De terugkeer en de gevaren van de wolf in Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de onderzoeken van Bij12?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van Natuurmonumenten?2
Ja.
Bent u, in het licht van recente gebeurtenissen waarbij een wolf een agrarische ondernemer aanviel3, bereid om de wolf in Nederland nu wel aan te merken als een probleemdier en een bedreiging voor onze leefomgeving?
Er heeft een incident plaats gevonden en ik betreur dit ten zeerste. Ik ben me er van bewust dat dit incident een grote impact heeft op de betrokkenen en op de samenleving. Ik ben van mening dat er in Nederland geen sprake is van een «wolvenprobleem», maar dat er wel sprake is geweest van een aantal van probleemsituaties met wolven. Uit de Factfinding studie die in 2021 is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) blijkt dat wolven meestal van grote afstand vluchten als ze een mens herkennen.4 De studie geeft ook aan dat er situaties zijn waarin conflicten zich kunnen voordoen, bijvoorbeeld wanneer wolven mensen associëren met voedsel, wanneer er sprake is van provocatie of van wolven met hondsdolheid.
Bent u bereid om een onafhankelijke, deskundige partij te laten oordelen over aanvallen door de wolf en kunt u reflecteren op het feit dat er ondanks preventiemaatregelen herhaaldelijk aanvallen blijven plaatsvinden, recent dus zelfs tegen een mens? Wat vindt u van de stelling van Bij12, dat de preventiemaatregelen door ondernemers en burgers niet voldoende en/of adequaat genoeg worden genomen? Is het niet zo dat er simpelweg geen maatregelen zijn die volstaan, zonder dat de leefomgeving van mensen en de bedrijfsvoering van bijvoorbeeld agrariërs daar schadelijk onder lijdt?
Ik heb de Raad voor Dierenaangelegenheden, als onafhankelijke en deskundige partij, gevraagd om mij te adviseren over het samenleven met de wolf.
Het kan helaas nooit volledig worden uitgesloten dat een wolf beschermd vee aanvalt. Preventie is op dit moment het meest effectieve middel om wolven te weren. De provincies bieden waar mogelijk hulp aan veehouders aan, onder meer door de activiteiten vanuit de provinciale wolvencommissies: subsidieregelingen voor het inzetten van preventieve middelen, het geven van informatie en voorlichtingsactiviteiten, het ter beschikking stellen van zgn. noodrasters (tijdelijke uitleen van wolfwerende rasters), de inzet van wolvenconsulenten en preventieteams.
Bent u van mening dat de beschermde status van de wolf in Nederland nog altijd terecht en geoorloofd is, nu er steeds vaker incidenten met deze dieren plaatsvinden, die illustreren dat dit wilde dier niet (meer) thuishoort in de Nederlandse biodiversiteit? Vindt u niet dat de bescherming van onze huidige samenleving en leefomgeving moet prevaleren boven de bescherming van een dier dat in Nederland eigenlijk geen natuurlijke habitat meer heeft? Erkent u dat het Nederlandse landschap en de Nederlandse natuur heden ten dage niet meer te verenigen zijn met het cultiveren van een wild roofdier, zoals de wolf?
Doordat de wolf is teruggekeerd naar Nederland, is het vinden van een manier van samenleven met de wolf een gegeven. Zeker zolang het gaat om een Europees beschermde, inheemse soort. Daarmee is samenleven het uitgangspunt. Op grond van onder meer de Habitatrichtlijn gelden er strikte beschermingskaders. Tegelijkertijd leven we in een klein land waardoor wolf en mens en de dieren die gehouden worden door de mens dicht op elkaar leven. Er is de angst die leeft bij dierhouders en burgers over de aanwezigheid van een toenemend aantal wolven in Nederland. Tevens zijn er de gevallen waarbij vee wordt gedood door een wolf waarbij er ook de verplichting bestaat voor dierhouders om hun vee te beschermen. En recent was dus sprake van een bijtincident.
Ik ben me ervan bewust dat er in de samenleving uiteenlopende standpunten bestaan over de terugkeer van de wolf in Nederland. De uiteenlopende standpunten in de samenleving over de wolf vinden ook hun weerslag in de uitingen van uw Kamer. Zie bijvoorbeeld de aangenomen motie van het lid Van der Plas over het niet heilig verklaren van de beschermstatus van de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 338) en de aangenomen motie van het lid Vestering c.s. over een actieve inzet voor het beschermen van de wolf (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 69).
Deze dilemma’s, alsook de kaders van de Europese regelgeving wil ik graag onderdeel laten uitmaken van een gesprek met uw Kamer. Mocht uw Kamer, ook gezien de demissionaire status van het kabinet, een aanpassing in het beleid wensen, dan kan zij het kabinet daartoe oproepen. Uiteraard zijn wij daarbij gebonden aan Europese en nationale regelgeving.
Onderschrijft u dat de een wolf gemiddeld 200 vierkante kilometer natuur nodig heeft om te kunnen leven zoals dat gewenst en noodzakelijk is voor dit dier en dat Nederland beschikt over te weinig aaneengesloten natuurgebieden om een dusdanig geschikt leefgebied voor de wolf te waarborgen? Zo ja, vindt u dan niet dat wij de wolf geweld aan doen door dit dier in ons land te cultiveren en dat wij daarmee dus eigenlijk schade berokkenen aan de natuur, het milieu en onze biodiversiteit, onder andere omdat de wolf noodgedwongen over moet gaan tot onnatuurlijk gedrag?
De Factfinding studie geeft aan dat de gemiddelde omvang van een wolventerritorium in onze buurlanden circa 200 km2 bedraagt (variërend tussen 80–400 km2), afhankelijk van de hoeveelheid dagrustplaatsen, hoefdierdichtheid, onderlinge concurrentie en sociale status van de wolven. Een roedel heeft iets meer ruimte nodig dan een solitair dier en een territorium in een verzadigde regio is kleiner door onderlinge concurrentie dan in een nog leeg gebied. Wolven zijn zeer flexibele dieren en in cultuurlandschappen passen ze zich snel aan. Door die flexibiliteit kunnen ze in principe overal voorkomen waar wolven veilige dagrustplaatsen kunnen vinden en er voldoende voedsel is. Er is geen aanwijzing dat er sprake is van het aandoen van geweld.
Hoe bent u voornemens ervoor te zorgen dat Nederlandse landbouwdieren binnen de rasters blijven na een aanval van een wolf? Onderschrijft u het probleem dat deze dieren door de aanwezigheid van een wolf op hun terrein, of in hun nabije omgeving, in paniek raken, waarvoor de preventiemaatregelen niet afdoende zijn om ontsnappingen te voorkomen? Onderkent u ook dat er hierdoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan, bijvoorbeeld doordat de dieren de weg op rennen, waardoor er verkeersongelukken plaatsvinden? Als u van mening bent dat de wolf zich blijvend in Nederland moet kunnen vestigen, hoe gaat u dit probleem dan ondervangen?
Samenleven met de wolf kent een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid en samenleving. Het veilig huisvesten van dieren is primair de verantwoordelijkheid van de houder. Het uitgangspunt is daarbij dat hij zijn dieren beschermt tegen roofdieren. In het Besluit houders van dieren (Bhd) zijn hierover meerdere bepalingen opgenomen. Zo dient op grond van artikel 1.6 van het Bhd een dier, zo nodig, beschermd te worden tegen roofdieren en dient een houder ervoor zorg te dragen dat een dier niet kan ontsnappen uit een gebouw of kooi.
Ik ben me ervan bewust dat de aanwezigheid van de wolf tot lastige situaties kan leiden voor zowel de dieren als hun houders. Met het treffen van de juiste beschermingsmaatregelen moet het mogelijk zijn om op een goede manier samen te leven met deze dieren, waarbij het voorkomen van incidenten helaas nooit volledig is uit te sluiten. Naast wolfwerende rasters vormen kuddebewakingshonden een aanvullende mogelijkheid voor bescherming van vee.
Kunt u uitleggen waarom het niet mogelijk is om cijfers en gegevens te overleggen met betrekking tot de DNA-monsters met informatie over de zuiverheid van de wolf?
Zoals ik bij eerdere beantwoording van uw Kamervragen (kenmerk 2023Z08507) heb aangegeven, zijn alle DNA-analyseresultaten via de website van BIJ12 beschikbaar. Hieronder vallen ook de eventuele resultaten betreffende hybridisatie.
Zoals ik in de Verzamelbrief soortenbeleid (Kamerstuk 36 200, nr.120) heb aangegeven, wordt bij het DNA-onderzoek allereerst bepaald of de schade is veroorzaakt door een wolf of door een ander dier. Hierbij wordt ook bepaald of sprake is van een kruising van een wolf met een andere diersoort, een zogenaamde hybride wolf. Wanneer een landbouwhuisdier gedood zou worden door een wolf die een kruising is met een andere diersoort, krijgt BIJ12 hierover bericht van Wageningen Environmental Research. Tot nu toe is dit nog niet voorgekomen. In de Factfinding studie wordt een uitgebreide uitleg gegeven over het testen van DNA op hybridisatie.
Waarom is er geen (slachtoffer)hulp beschikbaar voor mensen en agrarische ondernemers die hun (gezelschaps)dieren verliezen als gevolg van een wolvenaanval? Erkent u dat een dergelijke aanval kan zorgen voor aanzienlijke financiële, economische en emotionele schade en trauma’s bij mensen?
Ik ben me ervan bewust dat dit incident impact heeft op de betrokkenen, de dieren en de samenleving. Er bestaan reeds diverse algemene instanties waar mensen terecht kunnen in het geval van verlies of bij nare gebeurtenissen, zoals Slachtofferhulp, Humanitas en MIND Korrelatie. Een specifiek loket voor (slachtoffer)hulp bij schade door de wolf is daarom niet nodig. Zoals eerder aan de Kamer gemeld (Aanhangsel Handelingen II 2022–2023, nr. 1413), kan men specifiek voor de financiële schade terecht bij BIJ12.
Nu er een persoon is aangevallen door een wolf, gaat u dan nu een risico- en handelingsprotocol maken met betrekking tot wolvenaanvallen, aangezien het in de lijn der verwachting ligt dat er de komende tijd meer aanvallen zullen plaatsvinden?
Het Interprovinciaal wolvenplan kent reeds diverse handelingsprotocollen die de verschillende situaties dekken waarin er conflicten met wolven kunnen plaatsvinden. Extra protocollen zijn daarom niet nodig. Verdere verbeteringen van de bestaande protocollen kunnen volgen uit het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden.
Welke stappen heeft u ondernomen na de recente aanval van de wolf op een persoon?
Op 13 juli 2023 heb ik telefonisch contact gehad met de betrokkene.
Bent u voornemens om werkbezoeken af te leggen bij agrarische ondernemers die in hun leef- en werkomgeving te maken krijgen met de nabijheid van wolven om ervaringen, zorgen en knelpunten uit de praktijk op te halen?
Medewerkers van mijn ministerie en ik hebben regelmatig contact met agrarische ondernemers en hun vertegenwoordigers over de dilemma’s bij het samenleven met de wolf in Nederland. Ook in het Landelijk Overleg Wolf worden de ervaringen, zorgen en knelpunten uit de praktijk regelmatig met LNV besproken.
Deelt u de mening van de kennis- en natuurorganisaties die stellen dat een onderzoek naar de raszuiverheid van de wolf in Nederland niet nodig is? Hoe weten wij zeker dat er in Nederland inderdaad geen zogeheten hybride wolven4 rondlopen, als de DNA-gegevens niet beschikbaar zijn en dus ook niet kunnen worden getoetst?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Indien er toch wel hybride wolven in Nederland leven, in hoeverre geldt de juridisch beschermde status dan nog voor deze dieren?
Hybriden van wolf en hond kennen dezelfde beschermde status als de wolf. De Europese Commissie adviseert lidstaten om voor hybriden een vastomlijnd beheersplan op te stellen met gebruikmaking van de meest actuele en betrouwbare veld-, laboratorium- en statistische procedures.6 In het interprovinciaal wolvenplan zijn hiertoe richtlijnen opgenomen. Omdat het lastig kan zijn om een hybridedier op afstand te herkennen, wordt DNA-onderzoek gebruikt om uitsluitsel te geven. Voor het verwijderen van een hybride dier uit de populatie is een provinciale ontheffing nodig op basis van artikel 3.8 lid 5 b1 van de Wet natuurbescherming.
Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen (kenmerk 2022Z19121) heb aangegeven, is er in Nederland nog nooit een hybride wolf aangetroffen. Ook in Duitsland zijn er in de afgelopen 20 jaar slechts enkele gevallen van hybridisatie bekend. De Factfinding-studie geeft aan dat uit recente genetische studies blijkt dat hybridisatie in de alpiene, Centraal-Europese en Scandinavische populaties zeer zeldzaam is (minder dan 1% van de onderzochte gevallen). Nederland kent bovendien geen loslopende zwerfhonden. Het risico op langdurig innig contact tussen wolf en hond is daardoor zeer klein. Ik acht de kans op hybridisatie in Nederland verwaarloosbaar.
Deelt u de mening dat er onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen een «lustaanval» en een «roofaanval» bij wolvenaanvallen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kunnen er verschillende redenen zijn voor een incident tussen wolf en mens. Een onderscheid tussen lustaanval en roofaanval wordt hierbij niet gemaakt.
Bent u bereid om de provinciale subsidieaanvraag voor preventieve maatregelen tegen wolvenschade voor ondernemers, bedrijven en terreineigenaren te verhogen, aangezien inmiddels is gebleken dat de 20.000 euro die beschikbaar wordt gesteld vaak niet toereikend is?
Het beleid rond subsidiering van wolfwerende maatregelen is een provinciale bevoegdheid. Het is derhalve aan de provincies om te besluiten over de hoogte van de tegemoetkoming hiervoor.
Het niet gebruiken van Europese fondsen omtrent roofdieren |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederland laat miljoenen liggen om wolf te weren»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland geen gebruik maakt van Europese fondsen voor beleid rondom wolven, zoals het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo), het instrument Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)-Interreg en het Gemeenschappelijk Landbouwfonds (GLB)? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat heeft Nederland aangevraagd en waarom is het mogelijk afgewezen?
Nederland maakt momenteel geen gebruik van Europese fondsen voor beleid rondom wolven. De afweging dat hiervan geen gebruik wordt gemaakt hangt van vele factoren af, zoals de behoefte aan extra middelen, verschillende voorwaarden per fonds, de wijze van aanvraag, de soorten instellingen/particulieren die in aanmerking komen en prioriteiten bij de departementen.
Het kabinet heeft het Nationaal Strategisch Plan (NSP) opgesteld, aan de hand van de prioriteiten rond een veerkrachtige en duurzame landbouw uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zodat de middelen zo doelmatig mogelijk ingezet worden. Gezien de grote opgave waar de Nederlandse landbouw voor staat, is vooral prioriteit gegeven aan maatregelen die verduurzaming van de agrarische sector ondersteunen. Wel wil ik samen met provincies bezien in hoeverre wolfwerende maatregelen kunnen worden opgenomen in de NSP-regeling Niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven. De regeling wordt momenteel door provincies ontwikkeld en zal ook door hen worden opgesteld.
Hoeveel geld vanuit het ontvangen bedrag uit het Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE)-fonds, circa 159 miljoen euro in de periode van 2014 tot en met 2021, is naar maatregelen en/of beleid rondom wolven gegaan en welke maatregelen zijn op basis van dit bedrag genomen met welk resultaat?
Kunt u aangeven welke mogelijkheden, voorwaarden en beperkingen er per fonds (LIFE-Programma, Elfpo, EFRO-Interreg en GLB) zijn voor wat betreft beleid en/of maatregelen en/of subsidies rondom wolven?
In de bijlage bij de beantwoording van vragen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2808) wordt uitgebreid beschreven welke mogelijkheden, voorwaarden en beperkingen elk fonds kent. Deze gelden ook voor beleid en/of maatregelen en/of subsidies rondom wolven. Ik verwijs u derhalve naar deze bijlage.
Deelt u het inzicht dat Nederland moet leren samenleven met de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het eens dat uitkomsten van het onderzoek van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) niet hoeven te worden afgewacht om in te zetten op samenleven met de wolf? Zo nee, waarom niet?
Doordat de wolf is teruggekeerd naar Nederland, is het vinden van een manier van samenleven met de wolf een gegeven. Zeker zolang het gaat om een Europees beschermde, inheemse soort. Daarmee is samenleven het uitgangspunt. Om op een goede manier te kunnen omgaan met de wolf in Nederland vind ik breed gedragen beleid van groot belang. Ter ondersteuning van het beleid heb ik de Raad voor de Dieraangelegenheden (RDA) gevraagd de maatschappelijke dialoog over de wolf vorm te geven en ten tweede om op basis daarvan advies te geven over hoe we in Nederland kunnen samen leven met de wolf en wat daarvoor nodig is. De eerste resultaten van de dialoog worden eind van dit jaar verwacht.
Het incident in Wapse vergroot de urgentie om te komen tot een breed gedragen beleidslijn. Ik wil daarom tijdens het op 7 september a.s. geplande Commissiedebat graag met uw Kamer in gesprek gaan over de terugkeer van de wolf, het beleid inzake de bescherming van de wolf en over hoe om te gaan met de wolf.
Bent u het eens dat wolfwerende hekken de meest effectieve maatregelen zijn die kunnen worden genomen om samen te leven met de wolf? Zo nee, waarop baseert u dit? Zo ja, kunt u onderzoek aandragen waarom dit de beste maatregelen zijn, of welke andere niet-dodelijke maatregelen werken?
Op de website van BIJ12 zijn diverse maatregelen beschreven waarmee samenleven met de wolf mogelijk is.2 Bij de maatregelen worden de onderzoeken vermeld waarop het betreffende advies is gebaseerd. Hieruit blijkt dat wolfwerende hekken een effectieve maatregel vormen om dieren te beschermen tegen aanvallen van de wolf.
Deelt u de mening dat het van belang is om negatieve beeldvorming rond de wolf te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De wolf is een inheemse soort die uit zichzelf naar Nederland is teruggekeerd en in staat blijkt om in aantal toe te nemen. Veel mensen zijn enthousiast over de terugkeer van deze soort en tegelijkertijd leeft bij veel mensen ook angst voor de wolf. De beeldvorming rond de wolf wordt gekleurd door de manier waarop de betreffende persoon aankijkt tegen de aanwezigheid van de wolf. Het staat eenieder vrij om een eigen beeld te vormen over de wolf.
Deelt u de mening dat het beoogde maatschappelijk debat over de wolf wordt gekaapt wanneer feitelijk onjuiste informatie over de mate van predatie, de deugdelijkheid van preventieve maatregelen, de beschermwaardigheid van roofdieren, hun rol voor de biodiversiteit en de juridische status van hun bescherming wordt verspreid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om een feitenrelaas op te stellen over de rol van de wolf in de natuur, over de rol van jagers ten opzichte van de prooidieren voor de wolf en over de deugdelijkheid en effectiviteit van preventieve maatregelen?
In 2021 is een Factfinding studie uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251).3 Deze studie is in gezamenlijke opdracht van het Ministerie van LNV, de 12 provincies (IPO) en BIJ12 opgesteld door en brengt feitelijk en wetenschappelijk onderbouwd de laatste stand van zaken van de wolf in Nederland in beeld en is mede opgesteld ter ondersteuning voor het te vormen beleid van Rijk en provincies.
Het staat eenieder vrij om zich op eigen manier uit te laten over de feiten rond de wolf.
Hoe rijmt u de uitspraak dat de aanblik van gedode schapen in een weiland «echt verschrikkelijk» is, terwijl er jaarlijks in de Nederlandse schapenhouderij sprake is van 220.000 schapen die onbedoeld sterven op de boerderij en 668.000 schapen die jaarlijks (niet zelden onverdoofd) worden geslacht?2
Deelt u de mening dat dergelijke uitspraken wellicht niet bijdragen aan een neutrale beeldvorming over de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om neutrale en feitelijke beeldvorming over de wolf te creëren?
Om de kennis over de wolf en het samenleven met de wolf in de samenleving verder te vergroten, verken ik de mogelijkheden voor een Landelijk informatiepunt wolf, waar mensen en organisaties terecht kunnen voor objectieve en deskundige informatie over de wolf. Het informatiepunt zal in een volgende fase samen met kennispartners, wetenschappelijke instellingen en brancheverenigingen voor gehouden dieren nader worden uitgewerkt.
Bent u er mee bekend dat met het LIFE-fonds ook communicatie- en voorlichtingsactiviteiten worden gefinancierd die zijn gericht op het oplossen van conflicten tussen mensen en wolven? Zo ja, waarom heeft u geen gebruik gemaakt van dit fonds voor een nationale campagne rondom de wolf? Zo nee, wanneer gaat u trachten dit fonds te gebruiken voor een nationale campagne over de wolf?
LIFE is het EU-subsidieprogramma bedoeld voor het realiseren van het Europese milieu, energie- en klimaatbeleid. Onder milieu valt ook natuur/ biodiversiteit. LIFE is primair bedoeld ter bescherming van de wilde soorten, dus van de wolf in dit geval. Communicatie- en voorlichtingsactiviteiten voor het voorkomen van conflicten en het verhogen van de acceptatie en het samenleven met een beschermde diersoort passen ook binnen de mogelijkheden voor het indienen van voorstellen voor LIFE. Momenteel is er geen gebrek aan financieringsmogelijkheden voor deze activiteiten, waardoor een LIFE-aanvraag niet nodig is geweest. Zoals ik in het antwoord op vraag 10 heb aangegeven, verken ik de mogelijkheden voor een Landelijk informatiepunt wolf. Een eventuele nationale campagne vormt onderdeel van deze verkenning.
Deelt u de mening dat maatschappelijke commotie over wolven, die schapen aanvallen «ondanks» wolfwerende omheiningen, kan worden voorkomen wanneer de overheid een meer adequaat preventie-, voorlichtings- en communicatiebeleid voert ten aanzien van de feitelijke, objectief gevalideerde situatie rond predatie door roofdieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven, verken ik de mogelijkheden voor een Landelijk informatiepunt wolf. Adequaat preventie-, voorlichtings- en communicatiebeleid vormen eveneens onderdeel van deze verkenning.
Zijn er voorbeelden van bedrijfstakken waarin ondernemers worden gecompenseerd voor schade die via wettelijk verplichte preventiemaatregelen te voorkomen zouden zijn geweest? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid de uitzondering die nu geruime tijd is gemaakt voor veehouders te beëindigen?
Het vergoeden van schade is een provinciale bevoegdheid. Het is derhalve aan de provinciale overheden om te bepalen in welke gevallen wordt overgegaan tot uitbetaling en welke voorwaarden worden verbonden aan het uitbetaling van schadevergoedingen.
Geldt eenzelfde regime voor schade die optreedt door andere roofdieren, zoals de goudjakhals, de vos, de marter of roofvogels? Zo ja, waarom? Zo nee, geldt daar mogelijk dat schade alleen wordt betaald wanneer preventiemaatregelen zijn getroffen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u ermee bekend dat additioneel aan preventieve maatregelen, ook aanvullende arbeidskosten voor veehouders om de beschermende omheining te controleren, te onderhouden of te verplaatsen kunnen worden aangevraagd via Elfpo? Zo ja, waarom heeft u dit nog niet gedaan? Zo nee, wanneer gaat u dit via dit fonds aanvragen?
Wat vindt u van het idee om ook samen met België en Duitsland aanvragen in te dienen rondom grensoverschrijdenden issues, zoals het verbeteren van de ecologische connectiviteit? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u van het idee om fondsen in te zetten om meer onderzoek te laten verrichten naar de invloed van jacht en beheer van prooidieren in relatie tot het voedselpatroon van de wolf?
