De door het ministerie van I&W uitgezette enquête over geur van veehouderijen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat uitgezette enquête over geur van veehouderijen?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom in de enquête eenzijdige en sturende vragen worden gesteld, zoals de vraag: «Heeft de geur van de stallen van veehouderij(en) in uw woonomgeving weleens invloed op uw (sociale) leven? Bijvoorbeeld doordat u minder vaak bezoek wilt ontvangen of dat u minder aan buitenactiviteiten doet, zoals buiten zitten, fietsen, sporten of tuinieren?» Deelt u de mening dat een dergelijke sturende vraag gevolgen kan hebben voor de objectiviteit van dit onderzoek?
Ik begrijp dat het onderwerp geurbeleving uit stallen van veehouderijen gevoelig ligt, zowel bij veehouders, als omwonenden en andere belanghebbenden. De enquête, die is uitgezet bij omwonenden van veehouderijen in zes gemeenten, is onderdeel van een participatietraject. De enquête bevat vragen over geurbeleving. Om dit zo zorgvuldig mogelijk te doen en niet sturend te zijn, heb ik een extern bureau (Antea Group) opdracht gegeven om de enquête op te zetten en uit te voeren. De enquête is zowel naar omwonenden als veehouders in de omgeving gestuurd. Elk antwoord op de vragen wordt gelijk gewogen.
Ter achtergrond: dit traject is aangekondigd aan de Tweede Kamer in de planningsbrief «Traject aanpassing geurregelgeving veehouderijen van november 2024».2 Het is onderdeel van het aangekondigde regelgeving wijzigingstraject rondom geur van stallen van veehouderijen.
Het horen en betrekken van alle belanghebbenden via een participatietraject hoort bij een zorgvuldig beleidsproces. Het uiteindelijke doel is te komen tot een evenwichtige afweging van alle betrokken belangen. Daarvoor is het nodig dat alle belangen worden geïnventariseerd en meegewogen. Naast deze geurbelevingsenquête bij omwonenden zullen er gesprekken plaatsvinden met andere belanghebbenden op dit onderwerp, zoals de veehouderijsectoren, overheden, milieuverenigingen, de GGD en onderzoeksinstituten. In de toelichting bij de enquête wordt aangeven dat er een breder participatietraject zal plaatsvinden waarin alle belangen gehoord zullen worden. Het onderwerp geurbeleving uit stallen leeft erg onder veehouders, omwonenden en andere belanghebbenden. Daarom is het belangrijk om alle perspectieven te horen, waarbij dit onderzoek slechts één onderdeel is bij het in beeld brengen van het bredere onderwerp.
De inzichten uit de enquête zullen samen met alle andere bevindingen uit het participatietraject worden meegenomen zoals gebruikelijk is in een beleidsvormingsproces. Uiteindelijk zullen concrete voorstellen voor aanpassing van regelgeving in consultatie gaan en aan de Kamer worden voorgelegd.
Waarom wordt in zo'n eenzijdige en sturende enquête een financiële beloning in het vooruitzicht gesteld voor deelnemers?
Het is vrij gebruikelijk bij belevingsenquêtes om deelname te bevorderen door het beschikbaar stellen van een mogelijke prijs. Bij deze enquête is ervoor gekozen om VVV-bonnen van 30 euro onder deelnemers te verloten. Dit wordt ingezet om deelname van een grotere en evenwichtigere groep mensen te bevorderen. Burgers met een sterke mening doen immers sneller mee, dan burgers met een minder sterke mening of burgers die weinig stilstaan bij de ontwikkeling rondom de regelgeving. Deze groep kun je motiveren tot deelname met een potentiële prijs. Dit moet bijdragen aan het doel om een genuanceerd en completer beeld te genereren over de geurbeleving van omwonenden.
Deelt u de mening dat een financiële prikkel mensen kan aansporen om negatief te antwoorden?
Een eventuele VVV-bon wordt gegeven na verloting en staat geheel los van de antwoorden. Zoals aangegeven is het verloten van VVV-bonnen vrij gebruikelijk bij belevingsenquêtes en kan het bijdragen aan het doel om een genuanceerd en completer beeld te generen.
Kunt u verklaren hoe de vragen in deze enquête tot stand zijn gekomen en wie gewerkt hebben aan de opzet van het onderzoek en de vragen?
Voor begeleiding van het participatietraject heb ik extern bureau Antea Group ingeschakeld. Dit bureau heeft de vragen en keuzemogelijkheden in samenspraak met het Ministerie van IenW opgesteld. Daarbij zijn de betrokken gemeenten ook in de gelegenheid gesteld om mee te denken.
Kunt u alle correspondentie omtrent de totstandkoming van dit onderzoek en deze vragen openbaar maken?
Het rapport over het eerste deel van het participatieonderzoek naar de geurbeleving van omwonenden wordt door het onderzoeksbureau uiterlijk in het derde kwartaal van 2025 opgeleverd. Daarin zal ook de onderzoeksmethodiek nader verantwoord worden. Ik zal de Tweede Kamer hierover tijdig informeren.
Waar zijn deze folders precies allemaal verspreid en hoeveel folders zijn er verspreid? Kunt u hierbij niet alleen de gemeenten noemen, maar specifiek aangeven in welke gebieden en op hoeveel meter afstand de mensen wonen van een veehouderij?
De flyers zijn verspreid in gebieden van zes gemeenten verspreid over het land. Er zijn in totaal 1828 flyers verstuurd. Hierbij is gekozen voor een aantal gemeenten in concentratiegebieden (Venray, Land van Cuijk, Ede en Tubbergen) en een aantal gemeenten in niet-concentratiegebieden (Molenlanden en Midden-Drenthe). De afstand tussen de woningen en de veehouderijen verschilt. Ook is er in sommige gevallen sprake van de aanwezigheid van meerdere veehouderijen in de omgeving. Om individuele herleidbaarheid te voorkomen, is het niet wenselijk om op detailniveau aan te geven in welke specifieke gebieden binnen de gemeentes de vragenlijst is uitgezet.
Waarom is specifiek voor deze gebieden gekozen?
De gekozen gebieden zijn verspreid over het land zodat burgers in de verschillende gebieden de gelegenheid hebben te participeren en om zo een breed beeld te krijgen van de geurbeleving van omwonenden van veehouderijen. Bij de gebiedsselectie is rekening gehouden met een verdeling tussen gemeenten in en buiten concentratiegebieden en met de aard van de in dat gebied gevestigde veehouderijen.
Zijn er soortgelijke onderzoeken over andere sectoren? Zo ja, welke en kunt u deze folders delen met de Kamer?
Belevingsonderzoeken zijn integraal onderdeel van participatieprocessen die horen bij het beleidsproces. Een van de bekendere en grotere belevingsonderzoeken is de belevingsvlucht Lelystad Airport uit 20183. Er worden niet voor elk belevingsonderzoek folders gemaakt, per beleidsthema wordt gekeken op welke manier de doelgroep het beste te bereiken is.
Indien dit soort onderzoeken (met folderverspreiding, of via internet) ook over andere sectoren zijn gehouden, wat is met de resultaten gedaan en tot welk beleid heeft dit geleid?
Dit soort onderzoeken zijn gebruikelijk bij participatieprocessen in het kader van een zorgvuldige proces bij de totstandkoming van Rijksbeleid en wetgeving. Het verschilt per beleidsonderwerp wat er met de resultaten is gedaan en tot welk beleid dit heeft geleid.
Hoe waarborgt u dat de uitkomsten van deze enquête niet worden gebruikt als een legitimering voor beleid zonder dat er sprake is van een objectieve, wetenschappelijke en evenwichtige analyse van geurbeleving, omdat het onderzoek door deze opzet de objectiviteit en wetenschappelijke betrouwbaarheid mist?
Ik begrijp dat het uitvoeren van een enquête over geurbeleving van omwonenden tot zorgen kan leiden bij de veehouder. In de toelichting van de enquête wordt uitgelegd dat er een breder participatietraject zal plaatsvinden waarin alle belangen zorgvuldig gehoord en meegenomen zullen worden. Het is belangrijk voor een goede beleidsontwikkeling dat duidelijk wordt wat er leeft onder burgers. Participatie is daarom een vast onderdeel van beleidsontwikkeling. Het gaat hier specifiek om een geurbelevingsonderzoek onder omwonenden van veehouderijen dat onderdeel is van een breder participatietraject, waarbij de belangen, ideeën, wensen, behoeften en zorgen van alle betrokken partijen gehoord en betrokken zullen worden. Door alle belanghebbenden actief te betrekken bij de totstandkoming van nieuw beleid wordt informatie verzameld die een evenwichtig beeld van alle belangen geeft voor de uiteindelijke beleids-en besluitvorming. Ook wordt er onderzoek uitgevoerd over de eventuele impact van verschillende beleidsopties, voordat er beleidsconclusies volgen.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Ministerie van I&W belastinggeld inzet voor een enquête waarin burgers financieel worden gestimuleerd om klachten te uiten over een specifieke sector?
Het past bij een goede beleidsvorming om te vragen wat betrokkenen vinden en ervaren. Het verloten van een VVV bon (30 euro) onder de deelnemers aan een enquête is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, vrij gebruikelijk en is bedoeld om zoveel mogelijk mensen te bewegen aan de enquête deel te nemen.
Hoeveel geld wordt jaarlijks beschikbaar gesteld door uw ministerie en andere ministeries om burgers te betalen om deel te nemen aan onderzoeken?
Dit is niet bekend of te achterhalen want dit wordt niet apart bijgehouden. Het vragen naar wat betrokkenen ergens van vinden maakt deel uit van de reguliere beleidsvoorbereiding.
Deelt u de mening dat de overheid met dit soort onderzoeken boeren in een kwaad daglicht zet en bijdraagt aan een negatief beeld over de sector?
Ik begrijp dat het onderwerp geur van stallen van veehouderijen in de maatschappij leeft, zowel bij veehouders als bij omwonenden en andere belanghebbenden. Als onderdeel van het brede participatieproces zullen alle perspectieven in beeld worden gebracht.
Erkent u dat geurbeleving subjectief is en dat wat de een niet als geurbelasting ervaart, iemand anders wel zo kan ervaren?
Geurbeleving gaat zoals het woord zegt over hoe iemand geur ervaart. Dat is aan de ene kant persoonlijk. Maar aan de andere kant is het ook zo dat – los van hoe iemand zelf geur precies ervaart – bekend is dat hoe hoger de geurbelasting is, hoe hoger de ervaren geurhinder zal zijn.
Deelt u de mening dat de mate van geurbelasting wetenschappelijk onderzocht dient te worden en niet via folders huis-aan-huis?
Dit onderzoek gaat niet over geurbelasting, maar over geurbeleving.
Bent u bereid de enquête per direct op te schorten en opnieuw te laten beoordelen op objectiviteit en effect op de agrarische sector? Zo nee, waarom niet?
De enquête is zoals aangegeven in de antwoorden op bovenstaande vragen onderdeel van het reguliere participatietraject dat hoort bij een zorgvuldige beleidsvoorbereiding. Ik zal de enquête daarom niet opschorten. Het is begrijpelijk dat het uitvoeren van een enquête over geurbeleving van omwonenden tot zorgen kan leiden bij veehouders. Ik wil benadrukken dat in de toelichting van de enquête wordt uitgelegd dat er een breder participatietraject zal plaatsvinden waarin alle belangen en zorgen zorgvuldig worden gehoord en meegenomen. Het participatietraject dient ervoor te zorgen dat iedereen zich gehoord en begrepen voelt. Het is van belang om een goede balans vinden tussen de verschillende belangen bij de uiteindelijke beleidsvorming. Dit onderzoek draagt daar deels aan bij. Zodra de onderzoeksresultaten beschikbaar zijn worden deze kritisch bekeken en wordt er gekeken hoe deze in een vervolg worden meegenomen.
De agressieve en misleidende telefonische verkoop van thuisbatterijen. |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van het programma Radar van 10 maart 2025, waarin duidelijk wordt dat er steeds meer bedrijven op agressieve en misleidende wijze thuisbatterijen proberen te verkopen?
Ja, het kabinet is hiermee bekend.
Verandert de uitzending van Radar iets aan uw antwoorden op de vragen 1, 2, en 5 op eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen (Kamerstuk 2024Z18132)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat?
Net als de Kamer heeft het kabinet met zorg kennisgenomen van deze recente berichtgeving over signalen rond mogelijke uitwassen en oneerlijke handelspraktijken op de markt voor de verkoop van thuisbatterijen.
De antwoorden op de eerder door de Kamer gestelde vragen 1 en 5 blijven echter in grote lijnen hetzelfde. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) beschikt reeds over wettelijke instrumenten om onrechtmatige verkooppraktijken aan te pakken. Het kabinet merkt hierbij op dat de ACM een autonome toezichthouder is die geen uitspraken kan of mag doen over lopende onderzoeken die zij uitvoert. Daar valt onder dat de ACM in algemene zin niet kan bevestigen of ontkrachten dat zij onderzoek heeft lopen; dit zou immers het rechtsproces in de weg kunnen zitten.
