leerlingenvervoer nodig is, dit ook geregeld moet worden?
Ja, ik deel de mening dat het belang van het kind voorop moet in de gevallen dat er een vervoersvoorziening nodig is, ook als er sprake is van een uithuisplaatsing. Dit is ook in lijn met het VN Kinderrechtenverdrag18, waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd.
Waar kunnen leerlingen, ouders en scholen terecht als blijkt dat dit niet wordt geregeld of de gemeente de kosten niet kan of wil dragen?
Het is aan gemeenten om (onderling) afspraken te maken over het leerlingenvervoer, ook als er sprake is van uithuisplaatsing. Indien een verschil van inzicht over de organisatie en bekostiging van het leerlingenvervoer aan de orde is, is het in eerste instantie aan ouders, gemeente(n) en scholen om samen tot oplossingen te komen. Als er een geschil ontstaat, kunnen de ouders een klacht indienen bij dezelfde gemeente. Gemeenten zijn verplicht zorg te dragen voor de behandeling van klachten.19 Mocht de klacht niet naar tevredenheid worden afgehandeld, dan kunnen de ouders terecht bij de Nationale ombudsman – mits de gemeente hierbij is aangesloten – of anders bij de eigen ombudsvoorziening van de gemeente.
Deelt u de mening dat juist scholen waar wordt gewerkt aan inclusief onderwijs, in de eigen buurt, ook de druk op het leerlingenvervoer vermindert?
Ja.
Kent u ook het artikel «Het doet Maud pijn: zoon Arje (15) hoorde erbij, maar moet toch weg van school» over de Samen naar School-klas in Apeldoorn die de deuren moest sluiten?4
Ja.
Was u op de hoogte van dit besluit en is er vanuit het Ministerie van OCW geprobeerd om deze school open te houden, ook gezien diverse aangenomen Kamermoties die vragen om Samen naar School-klassen te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet op de hoogte gesteld van dit besluit. Het is aan de samenwerkingsverbanden passend onderwijs om een dekkend netwerk van onderwijs en ondersteuning te organiseren. Het ministerie heeft hier geen directe rol in. Soms kiest een samenwerkingsverband ervoor dit op een andere manier te organiseren dan als een Samen naar School-klas, bijvoorbeeld binnen het gespecialiseerd onderwijs. Het is standaard procedure dat ik niet op de hoogte wordt gebracht van een dergelijk besluit.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van Samen naar School-klassen? Hoeveel zijn er in de afgelopen jaren gestart en gesloten? Wat zijn doorgaans redenen voor sluiting? Staan er momenteel Samen naar School-klassen op omvallen?
Bij het Ministerie van OCW is geen overzicht beschikbaar van de Samen naar School-klassen (SNS-klassen), omdat deze niet hoeven te worden geregistreerd. Daarmee is er ook geen overzicht over hoeveel er zijn gestart of gesloten de afgelopen periode. Uit gesprekken met partijen uit het veld, begrijp ik dat het aantal SNS-klassen stijgt. Waar SNS-klassen stoppen is dat bijvoorbeeld omdat er onvoldoende financiering kan worden gevonden maar ook dat er regionaal wordt gekozen om deze leerlingen op een andere plek onderwijs te bieden. Er zijn mij geen gevallen bekend van SNS-klassen die op omvallen staan.
Om partijen te ondersteunen is in samenspraak met het veld eerder een handreiking ontwikkeld voor SNS-klassen in het primair onderwijs en worden initiatiefnemers mede met subsidie van OCW ondersteund door bijvoorbeeld de Nederlandse Stichting van het Gehandicapte Kind. Verder zijn de knelpunten in kaart gebracht voor SNS-klassen in het voortgezet onderwijs en zijn de mogelijkheden voor financiering de afgelopen periode nader in kaart gebracht. Op dit moment wordt er met het veld bezien wat er nodig is voor het opzetten van meer SNS-klassen in het voortgezet onderwijs.
Het aangevraagde CAVV-advies inzake de verplichting van het voorkomen van genocide |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Heeft u het advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) inzake de verplichting van het voorkomen van genocide, waarvan u verzocht heeft het voor 30 juni 2025 te ontvangen, inmiddels gekregen?
Ja, het kabinet heeft het advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) over de verplichting van derde staten om genocide te voorkomen op 4 augustus jl. ontvangen. Het kabinet laat dit advies nu zorgvuldig door zijn juristen bestuderen en komt zo snel als dat redelijkerwijs kan met zijn reactie daarop.
Indien u het heeft ontvangen, zou u dit advies binnen twee weken na het stellen van deze vragen aan de Kamer willen doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De CAVV heeft dit advies uit eigen beweging opgesteld en zelf openbaar gemaakt. Het kabinet stuurt dit CAVV advies tezamen met een kabinetsreactie aan de Kamer.
De vervolging van Eternit door het Openbaar Ministerie |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Openbaar Ministerie Eternit vervolgt wegens doodslag?1
Er is kennisgenomen van het bericht dat het Openbaar Ministerie Eternit strafrechtelijk vervolgt. Het is aan de rechter om in deze zaak te oordelen. Voor nabestaanden van asbestslachtoffers kan een dergelijke procedure bijdragen aan erkenning van hun leed.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat het bedrijf Eternit en zijn leidinggevenden strafrechtelijk vervolgd worden, zodat het leed van de nabestaanden van de talrijke asbestslachtoffers eindelijk erkenning krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van het Comité Asbestslachtoffers dat het al 25 jaar door de overheid gefinancierde Instituut Asbestslachtoffers (IAS) structureel faalt, gezien het feit dat van de ongeveer 550 mesothelioomslachtoffers per jaar slechts circa 15 procent daadwerkelijk een schadevergoeding van de werkgever ontvangt, terwijl het overgrote deel van de slachtoffers genoegen moet nemen met een karige tegemoetkoming van de overheid?
Nee, de opvatting van het Comité Asbestslachtoffers (CAS) wordt niet gedeeld. Integendeel, het IAS levert een waardevolle bijdrage aan de erkenning en ondersteuning van asbestslachtoffers en het verminderen van de juridische lijdensweg van deze slachtoffers.
Wanneer mensen ernstig ziek worden na in contact te zijn geweest met asbest (al of niet op het werk), dan heeft dat grote gevolgen voor zowel het slachtoffer zelf als voor de nabestaanden. De rijksoverheid heeft het leed van deze mensen willen erkennen door het instellen van de Regeling TAS (voor werknemers) en de Regeling TNS (niet-werknemers). Op grond van een van deze regelingen krijgt het asbestslachtoffer of de nabestaanden een eenmalige financiële tegemoetkoming van ruim € 25.600. Het IAS speelt hierin een uiterst belangrijke rol.
In de afgelopen 25 jaar hebben zich meer dan 13.500 asbestslachtoffers met maligne mesothelioom of asbestose bij het IAS gemeld. Aan ruim 9.500 van hen is een financiële tegemoetkoming (TAS of TNS) uitgekeerd. Ruim 3.500 slachtoffers, die ziek zijn geworden tijdens het werk in loondienst, hebben door bemiddeling van het IAS een schadevergoeding van de (ex)werkgever of diens verzekeraar ontvangen. Zo hebben bijvoorbeeld in 2024 362 mensen met mesothelioom zich bij het IAS gemeld, waarvan de blootstelling door het werk is veroorzaakt. Bij 120 personen is bemiddeling voor een schadevergoeding niet mogelijk omdat de werkgever niet meer bestaat. Bij 242 mensen heeft het IAS een bemiddeling gestart. Dit heeft voor 84 mensen (33%) tot een schadevergoeding geleid (IAS jaarverslag 2024). Het IAS geeft overigens wel aan dat het aantal geslaagde bemiddelingen onder druk staat. Dit komt door een complex van factoren, waarbij de lange tijd tussen blootstelling en het openbaren van de ziekte van grote invloed is. Het IAS neemt op dit moment initiatieven om het aantal geslaagde bemiddelingen op peil te houden. Daarnaast onderzoekt het IAS de mogelijkheden om het bereik (nu ongeveer 85% van de asbestslachtoffers) te verhogen.
Ook uit de jaarlijkse klanttevredenheids- of belevingsonderzoeken die het IAS onder de asbestslachtoffers en hun families/nabestaanden uitvoert, blijkt dat de overgrote meerderheid van hen positief is over de uitvoering en bejegening door het IAS.
Bent u, gelet op dit slechte resultaat van het IAS, bereid om als verantwoordelijke overheid te komen tot een wettelijk asbestfonds, dat voorziet in een volledige schadevergoeding voor alle asbestslachtoffers?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangeven, is er geen sprake van een slecht resultaat van het IAS. Er is dan ook geen aanleiding alsnog een wettelijk asbestfonds in te stellen.
Hoe beoordeelt u de tijdslijn geschetst door dagblad Trouw, waarin duidelijk wordt gemaakt dat het asbestbedrijf Eternit jarenlang met succes gelobbyd heeft bij de overheid, waardoor het enorme risico van de blootstelling aan asbest decennialang werd genegeerd en onderschat?2
De tijdslijn in Trouw is een journalistieke reconstructie die deels samenvalt met feiten die ook in openbare bronnen en gerechtelijke procedures zijn beschreven. Het is echter aan de rechter om te oordelen over de juistheid van alle daarin genoemde gebeurtenissen en over eventuele verantwoordelijkheden.
Wat vaststaat, is dat asbest zeer schadelijk kan zijn voor de gezondheid en dat het beleid in de afgelopen decennia ingrijpend is aangescherpt, met als resultaat het verbod op het gebruik van asbest in 1993. Als overheid blijven wij alert op signalen over gevaarlijke stoffen, en handelen wij waar nodig tijdig en onafhankelijk, zodat de volksgezondheid en veiligheid van burgers voorop blijven staan.
Bent u, gelet op het feit dat er in ons land inmiddels in totaal al bijna 20.000 mesothelioomslachtoffers zijn gevallen en het jaarlijkse aantal slachtoffers op circa 550 ligt, bereid de wijziging van de Wet Milieubeheer uit 2016, die het gebruik van asbest en asbesthoudende producten met ingang van 1 januari 2024 wilde verbieden, maar op 4 januari 2019 door de Eerste Kamer is verworpen, zo spoedig mogelijk opnieuw in te dienen?
Uit RIVM-onderzoek (2017) blijkt dat het merendeel van deze gevallen is terug te voeren op blootstelling aan asbest op of via het werk, veelal tientallen jaren geleden.3 Tegen deze achtergrond is het belangrijk om op te merken dat een verbod op asbest(daken) per 2024, zoals voorgesteld in de wijziging van de Wet milieubeheer, naar verwachting slechts beperkt invloed zou hebben op het aantal nieuwe gevallen van mesothelioom. De gezondheidswinst van een dergelijk verbod zou met name op de lange termijn liggen.
Het bedoelde wetsvoorstel bood een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen over het gebruik van asbest of asbesthoudende producten. Het beleidsdoel van het wetsvoorstel was concreet gericht op een verbod op asbestdaken per 1 januari 2024.
Het wetsvoorstel werd op 4 juni 2019 door de Eerste Kamer verworpen.
Gezien het feit dat er in de Eerste Kamer geen meerderheid was voor het ontwerpverbod is destijds gekozen voor een uitgebreide en doelgroep-specifieke communicatiestrategie om de bestaande aanpak van asbestdaken verder te ondersteunen. Uw Kamer is hierover al eerder geïnformeerd.4 Met deze communicatiestrategie wordt samen met provincies en gemeenten gewerkt aan de vrijwillige sanering van asbestdaken. Dit wordt verder ondersteund met het asbestleenfonds. Hiermee is gekozen voor maatwerk en specifieke ondersteuning, in plaats van een algemeen verbod.
Daarnaast geldt binnen de Europese Unie een verbod op het vervaardigen, in de handel brengen en gebruiken van asbest en asbesthoudende producten op grond van de REACH-verordening.5 Hierbij geldt een uitzondering voor het blijven gebruiken van voorwerpen die voor 1 januari 2005 in gebruik waren. Dit verbod is sinds 2005 van kracht en biedt een breed juridisch kader voor het reguleren van asbest op Europees niveau.
Gezien deze bestaande (internationale) regelgeving en de ingezette nationale aanpak is er op dit moment geen aanleiding om het ontwerpasbestverbod opnieuw in te dienen.
Bent u bekend met het bericht dat één op de vijf supermarkten en horecabedrijven zich niet aan het tabaksverkoopverbod hebben gehouden? Kunt u toelichten hoe u dit beoordeelt?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving. Die is gebaseerd op de factsheet met inspectieresultaten van de verkoopverboden in 2024. De factsheet is uw kamer toegestuurd als bijlage van de brief «Voortgang Vape- en Tabaksbeleid» van 14 juli dit jaar2. Ik streef naar een rookvrije generatie in 2040 waar minder dan 5% van de bevolking rookt en geen enkele jongere of zwangere rookt. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft geconcludeerd dat het verminderen van het aantal verkooppunten nodig is om die doelstellingen te behalen3. De afgelopen jaren hebben we daarom met diverse wet- en regelgeving de verkoop van tabak en vapes proberen terug te dringen. Het aantal toegestane verkooppunten is als gevolg hiervan substantieel afgenomen.
Sinds 2022 is het verboden om sigarettenautomaten te exploiteren binnen horecagelegenheden.
Vervolgens is in 2023 de verkoop van tabaks- en aanverwante producten via afstandsverkoop, waaronder online verkoop, wettelijk verboden.
Tot slot is het verkoopverbod in supermarkten op 1 juli 2024 in werking getreden.
Bij de inwerkingtreding van nieuwe regelgeving is er sprake van een overgangsperiode, waarin niet alle ondernemers volledig op de hoogte zijn van de gewijzigde verplichtingen. Dit draagt mogelijk bij aan een hoger aantal geconstateerde overtredingen. De NVWA handhaaft grotendeels risicogericht. Dit betekent dat de handhaving plaatsvindt bij sectoren die achterblijven en op basis van meldingen en signalen. Om de naleving te verhogen en de NVWA meer slagkracht te geven investeer ik structureel 3 miljoen in de handhaving. Daarnaast zal ik de boetes voor het overtreden van het onlineverkoopverbod en het verkoopverbod voor supermarkten en horeca met 50% verhogen.
De NVWA heeft aangegeven dat nu het verkoopverbod geruime tijd van kracht is, het interventiebeleid zal worden aangescherpt. Concreet houdt dit in dat bij een eerste overtreding van het verbod voortaan direct een boete wordt opgelegd en niet eerst een waarschuwing wordt gegeven. Gezien de toenemende bekendheid met de regelgeving,de extra structurele middelen voor de handhaving en het verhogen van de boetes verwacht ik dat de naleving in de komende jaren zal verbeteren.