Bent u bereid om zo snel mogelijk aanvragen in te dienen bij alle Europese fondsen opdat adequaat preventie-, voorlichtings- en communicatiebeleid kan worden gevoerd? Zo ja, per wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het dat de jacht op jonge wilde zwijntjes – waar ook de wolf bij voorkeur op jaagt – afgelopen weekend opnieuw is geopend, terwijl het hoofd bedrijfsvoering van de Hoge Veluwe eerder zijn zorgen uitsprak over de wildstand in het park?3
Beheer van wilde zwijnen is de verantwoordelijkheid van de provincies. Gedeputeerde staten kunnen (categorieën van) personen aanwijzen en opdracht geven om de stand van bepaalde diersoorten, in dit geval wilde zwijnen, te beperken. Jagers zijn goed opgeleide en professionele vrijwilligers die uitvoering geven aan het beleid van de provincies. Populatiebeheer vindt plaats op basis van faunabeheerplannen. Deze plannen worden opgesteld door faunabeheereenheden en goedgekeurd door provincies. Deze plannen moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden op grond van de Wet natuurbescherming. In de faunabeheerplannen staan onder andere de aanvangstijden van het wildbeheer. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen van de Faunabeheereenheid Gelderland en besluiten die de provincie neemt in het kader van populatiebeheer en schadebestrijding.
Wat vindt u van de uitspraken van het hoofd bedrijfsvoering van de Hoge Veluwe dat zakelijke belangen een rol spelen bij zijn zorg over de wildstand en de wolf omdat bezoekers naar De Hoge Veluwe komen om wild te zien en dat steeds lastiger wordt?
Bent u het ermee eens dat de Hoge Veluwe ondanks de omheining geen dierentuin is en er niet moet worden ingegrepen in natuurlijke processen, zoals predatie door de wolf vanwege financiële belangen en bezoekersaantallen?
Kent u de uitspraken van Prof. mr. Pieter van Vollenhoven op Twitter, waarin hij pleit voor het «beheren» van de wolvenpopulatie? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraken van een lid van het koninklijk huis, die aan het maatschappelijk belang raken en mogelijk polarisatie in de maatschappij kunnen versterken?4
Is het waar dat wolven niet voorkomen in de top tien van in het wild levende dieren die schade aan de agrarische sector veroorzaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dan de buitenproportionele aandacht voor vermeende, en mogelijk eenvoudig te voorkomen, schade door de wolf?5
In 2022 stond de wolf niet in de top 10 van schadeveroorzakende dieren, zoals bijgehouden door BIJ12.8 Ik begrijp dat er veel aandacht is voor de schade die de wolf veroorzaakt, omdat er angst leeft bij dierhouders en burgers over de aanwezigheid van een toenemend aantal wolven in Nederland. Die angsten neem ik heel serieus en ik wil helpen om die weg te nemen.
De wolvenaanval op een hobbyboer in Wapse |
|
Eline Vedder (CDA), Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Bent u bekend met de aanval die heeft plaatsgevonden op 9 juli 2023 in de gemeente Westerveld en waarbij een hobbyboer gewond is geraakt?
Ja, er heeft een incident plaats gevonden. Ik betreur dit ten zeerste en heb hierover ook contact gehad met betrokkenen.
Bent u nog steeds van mening dat samenleven met de wolf mogelijk is, zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Haga?1
Doordat de wolf is teruggekeerd naar Nederland, is het vinden van een manier van samenleven met de wolf een gegeven. Zeker zolang het gaat om een Europees beschermde, inheemse soort. Daarmee is samenleven het uitgangspunt. De aanwezigheid van de wolf kent echter dilemma’s. Op grond van onder meer de Habitatrichtlijn gelden er strikte beschermingskaders. Tegelijkertijd leven we in een klein land waardoor wolf en mens en de dieren die gehouden worden door de mens dicht op elkaar leven. Er is de angst die leeft bij dierhouders en burgers over de aanwezigheid van een toenemend aantal wolven in Nederland. Tevens zijn er de gevallen waarbij vee wordt gedood door een wolf terwijl er ook de verplichting bestaat voor dierhouders om hun vee te beschermen. En recent was dus sprake van een bijtincident.
Ik ben me ervan bewust dat er in de samenleving uiteenlopende standpunten bestaan over de terugkeer van de wolf in Nederland. De uiteenlopende standpunten in de samenleving over de wolf vinden ook hun weerslag in de uitingen van uw Kamer. Zie bijvoorbeeld de aangenomen motie van het lid Van der Plas over het niet heilig verklaren van de beschermstatus van de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 338) en de aangenomen motie van het lid Vestering c.s. over een actieve inzet voor het beschermen van de wolf (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 69).
Desgewenst treden we over deze dilemma’s alsook de kaders van de Europese regelgeving in gesprek tijdens het op 7 september a.s. geplande Commissiedebat. Mocht uw Kamer, ook gezien de demissionaire status van het kabinet, een aanpassing in het beleid wensen, dan kan zij het kabinet daartoe oproepen. Uiteraard zijn wij daarbij gebonden aan Europese en nationale regelgeving.
In dezelfde beantwoording heeft u aangegeven dat u samen met provincies inzet op adequate informatie delen over bijvoorbeeld wolfwerende hekken, en dat de bescherming van dieren verantwoordelijkheid is van de veehouder, bent u bekend met het feit dat bij deze aanval de wolf door het wolfwerende hek heeft weten te komen?
Ja, navraag bij BIJ12 heeft uitgewezen dat om het perceel een wolfwerend raster stond. Hoe de wolf dit heeft kunnen passeren is mij niet bekend.
Bent u nog steeds van mening dat de inzet met provincies voor het delen van informatie voldoende is? Zo ja, waarom?
BIJ12 zorgt in opdracht van de provincies ervoor dat er op transparante wijze de informatie over (het voorkomen of beperken van) wolvenschade gedeeld wordt o.a. via de website https://www.bij12.nl/wolf en via de gepubliceerde voortgangsrapportages zie o.a. https://publicaties.bij12.nl/voortgangsrapportage-wolf-28-juni-2023/.
Om de kennis over de wolf en het samenleven met de wolf in de samenleving verder te vergroten, verken ik de mogelijkheden voor een Landelijk informatiepunt wolf. Dit betreft een centraal publieksgericht informatiepunt vanuit de landelijke overheid, provinciale overheden en uitvoerende organisaties, samen met kennispartners, wetenschappelijke instellingen en brancheverenigingen voor gehouden dieren, waar mensen en organisaties terecht kunnen voor objectieve en deskundige informatie over de wolf.
Bent u nog steeds van mening dat we eerst gewoon moeten afwachten wat er uit de maatschappelijke discussie gaat komen, geïnitieerd door de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA), voordat er verdere discussies kunnen worden gevoerd in de Europese Unie (EU) over de beschermde status van de wolf, zoals aangegeven door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) in het mondelinge vragenuur van 28 maart 2023?
Om op een goede manier te kunnen omgaan met de wolf in Nederland vind ik breed gedragen beleid van groot belang. Ter ondersteuning van het beleid heb ik de Raad voor de Dieraangelegenheden (RDA) gevraagd de maatschappelijke dialoog over de wolf vorm te geven en ten tweede om op basis daarvan advies te geven over hoe we in Nederland kunnen samen leven met de wolf en wat daarvoor nodig is.
Zoals ik ook aangeef in mijn Kamerbrief Wolvenbeleid van 5 september 2023, die tegelijk met deze beantwoording aan uw Kamer wordt toegezonden, ga ik graag op korte termijn met uw Kamer in gesprek over de terugkeer van de wolf, het beleid inzake de bescherming van de wolf en over hoe om te gaan met de wolf. Mocht uw Kamer, ook gezien de demissionaire status van het kabinet, een aanpassing in het beleid wensen, dan kan zij het kabinet daartoe oproepen. Uiteraard zijn wij daarbij gebonden aan Europese en nationale regelgeving.
Ook in Europees verband wordt de discussie gevoerd over de beschermde status van de wolf. Commissaris Sinkevičius gaf onlangs aan bezig te zijn met een analyse van alle beschikbare wetenschappelijke en technische informatie over de situatie van wolven in de EU. Hij verwacht dat deze analyse eind dit jaar beschikbaar komt.
In hetzelfde vragenuur gaf de Minister van LNV aan dat wolven schuwe dieren zijn, en er geen indicatie is dat wolven op korte termijn mensen zouden aanvallen, dit blijkt dus niet te kloppen want er is wel degelijk in korte termijn iemand op een verschrikkelijke manier aangevallen, wordt er door u nu anders gekeken naar het wolvenprobleem? Zo ja, op wat voor manier gaan we dat zien? En zo nee, waarom niet?
Ik ben me er van bewust dat dit incident een grote impact heeft op de betrokkenen en op de samenleving. Ik heb hierover ook contact gehad met betrokkene. Ik ben van mening dat er in Nederland geen sprake is van een «wolvenprobleem», maar dat er wel sprake is geweest van een aantal van probleemsituaties met wolven. Uit de Factfinding studie die in 2021 is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) blijkt dat wolven meestal van grote afstand vluchten als ze een mens herkennen2. De studie geeft ook aan dat er situaties zijn waarin conflicten zich kunnen voordoen, bijvoorbeeld wanneer wolven mensen associëren met voedsel, wanneer er sprake is van provocatie of van wolven met hondsdolheid.
Er is strafrechtelijke aangifte gedaan over het incident en de exacte toedracht vormt daarmee onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek. Het is niet aan mij om erover te oordelen zolang het onderzoek loopt.
De Minister van LNV gaf toen ook aan dat de beschermde status van de wolf is opgenomen in een Europese verordening; zijn er regels in deze verordening, bijvoorbeeld in het licht van de veiligheid van burgers, waardoor de beschermde status van wolven in deze verordening kan worden aangepast? Zo nee, is deze aanval reden om in Europa aan te dringen op een versoepeling van de beschermde status van de wolf?
De wolf is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en Bijlage II bij het Verdrag van Bern en is daarmee een strikt beschermde soort. In Nederland zijn het Verdrag van Bern en de Habitatrichtlijn geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Een aanpassing van de beschermde status vindt plaats als daar aanleiding toe is en gebeurt door aanpassing van het verdrag en de richtlijn. Hiervoor is instemming nodig van een meerderheid van de deelnemende landen (verdrag) of lidstaten (richtlijn). Aanleiding voor het aanpassen van het verdrag en de richtlijn kan bijvoorbeeld zijn de staat van instandhouding van de soort. Ik wil zorgvuldig omgaan met besluitvorming rond de strikt beschermde status van de wolf en wil daarom in mijn handelen met betrekking tot de status van de wolf in het verdrag en de richtlijn niet vooruitlopen op de uitkomst van het gesprek met uw Kamer. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u, met de aanval in het achterhoofd, nog steeds van mening dat er moet worden gewacht op de RDA voordat er een positie wordt ingenomen in Europa? Zo ja, waarom?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Gaat u contact opnemen met het slachtoffer?
In week 28 heb ik telefonisch contact gehad met de betrokkene.
Deelt u de mening dat zelfs als er voldoende wordt gedaan door schapenhouders ter bescherming van hun dieren, zoals de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) heeft gesteld naar aanleiding van een wolvenaanval in Vledder, en de informatie van de overheid wordt nageleefd, dit alsnog onvoldoende blijkt om de gezondheid van mens en dier te borgen?
Het kan helaas nooit volledig worden uitgesloten dat een wolf beschermd vee aanvalt. Preventie is op dit moment het meest effectieve middel om wolven te weren. De provincies bieden waar mogelijk hulp aan veehouders aan, onder meer door de activiteiten vanuit de provinciale wolvencommissies: subsidieregelingen voor het inzetten van preventieve middelen, het geven van informatie en voorlichtingsactiviteiten, het ter beschikking stellen van zgn. noodrasters (tijdelijke uitleen van wolfwerende rasters), de inzet van wolvenconsulenten en preventieteams.
Hoe is het huidige wolvenbeleid met het feit dat er nu mensen zijn aangevallen in het achterhoofd, uitlegbaar met artikel 22 lid 1 van de Grondwet?
Artikel 22, eerste lid, van de Grondwet ziet op de bescherming en bevordering van de volksgezondheid. De generieke maatregelen die zijn genomen tijdens de coronapandemie vinden bijvoorbeeld hun grondslag in dit artikel. Met de bescherming van de volksgezondheid jegens situaties in de natuur wordt rekening gehouden door de ontheffings- of vrijstellingsmogelijkheid via artikel 3.8, vijfde lid, sub b en onder 3 van de Wet natuurbescherming. Er kan immers ontheffing van de verbodsbepalingen worden verleend als dat noodzakelijk is voor de bescherming van de volksgezondheid.
De wolf |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Wolf doden mag alleen bij «acuut» gevaar, nog onduidelijk of dat in Wapse zo was»?1
Ja.
Is het waar dat er een incident is geweest tussen een wolf en een hobbydierhouder? Zo nee, wat is onjuist aan de berichtgeving daaromtrent?
Ja, er heeft een incident plaats gevonden. Ik betreur dit ten zeerste en heb hierover ook contact gehad met de betrokkene.
Is het waar dat het dier in kwestie onder een omheining was doorgekropen naar een wei waarin schapen graasden? Zo ja, deelt u de mening dat de omheining in dat geval vermoedelijk niet voldoende wolfwerend was, zoals de wet voorschrijft? Zo nee, wat was dan de situatie waaruit het incident voortvloeide?
Van BIJ12 heb ik begrepen dat rondom de betrokken weide een raster aanwezig is dat voldoet aan de vereisten voor een wolfwerend raster, zoals geadviseerd door BIJ12.2 Een provinciaal toezichthouder en een onafhankelijk taxateur in opdracht van BIJ12 hebben de omheining gecontroleerd en zij hebben geen aanwijzing gevonden dat de wolf onder het raster door de wei in zou zijn gekropen.
Is het waar dat de hobbydierhouder het dier in kwestie met een hooivork en met een schep in het nauw probeerde te drijven? Zo nee, wat was dan de werkelijke toedracht?
Er is strafrechtelijke aangifte gedaan over het incident en de exacte toedracht vormt daarmee onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek. Het is niet aan mij om erover te oordelen zolang het onderzoek loopt.
In aanvulling hierop kan ik uw Kamer meegeven dat BIJ12 geen eigen wolvenprotocol heeft. Er is wel een interprovinciaal wolvenplan. Dat plan bevat interventierichtlijnen waarin specifieke situaties rond de wolf zijn beschreven.3 Deze richtlijnen zijn indicatief voor het optreden in de genoemde situaties. Daarnaast heeft een burgemeester, ingevolge hoofdstuk XI van de Gemeentewet, een eigen verantwoordelijkheid om te handelen in situaties rond openbare orde en veiligheid.
Is het waar dat de wolf, die in het nauw werd gedreven door de hobbydierhouder, weinig anders kon dan zich verdedigen tegen de aanval met schep en hooivork? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de wolf twee uur na het incident nog steeds in de wei aanwezig was en in kennelijke paniek de uitgang niet wist te vinden en vervolgens in koelen bloede door de politie en/of een jager is doodgeschoten? Zo nee, wat was dan de werkelijke toedracht?
Zie antwoord vraag 4.
Is er na het incident iets voorgevallen waardoor de wolf werd gevangen in de omheining rond het weiland, waardoor het dier met geen mogelijkheid kon vluchten? Zo ja, wat? Zo nee, hoe is te verklaren dat de wolf niet vluchtte?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat volgens het wolvenprotocol van Bij12 een wolf alleen mag worden afgeschoten wanneer sprake is van acuut gevaar en dat een wolf die prooidieren eet of mensen aanvalt niet direct mag worden gedood, maar eerst moet worden bang gemaakt met de kans dat het dier kan ontsnappen? Zo ja, is het afschieten in strijd geweest met het wolvenprotocol en wie is daarvoor dan verantwoordelijk? Zo nee, hoe luidt dan de juiste interpretatie van het wolvenprotocol?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat twee uur na het incident niet langer sprake was van acuut gevaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid justitie te verzoeken een onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Is gecontroleerd of het afgeschoten dier mogelijk jongen te verzorgen had? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er gedaan om de jongen te redden?
Het betrof een jong mannelijk dier dat geen te verzorgen jongen had.
Bent u bereid aangifte te doen tegen de burgemeester als er vermoedens van wetsovertreding zijn? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik zal geen aangifte doen tegen een medeoverheid. Het is voor mij gebruikelijk om overleg te hebben over zaken die maatschappelijk gevoelig liggen. De Faunabescherming en Animal Rights hebben wel aangifte gedaan tegen burgemeester Jager van de gemeente Westerveld. Het functioneel parket van het Openbaar Ministerie heeft de zaak in behandeling. Ik wacht de uitkomst hiervan af en zal mij daarom niet uitlaten over de mogelijke gang van zaken bij het incident.
Vormt het incident voor u aanleiding om versneld opdracht te geven tot toezicht en handhaving op de wettelijke verplichting om gehouden dieren adequaat te beschermen tegen roofdieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Gelet op de omstandigheid dat de wolf zich pas relatief recent opnieuw heeft gevestigd in Nederland en de transitieperiode die de vestiging van de wolf met zich brengt, kan uit de genoemde verplichting thans nog niet worden afgeleid dat een veehouder in overtreding is. Het vaststellen van een overtreding is een vereiste voordat tot handhaving overgegaan kan worden. Op dit moment wordt actief bezien hoe de norm van artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren ingevuld moet worden. Bij dit proces betrekt de NVWA ook andere stakeholders, zoals de provincies, die verantwoordelijk zijn voor de faunaschade, en wordt gebruik gemaakt van het Landelijk Overleg Wolf. De recente wolvenaanvallen, waaronder het incident in Wapse, laten het belang van de invulling van de norm zien.
De massale vogelsterfte op broedeilanden door vogelgriep |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de zeer heftige uitbraak van vogelgriep op broedeilanden op dit moment, zoals op Stern in de Eems, waardoor hele vogelpopulaties halveren en de grote zorgen van vogelonderzoekers hierover?1
Ja.
Op welke manier steunt u de ecologen, vogelonderzoekers en boswachters die nu dag en nacht dode vogels aan het opruimen zijn?
Ik heb veel waardering voor de mensen in het veld die dode vogels opruimen en zich ontfermen over zieke vogels. Ik heb die waardering meerdere malen uitgesproken en ik weet dat dit een pittige klus is. Daarom sta ik via het Landelijk platform «vogelgriep in wilde dieren» in nauw contact met de partijen die terreinen beheren, inclusief ecologen, vogelonderzoekers en boswachters. Mijn ministerie werkt binnen dat platform, samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, aan richtlijnen en protocollen om partijen te ondersteunen en te zorgen voor het onderling uitwisselen van informatie en praktijkvoorbeelden, zodat we komen tot een gemeenschappelijke aanpak. Er worden al maatregelen genomen om te zorgen dat mensen, die met besmette dieren in contact komen, zo goed mogelijk beschermd worden; denk bijvoorbeeld aan persoonlijke beschermingsmiddelen voor vrijwilligers uit de coronavoorraden. Met de «vogelgriep-app» kunnen partijen in het veld dode wilde vogels gemakkelijk melden bij DWHC (Dutch Wildlife Health Centre), die ze kan laten onderzoeken op vogelgriep.
Herkent u de zorg van vogelonderzoekers dat er op dit moment handen tekortkomen voor het ruimen? Wat is uw inzet, en specifiek de inzet van Staatsbosbeheer, om meer deskundige capaciteit ter beschikking te stellen om te helpen bij het opruimen van dode vogels, om zo de gevolgen van de vogelgriep voor wilde vogels waar het mogelijk is enigszins te beperken?
Ik erken dat de grote sterfte onder wilde vogels veel inzet vraagt van terreinbeherende organisaties en dat dit leidt tot knelpunten. Het is beleid om dode wilde vogels op te ruimen op plaatsen waar mensen en (huis)dieren gemakkelijk in contact kunnen komen met deze vogels. Daarnaast zou het opruimen van dode wilde vogels in sommige gevallen verspreiding binnen een kolonie kunnen beperken, bijvoorbeeld ten behoeve van soortenbescherming. Ten aanzien van het opruimen van dode wilde vogels ben ik verantwoordelijk voor de landelijke structuur waarbinnen partijen het opruimen kunnen organiseren. Het verwijderen van karkassen is in eerste plaats een aangelegenheid van de eigenaar of beheerder van een terrein. Ik zal verkennen of en hoe ik bij kan dragen aan knelpunten in situaties met grote aantallen dode wilde vogels in een gebied, die opgeruimd moeten worden vanuit potentieel zoönotische risico’s, en/of waar het belangrijk is voor de soortenbescherming. Dit is een complex vraagstuk, waarover ik met betrokken partijen in gesprek ben. Samen verduidelijken we wanneer dode vogels opgeruimd moeten worden. Daarnaast verkennen we in welke gevallen er sprake is van knelpunten en welke oplossingen daarbij mogelijk zijn. De beheerder of eigenaar van een terrein blijft in eerste plaats de aangewezen partij om kadavers van hun land te verwijderen. Ik verwacht de Kamer voor het einde van het jaar nader te informeren over deze verkenning.
Deelt u de mening dat de middelen die beschikbaar worden gesteld voor de aanpak van vogelgriep onder pluimvee, namelijk 55 miljoen euro in 2022, niet in verhouding staan tot de middelen die beschikbaar worden gesteld voor de bestrijding van vogelgriep onder wilde vogels, waarbij alleen testen van wilde vogels mede worden betaald door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) in het kader van onderzoek?
Bij de bestrijding van vogelgriep in gehouden vogels heb ik een plicht om besmette bedrijven te ruimen en veehouders daarvoor te vergoeden. Door het grote aantal besmette bedrijven zijn de bestrijdingskosten hoog opgelopen. Het elimineren van vogelgriep in wilde vogels is niet mogelijk. Ten aanzien van het opruimen van dode wilde vogels ben ik verantwoordelijk voor de landelijke structuur waarbinnen partijen het opruimen kunnen organiseren. Daarbij doe ik ook wat nodig is en binnen mijn mogelijkheden valt. Hieronder valt zeker niet alleen het testen van wilde vogels, maar ook het verbeteren van de landelijke regie, communicatie en kennis. Daarnaast verbeteren we de monitoring, bijvoorbeeld door het lanceren van de vogelgriepapp. Op 6 juli jl. heb ik het Intensiveringsplan preventie vogelgriep naar de Kamer gestuurd2, de aanpak van vogelgriep in wilde dieren vormt één van de drie pijlers binnen dit plan.
Wat gaat u doen met de bevindingen van de Algemene Rekenkamer in het onderzoek «focus op vogelgriep», dat dit gebrek aan financiering en onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid leidt tot een incoherente versnipperde aanpak van het ruimen van dode vogels?
Zoals in reactie op het rapport van de Rekenkamer ook al aangegeven heb, werk ik met het landelijk platform vogelgriep in wilde dieren, met betrokken partijen aan een verduidelijking van de regie, versterking van de communicatie en het uitbreiden van kennis. Er is een goede samenwerking met een aantal veiligheidsregio’s binnen dit platform. De veiligheidsregio’s die zitting hebben in het landelijk platform hebben een advies voor de andere veiligheidsregio’s voorbereid. Dit advies is via de landelijke gremia van de veiligheidsregio’s ingebracht.
Kunt u nog dit broedseizoen zorgen voor een betere coördinatie en meer beschikbare financiële middelen voor het ruimen van dode, wilde vogels? Hoe staat het in dat licht met de werkgroep «vogelgriep in wilde vogels» die u vorig jaar in het leven heeft geroepen om de aanpak van vogelgriep onder wilde vogels landelijk te coördineren?
De landelijke aanpak wordt geïntensiveerd met de uitvoering van het Intensiveringsplan preventie vogelgriep. Het «Landelijk platform vogelgriep in wilde dieren» is al drie keer bij elkaar gekomen en werkt aan de landelijke regie, communicatie en kennis. Op al die onderwerpen zijn stappen gezet. Ik stuur in het najaar een brief met de stand van zaken naar de Kamer. Het verwijderen van karkassen is in eerste plaats een aangelegenheid van de eigenaar of beheerder van een terrein. Ik zal verkennen of en hoe ik bij kan dragen aan knelpunten in situaties met grote aantallen dode wilde vogels in een gebied, waar veel mensen komen opruimen in het belang kan zijn van soortenbescherming.