Voor wat betreft het antwoord op de tweede vraag had het kabinet ten tijde van de eerdere beantwoording geen andere signalen ontvangen van schimmige verkoop van thuisbatterijen. Zoals gezegd waarschuwde de ACM in december voor onduidelijke verkoop van thuisbatterijen en raadde het af om telefonisch of via sociale media een thuisbatterij aan te schaffen. Deze waarschuwing is op 27 januari jl. ook meegenomen in de beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen. Consumenten kunnen klachten over verkoop van thuisbatterijen doorgeven op de website van de ACM en uit de documentaire van de AVROTROS blijkt dat er inderdaad klachten zijn die langs deze weg zijn doorgegeven. Het kabinet vindt het goed dat consumenten met klachten deze onder de aandacht brengen, zodat de toezichthouder deze signalen kan meewegen in het kader van haar taken.
Wat vindt u ervan dat bedrijven mensen onjuist en onvolledig informeren en onder druk zetten om een veel te dure thuisbatterij te kopen?
Het verstrekken van juiste en voldoende informatie aan consumenten is verkopende partijen bij wet verplicht. Dat verkopende partijen zich hier niet aan lijken te houden bij de verkoop van batterijen is zeer onwenselijk. Als en wanneer hier sprake van is, kan de toezichthouder handhaven. De verkoop van thuisbatterijen is een snelgroeiende markt waarin diverse nieuwe partijen in korte tijd actief zijn geworden. Het kabinet heeft zijn zorgen met de toezichthouder en met vertegenwoordigers van de sector gedeeld over de berichtgeving, die de betrouwbaarheid van de informatievoorziening rond thuisbatterijen in een slecht daglicht zet. De markt is nieuw en in ontwikkeling. Met de recente groei en toenemende signalen over onrechtmatige praktijken kan een breed gedragen gedragscode voor bedrijven de markt helpen professionaliseren. Ook zou dit de consumenten kunnen helpen zich juist te informeren en weloverwogen keuzes te maken.
Wat vindt u ervan dat bedrijven dreigen met een torenhoge boete wanneer iemand de aankoop binnen de wettelijke 14 dagen bedenktijd wil annuleren? Welke consequenties kunnen worden verbonden aan dit soort agressieve praktijken? Kunnen er boetes worden uitgedeeld, of kan de vergunning worden ingetrokken?
Het kabinet vindt dergelijke berichten zorgwekkend. Ook de wettelijke bedenktijd van 14 dagen betreft een recht van consumenten en daar tegenover staat een plicht voor verkopende bedrijven die nageleefd moet worden. Voor de bedenktijd van 14 dagen geldt dat consumenten hierop recht hebben als ze een product kopen via telefonische verkoop, tenzij er sprake is van een bijzondere situatie die bij wet uitgezonderd is, bijvoorbeeld een maatwerkproduct als een gegraveerde ring of een op maat gemaakt pak. Van een dergelijke bijzondere situatie lijkt bij de aanschaf van een thuisbatterij geen sprake te zijn. De ACM oordeelt als toezichthouder of en wanneer er sprake is van een bijzondere situatie, houdt toezicht op de naleving van de bedenktermijn en kan hierop handhaven.
Welke rechten hebben mensen die voor te veel geld een thuisbatterij hebben aangeschaft en daarbij onjuist of onvolledig zijn geïnformeerd, en/of die onder druk zijn gezet en waarbij is gedreigd met een opzegboete terwijl dit juridisch niet juist is?
Consumenten hebben bij koop op afstand recht op 14 dagen bedenktijd. Als de verkoper consumenten hier niet op de juiste wijze over informeert, wordt de bedenktijd verlengd met 1 jaar. Wie niet de juiste informatie ontving en nog in die periode zit, kan dus alsnog kosteloos van de koop af.
Hoe kan het dat dezelfde «ondernemers» onder verschillende bedrijfsnamen opereren en telkens dezelfde trucs uithalen en daardoor door kunnen blijven gaan met hun malafide praktijken? Kunt u toezeggen om alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat niet alleen bedrijven, maar ook de «ondernemers» erachter geweerd worden van de markt?
De ACM kan geen beroepsverbod opleggen aan individuele ondernemers. De ACM kan bestuurders wel persoonlijk beboeten. Dit is in het verleden ook gebeurd bij overtredingen. Deze boetes kunnen bij herhaaldelijke overtreding ook worden verhoogd. Daarnaast kan via het strafrecht door een rechter wel een beroepsverbod worden opgelegd voor 2 tot 5 jaar. Een beroepsverbod wordt niet zomaar uitgesproken. Dit is bijvoorbeeld mogelijk voor delicten zoals belasting- en faillissementsfraude en valsheid in geschrifte. Het kabinet zal in gesprek gaan met de ACM om te vragen naar deze praktijken van bedrijven en ondernemers en de aanpak ervan waar mogelijk te faciliteren.
Hoe kan het dat deze bedrijven telkens met een nieuw telefoonnummer bellen, zodat blokkeren geen zin heeft? Wat kunt u daaraan doen?
Telefoonnummers worden door de ACM normaliter toegekend aan telecomaanbieders die deze nummers vervolgens in gebruik geven aan hun klanten. In het zakelijke segment kan het daarbij gaan om reeksen nummers. Een bedrijf met de beschikking over zo’n reeks kan telkens met een ander nummer bellen en op die manier meerdere malen contact leggen met eenzelfde persoon. Ook zou sprake kunnen zijn van gebruik van telefoonnummers door een bedrijf waarvoor deze geen gebruiksrechten heeft.
In het tweede geval (bij het ontbreken van gebruiksrechten) kunnen de betrokken telecomaanbieders maatregelen nemen om dergelijk gebruik te beëindigen; ook is de ACM bevoegd hiertegen op te treden. In het eerste geval (indien wel sprake is van gebruiksrechten) is dit meer gecompliceerd. Er is geen specifieke wettelijke voorziening die dergelijk gebruik van telefoonnummers voor misleidende praktijken aan banden legt.
Kunt u nader ingaan op het onderdeel van de reportage van Radar waaruit blijkt dat de verkopers van thuisbatterijen in het bezit zijn van een telefoonnummer en informatie over het energiecontract en het aantal zonnepanelen van de mensen die zij benaderen? Hoe komen zij aan deze informatie? Is dit legaal? Beschermen energiebedrijven de privacy van hun klanten wel voldoende?
Er is over deze individuele casus geen informatie bekend over hoe de telefoonnummers zijn verkregen.
Klopt het dat telefoonnummers van mensen verhandeld worden?
Mogelijke verhandeling van telefoonnummers ligt op het terrein van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Over bewijs van het verhandelen van telefoonnummers beschikt de AP niet. Wel herkent de AP uit klachten dat het voorkomt dat het onduidelijk is hoe persoonsgegevens bij de organisatie waarover wordt geklaagd terecht zijn gekomen. Bijvoorbeeld wanneer personen een klacht indienen dat ze gebeld worden terwijl ze de partij niet kennen of dat deze niet kan aangeven waar de informatie vandaan komt.
Verdenkingen van het verhandelen van telefoonnummers zijn niet nieuw. De aangepaste Telecommunicatiewet stelt dat mensen alleen gebeld mogen worden als ze hiervoor expliciete toestemming hebben gegeven. Deze toestemming moet voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit houdt in dat te achterhalen moet zijn wanneer deze toestemming is gegeven en dat aan te tonen is dat de betreffende persoon deze toestemming heeft gegeven. Tegelijk is het ook de praktijk dat partijen mensen verleiden om hun gegevens te delen, bijvoorbeeld bij winacties waarbij ze bij deelname hun gegevens delen. In zo’n geval is bellen alleen gelegitimeerd als de consument zijn toestemming vrijelijk heeft gegeven en dus ook duidelijk de keuze had om mee te doen aan de winactie zónder toestemming te geven om te bellen.
Kunt u bevestigen dat per 1 januari 2026 telefonische verkoop van thuisbatterijen zonder toestemming vooraf verboden is? Hoe gaat dit verbod worden gehandhaafd?
Telefonische verkoop is momenteel alleen toegestaan als een consument hier vooraf toestemming voor heeft gegeven, tenzij er sprake is van een klantrelatie. Artikel 7.8 van de Energiewet scherpt deze regels aan: in beginsel mogen mensen straks alleen worden gebeld als zij de beller toestemming hebben gegeven. Dit geldt ook voor de verkoop van thuisbatterijen.
Het kabinet vindt het belangrijk dat bedrijven voldoende tijd hebben om hun bedrijfsvoering in te richten op de nieuwe situatie. In dat kader denkt het kabinet aan een overgangsstermijn van minimaal een jaar na publicatie van de Energiewet in het Staatsblad, waarbij het kabinet het beleid inzake de vaste verandermomenten voor regelgeving in acht wil nemen (inwerkingtreding op 1 januari of 1 juli). De Energiewet is op 25 januari 2025 gepubliceerd. De aanscherping zal in werking treden op 1 juli 2026. Hiermee komt het kabinet tevens tegemoet aan de wens van de indiener van het amendement om een redelijke, maar wel zo kort mogelijke invoeringstermijn te hanteren. De ACM houdt toezicht op de nieuwe regels en kan handhaven als dat nodig is.
Hoe ziet «voorafgaande toestemming» eruit? Kan dat ook zijn dat iemand algemene voorwaarden accepteert waarin verstopt staat dat «de gegevens gebruikt worden of gedeeld worden met derden voor commerciële doeleinden» of een variant daarop?
Expliciete toestemming wordt gegeven door middel van een duidelijke actieve handeling, bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring of een mondelinge verklaring, waaruit blijkt dat de betrokkene vrijelijk, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig instemt. Stilzwijgen, bijvoorbeeld via de algemene voorwaarden of inactiviteit, geldt niet als toestemming.
Deelt u dat een waarschuwing vanuit de Autoriteit Consument & Markt (ACM) niet genoeg is en dat actieve toezicht en handhaving op zijn plaats is?
De ACM beoordeelt als onafhankelijk toezichthouder of handelspraktijken onrechtmatig zijn. Wanneer hier sprake van blijkt te zijn, dan kan de ACM optreden. Bij het bepalen van vervolgstappen staat het effect van optreden centraal: naast het bestraffen van overtredingen wordt daarbij meegewogen hoe de onderliggende oorzaken kunnen worden aangepakt en herhaling kan worden voorkomen.
In het antwoord op vraag 4 op de eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen geeft u aan dat de ACM zelf gaat over de onderzoeken die worden uitgevoerd; kunt u toezeggen om in gesprek te gaan met de ACM en aan te dringen op toezicht en handhaving?
Het aandringen op toezicht en handhaving kan niet, zie eerder antwoord op vraag 2. Wel zullen gesprekken worden gevoerd met de ACM om te vragen naar deze praktijken en de aanpak ervan waar mogelijk te faciliteren.
Het bericht 'Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe' |
|
Pieter Grinwis (CU), Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe»?1
Ja.
Deelt u de mening dat consumenten een eerlijke terugleververgoeding verdienen?
Ja.
Hoe beoordeelt u de voorwaarden van Greenchoice voor 2027 waar zowel de terugleverkosten als terugleververgoeding dalen, waarbij er slechts 0,25 cent per Kilowattuur (kWh) verschil tussen zit? Hoe kijkt u naar het feit dat consumenten nauwelijks nog iets overhouden aan het terugleveren van zonnestroom hierdoor?
Het is begrijpelijk dat veel zonnepaneelbezitters balen dat de salderingsregeling wordt beëindigd en dat de door hun aan het net teruggeleverde elektriciteit vanaf 2027 minder oplevert. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel voor beëindiging van de salderingsregeling kwam reeds aan bod dat de verwachting was dat de terugleverkosten vanaf 2027 zouden dalen als gevolg van het beëindigen van de salderingsregeling. Uit de contractvoorwaarden van Greenchoice blijkt dat deze kosten inderdaad fors dalen per 2027. De vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit per kilowattuur ligt echter niet veel hoger dan de kosten.
Vanaf 2027 gelden er enkele nieuwe regels2 met betrekking tot de doorberekening van kosten aan klanten en de terugleververgoeding. Een vergoeding voor de teruggeleverde elektriciteit is redelijk indien die vergoeding niet onevenredig laag is gezien de kosten en baten van de marktdeelnemer en/of niet concurrerend is. Bij het bepalen van deze vergoeding zullen zowel de marktwaarde van de teruggeleverde elektriciteit als de kosten die samenhangen met de teruglevering een rol spelen. Verder is vastgelegd dat de vergoeding niet negatief mag zijn bezien over een periode van ten minste één maand. Voor de vergoeding geldt van 1 januari 2027 tot 1 januari 2030 bovendien het vereiste dat deze minimaal 50% van het kale leveringstarief moet bedragen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet als toezichthouder op de naleving van deze wettelijke eisen toe en kan zo nodig vanaf 2027 handhavend optreden bij overtredingen van de wettelijke vereisten.