Zijn er nog aanvullende maatregelen nodig bovenop het Actieplan tegen Vapen waarin de online verkoop van vapes wordt verboden? Zo ja, welke maatregelen acht u kansrijk en welke stappen gaat u concreet nemen om dit te realiseren?
Ik zet in op een rookvrije generatie. Daarom zijn er diverse maatregelen aangekondigd in het actieplan tegen vapen en de preventiestrategie. Die maatregelen en regelgeving ga ik implementeren. Voordat ik naar nieuwe maatregelen op de online verkoop ga kijken, wil ik eerst zien wat het effect is van de aangekondigde maatregelen. Er loopt momenteel een onderzoek dat in kaart brengt hoe de illegale handel van vapes er precies uitziet. Socialemedia kanalen worden in dit onderzoek ook meegenomen, evenals aanbevelingen om de illegale handel in vapes te verminderen. Het onderzoek is later dit najaar afgerond. Op basis van dit onderzoek bekijk ik of extra maatregelen nodig zijn.
Welke concrete stappen gaat u nemen om de handhavingsbevoegdheden van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te verruimen om de in het artikel geschetste situatie aan banden te leggen?
Met het Actieplan tegen Vapen4 heb ik een aantal belangrijke maatregelen aangekondigd om de handhaving van de NVWA te versterken. Op dit moment is er een wijziging ter internetconsultatie waarmee de boetes voor het overtreden van het onlineverkoopverbod en het verkoopverbod voor supermarkten en horeca met 50% worden verhoogd. Daarnaast werk ik aan een wetsvoorstel waarbij het in voorraad houden van vapes met een smaakje verboden wordt, waardoor het voor de NVWA makkelijker wordt om handhavend op te treden. Ik heb voortdurend contact met de NVWA om te zien welke belemmeringen inspecteurs ondervinden in hun werk ter bestrijding van illegale verkoop. Als we zien dat inspecteurs meer bevoegdheden nodig hebben, kijken we hoe we dit kunnen versterken.
Verwacht u dat de, in reactie op de motie Jansen c.s. aangekondigde maatregelen, genoeg zijn om het tij te keren en een Rookvrije Generatie in 2040 te realiseren? Zo niet, wat is er aanvullend nodig om dit doel te bereiken?2, 3
De ambitie van een rookvrije generatie vergt een sterke aanpak. Het actieplan tegen vapen bevat diverse maatregelen. Ook in de preventiestrategie benoemen we hoe tabaksgebruik en vapen kan worden tegengegaan. Die maatregelen en regelgeving ga ik eerst implementeren. Zien wat het effect hiervan is, en als dat onvoldoende blijkt, zoek ik naar extra mogelijkheden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat, nadat de verkoop van tabaksproducten voorbehouden is aan tabaksspeciaalzaken, volgens de motie Jansen c.s. vanaf 2028, de huidige parktijken van verkoop onder de toonbank en in achterkamertjes zich niet of in mindere mate zullen herhalen wanneer de verkoop verder wordt beperkt bij gemakszaken?4
De NVWA bereidt zich voor op de wetswijziging en zal zijn werkwijze, indien nodig, aanpassen.
Wanneer verwacht u het onderzoek naar de gevolgen op grensoverschrijdende aankopen en het advies van de landsadvocaat over deze motie te kunnen delen met de Kamer?
Later dit najaar stuur ik beide rapporten naar de Kamer inclusief een reactie op de motie.
Hoe komt u in de Kamerbrief «voortgang vape- en tabaksbeleid» tot de conclusie dat het generatiegebonden verkoopverbod een algeheel verbod op tabaksproducten inhoudt als de producten in het plan Rookvrije generatie niet geheel verboden worden of uit de handel worden genomen? Deelt u de mening dat dit vraagstuk juridisch niet zo zwart-wit is als in de Kamerbrief wordt geschetst?5
Zoals in de betreffende Kamerbrief9 staat, kan een generatiegebonden verkoopverbod in juridische zin de facto worden gezien als een algeheel verbod op tabaksproducten en aanverwante producten met een overgangstermijn van een mensenleven. Deze maatregel houdt namelijk in dat: het niet is toegestaan om tabaks- en nicotineproducten te verkopen aan personen vanaf een bepaald geboortejaar gedurende de rest van hun leven. Met andere woorden, de leeftijdsgrens voor de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten komt hiermee steeds hoger te liggen. Op een gegeven moment is er niemand meer in leven aan wie deze producten verkocht mogen worden. Een dergelijk generatiegebonden verkoopverbod is geen onderdeel van de maatregelen behorend bij de Rookvrije generatie.
Het artikel ‘Acute zorg in Nederland kraakt onder een tekort aan personeel’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de langdurige sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) van het Zuyderland Ziekenhuis in Sittard-Geleen? Wat vindt u van het feit dat deze afdeling naar verwachting pas in januari 2026 heropent?
Ja, ik ben door het Zuyderland ziekenhuis op de hoogte gesteld van de tijdelijke sluiting. Het betreft overigens geen sluiting van een spoedeisende hulp (SEH), maar van een acute zorgafdeling (AZA). Vanwege personeelskrapte is de SEH sinds oktober 2024 omgevormd tot een AZA. Als gevolg van (opnieuw) personeelskrapte sluit nu ook tijdelijk deze AZA.
Het vinden van goed gekwalificeerd personeel is een uitdaging. Dat maakt dat zorgaanbieders, in dit geval het Zuyderland ziekenhuis, roosters lastig rond kunnen krijgen en nu noodgedwongen moeten kiezen voor een tijdelijke sluiting. Voor mij staat voorop dat iedereen in Nederland toegang moet hebben tot goede en veilige zorg. Bij mogelijke wijzigingen van het zorgaanbod in een regio is het daarom van belang dat er een juiste en zorgvuldige procedure gevolgd wordt. In dit soort situaties, zoals nu in Sittard-Geleen, moet een zorgaanbieder gemeenten en inwoners goed meenemen in wat er speelt en welke besluiten moeten worden genomen. Ook moeten er afspraken gemaakt worden met zorgpartners om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen. Zuyderland heeft mij laten weten dat het in goed gesprek is met de betrokken partijen. Verder zijn de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NZa geïnformeerd over de situatie en zullen zij dit traject nauwlettend volgen.
Deze situatie laat zien dat het belangrijk is dat regionale partijen afspraken maken over toekomstbestendige zorg, gegeven de stijgende zorgvraag en de personeelskrapte. Om de drukte in de acute zorg hanteerbaar te maken en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg te borgen, is een goede samenwerking tussen de partijen in de acute zorgketen cruciaal. Met de afspraken in het «onderhandelaarsakkoord» van het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord2 (AZWA) wordt meer samenwerking om te komen tot toekomstbestendige zorg ondersteund. Daarnaast zet ik met het akkoord in op het terugdringen van een personeelstekort en een gelijkwaardige toegang tot zorg.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van het sluiten van een SEH? En in dit geval tijdelijk voor 6 maanden van de SEH in het Zuyderland ziekenhuis in Sittard-Geleen?
Het (tijdelijk) sluiten van een SEH of een AZA is een ingrijpende maatregel, die vraagt om een zorgvuldige afweging met oog voor patiëntveiligheid, regionale zorgbehoefte en personele capaciteit. Bij onderbezetting van personeel kan het veiliger zijn om de betreffende afdeling (tijdelijk) te sluiten, omdat een ziekenhuis mogelijk de kwaliteit van de zorg niet meer kan garanderen. Hierdoor kan bijvoorbeeld het beschikbare personeel worden ingezet op andere locaties, wat de kwaliteit van de zorg daar ten goede kan komen. Tegelijkertijd kan een sluiting gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van zorg, daarom vraagt dit om goede afspraken met de betrokken zorgpartners, om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen.
Ook bij de Acute Zorgafdeling in Sittard-Geleen lukt het niet om voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken, waardoor het ziekenhuis noodgedwongen heeft besloten tot een tijdelijke sluiting. Vanuit het Zuyderland ziekenhuis zijn inmiddels verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart om het tekort aan personeel in te lopen, waarvan deels rendement in de komende maanden verwacht wordt en deels het rendement een middellange- tot lange tijdlijn kent.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal SEH’s in tien jaar is gedaald van 95 naar 79, en tegelijkertijd het aantal tijdelijke SEH-stops met 22% is toegenomen ten opzichte van een jaar eerder? Acht u dit een zorgwekkende trend? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Een goede duiding van het aantal SEH-sluitingen en -stops vereist om meer context dan alleen cijfers. Een toename van het aantal SEH-stops hoeft niet per se te duiden op een verslechtering van de toegankelijkheid van SEH-zorg. Een SEH-stop is namelijk een logistiek instrument en hulpmiddel om de zorgvraag op SEH’s tijdens piekmomenten te reguleren. Een SEH-stop wordt gebruikt om vroegtijdig tijdelijke piekbelasting te kunnen melden, zodat ketenpartners kunnen uitwijken naar een andere locatie. Het instrument is daarmee van belang voor de samenwerking in de regio, tussen ziekenhuizen onderling, tussen ambulancediensten en ziekenhuizen en tussen huisartsen en ziekenhuizen en draagt bij aan de patiëntveiligheid en kwaliteit van de zorg. Bovendien kan een toename in het aantal geregistreerde SEH-stops ook betekenen dat er meer aandacht is voor het meten en rapporteren hiervan dan voorheen. De afname van het aantal SEH-locaties over de afgelopen tien jaar heeft daarom geen directe relatie met de toename van het aantal SEH-stops in het afgelopen jaar.
Wat zegt volgens u de toename in SEH-stops en de toename in totale sluitingsduur over de staat van de acute zorg in Nederland?
Een toename in SEH-stops laat zien dat ziekenhuizen en regio’s maatregelen nemen om piekbelasting te reguleren en de kwaliteit van zorg te waarborgen. Zoals in vraag 3 benoemd, is het inzetten van een SEH-stop een hulpmiddel om piekmomenten op te vangen en de patiëntveiligheid te garanderen. Daarbij worden patiënten omgeleid naar andere SEH’s waar zij sneller geholpen kunnen worden en zijn ambulanceteams eerder inzetbaar voor een volgende oproep. Een SEH-stop betekent echter niet dat patiënten met een levensbedreigende acute zorgvraag geweigerd worden. Deze patiënten worden altijd gebracht naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis waar passende zorg verleend kan worden, ook als dat ziekenhuis een SEH-stop heeft afgekondigd. Ondanks dat bekend is dat de acute zorgsector onder druk staat door personeelstekorten en een stijgende zorgvraag, vormen een toename in SEH-stops en een toename in totale sluitingsduur op zichzelf dus geen indicatie over de staat van de acute zorg in Nederland.
Deelt u de zorgen van gezondheidseconoom Schrijvers dat het risico op sterfgevallen toeneemt als patiënten verder moeten reizen voor acute zorg? Welke maatregelen treft u om dergelijke risico’s te voorkomen in regio’s waar SEH’s sluiten?
Om de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg voor alle Nederlanders te waarborgen ondanks een stijgende zorgvraag en beperkte beschikbare zorgprofessionals, ondergaat de acute zorg3 een transformatie. In het Integraal zorgakkoord (IZA) is afgesproken dat passende zorg zoveel mogelijk dichtbij wordt geleverd, en verder weg als het moet vanwege kwaliteitseisen of doelmatige inzet van dure infrastructuur en/of schaars personeel4. Zo werken de ROAZ-regio’s aan de implementatie van zorgcoördinatie. Zorgcoördinatie draagt bij aan het toegankelijk houden van de acute zorg door intensieve samenwerking binnen de gehele acute zorgketen in elke regio, het versterken van onderling vertrouwen en het slimmer op elkaar afstemmen van werkwijzen. Daarnaast hebben de ambulances zich de afgelopen decennia ontwikkeld van vervoersbedrijven tot geavanceerde aanbieders van eerste hulp en stabilisatie van patiënten. Daarmee kunnen steeds meer patiënten die thuis of op straat iets overkomt direct ter plaatsen geholpen worden. En wanneer transport naar het ziekenhuis nodig is, kunnen patiënten ter plekke en gedurende de rit steeds beter worden gestabiliseerd en voorbereid op behandeling.5 De ambulancesector werkt bovendien aan een nieuwe urgentie-indeling van de vraag naar ambulancezorg. Die kan ervoor zorgen dat in gevallen van de hoogste spoed ook daadwerkelijk sneller een ambulance ter plaatse is. Mijn streven is u nog in september over deze nieuwe urgentie-indeling te informeren. Voorts is het van belang dat zorgaanbieders die overwegen een SEH te sluiten de bestaande normen voor een zorgvuldig besluitvormingsproces in acht nemen, zodat zorgen van inwoners over de bereikbaarheid van de zorg goed worden meegewogen in de besluitvorming. Ook werk ik aan aanpassing van de regelgeving die ziekenhuizen verplicht zorgvuldig te handelen bij het sluiten van SEH-afdelingen. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Deelt u de analyse van internist Kremers dat SEH-problemen vaak veroorzaakt worden door haperende doorstroming naar andere zorgvormen (zoals verpleeghuizen en thuiszorg)? Zo ja, hoe is dit probleem ten aanzien van doorstroom ontstaan en wat gaat u hieraan doen?
Zoals de voormalig Minister van VWS op eerdere Kamervragen van het lid Bushoff op 5 maart 20256 heeft geantwoord, ben ik niet op de hoogte van het aantal patiënten in ziekenhuizen die wachten op vervolgzorg buiten het ziekenhuis. Wel heeft mijn ambtsvoorganger onderzoek laten uitvoeren naar de uitstroom van cliënten uit het ziekenhuis naar wijkverpleging. Uit dit onderzoek van Equalis7 blijkt dat ziekenhuizen voor het merendeel van de cliënten geen problemen ervaren met het aanvragen van wijkverpleging; de gemiddelde zoektijd is minder dan één dag en meer dan 70% van de cliënten die wijkverpleging nodig heeft wordt op de gewenste dag ontslagen uit het ziekenhuis.
Het is aan de betrokken partijen om regionaal afspraken te maken over hoe de uitstroom van patiënten uit het ziekenhuis efficiënt vormgegeven kan worden en te voorkomen dat patiënten onnodig lang in het ziekenhuis verblijven. Verschillende regio’s nemen initiatieven om de doorstroming te bevorderen. Zo werkt Friesland bijvoorbeeld met een centraal triageteam en zijn er tijdelijke opvanglocaties ingericht, om de overgang tussen ziekenhuis of SEH en thuis beter te organiseren. Hierdoor kunnen in deze regio vaker mensen na een bezoek aan de SEH of een ziekenhuisopname direct terug naar huis, in plaats van naar het verpleeghuis.