Bent u bereid om de gesprekken met de pluimveesector om een deel van deze kosten te dragen op zo kort mogelijke termijn te starten, en niet pas eind 2023?
Ik start dit najaar de gesprekken met de sector over een nieuw convenant voor het Diergezondheidsfonds (DGF). De financiering van de aanpak van vogelgriep in gehouden pluimvee zal daar besproken worden. De kosten die met het opruimen van dode wilde vogels gepaard gaan vormen daarbij geen onderwerp van gesprek.
Het onvolledig informeren van de Kamer over het doodschieten van twee chimpansees door DierenPark Amersfoort |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Ruim twee jaar na uitbraak blijkt: verdoven was nooit een optie voor ontsnapte apen, er was geen dierenarts»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de nieuwe berichtgeving waaruit blijkt dat de twee chimpansees zijn doodgeschoten omdat er geen dierenarts in het park aanwezig was en er daarom geen verdoving kon worden toegediend?
De chimpansees vertoonden agressief en imponerend gedrag en kwamen op dreigende wijze op het personeel dat ze in de gaten hield af. Om zichzelf en de bezoekers van het park te beschermen zag het personeel op dat moment geen andere oplossing dan de dieren dood te schieten. De eventuele aanwezigheid van een dierenarts had deze situatie en uitkomst niet veranderd. De voorbereiding en de inwerkingtreding van de verdoving zou namelijk te lang hebben geduurd.
Kunt u bevestigen dat uw ambtsvoorganger op eerdere Kamervragen van de Partij voor de Dieren heeft geantwoord dat vanwege veiligheidsoverwegingen is besloten om de dieren dood te schieten in plaats van te verdoven?2
Dat bevestig ik.
Waarom is de Kamer destijds niet geïnformeerd over het gegeven dat er geen verdoving kon worden toegediend door de afwezigheid van een dierenarts? Komt dat doordat:
Het niet aanwezig zijn van een dierenarts op het park was niet relevant voor de beantwoording van de vragen. Snel na de start van het incident waren de hoofd-dierenarts en drie back-updierenartsen onderweg naar het dierenpark. Indien de chimpansees minder agressief waren hadden deze dierenartsen de verdoving snel kunnen verzorgen. De aanwezigheid van een dierenarts had in de situatie zoals die zich voordeed echter niet tot een andere uitkomst geleid, zoals beschreven bij het antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de verwachting van primatologen Frans de Waal en Marc van Roosmalen dat de chimpansees zelf hun sociale groep weer zouden hebben opgezocht en terug zouden zijn gegaan naar hun verblijf wanneer het dierenpark rustig zou hebben afgewacht?3
Direct nadat de chimpanseeverzorger zich realiseerde dat de buitendeur niet gesloten was, is getracht de ontsnapte dieren terug te lokken naar het verblijf met voedsel. Er waren vier dieren buiten hun verblijf gekomen, waarvan er twee op deze wijze zijn teruggekeerd, de twee mannetjes verplaatsten zich echter verder de dierentuin in. Het is mogelijk dat ook deze dieren na verloop van tijd weer terug zouden zijn gegaan naar hun sociale groep en verblijf. Het dierenpark is echter verantwoordelijk voor de veiligheid van haar personeel en bezoekers. Vanwege de agressie die de chimpansees vertoonden en het acute gevaar voor het personeel, heeft de dierentuin besloten niet af te wachten of de dieren mogelijk vrijwillig zouden terugkeren.
Deelt u de kritische visie van deze experts over de handelwijze van DierenPark Amersfoort? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht groot belang aan de veiligheid van dierentuindieren en bezoekers. Daarom zijn er veiligheidseisen voor dierentuinen opgenomen in het Besluit houders van dieren. Zo moet iedere dierentuin een veiligheidsprotocol hebben, waarin onder meer beschreven staat hoe dierentuinen omgaan met ontsnappingen. Dit protocol wordt voor verlening van de dierentuinvergunning getoetst en er is bij tussentijdse controles aandacht voor de naleving van het veiligheidsprotocol. Wanneer er onverhoopt toch een ontsnapping plaatsvindt, wordt naderhand bekeken of de dierentuin het protocol heeft gevolgd. Ook vind ik het belangrijk dat er onderzoek plaatsvindt naar de ontsnapping en het handelen van de dierentuin tijdens de ontsnapping, om eventuele herhaling te voorkomen.
Er hebben na de ontsnapping van de chimpansees dan ook gesprekken met Dierenpark Amersfoort plaatsgevonden en de dierentuin heeft een onafhankelijk onderzoek naar de ontsnapping laten uitvoeren. Daaruit komt het beeld naar voren dat de medewerkers tijdens de ontsnapping het veiligheidsprotocol hebben gevolgd en het handelen van de medewerkers solide onderbouwd is.
Kunt u bevestigen dat sinds het doodschieten van de twee chimpansees, wat uw ambtsvoorganger een «uitzonderlijk incident» noemde, in ditzelfde dierenpark ook nog een hyena en twee wolven zijn ontsnapt, waarvan er één is overleden en één zwaargewond is geraakt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Het betreffen nog steeds uitzonderlijke incidenten, maar het is opvallend dat er meerdere incidenten zijn geweest bij Dierenpark Amersfoort. Die neem ik uiteraard serieus. Er is onderzocht of de dierentuin zich heeft gehouden aan de geldende veiligheids- en noodprotocollen, zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 6. Dat is het geval voor alle drie de incidenten. Desalniettemin betreur ik het als hierbij dieren overlijden of gewond raken.
Daarom heeft de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO), die uitvoerder is van de wetgeving omtrent dierentuinen, ook extra actie ondernomen. Zo zijn de aanbevelingen uit het onafhankelijke onderzoek besproken en zijn extra reguliere contactmomenten ingepland om de opvolging van deze aanbevelingen te bespreken. Zo wordt het risico op ontsnappingen in de toekomst verder verkleind.
Hoeveel «uitzonderlijke incidenten» moeten nog plaatsvinden voordat u de dierentuinvergunning van DierenPark Amersfoort intrekt?
Aangezien de dierentuin zich aan alle geldende veiligheids- en noodprotocollen heeft gehouden en zich actief inzet om herhaling te voorkomen, zie ik geen reden om de vergunning van Dierenpark Amersfoort in te trekken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
De toelating van een nieuw bijengif in de landbouw: de pesticide flupyradifurone |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de insectensterfte alarmerend hoog is, met een verlies van 75 procent van het aantal insecten in de afgelopen 30 jaar en met ook dit jaar, voorjaar 2023, opnieuw een dramatische achteruitgang? Hoe beoordeelt u dit?1, 2
De genoemde afname van aantallen insecten in de afgelopen 30 jaar is gebaseerd op enkele lokale onderzoeken in Duitsland en Nederland (Kamerstuk 33 576, nr. 117). Hoe representatief die zijn voor de algehele situatie, is door gebrek aan vergelijkbare onderzoeken niet vast te stellen. Op basis van de beperkte beschikbare gegevens is echter geen twijfel dat de afname van insecten gemiddeld genomen groot is. Daarnaast zijn de lage aantallen waargenomen insecten dit voorjaar opvallend. Er zijn door deskundigen suggesties gedaan over de oorzaak, zoals de droge zomer van 2022, maar definitieve duidelijkheid is er nog niet. In ieder geval is er alle reden om het beleid ten aanzien van het stimuleren van herstel van insectenpopulaties voort te zetten.
Kunt u bevestigen dat het landbouwgif flupyradifurone een insectenverdelger is dat in Nederland mag worden gebruikt bij de teelt van aardappelen, vele soorten fruit, zoals aardbeien, appels, bramen, druiven, frambozen, peren, watermeloenen en groentes, zoals aubergines, bonen, courgettes, erwten, komkommers, koolgewassen, paprika’s, sla en tomaten en van bloembollen, snijbloemen, kerstbomen en vaste planten?3
Ja.
Klopt het dat middelen met flupyradifurone zelfs mogen worden gebruikt tijdens de bloei van gewassen, dus wanneer zij het meest aantrekkelijk zijn voor bestuivende insecten?
Ja.
Kunt u bevestigen dat flupyradifurone een insecticide is uit de chemische klasse butenoliden, die zeer vergelijkbaar zijn met neonicotinoïden, omdat:
Ja. Het is ook bekend dat verschillende stoffen een verschillende mate van toxiciteit voor bijen hebben. Daarom voert het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een risicobeoordeling uit om te bepalen of de blootstelling bij de door een aanvrager voorgestelde toepassing leidt tot een aanvaardbaar risico of niet.
Kunt u bevestigen dat van het gebruik van neonicotinoïden is vastgesteld dat het verband houdt met de dramatische insectensterfte in en rond landbouwgebieden?5
Er zijn verschillende factoren die leiden tot de achteruitgang van insecten in Nederland. Een van deze factoren is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Kunt u bevestigen dat verschillende neonicotinoïden (clothianidine, imidacloprid en thiametoxam) reeds verboden zijn in de Europese Unie (EU) voor open teelten vanwege hun giftigheid voor insecten?
Ja.
Wanneer is flupyradifurone beoordeeld voor toelating, en eventuele vernieuwingen van de toelating, door de European Food Safety Authority (EFSA)?
Het EFSA-peerreviewrapport voor de stofgoedkeuring is gepubliceerd in februari 20156. De stof is goedgekeurd in november 20157.
Is hierbij de giftigheid voor zowel honingbijen als voor wilde bijen en hommels onderzocht?
EFSA heeft gekeken naar de beschikbare data voor honingbijen en hommels. EFSA concludeerde dat de voorgenomen toepassingen geen onaanvaardbaar risico met zich meebrengen voor honingbijen. De data over hommels lieten geen hogere gevoeligheid zien. Data over andere bijensoorten waren niet beschikbaar.
Is hierbij zowel de acute als de chronische schadelijkheid voor verschillende bijensoorten onderzocht?
Voor honingbijen is zowel de acute als de chronische toxiciteit onderzocht. Op basis van deze studies werd geconcludeerd dat er geen indicaties zijn voor acute of lange termijn schadelijke effecten op honingbijen. De chronische schadelijkheid voor andere bijensoorten is niet onderzocht; daar waren destijds geen testmethoden voor beschikbaar.
Welke middelen op basis van flupyradifurone zijn in Nederland toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)?
In Nederland zijn 4 middelen op basis van flupyradifurone toegelaten, 3 middelen voor particulier gebruik in huis, (volks)tuin of kas (Sanium, Sanium Stick en Sanium Spray) en 1 middel voor professioneel gebruik, Sivanto Prime.
Wanneer zijn deze middelen voor het laatst beoordeeld door het Ctgb?
De middelen voor particulier gebruik zijn toegelaten in 2018 en 2020. Sivanto Prime is toegelaten in 2018, gevolgd door enkele wijzigingen en een uitbreiding met kleine toepassing in de jaren 2019–2022.
Kent u dit onderzoek waaruit blijkt dat flupyradifurone schadelijk (sub-letaal) is voor bestuivende insecten? Deelt u de conclusies van deze studie?6
Ik deel de conclusie van de auteurs dat het belangrijk is om ook subletale effecten mee te wegen in de risicobeoordeling voor werkzame stoffen gebruikt in gewasbeschermingsmiddelen. Dit is opgenomen in het herziene bijenrichtsnoer dat recent is gepubliceerd door EFSA en waarover ik uw kamer recent heb geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 613).
Kent u deze onderzoeken waaruit blijkt dat flupyradifurone bij realistische niveaus van blootstelling in het veld schadelijk is voor honingbijen? Deelt u de conclusies van beide studies?7, 8
De werkzame stof flupyradifurone wordt op dit moment op Europees niveau herbeoordeeld. Bij deze herbeoordeling zullen ook de laatste wetenschappelijke inzichten uit de wetenschappelijke literatuur worden betrokken, waaronder de genoemde onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat de EFSA in een verklaring in januari 2022 concludeerde dat de schade van flupyradifurone op solitaire bijen oorspronkelijk niet is meegenomen in de risicobeoordeling, maar dat er wel degelijk bewijs is dat solitaire bijen hierdoor worden geschaad?9
Ja. Het huidige kader bevat alleen criteria voor honingbijen die ook beschermend werken voor andere bestuivers. Hommels en solitaire bijen zijn formeel nog geen specifiek onderdeel van het beoordelingskader. Daarvoor is implementatie van het herziene EFSA-bijenrichtsnoer en bijbehorende aanpassing van de Europese uniforme beginselen en datavereisten nodig.
Welke acties zijn door de EFSA, de Europese Commissie (EC), het Ctgb en/of u ondernomen naar aanleiding van deze recente wetenschappelijke studies en de verklaring van de EFSA?
De EFSA-verklaring is tot stand gekomen naar aanleiding van de beoordeling van nieuwe informatie over mogelijk schadelijke effecten op solitaire bijen door het Ctgb. Na overleg met de lidstaten heeft de Europese Commissie besloten om een zogenaamde artikel 21-procedure te starten; dit betreft de bevoegdheid van de Europese Commissie om de goedkeuring van de stof te herzien in het licht van nieuwe wetenschappelijke en technische kennis en monitoringsgegevens waarbij er aanwijzingen zijn dat de stof niet langer voldoet aan de goedkeuringscriteria. De Europese Commissie heeft de producent van de werkzame stof verzocht hiertoe alle informatie te verzamelen en de beoordelend lidstaat van de herbeoordeling om deze te beoordelen. Deze beoordeling is in een afrondende fase en zal worden gevolgd door een toetsing door EFSA. Indien niet langer wordt voldaan aan de goedkeuringscriteria, dan zal de goedkeuring worden ingetrokken of gewijzigd. In een dergelijk geval zal het Ctgb ook de toelating van de middelen intrekken of wijzigen overeenkomstig de door de Europese Commissie vastgestelde voorwaarden.
Kunt u de gebruiks- en/of verkoopgegevens van middelen met flupyradifurone in Nederland delen?
De verkoopcijfers van flupyradifurone:
2018 = 3.175 kg werkzame stof
2019 = 2.783 kg werkzame stof
2020 = 3.194 kg werkzame stof
2021 = 2.935 kg werkzame stof
Deelt u de zorg dat het gebruik van flupyradifurone mogelijk is toegenomen na het verbod op de hierboven genoemde neonicotinoïden?
Uit de cijfers blijkt dat de verkoop van de stof flupyradifurone sinds de toelating op de Nederlandse markt redelijk constant is gebleven.
Kunt u uitsluiten dat het gebruik van flupyradifurone bijdraagt aan de dramatische insectensterfte van 2022 en 2023?
Er is geen indicatie dat het gebruik van flupyradifurone bijdraagt aan de lage aantallen waargenomen insecten.
Deelt u de mening dat de toelating van (middelen met) flupyradifurone zo snel mogelijk moeten worden herbeoordeeld, met inachtneming van de laatste wetenschappelijke inzichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe zetten?
Zie ook het antwoord op vraag 15. De tussentijdse herzieningsprocedure op basis van artikel 21 van verordening 1107/2009 is al in gang gezet en in vergevorderd stadium. De uitkomst hiervan zal bepalen of de toelating van de middelen door Ctgb zal moeten worden herzien. Ook de reguliere herbeoordelingsprocedure is inmiddels gestart.
Deelt u de mening dat in de tussentijd, vanuit het voorzorgsbeginsel, de toepassing van middelen met flupyradifurone op open teelten moet worden verboden, om de ernstig bedreigde insecten te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe zetten?
Ik heb vertrouwen in de Europese toelatingssystematiek waarbij een goedkeuring, op basis van nieuwe wetenschappelijke informatie, kan worden herzien. Ik wacht de lopende herzieningsprocedure daarom af. Mocht echter blijken dat er directe onaanvaardbare risico’s zijn bij het gebruik van flupyradifurone, dan zal het Ctgb direct ingrijpen op de bestaande toelatingen.
De aanpak van illegale handel in beschermde plant- en diersoorten of producten ervan |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Dreigingsbeeld milieucriminaliteit», dat stelt dat illegale wildlife handel waarschijnlijk een factor is in het ontstaan van epidemieën door zoönosen?1
Ja, op 8 juli 2022 is de Kamerbrief met gezamenlijke reactie op het Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 door de Minister van Justitie en Veiligheid en de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister voor Natuur en Stikstof naar uw Kamer verzonden2.
Bent u bekend met het marburgvirus, dat vermoedelijk via vleermuizen of besmet vlees op mensen wordt overgedragen, waarbij het sterftecijfer kan oplopen tot 90 procent? Zo ja, bent u bereid om aan de hand van het voorbeeld van het marburgvirus in de World Health Assembly (WHA) vergadering van mei aan te kaarten dat de (illegale) handel in wilde dieren grote, nieuwe virusuitbraken tot gevolg kan hebben? Zo nee, waarom niet?2
Ik ben bekend met het Marburgvirus. Marburg is een zogenoemde virale hemorragische koorts (zoals Ebola) die voorkomt in West Afrika. Het virus wordt overgedragen door contact met een bepaalde familie uit de orde van de vleermuizen (vleerhonden) en kan zich vervolgens tussen mensen verspreiden via direct contact met bloed of andere lichaamsvloeistoffen. Ook andere zoogdieren kunnen besmet raken, zoals apen en antilopen. Het virus is zeer besmettelijk en kan dodelijk zijn. Volgens de WHO is de case fatality rate rond de 50%. Naast beheersmaatregelen die voor andere infectieziekten ook gelden, zoals vroege identificatie en snelle isolatie van gevallen, tijdige opsporing, nauwlettende opvolging van mensen die gevaar lopen en goede persoonlijke bescherming, is het cruciaal om bereiding en eten van bushmeat (ook wel wild meat genoemd) te vermijden. De verspreiding buiten Afrika komt vooral door het internationaal reizen door mensen. De kans dat Marburgvirus via internationale handel in (uit het wild afkomstige) dieren wordt verspreid is erg klein maar niet uitgesloten. Aandacht in relevante internationale gremia voor het tegengaan van illegale handel in (uit het wild afkomstige) dieren en vlees blijft van groot belang. Indien opportuun zal ik daar aandacht voor vragen.
Deelt u de mening dat de handel in wilde dieren zeer omvangrijk is, desastreuze gevolgen heeft voor dieren en ecosystemen en vaak verbonden is met andere vormen van criminaliteit zoals drugshandel, mensensmokkel, wapensmokkel en het financieren van terroristische organisaties? Zo nee, waarom niet?3, 4
Zoals al eerder geuit baart de impact van illegale internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten en producten daarvan zorgen en zet het de internationale biodiversiteit ernstig onder druk. Ik onderken dat wildlife crime vaak verweven is met andere vormen van criminaliteit. Dit gegeven onderstreept het belang van aandacht voor wildlife crime, zoals ook wordt geconcludeerd in hoofdstuk 11 van het Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 20216.
Bent u ermee bekend dat het «Dreigingsbeeld milieucriminaliteit» stelt dat wildlife crime de vierde grootste criminele industrie is, gebaseerd op omzet en dat Interpol aangeeft dat wildlife crime elk jaar met vijf tot zeven procent toeneemt en daarmee twee tot drie keer zo hard groeit als de wereldeconomie?5, 6
Wildlife crime – in de betekenis van Illegal wildlife trade – wordt, gelet op financiële omvang, gezien als de vierde internationale illegale handel na de handel in drugs, mensenhandel en handel in namaakproducten9, zie ook de gezamenlijke reactie op het Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021, die op 8 juli 2021 naar uw Kamer is verzonden10. Ik ben ook bekend met de schattingen van Interpol. Echter, deze schattingen zijn inmiddels enkele jaren oud en het is lastig om inzicht te krijgen in de daadwerkelijke omvang van criminaliteit, vanwege de heimelijke aard hiervan. De actuele omvang en jaarlijkse groei van illegal wildlife trade zijn daarom niet met zekerheid vast te stellen.
Bent u ermee bekend dat de Financial Action Task Force (FATF) stelt dat de illegale handel in wildlife als een ernstige internationale, georganiseerde vorm van criminaliteit kan worden gezien, die corruptie voedt, de biodiversiteit bedreigt en aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid?7
Ik ben ermee bekend dat de Financial Action Task Force (FAFT) stelt dat «The illegal wildlife trade is a major transnational organized crime, which generates billions of criminal proceeds each year. IWT fuels corruption, threatens biodiversity, and can have a significant negative impact on public health and the economy.»12 De omvang en impact van illegal wildlife trade is groot en zet de internationale biodiversiteit ernstig onder druk. Zoals eerder geuit onderkennen we de verantwoordelijkheid die Nederland als handelsland heeft in het bestrijden hiervan13.
Bent u ermee bekend dat het European Crime Prevention Network (EUCPN) stelt dat overheden wildlife crime niet serieus genoeg nemen als een vorm van criminaliteit met een enorme verwevenheid met andere vormen van criminaliteit?8
Ik ben bekend met het rapport van het European Crime Prevention Network (EUCPN) waarin wordt gesteld dat overheden te weinig prioriteit geven aan wildlife crime. Wij onderkennen de ernst van wildlife crime en onze verantwoordelijkheid in de bestrijding ervan, zie ook de beantwoording bij vraag 3 en 5.
Bent u ermee bekend dat door criminelen wildlife crime juist wordt gezien als een vorm van misdaad met een lage pakkans en lage straffen, terwijl er hoge winsten kunnen worden behaald? Bent u voornemens de maximumstraffen voor wildlife crime te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beantwoord in de brief Schriftelijk overleg over Publicatie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 van 25 maart 202215 zijn de maximumstraffen vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht en in de Wet op de economische delicten. Bij de zwaardere misdrijven zijn forse straffen mogelijk. Voor wildlife crime kunnen gevangenisstraffen tot 6 jaar worden opgelegd en is er mogelijkheid tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Op dit moment zie ik geen aanleiding om deze maximumstraf te verhogen.
Deelt u de conclusies van bovengenoemde rapporten dat overheden wildlife crime serieuzer moeten nemen als vorm van criminaliteit, ook gezien de omvang en verwevenheid met andere vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze vorm van criminaliteit meer structurele aandacht krijgt in de Europese Unie (EU) alsook in Nederland? Heeft u hierover overleg met andere relevante ministeries?
Zowel binnen Nederland als binnen de EU en internationaal wordt samengewerkt aan de bestrijding van wildlife crime, zie voor een beschrijving hiervan de Beleidsreactie van 8 juli 202216 en hoofdstuk 11 van het Dreigingsbeeld17. In de beantwoording van vraag 20 gaat de Minister van LNV in op het EU Action Plan Against Wildlife Trafficking en de inzet van Nederland.
Deelt u de mening dat het vaak lastig is om bedreigde dieren en planten te detecteren in producten, ook omdat de ingrediënten vaak in andere talen staan vermeld? Zo ja, wat onderneemt u om dit te voorkomen?
Ik deel de mening dat het lastig kan zijn om bedreigde dier- en plantsoorten te detecteren in producten. De inspecteurs van NVWA en douaniers zijn opgeleid in het determineren van dier- en plantsoorten en producten hiervan. Ook worden er hulpmiddelen ontwikkeld om de inspecteurs hierin te assisteren, zoals apps en de inzet van analysetechnieken. Er is ook aandacht voor het herkennen van bepaalde combinaties van symbolen of letters in andere talen die beschermde soorten aanduiden. Daarbij geldt ook dat als een verboden ingrediënt op de verpakking staat vermeld het product direct in beslaggenomen genomen kan worden zonder verdere toetsing of de genoemde beschermde soort ook daadwerkelijk aanwezig is.
Daarnaast zijn bij de douane en de NVWA specialisten opgeleid in het determineren van specifieke beschermde dier- of plantensoorten. Zij verlenen assistentie bij inbeslagnames. Het Nederland Forensisch Instituut en het Douanelab voeren indien nodig analyses uit. Tools en technieken die onder andere worden ingezet voor determinatie zijn macroscopisch en microscopisch morfologisch onderzoek, spectroscopie, DNA-analyses, maar ook het gebruik van vertaalapplicaties en identificatiemateriaal.