Consumenten zullen ongeacht de hoogte van de vergoeding ook na 2027 nog financieel voordeel ondervinden van het hebben van zonnepanelen. Met het eigen verbruik van zelfopgewekte zonnestroom bespaart de consument immers het volledige leveringstarief, inclusief belastingen. Bij een gemiddeld huishouden met een eigen verbruik van 30% van de opgewekte zonnestroom kan de besparing die zonnepanelen met zich meebrengen al oplopen tot enkele honderden euro’s per jaar. De consument kan deze besparing verhogen door het eigen verbruik verder te verhogen. Dit vraagt bijvoorbeeld dat de consument meer elektriciteit gebruikt op het moment dat de zon schijnt.
Kunt u aangeven hoe dit verschil rijmt met de eerdere schattingen van een netto waarde van 5 cent per kWh in 2027?
In onderzoek van Berenschot3 uit 2024 werd aangenomen dat teruggeleverde zonnestroom vanaf 2027 nog circa € 0,04/kWh zou opleveren. In onderzoek van CE Delft en TNO4 werd aangenomen dat de consument nog circa € 0,02/kWh zou krijgen voor de teruggeleverde zonnestroom. Beide onderzoeken concludeerden al in 2024 dat het terugleveren van zonnestroom minder zou gaan opleveren vergeleken met de huidige situatie en dat het voordeel van zonnepanelen voornamelijk uit het eigen verbruik van zonnestroom zou bestaan. Met elke kilowattuur aan zelfopgewekte zonnestroom die een huishouden zelf verbruikt bespaart deze immers het volledige leveringstarief inclusief energiebelasting en btw.
Overigens is het zo dat er momenteel slechts één leverancier is die de contractvoorwaarden voor vanaf 2027 heeft bekendgemaakt. Hieruit kunnen nog geen conclusies getrokken worden over de gemiddelde contractvoorwaarden voor zonnepaneelbezitters vanaf 2027. De komende periode zullen meer leveranciers hun contractvoorwaarden voor de periode vanaf 2027 bekendmaken en met elkaar concurreren. Zonnepaneelbezitters doen er goed aan om goed te kijken naar de voorwaarden die leveranciers vanaf 2027 aanbieden voordat ze een meerjarig contract afsluiten.
In hoeverre acht u de voorwaarden van Greenchoice als «redelijke vergoeding»?
Greenchoice voldoet aan het wettelijke vereiste van een terugleververgoeding van minimaal 50% van het kale leveringstarief. Of de voorwaarden voldoen aan de overige vereisten, zoals opgesomd in het antwoord op vraag 3, is niet op basis van de informatie in het artikel te beoordelen. Zo nodig kan de ACM dit nader onderzoeken en beoordelen.
Hoe rijmt u de voorgestelde lage terugleververgoeding met het aangenomen amendement Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 611, nr. 17) waarin wordt gevraagd om tot 1 januari 2030 de redelijke vergoeding vast te stellen op niet minder dan 50% van voor de levering overeengekomen prijs?
Uit de contractvoorwaarden van Greenchoice volgt dat het bedrijf het hoogste leveringstarief rekent voor het daltarief. Dit daltarief bedraagt € 0,10868 per kWh exclusief energiebelasting en btw. Greenchoice rekent vanaf 2027 een terugleververgoeding van € 0,05434 exclusief btw. Hiermee bedraagt de terugleververgoeding exact 50% van het kale leveringstarief, oftewel de voor levering overeengekomen prijs.
Zoals eerder gecommuniceerd aan de Eerste Kamer, mogen leveranciers eventuele verliezen die ze maken op het toepassen van het wettelijke vereiste van minimaal 50% van het kale leveringstarief niet enkel doorberekenen aan de zonnepaneelbezitter5. Als energiebedrijven verlies maken op deze wettelijke minimumvergoeding, volgen deze dus uit de toepassing van de wettelijke prijsgarantie van minimaal 50% van het kale leveringstarief, en hangen deze niet samen met teruglevering als zodanig. Hiermee kunnen deze dus niet als terugleverkosten worden opgevoerd. Daarnaast zal een leverancier rekening moeten houden met (i) het vereiste dat leveranciers actieve afnemers niet mogen discrimineren (zie artikel 2.3 en de aanvulling daarvan door het amendement Erkens (artikel 0A)), en (ii) het vereiste dat de voorwaarden en prijs respectievelijk kosten voor leveren respectievelijk terugleveren transparant en redelijk moeten zijn (zie artikel 2.5, lid 1 en 2, en artikel 2.34, lid 6 en 7 (nieuw)).
Bent u van mening dat er op dit moment voldoende controle is op energieleveranciers? Bent u van mening dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) voldoende kan optreden conform het aangenomen amendement Erkens c.s. (Kamerstuk 36 611, nr. 16) wanneer toch kosten voor saldering in rekening worden gebracht?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de voorwaarden die leveranciers aanbieden redelijk zijn voor al hun klanten. De ACM houdt hier nu al toezicht op en kan daar zo nodig op handhaven. Daarom vindt het kabinet het goed dat de ACM heeft aangegeven opnieuw onderzoek te doen naar de manieren waarop leveranciers kosten voor zonnepanelen verwerken in hun tarieven. De resultaten hiervan worden over enkele maanden verwacht. Vanaf 2027 krijgt de ACM extra handvatten om toe te zien op de voorwaarden voor teruglevering die leveranciers aanbieden aan zonnepaneelbezitters. Deze handvatten zijn toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de lage terugleververgoeding van Greenchoice in het licht van de wettelijke verplichting middels het amendement Erkens (Kamerstuk 35 594, nr. 22) dat de Minister vanaf 2027 tweejaarlijks een redelijke vergoeding vaststelt op advies van de ACM? Acht u 5,4 cent per kWh passend bij de belangen van afnemers volgens artikel 95a, eerste lid, van de Energiewet?
Het tweejaarlijks vaststellen van een redelijke vergoeding was geamendeerd in het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling. Dit wetsvoorstel is in februari 2024 verworpen door de Eerste Kamer. De strekking van dat amendement is niet overgenomen in de huidige wet voor het beëindigen van de salderingsregeling.
De Energiewet bevat geen artikel 95a. Dat artikel volgt uit de nu nog geldende Elektriciteitswet 1998 die zal worden vervangen door de Energiewet. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, worden er vanaf 2027 verschillende eisen gesteld aan de terugleververgoeding en de terugleverkosten ter bescherming van actieve afnemers met een kleine aansluiting.
In hoeverre acht u de transparantie van andere partijen, naast Greenchoice, over de voorwaarden per 2027 van belang? Hoe ziet u dit in het licht van de verplichting om objectief aantoonbare kosten verbonden aan het hebben van zonnepanelen op een vergelijkbare wijze transparant te maken zodat huishoudens kunnen kiezen voor het beste aanbod (Kamerstuk 36 611, nr. 16)?
Het kabinet vindt de transparantie van contractvoorwaarden die leveranciers aanbieden van groot belang. Daarom is de eis van transparantie ook vastgelegd in artikel 2.34, zesde lid van de Energiewet, zoals dit zal luiden na inwerkingtreding van de Wet beëindiging salderingsregeling. Deze eis geldt zowel voor de leveringsvoorwaarden als voor de kosten en voorwaarden die met teruglevering samenhangen. Voor zover bekend is dit het eerste contract dat op de markt is dat de voorwaarden voor teruglevering vanaf 2027 bevat.
In hoeverre voldoen de door Greenchoice gestelde terugleverkosten aan de beperkingen die de Energiewet hieraan stelt? Kan Greenchoice onderbouwen dat de kosten direct gerelateerd zijn aan het terugleveren van zelfopgewekte hernieuwbare elektriciteit door actieve afnemers?
Dit kan niet op basis van de inhoud van het artikel worden vastgesteld. De ACM kan als onafhankelijk toezichthouder dit onderzoeken en toetsen of de contractvoorwaarden van Greenchoice vanaf 2027 aan de eisen uit de Energiewet voldoen. Hiervoor gelden de wettelijke eisen zoals opgesomd in het antwoord op vraag 3.
Hoe bent u van plan te waarborgen dat consumenten worden beschermd tegen lage terugleververgoedingen?
De wet biedt consumenten vanaf 2027 bescherming tegen een vergoeding die onevenredig laag is gezien de kosten en baten van de marktdeelnemer of wanneer deze niet concurrerend is. Een dergelijke vergoeding voldoet niet aan de eis van redelijkheid. Het is aan marktpartijen om een concurrerend en aantrekkelijk aanbod vorm te geven dat voldoet aan de eisen die de wet stelt aan de vergoeding. De ACM kan hier als onafhankelijke toezichthouder op toezien en zo nodig handhaven.
Welke stappen worden er genomen om het verschil tussen de verwachte netto waarde van 5 cent per kWh in 2027 en de werkelijke vergoeding aan consumenten aan te pakken?
De Energiewet bevat geen norm voor een bepaalde absolute waarde die zonnepaneelbezitters moeten ontvangen voor de teruggeleverde zonnestroom. Leveranciers zijn gebonden aan de wettelijke eisen bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding en van de terugleverkosten. De vergoeding moet naast het redelijkheidsvereiste tot 2030 ook ten minste 50% van het kale leveringstarief bedragen en mag niet op een negatief bedrag worden vastgesteld.
Wat voor maatregelen wilt u treffen om ervoor te zorgen dat de norm van 50% wordt gehaald bij de terugleververgoeding na 2027?
Leveranciers moeten zich aan de wet houden bij het vormgeven van contracten voor de periode vanaf 2027. De ACM houdt toezicht op de naleving van de wettelijke vereisten en kan zo nodig hierop handhaven.
Welke maatregelen overweegt u om de controle op energieleveranciers te versterken en ervoor te zorgen dat de ACM voldoende kan optreden tegen onterecht in rekening gebrachte salderingskosten?
Het toezicht op de naleving van de wettelijke vereisten is een bestaande taak van de ACM, die wordt voortgezet in de Energiewet. De Wet beëindiging salderingsregeling geeft een precisering van de regels over de redelijkheid van de voorwaarden en kosten voor teruglevering en de vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit. Verder bevat de wet meerdere eisen waaraan de door leveranciers aan zonnepaneelbezitters in rekening gebrachte kosten moeten voldoen. De ACM kan op basis van deze regels toezien op de kosten die samenhangen met terugleveren en zo nodig ingrijpen.
Bent u van plan om de ACM op te roepen om de financiële overwegingen van Greenchoice te onderzoeken? Zo ja, wanneer kunnen we de uitkomsten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
De ACM maakt als onafhankelijk toezichthouder een eigen afweging over wat zij wel en niet onderzoekt. Overigens heeft de ACM aangekondigd in zijn algemeenheid opnieuw onderzoek te doen naar de gestegen terugleverkosten op basis van de nu geldende wetgeving. Het kabinet vindt het van belang dat dit onderzoek snel duidelijkheid geeft of leveranciers te hoge terugleverkosten rekenen. De resultaten van dit onderzoek worden over enkele maanden verwacht.
Welke stappen gaat u nemen om de transparantie van energieleveranciers te verbeteren, zodat huishoudens met zonnepanelen duidelijk kunnen zien welke objectief aantoonbare kosten er verbonden zijn aan hun energiecontracten?
Het kabinet vindt het belangrijk dat zonnepaneelbezitters weten waar ze aan toe zijn op het moment dat ze een contract afsluiten. Daarom is in de wet is opgenomen dat de kosten en voorwaarden van leveranciers transparant moeten zijn, dus ook de terugleverkosten. Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 9 zal het kabinet nog voor 2027 komen met een uitwerking van regels om ervoor te zorgen dat leveranciers de kosten en voorwaarden op een uniforme wijzen presenteren en factureren.
In hoeverre verwacht u dat andere energieleveranciers bij veranderingen in wet- en regelgeving de tarieven aanpassen ten nadele van consumenten? Welke maatregelen treft u mocht dit van toepassing zijn?
Leveranciers moeten per 1 januari 2027, als de Wet beëindiging salderingsregeling in werking treedt, voldoen aan de eisen die de wet stelt. Het is mogelijk dat leveranciers hierdoor hun contractvoorwaarden moeten aanpassen. Huishoudens doen er dan ook goed aan om bij het sluiten van een contract dat doorloopt tot na 1 januari 2027 goed te kijken naar de voorwaarden die de leverancier aanbiedt vóór en vanaf 1 januari 2027. Zo weet je als zonnepaneelbezitter waar je aan toe bent na het beëindigen van de salderingsregeling. Overigens is het zo dat consumenten die vóór de publicatiedatum van de Wet beëindiging salderingsregeling (29 januari 2025) een contract hadden dat doorliep tot na 1 januari 2027, dit contract kosteloos kunnen opzeggen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Extra klimaatmaatregelen naar aanleiding van de Klimaat- en Energieverkenning 2024 |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ilana Rooderkerk (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken rondom het opstellen van extra klimaatmaatregelen? Is er al sprake van een concept-klimaatpakket? Welke omvang (in megatonnen CO2) heeft dit pakket?
In de Klimaatnota heeft het kabinet in reactie op de KEV aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen. Het kabinet zit op dit moment midden in dit proces en zal de Kamer over de uitkomsten hiervan, zoals voorgaande jaren ook het geval was, informeren bij de Voorjaarsnota.
Zijn er maatregelen in beeld die niet in het IBO-rapport «Scherpe doelen, scherpe keuzes: IBO aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid voor 2030 en 2050» stonden? Zo ja, wat voor soort maatregelen?