Ziet u kansen om, zoals voorgesteld door gezondheidseconoom Schrijvers, lokaal acute-zorgopleidingen op te zetten om personeel sneller en gerichter op te leiden? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf en het ministerie hierin? Zijn er al plannen in de regio Parkstad om dit op te zetten?
Onderwijsinstellingen en zorginstellingen hebben de mogelijkheid om de samenwerking te zoeken in het lokaal aanbieden van opleidingen die aansluiten op de acute zorgvraag. Het kan dan gaan over leertrajecten en bijscholing, of over het aanbieden van volledige initiële opleidingen in de regio, zoals bijvoorbeeld de opleiding Medisch Hulpverlener die nog niet in de regio wordt aangeboden. Met de recentelijk gepubliceerde Subsidieregeling Inrichten Opleidingsstructuur helpenden, verzorgenden en verpleegkundigen8, stimuleer ik het organiseren van een structuur voor het opleiden van helpenden, verzorgenden en verpleegkundigen.
Het Zuyderland werkt samen met de provincie Limburg en onderwijsinstellingen om de regionale arbeidsmarkt te versterken. In projecten zoals «In de Zorg – Uit de Zorgen» wordt ingezet op scholing, inclusiviteit en het aantrekken van nieuw personeel, waaronder statushouders. Met partners als de Open Universiteit, Zuyd Hogeschool en Gilde Opleidingen ontwikkelt het Zuyderland ziekenhuis leertrajecten en bijscholing die aansluiten op de zorgvraag en technologische ontwikkelingen. Daarnaast werkt het Zuyderland samen met werkgeversservicepunten en initiatieven als «De Zorgcampus», om een inclusieve arbeidsmarkt in de zorg te realiseren en duurzame werkgelegenheid te bevorderen.
Hoe gaat u voorkomen dat ook in andere regio’s SEH-afdelingen langdurig of structureel gesloten worden, zoals nu al gepland is in Heerlen (Zuyderland, 2030)?
Zoals de voormalig Minister van VWS in eerdere beantwoording van 5 maart 20259 heeft beschreven, gaat de landelijke politiek niet over het openhouden of sluiten van ziekenhuisonderdelen zoals SEH’s. Dat is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis zelf. Alleen zorgaanbieders kunnen immers uiteindelijk beslissen of ze de kwaliteit van zorg kunnen borgen waaraan zij zijn gehouden. Er is voldoende gekwalificeerd personeel nodig om de kwaliteit van de zorg te waarborgen. Voor ziekenhuizen is vanwege de krapte op de arbeidsmarkt echter lastig om voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken. Voor een nadere toelichting op mijn inzet rondom dit knelpunt verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 15. Verder is mijn inzet erop gericht om budgetbekostiging in te voeren. Het kabinet heeft een traject gestart om de spoedeisende hulp (SEH), de acute verloskunde en intensive care zorg (IC-zorg) te bekostigen op basis van een vast budget (met inkoop in representatie).
Daarnaast zet ik in op het beter borgen van de brede maatschappelijke belangen bij het wijzigingen in het zorgaanbod. Daartoe is het streven van het kabinet om regelgeving aan te passen die gevolgd moet worden als een ziekenhuis overweegt het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie te beperken. Zoals eerder benoemd, zal ik de voorgenomen wijzigingen in de regelgeving in het najaar in internetconsultatie brengen.
In aanvulling en vooruitlopend op regelgeving, die nu eenmaal tijd kost, stel ik een handreiking op. Op dit moment leg ik de laatste hand aan deze handreiking. Mijn inzet is deze nog voor het commissiedebat acute zorg van 25 september naar uw Kamer te sturen.
Op welke wijze wordt de regio Sittard-Geleen de komende maanden gecompenseerd voor het wegvallen van acute zorg? Zijn er extra ambulances, extra capaciteit elders of andere noodmaatregelen voorzien?
In dit soort situaties, zoals nu in Sittard-Geleen, moeten er afspraken gemaakt worden met zorgpartners, om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen. Zuyderland heeft mij laten weten dat het in goed gesprek is met de betrokken partijen, zoals huisartsen en ambulancediensten. De acute zorg wordt deels verplaatst naar de SEH in Heerlen en deels opgevangen op daar voor ingerichte spoedpoli’s in Sittard-Geleen. Voor oncologiepatiënten was er vanuit de afdeling al een spoedpoli, waar patiënten zonder tussenkomst van de acute zorgafdeling terecht kunnen. Deze wordt uitgebreid in de avonduren en in het weekend. Voor de algemene en gastro-enterologische chirurgische patiënten wordt er ook een spoedpoli ingericht, om zo het merendeel van de patiënten toch in Sittard-Geleen te kunnen opvangen.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en NZa zijn geïnformeerd over de situatie en zullen dit traject nauwlettend volgen.
Erkent u dat het sluiten van SEH’s vooral de inwoners van regio’s buiten de Randstad treft, en dat hierdoor zorgongelijkheid dreigt te ontstaan? Welke stappen onderneemt u om de toegankelijkheid van spoedzorg in alle regio’s gelijkwaardig te houden?
Graag verwijs ik hiervoor naar het rapport van SiRM10 dat vorig jaar is verschenen. Van de 18 SEH-sluitingen tussen 2011 en 2022 vond ongeveer de helft binnen de Randstad plaats. De meest recente sluiting van een SEH in de Randstad was die van het Amsterdam UMC, locatie VUMC, dat sinds mei 2024 geen SEH-voorziening meer heeft.
Volgens het bereikbaarheidsmodel van het RIVM11 kan 99,7% van de Nederlandse inwoners binnen 45 minuten per ambulance naar een SEH worden gebracht. De inwoners met langere reistijden wonen vooral buiten de Randstad, zoals op de Waddeneilanden en in (delen van) Zeeland en Groningen. Om gelijkwaardige toegang tot zorg in alle regio’s te waarborgen, zijn verschillende maatregelen genomen. Daarvoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Weet u in welke andere ziekenhuizen in Nederland er sprake is van een tekort aan personeel op de SEH? En in welke ziekenhuizen de overweging speelt om de SEH te sluiten, al dan niet tijdelijk of structureel?
Nee, ik heb geen inzicht in de personeelstekorten van individuele zorgaanbieders en er zijn mij op dit moment geen andere gevallen bekend waarbij sprake is van (voorgenomen tijdelijke of structurele) sluitingen van uitsluitend een SEH.
Is er onderzocht wat de gevolgen zijn voor patiënten als een SEH sluit? Zo ja, wat zijn deze uitkomsten en wat vindt u hiervan?
Het Ministerie van VWS heeft in 2024 een ambtelijk traject ingericht om beleidsopties te ontwikkelen voor de inrichting van het acute (ziekenhuis)zorglandschap. Het betreft onder andere een rapport van onderzoeksbureau SiRM naar de redenen en achtergronden bij SEH-sluitingen in de periode 2011–202212. Voor het merendeel van de patiënten heeft het sluiten van een SEH beperkte gevolgen. De extra reistijd is vaak gering, waardoor patiënten nog steeds snel op een andere locatie geholpen kunnen worden. Daarnaast meldt hetzelfde rapport van onderzoeksbureau SiRM dat voor kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met beperkte mobiliteit, het sluiten van een SEH grotere gevolgen kan hebben. Voor deze groepen kan de extra afstand leiden tot het vermijden van zorg13. Zoals eerder is aangegeven, worden verschillende maatregelen genomen met het oog op de toegankelijkheid van de zorg.
De regio toonde zich bereid om mee te werken aan de problemen door het aantrekken van personeel middels voorzieningen en huisvesting te stimuleren, wat zijn de resultaten hiervan geweest?
De regio Parkstad heeft aangegeven actief te willen bijdragen aan het oplossen van de personeelstekorten, onder andere door het stimuleren van voorzieningen en het verbeteren van de toegang tot passende huisvesting. In dat kader zijn afspraken gemaakt tussen Zuyderland, gemeenten en een woningcorporatie, over een integrale aanpak waarin werk en wonen worden gecombineerd.
Een concreet voorbeeld hiervan is het initiatief Baan en Sleutel, waarbij gericht geworven wordt voor zorgfuncties, met name binnen de acute zorg, terwijl tegelijkertijd passende woonruimte wordt aangeboden. Op korte termijn wordt voorzien in geschikte huisvesting voor nieuw personeel. Voor de langere termijn wordt gewerkt aan een woningaanbod dat beter aansluit op de behoeften van medewerkers in verschillende levensfasen en gezinssamenstellingen. Daarnaast zijn er in enkele wijken aanpassingen gedaan in de woningtoewijzing, mede met behulp van de Rotterdamwet, zodat essentiële beroepen zoals zorgmedewerkers voorrang kunnen krijgen bij de toewijzing van woonruimte.
Deelt u de mening van afdelingshoofd Kuipers, acute geneeskunde bij Erasmus MC, dat als «het spaak loopt bij een SEH, dit vaak het eerste signaal is dat er dieperliggende problemen zijn in het zorgsysteem»? Zo ja, wat zijn volgens u deze dieperliggende problemen en hoe zijn deze ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting van afdelingshoofd Kuipers niet volledig dat problemen bij een SEH altijd het eerste signaal zijn van dieperliggende problemen in het zorgsysteem. Wel erken ik dat de toegankelijkheid van de gehele zorgsector onder aanzienlijke druk staat. De dieperliggende problemen zijn ontstaan doordat de zorgvraag sneller groeit dan het aantal beschikbare zorgverleners, wat leidt tot capaciteitsproblemen en verhoogde druk op acute zorgvoorzieningen. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden, worden verschillende initiatieven genomen. Op basis van onderzoek hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) elf initiatieven in kaart gebracht die bijdragen aan het verminderen van de piekdrukte op de SEH. Deze initiatieven zijn beschreven in de handreiking «Verminderen piekdrukte op de SEH»14.
Ziet u in dat een tekort aan verpleegkundigen en SEH-personeel deels het gevolg is van jarenlang beleid waarin arbeidsvoorwaarden, werkdruk en waardering voor zorgpersoneel onder druk stonden? Wat doet u concreet om het vak aantrekkelijker te maken?
De arbeidsmarkt van zorg en welzijn staat helaas al geruime tijd onder druk. Zoals eerder benoemd blijft de vraag naar zorg en ondersteuning stijgen en groeit het aanbod van professionals niet in dezelfde mate mee, met een hogere werkdruk en langere wachttijden tot gevolg. De aanpak hiervan heeft grote prioriteit voor dit kabinet. Daarom ben ik samen met betrokken partijen op onderhandelaarsniveau tot overeenstemming gekomen over het AZWA, waarin stevig wordt ingezet op de versterking van de beweging van zorg naar gezondheid, zodat de behoefte aan personeel de komende jaren minder hard groeit. Daarnaast bevat het AZWA afspraken over het verminderen van de administratieve lasten, de inzet van arbeidsbesparende technologie en het versterken van de lerende omgeving. Tot slot stel ik voor een marktconforme loonontwikkeling ieder jaar de overheidsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling (OVA) ter beschikking. Deze OVA bedraagt voor 2025 circa 3,6 miljard structureel. Dit draagt er, samen met de afspraken in het AZWA, aan bij dat zorg en welzijn een aantrekkelijke sector is en blijft om in te werken.
Bent u bekend met de Kamerbrief van voormalig Minister Agema d.d. 17 maart 2025 over «Terugkoppeling gesprek Zuyderland en moties debat Zuyderland» waarin de voormalig Minister aangaf «dat het personeelstekort in het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen er weliswaar was, maar beperkt was mede omdat het ziekenhuis actief extra personeel aannam en scholingen deed waardoor het zorgaanbod in Heerlen grotendeels gehandhaafd bleef. Hierdoor viel het personeelstekort mee en was er sprake van het inlopen van het tekort»? Weet u hoe dit in het ziekenhuis van Heerlen is gegaan en wat daarin goed werkte? Zijn hier lessen uit te trekken die eventueel toepasbaar zijn op het Zuyderland ziekenhuis in Sittard-Geleen?
Ja. Ik veronderstel dat de vragensteller doelt op de cijfers van aantal IC-artsen, SEH-artsen, gynaecologen en verpleegkundigen die in deze brief gepresenteerd zijn15. Dit zijn cijfers van begin 2025 en hebben betrekking op de situatie met een geboortecentrum op één locatie, spoedzorg met één SEH in Heerlen (en een Acute Zorgafdeling (AZA) in Sittard- Geleen) en een IC op beide locaties. Voor een SEH, IC en geboortecentrum op beide locaties is veel meer personeel nodig. De conclusie die de vragensteller trekt dat er sprake zou zijn geweest van het inlopen van een personeelstekort, is dan ook onjuist. Daarbij geldt dat het Zuyderland één organisatie is met twee locaties. Het arbeidsmarktbeleid is voor beide locaties identiek. Nieuwe medewerkers die geworven worden zijn in principe ook op beide locaties inzetbaar. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is het Zuyderland ziekenhuis een breed pakket aan acties gestart om gekwalificeerd personeel aan te trekken.
“Rijkswaterstaat sluit brug Urmond anderhalf jaar volledig af, maar gemeente Stein verzet zich: ‘Niet akkoord met samenloop verbreding A2’” |
|
Olger van Dijk (NSC), Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Tieman |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht in De Limburger van 11 juli 2025, waarin wordt gemeld dat de brug over het Julianakanaal bij Urmond anderhalf jaar volledig wordt afgesloten voor alle verkeer?1
Ja
Klopt het dat Rijkswaterstaat heeft gekozen voor een volledige afsluiting van de brug, ondanks bezwaren en aangedragen alternatieven door de gemeente Stein en inwoners van Urmond?
Dat klopt. Veiligheid heeft de hoogste prioriteit bij Rijkswaterstaat. Op basis van de grote complexiteit van de werkzaamheden en de daarbij horende veiligheidsoverwegingen is Rijkswaterstaat genoodzaakt de brug tijdens de werkzaamheden volledig af te sluiten. Tijdens de laatste inspecties in 2023 en 2024 is gebleken dat de staat van de brug slechter is dan aanvankelijk werd ingeschat, waardoor meer ingrijpendere werkzaamheden noodzakelijk zijn. Dit betreft onder meer het verwijderen en volledig vernieuwen van het brugdek inclusief de fietspaden, alsook het vervangen van diverse stalen constructieonderdelen. Zonder renovatie zal de brug per 1 januari 2026 moeten worden afgesloten voor gemotoriseerd verkeer.
Hierdoor kan Rijkswaterstaat helaas geen invulling geven aan het aangedragen alternatief van de gemeente en omgeving om de brug tijdens de werkzaamheden open te houden voor fietsers en voetgangers. Dit is natuurlijk een flinke tegenvaller voor de inwoners van Urmond. Daarom is Rijkswaterstaat ook in gesprek met de omgeving om te bezien welke alternatieve mogelijkheden er zijn voor fietsers en voetgangers.