Bent u ermee bekend dat Nederland in de top vijf staat van EU-landen met de hoogste inbeslagname van illegale handel in wilde dieren en planten, met name medicinale producten, goed voor 1184 inbeslagnames, 30 procent van de totale inbeslagnames in 2020? Zo ja, wat doet u tegen deze specifieke handel? Wordt hierover onderling overleg gevoerd tussen ministeries?9
Ik ben hiermee bekend. Het is overigens lastig vast te stellen of het daadwerkelijk om medicijnen gaat. TRAFFIC schaart in haar rapport diverse categorieën producten (waaronder voedingssupplementen en cosmetica) onder «medicinale producten». Bij het overgrote deel van de overtredingen betreft het producten met beschermde planten direct geadresseerd aan particulieren en gaat het om een kleine hoeveelheid voor persoonlijk gebruik.
Het relatief hoge aantal inbeslagnames in Nederland binnen de EU is ook toe te schrijven aan de import- en exportrol die Nederland speelt voor de interne EU-markt en de nauwe samenwerking binnen de handhavingsketen, welke leidt tot gerichte handhaving.
De Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES)-handhavingsketen bestaat uit diverse overheidspartners met elk een eigen rol en verantwoordelijkheid, welke onder diverse ministeries vallen. Er is continue afstemming en samenwerking. Er wordt opgetreden door middel van risicogerichte grenscontroles van de Douane en binnenlandse inspecties van de NVWA. Daarnaast wordt er voorlichting gegeven aan onder meer brancheverenigingen. Bij overtredingen wordt er handhavend opgetreden. Dit gaat vaak gepaard met nalevingsadvies, omdat de beschermde status van de gebruikte soorten en verplichting tot het aanvragen van CITES in- en uitvoervergunningen soms niet bekend is.
Verder wordt er door RVO indien nodig contact opgenomen met de autoriteiten in het land van herkomst of bestemming, zodat zij zich bewust worden van deze overtredingen en eventueel maatregelen kunnen treffen. Wanneer er indicaties zijn van structureel bewust crimineel handelen, wordt strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd.
Bent u ermee bekend dat Nederland in de top drie staat van bestemmings- en doorvoerhavens voor met name traditionele medicijnen?
Ik ben hier niet mee bekend. Zonder bron kan ik niet beoordelen of deze informatie juist is. Nederland is als handelsland met de haven van Rotterdam en met luchthaven Schiphol ten algemene wel een belangrijk invoerland voor de EU-markt en doorvoerland.
Wordt het onderwerp medicinale producten structureel geagendeerd tijdens EU-overleggen over illegale handel in wilde dieren en planten, aangezien zij een belangrijk aandeel vormen in de inbeslagnames binnen de EU en jaarlijks toenemen? Zo nee, bent u bereid om dit onderwerp structureel te agenderen tijdens relevante EU-overleggen?
Dit onderwerp staat niet structureel op de agenda. Op de EU-overleggen over illegale handel in bedreigde dieren- en plantensoorten worden de onderwerpen geagendeerd die op dat moment het meest actueel en relevant zijn. De aard van de vele inbeslagnames van «medicinale» producten betreft met name onbewuste overtreders, die zonder kennis van de wettelijk vereiste vergunningen producten in het buitenland bestellen, of meenemen van buitenlandse reizen, met het doel deze zelf te consumeren. Zie ook het antwoord op vraag 10. Wanneer opportuun zal ik binnen de EU-overleggen aandacht vragen voor dit onderwerp.
Bent u ermee bekend dat de meeste illegale handel in wildlife planten en dieren niet wordt opgespoord, mede veroorzaakt door een tekort aan opsporingscapaciteit en de moeilijkheid van het herkennen van bedreigde dieren en planten?
Dit is niet vast te stellen, omdat de gehele omvang van de criminaliteit niet bekend is. Zoals ik in de Kamerbrief Beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 20211 heb aangegeven is het wel zaak dat de middelen en capaciteit van alle schakels in de handhavingsketen goed op elkaar afgestemd worden en blijven. Het gaat dan om langere termijn commitment en specifieke oormerking van budgetten binnen de diverse organisaties. Dit is geen vanzelfsprekendheid en momenteel wordt er gekeken hoe de NVWA capaciteit binnen de CITES-handhavingsketen goed afgestemd kan worden. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Deelt u het inzicht dat de inbeslagnames slechts het topje van de ijsberg vormen?
Doordat de exacte omvang van de criminaliteit niet inzichtelijk is, kan niet worden vastgesteld hoe groot het percentage inbeslagnames is ten opzichte van het geheel aan illegale handel. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 speelt Nederland ten algemene een grote rol als handelsland binnen de EU en werken de verschillende partners in Nederland nauw samen. Dit leidt tot een relatief hoog aantal inbeslagnames.
Hoe groot schat u de waarde van illegale handel in Nederland?
Dat is niet in te schatten. Zoals aangegeven is de omvang van de criminaliteit niet inzichtelijk en maakt Nederland onderdeel uit van de EU interne markt.
Bent u ermee bekend dat veel illegale handel in wildlife via zee loopt en dat de verwachting is dat dit de komende jaren zal toenemen? Zo ja, wat is de inzet om deze vorm van illegale handel aan te pakken, ook met het oog op het feit dat de EU een belangrijke doorvoer- en bestemmingshaven is voor deze illegale handel en dat Nederland hierbij een prominente rol lijkt te spelen?10
Ik ben ermee bekend dat een deel van de illegale handel in wildlife via zeeroutes verloopt. Het Nederlands toezicht en de handhaving is daar mede op gericht, zoals het toezicht in de Rotterdamse Haven.
Het artikel gaat over de verwachte opleving van illegale handel – en dan met name grote zeevrachten van ivoor richting Zuidoost Azië – na de afname tijdens de coronapandemie. Nederland speelt daar specifiek geen prominente rol in. Wel vormt de verwachte opleving een aandachtspunt.
Deelt u de mening dat de handel in traditionele producten risicovol kan zijn voor de volksgezondheid, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelt in het rapport «Kruidenproducten uit de traditionele Chinese geneeskunde, Een verkennende studie naar aard, omvang en gebruik»? Zo ja, wat onderneemt u, eventueel in samenspraak met andere ministeries, om dit probleem aan te pakken, ook gezien het feit dat andere rapporten stellen dat Nederland een belangrijk bestemmingsland is?11
Producten die gebruikt worden voor traditionele geneeskunde betreffen meestal kruidenpreparaten met uitsluitend plantaardige ingrediënten. Nederland is in de wereld een belangrijke import- en doorvoerhaven voor goederen uit derde landen, waaronder traditionele medicijnen. Kruidenproducten uit de traditionele Chinese geneeskunde kunnen zowel de wettelijke status van medicijn (Geneesmiddelenwet) als van levensmiddel op basis van de Europese Algemene Levensmiddelenverordening (ALV) hebben. Voor de import van zowel geneesmiddelen, als levensmiddelen gelden strenge eisen die gericht zijn om de volksgezondheid te beschermen. Traditionele kruidengeneesmiddelen zijn registratieplichtig en worden daartoe door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) getoetst op veiligheid, kwaliteit en werkzaamheid op basis van langdurig gebruik en ervaring. Kruidensupplementen vallen onder de Warenwet. Op geneesmiddelen en levensmiddelen wordt conform de betreffende regelgeving gecontroleerd. Deze controles gebeuren in alle goederenstromen, ook de kleine zendingen rechtstreeks aan de consument. Consumenten worden onder andere door het Voedingscentrum en de NVWA gewaarschuwd dat er gezondheidsrisico’s zitten aan het gebruik van kruidenpreparaten uit derde landen die worden gekocht via het internet.
Deelt u de conclusies van recente rapporten van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer (ARK) dat de aanpak van milieucriminaliteit in de praktijk te wensen overlaat, omdat opsporing en vervolging te gefragmenteerd zijn en uiteindelijk sancties niet afschrikwekkend zijn met grote, vermijdbare milieuschade als gevolg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u sinds deze publicatie ondernomen? Is er onderling overleg tussen de relevante ministeries en, indien dit het geval is, hoe ziet dit overleg eruit?
Zoals eerder geuit deel ik de mening dat de aanpak van milieucriminaliteit versterking behoeft. Ik verwijs u naar de Beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 202121 en de Kamerbrief over versterking VTH-stelsel22 waarin wordt ingegaan op de stappen die zijn gezet naar aanleiding van de genoemde publicaties, zoals het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel.
Deelt u de mening dat een andere aansturing nodig is? Zo nee, waarom niet?
We zijn voornemens de Strategische Milieukamer (SMK) een formele positie te geven binnen de aanpak van milieucriminaliteit waardoor de slagkracht wordt vergroot.23 Dit is één van de acties binnen het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel, zie ook het programmaplan24 en de Kamerbrief over versterking VTH-stelsel25.
Gaat u naar aanleiding van het reeds gepubliceerde EU Action Plan Against Wildlife Trafficking (EU-Actieplan) een nationaal plan opstellen, zodat de gestelde EU-doelen uit dit plan kunnen worden uitgevoerd? Zo ja, per wanneer komt dit nationale plan en hoe wordt dit opgesteld voor overlappende onderwerpen met relevante ministeries? Wanneer en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven in welke vorm dit contact plaatsvindt?12
Nederland is gecommitteerd aan het herziene actieplan en gaat op basis van relevantie prioriteiten stellen in samenhang met de inzet op EU-niveau. Dit is belangrijk, omdat een gezamenlijke EU inzet cruciaal is voor het behalen van de doelstellingen. Een eerste prioritering op EU-niveau is gemaakt en zal later dit jaar verder ingevuld worden door middel van de geplande inzet van de lidstaten. Nederland gaat ook bepalen welke inzet geleverd zal worden. Nederland werkt al voor de handhaving op CITES met een meerjarige «horizontale» interventiestrategie die gezamenlijk is opgesteld door alle betrokken overheidspartners die vallen onder diverse ministeries. Deze strategie wordt vastgesteld in het Landelijk Overleg CITES, waarin alle partners zijn vertegenwoordigd27 en dat wordt voorgezeten door LNV. Jaarlijks worden op basis van de strategie gezamenlijk prioriteiten gesteld. Hierin worden onderdelen van het herziene actieplan de komende jaren opgenomen. Ik zal uw Kamer later dit jaar een overzicht van de Nederlandse inzet op het herziene actieplan toesturen zodra dit gereed is. Dit is mede afhankelijk van de afstemming met de Europese Commissie en de EU-lidstaten.
Bent u ermee bekend dat het EU-Actieplan als actiepunt noemt dat het bundelen van middelen, bijvoorbeeld door de oprichting van speciale eenheden die zich uitsluitend bezighouden met wildlife handel, moet worden aangemoedigd en bevorderd?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Ziet u meerwaarde in het opzetten van een gespecialiseerde unit, waarbij specialisten worden verenigd om op dagelijkse basis bezig te zijn met illegale handel in wilde dieren en planten, aangezien het rapport «Dreigingsbeeld milieucriminaliteit» stelt dat de aanpak van illegale handel in wilde dieren verdeeld is over diverse autoriteiten, met versnipperd beleid als gevolg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer en hoe is het overleg met relevante ministeries?13
In Nederland hebben we al een »gespecialiseerde unit»: het Landelijk Overleg CITES waarin alle bij de CITES-handhaving en implementatie betrokken overheidspartners vertegenwoordigd zijn vanuit zijn of haar eigen rol, verantwoordelijkheid en expertise (zie ook het antwoord op vraag 20). De Nederlandse aanpak en structuur kenmerkt zich door korte lijnen en slagkracht, gericht op de illegale internationale handel van door CITES beschermde plant- en diersoorten. Nederland heeft deze structuur binnen de EU ook onder de aandacht gebracht en onderschrijft dit actiepunt. De stelling in het Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 met betrekking tot versnippering van beleid, waarnaar uw vraag verwijst, heeft betrekking op milieucriminaliteit in het algemeen, niet op «illegale handel in wilde dieren» in het bijzonder.
Bent u voornemens het actiepunt uit het EU-Actieplan uit te voeren dat vraagt om een bewustwordingscampagne bij consumenten, die moet leiden tot een gedragsverandering als het gaat om de aankoop van traditionele medicijnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangekondigd in de Kamerbrief Beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 zal ik samen met de partners een bewustwordingscampagne ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten, ook in samenhang met EU initiatieven op dit gebied. In het Actieplan worden diverse soorten en productgroepen genoemd. Nederland maakt daar in gezamenlijkheid een keuze in op basis van relevantie en noodzaak, waarbij de illegale handel in bijvoorbeeld beschermde vogel- en reptielensoorten van grote zorg is. Doorlopend worden er al acties uitgevoerd door de overheidspartners om de bewustwording van de regelgeving te vergroten, zoals de Douane reizen-app, en ook op te roepen misstanden te melden via Meld Misdaad Anoniem29.
Hoe wordt de aangenomen motie van de leden Vestering en Akerboom (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1491) over een bewustwordingscampagne over de gevaren van handel in wilde dieren en planten uitgevoerd? Kunt u aangeven hoe de bewustwordingscampagne wordt vormgegeven?
Dit jaar zal ik een bewustwordingscampagne ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten samen met de overheidspartners, voortbouwend op al ingezette acties en ook in samenhang met EU initiatieven op dit gebied. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Bent u ermee bekend dat als prioriteit 3 in het EU-Actieplan wordt genoemd: «Enforcing regulations and policies to fight wildlife trafficking effectively», waarbij wordt geadviseerd dat handhavingsautoriteiten, zoals rechters, beter moeten worden geïnformeerd over wildlife crime en dat als mogelijkheid wordt genoemd om wildlife crime te integreren in de nationale curricula van relevante academies en opleidingen? Wat vindt u van dit actieplan? Bent u bereid in overleg met relevante andere ministeries dit te onderzoeken en te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met prioriteit 3 van het herziene EU Action Plan against wildlife trafficking en onderschrijf het belang. In Nederland is dit reeds het geval. Studiecentrum Rechtspleging (SSR) biedt rechters en OM-medewerkers cursussen omtrent de Wet natuurbescherming waarin veel aandacht is voor CITES.30 CITES handhavingspartners zijn betrokken bij de opzet en inhoud. Tevens staat de jaarlijkse themadag van de expertgroep economisch strafrecht voor rechters en gerechtsjuristen dit jaar in het teken van CITES & Wildlife crime.
Wat vindt u van het actiepunt genoemd in het EU-Actieplan dat er richtlijnen moeten worden opgesteld voor bedrijven en sectoren die vaak betrokken zijn bij handel in wildlife, zoals aanbieders van traditionele medicijnen, waarin ze worden verplicht te handelen op hun due-diligence verplichting?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij due diligence,ofwel gepaste zorgvuldigheid, toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). In algemene zin onderschrijf ik het belang van «guidelines», ofwel richtsnoeren, om relevante partijen te ondersteunen in het op goede wijze uitvoeren van Europese regelgeving. De Corporate Sustainability Due Diligence Directivewaar het EU actieplan naar verwijst, zal eerst vastgesteld moeten worden. De onderhandelingen hierover zijn nog gaande.
Bent u bereid om in te zetten op verbetering van technieken die helpen in deze opsporing, zoals ook genoemd in het EU-Actieplan?
Ja, het verbeteren van technieken is een continue proces waarin kennisdeling op EU en internationaal niveau van belang is. Hier zet ik mij blijvend voor in.
Deelt u de mening dat er voldoende budget beschikbaar is om het hernieuwde EU-Actieplan te kunnen waarborgen? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om het EU-Actieplan uit te voeren? Zo nee, bent u bereid het budget te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Voor het uitvoeren voor de voor Nederland relevante onderdelen van het actieplan is voldoende budget. Zie het antwoord op vraag 20 hoe de onderdelen nationaal worden geborgd en binnen de EU zullen worden gedeeld.
Deelt u de mening dat het van belang is om de rol van (illegale) handel in wilde dieren structureel te bespreken op wereldoverleggen, zoals die van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Convention on Biological Diversity (CBD) en de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES), gezien de link die er is tussen (illegale) handel in wilde dieren en zoönose risico’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe u dit in overleg met relevante ministeries zult adresseren?
Ik verwijs hierbij naar een eerder antwoord op vragen van het lid Van Esch over traditionele medicijnen die deels gemaakt zijn van bedreigde plant- en diersoorten (5 april 2023, kenmerk 2023Z04413) en de verzamelbrief natuur van 23 juni 2023 (Kamerstuk 33 576, nr. 325) – beide in reactie op de motie Vestering/Akerboom (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1490) –, waarbij is aangegeven waar opportuun het belang van de volksgezondheid en bescherming van de biodiversiteit in internationale gremia zal worden benadrukt.
Kunt u nogmaals aangeven hoe de overheid burgersen reizigers informeert over de risico’s van interactie met wilde en exotische dieren, aangezien die informatie niet werd gevonden op de websites waarnaar wordt verwezen in antwoorden op eerdere vragen? Bent u alsnog bereid om de informatie te laten opnemen op relevante websites?14, 15
Reizigers kunnen op www.ggdreisvaccinaties.nl (reistips honden, apen, muggen, teken, zeedieren) informatie vinden wat te doen in de interactie met in het wild levende dieren. Daarnaast kunnen reizigers een persoonlijk advies vragen bij de GGD. In het kader van het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid33 is daarnaast een marktonderzoek uitgevoerd naar zoönosen-geletterdheid (de combinatie van kennis, alertheid en gedrag ten aanzien van zoönosen) bij burgers. De focus van dit onderzoek lag op het kennisniveau en de perceptie van doelgroepen (waaronder ook reizigers) over verschillende transmissieroutes. De resultaten van dit onderzoek worden door het RIVM gebruikt om doelgerichte communicatie in te zetten om de zoönosen-geletterdheid te verhogen.
De aanpak van piekbelasting |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-rapport laat zien dat 60,1 procent van de mogelijke piekbelasters (1.803 «kandidaten») in Gelderland ligt, deze provincie staat daarmee voor de grootste ruimtelijke opgave en in uw brief van 12 juni 2023 kondigt u een interbestuurlijke samenwerking aan met de provincie Gelderland: Wat is precies het doel van deze interbestuurlijke aanpak? Welke partijen doen mee aan deze samenwerking? Welke andere Ministers worden hier bij betrokken, gezien de grote effecten die de transitie ook zal hebben op andere domeinen? Is deze samenwerking ook gericht op het in stand houden of verbeteren van de economische vitaliteit van de provincie, die door de transitie ingrijpend gaat veranderen? Wordt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) hier bij betrokken? Is deze samenwerking ook gericht op het behouden van sociale voorzieningen, die mogelijk worden getroffen door het veranderen of verdwijnen van werkgelegenheid? Is deze samenwerking ook gericht op het versterken van de ov-verbindingen, zodat inwoners met elkaar verbonden blijven? Wordt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) hier bij betrokken? Is deze samenwerking ook gericht op het duurzaam en waardevol inrichten van vrij te komen ruimte? Welke plannen of richtingen zijn daar al voor geformuleerd of in ontwikkeling? Wat gaat het Rijk dan doen om Gelderland op deze punten te steunen als, sommige van, de onderwerpen in subvragen b, c, d, e en f niet aan bod komen in de interbestuurlijke samenwerking?1, 2
Zie hieronder antwoord 1a, 1b, 1c, 1d, 1e, 1f en 1g.
Indien de agrarische bestemming op de grond van opgekochte boerenerven niet meer uitvoerbaar is, welke bestemming komt daar dan voor in de plaats? Is er beleid in voorbereiding voor de gronden bestemd voor agricultuur, die na opkoop niet meer economisch levensvatbaar zijn? Zo ja, wat is de rolverdeling onder (mede)overheden en belanghebbenden in het formuleren van een nieuwe bestemming voor deze gronden? Is aanmelding van vrijgekomen gronden bij de Nationale Grondbank altijd op vrijwillige basis? Is er geen sprake van dubbele compensatie bij een ondernemer wiens bedrijf wordt opgekocht voor 120 procent van de bedrijfswaarde en vervolgens deze grond verkoopt aan de Nationale Grondbank? Hoe voorkomt u dat er na de opkoop van rechten van piekbelasters een economische impasse ontstaat door de grote hoeveelheid braakliggend grond zonder economisch levensvatbare bestemming? Hoe wordt gewaarborgd dat de omgeving vitaal en levendig wordt gehouden, als ondernemers van een beëindigd bedrijf zeggenschap houden over de grond? Hoe zorgt u ervoor dat het maximaliseren van de winst op deze gronden niet ten koste gaat van een samenhangend en toekomstbestendig gebiedsplan?
Onderdeel van de aanpak piekbelasting is de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus), die voorziet in financiële ondersteuning bij beëindiging van veehouderijactiviteiten. Aankoop van grond is in deze regeling niet aan de orde. Een van de vereisten die aan de Lbv-plus-subsidie is verbonden is dat er op de productielocatie geen veehouderijactiviteiten meer mogen plaatsvinden. Een ondernemer kan op deze productielocatie wel andere economische activiteiten starten. Dit kunnen overigens ook andere agrarische activiteiten zijn. Het is aan het bevoegd gezag om, op verzoek van de veehouder die een subsidie op grond van de Lbv-plus heeft aangevraagd, per locatie te besluiten over een bestemmingswijziging die ziet op de gevraagde nieuwe economische activiteit. In de regeling is opgenomen dat de toegestane stikstofemissie ten gevolge van nieuwe economische activiteiten vanaf de locatie niet meer bedraagt dan 15% van de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend bedraagt. Het bepalen van de omvang van de nieuwe vergunning, tot maximaal de 15%, is aan het bevoegd gezag.
Indien een boerenbedrijf kan en wil verplaatsen, hoe krijgt dit bedrijf die grond in handen? Welke rol ligt er voor de overheid in de verdeling van grond? Wordt grond toegewezen vanuit de Nationale Grondbank of is de ondernemer ook vrij om dit onderling te verhandelen met de eigenaren van voorheen gebruikte agrarische grond? In welk beleidsplan wordt de methode vastgelegd waarmee grond wordt verhandeld of toegewezen? Hoe gaat u waarborgen dat de gebieden waar een extensief bedrijf plaatsneemt op een plek waar eerst verschillende bedrijven stonden niet verliezen aan maatschappelijke waarde en sociale voorzieningen?
Een agrarische ondernemer die zijn of haar bedrijf wil verplaatsen kan grond op de markt verwerven. De zaakbegeleiders onder de aanpak piekbelasting kunnen hierbij ondersteunen. Waar mogelijk kunnen de nationale en provinciale grondbanken hier een rol in spelen. Dit zal altijd marktconform, openbaar en transparant gebeuren.
Op welke manier gaat u toezien dat leegstaande stallen niet in de verkeerde handen komen en bijvoorbeeld als drugslab worden gebruikt? Komt u met een budget voor de sloop van lege stallen?
Aan subsidie in het kader van de Lbv en Lbv-plus is een sloopverplichting verbonden. Veehouders die op grond van de Lbv of Lbv-plus subsidie ontvangen, zijn verplicht de productiecapaciteit (stallen, mestkelders en -silo’s, voer- en sleufsilo’s) op hun veehouderijlocatie te slopen. Indien de ondernemer, met instemming van het bevoegd gezag (een deel van) de gebouwen wil handhaven ten behoeve van een andere economische activiteit, kan ontheffing van sloop worden verleend.
Welke extra maatregelen treft u, ten opzichte van andere provincies, om Gelderland financieel, juridisch en in de uitvoering bij te staan in de aanpak van stikstof en piekbelasters in het bijzonder?
Alle provincies ontvangen een financiële vergoeding in de vorm van een specifieke uitkering (SPUK) voor de werkzaamheden die zij uitvoeren in het kader van de aanpak piekbelasting. Iedere provincie heeft zelf aangegeven hoe zij de uitvoering wil vormen: een rijksteam of een gezamenlijk rijks-provinciaal uitvoeringsteam, onder leiding van een provinciale projectleider, zoals dat bij de provincie Gelderland het geval is. Waar nodig kan het uitvoeringsteam gebruik maken van juridische ondersteuning vanuit het Ministerie LNV.