Het kabinet maakt zo goed mogelijk gebruik van alle bestaande rapporten die de afgelopen jaren zijn gepubliceerd waaronder het IBO. Daarnaast zijn er ook veel partijen uit de maatschappij die suggesties hebben aangedragen, waaronder de partijen die zich verbonden hebben in de maatschappelijke alliantie en de inbreng van jongeren in het Jongerenakkoord. Tot slot voert het Ministerie van Financiën op dit moment nog een beprijzingsonderzoek uit.
Zijn er, net zoals vorig jaar, fiches vanuit de ministeries opgesteld voor het Meerjarenprogramma 2026? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) (ingepland op dinsdag 11 maart 2025) naar de Kamer worden gestuurd?
Voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds zijn dit jaar, net als vorig jaar, fiches opgesteld. Deze fiches zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Zijn er vanuit het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en TNO al reflecties over deze fiches? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de KEV naar de Kamer worden gestuurd?
Op de fiches die worden gebruikt voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds stellen het PBL en TNO ook dit jaar weer een reflectie op. Deze reflecties zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over de KEV beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Troebele Hollands glorie in de Baai van Manilla: hoe baggeraar Boskalis zich vertilde aan een prestigeproject' |
|
Tom van der Lee (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Troebele Hollands glorie in de Baai van Manilla: hoe baggeraar Boskalis zich vertilde aan een prestigeproject» van de Volkskrant van 1 maart jongstleden over de exportkredietverzekering voor de aanleg van een vliegveld voor de Filipijnse kust door het Nederlandse bedrijf Boskalis en het Filipijnse conglomeraat San Miguel?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel aangehaalde rapport van de mensenrechtenorganisatie Global Witness getiteld Sunk Costs: A Mega Airport in the Path of Climate Disaster?2
Ja.
Kent u het haalbaarheidsrapport van San Miguel waarin de zeespiegelstijging in de baai van Manilla op 5,3 millimeter per jaar wordt geschat? Kent u de conclusie van het Global Witness rapport, gebaseerd op informatie van verscheidene onderzoeksinstituten, dat de stijging in werkelijkheid vele malen hoger ligt, waardoor de luchthaven binnen dertig jaar onder water zou staan? Wat zou u ervan vinden als Nederland een exportkredietverzekering heeft verleend aan een project dat, in de woorden van de Volkskrant, «gedoemd is om te mislukken»?
Ja, deze stukken zijn bekend. Het definitieve ontwerp van het luchthavenplatform is gebaseerd op een studie uitgevoerd door DHI Water & Environment in 2019 waarbij rekening is gehouden met een zeespiegelstijging van +2,28 meter in 2100, zoals voorspeld door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). Met een niveau van +3,85 meter ligt het platform ruim boven deze prognoses. Daarmee is zorgvuldig en conservatief rekening gehouden met zowel zeespiegelstijging als bodemdaling. Het kabinet ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat het project «gedoemd is om te mislukken.»
Kent u de constatering van Global Witness – bevestigt door verscheidene bronnen met kennis van het project zoals het gerenommeerde Nederlandse kennisinstituut Deltares – dat de bouw van de luchthaven als «landontwikkeling» is geclassificeerd in plaats van «landaanwinning» om zo strenge natuurwetgeving te omzeilen? Hoe beoordeelt u het besluit om het project als dusdanig te classificeren?
Het gaat om een gebied met bestaande landtitels dat in de loop der jaren onder water is geraakt door natuurlijke en menselijke factoren. Daarom is het project door de Filipijnse autoriteiten geclassificeerd als «landontwikkeling» in plaats van «landaanwinning». Deze classificatie is overigens niet relevant voor de milieu- en sociale beoordeling van het project door ekv-uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB). ADSB toetst het project in beide gevallen aan dezelfde internationale standaarden. Er is dus geen sprake van omzeiling van natuurwetgeving.
Klopt het dat Boskalis en San Miguel hebben toegezegd om 1,700 hectare nieuwe wetlands aan te leggen ter compensatie van het natuurverlies als gevolg van het bouwproject? Klopt het dat er toezeggingen zijn gedaan over compensatie van de lokale gemeenschap?
Het kabinet herkent het cijfer van 1.700 hectare nieuwe wetlands niet als toezegging van genoemde partijen. Er gaat bij dit project circa 238 hectare natuurgebied verloren. De verloren natuur dient conform internationale biodiversiteitsstandaarden gecompenseerd te worden door een gebied met tenminste dezelfde kwalitatieve natuurwaarden. De inzet is daarom gericht op kwaliteitsgerichte compensatie in plaats van het realiseren van een bepaald oppervlakte. De plannen zorgen ervoor dat de natuurkwaliteit uiteindelijk hoger wordt dan voorheen. ADSB ziet door middel van intensieve monitoring toe op de realisatie van deze plannen. Compensatie voor lokale gemeenschappen is eveneens toegezegd. Meer details hierover vindt u in de antwoorden op vragen 7 en 8.
Kunt u bevestigen dat de compensatie van natuurverlies en van geherhuisveste bewoners, en dus de naleving van internationale standaarden, voor Nederland een harde eis zijn voor het verstrekken van een exportkredietverzekering? Wat voor mogelijkheden bevat het handelsinstrumentarium om dit soort compensatie af te dwingen?
Ja. ADSB beoordeelt of projecten voldoen aan internationale standaarden, waaronder de IFC Performance Standards. Indien dit niet het geval is, zal geen ekv worden verstrekt. Naleving van de gemaakte afspraken om aan deze standaarden te voldoen wordt contractueel vastgelegd in de leningsdocumentatie van de financierende partijen.
Omdat compensatie van natuurgebieden en (economische) herhuisvesting in veel gevallen pas plaatsvindt tijdens de operationele fase van een project hecht het kabinet veel waarde aan monitoring. Als uit de monitoring onregelmatigheden blijken dan zal Nederland in eerste instantie altijd kiezen voor een dialoog met betrokkenen om verbeteringen te realiseren. Mocht hiermee niet het gewenste resultaat behaald worden dan kan dit in het uiterste geval gevolgen hebben voor het recht op schade-uitkering onder de polis of trekkingen onder de verzekerde lening. Uit een onafhankelijke evaluatie van de monitoring van dit project die recent met uw Kamer is gedeeld, blijkt dat deze robuust is en adequaat is ingericht om eventuele misstanden in de uitvoering tijdig te adresseren.3
Kent u de constatering van de Volkskrant dat «van de beloofde 1,700 hectare nieuwe wetlands vrijwel niets is terechtgekomen»? Kunt u aangeven hoeveel hectare natuurcompensatie inmiddels is gerealiseerd en hoe dat zich verhoudt tot de gedane toezeggingen? Liggen er concrete plannen voor meer wetlands, hoeveel hectare zal dit beslaan, in welk gebied zal dit plaatsvinden en wanneer zal dit gerealiseerd worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 herkent het kabinet het getal van 1.700 hectare niet. Op dit moment is 47 hectare aan definitief compensatiegebied gerealiseerd. Daarnaast is 160 hectare grond aangekocht om te ontwikkelen als natuurcompensatiegebied. Samen met tijdelijke compensatiegebieden is er op dit moment 378 hectare aan natuurcompensatiegebied. De eerste resultaten zijn positief. Zo is het aantal watervogels in de regio, waaronder bedreigde soorten, met 125% toegenomen.
Klopt de constatering van Global Witness dat, van de families die door het project gedwongen moesten verhuizen, minder dan de helft gecompenseerd is? Zijn er concrete plannen om deze compensatie alsnog te regelen?
Het kabinet herkent zich niet in deze stellingname van Global Witness. Alle families die moesten verhuizen hebben compensatie ontvangen. Dit wordt bevestigd door de onafhankelijke consultant die het project monitort. Het herstel van levensonderhoud (livelihood restoration) is voor een deel van deze families nog niet volledig afgerond. Hier wordt door projecteigenaar aan gewerkt op basis van internationale standaarden zodat alle betrokkenen minimaal dezelfde levensstandaard bereiken als voorheen. Dit proces wordt actief gemonitord en bijgestuurd door ADSB.
Deelt u de conclusie van de IOB dat meer transparantie de schade voor de lokale bevolking had kunnen beperken, maar bedrijfsbelangen dit verhinderen?3 Vindt u dit ook onwenselijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u transparantie bij toekomstige verstrekkingen verbeteren?
IOB stelt dat transparantie en bedrijfsbelangen soms op gespannen voet staan maar concludeert niet dat meer transparantie schade voor de lokale bevolking had kunnen beperken. Het kabinet herkent zich dan ook niet in de conclusie die de Volkskrant trekt uit het IOB-rapport. Het kabinet erkent het belang van transparantie bij verantwoord ondernemen en het beschermen van mensenrechten en benadrukt dat bedrijven moeten voldoen aan internationale richtlijnen op dit vlak. Voor de ekv zijn de OESO Common Approaches leidend op het terrein van standaarden voor transparantie. Het kabinet is van oordeel dat daar in onderhavig project aan wordt voldaan. Wat betreft het delen van mensenrechten-effectanalyses stelt het kabinet vast dat de eigendomsrechten van deze analyses doorgaans bij de buitenlandse projecteigenaren liggen, zoals IOB ook aangeeft. Hierdoor ligt het besluit om dergelijke informatie openbaar te maken primair bij de eigenaar van deze analyses, en niet bij de Nederlandse overheid. Voor onderhavig project heeft projecteigenaar een samenvatting van de Human Rights Impact Assessment online gepubliceerd.5 Nederland zet zich actief in binnen de OESO voor het opnemen van een inspanningsverplichting voor projecteigenaren om transparantie te bevorderen.
Klopt het dat Boskalis het werk aan het project vroegtijdig heeft stopgezet? Kunt u aangeven of de exportkredietverzekering is ingezet om eventuele financiële verliezen aan de kant van Boskalis of de banken, waaronder de Nederlandse ING, te compenseren als gevolg van het vroegtijdig stil komen te liggen van het project? Indien er gebruik is gemaakt van de exportkredietverzekering om verliezen aan de kant van Boskalis of de banken te dekken, kunt u aangeven voor welk bedrag dit is geweest? Zo nee, waarom niet?
Boskalis heeft zijn baggerwerkzaamheden binnen het project afgerond en overgedragen aan projecteigenaar San Miguel. Er is geen sprake van financiële verliezen voor Boskalis of de banken. Er is geen schade uitgekeerd onder de verzekeringspolissen.
Zou u – met de kennis van nu, over de onderschatting van de zeespiegelstijging en de gebroken beloftes over compensatie van natuurverlies en geherhuisveste bewoners – anders hebben gehandeld bij de toekenning van de exportkredietverzekering? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals uit bovenstaande beantwoording blijkt wordt het project, juist door betrokkenheid van Nederland, conform internationale mvo-standaarden uitgevoerd. Hierop wordt middels intensieve monitoring toegezien. Uit deze monitoring zijn geen zaken gebleken die de houding van het kabinet tegenover het project hebben veranderd.
De oplossing van natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte en de gevolgen daarvan voor vissers in Noord-Holland. |
|
Eline Vedder (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Alternatieve oplossing Natuurcompensatie Maasvlakte is geen oplossing»?1
Ja.
Herkent u het in dit artikel beschreven alternatief voor natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte?
Ja.
Kunt u aangeven wat de status van dit voorstel is? Wanneer verwacht u een definitief besluit te nemen?
Het voorstel betreft een suggestie voor een alternatieve natuurcompensatie dat ter bespreking is gedeeld met de vertegenwoordigers van de visserijorganisaties, de natuur- en milieuorganisaties, Havenbedrijf Rotterdam en de bij de Noordzee betrokken departementen.
Naar aanleiding van de ontvangen reacties op dit voorstel en op verzoek van de visserij- en natuur- en milieuorganisaties heb ik besloten om de belanghebbenden nog een laatste kans te geven om, in een kort proces tot medio mei, samen te komen tot een gedragen alternatief.
Over de uitkomst daarvan zal ook afstemming met de andere departementen nodig zijn, voordat ik met instemming van het kabinet een voorgenomen besluit over de alternatieve natuurcompensatie aan de Commissie stuur. Ik streef ernaar om dat voor het zomerreces te doen. Pas als de Commissie instemt met het voorgenomen besluit, kan ik een definitief besluit nemen.
Is er naar uw mening voor de vissers wel of geen «waterbedeffect» als de beperkende maatregelen voor de Zuidwestelijke viswateren worden vervangen door maatregelen in de Noord-Hollandse wateren?
De moties van het lid Flach c.s. (Kamerstukken 30 252, nr. 137 en 36 410 XIV, nr. 88) vragen mij om, indien mogelijk, de belangrijkste visgebieden in de Voordelta uit te zonderen van sluiting in het kader van de natuurcompensatie. In het commissiedebat Tuinbouw, visserij en biotechnologie van 3 oktober 2024 heeft het lid Flach mij aanvullend gevraagd om ook buiten de Voordelta te kijken. Anderen, waaronder het lid Vedder, sloten aan bij deze vraag.
Het te compenseren habitattype H1110B komt alleen voor in de ondiepe kustzee, tot een diepte van 20 meter.