Op welke wijze zijn de gemeente Stein en de inwoners van Urmond betrokken geweest bij het besluitvormingsproces? In hoeverre zijn hun inzichten en zorgen meegenomen?
In de planfase is een gemeentelijke werkgroep actief betrokken geweest bij de variantenstudie en ook daarna in de verdere uitwerking van dit project.
Tijdens de variantenstudie in 2022 zijn de bewoners meegenomen in de keuze voor een voorkeursvariant van uitvoeringswijze. De Bewonerswerkgroep brug Urmond heeft toen haar voorkeur uitgesproken voor een renovatievariant met slechts beperkte hinder (enkele dagen) voor langzaam verkeer.
Deze variant blijkt nu niet langer haalbaar. Voor deze nieuwe situatie wordt opnieuw participatie georganiseerd. In de bewonersbrief van 10 juli 2025 is een oproep gedaan aan de omgeving om deel te nemen aan een klankbordgroep. Rijkswaterstaat denkt mee over acceptabele reismogelijkheden.
Hoe verhoudt deze aanpak zich tot uw beleid rondom burgerparticipatie en het betrekken van lokale gemeenschappen bij infrastructurele besluiten?
Bij een infrastructureel besluit krijgen alle betrokkenen de gelegenheid om hun inbreng te leveren. Dit is bij brug Urmond ook het geval. Daarbij wordt duidelijk gemaakt welke ruimte er is om mee te denken en wat de kaders zijn. Onder andere aan welke technische, juridische en financiële kaders een variant moet voldoen. De inbreng wordt serieus meegewogen in het besluit. Rijkswaterstaat gaat met inbrengers in gesprek én communiceert publiekelijk welke input geen plek heeft gekregen in het besluit.
Helaas hebben de inspecties in 2023 en 2024 aangetoond dat de technische toestand van de brug slechter is dan gedacht en dat de brug tijdens de renovatie geheel moet worden afgesloten voor al het verkeer.
Deelt u de mening dat overheidsbetrouwbaarheid ook inhoudt dat inwoners erop mogen vertrouwen dat hun stem serieus wordt genomen in besluiten die grote impact hebben op hun leefomgeving?
Ja. RWS neemt zoveel als mogelijk inbreng vanuit de omgeving mee in de uitwerking van projecten en weegt deze af. Helaas wil dat niet altijd zeggen dat er ook iets met de inbreng gedaan kan worden. Er moet telkens een evenwicht worden gevonden in maatschappelijke, technische, ruimtelijke, juridische en financiële haalbaarheid. Bovenal dient de veiligheid van de burgers en aannemer geborgd te worden tijdens de werkzaamheden.
Waarom is niet gekozen voor een gedeeltelijke of gefaseerde afsluiting, zodat de leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid van Urmond gewaarborgd konden blijven?
De technische staat van de brug en daarbij behorende renovatiewerkzaamheden maakt een gefaseerde of gedeeltelijke afsluiting vanuit veiligheidsoverwegingen niet mogelijk. De renovatiewerkzaamheden zijn omvangrijk en moeten over de volledige breedte van de brug aaneengesloten worden uitgevoerd. Denk hierbij aan het tijdelijk ophogen van de brug i.v.m. scheepvaartpassage tijdens de renovatie, het volledig verwijderen van het brugdek en het uitvoeren van conserveringswerkzaamheden in een afgesloten en krappe werkomgeving.
Welke samenhang is er met de werkzaamheden rondom de verbreding van de A2? Op welke manier wordt hier rekening mee gehouden bij Rijkswaterstaat? Welke alternatieven zijn er qua planning van de beide projecten?
Rijkswaterstaat heeft de werkzaamheden aan de A2 Het Vonderen Kerensheide en brug Urmond op elkaar afgestemd. Zo zal brug Urmond pas worden afgesloten zodra de werkzaamheden langs/aan de Bergerweg (onderdeel van project A2 Het Vonderen Kerensheide) zijn afgerond.
Is er een maatschappelijke impactanalyse gemaakt van deze afsluiting? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen officiële maatschappelijke impactanalyse (MIA) opgesteld voor de afsluiting van brug Urmond. In de oorspronkelijke uitgangspunten werd ervan uitgegaan dat de brug gedurende de werkzaamheden toegankelijk zou kunnen blijven voor voet en fietsverkeer. Om die reden is destijds geen aparte impactanalyse uitgevoerd.
Wel is er, daar waar van toepassing, gesproken met relevante maatschappelijke actoren om te bezien hoe zij de gevolgen van deze afsluiting zullen ervaren en welke omrijdroutes er mogelijk zijn. Er is dus wel degelijk gekeken naar de maatschappelijke impact van de afsluiting. Daarbij is vanzelfsprekend contact onderhouden met belangrijke lokale partijen, zoals: de basisschool, hulpdiensten, Chemelot en enkele lokale verenigingen.
Bent u bereid in overleg te treden met Rijkswaterstaat en de gemeente Stein om te heroverwegen of alternatieve uitvoeringsvarianten mogelijk zijn die minder ontwrichtend zijn voor de gemeenschap?
Indien ik in overleg zou treden met de gemeente en Rijkswaterstaat, zou van daaruit de suggestie kunnen ontstaan dat alternatieve technische oplossingen mogelijk zijn. Dat is niet het geval. Het leidt ook onvermijdelijk tot vertraging, wat de kans op een volledige afsluiting vergroot. Daarom volg ik de aanpak van Rijkswaterstaat, met daarbij het nadrukkelijke verzoek aan Rijkswaterstaat om rekening te houden met alternatieve reisoplossingen.
Bent u bereid om nog eens goed naar alternatieve tijdelijke maatregelen te kijken zoals een fietsbrug, watertaxi, of andere maatregelen die de impact voor de gemeenschap verminderen?
Ja, hier is Rijkswaterstaat momenteel mee bezig en hierbij zullen ook de bewoners betrokken worden middels de genoemde klankbordgroep. Onder andere worden opties bekeken als deelfietsen en het inzetten van pendelbussen. Een omleiding via de brug bij Berg (hemelsbreed circa 1.500 meter verderop) is op minder dan 10 minuten fietsen beschikbaar.
Alternatieven moeten veilig en technisch uitvoerbaar zijn en passen binnen de beschikbare financiële ruimte. Binnen deze randvoorwaarden geven wij gemeente en bewoners graag de gelegenheid om mee te denken over hoe de impact op de omgeving zoveel mogelijk beperkt kan worden.
Welke lessen trekt u uit dit dossier voor toekomstige projecten, zodat lokale gemeenschappen niet het gevoel hebben overruled te worden door rijksdiensten?
Dat het eindbesluit bij een Rijksdienst ligt, wil niet zeggen dat er geen zorgvuldige samenspraak is geweest met de lokale gemeenschap. Rijkswaterstaat streeft altijd naar het (vroegtijdig) betrekken van de lokale gemeenschap; van het College van B&W tot aan eventuele dorpsraden en buurthuizen. Rijkswaterstaat luistert en informeert. Desondanks kunnen de wensen van de omgeving niet altijd gehonoreerd worden.
Kunt u toezeggen dat voortaan bij soortgelijke infrastructurele ingrepen burgerparticipatie structureel wordt verankerd en transparanter wordt gerapporteerd hoe met lokale input is omgegaan?
Zowel de participatie als transparante terugkoppeling is al verankerd. Zie het antwoord bij vraag 4. Ten aanzien van de renovatiewerkzaamheden van brug Urmond is de lokale input middels verschillende kanalen opgehaald en besproken met het college van B&W en in de gemeentelijke werkgroep.
Bent u bereid bovenstaande vragen binnen 14 dagen te beantwoorden?
Dit is vanwege de vakantieperiode en het Kamerreces niet gelukt.
Het uitvoeren van aangenomen voorstellen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
|
|
|
Welke betekenis hebben aangenomen moties in de Kamer op uw beleid?
Moties die zijn aangenomen door de Tweede Kamer hebben een belangrijke betekenis. Moties zijn immers een duidelijk signaal van de wens van uw Kamer. Ik hecht er dan ook belang aan om moties uit te voeren waar dit kan en zolang ze uitvoerbaar zijn.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger weigerde om door de Kamer aangenomen motiesuit te voeren?
Ik oordeel niet over mijn voorganger. Over het algemeen zal het kabinet bij de uitvoering van moties altijd een weging moeten maken op basis van in ieder geval uitvoerbaarheid, financiële dekking en juridische mogelijkheden.
Deelt u de mening dat het doelbewust en stelselmatig negeren van wensen van de Kamer door een Minister, een grove schande is richting de gekozen volksvertegenwoordiging?
Zoals ook geantwoord bij vraag 2 zal het kabinet bij de uitvoering van moties altijd een weging moeten maken op basis van in ieder geval uitvoerbaarheid, financiële dekking en juridische mogelijkheden. Soms is het zo dat ik een motie niet kan uitvoeren. In die gevallen zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u in tegenstelling tot uw voorganger Minister Agema wel van plan om door de Kamer aangenomen voorstellen uit te voeren?
Net als mijn voorganger neem ik aangenomen moties vanuit de Kamer zeer serieus en daar waar het kan voer ik deze ook uit. Ik verwijs verder naar mijn eerdere beantwoording.
Wanneer kan de Kamer een totaalverbod op private equity verwachten, waartoe is opgeroepen door een meerderheid van de Kamer via verschillende moties?
Op dit moment ben ik bezig met het opstellen van een Kamerbrief naar aanleiding van de motie van het lid Claassen1 over dit onderwerp. In deze brief, die ik na het zomerreces naar de Kamer zal sturen, ga ik in op de oproep van de Tweede Kamer om met een plan van aanpak te komen hoe private equity uit de zorg kan worden geweerd.
Wanneer besluit u om het sluiten van afdelingen in het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen, zoals de acute verloskunde en de spoedeisende hulp, te stoppen en het ziekenhuis volwaardig te houden, zoals toe is opgeroepen door een meerderheid van de Tweede Kamer via verschillende moties?
In mijn brief van 3 juli 2025 heb ik een reactie gegeven op de uitvoering van moties over het Zuyderland Ziekenhuis, die zijn aangenomen tijdens het tweeminutendebat Medisch Zorglandschap van 21 mei 2025.2 Zoals eerder aangegeven benadruk ik dat keuzes over de inrichting van het zorgaanbod in het ziekenhuis alleen door het ziekenhuis (in afstemming met de zorgverzekeraar) worden gemaakt. Bestuurders en zorgprofessionals van het ziekenhuis moeten immers altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Als de Kamer zou verplichten dat een zorgaanbieder zorg levert, ondanks personeelsgebrek, dan kan een bestuurder deze verantwoordelijkheid niet meer nemen, met mogelijk ernstige gevolgen voor patiënten en de zorgmedewerkers.
Wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten om medisch specialisten in loondienst te brengen, zoals door een meerderheid van de Kamer is besloten?
Zoals toegezegd tijdens het debat over de begrotingsbehandeling3 is de inzet gericht op het vervolgonderzoek dat nodig is om een afweging te maken over regelgeving die een overgang naar loondienst verplicht. Dit vraagstuk is geen gemakkelijke opgave, zoals mijn ambtsvoorganger eerder ook heeft toegelicht, omdat een verplichting om medisch specialisten in loondienst te brengen raakt aan het eigendomsrecht en de juridische waarborgen die daarvoor gelden. Onderdeel van het vervolgonderzoek is de monitor van de NZa die gedurende twee jaar de financiële prikkels binnen een medisch specialistisch bedrijf (msb) volgt, alsmede de positie van de msb’s in relatie tot de bestuurbaarheid van ziekenhuizen. Eind 2025 verwacht ik de volgende monitor van de NZa, om daarna te bezien of het verbeterpotentieel behaald is. Parallel daaraan verken ik of wetgeving voorbereid kan worden, gericht op het normeren en maximeren van de verdiensten van medisch specialisten4.
Wanneer kan de Kamer het masterplan personeel voor het geboortecentrum in Heerlen verwachten?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 3 juli 2025 heb ik toegelicht hoe ik opvolging geef aan de motie van het lid Dijk, over een masterplan personeel voor het geboortecentrum in Heerlen. Net als de indieners van deze motie onderschrijf ik het belang van voldoende beschikbaar en gekwalificeerd personeel voor het Zuyderland ziekenhuis en meer specifiek voor de geboortezorg in Heerlen. Het werven en behouden van zorgpersoneel is aan het ziekenhuis zelf, in afstemming met de partijen in de regio. Via landelijk beleid ondersteunt het Ministerie van VWS de aanpak om het personeelstekort terug te dringen.
Wanneer kan de Kamer plannen verwachten voor een nationaal centrum voor geboortezorg en innovatie in Heerlen?
In mijn brief van 3 juli jl. heb ik toegelicht hoe ik opvolging geef aan de motie van het lid Dijk, over een nationaal centrum voor geboortezorg en innovatie in de stadsregio Parkstad Limburg. Ik heb onder meer aangegeven dat ik de wens van de Kamer zal overbrengen aan het ziekenhuis en de zorgverzekeraar(s) waar de plannen voor de geboortezorg worden uitgewerkt, zodat dit voorstel kan worden besproken in de werkgroep met de regionale partners.
Wanneer kan de Kamer de uitwerking verwachten van de aangenomen motie Dijk die verzoekt om de zorgbezuinigingen te schrappen, zodat de verschillende zorgsectoren daar ook rekening mee kunnen houden?
De motie Dijk verzoekt om bezuinigingen in de zorg te schrappen, zonder aan te geven waar de dekking vandaan komt. Dit telt op tot een ongedekte rekening van structureel 3,1 miljard euro. Zoals de Minister van Financiën u per brief5 heeft laten weten naar aanleiding van de (eventuele) wijzigingen in de voorjaarsnota 2025, kunnen moties niet uitgevoerd worden als hier geen dekking voor wordt aangeleverd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Aan dit verzoek is voldaan.
Het artikel ‘Zwolle weigert te stoppen met geheim overleg, net als tientallen andere gemeenten: ‘Minister moet ingrijpen’’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zwolle weigert te stoppen met geheim overleg, net als tientallen andere gemeenten: «Minister moet ingrijpen»»?1
Ja.
Deelt u de zienswijze van uw voorganger in de beantwoording van Kamervragen dat alle niet-incidentele bijeenkomsten die besluitvorming voorbereiden een raadscommissie zijn en daarmee onder de voorschriften voor openheid in de Gemeentewet vallen?2
Ja.