In tabel 2 van het RIVM-rapport worden 28 industriële piekbelasters op een rijtje gezet: Is het voor elk van de 28 industriële piekbelasters fysiek en financieel mogelijk om stikstofuitstoot tot een acceptabel niveau te verlagen? Is de RIVM-lijst van industriële piekbelasters (tabel3 gerangschikt van meest tot minst belastend? Waarom is Schiphol niet meegenomen in de nieuwe indicatieve lijst van het RIVM gezien het feit dat in een eerdere berekening Schiphol als tweede grootste uitstoter van stikstof onder de industriële piekbelasters stond? Wat betekent het vrijstellen van Schiphol voor de berekende drempelwaarde? Kunt u per bedrijf uiteenzetten wat de ingeschatte stikstofuitstoot is van deze 28 piekbelasters gezien het feit dat de industriële piekbelasters niet zijn gehouden aan dezelfde privacyregels als agrarische bedrijven? Wat is het maatschappelijke belang dat noodzakelijk maakt dat deze bedrijven hier mogen blijven vervuilen en niet worden meegenomen in de opkoopregeling voor piekbelasters?
Zie hieronder antwoord 6a, 6b, 6c, 6d, 6e en 6f.
Mochten de aanmeldingen van piekbelasters voor de opkoopregeling achterblijven, welke mogelijkheden heeft u dan om het tempo te verhogen, bijvoorbeeld door bedrijven rondom Natura 2000-gebieden gericht te benaderen?
Het Ministerie van LNV beschikt niet over een lijst met mogelijke «piekbelasters». Om die reden is het gericht benaderen van bedrijven niet aan de orde. Bovendien is de aanpak piekbelasting een vrijwillige aanpak. In regio’s waar veel ondernemers zijn die onder de aanpak piekbelasting vallen, wordt wel gericht gecommuniceerd om ondernemers op te roepen in gesprek te gaan met zaakbegeleiders.
Welke stappen gaat u nemen na de aanmeldperiode, als onvoldoende piekbelasters zich melden voor de opkoopregeling, om de stikstofuitstoot van deze bedrijven te verminderen?
De aanpak piekbelasting richt zich op vijf sporen: beëindigen en (combinaties van) innoveren, omschakelen, extensiveren en verplaatsen. Met de aanpak biedt het kabinet ondernemers de mogelijkheid om zelf met ideeën en voorstellen te komen die tot stikstofreductie leiden. Tijdens de looptijd van de aanpak, zal in een evaluatiemoment worden bezien hoeveel de behaalde reductie aan stikstofdepositie bedraagt. Het kabinet zet vol in op deze vrijwillige aanpak en hoopt dat veel van de bedrijven die in aanmerking komen, zullen deelnemen. Op deze manier wil het kabinet zoveel mogelijk voorkomen dat uiteindelijk verplichtende maatregelen nodig zijn om tot de noodzakelijke daling in de stikstofdepositie te komen.
Wat zijn de gevolgen voor de aanpak van piekbelasting dan wel de piekbelasters zelf, als men onvoldoende of geen gebruik maakt van het woest aantrekkelijke aanbod?
Vrijwilligheid staat centraal bij de aanpak piekbelasting. Er volgt daarom geen enkele verplichting uit het voldoen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting. Er hangt geen consequentie vast aan het niet-gebruik maken van de ondersteuning en regelingen van de aanpak piekbelasting. Het kabinet zet vol in op deze vrijwillige aanpak en hoopt dat veel van de bedrijven die in aanmerking komen, zullen deelnemen. Op deze manier wil het kabinet voorkomen dat verplichtende maatregelen nodig zijn om tot de noodzakelijke daling in de stikstofdepositie te komen. Als een ondernemer nu kwalificeert als piekbelaster, is dat geen grondslag om in aanraking te komen met een eventueel toekomstig verplichtend instrumentarium.
U kondigt een «belteam» aan waar ondernemers terecht kunnen voor advies: Wat is de precieze taakopvatting van het belteam? Wat zijn de vereisten qua kennis en expertise voor een werknemer in het belteam? Hoeveel fte betreft dit momenteel en wat is de gewenste bezetting?
Zie hieronder antwoord 10a, 10b en 10c.
U kondigt bovendien zaakbegeleiders aan, vaste contactpersonen uit de regio voor advies en ondersteuning bij de aanpak van piekbelasting: Wat is de precieze taakopvatting van een zaakbegeleider? Wat zijn de vereisten qua kennis en expertise voor een zaakbegeleider? Hoeveel fte betreft dit momenteel en wat is de gewenste bezetting? Kunt u deze gegevens uiteenzetten per provincie? Kunt u deze dienstverlening verzekeren zonder dat de werkdruk voor de begeleiders te hoog wordt gezien u «uitgebreide begeleiding» door de zaakbegeleider belooft?
Zie hieronder antwoord 11a, 11b, 11c en 11d.
Kunt u deze vragen en deelvragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
De totstandkoming van de kritische depositiewaarden en de rol van het Coordination Center for Effects |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kuipers , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Bent u bekend met het Coordination Center for Effects (CCE)? Kunt u uitleggen wat het CCE is? Wat is de taak en functie van het CCE? Wat is de juridische status van het CCE?
Ja, het CCE is een wetenschappelijk adviesorgaan waarin deskundigen uit landen die zijn aangesloten bij het UNECE Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (UNECE Luchtverdrag), advies uitbrengen over de manier waarop deze landen – gegeven de actuele wetenschappelijke inzichten – de depositiewaarde kunnen bepalen waaronder geen nadelige veranderingen optreden in bodem en vegetatie. CCE-adviezen zijn niet bindend. Ze worden voor goedkeuring voorgelegd aan het Uitvoerend Orgaan van het verdrag (Executive Body), het uitvoerend orgaan waarin de delegatieleiders van alle landen vertegenwoordigd zijn. Landen kunnen de aanbevolen berekeningsmethode in nationale wetgeving vastleggen en aangeven voor welke natuurgebieden kritische depositiewaarden worden berekend.
Klopt het dat de kritische depositiewaarden die sinds 2021 in de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn opgenomen, (indirect) voortkomen uit de kritische depositiewaarden die zijn vastgesteld door het CCE? Zo ja, waaruit blijkt dat en waarom zijn de Nederlandse kritische depositiewaarden hierop gebaseerd? Zo nee, waarop zijn de Nederlandse kritische depositiewaarden dan wel gebaseerd?
De kritische depositiewaarden waar de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) naar verwijst, zijn de KDW’n uit het Alterra-rapport 2397 «Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000» (Van Dobben e.a., 2012). Deze KDW’n zijn specifiek opgesteld voor de habitats zoals deze in Nederland voorkomen. Een groot aantal daarvan is mede vastgesteld met behulp van de Europese bandbreedtes zoals vastgesteld door de UNECE, op basis van het door de CCE uitgegeven rapport «Review and revision of empirical critical loads and dose-response relationships» (Bobbink & Hettelingh (eds.), 2011). De wetenschappelijke methode voor het opstellen van KDW’n gaat namelijk zoveel mogelijk uit van de Europese bandbreedtes; daarbinnen wordt via een model een concreet getal berekend. In die zin zijn veel van de KDW’n dus inderdaad indirect voortgekomen uit het door het CCE opgestelde rapport.
Waar werden de kritische depositiewaarden van het CCE vóór 2021 voor gebruikt? Hadden zij een bindend karakter en zo ja, kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt? Kunt u een lijst opstellen met alle (internationale) bindende afspraken die zijn gebaseerd op de kritische depositiewaarden die door het CCE zijn vastgesteld?
De kritische depositiewaarden werden (en worden) gebruikt in integrale beoordelingsmodellen. De gegevens zijn een basisonderdeel voor het berekenen van een kosteneffectieve verdeling van beleidsinspanningen over landen in Europa; dat wil zeggen een internationale verdeling van emissiebeperkingen, waarbij tegen de laagste kosten de beoogde vermindering van de overschrijding van kritische depositiewaarden wordt bereikt. Zulke berekeningsresultaten vormen het startpunt voor politieke onderhandelingen binnen het UNECE Luchtverdrag. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2 (vanwege de berekening van Nederlandse KDW'n), 16, 20 en 21.
Klopt het dat Nederland «een voortrekkersrol» op zich heeft genomen bij het bepalen van internationale kritische depositiewaarden (critical loads), zoals de toenmalig Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) beweerde (Kamerstuk 21 234, nr. 10 van 25 november 1991)? Wat hield deze voortrekkersrol precies in en welke Nederlandse belangen waren hiermee gediend?
Na de erkenning van het verzuringsvraagstuk in de jaren 1980 heeft Minister Winsemius het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd een onderzoekprogramma op zetten en daarbij afstemming te zoeken met andere landen en organisaties die zich met het vraagstuk bezig hielden. Bodemverzuring en vermesting houdt niet op bij de grenzen van lidstaten en de oplossing vraagt om internationale samenwerking, zowel politiek als wetenschappelijk. Zoals gebruikelijk in VN-verband komen activiteiten tot stand doordat landen aanbieden bepaalde activiteiten te doen of te financieren. In het kader van de samenwerking rond grensoverschrijdende luchtverontreiniging heeft Nederland in 1990 aangeboden de werkzaamheden van het CCE en de leiding van de Task Force on Integrated Assessment Modelling (TFIAM) op zich te nemen. Net zoals Scandinavische landen de luchtmetingen en modellering financieren, Duitsland de bosmonitoring, Oostenrijk de emissieregistratie, Zwitserland het gezondheidsonderzoek, en Frankrijk en Italië de inventarisatie van best beschikbare emissiebeperkende technieken.
Wat wordt bedoeld met de bewering dat de Nederlandse voortrekkersrol «bestaat uit het instellen van het Coördinatie Centrum voor Effecten (CCE) op het RIVM en het voorzitterschap van de Task Force on Integrated Assessment Modelling (TFIAM)», zoals de toenmalig Minister van VROM beweerde (Kamerstuk 21 234, nr. 10 van 25 november 1991)?
Bedoeld wordt dat Nederland zich aansloot bij de landen die actief willen meewerken aan onderzoek naar de oplossing van het verzurings- en vermestingsvraagstuk. Zie ook antwoord 4.
Wat wordt bedoeld met de bewering dat het CCE «op initiatief van het Ministerie van VROM in 1990 is opgezet bij het RIVM», zoals de toenmalig Minister van VROM beweerde (Kamerstuk 18 225, nr. 61 van 20 juni 1994)? Waar, wanneer en waarom heeft het Ministerie van VROM hiertoe het initiatief genomen? Kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt?
De opdracht maakte onderdeel uit de reguliere jaaropdrachten aan het RIVM en vloeide voort uit de wens van VROM om via onderzoek in de UNECE samen te werken aan oplossing van het verzurings- en vermestingsvraagstuk. Zie ook antwoord 4.
Wat was de rol van oud-minister van VROM Ed Nijpels in de totstandkoming van het CCE? Kunt u uw antwoord toelichten en de Kamer alle documentatie sturen die hiermee verband houdt?
Er was geen directe rol. De totstandkoming van het CCE is in ambtelijke en wetenschappelijke gremia afgesproken, zoals de Executive Body van het UNECE Luchtverdrag en de wetenschappelijke Werkgroep voor de Effecten van luchtverontreiniging. De CCE-website geeft een overzicht van de rapporten die sinds 1991 zijn verschenen: https://www.umweltbundesamt.de/en/cce-status-reports?parent=68093.
Wat was en is het precieze verband tussen het CCE en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Viel of valt het CCE onder directe verantwoordelijkheid van het RIVM? Zo ja, kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt? Zo nee, onder wiens verantwoordelijk viel of valt het CCE dan wel en kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt? Kunt u deze vraag zo gedetailleerd mogelijk beantwoorden en hierin ook de juridische status van het CCE meenemen?
Inhoudelijk was er geen betrokkenheid of verantwoordelijkheid van het RIVM. Het werkplan van het CCE wordt vastgesteld door de Executive Body van het UNECE Luchtverdrag die ook de definitieve rapportages goedkeurt. Het RIVM was wel verantwoordelijk voor voldoende personele en materiële capaciteit.
Klopt het dat het CCE onder de Convention on Long-range Transboundary Air Pollution (CLRTAP) van de United Nations Economic Commission for Europe (UNECE) valt? Wat is het precieze verband tussen het CCE en de Verenigde Naties (VN)? Valt het CCE onder directe verantwoordelijkheid van de VN? Zo ja, kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt? Zo nee, onder wiens verantwoordelijk valt het CCE dan wel en kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt? Kunt u deze vraag zo gedetailleerd mogelijk beantwoorden en hierin ook de juridische status van het CCE meenemen?1
Ja. Zie antwoorden 1 en 7. Voor gedetailleerde documentatie over jaarlijkse werkplannen en het vaststellen van rapportages verwijs ik door naar de UNECE, waar het CCE juridisch onder valt.
Wat is de (juridische) verhouding tussen het CCE, het RIVM en de VN? Kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt?
Zie de antwoorden 1, 8 en 9.
Is er een (juridische) verhouding tussen het CCE en de Europese Unie (EU)? Kunt u uw antwoord toelichten en dit zo mogelijk met documentatie ondersteunen?
Nee, de Europese Unie is als internationale organisatie een van de partijen bij het UNECE Luchtverdrag. De Europese Commissie kan er voor kiezen de CCE-aanbevelingen te gebruiken bij het opstellen van eigen (wetgevende) voorstellen om deze vervolgens voor te leggen aan de Raad van Ministers en het Europees Parlement. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest voor Richtlijn 2016/2284 van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen (NEC-richtlijn).
Welke bindende afspraken zijn er onder de CLRTAP, en specifiek die van 1988 in Sofia, gemaakt? Is de Kamer hierover destijds geraadpleegd of geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Kunt u alle documentatie met betrekking tot deze bindende afspraken aan de Kamer sturen?
In 1988 is in Sofia het eerste NOx-protocol getekend, waarin twaalf landen afspraken de NOx-emissies met 30% te verminderen tussen 1980 en 1998. De andere landen zegden toe de NOx-emissies te stabiliseren op het niveau van 1987. Ook werd vastgelegd de best beschikbare technieken toe te passen voor nieuwe stookinstallaties en voertuigen. Zie de communicatie over de internationale strategie in paragraaf 4.7 van het bestrijdingsplan verzuring (Tweede Kamer, vergaderjaar 1988–1989, p 74–80). Net als andere afspraken in VN-kader zijn de toezeggingen niet juridisch afdwingbaar. Landen worden verondersteld de afspraken te vertalen in hun nationale wetgeving.
Door wie is het CCE sinds de oprichting gefinancierd? Klopt het dat het centrum (onder andere) is gefinancierd door het Nederlandse Ministerie van VROM en het RIVM, zoals vermeld in het RIVM-rapport «Mapping critical loads for Europe» uit juli 1991? Zo ja, waarom nam Nederland deze financiering op zich? Welke Nederlandse belangen waren hiermee gediend? Wie droeg(en) nog meer bij aan de financiering van dit centrum? Kunt u een gedetailleerd overzicht verstrekken van de financiering van het CCE in het algemeen en het Nederlandse aandeel in het bijzonder, vanaf de oprichting van het centrum?2
Het ging om 3 fte per jaar. Vanwege het belang om in Europa een oplossing te vinden voor de bodemverzuring en vermesting financierde Nederland, zoals was afgesproken, het CCE. Andere landen namen de financiering van andere activiteiten op zich. Zie ook antwoord 4.
Waarom is het CCE in 2018 van het Nederlandse RIVM naar het Duitse Umweltbundesamt (UBA) verplaatst? Welke gevolgen, zowel positief als negatief, had deze overplaatsing voor Nederland? Kunt u alle documentatie met betrekking tot deze overplaatsing aan de Kamer sturen?
In het kader van bezuinigingen bij het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en Milieu is de financiering van het CCE door Nederland beëindigd. In goed overleg is de Nederlandse verantwoordelijkheid voor het CCE overgedragen aan Duitsland en ondergebracht bij het Umwelt Bundesamt in Dessau.
Waarom is in Kamerstukken nauwelijks informatie terug te vinden over het CCE? Is het parlement destijds geraadpleegd over de oprichting van het CCE of hierover tenminste geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat? Kunt u alle documentatie met betrekking tot de oprichting van het CCE en de rol die Nederland daarin heeft gespeeld aan de Kamer sturen?
Zie antwoord 7. CCE-documentatie valt onder de verantwoordelijkheid van de UNECE. Zoals u zelf in vraag 5 ook noemt is de kamer geïnformeerd. Zie kamerstuk 21 234, nr. 10 van 25 november 1991.
Wat is de taak en de juridische status van de Task Force on Integrated Assessment Modelling (TFIAM)? Waarom werd Nederland voorzitter van deze Task Force, zoals de toenmalig Minister van VROM vermeldde (Kamerstuk 21 234, nr. 10 van 25 november 1991)? Welke Nederlandse belangen waren hiermee gediend?
De Task Force on Integrated Assessment Modelling (TFIAM) is een wetenschappelijk adviesorgaan dat de actuele kennis over emissieprojecties, grensoverschrijdende luchtverspreiding, effecten voor volksgezondheid en natuur, alsmede de kosten van mogelijke maatregelen, samenbrengt in een integraal afwegingskader. TFIAM beoordeelt de kwaliteit van het integrale afwegingsmodel GAINS en de daarmee gemaakte scenarioberekeningen en rapporteert daarover aan de Executive Body van het UNECE Luchtverdrag en de wetenschappelijke en ambtelijke voorportalen daarvan. TFIAM rapporteert ook over de onzekerheden en benodigd aanvullend onderzoek. Aanvullend onderzoek kan worden gefinancierd uit een VN-trustfund of uit vrijwillige bijdragen van landen. De Executive Body stelt het werkplan van TFIAM vast en kan verzoeken om aanvullende berekeningen. TFIAM is van belang om tot een kosteneffectieve aanpak van luchtverontreinigingsproblemen te komen, wat in het belang is van alle landen, omdat niemand de problemen alleen kan oplossen. Bijkomend voordeel van het voorzitterschap is dat Nederland op deze wijze vroegtijdig inzicht krijgt in de internationale beleidsontwikkeling en de standpunten van landen.
Door wie is de TFIAM sinds de oprichting gefinancierd?
Deelname aan TFIAM-activiteiten komt voor rekening van de deelnemers. VROM/IenW financiert alleen de deelname van RIVM-deelnemers, inclusief de voorzitter. De personele inzet bedroeg ongeveer 10 werkweken per jaar. Sinds 2011 worden het voorzitterschap en de kosten gedeeld met Zweden. Vanaf 2024 zal Frankrijk de Nederlandse rol overnemen.
Waarom is in Kamerstukken nauwelijks informatie terug te vinden over de TFIAM? Is het parlement destijds geraadpleegd over het Nederlandse voorzitterschap van de TFIAM of hierover tenminste geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat? Kunt u alle documentatie met betrekking tot het Nederlandse voorzitterschap van de TFIAM aan de Kamer sturen?
De Kamer is in 1991 geïnformeerd (Kamerstuk 21 234, nr. 10 van 25 november 1991). De TFIAM-voorzitter rapporteert aan de ambtelijke (en wetenschappelijke) werkgroepen van het UNECE Luchtverdrag. De Nederlandse ambtelijke vertegenwoordigers in de UNECE-werkgroepen rapporteren – wanneer daar aanleiding toe is – over de beleidsmatige gevolgtrekkingen aan (inter-)departementale overlegteams en aan vertegenwoordigers van medeoverheden. De Tweede Kamer wordt ingelicht wanneer het kabinet een politiek standpunt heeft ingenomen.
Wat is het verband tussen de TFIAM en het CCE?
Landen stellen – al dan niet met gebruikmaking van de door het CCE geadviseerde methodologie – kaarten samen met kritische depositiewaarden. De door landen gerapporteerde kaarten vormen de input voor berekening van de overschrijding van kritische depositiewaarden bij verschillende beleidsscenario’s. De resultaten daarvan worden beoordeeld in de TFIAM voordat zij worden voorgelegd aan ambtelijke landenvertegenwoordigers in de Werkgroep voor Strategie en Evaluatie (WGSR) en de Executive Body van het UNECE Luchtverdrag.
Klopt het dat het vaststellen van kritische depositiewaarden door het CCE heeft geleid tot een aanscherping van het zwaveldioxide (SO2)- en stikstofoxide (NOx)-protocol van de UNECE, zoals de toenmalig Minister van VROM beweerde (Kamerstuk 21 234, nr. 10 van 25 november 1991)? Zijn deze protocollen bindend en zo ja, kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt? Klopt het dat de aanscherping van deze protocollen vergaande reducties met zich mee heeft gebracht, zoals de toenmalig Minister van VROM in datzelfde Kamerstuk beweerde? Waren deze reducties verplicht en zo ja, kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt?
In het eerste Zwavelprotocol (Helsinki 1985) hebben alle landen zich gecommitteerd aan een emissiereductie met 30% ten opzichte van 1980, ongeacht de verschillen in kosten en de milieuwinst die ermee werd bereikt. Bij de voorbereiding van het tweede Zwavelprotocol (Oslo, 1994) werd voor het eerst overgeschakeld op een effectgerichte kosteneffectieve aanpak. Daarbij werd gebruik maakt van de kritische depositiekaarten voor verzuring en het integrale afwegingsmodel GAINS (toen nog RAINS geheten). Om bodemverzuring tegen te gaan, zijn de politieke ambities aangescherpt, waarbij het uitgangspunt was dat in alle landen sprake zou zijn van een gelijke mate van milieuverbetering en de totale kosten zo laag mogelijk zouden zijn. Uit optimalisatieberekeningen werden voor elk land de benodigde emissiereducties berekend, die voor het ene land een aanscherping ten opzichte van het eerste Zwavelprotocol inhielden en voor het andere land een afzwakking. Deze optimalisatieberekeningen vormden de input voor de politieke onderhandelingen. Het UNECE Luchtverdrag heeft als lange-termijndoel het voldoen aan de kritische depositiewaarden en de WHO-advieswaarden voor de volksgezondheid. Aan dat lange-termijndoel is geen jaartal gekoppeld, maar het streven is wel om bij elke vernieuwing van een protocol de lange-termijndoelen voor gezondheid en natuur dichterbij te brengen.
De VN kan de afgesproken emissiereducties niet afdwingen. Het is aan de landen om de afspraken te verankeren in nationale wetgeving.
Bestaan er gelijksoortige protocollen en reductiepercentages voor ammoniak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt?
Bij de vernieuwing van het eerste NOx-protocol is onderkend dat voor een kosteneffectieve aanpak alle verzurende stoffen tegelijk in beschouwing moeten worden genomen, dus ook ammoniak. De afgesproken emissieverminderingen van ammoniak maken deel uit van het «Multi-pollutant Multi-effect» Protocol (Gotenburg 1999), waarin de aanpak van verzuring, vermesting en zomersmog (ozon) integraal is meegenomen. Bij de update daarvan in 2013 zijn ook de gezondheidseffecten van fijnstof meegenomen. Ammoniak speelt een belangrijke rol bij de vorming van fijnstofdeeltjes in de atmosfeer.
Klopt het dat er richtlijnen zijn opgesteld om de reductiepercentages te bereiken, zoals de toenmalig Minister van VROM beweerde (Kamerstuk 21 234, nr. 10 van 25 november 1991)? Zo ja, om welke richtlijnen gaat het? Waarom was de Nederlandse inbreng bij het tot stand komen van deze richtlijnen «gericht op het zo ver mogelijk terug brengen van de emissies en dus zo streng mogelijke emissie-eisen»? Is dit nog steeds de Nederlandse inbreng? Zo nee, waarom is deze veranderd? Zo ja, klopt het dus dat de Nederlandse inbreng erop is gericht de emissies van SO2 en NOx tot nul te reduceren? Kunt u uw antwoord toelichten en daarin ook het Nederlandse belang meenemen?
In bovengenoemde UNECE-protocollen zijn voor veel UNECE-landen emissiereductiepercentages vastgelegd. De Nederlandse inzet was steeds het bereiken van zoveel mogelijk vermindering van de schade aan gezondheid en natuur tegen aanvaardbare kosten en het bereiken van gelijke emissie-eisen voor bedrijven en mobiele bronnen.