Welke verklaring en onderbouwing zijn er om een extra Natura 2000-gebied op basis van de Habitatrichtlijn ten zuiden van het Natura 2000-gebied «Noordzee Kustzone» nodig te maken en/of om dat gebied in zuidelijke richting uit te moeten breiden?
In algemene zin geldt het volgende. Compenserende maatregelen kunnen worden getroffen buiten het door het project van groot openbaar belang geraakte Natura 2000-gebied, namelijk in een ander Natura 2000-gebied of geheel buiten het Natura 2000-netwerk. Als een compenserende maatregel voorziet in de ontwikkeling of verbetering van habitats in een ander Natura 2000-gebied, dan zorgt de Staatssecretaris van LVVN er voor dat het aanwijzingsbesluit van dat gebied wordt aangepast, zodat het resultaat van de compenserende maatregel wordt beschermd. Als de maatregel wordt genomen buiten het Natura 2000-netwerk, moet het betreffende gebied worden aangewezen als nieuw Natura 2000-gebied. Dit is voorgeschreven in artikel 3.61 Besluit kwaliteit leefomgeving, op basis van de Europese juridische kaders.
Kunt u de ecologische onderbouwing geven voor die eventuele uitbreiding van het bestaande Natura 2000-gebied of voor aanwijzing van een nieuw Natura 2000-gebied, uitgaande van het Habitattype 1110?
Allereerst verwijs ik hier naar het antwoord op vraag 5 voor de juridische basis voor de aanwijzing van een nieuw Natura 2000-gebied.
De keuze voor een nieuw Natura 2000-gebied op die locatie is deels op grond van ecologie, deels op grond van pragmatisme. Uit recent onderzoek van Wageningen Marien Research is gebleken dat het betreffende gebied relatief hoge natuurwaarden bevat.2 Bijvoorbeeld door het voorkomen van schelpdieren in grote dichtheden, die als voedsel dienen voor daar voorkomende schelpdieretende duikeenden. Verder sluit het gebied aan op reeds gesloten VIBEG-gebieden in Natura 2000-gebied Noordzeekustzone3, waardoor positieve effecten elkaar kunnen versterken.
Kunt u aangeven of u voornemens bent de mogelijk gedupeerde Noord-Hollandse vissers te compenseren en op welke wijze dat zal gebeuren?
Het is nu te vroeg om al over compensatie te spreken, er ligt immers nog geen besluit. Op het moment dat er een onherroepelijk besluit tot sluiting van bepaalde gebieden ligt, kan een visser overeenkomstig de daarvoor geldende kaders een beroep doen op nadeelcompensatie. Ik heb hiervoor middelen gereserveerd.
Kunt u aangeven wat de status is van uitbetaalde compensatiegelden in de Zuidwestelijke regio als daar niet langer meer sprake is van beperkende maatregelen?
Er zijn geen compensatiegelden betaald. Hiervoor geldt hetzelfde als bij vraag 7: er kan pas sprake zijn van nadeelcompensatie op het moment dat er een definitief besluit ligt.
Kunt u aangeven waarom u op deze wijze invulling geeft aan de motie van het lid Flach c.s. (Kamerstuk 30 252, nr. 137), door wel de vissers in de regio Zuidwest te ontzien maar de Noord-Hollandse vissers te beperken en de visserij daarmee per saldo met evenveel of zelfs meer beperkingen te confronteren?
Inhoudelijk heb ik met mijn antwoord op vraag 4 ook deze vraag beantwoord. Aanvullend verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3, waarin ik aangeef dat ik de visserijorganisaties en de natuur- en milieuorganisaties nog een laatste kans bied om er samen uit te komen.
Bent u bereid om geen onomkeerbare besluiten te nemen, waaronder het informeren van of notificeren bij de Europese Commissie, totdat u met de visserijsector langs de hele kust (van Cadzand tot Delfzijl) overeenstemming heeft bereikt over mogelijk alternatieve maatregelen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 geef ik de stakeholders nog een laatste kans om gezamenlijk tot een gedragen alternatieve natuurcompensatie te komen. Ik nodig daarvoor dezelfde partijen uit als die betrokken waren bij de gesprekken in 2023, aangevuld met de vertegenwoordigers van de Noordelijke Visserij Alliantie en vertegenwoordigers van de kleinschalige visserij in de Voordelta. Met instemming van het kabinet zal ik het gedragen alternatief aan uw Kamer sturen en ter instemming voorleggen aan de Europese Commissie. Pas als ook die daarmee akkoord is neem ik een definitief besluit.
Het behoud en de verduurzaming van de Nederlandse industrie |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar de oproep vanuit de Nederlandse industrie1 en het beroep dat vanuit de Clean Industrial Deal2 op lidstaten wordt gedaan om vergaande maatregelen te nemen om de industrie te redden en versneld te verduurzamen?
Op 19 februari jl. heeft de Nederlandse industrietop met diverse brancheverenigingen, vakbonden, bedrijven en decentrale bestuurders plaatsgevonden. Daar is een rapport van PwC Strategy& aan het kabinet aangeboden, waarin wordt onderbouwd hoe groot het belang van de industrie is voor onze economie. Deelnemers gaven aan dat de concurrentiekracht van met name de basisindustrie de afgelopen jaren is verslechterd. Men riep op om snel maatregelen te nemen die de neergaande trend kunnen keren, die de investeringszekerheid vergroten en de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie versterken.
Het rapport bevestigt dat de industrie van groot belang is voor onze welvaart, werkgelegenheid en innovatievermogen en een centrale rol speelt in de transitie naar een duurzaam energiesysteem en een circulaire economie. Het kabinet voelt ook dat de concurrentiepositie van de industrie onder druk staat en de weg naar klimaatneutraliteit hobbelig is. Onder meer de opgelopen rente voor investeringen, hoge energieprijzen in Europa – in Nederland in het bijzonder – en onzekerheid over energie-infrastructuur, zorgen ervoor dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld. De Nederlandse industrie staat voor een verduurzamingsslag, maar dit kunnen we niet los zien van het concurrentievermogen. Het verbeteren van het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie staat niet voor niks in het Regeerprogramma, bijvoorbeeld op het gebied van energiekosten. Belangrijk is daarbij dat het kabinet heeft afgesproken door te gaan met de klimaatafspraken, daar wordt nu aan gewerkt. We leggen mogelijke maatregelen langs de meetlat van haalbaarheid, betaalbaarheid en uitvoerbaarheid. Het vergroten van de investeringszekerheid is een belangrijk aandachtspunt. Het kabinet wil dat bedrijven in Nederland verduurzamen, dat is de kern van groene groei.
Nederland is al langere tijd actief betrokken bij Europese discussies m.b.t. de uitdagingen van de industrie en de invloed daarvan op de NL/EU concurrentiepositie en de verdere verduurzaming. Het kabinet verwelkomt dan ook de expliciete prioriteit die de Commissie hieraan geeft met de presentatie van de Clean Industrial Deal en steun de oproep om concurrentiekracht en klimaatdoelstellingen in nauwe samenhang te adresseren. Op dit moment wordt bezien hoe de kansen die de Deal biedt zo goed mogelijk kunnen worden benut in Nederlandse context, daarvoor onderhouden we o.a. contact met de Europese Commissie. De inhoudelijke kabinetsappreciatie van de aangekondigde Clean Industrial Deal zal met de Kamer worden gedeeld via de standaard BNC-procedure.
Wat is uw reactie op het feit dat er zowel vanuit de Nederlandse industrie als vanuit Europa op wordt aangedrongen op het verlagen van (energie)belastingen voor de industrie? Welke mogelijkheden ziet u hiervoor?
In het kader van het Affordable Energy Action Plan, onderdeel van de Clean Industrial Deal, zal de Europese Commissie aanbevelingen aan lidstaten doen om de energiebelasting op elektriciteit te verlagen. Over het algemeen heeft de Nederlandse industrie hier positief op gereageerd. De inzet van de Europese Commissie sluit aan bij haar voorstel uit 2021 voor een herziening van de energiebelasting richtlijn (Energy Tax Directive), met als doel de belasting op energieproducten in lijn te brengen met EU-beleid inzake energie en klimaat om schone technologieën om stimuleren. Het kabinet sluit zich aan bij deze inzet. In dit verband is ook het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur gepubliceerd, waarvan de uitkomsten zullen worden meegenomen in de Voorjaarsbesluitvorming3.
Hoe kijkt u in dit licht naar het feit dat vanaf dit jaar voor het eerst opbrengsten worden verwacht als gevolg van de Nederlandse CO2-heffing voor de industrie? Klopt het dat CO2-heffing industrie destijds is ingesteld met als doel het borgen van de CO2-reductiedoelstelling en het stimuleren van verduurzaming van de industrie, en niet het behalen van een budgettaire opbrengst?
Het doel van de heffing is inderdaad om verduurzaming binnen de industrie te stimuleren, en niet het behalen van een budgettaire opbrengst. De vormgeving van de heffing sluit aan bij dit doel: bedrijven ontvangen gratis uitstootrechten (dispensatierechten) waardoor een deel van de uitstoot van bedrijven wordt vrijgesteld. Enkel de emissies die gereduceerd moeten worden om het heffingsdoel te halen worden beprijsd. Met andere woorden: als een bedrijf voldoende snel emissiereductie behaalt, hoeft de heffing niet te worden betaald. Een spreekwoordelijke stok achter de deur.
Het feit dat de Nederlandse industrie dit jaar voor het eerst serieuze kosten van de heffing ondervindt laat zien dat de verduurzaming langzamer gaat dan beoogd. Hier is voor een deel rekening mee gehouden bij het vormgeven van de heffing. Bedrijven hebben namelijk de mogelijkheid om betaalde heffing op een later moment terug te vorderen op het moment dat zij via verduurzaming een overschot hebben aan dispensatierechten (en de heffing dan «voor» blijven). De vertraging door ontbrekende randvoorwaarden was echter niet voorzien.
Het kabinet houdt de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie nauwlettend in de gaten. Daartoe laat het kabinet jaarlijks een speelveldtoets uitvoeren, deze wordt tegelijkertijd met de voorjaarsnota naar de Kamer verzonden. Uit eerdere speelveldtoetsen blijkt inderdaad dat de CO2-heffing het risico op weglekeffecten verhoogt. Een stapeling met andere maatregelen (zoals het afschaffen van bepaalde vrijstellingen in de energiebelasting) kan een groter weglekeffect hebben. Hierbij is het tevens belangrijk om de CO2₂-heffing als onderdeel te zien van de bredere beleidsmix voor de energie- en klimaattransitie die wij in Nederland hebben. Er zijn immers ook significante hoeveelheden subsidie beschikbaar (zoals de SDE++) voor verduurzamingsprojecten waarmee de industrie de emissies kan verlagen en zo de additionele kosten van de heffing kan ontlopen, mits de randvoorwaarden op orde zijn.
Ook is het goed om op te merken dat de raming van € 291 mln. aan het begin van de kabinetsperiode is gemaakt. Deze raming is inherent onzeker. Als de industrie sneller verduurzaamt dan aangenomen, bijvoorbeeld doordat benodigde infrastructuur sneller wordt gerealiseerd, zullen de daadwerkelijke kosten voor de industrie lager zijn. Aan de andere kant leidt het ontbreken van de randvoorwaarden tot een vertraging van de verduurzaming en als die vertraging groter is dan ingeschat ten tijde van de raming leidt dit tot hogere inkomsten voor de staat. Het kabinet zet daarom in op het versnellen van de realisatie van de randvoorwaarden.
Kunt u weergeven welke opbrengsten het kabinet de komende jaren uit belastingen en heffingen vanuit de industrie verwacht, zoals de energiebelasting, CO2-heffing, EU Emissions Trading System (EU ETS) inkomsten en andere milieubelastingen?
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de verwachte opbrengst van milieugerelateerde belastingen in de industrie. De opbrengst van de energiebelasting is moeilijk af te bakenen naar alleen ETS1 industrie, de tabel laat daarom de opbrengst voor de hele industrie zien (inclusief bijvoorbeeld kleinere industriële bedrijven die onder ETS2 gaan vallen). Ten aanzien van de CO2-heffing industrie is afgesproken dat de verwachte opbrengst wordt terugsluist naar het Klimaatfonds. Via het Klimaatfonds komen deze middelen daarom weer ten goede aan de verduurzaming van de industrie.