Bent u bekend met het protocol uit de gemeente Tubbergen waarin expliciet ruimte wordt gecreëerd voor besloten bijeenkomsten buiten gronden uit de Wet open overheid (Woo) om? Acht u dit protocol rechtmatig en passend binnen de geest van de Gemeentewet en Woo?
Ik heb kennisgenomen van het genoemde protocol. Daarbij wijs ik erop dat de Wet open overheid ziet op de openbaarmaking van documenten en niet gaat over de openbaarheid van vergaderingen. De Gemeentewet biedt de mogelijkheid om in afwijking van het uitgangspunt van openbare vergaderingen, en onder specifieke voorwaarden, ook in beslotenheid te vergaderen. De Gemeentewet regelt niet de gevallen waarin besloten vergaderd mag worden. Die afweging komt toe aan de raad en raadscommissies. Het is primair aan de gemeenteraad van Tubbergen om te beoordelen in hoeverre de afwegingen, mede op basis van het protocol, om in voorkomende gevallen in beslotenheid te vergaderen in overeenstemming zijn met de letter en de bedoeling van de Gemeentewet.
Hoe beoordeelt u het feit dat tenminste 35 gemeenten nog altijd structurele besloten bijeenkomsten organiseren, mede in het licht van de inmiddels gepubliceerde circulaire over het commissiestelsel waarmee het verschaffen van helderheid over deze kwestie beoogd werd?
Graag benadruk ik dat openbaarheid van het democratisch proces en de vergaderingen van de raad (en raadscommissies) een belangrijk en helder uitgangspunt is, dat is vastgelegd in zowel de Grondwet als de Gemeentewet. In een democratie is het van wezenlijk belang dat inwoners inzicht hebben in de besluitvorming die in hun gemeente plaatsvindt en de verantwoording die plaatsvindt over het gevoerde bestuur. Besloten vergaderingen dienen dan ook altijd een uitzondering te zijn en openbare vergaderingen de regel. Het is denkbaar dat in de praktijk soms twijfel bestaat of in een bepaald geval sprake is van een vergadering in de zin van de Gemeentewet. Daarbij benadruk ik echter dat daarvan al snel sprake zal zijn, zoals ik hieronder nader toe zal lichten. In verreweg de meeste gevallen zal dan ook alleen achter gesloten deuren kunnen worden vergaderd als de raad besluit tot een besloten vergadering volgens de procedure die hiervoor in de Gemeentewet is opgenomen.
De Gemeentewet bepaalt niet wanneer sprake is van een raadsvergadering, maar bevat wel enkele procedurele normen ten aanzien van raadsvergaderingen. Zo moet onder meer oproeping plaatsvinden, moeten de agenda en de geagendeerde stukken openbaar gemaakt worden, moet de vergadering in beginsel openbaar zijn, en moet de besluitenlijst achteraf openbaar worden gemaakt. Hoewel de wet dus niet bepaalt met welk doel vergaderd wordt en wanneer er een vergadering moet zijn, kan uit deze bepalingen wel worden afgeleid wanneer de wet veronderstelt dat sprake is van een vergadering. Dat is het geval wanneer sprake is van een bijeenkomst van de raad of een raadscommissie waarin sprake is van (de voorbereiding van) besluitvorming.
Bij de keuze een bijeenkomst wel of niet in de openbaarheid te laten plaatsvinden, zal in de eerste plaats moeten worden bepaald of het gaat om een bijeenkomst waarin besluitvorming plaatsvindt of wordt voorbereid. Als dat het geval is, is de Gemeentewet van toepassing op de betreffende vergadering en zal die vergadering in beginsel openbaar zijn. Indien men in een dergelijk geval om bepaalde redenen toch besloten wenst te vergaderen, zal de procedure zoals vastgelegd in de Gemeentewet moeten worden gevolgd. Met name is van belang om bijeenkomsten waarbij geen sprake is van vergaderingen zoals hiervoor beschreven, goed te onderscheiden van vergaderingen waarbij dit wel het geval is, maar waarvoor in het betreffende geval inhoudelijke redenen bestaan om deze besloten te laten plaatsvinden. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om een overleg dat qua samenstelling en onderwerp een raadsvergadering zou betreffen op een andere wijze te laten plaatsvinden, zonder hierbij acht te slaan op de formele vereisten van de Gemeentewet. Op basis van het in vraag 1 genoemde artikel van De Stentor kan ik overigens geen specifiek oordeel uitspreken over de bijeenkomsten in de genoemde groep gemeenten, omdat ik de precieze aard van en reden voor de beslotenheid van die bijeenkomsten in de betreffende gevallen niet ken.
Van voorbereiding van de besluitvorming (en dus van een vergadering in de zin van de Gemeentewet) zal in de praktijk al snel sprake zijn. Indien het gaat om een bijeenkomst met raadsleden waarbij een onderwerp aan de orde is waarover later mogelijk besluitvorming in de raad zal plaatsvinden, verdient het aanbeveling dit als vergadering in de zin van de Gemeentewet te beschouwen. Uiteraard kunnen er incidentele bijeenkomsten in gemeenten zijn die geen enkel verband hebben met het besluitvormingsproces, zoals heidagen of recepties rond feestdagen. In verreweg de meeste gevallen zal het verband met het eigenlijke raadswerk er echter wel zijn en is het vanuit het beginsel van openbaarheid wenselijk om alleen besloten te vergaderen als een raadsmeerderheid (of een meerderheid van de commissie) daartoe besluit volgens de procedure die hiervoor in de Gemeentewet is vastgelegd.
Overweegt u maatregelen om deze praktijk actief te handhaven of te ontmoedigen, bijvoorbeeld via het Gemeentefonds, zoals door deskundigen is gesuggereerd?
De suggestie om actief te handhaven op dit punt miskent de eigen verantwoordelijkheid van gemeentebesturen bij de keuze om al dan niet in openbaarheid te vergaderen. Het besluit om in een bepaald geval al dan niet besloten te vergaderen is een politieke keuze van de betreffende raad of raadscommissie. Daarbij kan van een korting op de algemene uitkering uit het Gemeentefonds, zoals sommigen hebben gesuggereerd, geen sprake zijn. Niet alleen is dit niet passend in de bestuurlijke en financiële verhoudingen tussen Rijk en medeoverheden; de Financiële-verhoudingswet 1997 biedt ook geen grondslag daarvoor. Wel roep ik alle gemeenten op om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid om in beslotenheid te vergaderen, en telkens kritisch te bezien of een vergadering echt niet in de openbaarheid kan plaatsvinden. Indien toch goede redenen bestaan om in een bepaald geval in beslotenheid te vergaderen, dan dient de procedure te worden gevolgd die hiervoor in de Gemeentewet is opgenomen.
Om in voorkomende gevallen te bepalen of een overleg openbaar dan wel besloten plaatsvindt en welke procedure al dan niet moet worden doorlopen, kan het handig zijn om als gemeentebestuur op basis van het hierboven beschreven kader een beslismodel op te stellen. Dit kan helpen bij het op een juiste wijze toepassen van het wettelijk kader en kan er ook aan bijdragen dat in alle gevallen kritisch wordt bezien of een besloten vergadering echt nodig is. Het handhaven van het uitgangspunt van openbaar tenzij en de juiste toepassing van het wettelijk kader hieromtrent is overigens een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur. Zowel de gemeenteraad en de raadscommissies als het college hebben hierbij een rol.
Bent u (nu wel) bereid om een voorlichting te vragen bij de Raad van State over de vraag of de Woo en de Gemeentewet momenteel voldoende duidelijkheid geven over welke bijeenkomsten en vergaderingen openbaar danwel besloten mogen zijn en welke mogelijkheden de wetten bieden om «informele bijeenkomsten» beter te reguleren?
Hiertoe zie ik geen aanleiding, gelet op het hierboven beschreven wettelijk kader.
De betrokkenheid van Extinction Rebellion bij het Nationaal Burgerberaad Klimaat |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de via een WOO-verzoek openbaar gemaakte e-mails en documenten waaruit blijkt dat Extinction Rebellion (XR) actief betrokken is geweest bij de voorbereiding van het Nationaal Burgerberaad Klimaat, waaronder het leveren van input voor uitnodigingen, discussienotities en de opzet van het beraad?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de openbaar gemaakte e-mails en documenten.
Kunt u bevestigen dat vertegenwoordigers van XR rechtstreeks contact hadden met het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL), waarbij zij expliciet verzochten betrokken te worden bij de inhoudelijke voorbereiding?
Het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) is verzocht om een secretariaat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter op te richten om het burgerberaad te organiseren. Tijdens de voorbereiding van het burgerberaad heeft het onafhankelijk secretariaat van het burgerberaad met een brede groep van partijen en belanghebbenden gesproken. Denk hierbij aan: sociaaleconomische (koepel)organisaties, maatschappelijke organisaties, belangengroepen en het bedrijfsleven. Een deel hiervan heeft zich zelf gemeld (waaronder XR) en een deel is actief benaderd door het secretariaat (bijvoorbeeld VNO-NCW, FNV, CNV en de Kinderombudsman). Zo heeft het secretariaat breed kennis en lessen opgehaald vanuit verschillende maatschappelijke perspectieven. De uiteindelijke keuzes in de voorbereiding van het burgerberaad zijn gemaakt door het onafhankelijk secretariaat op basis van de 10 randvoorwaarden die zijn vastgesteld door het kabinet en de Tweede Kamer2.
Het secretariaat heeft tijdens de fase van inhoudelijke voorbereiding de werkwijze gehanteerd om iedereen die contact opnam van een reactie te voorzien. Zo ook XR. De input van XR richting het secretariaat was op eigen initiatief van XR en heeft niet geleid tot aanpassingen door het secretariaat.
Het onafhankelijk secretariaat heeft later in het proces aan een breed scala van belanghebbenden – waaronder bovengenoemde partijen en ook alle fracties van de Tweede Kamer – de mogelijkheid geboden om deskundigen aan te dragen. De deelnemers van het burgerberaad hebben vervolgens zelf bepaald welke deskundigen werden uitgenodigd. De deelnemers hebben niet gekozen voor de aangedragen deskundige van XR. De keuze van de deelnemers heeft geleid tot een grote verscheidenheid aan deskundigen en perspectieven die in het burgerberaad zijn ingebracht. In het kader van transparantie is de werkwijze van het secretariaat rond kennisvoorziening en het keuzeproces van de deelnemers rond de deskundigen die ze hebben uitgenodigd terug te vinden op de publiekswebsite van het burgerberaad3.
Acht u het wenselijk dat een activistische organisatie als XR, die zich richt op ontwrichting van de samenleving en bewust de wet overtreedt, directe invloed heeft gehad op de totstandkoming van een beleidsadviestraject dat als neutraal en representatief gepresenteerd wordt?
Zoals aangegeven is tijdens de inhoudelijke voorbereiding van het burgerberaad met een brede groep van partijen en belanghebbenden gesproken. XR heeft zich zelf gemeld bij het onafhankelijk secretariaat en het secretariaat heeft in haar reactie op XR de werkwijze gehanteerd zoals beschreven in vraag 2. Het secretariaat maakt de keuzes rond de inrichting van het burgerberaad. Dit doet het secretariaat onafhankelijk, neutraal en op basis van de 10 randvoorwaarden die zijn vastgesteld door het kabinet en de Tweede Kamer4. Zoals in de beantwoording van vraag 2 is toegelicht, was er hierin geen directe invloed van XR.
Hoe rijmt u de betrokkenheid van XR met de uitgangspunten van onafhankelijkheid, neutraliteit en brede maatschappelijke vertegenwoordiging die u het burgerberaad heeft meegegeven?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de gelote deelnemers van het burgerberaad vooraf niet expliciet zijn geïnformeerd over de betrokkenheid van XR bij de voorbereiding?
De deelnemers zijn in algemene zin geïnformeerd over het feit dat het onafhankelijk secretariaat tijdens de voorbereiding gesproken heeft met verscheidende partijen en belanghebbenden. De deelnemers zijn echter niet expliciet geïnformeerd over welke partijen dit zijn.
Welke waarborgen zijn er getroffen om te voorkomen dat het beraad wordt beïnvloed door ideologisch gedreven actiegroepen met een vooraf bepaalde agenda?
Voor een goed en legitiem burgerberaad is van belang dat de deelnemers een goede afspiegeling vormen van de samenleving waarbij ieder zijn eigen perspectief meeneemt naar de bijeenkomsten. De deelnemers moeten een advies kunnen geven zonder druk of beïnvloeding vanuit de maatschappij, actiegroepen of de politiek. Het is de verantwoordelijkheid van de onafhankelijk voorzitter om dit te waarborgen. Het onafhankelijk secretariaat zorgt voor ondersteuning van het burgerberaad met feitelijke en volledige informatie (randvoorwaarde 9). Het secretariaat zorgt dat kennis vanuit verschillende perspectieven voor het burgerberaad beschikbaar is. Een wetenschappelijke werkgroep geeft advies aan het secretariaat over kennis die het burgerberaad kan gebruiken. Tijdens het hele proces maken de deelnemers van het burgerberaad zelf keuzes over welke kennis en informatie ze willen ontvangen, en welke deskundigen ze uitnodigen. Dit hele proces is transparant te volgen voor heel Nederland via de publiekswebsite van het burgerberaad5.
Kunt u uitsluiten dat (individuen gelieerd aan) XR zitting nemen in het kennispanel, het ondersteuningsteam of andere begeleidende organen rond het burgerberaad?
Leden van de wetenschappelijke werkgroep, het ondersteuningsteam of andere begeleidende organen zijn door het onafhankelijk secretariaat geselecteerd op basis van hun kennis en kunde. Voor XR als organisatie is er geen rol in deze gremia. Betrokkenheid op persoonlijke titel is echter nooit uit te sluiten. Zoals eerder beschreven zijn er geen inhoudelijke deskundigen vanuit XR gehoord door de deelnemers van het burgerberaad.
Erkent u dat XR zich herhaaldelijk schuldig maakt aan strafbare feiten, zoals het blokkeren van snelwegen, het verstoren van de democratische rechtsorde en het bewust ontregelen van maatschappelijke processen?
Demonstreren is een belangrijk grondrecht, maar moet altijd gebeuren binnen de grenzen van de wet. Het demonstratierecht is niet onbegrensd en bepaalde vormen van protesten kunnen ontwrichtend zijn. Het blokkeren van snelwegen is daarvan een voorbeeld en keur ik daarom ook af. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of sprake is van een strafbare gedraging en of vervolging opportuun is. Het is vervolgens aan de rechter om te bepalen of er daadwerkelijk in strijd is gehandeld met de wet.
Deelt u de mening dat de betrokkenheid van XR bij het Nationaal Burgerberaad Klimaat de legitimiteit, geloofwaardigheid en representativiteit van het gehele traject fundamenteel ondermijnt?