Bestaan er gelijksoortige richtlijnen voor ammoniak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke en is de Nederlandse inbreng met betrekking tot ammoniak hetzelfde als voor SO2 en NOx? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 21.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, zo gedetailleerd mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
De onderzoeken van de WENR en SGN over de wolf |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Is deze tabel van BIJ12 met dode wolven bij u bekend?1
Ja, deze is mij bekend.
Bent u bekend met de Wageningen Environmental Research (WENR), onderdeel van Wageningen University & Research (WUR) in Wageningen, het Dutch Wildlife Health Centre in Utrecht en Senckenberg Gesellschaft für Naturforschung (SGN) in Duitsland die deze dode wolven, die zijn gestorven zijn in Nederland, onderzoeken op DNA?
Ja, hiermee ben ik bekend.
Bent u bereid om deze afgenomen DNA-analyses en laboratoriumuitslagen van deze dode wolven de afgelopen jaren in Nederland en de dode wolven in heden en toekomst openbaar te maken, zodat ze voor iedereen toegankelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Het afnemen van DNA en het laten analyseren van deze monsters vindt plaats door BIJ12 in opdracht van de provincies. Zoals ik in de beantwoording van Kamervragen van het lid van der Plas (Aanhangsel Handelingen 2022–2023, nr. 920) en in mijn brief van 4 april jl. (Kamerstuk 36 200, nr. 120) heb aangegeven, zijn de analyseresultaten via de website van BIJ12 beschikbaar.2
Kunt u aangeven of er op hybridisatie wordt getest gezien het feit dat u in diverse beantwoordingen op eerdere Kamervragen heeft aangegeven dat er geen hybride wolven in Nederland lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet zo’n hybridisatietest en/of -protocol eruit? Bent u bereid deze testen en/of protocollen te delen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de Verzamelbrief soortenbeleid (Kamerstuk 36 200, nr. 120) heb aangegeven, wordt bij het DNA onderzoek allereerst bepaald of de schade is veroorzaakt door een wolf of door een ander dier. Hierbij wordt ook bepaald of sprake is van een kruising van een wolf met een andere diersoort, een zogenaamde hybride wolf. Wanneer een landbouwhuisdier gedood zou worden door een wolf die een kruising is met een andere diersoort krijgt BIJ12 hierover bericht van WEnR. Tot nu toe is dit nog niet voorgekomen. In de Fact finding study wolf wordt een uitgebreide uitleg gegeven over het testen van DNA op hybridisatie.3 Voor elk monster wordt allereerst een soortbepaling uitgevoerd middels een zogenaamde PCR-test. PCR staat voor polymerase-chain-reaction, een biochemische procedure waarbij een specifiek stukje diagnostisch DNA wordt gelokaliseerd en daarna vermeerderd. Vervolgens kan de exacte code ervan (de volgorde van de baseparen waaruit de DNA-streng is opgebouwd) vastgesteld worden via een procedure die «sequencing» wordt genoemd. Voor het onderscheid tussen wolven en honden gebruikt men een stukje DNA van de zogenaamde controleregio van het mitochondriaal DNA (CR), dat niet bij prooidiersoorten vermeerderd kan worden en dat diagnostisch is voor hondachtigen. Aan de hand van de DNA-code kunnen dan verschillende varianten van dat gen onderscheiden worden. Van de tientallen varianten die er op dat CR-gen bestaan, komen sommige voor bij zowel honden als wolven en sommige ervan zijn uniek voor wolven.
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 zijn de analyseresultaten via de website van BIJ12 beschikbaar.
Bent u bereid om alle DNA-analyses en laboratoriumuitslagen van de WENR en SGN van zowel levende wolven, dus DNA-uitslagen van keutels, haar, bloedmonsters en speeksel, in Nederland als van aangevallen en gedode landbouwhuisdieren en huisdieren, dus schapen, lammetjes, pony’s, veulentjes, paarden, runderen, pinken, koeien, kalfjes, honden, alpaca’s, walibi’s, gehouden damherten en geiten, openbaar te maken, zodat het voor de Nederlandse burgers, en dus ook voor gedupeerde dierhouders transparant, inzichtelijk en controleerbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ook deze analyseresultaten zijn via de website van BIJ12 beschikbaar.
Kankerverwekkende stoffen die vrijkomen bij het storten van granuliet in natuurplassen |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat uit recent onderzoek van het RIVM en Deltares blijkt dat onduidelijk is of de kankerverwekkende stof acrylamide vrijkomt in het water bij het storten van granuliet in natuurplassen?
In de literatuurverkenning heeft de vraag centraal gestaan of het aannemelijk is dat er onder zuurstofarme omstandigheden bij de toepassing van «ontwaterde grond» een relevante hoeveelheid acrylamide kan worden gevormd en of hier nog kennisleemtes over zijn.
Uit het literatuuronderzoek blijkt dat geen (betrouwbare) studies zijn gevonden waarin de afbraak van poly-acrylamide en vorming van acrylamide onder de omstandigheden die voorkomen in diepe plassen zijn onderzocht. De literatuurstudie heeft aldus geen nieuwe informatie opgeleverd die maakt dat alle onzekerheid kan worden weggenomen.
Klopt het dat dit rapport nog niet met de Kamer is gedeeld? Zo ja, waarom niet? En wilt u dit rapport zo snel mogelijk delen met de Kamer?
Op 21 april is het rapport door het RIVM en Deltares in concept aangeleverd aan IenW. Deze concept versie is bij verschillende media terecht gekomen. Op dat moment was het rapport nog niet gepubliceerd. Het rapport is inderdaad daarom nog niet eerder gedeeld met de Kamer. Het rapport is tegelijk met het beantwoorden van deze Kamervragen met de Kamer gedeeld.
Klopt het dat tot op de dag van vandaag het dus mogelijk is dat de kankerverwekkende stof acrylamide vrijkomt in het water bij het storten van granuliet in natuurplassen?
Bureau Arcadis heeft in 2021 in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een uitgebreide review (literatuur-, laboratorium- en veldonderzoek) gedaan naar granuliet (dat wordt ontwaterd met een poly-acrylamide flocculant). In haar rapportage (16 april 2021) is aangegeven: «In geen enkel monster van grond, grondwater of oppervlaktewater is acrylamide aangetoond boven de detectielimiet. Ook in de toekomst is de vorming van acrylamide uit poly-acrylamide niet waarschijnlijk. Poly-acrylamide breekt slechts zeer langzaam af, en in het geval van afbraak, vooral naar kortere ketens poly-acrylamide. In het natuurlijke systeem verloopt de afbraak van acrylamide aanzienlijk sneller dan de mogelijke vorming uit poly-acrylamide, hoogstwaarschijnlijk is dit de reden dat geen acrylamide kon worden teruggevonden.»
Ook in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 oktober 2021 is geconcludeerd dat de kans op aanwezigheid van schadelijke hoeveelheden acrylamide uiterst klein is en dat acrylamide in de praktijk niet is aangetoond. De Raad stelt: «Volgens het deskundigenbericht blijkt uit literatuur dat het transport van poly-acrylamide in oppervlaktewater, grondwater en bodem beperkt is vanwege de adsorptie aan minerale deeltjes. Deze binding is onomkeerbaar en desorptie treedt nauwelijks op waardoor de risico’s voor in het water levende organismen beperkt lijken te zijn. Verder blijkt over het algemeen uit het onderzoek over anionische poly-acrylamide dat sprake is van een lage afbraaksnelheid, zonder dat daarbij acrylamide ontstaat als tussenproduct, en dat acrylamide zeer snel afbreekt in het milieu. Weliswaar is in een beperkt aantal onderzoeken wel acrylamide aangetroffen na blootstelling aan uv-licht en hoge temperaturen, maar de bijdrage lijkt verwaarloosbaar.»
De literatuurverkenning van het RIVM heeft niet geleid tot nieuwe inzichten hieromtrent.
Is het voorzorgsprincipe, een van de uitgangspunten van (Europese) milieuwetgeving tot dusver toegepast bij het toestaan van storten van granuliet in natuurplassen zoals Over de Maas?
Dit principe is toegepast. Op grond van het voorzorgbeginsel is de overheid eraan gehouden maatregelen te nemen als er op basis van de best beschikbare informatie redelijke gronden zijn om te vrezen voor ernstige en/of onomkeerbare milieuschade. Deze informatie is er niet.
Eerdere onderzoeken duiden er op dat het niet waarschijnlijk is dat de risico’s substantieel zijn.
Deelt u de mening dat stoffen waarvan niet vaststaat of deze mogelijke schadelijke gevolgen hebben voor het milieu, niet geloosd mogen worden? Zo ja, hoe brengt u dit in de praktijk?
Er is ten aanzien van het diepe plassen beleid thans geen reden om beleidsmatig anders te handelen dan tot op heden is gedaan. De literatuurverkenning heeft geen nieuwe informatie opgeleverd.
Ik vind het belangrijk dat de toepassing van stoffen, zoals poly-acrylamiden, die niet van nature voorkomen zoveel mogelijk wordt beperkt in diepe plassen. Daarom zal, als vervolg op eerder onderzoek door STOWA met betrekking tot zuiveringsslib1, een verkenning worden gedaan naar groenere (biobased) alternatieven voor poly-acrylamiden voor het ontwateren van verschillende soorten grond en bagger. Als deze beschikbaar zijn, zal ik bekijken hoe ik het gebruik hiervan kan stimuleren.
Wordt granuliet op dit moment nog op andere plaatsen in Nederland gestort? Bent u bereid om alle stortingen van granuliet in water te stoppen totdat er daadwerkelijk duidelijkheid is over de mogelijke schadelijke gevolgen?
Op dit moment wordt granuliet op verschillende plaatsen in Nederland toegepast. Mocht uit toekomstige monitoring blijken dat acrylamide boven bepaalde grenswaarden wordt gemeten in diepe plassen dan zal de Kamer daarover worden geïnformeerd.
Er is ten aanzien van het diepe plassen beleid thans geen reden om beleidsmatig anders te handelen dan tot op heden is gedaan. De literatuurverkenning heeft geen nieuwe informatie opgeleverd.
De rol van het Didam-arrest op eerlijke pachtovereenkomsten tussen pachters en Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Hoe wilt u de positie van pachters verbeteren als het Didam-arrest blijft leiden tot korte pachtovereenkomsten? Deelt u de mening dat het arrest de positie van de pachter juist beschadigd?
Het Didam-arrest bevestigt de noodzaak voor overheden om pachtcontracten op een openbare en transparante wijze aan te bieden. En met die werkwijze kunnen pachtcontracten niet steeds opnieuw onderhands aan dezelfde pachter worden aangeboden. Dit kan de positie van de zittende pachter verslechteren aangezien deze bij de geliberaliseerde pachtcontracten door het arrest minder zekerheid heeft. Mijn doelstelling is om door wijziging van de pachtwetgeving langlopende pachtcontracten te stimuleren, dit zal het probleem deels verhelpen.
Hoe verwacht u dat bedrijven standhouden als kavels waar bedrijfsvoering op is gevestigd op korte termijn kunnen worden geveild door het Didam-arrest?
De pachtcontracten in kwestie zijn aflopende pachtcontracten. De blijvende bedrijfsvoering op deze kavels was daarmee altijd al onzeker. Wel is door het Didam-arrest deze onzekerheid toegenomen omdat de gronden door overheden nu openbaar met mededinging moeten worden aangeboden en dienen pachters bij meerdere gegadigden in concurrentie in te schrijven, willen zij de grond behouden. Daarbij is er wel de ruimte voor de verpachter om kwaliteitseisen (bijvoorbeeld duurzaamheidseisen) te stellen en deze mee te nemen bij de beoordeling van de inschrijving. Dit leidt ertoe dat het bij herziening van de pachtcontracten niet altijd gaat over de hoogste prijs, maar dat er ook andere voorwaarden te stellen zijn waardoor uiteindelijk het beste bod wordt geaccepteerd en niet het hoogste bod.
Onderkent u dat alle verpachters, zeker overheidsbedrijven, de belangen van de agrarische sector boven hun eigen profijten moeten stellen om de landbouwtransitie te realiseren?
Zoals ik vaker heb uitgesproken, acht ik het wenselijk dat de hele keten rekening houdt met de landbouw transitie. Daartoe heb ik de keten, en daar reken ik de verpachters ook toe, meerdere keren opgeroepen. De noodzaak van ondersteuning van de landbouwtransitie en de verduurzaming van de landbouw door de gehele keten, betrek ik ook bij het Landbouwakkoord.
Deelt u de zorgen van pachters die vrezen dat de door verpachters georganiseerde openbare veilingen doelen op winstmaximalisatie voor specifiek Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf? Hoe wilt u pachters verzekeren dat verpachters uit zijn op het verduurzamen en verbeteren van de kwaliteit van het land en niet primair op korte termijn economische winst?
Nee deze zorgen deel ik niet. Van de gronden die het Rijksvastgoedbedrijf in beheer heeft als agrarische gronden is ongeveer 90 procent uitgegeven in reguliere pacht of erfpacht, dit zijn lang doorlopende contracten en bij de reguliere pachtcontracten vaak al generaties lang bij dezelfde familie. Dit wijzigt niet door het Didam-arrest. Het Didam-arrest gaat specifiek over de situatie dat contracten aflopen en raakt daarmee bij het Rijksvastgoedbedrijf maar een klein deel van het verpachte areaal. Zoals ik ook heb toegelicht in mijn meest recente brief over de stand van zaken pachtbeleid1 houdt het Rijksvastgoedbedrijf bij de verdeling van de geliberaliseerde pachtcontracten (de overige ongeveer 10 procent) vanaf 2023 rekening met duurzaamheid bij het bepalen van het beste bod.
Voor Staatsbosbeheer geldt dat er geen doelstelling van winstmaximalisatie bestaat. Voor Staatsbosbeheer is verpachting een middel dat wordt ingezet voor het beheer van gronden overeenkomstig de daaraan toegekende (natuur)doelstellingen. Staatsbosbeheer houdt bij het sluiten van pachtcontracten dan ook rekening met de duurzaamheidseisen die volgen uit de voorwaarden van de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL). Daarnaast heeft Staatsbosbeheer als doel om de komende jaren ca. 80 overeenkomsten te sluiten met pachters, die op hun eigen bedrijf, in combinatie met grond van Staatsbosbeheer, toewerken naar een natuurinclusieve bedrijfsvoering. Dit wordt gecombineerd met een verkenning hoe de ingebruikgeving van alle pachtgronden kan worden verduurzaamd. In de verkenning wordt gekeken naar de (juridische) mogelijkheden voor het aanpassen van overeenkomsten en het ontwikkelen van selectie- en gunningscriteria in het licht van duurzame ingebruikgeving. Onderzocht wordt bijvoorbeeld in hoeverre een volledig natuurinclusief bedrijf een gunstige weging kan krijgen bij de beoordeling voor gunning van de pacht. Overigens zal ook hierbij moeten worden voldaan aan de eisen van het Didam-arrest.
Welke consequenties ziet u voor de verduurzaming van het bodemgebruik als pachters minder investeren door gebrek aan zekerheid? Kunt u aangeven welke acties u gaat ondernemen om dit struikelblok voor de landbouwtransitie te bestrijden?
Het gebrek aan zekerheid om het gebruik van de bodem is geen stimulans om goed te zorgen voor de bodem. Zoals ik ook al in mijn brief1 heb toegelicht, wil ik er daarom voor zorgen dat langlopende pachtcontracten de nieuwe standaard worden en kortlopende pachtcontracten vooral worden gebruikt als daar zwaarwegende redenen voor zijn. Daarnaast wil ik met deze wetsherziening ook faciliteren dat verpachter en pachter meer duurzaamheidsafspraken maken.
Hoe apprecieert u dat de grond van natuurorganisaties vaak «om niet» wordt overgedragen aan overheidsinstanties en zij de subsidies blijven beheren als de grond wordt verpacht? Welke financiële consequenties heeft dit voor de pachters? Is dit volgens u goed en eerlijk beleid?
Voor zover mij bekend komt het niet voor dat gronden door natuurorganisaties om niet worden overgedragen aan overheidsinstanties.
U doelt wellicht op de situatie waarbij natuurorganisaties Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) van de betreffende provincie blijven ontvangen wanneer de grond wordt verpacht. Een gecertificeerd natuurbeheerder kan gebruik maken van de SNL om het natuurbeheer te financieren. Kort gezegd gaat het stelsel uit van kostenelementen en opbrengsten – waaronder pacht – om te bepalen wat de standaard kostprijs is van een hectare van een bepaald beheertype.
Indien voor verpachtbare natuurdoeltypen subsidie wordt toegekend, is bij de hoogte van de subsidienorm rekening gehouden met het deel van de normkosten dat door de grondeigenaar niet via een voor dat doeltype reële pachtprijs kan worden verkregen. Pachters van Staatsbosbeheer betalen een pachtprijs waarbij rekening gehouden wordt met rechten, plichten en beperkingen die horen bij het betreffende natuurdoeltype conform SNL.
Dat deze grond in pacht wordt aangeboden acht ik positief. Dat de lagere pachtopbrengsten worden gecompenseerd met een subsidie, is onderdeel van de normsystematiek welke de eigenaar in staat stelt om het op de grond liggende natuurdoeltype in stand te houden en zie ik daarmee niet als problematisch.
Welke eisen worden gesteld aan instanties, zoals Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf? Onderschrijven zij alleen economische doelstellingen in hun pachtbeleid of hanteren zij ook natuur en duurzaamheidseisen? Waar worden instanties op afgerekend als ze zich niet aan deze afspraken houden?
Zie ook het antwoord op vraag 4, zowel Staatsbosbeheer als het Rijksvastgoedbedrijf kijken breder dan economische doelstellingen.
Bij Staatsbosbeheer zie ik hierop toe en bij het RVB wordt hierop toegezien door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Beiden leggen hierover verantwoording af aan uw Kamer.
Hoe kijkt u naar het feit dat schaarste aan landbouwgrond resulteert in stijgende pachtprijzen voor biologische boeren, waardoor zij soms noodgedwongen land moeten opgeven? Middels welke weg wilt u instanties toetsen om te verzekeren dat de door instanties bepaalde pachtprijzen eerlijk zijn ten opzichte van de regionorm?
Langjarig gezien stijgt de prijs van landbouwgrond. Dit leidt inderdaad ook tot stijgende prachtprijzen voor alle boeren, inclusief biologische boeren. Door rekening te houden met duurzaamheid bij het bepalen van de uitgiftecriteria hebben biologische boeren een voordeel ten opzichte van andere boeren. Het beleid op het gebied van duurzaamheid door verpachters zorgt er ook voor dat biologische boeren met een lagere inschrijving toch de grond gegund kunnen krijgen bij een uitgifte van pachtgrond. Dit gezegd hebbende, de pachtprijs voor geliberaliseerde pachtcontracten wordt op een transparante en open wijze bepaald. Dit kan tot gevolg hebben dat de pachtprijs bij geliberaliseerde pachtcontracten hoger is dan de pachtnorm voor reguliere pacht.
Wat is de rol van het Rijksvastgoedbedrijf of Staatsbosbeheer bij het bereiken van de doelstelling om in 2025 15 procent van het landoppervlak te gebruiken voor biologische landbouw? Welke consequenties zijn er als deze instanties niet genoeg bijdragen aan deze doelstelling?
Door de beperkingen welke vanuit de natuurstatus van de eigendommen van Staatsbosbeheer aanwezig zijn, passen deze gronden goed in de bedrijfsvoering van een biologisch landbouwbedrijf. Een aanzienlijk deel van de pachters van Staatsbosbeheer heeft ook al een biologische bedrijfsvoering.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft het Biologische keurmerk uitdrukkelijk meegenomen in de beoordeling van de beste inschrijving. Hierdoor is de verwachting dat het aantal biologische boeren op grond van het Rijksvastgoedbedrijf zal toenemen.
Beide organisaties voeren beleid waarmee biologische bedrijfsvoering wordt gestimuleerd op hun grond. Echter voor het beleid om biologische teelt aan te moedigen, wijs ik u graag naar het actieplan biologische productie en consumptie2.
Hoe wordt het stellen van eisen aan de manier van het gebruik van grond (bijvoorbeeld biologische landbouw) verwerkt in de nieuwe pachtwetgeving enerzijds en de bredere plannen rond het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), Farm2Fork, Water en Bodem sturend en andere programma’s anderzijds?
Mijn doelstelling is om het duurzaam gebruik van grond te bevorderen. Daarom wil ik de pachtwetgeving zo aanpassen dat deze duurzaam gebruik van de grond bevordert en mogelijk maakt. Daarmee faciliteer ik de bredere plannen rond het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), Farm2Fork, Water en Bodem sturend en andere programma’s.
De antwoorden op eerder gestelde vragen omtrent de risico´s van insectenconsumptie (2023Z00861) |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Waar vindt men de regel dat naast de wetenschappelijke naam ook altijd de Nederlandse naam op het etiket dient te staan, indien er insecten in een product zijn verwerkt? Geldt deze regel voor iedere vorm waarin de insecten in het product zijn verwerkt, bijvoorbeeld gemalen, fijngestampt, bevroren, gekookt of uitgemolken? Geldt dit ook voor insecten verwerkt in dierenvoer en voor producten van buiten Europa?
Insecten voor humane consumptie zijn novel foods (nieuwe voedingsmiddelen). Voordat een bedrijf een novel food in de Europese Unie (EU) op de markt mag brengen is een toelating vereist. Alle toegelaten novel foods zijn te vinden in de Unielijst van novel foods op de website van de Europese Commissie (EC)1. Hier staan onder andere alle voorwaarden waaronder een novel food op de markt gebracht mogen worden, zoals de specifieke etiketteringsverplichtingen voor insecten met betrekking tot de naam en in welke vorm het insect verwerkt is.
Voor wat betreft insecten die verwerkt worden in diervoeders (ook al komen ze van buiten Europa) hangt het af van de manier waarop het voer wordt geleverd, welke etiketteringseisen gelden. Bijvoorbeeld of het voer in verpakking of bulkgoed geleverd wordt. Op de website van de NVWA staat een infoblad2 dat aangeeft welke gegevens vereist zijn afhankelijk van de omstandigheden.
Deelt u mening dat het een kwalijke zaak is, indien consumenten tegen hun wil in onbewust insecten consumeren, omdat het label geen (duidelijke) aanduiding geeft? Heeft u onderzocht of de etiketteringsplicht juist wordt nageleefd?
Wanneer er insecten die zijn toegelaten als novel food in levensmiddelen verwerkt zijn dient op het etiket de wetenschappelijke naam, Nederlandse naam en de vorm van verwerking te staan. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ziet hierop toe. Consumenten die geen insecten willen consumeren kunnen dus op het etiket checken of er insecten in het betreffende levensmiddel verwerkt zijn.
Wanneer is precies sprake van dit «nodig achten» en wie beoordeelt dit, met betrekking tot uw antwoord op vraag 5: «wanneer nodig geacht, worden er in de toelating van het novel food etiketteringseisen gesteld ten aanzien van allergeniciteit»?
Om een toelating te krijgen om een novel food in de EU op de markt te brengen moet een bedrijf een veiligheidsdossier indienen bij de EC, welke wordt beoordeeld door European Food Safety Authority (EFSA). EFSA brengt over de beoordeling van het veiligheidsdossier een advies uit. Een positieve beoordeling van EFSA vormt de basis van een marktoelating op de EU-markt na goedkeuring door de EC en de EU-lidstaten. Wanneer bij de veiligheidsbeoordeling aanwijzingen worden gevonden dat een novel food een allergische reactie zou kunnen veroorzaken bij consumenten met een bepaalde bekende allergie, worden er etiketteringseisen gesteld met betrekking tot het desbetreffende allergeen.