Tevens zijn hieronder de geraamde EU-ETS inkomsten voor de komende jaren weergegeven. De inkomsten uit het EU ETS komen uit het veilen van emissierechten. De veilingen worden overkoepelend voor het gehele EU ETS gehouden en niet per sector individueel. Daarom is niet direct af te leiden welk deel van de inkomsten uit de industrie komt. Om hier toch een beeld van te geven, kan worden geschat welk deel van de veiling van emissierechten ten behoeve van de industrie gebeurt. Het grootste deel van de industrie valt onder het ETS1, waar een significant deel van de uitstootrechten gratis wordt verstrekt en dus geen veilinginkomsten genereert. Het overige deel van de industrie zal vanaf 2027 onder het ETS2 gaan vallen, waar geen gratis rechten zijn voorzien. Naast de industrie vallen ook andere sectoren onder het EU ETS, waaronder de elektriciteitssector en lucht- en scheepvaart in ETS1 en de gebouwde omgeving en mobiliteit in ETS2. Rekening houdend met het aandeel gratis rechten en verhouding tot overige sectoren in zowel ETS1 als ETS2 kan, op basis van 2022 worden geschat dat ca. 13% en ca. 10% van de ETS1 en ETS2 veilinginkomsten, respectievelijk, uit de industrie komt. Voor het ETS1 is hierin de CO2 -efficiëntie van de Nederlandse industrie ten opzichte van de Europese benchmarks bepalend. Indien de Nederlandse industrie minder snel verduurzaamt dan de Europese benchmarks zal het percentage stijgen, en vice versa. De Europese benchmarks worden in 2026 en elke 5 jaar daarna opnieuw vastgesteld op het niveau van de 10% meest CO2-efficiënte bedrijven in de EU. De 13% is daarmee een redelijke inschatting tot en met 2025. Voor de periode na 2025 kan op dit moment geen goede inschatting worden gemaakt, maar vanwege de aanscherping van de benchmarks op korte termijn leiden tot een stijging van de bijdrage en kan deze later afnemen als bedrijven succesvol verduurzamen.
Kunt u, in het licht van de vorige vraag, weergeven hoeveel ondersteuning de industrie de komende jaren naar verwachting krijgt om te verduurzamen en innoveren?
Een overzicht van de verduurzamings- en innovatiesubsidies die aan de industrie ter beschikking staan is vorig jaar weergegeven als onderdeel van de factsheet «Verhoging tarief CO2-heffing industrie»4. Tabel 3 geeft een overzicht van de beschikbare subsidies. Het gaat om zowel subsidies voor CO2-reductie die specifiek voor de industrie zijn bedoeld (zoals de NIKI en VEKI) als om generieke CO2-reducerende subsidieregelingen waar de industrie ook gebruik van kan maken, zoals de EIA en SDE++. Naast subsidies voor CO2-reductie zijn er ook innovatiesubsidies zoals de DEI+-regeling. Hierbij is innovatie en verdere techniekontwikkeling het doel. Daarnaast zijn er middelen opgenomen die randvoorwaardelijk zijn voor verduurzaming, maar niet direct ten goede komen aan de industrie, zoals voor waterstofinfrastructuur.
Het betreft veelal onder voorwaarden gereserveerde bedragen in het Klimaatfonds, de bedragen die daadwerkelijk beschikbaar komen kunnen lager zijn. Deze mogelijkheid bestaat in ieder geval voor de DEI+, Maatwerk, de NIKI en de VEKI. Voor specifiek de SDE++ geldt, als aangegeven in de Kamerbrief openstelling SDE++ 2025 van 21 februari jl.5, dat de door het PBL geraamde energie- en CO2-prijzen fors lager zijn dan in 2024, waardoor de SDE(+)(+)-uitgaven toenemen. Op basis van de meest recente raming zijn voldoende middelen beschikbaar voor een openstellingsbudget in 2025 van € 8 miljard. Op basis van deze ramingen is met de resterende financiële middelen onvoldoende ruimte voor een openstelling in 2026. Voor de zomer informeert het kabinet de Kamer over de mogelijkheden voor een openstelling in 2026.
Bent u niet bezorgd dat de CO2-heffing Nederlandse bedrijven nog verder op achterstand zet ten opzichte van concurrenten elders in Europa en de wereld? Betekent een verwachte opbrengst van de CO2-heffing van 441 miljoen euro tot en met 2028 niet simpelweg dat de productie van de industrie verder zal dalen en bedrijven hun activiteiten gaan staken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u berekend wat de belastingderving zal zijn als de industrie in Nederland de komende jaren fors krimpt? Heeft deze derving een plek in de overwegingen van dit kabinet ten aanzien van de steun voor de industrie?
Nee dat zou nader onderzoek vergen. Het kabinet zet juist in op het verduurzamen van de industrie in Nederland, want met verplaatsing over de grens is het klimaatbeleid niet gebaat. Naast de CO2-heffing bestaat de instrumentenmix daarom uit een breed scala aan subsidies, zoals in vraag 5 nader toegelicht.
Is de CO2-heffing volgens u op dit moment nog een doelmatig middel om het doel van CO2-reductie te realiseren of wordt dit doel straks vooral bereikt doordat de industrie krimpt of uit Nederland verdwijnt?
Om groene groei in Nederland te realiseren, moet het aantrekkelijk blijven voor zowel bestaande als nieuwe bedrijven om in ons land te investeren in verduurzaming. Het doel van de CO2-heffing is dan ook tweeledig: het stimuleren van emissiereductie binnen de industrie met behoud van duurzame bedrijvigheid. Het is onwenselijk als de reductiedoelen worden behaald door krimp van de industrie in Nederland, omdat dit zal leiden tot een toename van productie elders in de wereld. Dit draagt niet bij aan het oplossen van het klimaatprobleem.
Dit jaar wordt de CO2-heffing industrie geëvalueerd. In deze evaluatie wordt onder andere de doelmatigheid van het instrument onderzocht. Naar verwachting wordt het onderzoek in het laatste kwartaal van dit jaar met de Kamer gedeeld.
Hoe interpreteert u de volgende oproep vanuit de Europese Commissie: «To provide short-term relief to industry, in particular energyintensive industry investing in decarbonization, Member States should also lower taxation levels on electricity and eliminate levies that finance policies unrelated to energy. The Energy Taxation Directive allows to decrease electricity taxation down to zero for energy intensive industries. In that regard, the Commission will issue a recommendation on how to effectively lower taxation levels in a cost-effective way»?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het kritisch bekijken van belastingen voor de industrie zoals de Nederlandse CO2-heffing en de voorgenomen plastic-heffing wat u betreft ook onderdeel van de Nederlandse uitwerking van dit deel van de Clean Industrial Deal? Zo nee, waarom niet?
Een van de doelen van de CID is het gelijke speelveld in de gehele EU voor industrie te verbeteren zonder daarbij de klimaatdoelen uit het oog te verliezen. Belastingen zijn van invloed op het vestigingsklimaat van een land en belastingen, zoals de CO2-heffing, dragen mogelijk ook bij aan het stimuleren van duurzaam gedrag en daarmee aan de mogelijke uitwerking van (klimaat)doelen en de CID. Het verschaffen van een gelijk speelveld voor de industrie heeft de volle aandacht van het kabinet in de verdere uitwerking van de CID.
Kunt u deze vragen voor het debat over de Klimaat- en Energieverkenning op 11 maart beantwoorden?
De antwoorden worden naar de Kamer verzonden voor het debat over de verduurzaming van de industrie op 20 maart.
Het bericht 'Tienduizenden huishoudens kunnen energierekening niet betalen: waarom is aardgas zo duur?' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Tienduizenden huishoudens kunnen energierekening niet betalen: waarom is aardgas zo duur?»?1
Ja.
Klopt het dat de kale gasprijs momenteel zo’n 48 cent per kuub is, daarbovenop nog zo’n 70 cent energiebelasting en btw komt en dat de energieleverancier daar nog ongeveer 12 cent inkoopvergoeding op doet?
De (variabele) leveringstarieven die consumenten betalen voor gas bestaan uit het kale leveringstarief (de inkoopprijs en een opslag van de leverancier), de energiebelasting en de btw van 21%. De groothandelsprijs voor gas (TTF) bedraagt momenteel circa € 0,42/m3 (19 maart 2025). De inkoopprijs die de leverancier rekent zal echter afhankelijk zijn van de inkoopstrategie van deze leverancier. Volgens het CBS2 werd er in januari door consumenten gemiddeld circa € 1,33/m3 betaald voor één kubieke meter gas. Circa € 0,58 is hiervan toe te schrijven aan de energiebelasting op aardgas, circa € 0,23 aan de btw en € 0,52 aan het kale leveringstarief. Hierin is de jaarlijkse belastingvermindering in de energiebelasting niet meegerekend. Dit is in 2025 een vast bedrag van € 524,95 exclusief btw (€ 635,15 inclusief btw). Als we aannemen dat 50% van de belastingvermindering wordt toegepast op het aardgasdeel van de energierekening, bedraagt het effectieve energiebelastingtarief voor aardgas aanmerkelijk minder: circa € 0,28/m3 bij een gemiddeld huishouden.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel inkomsten er dit jaar verwacht worden door de energiebelasting en btw op gas? Kunt u tevens inzichtelijk maken wat de inkomsten de afgelopen 15 jaar bedroegen, waarbij tevens vermeld wordt welk percentage aan energiebelasting en btw per jaar gold?
In tabel 1 is vanaf 2011 weergegeven hoeveel opbrengsten er waren vanuit de energiebelasting op aardgas en de opbrengsten uit elektriciteit en de belastingvermindering samen. Hierbij zijn vanaf de introductie in 2012 de opbrengsten uit energiebelasting en Opslag Duurzame Energie (ODE) opgeteld. De ODE is vanaf 2023 geïntegreerd in de energiebelasting. Ook is weergegeven wat de in dat jaar geldende tarieven waren in de verschillende schijven aardgas. Hierbij zijn opnieuw de energiebelasting en ODE opgeteld in de jaren 2012–2023. In de tweede kolom van rechts is het in dat jaar geldende btw-percentage toegevoegd. Gegevens over de btw-ontvangsten specifiek op aardgas zijn niet beschikbaar. In tabel 1 zijn een oploop in de energiebelastingtarieven en de opbrengst op aardgas te zien. Voor 2025 heeft het kabinet de voorgenomen tariefverhoging tot een verbruik van 170.000 m3 teruggedraaid. De energiebelastingtarieven en ontvangsten op elektriciteit nemen juist af. Dat is te zien in tabel 2; hierbij zijn de energiebelasting en de ODE opgeteld in de jaren 2012–2023. Met de schuif in de energiebelasting (verhoging op aardgas en verlaging op elektriciteit) wordt beoogd elektrificatie te bevorderen. De belastingvermindering en het budgettaire beslag ervan nemen in de loop der jaren toe. Dat is te zien in tabel 3. Door de belastingvermindering zijn de effectieve tarieven die huishoudens betalen lager.
t/m 5.000 m3 0,1639
vanaf 5.000 m3 0,1419
0,0393
0,0125
0,0082
19%
2.742 mln.
t/m 5.000 m3 0,1667
vanaf 5.000 m3 0,1443
0,0400
0,0127
0,0083
21%
2.445 mln.
0,1885
0,0448
0,0163
0,0117
21%
3.100 mln.
0,1940
0,0463
0,0168
0,0121
21%
2.805 mln.
0,1985
0,0705
0,0275
0,0124
21%
2.840 mln.
0,2630
0,0737
0,0267
0,0130
21%
3.700 mln.
0,2684
0,0696
0,0254
0,0135
21%
3.849 mln.
0,2885
0,0753
0,0274
0,0147
21%
4.068 mln.
0,3455
0,0815
0,0297
0,0159
21%
4.618 mln.
0,4106
0,0858
0,0446
0,0338
21%
5.314 mln.
0,4337
0,0890
0,0471
0,0360
21%
5.873 mln.
0,4497
0,0902
0,0478
0,0366
21% tot 1 juli
9% vanaf 1 juli
5.413 mln.
0,4898
0,0962
0,0511
0,0392
21%
4.329 mln.
0,5830
0,2238
0,1286
0,0489
21%
6.066 mln.
0,5782
0,3157
0,2035
0,0539
21%
6.125 mln.
Vanaf 1 januari 2024 opgesplitst in eerste schijf 0–1.000 m3 en tweede schijf 1.001–170.000 m3. De tarieven zijn gelijk.
0,1121
0,0408
0,0109
0,0005
19%
0,1140
0,0415
0,0111
0,0005
21%
0,1176
0,0438
0,0117
0,0005
21%
0,1208
0,0458
0,0122
0,0005
21%
0,1232
0,0515
0,0137
0,0006
21%
0,1063
0,0570
0,0152
0,0006
21%
0,1087
0,0613
0,0164
0,0007
21%
0,1178
0,0707
0,0188
0,0008
21%
0,1175
0,0812
0,0216
0,0009
21%
0,1250
0,0883
0,0340
0,0010
21%
4.912 mln.
0,1243
0,0927
0,0363
0,0010
21%
4.991 mln.
0,0673
0,0854
0,0348
0,0011
21% tot 1 juli
9% vanaf 1 juli
3.487 mln.
0,1260
0,1005
0,0394
0,0012
21%
4.387 mln.
0,1088
0,0904
0,0394
0,0019
21%
4.144 mln.
0,1015
0,0637
0,0387
0,0032
21%
3.853 mln.
Voor zover beschikbaar.
Vanaf 1 januari 2024 opgesplitst in eerste schijf 0–2.900 kWh en tweede schijf 2.901–10.000 kWh. De tarieven zijn gelijk.
319
319
319
319
319
319
309
309
258
436
– 3.509 mln.
462
– 3.800 mln.
682
– 5.610 mln.
493
– 4.234 mln.
522
– 4.363 mln.
525
– 4.633 mln.
Voor zover beschikbaar.