Deze mening deelt het kabinet niet. Er was namelijk geen sprake van betrokkenheid van XR bij het burgerberaad, anders dan elke organisatie die input kon leveren aan het secretariaat. In het antwoord op vraag 6 wordt beschreven hoe door middel van de 10 randvoorwaarden de legitimiteit van het burgerberaad wordt gewaarborgd.
Bent u bereid om alle stukken, correspondentie en het eindrapport zo spoedig mogelijk (uiterlijk september 2025) naar de Kamer te sturen, zodat er in een politiek debat een oordeel gegeven kan worden over uitkomsten en de totstandkoming daarvan? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de zesde bijeenkomst op 21 en 22 juni jl. hebben de deelnemers van het burgerberaad gezamenlijk besloten de overhandiging van hun advies over de verkiezingen heen te tillen. Ze presenteren hun adviesrapport – en bijbehorende stukken – nu eind november aan de nieuwe Tweede Kamer en het demissionaire kabinet.
De uitspraak van de rechter dat digitale platforms geen openbare plaats zijn in de zin van de APV |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Struycken , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat digitale platforms geen openbare plaats zijn in de zin van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en dus geen grondslag bieden voor een online gebiedsverbod?1
Ja. Volledigheidshalve merk ik op dat de Afdeling zich er enkel over uitspreekt dat uit de desbetreffende bepaling in de APV van de gemeente Utrecht en de toelichting daarbij niet blijkt dat een digitale ruimte een openbare plaats is.
Erkent u dat het eerdere kabinetsstandpunt – dat dit een lokale aangelegenheid betreft en gemeenten zelf mogen beslissen of zij een online gebiedsverbod wilde opleggen – onjuist was?2
Nee. Het kabinetsstandpunt waarnaar wordt verwezen betreft de beantwoording van Kamervragen over de APV van de gemeente Almelo. Mijn ambtsvoorganger heeft daarin geconstateerd dat er nog juridische onduidelijkheden bestaan over het in te zetten instrumentarium om de openbare orde te handhaven als de oorzaak is gelegen in online gedragingen. Daarbij is verder aangegeven dat de gemeenteraad van Almelo primair verantwoordelijk is voor het vaststellen van de APV en dat dát een lokale aangelegenheid betreft. Mijn ambtsvoorganger heeft niet gesteld dat gemeenten zelf mogen beslissen of zij een online gebiedsverbod willen opleggen, maar geschreven dat het aan gemeenteraden is om te verkennen of de gemeentelijke verordenende bevoegdheid mogelijkheden biedt om op te treden tegen online aangejaagde openbare ordeverstoringen. Tevens heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat het uiteindelijk aan de rechter is om te oordelen over de inzet van een bevoegdheid door de burgemeester, wanneer daarover wordt geprocedeerd. Dat is in dit Utrechtse geval gebeurd. De beschreven analyse onderschrijf ik nog steeds. Daarbij teken ik nog aan dat de nu door de rechter getoetste Utrechtse aanpak bovendien inhoudelijk anders is dan die in Almelo.
Hoe reflecteert u op het feit dat het uitblijven van een landelijke visie van u en uw voorgangers ertoe heeft geleid dat burgemeesters noodgedwongen moesten experimenteren met online gebiedsverboden, met als gevolg een schending van het legaliteitsbeginsel?
Het is van belang dat het lokaal bestuur beschikt over voldoende mogelijkheden om op te treden tegen online aangejaagde openbare-ordeverstoringen. Burgemeesters hebben hierin een ingewikkelde taak, maar staan niet met lege handen. Uiteraard kijk ik concreet naar mogelijkheden om het handelingsperspectief verder te verstevigen.
Er zijn door mijn ministerie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verschillende acties uitgevoerd ten aanzien van (de versterking van) het handelingsperspectief van onder andere burgemeesters, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 14 mei 2024.3 Zo heeft de Landsadvocaat een analyse uitgevoerd naar de huidige wettelijke bevoegdheden om op te treden tegen online gedrag. Hierbij voorzag hij dat in het geval van (een ernstige vrees voor) ernstige wanordelijkheden, mogelijk een noodbevel kan worden ingezet tegen online uitingen die deze wanordelijkheden aanjagen. Verder wees hij op de mogelijkheid voor een gemeente om een civiel kort geding te beginnen. Ook zijn er instrumenten ontwikkeld om de praktijk beter te ondersteunen bij de juiste en effectieve toepassing van interventiemogelijkheden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik zetten verder in op het verbeteren van de informatiepositie van burgemeesters en politie om (dreigende) ernstige verstoringen van de openbare orde te voorkomen. Met het voorstel Wet gegevensvergaring openbare orde, dat recent in consultatie is gegaan, zet ik in op een uitbreiding van politiebevoegdheden om informatie te verzamelen over mogelijke grootschalige openbare-ordeverstoringen.
Daarnaast volg ik uiteraard met veel interesse het initiatiefwetsvoorstel dat aanhangig is gemaakt door het lid Michon-Derkzen.4 Dit voorstel is gericht op het creëren van een bestuursrechtelijke bevoegdheid voor burgemeesters en gezaghebbers waarmee een bevel kan worden gegeven aan personen om geplaatste online berichten te verwijderen om online aangejaagde openbare-ordeverstoringen tegen te gaan dan wel te beheersen.
Ik blijf in gesprek met de praktijk over manieren om het handelingsperspectief verder te verstevigen.
Welke verschillende alternatieven ziet u om online opruiing om te gaan? Kunt u de verschillende mogelijkheden uiteenzetten, waaronder de uitbreiding van de bevoegdheden van de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) of het introduceren van een strafrechtelijke grondslag? Welke variant heeft uw voorkeur?
De analyse van de Landsadvocaat zoals genoemd in mijn antwoord op vragen 3 en 5 laat zien dat er verschillende wettelijke mogelijkheden zijn om op te treden tegen strafbaar online gedrag, waaronder opruiende berichten. Omdat online aangejaagde openbare-ordeverstoringen naar aard en inhoud uiteenlopen vergt de inzet van interventies maatwerk.
In het geval van illegale inhoud kan op basis van de Digitaledienstenverordening een melding daarvan worden gedaan bij de betreffende tussenhandeldienst. Deze zal de melding moeten beoordelen en bepalen of het kan blijven staan, ontoegankelijk moet worden gemaakt of verwijderd. Indien er geen goed gehoor wordt gegeven aan deze procedure, kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) handhavend optreden. Er is bovendien al een strafrechtelijke grond om op te treden: iemand die een opruiend bericht heeft geplaatst kan worden vervolgd voor opruiing (artikel 131 WvSr). De officier van justitie heeft daarnaast de mogelijkheid om, na machtiging van de rechter-commissaris, een bevel te geven aan het betreffende internetplatform om een bericht te verwijderen, ook als er nog geen veroordeling heeft plaatsgevonden (artikel 125p WvSv).
De ATKM is een relatief jonge toezichthouder die de tijd en ruimte moet krijgen om zich te ontwikkelen tot een gezaghebbende autoriteit op het terrein van de bestuursrechtelijke aanpak van online kinderpornografisch materiaal en terroristische online inhoud. Een uitbreiding van het mandaat van de ATKM is daarom op dit moment onwenselijk.
Bent u, gezien het feit dat gemeenten nu met lege handen staan om dit probleem aan te pakken, nu eindelijk bereid een concreet voorstel naar de Kamer te sturen? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Het rapport ‘Tussen Minaret en Ministerie |
|
Doğukan Ergin (DENK), Stephan van Baarle (DENK) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Nobel |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport »Tussen Minaret & Ministerie» van onderzoeksbureaus Movisie en MoslimPeil?1 2
Ja.
In hoeverre deelt u de zorgen dat maar liefst 72 procent van de moskeebesturen weinig tot geen vertrouwen heeft in de overheid?
Het is zorgelijk dat het vertrouwen van een groot deel van de moskeebesturen in de overheid zo laag is. Herstel van vertrouwen is nodig en vraagt om een langdurige, open en eerlijke dialoog, op gelijkwaardige basis, alsook het voorkomen en aanpakken van discriminatie.
Ziet u in dat onder meer het heimelijk onderzoek doen in moskeeën, het schandaal van de Fraude Signalering Voorziening (zoals het doneren aan een moskee werd gezien als een indicator voor fraude) en het Toeslagenschandaal, het vertrouwen in de overheid ernstig heeft geschaad en dat de rijksoverheid er alles aan moet doen om dit vertrouwen te herstellen?
Het kabinet erkent het bestaan van een relatie tussen onrechtvaardige- en ervaren onrechtvaardige behandeling door de overheid en het vertrouwen in de overheid. De verantwoordelijkheid voor het herstel daarvan ligt deels bij de overheid. Daarom wordt er op dit moment door het Sociaal en Cultureel Planbureau onderzocht hoe deze relatie precies werkt en hoe de overheid hier in het vervolg responsiever op kan reageren (project «Leren van signalen uit de samenleving»)3.
Een voorbeeld waarin de overheid verantwoordelijkheid heeft genomen voor zaken die in het verleden niet goed zijn gegaan is het hersteltraject van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in het verleden bij de aanpak van maatschappelijke spanningen en de preventie van radicalisering persoonsgegevens verwerkt van voornamelijk mensen met een islamitische achtergrond zonder dat daarvoor een rechtmatige grondslag bestond.4 Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid informeert actief personen van wie in het verleden onrechtmatig persoonsgegevens zijn verworven en biedt hun inzage in de verwerkingen. De toenmalig Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in 2023 hiervoor excuses gemaakt. Ook heeft zij erkend dat de overheid onbedoeld heeft bijgedragen aan stigmatisering van islamitische gemeenschappen. De Staatssecretaris Participatie en Integratie heeft in juni 2025 de voortgang van dit traject gedeeld en gereflecteerd op het afgeronde onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens over deze kwestie.5
Welke nieuwe maatregelen is het kabinet van plan om te nemen naar aanleiding van het bovengenoemde rapport?
Het kabinet neemt het rapport «Tussen Minaret en Ministerie» serieus en werkt aan gerichte maatregelen om dit vertrouwen te herstellen. Voor dit herstel is allereerst de dialoog tussen overheid en de moslimgemeenschappen van groot belang. Het kunnen vaststellen van de zorgen die binnen de gemeenschappen leven, is effectiever wanneer het kabinet dit uit eerste hand kan vernemen door middel van het aangaan van de dialoog. Welke departementen er op dit moment in gesprek zijn met de moslimgemeenschappen, of dat voornemens zijn te doen, wordt in vraag 8 verder uiteengezet
Ook is aan Uw Kamer per brief6 dit jaar toegezegd de kabinetsreactie op het Nationaal onderzoek moslimdiscriminatie en het verder voorkomen en bestrijden van moslimdiscriminatie7
Erkent u uw eigen rol in de verdere polarisatie en ondermijning van het vertrouwen van moskeebestuurders en de islamitische gemeenschappen in de overheid, door uw uitspraak dat «islamitische jongeren voor een groot deel onze Nederlandse normen en waarden niet onderschrijven»? En bent u inmiddels bereid uw welgemeende excuses hiervoor aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris Participatie en Integratie heeft met uw Kamer in het WGO over integratie op 25 november 2024 gesproken.8
Bent u bereid onomwonden uit te spreken dat moskeeën een positieve bijdrage leveren aan de Nederlandse samenleving en in dat licht ook te stoppen met al het stigmatiserende en discriminerende beleid dat moslims primair beschouwt als veiligheidsrisico?
In Nederland mag je geloven wat je wilt en uiting geven aan je geloof. Voor Nederlandse moslims horen moskeeën daarbij. Moskeeën zijn een plek in onze samenleving om uiting te kunnen geven aan de islam. Moskeeën zijn niet alleen gebedshuizen, maar vaak ook ontmoetingsplekken en steunpunten in de wijk, en bruggenbouwers in de verschillende gemeenschappen. Moskeeën die dit doen vervullen daarmee ook een maatschappelijke rol. We werken aan beleid dat vertrekt vanuit vertrouwen, gelijkwaardigheid en respect. Het Beleidskompas vervult daarin een belangrijke rol. Om in de toekomst onbewust discriminerend en stigmatiserend beleid tegen te gaan en te voorkomen, wordt er op dit moment gewerkt aan het verstevigen en prominenter maken van de discriminatietoets in het Beleidskompas. Tevens werkt de Staatscommissie tegen discriminatie en racisme aan een beleidsvariant van de Discriminatietoets Publieke Dienstverleners (DPD) en is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in gesprek op welke wijze er aan de DPD een vervolg kan worden gegeven. Hiermee wordt beoogd mogelijk discriminerende effecten in nieuw beleid en wetgeving te voorkomen.
In hoeverre wilt u zich inspannen om, zoals terecht gebeurt bij de bestrijding van antisemitisme, ook een aparte Nationaal Coördinator Bestrijding Moslimhaat in het leven te roepen? Zo nee, waarom niet?
Er is bewust gekozen voor het instellen van een Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) die zich inzet voor alle discriminatiegronden. Naast de NCDR is er ook een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB).
De NCAB is op nadrukkelijk verzoek van uw Kamer ingesteld9 en sluit tevens aan bij de oproep van de Europese Commissie in 2021. Deze oproep, het aanstellen van een nationaal coördinator antisemitismebestrijding en een separate aanpak van antisemitisme, is gedaan naar aanleiding van de EU-strategie10 op de aanpak van antisemitisme en het groeiend aantal incidenten in Europese lidstaten.
Desalniettemin acht het kabinet het wenselijk dat de overige discriminatiegronden bij één instituut belegd worden, zodat versnippering van de aandacht en aanpak van deze gronden voorkomen wordt. Hierdoor wordt er rekening gehouden met de verbinding tussen de verschillende actoren en de intersectionaliteit van talloze discriminatiegronden, alsook mogelijke synergie in de aanpakken.
Welke concrete stappen gaat u zetten om nog vóór de aankomende verkiezingen te komen tot een jaarlijks en structureel overlegmoment tussen de politieke top van uw ministerie (waaronder uzelf) en vertegenwoordigers van de Nederlandse moslimgemeenschap en dit te implementeren in beleid?
Het betrekken van moslims bij de aanpak van moslimdiscriminatie is van essentieel belang. Op dit moment worden er binnen meerdere departementen structurele en periodieke gesprekken gevoerd.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voert een periodieke dialoog met een brede vertegenwoordiging van moslimorganisaties, waaronder moskeekoepels. Deze dialoog is geen eenmalige inspanning, maar een continu proces waarin er actief wordt samengewerkt aan het delen van zorgen, het vergroten van wederzijds begrip en het versterken van de maatschappelijke verbinding.