Hoe beoordeelt u het feit dat producten met insecten(-meel) al in de supermarkt liggen, terwijl Professor Dr Ine van der Fels-Klerx stelt dat de Wageningen University & Research (WUR) nog volop bezig is met het onderzoek naar de veiligheid hiervan? Hoe beoordeelt u haar conclusie dat onder andere in het European Food Safety Authority (EFSA) rapport over de veiligheid van chitine in meelwormen veel data ontbreken en hierdoor een discussie onmogelijk is?1, 2
Zoals in het door u aangehaalde artikel wordt aangegeven, zijn de insecten die nu als novel food op de markt in de EU zijn toegelaten veilig voor humane consumptie. Deze insecten zijn uitgebreid op hun veiligheid beoordeeld. Er zijn veel meer soorten (ongeveer 2100) insecten die wereldwijd door mensen geconsumeerd worden. Zoals aangegeven in het artikel is er weinig literatuur beschikbaar over de voedselveiligheid van al die soorten. Dit betekent niet dat het consumeren van deze soorten onveilig is, maar het is gewoonweg nog niet onderzocht. Het risico ten aanzien van chitine in de kleine meelworm is meegenomen in de beoordeling van EFSA. EFSA concludeert dat rekening houdend met de samenstelling en de voorgestelde gebruiksvoorwaarden van de kleine meelworm de consumptie ervan vanuit voedingsoogpunt geen nadelig effect heeft.
Bent u op de hoogte van de vele discussies die zich al meer dan 10 jaar lang voordoen, ook in de Tweede Kamer en het Europees Parlement, die vraagtekens plaatsen bij de onafhankelijkheid van de EFSA, gezien het feit dat u in uw eerdere antwoorden meerdere malen naar de EFSA als beoordelend instituut van de Europese Unie (EU) verwijst? Kent u ook het rapport van de Corporate Europe Observatory, die heeft geconcludeerd dat meer dan de helft van de EFSA onderzoekers banden heeft met de industrie? Hoe beoordeelt u het feit dat de EFSA de toelating van insecten als consumptiemiddel al gedoogde voordat de veiligheidsonderzoeken waren afgerond?3, 4, 5, 6, 7
Ja, ik ben hiervan op hoogte. Het rapport van Corporate Europe is mij ook bekend. De onafhankelijkheid van EFSA is essentieel voor het waarborgen van de onpartijdigheid van de risicobeoordeling van levensmiddelen in Europese verband. Dit onderwerp heeft de nodige aandacht op bestuurlijk niveau binnen EFSA, wat blijkt uit de meest recente verslagen van de nieuwe ingestelde Raad van Bestuur van EFSA. De discussies in dit kader zullen in de komende maanden tot een besluit leiden over het voorkomen van belangenverstrengelingen bij EFSA-medewerkers. Uw veronderstelling/uitspraak dat de EFSA de toelating van insecten als consumptiemiddel al gedoogde voordat de veiligheidsonderzoeken waren afgerond is mij niet bekend en ook onjuist.
Zou u, ondanks uw antwoord op de vraag dat niet bekend is of individuele insectenkwekers financiële ondersteuning krijgen, dit toch willen onderzoeken aangezien het hier om miljoenen euro’s gaat die veelal via regionale investeringsorganen, zoals de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM) en OostNL uit belastinggeld worden betaald? Kunt u deze gegevens met de Kamer delen?8, 9
Vanuit de ministeries van LNV en VWS worden geen subsidies verstrekt aan individuele insectenkwekers. In welke mate regionale investeringsorganen dat wel doen wordt niet centraal bijgehouden en zal veelal vertrouwelijk van aard zijn. Het valt niet onder de taken van genoemde ministeries deze cijfers te achterhalen.
Wat vindt u van het bericht dat insectenkwekerij Protifarm uit Ermelo, na het ontvangen van miljoenen aan Nederlandse subsidies in 2019, deze week Nederland heeft verlaten en de werknemers op straat staan?10
Het bericht dat Protifarm Nederland grotendeels gaat verlaten is geen leuk bericht. Ik had liever gezien dat het bedrijf in zijn geheel in Nederland was gebleven en zich hier verder had ontwikkeld. Protifarm is echter een bedrijf dat moet concurreren op de bestaande markt. Daarbij gelden bedrijfseconomische regels als onder meer het behalen van voldoende winst en het beheersen van de kosten. Soms moeten er op grond van die regels indringende besluiten worden genomen. Dat is voor andere bedrijfstakken niet anders.
Erkent u dat het concrete doel van het kabinet, om de verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten in het dieet van consumenten in 2030 te laten verschuiven van een 60/40 procent balans naar een balans van 50/50 procent zoals staat in antwoorden van Minister van der Wal, kan worden bijgesteld indien uit wetenschappelijk onderzoek naar voren komt dat dierlijke eiwitten unieke goede eigenschappen bezitten en niet of deels vervangbaar zijn door plantaardige producten?11
Op verzoek van de Minister van LNV en de Staatssecretaris van VWS werkt de Gezondheidsraad op dit moment aan een advies over de duurzaamheids- en gezondheidsaspecten van de eiwittransitie in het voedingspatroon, waarbij ook aandacht is voor de verschillende doelgroepen die er in de populatie zijn. Dit advies richt zich op het huidige 50/50 doel, en een mogelijke verscherping naar 40/60. In het najaar van 2023 wordt dit advies verwacht, waarna het betrokken zal worden bij het verder vormgeven van het voedselbeleid, waaronder het beleid op de eiwittransitie. De doelstelling voor 2030 is niet in beton gegoten, nieuwe wetenschappelijke inzichten of ontwikkelingen kunnen tot een heroverweging van de doelstelling leiden.
Schaart u de door de EFSA toegelaten insecten onder de noemer «dierlijk eiwit»? Zo ja, wat is het percentage dat wordt nagestreefd voor insecten om deel uit te maken van de 50 procent dierlijke eiwitten in 2030?
Voor nu worden insecten inderdaad gezien als dierlijke eiwitten. Er is veel verschil tussen verschillende dierlijke eiwitbronnen, wanneer we kijken naar bijvoorbeeld broeikasgasemissies en landgebruik. Voor insecten zijn deze lager dan voor bijvoorbeeld de productie van rundvlees.
Bij de ambitie voor de eiwittransitie om in 2030 50% van onze eiwitconsumptie te laten bestaan uit dierlijke eiwitten wordt geen verdere onderverdeling gemaakt in verschillende voedingsmiddelen (bijvoorbeeld kip, rund of insecten). De basis voor de ambitie op eiwitconsumptie zijn de adviezen uit de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum, waarbij zowel gezondheid als duurzaamheid belangrijk zijn.
Bent u zich ervan bewust dat steeds meer wetenschappelijke onderzoeken inderdaad uitwijzen dat er geen volwaardige plantaardige vervanging van dierlijke eiwitten bestaat?12
Op dit moment wordt veel onderzoek gedaan naar de gezondheids- en duurzaamheidsaspecten van een meer plantaardig dieet. De Gezondheidsraad neemt in haar advies, zie ook het antwoord op vraag 8, de laatste stand van de wetenschap mee, waarbij er ook aandacht is voor de verschillende doelgroepen in de maatschappij.
Het belangrijkste uitgangspunt van het huidige voedselbeleid is een volwaardig voedingspatroon, waarbij gezondheid en duurzaamheid twee belangrijke pijlers zijn. Dit in lijn met de adviezen uit de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Aan de eiwitbehoefte van een volwassene kan met voeding op verschillende manieren voldaan worden. Op dit moment krijgen de meeste Nederlanders voldoende eiwitten binnen, waarbij een groot gedeelte van de bevolking zelfs meer eiwitten consumeert dan nodig is. Een belangrijke stap met betrekking tot onze eiwitconsumptie, gelet op duurzaamheid en gezondheid, is om gemiddeld in Nederland minder dierlijke eiwitten te consumeren.
Is er bij de onderzoeken naar de bereiding van insecten, waarbij vaak sprake is van een langzame dood door uithongering, extreme hitte of kou, rekening gehouden met het ervaren van pijn van de beestjes?13
In een brief aan uw Kamer (kenmerk DGA/19026749) van 11 maart 2019 (Kamerstuk 33 043, nr. 96) heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangegeven aan te sluiten bij de redeneerlijn van de Raad voor Dierenaangelegenheden dat ook in het geval van wetenschappelijke onzekerheid of onbekendheid met het voelend vermogen we op basis van voorzorg ongewervelde dieren behandelen als ware zij voelende wezens en daarmee dieren van wie we de intrinsieke waarde erkennen. De discussie rond de intrinsieke waarde is ingewikkeld omdat er verschillende houdingen ten opzichte van insecten in de samenleving bestaan. Aan de ene kant worden ze als plaagdieren (op soms vreselijke manieren) bestreden en aan de andere kant leeft de wens verantwoording af te leggen over de wijze waarop ze als productiedier worden gehouden en gebruikt. Bij het als productiedier doden van insecten wordt van het laatste uitgegaan.
Zou u deze vragen zonder uitstel binnen de gebruikelijke tijd willen beantwoorden in verband met een te organiseren evenement?
Dit is helaas niet gelukt. Op 10 mei is er een uitstelbrief verzonden.
Het bericht 'Onenigheid Rijk en provincie fnuikt redding van de grutto' |
|
Laura Bromet (GL), Pieter Grinwis (CU), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Onenigheid Rijk en provincie fnuikt redding van de grutto»?1
Ja.
Klopt het dat van de beloofde miljoenen voor het ondersteunen van de grutto nog vrijwel niets is uitgekeerd?
De berichtgeving daarover baar aanleiding van artikel in Trouw (interview Winsemius) klopt niet.
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft in de begroting 2023 € 3 miljoen, als aanvulling op het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb), gereserveerd voor een voortvarende start van de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto. Van dit bedrag is inmiddels € 2,5 miljoen aan de agrarische collectieven beschikt. De resterende € 0,5 miljoen wordt besteed aan ondersteuning bij de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto.
Het Aanvalsplan Grutto maakt onderdeel uit van het Nationaal Strategisch Programma (NSP) voor het nieuwe GLB 2023–2027. Met provincies is afgesproken om voor de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto in de komende GLB-periode 2023–2027 € 69,5 miljoen beschikbaar te stellen. Met deze financiële middelen vanuit het GLB kan het beheer in 18 tot 24 Aanvalsplan Grutto-gebieden worden gefinancierd.
Kunt u de strekking van het artikel bevestigen dat boeren slechts hun bedrijfsvoering aanpassen als er langjarige afspraken kunnen worden gemaakt en er geen langjarige afspraken komen, omdat Rijk en provincies het niet eens worden over de lange termijn?
Langjarige afspraken vormen een belangrijk onderdeel van het perspectief dat boeren nodig hebben om hun bedrijfsvoering aan te passen. Het is niet juist dat Rijk en provincies het oneens zouden zijn over het belang van langjarige contracten. Samen met de provincies zijn de juridische en financiële implicaties voor het afsluiten van langjarige contracten in beeld gebracht en is duidelijk geworden dat langjarige contracten voor een periode van 12 jaar juridisch mogelijk is. Voor de provincies is van belang dat ook de langjarige financiering om deze contracten af te kunnen sluiten geborgd is. Indien de provincies de aanvraag voor uitbreiding van beheer en voor langjarige dekking opnemen in hun PPLG-plannen, kan het Rijk op basis van de toets aan de NPLG-doelen besluiten om dit voor de periode tot en met 2035 te honoreren.
Hoe is de bereidheid van boeren om zonder langjarige overeenkomst te participeren van tevoren ingeschat? Is de verwachting uitgekomen?
Uit de evaluatie ANLb die in 2021 is opgeleverd, kwam naar voren dat het animo onder agrariërs om vrijwillig deel te nemen aan het stelsel hoog is. In het Nationaal Strategisch Plan voor het GLB 2023–2027 is de inschatting gemaakt dat het ANLb kan toenemen en verbreden met doelstellingen voor klimaat en water. Ook zonder de beschikbaarheid van contracten die een langere termijn hebben dan de looptijd van het GLB (6 jaar) hebben boeren veel belangstelling om deel te nemen aan het ANLb. Dit blijkt o.a. uit de toename van het ANLb gedurende de afgelopen GLB-periode 2016–2022 waarin de omvang van het ANLb toenam van € 42,4 miljoen in 2016 naar € 81,6 miljoen in 2022.
Bent u van mening dat provincies ook zonder garanties uit Brussel of Den Haag en op eigen risico wederzijds verplichtende afspraken met boeren moeten maken? Of ziet u hier toch een rol in voor het Rijk?
Met de decentralisatie van het natuurbeleid naar de provincies en de afspraken die daarover zijn gemaakt in het Natuurpact zijn de provincies verantwoordelijk voor de uitvoering van het ANLb.
Het Rijk heeft de verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de uitvoering in lijn is met de Europese regelgeving die van toepassing is voor de aanwending en besteding van de Europese middelen die voor het ANLb beschikbaar zijn gesteld. De Europese regelgeving biedt de mogelijkheden om langjarige contracten af te kunnen sluiten. Het is een bevoegdheid van de provincies zelf om al dan niet op eigen risico langjarige contracten af te sluiten zonder de financiële garantie voor de periode na 2027–2028 in verband met het aflopen van de huidige GLB-periode. Het Rijk heeft wel een rol in de onderhandelingen rond het nieuwe GLB.
Deelt u de mening van de heer Winsemius, dat het risico dat er straks geen geld komt uit Brussel «vrijwel nul» is?
De inschatting van de heer Winsemius dat er ook na 2027 geld beschikbaar komt binnen het GLB deel ik, maar vormt tegelijkertijd geen garantie over de omvang daarvan.
Ook kan de verhouding tussen de Europese bijdrage en de nationale cofinanciering, die voor de huidige GLB-periode is vastgesteld op 65% EU en 35% nationaal, in de toekomst veranderen. Daarover zijn op dit moment echter nog geen inschattingen te maken aangezien de onderhandelingen daarover nog moeten starten.
Deelt u de mening van de heer Winsemius, dat het Rijk dit risico makkelijk kan dragen?
Die mening deel ik niet. De Rijksbegroting voorziet niet in middelen voor het ANLb. De financiering wordt geleverd door de EU en door de provincies. De provincies zijn in eerste aanleg verantwoordelijk voor de uitvoering van het ANLb.
Deelt u de mening, dat Nederland hoe dan ook de grutto moet redden, ook als er straks geen geld meer uit Brussel komt? Deelt u ook de mening dat de theoretische onzekerheid over de lange termijn geen beletsel kan en mag zijn voor het aangaan van overeenkomsten met provincies en boeren?
De grutto staat voor mij symbool voor de biodiversiteit van het agrarische landschap. Met de intensivering van de landbouw in de afgelopen decennia is de biodiversiteit op het agrarische landschap zodanig achteruit gegaan dat dit ook zichtbaar is in de aantallen boerenlandvogels. De transitie van de landbouw – waar we nu met zijn allen hard aan werken – moet er ook in resulteren dat het agrarische landschap weer de biodiversiteit oplevert die ten goede komt aan het behoud van de boerenlandvogels, waaronder de grutto. Dat is ook de inzet van het NPLG.
De afweging om langjarige contracten af te sluiten zonder absolute financiële garantie is aan de provincies, die hiervoor verantwoordelijk zijn.
Kunt u ingaan op de stelling dat uitsluitend raaigras van negatieve invloed op de grutto is?
Raaigras biedt voor de grutto, en andere weidevogels, geen geschikt leefgebied om te kunnen overleven. Tegelijkertijd is raaigras niet de enige factor van belang. Het Aanvalsplan Grutto beschrijft helder wat er nodig is om de grutto te redden zoals leefgebieden van voldoende omvang (minimaal 1.000 ha.), zwaar agrarisch beheer met kruidenrijk grasland en plasdras, hoog waterpeil en predatiebeheer.
Welke andere middelen zijn er of kunnen er zijn om agrarisch natuurbeheer, zoals kruidenrijk grasland en ecologisch maaien, te stimuleren? Ziet u mogelijkheden om het succesvolle project van Urgenda en de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) om kruidenrijk grasland te stimuleren van 1.001 hectare op te schalen naar 10.001 hectare of misschien wel 100.001 hectare?
Andere mogelijkheden dan agrarisch natuurbeheer dienen op lokaal en regionaal niveau ontwikkeld en uitgewerkt te worden. Daar zijn ook veel goede voorbeelden en initiatieven van. Vaak ook zonder directe overheidsbemoeienis. Deze initiatieven zoals het Urgenda/LTO-initiatief juich ik toe en ondersteunen het agrarisch natuurbeheer.
Welke feitelijke of morele verantwoordelijkheid heeft de zuivelindustrie, ketenpartijen en uiteindelijk ook de consument in het beschermen van de grutto volgens u? Bent u met de zuivelsector en/of ketenpartijen in gesprek over wat zij kunnen of zouden moeten doen?
De verantwoordelijkheid voor het beschermen van de grutto als symbool voor de stand van de natuur en de biodiversiteit in het agrarisch gebied is niet alleen een verantwoordelijkheid voor de boer. Integendeel, dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de hele keten. Daarover zijn gesprekken gaande met de keten zowel vanuit de initiatiefnemers van het Aanvalsplan Grutto als ook in het kader van het Landbouwakkoord.
Zouden zuivelbedrijven boeren niet juist moeten stimuleren om te extensiveren, bijvoorbeeld door juist te betalen voor minder productie per hectare in plaats van meer? Is de extensivering niet juist de oorzaak van de meeste problemen in en rond de landbouw?
Ik deel de mening dat boeren die een bijdrage leveren aan weidevogelbeheer ook via de markt beloond moeten worden. Hier zijn al een aantal voorbeelden van, zoals de biodiversiteitsmonitor melkveehouderij en een premie voor beweiding/weidegang. Op deze wijze wordt gestimuleerd dat boeren minder intensief hoeven te produceren, wat beter is voor de weidevogels. We zijn in het kader van het landbouwakkoord met ketenpartijen in gesprek om afspraken te maken over het (financieel) ondersteunen van boeren bij het verduurzamen van de landbouw.
Hoe komt het extensiveren van de melkveehouderij terug in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)?
Het NPLG stelt nationale en regionale doelen voor natuur, water en klimaat. Ook voor de melkveehouderij ligt er een opgave om bij te dragen aan deze doelen. Het is aan provincies om in gebiedsprogramma’s uitwerking te geven aan deze doelen, waarbij ook de extensivering van de melkveehouderij gericht op de transitie naar een natuurinclusieve landbouw een bijdrage kan leveren aan doelbereik.
Welke andere stimuleringsprogramma’s in landbouw en natuurbeleid van het Rijk, provincies en de sector werken elkaar tegen?
Stimuleringsprogramma’s die erop gericht zijn om landbouw en natuurbeleid beter te verbinden dienen elkaar niet tegen te werken. Voor zover er sprake is van tegenwerking zal ik mij ervoor inzetten deze belemmeringen in samenspraak met de provincies en de sector op te lossen.
Gaat u het, zoals de heer Winsemius hoopt, het «komende zomer eindelijk eens worden»?
De inzet en ambitie van LNV en de provincies is erop gericht dat provincies in staat worden gesteld om langjarige contracten voor het ANLb aan te kunnen bieden aan deelnemende weidevogelboeren. Hier is geen verschil van mening over.
Bureaucratisch geharrewar over reddingsplan grutto |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Bent u bekend met het het bericht dat er al 2,5 jaar miljoenen euro’s op de plank blijven liggen in plaats van dat ze worden ingezet om onze nationale vogel, de grutto, te redden?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat de grutto populatie door de patstelling tussen Rijk en provincies nog steeds daalt?
De suggestie dat er sprake zou zijn van een patstelling tussen Rijk en provincies over het Aanvalsplan Grutto onderschrijf ik niet. De samenwerking met de provincies heeft erin geresulteerd dat in het Nationaal Strategisch Plan voor het Gemeenschappelijk landbouwveleid (GLB) 2023–2027 € 69,5 miljoen beschikbaar is voor de uitvoering van maatregelen gericht op de instandhouding van de grutto en meer in het algemeen van de boerenlandvogels. De daling van de gruttopopulatie kent meerdere oorzaken zoals die in het Aanvalsplan Grutto ook helder staan beschreven. Het Rijk en de provincies zien het Aanvalsplan grutto dan ook als een goed initiatief om de daling een halt toe te roepen waar we samen met de initiatiefnemers hard aan werken.
Heeft u de bereidheid om in ieder geval de beschikbare 68 miljoen euro per direct in te zetten ten faveure van het redden van de grutto? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Deze middelen worden ingezet via het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. De betrokken provincies maken daarover afspraken met de agrarische collectieven. Tevens worden de beschikbare middelen door de betreffende weidevogelprovincies ingezet voor zwaar agrarisch beheer zoals plasdras en kruidenrijk grasland, waar de grutto en andere weidevogels baat bij hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de patstelling tussen Rijk en provincies, over wie de kosten op langere termijn moet betalen voor het beschermen van de grutto, snel wordt weggenomen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Met provincies is afgesproken om voor de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB 2023–2027 € 69,5 miljoen beschikbaar te stellen. Hiervoor wordt € 52,5 miljoen uit de overhevelingsmiddelen toegevoegd aan het budget voor het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). De resterende € 17 miljoen betreft de vereiste nationale cofinanciering. Het Ministerie van Landbouw en Voedselkwaliteit (LNV) financiert hiervan 50% tot een maximale bijdrage van € 8,7 miljoen. De beschikbare middelen voor het Aanvalsplan in 2023 zijn volledig aangevraagd door agrarische collectieven.
Met de financiële middelen vanuit het GLB kan het beheer in 18 tot 24 Aanvalsplan Grutto-gebieden worden gefinancierd. Voor de totale uitvoering van het Aanvalsplan Grutto in 34 kerngebieden is meer geld nodig.
Provincies zijn gevraagd om dit mee te nemen in de provinciale gebiedsplannen landelijk gebied (PPLG), als bijdrage aan de doelen voor natuur, en zijn daarmee aan de slag.
Zolang de integrale besluitvorming over de besteding van het Transitiefonds nog niet afgerond is, en er geen 100% zekerheid is dat in een volgende GLB-financiering van het ANLb gecontinueerd wordt, zijn provincies terughoudend in het aanbieden van langjarige contracten. Het Nationaal Strategisch Plan biedt overigens al wel de juridische mogelijkheid tot verlenging naar 12-jarige contracten.
Indien de provincies de aanvraag voor uitbreiding van beheer en voor langjarige dekking opnemen in hun PPLG-plannen (1 juli a.s.), kan het Rijk op basis van de toets aan de NPLG-doelen besluiten om dit te honoreren. Belangrijk criterium voor de beoordeling is dat de uitgaven bijdragen aan het doelbereik van het Transitiefonds.
Het bericht 'Hollands Kroon roept minister op regels rond verlichting windmolens per 2024 aan te passen' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van Regio Noordkop «Hollands Kroon roept Minister op regels rond verlichting windmolens per 2024 aan te passen»?1
Ja.
Bent u bekend met de problematiek rondom obstakelverlichting en de effecten die deze heeft op de nachtrust, onzekerheid, hinderbeleving, leefomgeving en het woongenot?
Ja.
Zou u inzichtelijk willen maken op welke plekken in Nederland de problematiek rondom obstakelverlichting nog meer speelt?
De problematiek van obstakelverlichting op windparken en de daarvan ervaren hinder speelt op meerdere plaatsen in Nederland. Bij grote windparken wordt eerder hinder ervaren door de grotere hoeveelheid obstakellichten dan bij kleine parken. Daarnaast speelt ook het omgevingslicht bij een windpark een rol bij de ervaren hinder van obstakelverlichting. Zo zal bijvoorbeeld de obstakelverlichting van een windpark in een verlicht havengebied minder ervaren hinder met zich meebrengen dan een windpark in de duisternis van landelijk gebied.
Zou u inzichtelijk willen maken waarom aanpassing van de benodigde regelgeving gekoppeld is aan de invoering van de Omgevingswet?