Kunt u zowel de gemiddelde kale gasprijs als de gemiddelde consumenten gasprijs van de afgelopen 15 jaar inzichtelijk maken?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft inzicht in wat consumenten gemiddeld betaalden voor de levering van één kubieke meter gas sinds 2009.3 Deze cijfers betreffen niet de variabele leveringstarieven die energieleveranciers rekenen aan consumenten, maar betreffen de totale prijs inclusief vaste kosten zoals nettarieven binnen een bandbreedte van het jaarverbruik van deze consumenten. Zowel de reeks met als zonder overheidsheffingen laat sinds 2021 een stijging zien ten opzichte van de jaren daarvoor.
Bent u het eens met de bewering uit het artikel dat niet de «de energiecrisis, het ontbreken van Gronings gas en het niet meer leveren van Russisch gas» ten grondslag ligt aan de hoge gasprijzen, maar dat dat voornamelijk ligt aan de energiebelasting?
Nee. De hogere leveringstarieven voor gas worden zowel veroorzaakt door de gestegen groothandelsprijzen als door de verhoogde energiebelasting. Ook de prijs die consumenten betalen zonder de overheidsheffingen is gestegen sinds 2021. Ter illustratie: het gemiddelde variabele leveringstarief voor gas is sinds 2021 gestegen van circa € 0,81/m3naar € 1,33/m3in januari 20254. Het kale leveringstarief is in die periode gestegen van € 0,25/m3 naar € 0,52/m3 en de overheidsheffingen van € 0,57/m3 naar € 0,81/m3. Het kale leveringstarief en de energiebelasting hebben dus ongeveer een even groot aandeel in de hogere leveringstarieven voor gas sinds 2021. In dezelfde periode is de belastingvermindering toegenomen van € 462 naar € 525. Dit dempt de stijging van de energiebelastingtarieven.
Klopt het dat als Nederland de energiebelasting niet steeds had verhoogd vanaf 2015, de consument nu ongeveer 93 cent per kuub gas zou moeten betalen?
Dat klopt min of meer. Het huidige kale leveringstarief is € 0,52/m3 (zie vraag 2). De energiebelasting en ODE bedroegen in 2015 € 0,1985/m3. Wanneer dit integrale tarief niet beleidsmatig zou zijn aangepast in de periode 2015–2025 zou het alleen jaarlijks geïndexeerd zijn met de tabelcorrectiefactor. In 2025 zou het tarief dan € 0,2523/m3 zijn geweest (exclusief btw). Het variabele leveringstarief inclusief btw zou hiermee (0,52+0,2523)*1,21= € 0,93/m3 inclusief btw bedragen. Hierbij moet echter wel worden opgemerkt dat tegenover de hogere energiebelasting op aardgas een lagere energiebelasting op elektriciteit en een hogere belastingvermindering in de energiebelasting staat. Door de belastingvermindering zijn de effectieve tarieven die huishoudens betalen lager.
Welke inhoudelijke grondslag heeft dit kabinet om de belasting op gas niet te verlagen? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de bewering uit het artikel waarin gesteld wordt dat de overheid wil dat consumenten verduurzamen en de CO2-uitstoot daalt?
Het kabinet heeft in 2025 de energiebelasting op gas verlaagd. De energiebelasting op gas is gedurende de periode daarvoor verhoogd om een financiële prikkel te geven om te verduurzamen, zowel door middel van elektrificatie als door energiebesparing. Om de gevolgen van de verhoging van de energiebelastingtarieven op aardgas voor de energierekening van huishoudens te dempen, is de energiebelasting op elektriciteit tegelijkertijd verlaagd en is de belastingvermindering verhoogd. Voor een gemiddeld huishouden is per saldo de betaalde energiebelasting in de afgelopen jaren afgenomen. In het voorjaar besluit het kabinet over alternatief beleid om de afgesproken klimaatdoelen in zicht te brengen. Het verder verlagen van de energiebelasting op aardgas zou het nog moeilijker maken om de klimaatopgave te halen en is niet mogelijk zonder financiële consequenties. Bij de verlaging in 2025 heeft het kabinet de ruimte genomen die er is binnen de afspraken over de mijlpalen op het gebied van de energiebelasting in het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). Afwijken van de in het HVP vastgelegde afspraken kan leiden tot een korting die kan oplopen tot € 600 miljoen per mijlpaal.
Waarom heeft dit kabinet aangekondigd dat de energiebelasting op gas zou worden verlaagd, terwijl dit in werkelijkheid met slechts 1 cent per kuub is gebeurd, afgekondigd op 1 januari? Klopt het dat door deze «verlaging» een gemiddeld huishouden slechts 1 euro per maand minder kwijt is aan de energierekening?
De gemiddelde aardgaswoning had in 2023 een jaarverbruik van 1.020 m3 aardgas5. De verlaging van de energiebelasting op gas zorgt bij dat verbruik voor een voordeel van € 10,20 op de energierekening in 2025.
Waarom heeft u besloten een nivellerend noodfonds in het leven te roepen, waarbij alleen de armste huishoudens profiteren, terwijl ieder Nederlands huishouden op dit moment te maken heeft met een torenhoge energierekening?
Niet ieder huishouden heeft momenteel te maken met stijgende energieprijzen. In januari had circa 54% van de huishoudens een vast contract voor gas6. Deze huishoudens hebben de gastarieven op een eerder moment voor één of meerdere jaren vastgezet en krijgen pas te maken met mogelijk hogere tarieven op het moment dat dit contract afloopt. Circa 41% heeft een variabel contract en krijgt daarom twee tot enkele keren per jaar te maken met tariefwijzigingen. In hoeverre deze groep iets merkt van de prijsstijging is afhankelijk van het wijzigingsmoment van het tarief. Mensen met een dynamisch contract krijgen wel direct te maken met prijsschommelingen op de groothandelsmarkt. Dit kan zowel een gunstig als ongunstig effect op de tarieven hebben. Dit geldt voor circa 5% van de Nederlandse huishoudens.
Desalniettemin ziet het kabinet dat een deel van de huishoudens in Nederland moeite heeft met het betalen van de energierekening en het krijgen van grip op de hoogte hiervan. Om de problemen voor deze huishoudens te verminderen werkt het kabinet aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie. Het Noodfonds is hier onderdeel van.
Bent u het eens met de bewering dat door het sluiten van het Groninger gasveld de Nederlandse leveringszekerheid is afgenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te bezien welke rol het Groninger gasveld nog kan spelen in de Nederlandse energiemix?
Nee, die bewering deelt het kabinet niet. Tussen 2014 en het gasjaar 2023/24 is de toegestane gaswinning uit het Groningenveld gedaald van 42,5 miljard m3 tot 0,0 m3 zonder dat dit tot een probleem met de leveringszekerheid heeft geleid. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding om te bezien welke rol het Groningenveld nog kan spelen in de Nederlandse energiemix. Dat ook omdat de wet waarmee de gaswinning uit het Groningenveld definitief is beëindigd, met een grote meerderheid door zowel de Tweede Kamer (op 12 maart 2024) als de Eerste Kamer (op 16 april 2024) is aangenomen. Daarmee is sinds 19 april 2024 gaswinning uit het Groningenveld niet langer toegestaan bij wet en sindsdien heeft NAM als eigenaar en exploitant van het veld de nodige stappen gezet om de nog aanwezige productiefaciliteiten te ontmantelen.
Deelt u de mening dat door de verschoven geopolitieke verhoudingen het zaak wordt dat Nederland haar eigen gas zoveel mogelijk moet benutten?
In het regeerprogramma is opgenomen dat dit kabinet, in belang van de gasleveringszekerheid, en een zo onafhankelijke en divers mogelijke energievoorziening, de nationale productie optimaliseert en de gaswinning op de Noordzee opschaalt.7 Daarbij houdt het kabinet uiteraard wel rekening met de bepalingen uit de Mijnbouwwet ten aanzien van het op een veilige en betrouwbare wijze kunnen winnen.
Op dit moment is Nederland een netto-importeur van gas. Daarom heeft Nederland belang heeft bij een open en transparante interne markt voor gas waarbij vrijelijk over grenzen heen wordt gehandeld. Alleen zo kan er voldoende gas naar Nederland komen. Dit betekent ook dat het in Nederland gewonnen gas niet exclusief kan worden gereserveerd voor binnenlands verbruik.
Kunt u aangeven hoe zorgelijk het is dat de vulgraad van de gasopslagen op dit moment zo laag zijn en nu al ruim onder het vijfjarig gemiddelde voor 1 mei liggen van 42%, zoals u aangaf op eerdere Kamervragen2? Denkt u dat Nederlandse gasaanbieders aankomend jaar een inhaalslag voor de inkoop van gas moeten bewerkstelligen om leveringszekerheid te garanderen? Zo ja, hoe bent u voornemens deze bedrijven hiertoe aan te moedigen?
Een weerbaar en robuust gassysteem is een belangrijke prioriteit van het kabinet. Gasopslag is een belangrijk onderdeel hiervan. Dat de gasopslagen in de winter gebruikt worden, en de vulgraad dus daalt, is logisch: de functie van seizoensopslagen is om te voorzien in de hogere gasvraag in de winter. Daarbij is het goed om aan te geven dat het ook met een lage vulgraad op 1 april technisch mogelijk is om de opslagen weer adequaat gevuld te krijgen op 1 november9. De capaciteit van de gasinfrastructuur – zoals de LNG-importterminals en de pijpleidingverbindingen met buurlanden – is groot genoeg om voldoende gas in het vulseizoen te kunnen importeren om de gasopslagen gemiddeld tot minimaal 80% te vullen10. Het kabinet ziet hierbij wel een uitdaging, omdat de prijzen voor gas in de aankomende zomer op dit moment hoger zijn dan de gasprijzen voor de daaropvolgende winter (2025/26). Dit kan veranderen. Zo zijn de afgelopen weken de groothandelsprijzen in de komende zomerperiode gedaald. Daardoor is het negatieve verschil tussen de prijs in de zomer van 2025 in de winter van 2025/2026, de zogenoemde negatieve spread, veel kleiner geworden.11
Het kabinet heeft daarom de volle aandacht voor het aankomende vulseizoen. Het kabinet kan – net als eerdere jaren – indien nodig via de vultaak van EBN bijspringen als gasopslagen onvoldoende gevuld worden door marktpartijen. Op basis van deze vultaak kan EBN er ook voor kiezen om gas dat EBN al heeft opgeslagen in de opslag te houden (doorrollen).
Daarnaast herhaalt het kabinet dat het voor de gasleveringszekerheid belangrijk blijft dat marktpartijen zeker stellen dat ze aan hun leveringsverplichtingen kunnen voldoen. Hierbij wijst het kabinet erop dat in de Energiewet regels worden gesteld voor leveranciers met een vergunning voor de levering aan kleinverbruikers, waaronder dat zij moeten voorzien in een betrouwbare levering. De ACM houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen.
In april komt het kabinet met een volgende update over de gasleveringszekerheid.
Uitzonderingsgronden op basis van het Verdrag van Aarhus |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke uitzonderingsgronden op basis van het Verdrag van Aarhus kunnen worden toegepast?
Kunt u aangeven welke uitzonderingsgronden op basis van Richtlijn 2003/4/EG kunnen worden toegepast?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) zich verhoudt tot de verplichtingen van Richtlijn 2003/4/EG en meer specifiek tot de passage «In dit verband en met het oog op de toepassing van punt f) zorgen de lidstaten ervoor dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens wordt nageleefd.» in Richtlijn 2003/4/EG?
Kunt u aangeven wanneer de uitzonderinggronden die op basis van de Wet open overheid (Woo) toegepast kunnen worden bij verzoeken over1 milieu-informatie en2 informatie over emissies in het milieu verschillen van uitzonderingsgronden die zijn opgenomen in het Verdrag van Aarhus en Richtlijn 2003/4/EG?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU) uitspraken heeft gedaan waarin het Hof heeft bepaald dat dieraantallen gegevens zijn over informatie over emissies in het milieu?
Klopt het dat, wanneer een document milieu-informatie bevat, dan per zin bekeken dient te worden of die passage milieu-informatie omvat en dat de aanwezigheid van milieu-informatie in een document niet betekent dat dat document in het geheel openbaar gemaakt moet worden en dat er in dat document in het geheel geen (persoons)gegevens gelakt kunnen worden, wanneer die (persoons)gegevens zelf geen milieu-informatie zijn?
Onderkent u dat de rechtbank Den Haag in zijn uitspraak van 19 september 2024 heeft bepaald dat bepalingen in de Woo op basis van een Unierechtconforme interpretatie mogelijk buiten toepassing gelaten moeten worden?3
Kunt u een overzicht aanleveren van alle bepalingen in Europese wetgeving die openbaarmaking beperken (zoals de AVG of artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn) en welke van deze bepalingen een strijdigheid met de Woo op kunnen leveren?
Kunt u een overzicht aanleveren van alle bepalingen in nationale regelgeving die een bijzonder openbaarmakingsregime bevatten, zoals bijvoorbeeld artikel 7 van Instellingswet Autoriteit Consument en Markt of artikel 7.2 van de Wet luchtvaart)?