Tevens heeft Staatssecretaris Participatie en Integratie gesprekken gevoerd met Collectief Jonge Moslims (CJM) en de K9, een samenwerkingsverband van regionale moskeekoepels in Nederland.
De Minister van OCW heeft twee keer met de moslimstudentenorganisatie Moslimstudenten Associatie Nederland (MSA NL) gesproken. Deze gesprekken zijn als prettig ervaren. Ook wordt er op ambtelijk niveau met organisaties gesproken.
Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat tevens de wens om in gesprek te blijven met de moslimgemeenschap. Op 10 juli jl. heeft er een gesprek tussen de voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en MSA NL en CJM plaatsgevonden. Onderwerp van gesprek was de huidige problematiek en (politieke) situatie omtrent moslimdiscriminatie en discriminatie van moslimstudenten in Nederland. Daarnaast hebben zij hun persoonlijke ervaringen gedeeld en is er gesproken over welke oorzaken hier volgens hen aan ten grondslag liggen. De wens vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is om deze overleggen structureel te blijven voeren. Er is daarom door de voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de toezegging gedaan om halfjaarlijks een gesprek te voeren. Het volgende gesprek staat gepland voor het einde van Q4.
Diezelfde dag hebben de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een bijeenkomst georganiseerd waarbij de uitkomsten van het Nationaal onderzoek moslimdiscriminatie gedeeld en besproken zijn met onder andere vertegenwoordigers van moslimgemeenschappen en het maatschappelijk middenveld. Door middel van deelsessies is er op de verbeterkansen die uit het onderzoek naar voren komen gereflecteerd binnen de domeinen zorg, overheid en arbeidsmarkt/onderwijs. Bezien zal worden of en hoe er aan deze uitkomsten beleidsmatig structurele invulling kan worden gegeven.
Tevens zijn de Minister-President, voormalig Minister Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Staatssecretaris Participatie en Integratie, en de Staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie op 26 augustus jl. tijdens een Catshuissessie in gesprek gegaan met een groep moslimjongeren. Zij gaven aan zich niet voldoende gehoord te voelen en ervaren een gebrek aan vertrouwen in de politiek en de overheid.
Het bericht ‘Hervorming politieke pensioenen per 2028 in gevaar’ |
|
Agnes Joseph (NSC), Henk Vermeer (BBB) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hervorming politieke pensioenen per 2028 in gevaar»?1
Ja
Wat is de status van het wetsvoorstel om de pensioenen van politieke ambtsdragers onder te brengen in het nieuwe pensioenstelsel?
Het wetsvoorstel is in ambtelijke voorbereiding.
Is de beoogde datum voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog steeds 1 januari 2028? Zo niet, wat is dan de beoogde datum?
De beoogde datum van inwerkingtreding is nog steeds 1 januari 2028.
Wat zijn de budgettaire gevolgen van uitstel van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel?
In de kabinetsbrief zijn de budgettaire gevolgen van de overgang van begrotings- naar fondsfinanciering uiteengezet (Kamerstukken II 2023/24 32 043, nr. 651). Bij uitstel loopt de begrotingsfinanciering langer door en gaat de fondsfinanciering later in. Die budgettaire gevolgen schuiven dienovereenkomstig op en zijn dus te overzien.
Zijn de complexe juridische en technische vraagstukken die samenhangen met de overgang van Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (APPA) naar de Wet toekomst pensioenen (Wtp) inmiddels verholpen?
De genoemde juridische en technische vraagstukken hangen samen met de overgang van begrotingsgefinancierde pensioenen naar een pensioenfonds. In het wetsvoorstel zullen deze vraagstukken worden geadresseerd.
Indien dit niet het geval is, wat zijn dan de openstaande vraagstukken en op welke termijn worden deze verholpen?
Een passende en toereikende oplossing voor deze vraagstukken zal in het wetsvoorstel worden geadresseerd.
Deelt u de mening dat de destijds gestuurde planningsbrief over de pensioenen van politieke ambtsdragers in het nieuwe pensioenstelsel geen realistisch transitieproces heeft weergegeven? Zo niet, waarom niet?
Zoals in de planningsbrief vermeld zijn er veel factoren om mee rekening te houden. De planning gaat dan ook uit van streefdata zoals te voorzien met inachtneming van de relevante factoren. De voorbereidingen voor de overgang hebben tot nu toe geen vertraging opgelopen.
Wat doet het volgens u met het vertrouwen van deelnemers in het pensioenstelsel dat de pensioenen van politieke ambtsdragers pas op een later moment in het nieuwe stelsel worden ondergebracht, terwijl de transitie bij pensioenfondsen reeds in volle gang is?
Het streven is nog altijd om de pensioenen van politieke ambtsdragers per 1 januari 2028 onder te brengen in het nieuwe pensioenstelsel. De veronderstelde effecten op het vertrouwen van deelnemers in het pensioenstelsel behoeven zich niet voor te doen.
Bent u bereid het wetsvoorstel om de pensioenen van politieke ambtsdragers onder te brengen in het nieuwe pensioenstelsel nog voor het zomerreces in internetconsultatie te laten gaan?
Het streven is het wetsvoorstel in 2025 in consultatie te brengen.
Het (demissionaire) kabinetsstandpunt inzake het initiatiefwetsvoorstel Centraal Aandeelhoudersregister (CAHR) |
|
Michiel van Nispen (SP), Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het KPMG-rapport «Krachten gebundeld – naar een effectievere en efficiëntere invulling van de poortwachtersrol in Nederland» (2023), waarin wordt aanbevolen lopende wetgevingsinitiatieven die poortwachters versterken – zoals het voorstel van wet van de leden Van der Lee en Van Nispen tot wijziging van de Registratiewet 1970 in verband met de instelling van een centraal aandeelhoudersregister (Wet centraal aandeelhoudersregister; Kamerstuk 34 661) – voortvarend op te pakken?1
Ja.
In hoeverre geeft het demissionaire kabinet invulling aan deze aanbeveling, mede gezien de brede steun vanuit poortwachters voor een dergelijk register?
Het kabinet neemt met belangstelling kennis van de steun van poortwachters. Het kabinet loopt niet vooruit op de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel voor een centraal aandeelhoudersregister (CAHR) door uw Kamer. Dit initiatiefwetsvoorstel is sinds 2017 aanhangig bij de Tweede Kamer. Het is eerst aan uw Kamer om te besluiten tot voortzetting van de plenaire behandeling om de reactie van de initiatiefnemers te vernemen op de gestelde vragen.
Herinnert u zich de toezegging van Minister van Weel van Justitie en Veiligheid tijdens het tweeminutendebat van d.d. 19 februari 2025 naar aanleiding van het commissiedebat «Criminaliteitsbestrijding, ondermijning en georganiseerde criminaliteit» om het kabinetsstandpunt over het initiatiefwetsvoorstel voor een centraal aandeelhoudersregister (CAHR) opnieuw te bezien?
Ja.
Herinnert u zich de toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid om hierover te rapporteren in de halfjaarbrief Ondermijning vóór de zomer van 2025?
Ja.
Wanneer kan de Kamer de nadere appreciatie, zoals beloofd door de Minister van Justitie en Veiligheid, tegemoetzien? Kunt u alvast delen welke inhoudelijke en juridische overwegingen hierin worden meegenomen?
Het kabinet zal zoals gebruikelijk een appreciatie geven zodra dat bij de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel door uw Kamer aan de orde is.
Acht u het aannemelijk dat een CAHR poortwachters effectiever laat werken én misbruik van complexe eigendomsstructuren tegengaat en daarmee aansluit op de kabinetsbrief «Nieuwe anti-witwasaanpak» van 14 mei 2025, waarin wordt benadrukt dat de aanpak van witwassen enerzijds lastenverlichting voor bonafide ondernemers beoogt, en anderzijds barrières opwerpt voor criminelen?2 Kunt u dit toelichten?
In september 2019 hebben de toenmalige bewindslieden onderschreven dat een centraal aandeelhoudersregister onder voorwaarden van toegevoegde waarde kan zijn voor de criminaliteitsbestrijding en rechtszekerheid. In dat kabinetstandpunt3 is toegelicht dat een centraal aandeelhoudersregister bruikbaar kan zijn voor de uitoefening van controle, toezichts- en handhavingstaken door publieke partijen en de voorkoming en bestrijding van financieel-economische criminaliteit alsmede voor het notariaat voor de uitoefening van diens notariële taken, als met het register geautomatiseerde informatie en informatie op subjectniveau over aandelen en aandeelhouders (inclusief historie) met elkaar gebundeld kunnen worden.
Bent u ook van mening dat het huidige en toekomstige UBO-register – vanwege de (meer dan) 25%-drempel – geen volledig zicht biedt op de uiteindelijk belanghebbenden binnen vennootschappen, waardoor bijvoorbeeld aandeelhouders met 24% buiten beeld blijven?
Uiteindelijk belanghebbenden (ook wel: UBO’s) van vennootschappen zijn de natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van de vennootschap of die zeggenschap hebben over de vennootschap. Deze natuurlijke personen moeten geregistreerd worden in het UBO-register. Dit volgt uit Europese wetgeving.4 Het UBO-register heeft niet als doel om een uitputtend overzicht te geven van de aandeelhouders maar inzicht te bieden in de natuurlijke personen achter een juridische entiteit die daadwerkelijk invloed of zeggenschap hebben over de vennootschap.
Van een UBO op basis van eigendomsbelang is sprake wanneer een natuurlijke persoon 25% of meer van de aandelen in de vennootschap bezit. Natuurlijke personen kunnen echter ook kwalificeren als UBO wanneer zij geen eigendomsbelang hebben van 25% of meer van de aandelen maar zeggenschap hebben via andere (formele of informele) middelen. Aandeelhouders met minder van 25% van de aandelen blijven hierdoor niet noodzakelijkerwijs buiten beeld. Informatie over zeggenschap wordt niet geregistreerd in het beoogd CAHR.
Deelt u de opvatting dat een CAHR waarin álle aandeelhouders (beursgenoteerde bedrijven uitgezonderd) worden geregistreerd, ongeacht de omvang van het belang, dit transparantie gat kan dichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in antwoord op vraag 6 en in aanvulling op antwoord 7 is het toenmalige kabinet ingegaan op het nut van de registratie van het aandelenbezit in besloten vennootschappen en niet-beursgenoteerde naamloze vennootschappen. In dat kabinetstandpunt is toegelicht dat een UBO-register en een centraal aandeelhoudersregister complementair aan elkaar kunnen werken. Omdat veel uiteindelijk belanghebbenden als zodanig kwalificeren op basis van hun aandelen, kan het beoogd CAHR waardevolle informatie bieden bij het identificeren van UBO’s, aldus het kabinetstandpunt. Het beoogd CAHR bevat informatie over alle aandeelhouders ongeacht de omvang van het belang.
Tegelijkertijd zorgt het UBO-register voor transparantie bij een bredere groep rechtsvormen dan het beoogd CAHR. Ook rechtsvormen die geen B.V. of niet beursgenoteerde N.V. zijn (zoals stichtingen en verenigingen) zijn in het UBO-register namelijk registratieplichtig. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 moeten natuurlijke personen die op andere wijze dan met een aandelenbelang van minimaal 25% een bepaalde mate van zeggenschap hebben in een vennootschap ook in het UBO-register worden opgenomen. Ook het centraal aandeelhoudersregister en het Handelsregister zijn als complementaire registraties te beschouwen aangezien de Kamer van Koophandel alle enig aandeelhouders (directeuren-groot aandeelhouders) van besloten vennootschappen in het Handelsregister registreert.
Bent u het ermee eens dat een CAHR, gevuld op basis van notariële akten, betrouwbaardere en completere gegevens zal bevatten dan het UBO-register, dat afhankelijk is van zelfregistratie door vennootschappen?
Omdat in het CAHR wezenlijk andere gegevens geregistreerd worden dan in het UBO-register is het moeilijk om de compleetheid en betrouwbaarheid van beide registers met elkaar te vergelijken.
Voor de registratie in het CAHR kan volstaan worden met informatie die afkomstig is uit notariële akten. Bij een registratie in het UBO-register zullen dezelfde notariële akten eveneens een grote rol spelen, omdat een natuurlijk persoon in veel gevallen immers uiteindelijk belanghebbende is op basis van aandelen. In aanvulling daarop worden echter ook nog andere documenten gebruikt om de uiteindelijk belanghebbenden te kunnen identificeren.
Hoewel bij het UBO-register sprake is van zelfregistratie, beschikt het register over verscheidene mechanismen die de kwaliteit van het register moeten bevorderen, zoals een plicht voor gebruikers om discrepanties te melden en een kwaliteitscontrole door de beheerder van het register (de Kamer van Koophandel). Daarnaast houdt het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst toezicht op de juistheid en actualiteit van de registraties. Deze kwaliteitsmechanismen worden bij de implementatie van de antiwitwasverordening en de zesde antiwitwasrichtlijn verder aangescherpt.
Heeft u kennisgenomen van het recente standpunt van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) in haar position paper van 21 mei 2025, waarin zij aangeeft invoering van het CAHR noodzakelijk te achten en technisch in staat te zijn het register te houden?
Ja.
Ziet u technische of juridische belemmeringen bij implementatie via de KNB? Zo ja, hoe bent u voornemens deze weg te nemen?
Omdat het hier gaat om een initiatiefwetsvoorstel van uw Kamer zal het eerst aan de initiatiefnemers zijn om eventuele technische of juridische knelpunten in deze wet en specifieke zorgen te adresseren. Het kabinet heeft op dit moment geen rol. In het aangehaalde kabinetstandpunt heeft het toenmalige kabinet wel algemeen opgemerkt dat op grond van het initiatiefwetsvoorstel slechts in beperkte mate duidelijk wordt gemaakt hoe de verdere uitwerking van het initiatiefwetsvoorstel gestalte zal krijgen. Dat maakt het onvoldoende mogelijk het voorliggende initiatiefwetsvoorstel op inhoudelijke gronden te beoordelen en de toegevoegde waarde te bepalen. In het verlengde daarvan is opgemerkt dat het niet mogelijk is een goede schatting van de financiële gevolgen te maken. Ook werd in het kabinetstandpunt gemotiveerd ingegaan op de vraag waarom het toenmalige kabinet het wenselijk vond om de optie om het beheer van het centraal aandeelhoudersregister bij de Kamer van Koophandel te beleggen, in de afwegingen te betrekken.
Wordt de uitvoeringstoets die de Kamer van Koophandel uitvoert naar het CAHR op verzoek gedaan van het kabinet? Zo ja, overweegt het kabinet de KNB ook te vragen om het uitvoeren van een dergelijke uitvoeringstoets? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft de Kamer van Koophandel niet verzocht om een uitvoeringstoets. Het kabinet is ook niet voornemens om dat te verzoeken aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Dat zou immers vooruitlopen op de voortzetting van de plenaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel door uw Kamer en op de verdere, benodigde uitwerking die de initiatiefnemers daarmee voor ogen staat, zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 11.