In het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago, 7 december 1944, Trb. 1973, 109) zijn internationale afspraken gemaakt over het aanbrengen van obstakelverlichting op hoge bouwwerken, waaronder windturbines. Om de veiligheid van de luchtvaart te waarborgen moeten alle obstakels, waaronder windturbines, van 150 meter of hoger van obstakelverlichting worden voorzien, waarmee piloten worden gewaarschuwd voor de aanwezigheid van een hoog obstakel. Deze verdragsverplichting heeft geen rechtstreekse werking, maar moet in de nationale wetgeving van de aangesloten staten worden geïmplementeerd. De huidige Nederlandse luchtvaartwetgeving biedt geen juridische grondslag om obstakelverlichting op windturbines voor te schrijven en daarbij het gebruik van naderingsdetectie mogelijk te maken. Gelet op de thematiek ligt het voor de hand om dit in de wetgeving voor de ruimtelijke ordening vast te leggen en daarom is er een koppeling met de ontwikkeling van de Omgevingswet.
Het onderwerp obstakelverlichting en het reduceren van de ervaren hinder hiervan komt aan de orde in de milieueffectrapportage (plan-mer) die ten behoeve van het opnieuw vaststellen van landelijke windturbinebepalingen plaatsvindt. Op basis hiervan worden regels voor obstakelverlichting en regels om het toepassen van naderingsdetectie mogelijk te maken, meegenomen in de windturbinebepalingen die op dit moment in voorbereiding zijn. Het uitgangspunt bij het toepassen van naderingsdetectie is dat de obstakelverlichting alleen ingeschakeld hoeft te zijn als er een luchtvaartuig in de nabijheid van een windpark wordt gedetecteerd. Hierdoor is de obstakelverlichting een groot deel van de tijd uitgeschakeld en wordt de hinder hiervan sterk gereduceerd.
Zou u inzichtelijk willen maken of aanpassing van de benodigde regelgeving ook zonder koppeling met de invoering van de Omgevingswet kan?
In het antwoord bij vraag 4 is aangegeven dat de regels voor obstakelverlichting en het toepassen van naderingsdetectie worden meegenomen in de windturbinebepalingen die op dit moment in voorbereiding zijn. Er bestaat nu al de mogelijkheid om naderingsdetectie bij windparken toe te passen vooruitlopend op de vaststelling van de formele regelgeving. Om dit mogelijk te maken zijn in 2020 door de betrokken organisaties, waaronder het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), in de Landelijke Projectgroep Obstakelverlichting vereisten voor het gebruik van naderingsdetectie opgesteld. Deze vereisten zijn aan de windenergiebranche bekend gemaakt via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland2. De ILT moet om de veiligheid van de luchtvaart te waarborgen met het gebruik van naderingsdetectie bij een windpark hebben ingestemd. Op basis van deze bepalingen hebben de exploitanten van windpark Fryslân in het IJsselmeer en windpark Krammer in Zeeland reeds instemming van de ILT om naderingsdetectie toe te passen. Er zijn op dit moment nog vier andere exploitanten van windparken in Nederland die een verzoek voor toestemming tot het gebruik van naderingsdetectie bij de ILT hebben ingediend en drie exploitanten van windparken die contact met de ILT hebben opgenomen over de eisen van het proces. Voor het windpark Wieringermeer, dat wordt genoemd in het bericht van Regio Noordkop, is een aanvraag voor het gebruik van naderingsdetectie bij de ILT ingediend.
Bent u bekend met het feit dat de eigenaren van windparken welwillend lijken te zijn om de beschreven aanpassing aan de obstakelverlichting toe te passen, maar dit pas zullen doen op het moment dat er zekerheid is in de vorm van vastlegging in regelgeving?
Ja. De wens om naderingsdetectie toe te passen is aanwezig bij veel exploitanten van windparken en de brancheorganisatie NWEA. Daarom is ook het initiatief genomen om vooruitlopend op formele regelgeving alvast vereisten hiervoor te ontwikkelen met alle betrokken partijen en deze bekend te stellen. Bij meerdere windparken wordt naderingsdetectie toegepast of is een verzoek daartoe bij de ILT ingediend. De exploitant van het windpark Wieringermeer heeft ook een verzoek tot instemming ingediend bij de ILT.
Het gebruik van naderingsdetectie brengt kosten met zich mee voor de windparkeigenaren, wat ertoe kan leiden dat het gebruik van naderingsdetectie niet voortvarend tot stand gaat komen. Vooral bij kleinere windparken kan dit spelen. Daarom is de Minister voor Klimaat en Energie in gesprek met NWEA en provincies en gemeenten om de ervaren lichthinder te beperken. Het is duidelijk dat dit maatwerk vergt.
Het is de bedoeling dat in een aantal provincies die hiermee aan de slag willen (met de mogelijkheid dat andere provincies later aansluiten) een kader wordt opgesteld voor bestaande windparken die een SDE+3 beschikking hebben ter ondersteuning in het toepassen van naderingsdetectie. Uitgangspunt is dat de windsector (in casu de windparkeigenaar) een deel van de kosten van een dergelijk systeem voor haar rekening neemt en het restant in gelijke delen wordt bekostigd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de desbetreffende provincie. Bij nieuw te realiseren windparken speelt dit vraagstuk niet, aangezien het dan onderdeel kan uitmaken van de totale businesscase en de daaraan gerelateerde SDE++4-parameters.
Deelt u de mening dat de benodigde aanpassing van de regelgeving het liefst eerder en anders uiterlijk tegelijk met de invoering van de Omgevingswet gerealiseerd zou moeten zijn en in werking zou moeten treden, zodat windparken deze aanpassing aan de obstakelverlichting uiterlijk op de ingangsdatum van de Omgevingswet direct kunnen uitvoeren?
Het is wenselijk dat de formele regelgeving met betrekking tot obstakelverlichting, hinderbeperking en het gebruik van naderingsdetectie zo snel mogelijk vastgesteld wordt. Deze onderwerpen worden meegenomen in de windturbinebepalingen die op dit moment in voorbereiding zijn. Het gebruik van naderingsdetectie zal naar verwachting begin 2024 verankerd worden onder de Omgevingswet. Het is echter mogelijk om vooruitlopend op het formele regelgevingstraject na instemming van de ILT al naderingsdetectie bij een windpark toe te passen.
Zou u een stappenplan willen opstellen en deze met de Kamer willen delen over hoe de regelgeving zo aangepast wordt dat per invoering van de Omgevingswet windparken dit kunnen doen?
Windparken kunnen nu de aanpassing van de obstakelverlichting al direct uitvoeren en naderingsdetectie toepassen na instemming van de ILT. Er wordt aan gewerkt om dit proces zo snel als mogelijk in formele regelgeving te verankeren onder de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten.
Zou in dit gehele proces nauw willen samenwerken met de gemeente Hollands Kroon en haar hierover informeren?
Ja. De gemeente Hollands Kroon, alsmede de provincie Noord-Holland, zal worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het toepassen van naderingsdetectie.
Het bericht ‘Nederland laat miljoenen liggen om de wolf te weren’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Ernst Boutkan (Volt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het AD-bericht «Nederland laat miljoenen liggen om de wolf te weren» van 4 april jl.?1
Waarom wordt er geen gebruik maakt van de beschikbare fondsen voor bescherming van de veestapel (het LIFE-programma)? Kunt u hierop een reflectie geven?
Klopt het dat Nederland vaker geen gebruik maakt van Europese fondsen, terwijl er wel geld uit die fondsen beschikbaar is gesteld voor Nederland? Zo ja, waarom? En zo ja, welke fondsen zijn dat? Zo nee, hoe verklaart u de inhoud van het bericht dat hierop ingaat?
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen met daarin opgenomen en helder uiteen gesplitst: alle huidige Europese fondsen en onderliggende programma’s; het doel en subdoelen van de desbetreffende fondsen; of (vanuit) Nederland al dan niet aanspraak (ge)maakt (kan worden) op geld uit de fondsen; zo ja, op hoeveel geld (vanuit) Nederland aanspraak (ge)maakt (kan worden); welke actoren (bijv. bestuurslagen, type organisaties en bedrijven) aanspraak maken en onder welke voorwaarden; van hoeveel geld Nederland in het algemeen of specifieke actoren (bijv. bestuurslagen, organisaties of bedrijven) reeds gebruik gemaakt heeft/hebben, evenals hoeveel geld er nog op de plank ligt uit het desbetreffende fonds; en of, en zo ja, op welke manier, er vanuit de overheid gecommuniceerd wordt over de beschikbaarheid van de desbetreffende fondsen voor de daarvoor in aanmerking komende actoren?
Alle huidige Europese fondsen en onderliggende programma’s;
Het doel en subdoelen van de desbetreffende fondsen;
Of (vanuit) Nederland al dan niet aanspraak (ge)maakt (kan worden) op geld uit de fondsen;
Zo ja, op hoeveel geld (vanuit) Nederland aanspraak (ge)maakt (kan worden);
Welke actoren (bijv. bestuurslagen, type organisaties en bedrijven) aanspraak maken en onder welke voorwaarden;
Van hoeveel geld Nederland in het algemeen of specifieke actoren (bijv. bestuurslagen, organisaties of bedrijven) reeds gebruik gemaakt heeft/hebben, evenals hoeveel geld er nog op de plank ligt uit het desbetreffende fonds; en
Of, en zo ja, op welke manier, er vanuit de overheid gecommuniceerd wordt over de beschikbaarheid van de desbetreffende fondsen voor de daarvoor in aanmerking komende actoren?
Toenemende stroperij |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Stropers hebben vrij spel: vooral reeën en hazen illegaal afgeschoten»?1
Ja.
Deelt u de conclusies van het onderzoek dat wildstroperij steeds meer toeneemt? Zo nee, waarom niet en op welke bronnen baseert u zich? Zo ja, wat is de trend?
In eerdere Kamervragen rond dit onderwerp is reeds aangegeven dat het niet goed mogelijk is om een zuiver beeld te krijgen van «wildstroperij», omdat dit onder diverse artikelen van de Wet natuurbescherming valt en dus geen afzonderlijk strafbaar feit is. Het is op basis van de beschikbare informatie daarom niet mogelijk om te concluderen wat de omvang en trend is van wildstroperij.
Deelt u de mening dat illegale stroperij is toegenomen, omdat de pakkans zo laag is als gevolg van de bezuinigingen op handhaving in het buitengebied? Zo nee, waarom niet en op welke bronnen baseert u zich? Zo ja, wat gaat u doen om de pakkans te verbeteren?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag is het niet goed mogelijk om een zuiver beeld te krijgen van de omvang van stroperij, ik kan daarom ook niet speculeren over een eventuele oorzaak.
Ten algemene heeft de huidige personele krapte binnen de basisteams van de politie zijn weerslag op de inzetbare capaciteit van die teams. Dat geldt ook voor handhaving in het buitengebied. De milieuagenten van de politie hebben, in nauwe samenwerking met en ondersteunend aan groene boa’s, een rol in de aanpak van stroperij. De politie werkt er aan om de capaciteit van de milieuagenten op hun politiemilieutaak in 2026 weer zodanig op orde te krijgen dat stroperij effectiever kan worden aangepakt.
Overigens worden nog altijd stropers opgepakt door de politie. Zo zijn in de provincie Limburg de afgelopen jaren verschillende strafrechtelijke onderzoeken uitgevoerd naar criminele stroperij. Het gaat dan vaak om intensieve stroperij op hazen met lange honden.
Deelt u de mening dat het feit dat het aantal meldingen over stroperij afneemt mogelijk kan bijdragen aan de toename van illegale stroperij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat mensen geen melding durven te doen en/of geen getuigenisverklaring durven af te leggen?2
Zoals ook aangegeven bij mijn antwoord op vraag twee is op voorhand niet vast te stellen of en zo ja, in hoeverre stroperij toe- of afneemt. Ook is er geen informatie over het aantal meldingen en of dat aantal toe- of afneemt.
In algemene zin kan worden gesteld dat observaties van betrokken burgers een belangrijke bron zijn voor strafrechtelijke opsporingsonderzoeken naar stroperij en kunnen bijdragen aan daderindicaties. Eén van de doelen van het strafrecht is de afschrikkende werking die er van uit gaat; indien een verlaagde meldingsbereidheid leidt tot minder succesvolle strafrechtelijke vervolgingen, kan dit dus in principe ook leiden tot verminderde afschrikking.
Ten algemene vragen melders, aangevers en getuigen van misdrijven zich regelmatig af wat de gevolgen kunnen zijn van het afleggen van een getuigenis. De positie van de getuige is wettelijk geregeld en beschermd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via Meld Misdaad Anoniem melding te doen van feiten.
Kunt u uitsluiten dat hazen en reeën mogelijk via de lokale poelier of horecagelegenheid op het bord van de Nederlandse burger terecht kunnen komen? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, wat vindt u hiervan en wat gaat u hier tegen ondernemen?3
De NVWA controleert regelmatig bij poeliers en restaurants waar wild op de kaart staat. Tot nu toe komen de inspecteurs alleen wild van legale herkomst tegen (via de groothandel) of jagers die het wild afleveren met een «verklaring eerste onderzoek» (Gekwalificeerd Persoon verklaring). In de periode van oktober 2022 – januari 2023 zijn bij 13 poeliers en 28 restaurants inspecties uitgevoerd naar wild. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd voor het onderwerp wild.
Is het juist dat zowel de haas als de ree inheemse beschermde diersoorten zijn onder de bijlage, behorende bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming?
Dit is juist, haas en ree zijn soorten van bijlage, onder A, bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming (overige soorten, nationaal beschermde soorten).
Klopt het dat u een resultaatsverplichting hebt voor de goede staat van instandhouding van deze soorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om illegale stroperij te stoppen en te voorkomen?4
Nee, dat klopt niet. Er is geen wettelijke resultaatsverplichting om een goede staat van instandhouding van deze soorten te behouden of te bereiken. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht (Wet natuurbescherming Art 1.11 eerste lid).
Komen er meer middelen beschikbaar om politie en Openbaar Ministerie (OM) te ondersteunen in hun strijd tegen deze vorm van illegale jacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De motie Hermans is aanleiding geweest voor een intensivering op het gebied van veiligheid van € 200 mln5. Onderdeel hiervan is een uitbreiding van de politiecapaciteit met 700 fte agenten voor de basisteams. De verdeling van deze extra capaciteit binnen de eenheden is uiteindelijk aan de gezagen, dus aan de hoofdofficier van justitie en aan de burgemeesters. Het eerste deel van de extra agenten zal in 2026 als volledig opgeleide agent van de politieacademie komen. Het OM en Rechtspraak krijgen op grond van het Coalitieakkoord middelen om onder meer de capaciteit te vergroten. Het betreft middelen ter hoogte van in totaal € 200 mln. voor de «versterking justitiële keten». Het gaat om een oplopende reeks van € 50 mln. in 2022 oplopend naar € 200 mln. vanaf 2025. Hiervan is € 14,4 mln. bestemd voor de algemene versterking van het OM.
De capaciteit van de zowel de politie als ook het OM wordt dus versterkt. Deze capaciteit is niet direct verbonden aan de strijd tegen stroperij. Het is aan het OM – indien hiertoe aanleiding is – om te bepalen of er extra capaciteit kan en zal worden ingezet voor de aanpak van stroperij. Daarnaast is een deel van deze zogenaamde Hermans-gelden, te weten € 5,5 mln., vrijgemaakt voor meer groene boa’s voor toezicht en handhaving in het buitengebied.
Hoe gaat u de toenemende stroperij meewegen in het beleid rond de jacht en schadebestrijding, gezien dit de balans van populaties verstoort waardoor natuurbeleid niet effectief is?
Zoals aangegeven in de antwoorden op eerdere vragen is er geen goed beeld van de omvang van stroperij. De impact is daarom ook onbekend. Ondanks dat ik stroperij ten zeerste afkeur kan ik stroperij om deze reden niet meewegen in het beleid. Bij het beleid rond de jacht en schadebestrijding wordt uitgegaan van de wettelijke kaders zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming en de Vogel- en Habitatrichtlijn. Tegelijkertijd weten we dat handhaven werkt en met de extra middelen (zie antwoord 8) zal daar ook op ingezet worden.
Deelt u de mening dat de jacht zonder nut of noodzaak op hazen voor het jachtseizoen 2023/2024 moet worden gesloten? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 4 april 2023 (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 120) heb ik aangekondigd een traject op te zullen starten om het huidige systeem van faunabeheer tegen het licht te houden, om te komen tot een toekomstbestendig stelsel. Omdat ik verwacht dat dit zorgvuldig proces meerdere jaren gaat duren, heb ik de afweging gemaakt om voor de wildlijst de huidige regeling, waarbij jacht op konijn landelijk niet geopend is en jacht op haas in drie provincies niet geopend is, in stand te houden voor tenminste het komende jachtseizoen.
De berichten 'Wat moet je met dassen onder het spoor? 'Uitgraven en weghalen'' en het bericht 'Dassen verlammen Brabants treinverkeer nog zeker drie weken' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Wat moet je met dassen onder het spoor? «Uitgraven en weghalen»»?1 en het bericht in het Financieele Dagblad «Dassen verlammen Brabants treinverkeer nog zeker drie weken»2 en zou u op de belangrijkste bevindingen in deze nieuwsartikelen willen reageren?
Beide berichten zijn mij bekend.
In het artikel van de NOS stelt stichting Das en Boom dat het vooral zaak is om snel op te treden als er een dassenburcht ontdekt wordt. ProRail heeft hier op dit moment echter beperkte mogelijkheden voor (zie ook het antwoord op vraag 6). Het is onwenselijk dat de spoorveiligheid in het geding kan komen door dassen en het treinverkeer in het ergste geval zelfs gestremd kan worden. Omdat de das een beschermde diersoort is, moet ProRail per locatie een ontheffing aanvragen bij het bevoegd gezag (de Minister van Natuur en Stikstof en voor haar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) voor er opgetreden mag worden. De aanpak van dassen in het spoor is maatwerk, omdat de ecologische situatie en de mate van graafwerk per locatie verschilt. Daarom moet ProRail voor iedere locatie een plan van aanpak opstellen, wat wordt getoetst door RVO bij de ontheffingsaanvraag. Het onaantrekkelijk maken van het spoor voor aanwezige dassen is alleen toegestaan zonder ontheffing als daarmee de verblijfplaats niet permanent wordt aangetast. Dat is met verblijfplaatsen onder het spoor niet mogelijk.
Het artikel uit het Financieel Dagblad stelt dat er zeker drie weken geen treinen rijden tussen Den Bosch en Eindhoven. Deze termijn is niet gecommuniceerd door IenW of ProRail: beiden gaven aan dat onduidelijk was wanneer het treinverkeer hervat kon worden. Het treinverkeer kon uiteindelijk op 29 maart hervat worden.
Deelt u de opvatting dat het onbegrijpelijk en onacceptabel is dat het spoor tussen Den Bosch en Boxtel niet te berijden is, en reizigers die van en naar de richting Eindhoven en Limburg gaan te maken hebben met slechte bereikbaarheid, omdat ProRail geen generieke ontheffing heeft voor het standaard mogen verwijderen van dassenburchten?
Het is bijzonder vervelend dat er geen treinen konden rijden tussen Den Bosch en Boxtel en op dit moment nog tussen Workum en Stavoren. Dit raakt de tienduizenden reizigers die elke dag op deze trajecten in de trein zitten. Het Ministerie van IenW, ProRail, het Ministerie van LNV en RVO gaan naar aanleiding van de problemen in Molkwerum en Esch evalueren hoe het zo ver heeft kunnen komen dat er geen treinen meer konden rijden. Daarvan zal geleerd moeten worden om toekomstige hinder zoveel mogelijk te beperken. Ook zullen de mogelijkheden van een generieke ontheffing verkend worden, zodat ProRail in de toekomst sneller kan ingrijpen.
Deelt u de opvatting dat ook Rijkswaterstaat en ProRail een generieke ontheffing zouden moeten krijgen waardoor ze dassenburchten standaard mogen verwijderen, waardoor zij een «zero tolerance» zouden kunnen voeren voor dassenburchten? Zo nee, waarom niet?
ProRail heeft sinds januari 2023 een gedragscode (vrijstelling) om holen met een beperkte bijdrage aan het leefgebied (geen kraamburchten en andere belangrijke verblijfplaatsen) te verwijderen. Door goed te monitoren of er gravende activiteiten rondom het spoor zijn kan gelijk actie worden ondernomen voordat de holen belangrijke verblijfplaatsen worden.
Op dit moment heeft ProRail beperkte mogelijkheden om op een locatie waar zich al een verblijfplaats in of in de buurt het spoor bevindt aan de slag te kunnen (zie ook het antwoord op vraag 1 en 6). ProRail moet op kunnen treden als dassen een gevaar (dreigen te) vormen voor de spoorveiligheid. Het Ministerie van LNV heeft aangegeven bereid te zijn met het Ministerie van IenW de mogelijkheden van een generieke ontheffing te verkennen. Andere partijen zoals ProRail en Rijkswaterstaat zullen hierbij betrokken worden.
Deelt u de opvatting dat «het nieuwe soort tolerantie» dat volgens het nieuwsartikel is ontstaan voor de das niet meer in verhouding zou staan tot de schade die het dier aanricht aan infrastructuur? Deelt u ook de opvatting dat dit er niet toe zou moeten leiden dat reizigers uit een hele regio van het land dagenlang te maken hebben met slechte bereikbaarheid per spoor? Wat is er gedaan met de eerder geuite waarschuwingen hierover?
Enerzijds willen we voorkomen dat in de toekomst dassen weer de hele vitale infrastructuur van het openbaar vervoer plat kunnen leggen, met overlast voor tienduizenden treinreizigers. Het is anderzijds begrijpelijk dat ProRail een wettelijk beschermd dier als de das niet zomaar kan wegjagen. Anderzijds willen we voorkomen dat in de toekomst dassen weer de hele vitale infrastructuur van het openbaar vervoer plat kunnen leggen, met overlast voor tienduizenden treinreizigers.
Het Ministerie van IenW, ProRail, het Ministerie van LNV en RVO gaan naar aanleiding van de problemen in Molkwerum en Esch evalueren hoe het zo ver heeft kunnen komen dat er geen treinen meer konden rijden. Daarvan zal geleerd moeten worden om toekomstige hinder zoveel mogelijk te beperken. Ook zullen de mogelijkheden van een generieke ontheffing verkend worden, zodat ProRail in de toekomst bij verder gevorderde graafschade sneller kan ingrijpen. Dit in aanvulling op de recente gedragscode van ProRail waarmee al gelijk actie kan worden ondernomen bij beginnende gravende activiteiten rondom het spoor, voordat de holen belangrijke verblijfplaatsen worden. Goede monitoring is hierbij essentieel om deze activiteiten op tijd te signaleren.
Deelt u de opvatting van de voorzitter van de stichting Das en Boom dat er gekozen moet worden voor het uitgraven en het weghalen van de dassen? Zo nee, waarom niet?
ProRail moet op kunnen treden als dassen een gevaar (dreigen te) vormen voor de spoorveiligheid. Het is echter niet mogelijk voor ProRail om op korte termijn alle ongeveer 40 locaties bij het spoor waarvan bekend is dat zich hier dassen bevinden de dieren weg te halen (zie ook het antwoord op vraag 1 en 6). ProRail houdt deze locaties nu verscherpt in de gaten zodat ofwel tijdig actie kan worden ondernomen bij beginnende graafactiviteiten in het spoor, ofwel waar dat nodig is tijdig een ontheffing kan worden aangevraagd voor het verwijderen van een verder gevorderde verblijfplaats.
Zou u inzicht willen geven in wat tot nu toe het beleid was met betrekking tot dassenburchten en het verwijderen hiervan?
ProRail voert reguliere spoorinspecties uit in heel Nederland. Er wordt volgens drie scenario’s gehandeld als er dassen worden waargenomen bij het spoor:
Monitoring en eventueel onder de gedragscode van ProRail spoorbaan herstellen van graverij.
Uitgebreide monitoring, het verrichten van ecologisch onderzoek en het aanvragen van een ontheffing bij RVO. Eventueel een tijdelijke snelheidsbeperking voor treinen instellen. Zaken als acute kleine verzakkingen oplossen door ballast bij te storten en de baan berijdbaar te houden.
Het treinverkeer stilleggen.