Ledenwerving van ledenomroep WNL op het VVD congres |
|
Ines Kostić (PvdD), Martin Oostenbrink (BBB), Joost Eerdmans (EénNL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat ledenomroep WNL leden werft op het VVD-congres? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja. Hoewel ledenwerving van belang is voor omroepen vanwege de huidige inrichting van het bestel, is het bewaken van journalistieke onafhankelijkheid uiterst belangrijk. Ik vraag daarom zorgvuldigheid van omroepen bij hun wervingsactiviteiten. Omdat een van de ledenwervers van WNL een badge droeg met pers leverde dat een verkeerd beeld op. Ik heb van WNL begrepen dat het ging om een activiteit van de vereniging van WNL, niet van een bepaalde redactie of met een bepaald journalistiek oogmerk. Dat onderscheid is van fundamenteel belang.
Deelt u de mening dat de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en ledenomroepen de schijn van partijdigheid en onafhankelijkheid hoog in het vaandel moeten hebben volgens de geldende «gedragscode integriteit publieke omroep 2021» en de mediawet? Zo ja, hoe kijkt u naar de handelwijze van WNL?
Ik hecht zeer grote waarde aan de onafhankelijkheid van de media. De publieke omroep moet (kunnen) opereren zonder commerciële of politieke invloed. Onafhankelijke journalistiek is onmisbaar in een democratische rechtsstaat. Hoewel het in deze casus ging om een activiteit van de vereniging van WNL, niet van een journalistieke redactie of met een bepaald journalistiek oogmerk, blijft het noodzakelijk dit onderscheid te maken.
Deelt u de mening dat omroepen hun onafhankelijkheid dienen te bewaken en hun aanwezigheid op evenementen van politieke partijen, zoals (leden)congressen, vooral dienen te beperken tot verslaggeving? Zo ja, deelt u de mening dat ledenwervers expliciet voorzien van een perspas zich slecht verhouden tot de gedragscode van de NPO? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Daarnaast begreep ik van WNL dat zij de namens WNL aanwezige personen nadrukkelijk als marketingmedewerkers hebben aangemeld, niet als pers. Het is inderdaad ongelukkig dat zij vervolgens alsnog een perspas hebben gekregen. Ik ben het dus met u eens.
Klopt het feit dat alleen het Commissariaat voor de Media kan handelen bij overschrijding van de code?
Het klopt dat het Commissariaat voor de Media sinds 2021 de aangewezen toezichthouder op deze code is. Daarbij merk ik op dat zij alleen toezichthoudende bevoegdheden hebben op de bindende onderdelen van deze code, niet op de aanbevelingen. Mede naar aanleiding van het rapport van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen en een aantal incidenten die zich daarna nog hebben voorgedaan, heb ik de NPO en het Commissariaat voor de Media gevraagd deze code verder aan te scherpen. Daar wordt nu door beide partijen en in samenspraak met de omroepen aan gewerkt.
Deelt u onze opvatting dat het merkwaardig is dat WNL leden werft op een partijcongres, maar in de eigen statuten stelt dat WNL op geen enkele manier gebonden of gelieerd wil zijn aan een politieke partij (pagina 2, regel 2) «WNL heeft respect voor ieders mening en is niet gebonden aan en politiek partij, een belangengroepering et etc.»?2
Het werven van leden op een bepaalde plek, zegt niet direct iets over de onafhankelijkheid van een omroep. Ik begreep van WNL dat zij van plan waren op meerdere politieke congressen aanwezig te zijn, niet enkel dat van de VVD. Maar nogmaals: ik verwacht van omroepen daarin zorgvuldigheid en waar nodig duidelijke communicatie dat het om ledenwerving gaat, en niet om journalistieke of redactionele activiteiten.
Bent u bereid om in alle gesprekken die u en uw departement hebben met de NPO en omroepen en andere relevante actoren te blijven wijzen op dat leden werven op politieke congressen ongewenst is?
Zoals aangekondigd in mijn brief van 4 april jongstleden, ben ik voornemens bij de hervorming van de landelijke publieke omroep het ledencriterium los te laten.3 Wat mij betreft behoort deze praktijk dus zo snel mogelijk tot het verleden.
Kunt u, bezien vanuit uw voornemen om via een wetswijziging alle omroepen terug te brengen tot een maximaal aantal omroephuizen, toelichten hoe u ervoor gaat zorgen dat het ledencriterium niet meer leidend gaat zijn voor het bestaansrecht van omroepen?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 4 april jl. heb aangegeven, ben ik voornemens het ledencriterium los te laten. Het hebben van een vereniging met een minimum aantal leden is in mijn voorstel voor de hervorming niet langer verplicht. Er komen meer manieren om maatschappelijke worteling aan te tonen, dat kan nog steeds via een vereniging maar dat hoeft niet. Daarnaast heb ik in dezelfde brief aangegeven dat ik het bestel wil sluiten; er zal dus geen sprake meer zijn van toe- of uittreding waarbij het ledencriterium een rol speelt. Het ledencriterium komt dus geheel te vervallen.
Welke gevolgen zal deze transformatie naar omroephuizen vermoedelijk hebben voor de ledenwervende activiteiten van omroepen indien ook wordt gekozen voor andere criteria dan alleen het ledenaantal?
Zie mijn antwoord op vraag 7. Zoals ik al aangaf is het voor omroephuizen straks nog steeds mogelijk om via bepaalde verenigingen te werken aan maatschappelijke worteling. Maar deze verenigingen staan buiten de omroephuizen. Omroephuizen worden ook stichtingen, en zullen dus zelf niet aan ledenwerving kunnen doen.
Burgers die de grens menen te moeten bewaken |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Racisme en gepraat over wapens in WhatsApp-groep van «grenswacht» van Jan Huzen»?1
Ja
Hoe beoordeelt u in het licht van de racistische uitspraken zoals die gedaan worden in de Whatsappgroep «Grenscontroles i.v.m. Asielzoekers» uw eerder getoonde begrip voor de achterliggende «frustratie» bij burgers die de grenscontroles hielden? Deelt u de mening dat dit begrip met de kennis van deze racistische teksten nu niet meer op zijn plaats is?
De zorgen en frustraties van sommige Nederlanders over het Nederlandse asielbeleid laten onverlet dat burgers niet het recht in eigen handen mogen nemen. Het uitvoeren van grenscontroles is voorbehouden aan autoriteiten die wettelijk bevoegd zijn, zoals de Koninklijke Marechaussee, en aan strenge regels gebonden. In dit land is er geen ruimte voor eigenrichting. Uitspraken zoals hierboven genoemd zijn verwerpelijk en gevaarlijk.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de in het artikel genoemde beheerder van de Whatsappgroep «Helaas troffen we geen asielzoekers aan. Ook geen donkere mensen, of iets wat erop lijkt» en dat de burgers die grenscontroles uitvoerden indien zij asielzoekers waren tegengekomen die zouden hebben achtervolgd en ondervraagd? Deelt u de mening dat dergelijke uitspraken niet op begrip maar of afkeuring dienen te rekenen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt er vervolging plaats naar aanleiding van de racistische uitlatingen in de genoemde appgroep?
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er sprake is van strafbare feiten.
Het artikel 'Opnieuw grenscontroles door groep burgers, dit keer bij Groningse Sellingen' |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Hanneke van der Werf (D66), Joost Sneller (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Vindt u het wenselijk dat groepen burgers op de weg bij de grens auto’s staande houden, mensen intimideren en hier eigenrichting toepassen?1
We leven in een democratische rechtsstaat. Het staat eenieder vrij te demonsteren binnen de grenzen die de wetgever heeft gesteld. Dat heeft de Minister-President in zijn interview in Tubantia van 10 juni jl. ook willen benadrukken. Het is echter geenszins de bedoeling dat het recht in eigen hand genomen wordt door «grenscontroles» uit te voeren. Het uitvoeren van grenscontroles is wettelijk voorbehouden aan autoriteiten, zoals de Koninklijke Marechaussee en is aan strenge nationale en Europese regels gebonden. Overigens merk ik op dat een demonstratie bestaat uit een actie van meerdere personen die gericht is op een gezamenlijke meningsuiting, een actie die vooral gaat om het uitoefenen van dwang valt niet onder de Wet openbare manifestaties.
Wat is het kabinetsstandpunt ten aanzien van deze acties, in het licht van de uitspraak van premier Schoof dat het hier zou gaan om een demonstratie?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel personen heeft de politie reeds aangehouden bij deze acties?
De politie en het openbaar ministerie hebben mij laten weten dat tot op heden één verdachte is aangehouden op verdenking van poging tot ambtsdwang.
Wat is uw mening over de berichten die in chats van deze groepen gedeeld worden, waar werd gesproken over wapens aanschaffen, racisme en gewelddadige fantasieën zoals de uitspraak ««Kan beter een wapen in huis hebben. Als zo’n kutzw*rte doodtrappen» en welke acties zijn ondernomen om zicht te krijgen op deze groepen?
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er sprake is van strafbare feiten.
Deelt u de mening dat uw eerste reactie, die sprak over begrip voor frustratie, te laconiek was?
De zorgen en frustraties van sommige Nederlanders over het Nederlandse asielbeleid laten onverlet dat burgers niet het recht in eigen handen mogen nemen. Het uitvoeren van grenscontroles is voorbehouden aan autoriteiten die wettelijk bevoegd zijn, zoals de Koninklijke Marechaussee, en aan strenge regels gebonden. In dit land is er geen ruimte voor eigenrichting.
Bent u het ermee eens dat begrip voor frustratie en een oproep om te stoppen hier niet volstaat en bent u bereid om deze acties op passende wijze te veroordelen en aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Hulpverlening aan Nederlanders die vastzitten in Israël |
|
Eric van der Burg (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Herkent u signalen dat er Nederlanders vast zitten in Israël die niet weten hoe ze terug moeten komen en weinig duidelijkheid van de Nederlandse ambassade in Israël ervaren?
Nederlanders die zich in Israël en elders bevinden, worden sinds aanvang van het gewapende conflict tussen Israël en Iran opgeroepen zich te registreren bij de Informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Via deze centrale Informatieservice ontvangen zij regelmatig veiligheidsupdates en actueel advies over uitreismogelijkheden.
Hoeveel Nederlanders zitten er volgens de informatie waarover u beschikt momenteel vast in Israël sinds het luchtruim boven Israël is gesloten als gevolg van de onderlinge aanvallen tussen Israël en Iran?
Gestrande Nederlanders in Israël woonachtig in Nederland konden zich van 21 t/m 25 juni jl. aanmelden voor hulp bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken middels het Crisis Contactformulier. Daaruit is gebleken dat in totaal ca. 200 personen tot de doelgroep van gestrande Nederlanders behoren. Een aantal van deze personen heeft om uiteenlopende redenen ervoor gekozen van repatriëring af te zien, bijvoorbeeld omdat het vertrekmoment hen niet goed uitkwam.
Welke hulp wordt op dit moment geboden aan deze Nederlanders, bijvoorbeeld op het gebied van onderdak, informatievoorziening of consulaire bijstand?
Reeds vanaf het begin van het gewapende conflict tussen Israël op Iran op 13 juni jl. ontvangen Nederlanders in Israël (en andere landen in het conflictgebied) die zich hebben geregistreerd bij de Informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig veiligheidsupdates en actueel advies over uitreismogelijkheden.
Gestrande Nederlanders in Israël konden zich tussen 21–25 juni jl. aanmelden voor hulp bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op 22 juni jl. is voorts besloten over te gaan tot georganiseerd vertrek voor gestrande Nederlandse reizigers in Israël. Op 24 juni jl. zijn drie bussen met gestrande Nederlandse reizigers en hun kerngezinsleden vanuit Tel Aviv en Jeruzalem vertrokken richting Egypte. Op woensdag 25 juni zijn deze reizigers met een chartervlucht vanaf Sharm el-Sheikh aangekomen in Eindhoven. In totaal zijn met deze operatie ruim 100 Nederlandse reizigers gerepatrieerd.
Op dit moment is het voor Nederlanders nog niet mogelijk om Israël zelfstandig met het vliegtuig te verlaten. Later deze week wordt daarom een tweede door het ministerie georganiseerde uitreis gepland waarmee de overige repatrianten die zich hebben aangemeld, en zulks eventueel nog wensen, uit Israël kunnen vertrekken. Deze repatriëring zal eveneens bestaan uit busvervoer vanuit Israël naar Egypte zodat de gestrande reizigers vanuit daar naar Nederland kunnen vliegen.
Voorts kunnen Nederlanders die problemen verwachten of ervaren bij hun uitreis via Egypte of Jordanië zich 24/7 melden bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken via het Contact Center van NederlandWereldwijd (NWW). Waar extra consulaire ondersteuning nodig is, verleent een speciaal hiervoor ingesteld Crisis Contact Team van het ministerie in samenwerking met de betrokken posten consulaire bijstand op maat.
Constaterende dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangeeft dat reizen via Jordanië of Egypte wel mogelijk is, in hoeverre ondersteunt of begeleidt Nederland deze Nederlanders bij het veilig bereiken van de grensovergangen en bij het organiseren van vervoer naar bijvoorbeeld Amman?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u actief in contact met buurlanden zoals Jordanië en Egypte om de grensovergangen open te houden of versoepelde doorgang mogelijk te maken voor Nederlanders?
Het is op dit moment mogelijk de landsgrenzen met Egypte en Jordanië te passeren. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken monitort de situatie aan de grenzen, mede op basis van informatie van de autoriteiten van Israël en de buurlanden. Indien nodig schakelt het ministerie met deze autoriteiten om consulaire bijstand te kunnen verlenen.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar, zoals personeel van ambassades of consulaire posten, om Nederlanders in deze situatie effectief bij te staan op alternatieve routes?
Op dit moment zijn in verhouding tot het relatief beperkte aantal hulpverzoeken voldoende middelen beschikbaar en kan naar omstandigheden adequaat door onze posten in Israël (en in de bredere regio) consulaire hulp worden geboden. Waar nodig worden de betrokken posten ondersteund door het snel consulair ondersteuningsteam (SCOT) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op welke termijn verwacht u dat de Nederlanders die vastzitten in Israël op veilige wijze kunnen terugkeren naar Nederland?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Nederlanders in het crisisgebied kunnen ook na het sluiten van het Crisis Contactformulier een beroep blijven doen op hulp van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. NederlandWereldwijd is 24/7 bereikbaar. Daarnaast blijven we aangemelde Nederlanders via de BZ informatieservice en de reisadviezen op de hoogte houden van de actuele situatie.