Klopt het dat Nederland een zeer ruim openbaarmakingsregime kent in vergelijking met andere Europese landen zoals Duitsland of Oostenrijk?
Klopt het – zoals de Autoriteit Persoonsgegevens aangeeft – dat gegevens van personenvennootschappen vaak te kwalificeren zijn als persoonsgegevens en daarmee onder de bescherming van de AVG vallen?
Hoe moet artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Woo, worden uitgelegd in relatie tot overtredingen? Deelt u de opvatting van het Hof van Justitie van de EU dat ook overtredingen die enkel bestuursrechtelijk te sanctioneren zijn hieronder kunnen vallen?4 Vallen volgens u alle overtredingen hieronder die, op basis van de Unierechtelijke uitleg, een «criminal charge» kunnen opleveren, ongeacht of deze naar Nederlands recht ook een strafrechtelijke overtreding of misdrijf opleveren?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat alle overtredingen van de Wet dieren hieronder vallen, omdat alle overtredingen ook als een strafrechtelijke overtreding of misdrijf kwalificeren op grond van de Wet op de economische delicten of de Wet dieren?
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ten onrechte gegevens over overtredingen van de Wet dieren niet geweigerd heeft op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Woo?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat de NVWA het beleid hanteert dat derde belanghebbenden, over wie informatie openbaar wordt gemaakt middels een Woo-besluit, niet ontvankelijk zijn in een bezwaar tegen een Woo-besluit, wanneer er geen voorlopige voorziening is ingediend? Zo ja, hoe verhoudt dit beleid zich tot de uitspraak van de Raad van State van 18 januari 2023?5
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de uitvoering van de Wet open overheid, die gepland staat op 12 maart 2025?
Regulering van bestrijdingsmiddelen |
|
Wieke Paulusma (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat het verschil is tussen laag- en hoog-risicomiddelen en waarom hoog-risicomiddelen, ondanks de naam, toch als veilig bestempeld kunnen worden?
De gewasbeschermingsmiddelenverordening (EU) 1107/2009 (hierna: De Verordening) reguleert het toelaten, het op de markt brengen, het gebruik en de controle op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de EU. Bij de beoordeling van de veiligheid van werkzame stoffen en de daarop gebaseerde middelen spelen de begrippen gevaar, blootstelling en risico een belangrijke rol. Gevaar gaat over de effecten die stoffen of middelen kunnen hebben. Of een gevaar daadwerkelijk leidt tot ongewenste effecten op mens, dier en milieu is afhankelijk van de mate van blootstelling door het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel. Gevaar en blootstelling bepalen samen hoe groot het risico is.
Bij de wetenschappelijke beoordeling en besluitvorming over het al dan niet goedkeuren van werkzame stoffen wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende typen stoffen:
Hoe hoog is het risico dat boeren lopen bij het gebruik van hoog-risicomiddelen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is er voor middelen op basis van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen een veilige toepassing mogelijk. Voor veilige en effectieve toepassing van gewasbeschermingsmiddelen is het belangrijk dat de wettelijke gebruiksaanwijzing wordt opgevolgd en de hierbij benodigde voorgeschreven persoonlijke beschermingsmaatregelen worden gebruikt.
Welke risico’s zitten er vast aan hoog-risicomiddelen? Zijn dat gezondheidsrisico’s? Zo ja, welke?
Stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen voldoen aan de criteria die zijn beschreven in bijlage II punt 4 van de Verordening. Dit zijn zowel gezondheid- als milieugerelateerde criteria. Bij de beoordeling van deze stoffen dient een veilig gebruik te zijn aangetoond alvorens deze worden goedgekeurd. Op lidstaatniveau worden vervolgens de specifieke middeltoepassingen van goedgekeurde stoffen beoordeeld op de risico's voor mens, dier en milieu. Het Ctgb laat alleen middelen toe als deze voldoen aan de toelatingscriteria en daarmee dus op grond van het wettelijk kader voldoende veilig kunnen worden toegepast.
Lopen boeren een hoger risico op Parkinson, COPD en kanker bij het gebruik van hoog-risicomiddelen?
Voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd wordt deze uitgebreid getoetst op kankerverwekkendheid. Er is geen enkele stof goedgekeurd die voldoet aan het uitsluitingscriterium kankerverwekkend categorie lA of 1B. Ook wordt bij de stofbeoordeling gekeken naar ontstekingen aan de luchtwegen, een belangrijke indicator van COPD. Elke stof wordt ook onderzocht op neurotoxiciteit, maar er zijn op dit moment nog geen specifieke onderzoeksmethodieken om te bepalen of een chemische stof neurodegeneratieve aandoeningen zoals de ziekte van Parkinson kan veroorzaken. Uit onderzoek1 uitgevoerd door het RIVM in 2022 bleken geen directe aanwijzingen dat op dat moment in Europa goedgekeurde werkzame stoffen het risico op de ziekte van Parkinson vergroten. Het RIVM is in 2023 gestart met een meerjarig onderzoek naar de relatie tussen de blootstelling van omwonenden en agrariërs aan gewasbeschermingsmiddelen en verschillende ziektebeelden, waaronder Parkinson, leukemie en COPD. Uw Kamer is hier 16 januari jl. over geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 644).
Welke wetenschappelijke onderzoeken vinden een correlatie, verband of relatie tussen het gebruik van bestrijdingsmiddelen en het voorkomen van Parkinson?
Zoals de Gezondheidsraad aangaf in hun advies uit 2020, is er in de internationale wetenschappelijke literatuur sprake van verbanden tussen de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het risico op de ziekte van Parkinson (Kamerstuk 27 858, nr. 512). Het merendeel van de stoffen die in de literatuur in verband worden gebracht met Parkinson zijn in de Europese Unie niet meer goedgekeurd. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad heeft het RIVM een gezondheidsverkenning uitgevoerd en is het RIVM in 2023 gestart met het Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden 2 (OBO-2) in opdracht van de Ministeries van LVVN, VWS en SZW. Hierin wordt de ziekte van Parkinson in twee studies onderzocht.
Kunt u bevestigen dat 1 op de 12 kinderen in Nederland wordt blootgesteld aan hoge concentraties bestrijdingsmiddelen? Zo ja, kunt u zich herkennen in de zorgen van Unicef dat dit het risico vergroot op ADHD, ASD en cognitieve beperkingen voor deze kinderen? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich?1
Het door u aangehaalde UNICEF-rapport stelt dat 8.6% van de kinderen in Nederland in gebieden woont met een «hoog risico op verontreiniging door bestrijdingsmiddelen». Ik kan de cijfers uit dit rapport niet duiden, noch bevestigen. De informatie in het rapport is te summier om hier inhoudelijk op te kunnen reageren.
Los daarvan wil ik benadrukken dat het Ctgb een strenge wetenschappelijke risicobeoordeling uitvoert voordat gewasbeschermingsmiddelen worden toegelaten op de markt en dat de NVWA toezicht houdt op de naleving van de wettelijke gebruiksvoorschriften.
Verder lagen de gevonden concentraties in de lucht in de woonomgeving in het OBO-1 onderzoek (gericht op bloembollenteelt en daarvoor relevante gewasbeschermingsmiddelen) duidelijk onder risicogrenzen. Hoe dit voor andere teelten en/of andere middelen is, wordt in het lopende project OBO-2 onderzocht. Daarbij wordt in het OBO-2 onderzocht of blootstelling van gewasbeschermingsmiddelen het risico op cognitieve effecten bij kinderen vergroot. Er zijn aanwijzingen voor verbanden met cognitie uit eerder onderzoek gedaan in andere landen. In die landen zijn de manier van toepassing en de gebruikte middelen anders dan in Nederland. Het is dus nog onduidelijk of deze resultaten betekenis hebben voor de Nederlandse situatie.
Klopt het dat het minder veilig is voor baby’s en jonge kinderen om een niet-biologische groenteprak te eten dan de kant-en-klare biologische groenteprak, zoals de keuringsdienst van waarde onderzocht?2
Het is veilig voor baby's en jonge kinderen om biologische en niet-biologische verse groente en fruit te eten. Verse groente en fruit moeten aan strenge normen voldoen. Bij het vaststellen van die normen voor gewasbeschermingsmiddelen wordt ook rekening gehouden met zwangeren, baby's en kleine kinderen. De normen voor babyvoeding zijn uit extra voorzorg nog strenger gesteld.
Hoe kan het dat er wel normen voor bestrijdingsmiddelen op groente en fruit zit maar niet op andere routes waarmee bestrijdingsmiddelen ons lichaam betreden, zoals via huisstof?
Bij de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen wordt gekeken naar de belangrijkste blootstellingsroutes voor toepassers, werkers, omstanders, omwonenden en consumenten. De blootstelling wordt berekend via het Europese OPEX-model. Voor omwonenden wordt hierbij uitgegaan van dagelijkse blootstelling door verwaaiing tijdens toepassing, via verdamping, contact met de huid met gecontamineerde oppervlakken en bij betreden van het gewas na het bespuiten. Door de worst-case aannames in het model voor deze blootstellingsroutes wordt het ontbreken van een berekening voor blootstelling via huisstof, die zeer klein is, ruimschoots ondervangen. Op basis van de bevindingen in het eerste blootstellingsonderzoek gewasbeschermingsmiddelen en omwonenden (OBO-1), werd dan ook geconcludeerd dat de huidige toelatingsmethodiek robuust is en de blootstelling van omwonenden niet wordt onderschat (Kamerstuk 27 858, nrs. 450 en 484).
Wat is er bekend van de concentraties bestrijdingsmiddelen in huisstof, zijn deze concentraties lager dan op groente en fruit, en kan er met zekerheid gezegd worden dat deze concentraties geen gevaar zijn voor de gezondheid van kinderen en hun ouders?
Het RIVM geeft aan dat in OBO-1 de concentraties gewasbeschermingsmiddelen in onder meer huisstof van woningen in de buurt van bloembollenvelden bepaald zijn.
Hierbij lagen de gevonden concentraties in lucht in de woonomgeving duidelijk onder risicogrenzen. Sinds OBO-1 zijn meer onderzoeken uitgevoerd naar gewasbeschermingsmiddelen in huisstof, waaronder het SPRINT-project en SOSSlaapkamer. Om meer te weten te komen of risicogrenzen worden overschreden, worden in het lopende OBO-2 concentraties van gewasbeschermingsmiddelen in huisstof van woningen in de buurt van fruitteeltbedrijven bepaald. Een vergelijking met de concentraties in groente en fruit geeft weinig inzicht in risico's vanwege de verschillende manieren waarop dit bij volwassenen of kinderen in het lichaam terecht kan komen.
Kunt u bevestigen «dat de concentraties bestrijdingsmiddelen in lucht en stof bij woningen binnen een straal van 250 meter van een bespoten perceel maar weinig van elkaar verschillen»?3
Het RIVM geeft aan dat in het OBO-onderzoek een verband tussen de afstand tot bespoten bollenvelden bestond en de concentraties gewasbeschermingsmiddelen in de buitenlucht en huisstof. Dit is op twee manieren gedaan:
De duidelijkste verschillen in concentraties tussen afstanden waren te zien bij het hanteren van methode 2. In het lopende onderzoek OBO-2 wordt een vergelijkbaar blootstellingsonderzoek in de fruitteelt gedaan (met andere bespuitingstechnieken dan bij bloembollen), waarin ook weer op beide manieren het verband tussen de afstand tot bespoten percelen en de concentraties gewasbeschermingsmiddelen in de buitenlucht en huisstof wordt onderzocht.
Kunt u bevestigen dat het verschil in blootstelling groter en duidelijk is als concentraties van omwonenden van alle omwonenden binnen een straal van 250 meter van bespoten bollenvelden worden vergeleken met de concentraties bij woningen op meer dan 500 meter van agrarische velden?4
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 10.
Bent u het met de indieners eens dat het wenselijk zou zijn als kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen en omwonenden, niet blootgesteld worden aan hoge concentraties bestrijdingsmiddelen? Zo ja, welke maatregelen raadt u aan?
Het verminderen van de blootstelling aan chemische gewasbeschermingsmiddelen is van belang voor iedereen in de samenleving. Om die reden zet ik in op het verminderen van de afhankelijkheid van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Technische innovatie helpen hierbij, waaronder precisietechnieken, maar ook de inzet van natuurlijke vijanden en preventieve maatregelen leveren een bijdrage.
Spreekt u met lokale overheden over het reguleren van bestrijdingsmiddelen binnen gemeentegrenzen? Zo ja, welke hindernissen ervaren gemeenten bij het reguleren van bestrijdingsmiddelen? Zo nee, bent u bereid dit met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te bespreken?
Ik onderhoud nauw contact met de VNG over het beleidsterrein gewasbescherming. Ik heb hen gevraagd in hoeverre de gemeenten nu goed in staat zijn om zelf hun afwegingen te maken. Elke situatie is anders, waardoor de reacties per gemeente verschillen. De VNG benoemt wel een aantal redenen die vaker voor lijken te komen, zoals beperkingen in capaciteit, financiële middelen en kennis en expertise.
Herkent u de zorg dat veel gemeentes niet de capaciteit dan wel expertise in huis hebben om bestrijdingsmiddelen effectief te reguleren? Zo ja, hoe ondersteunt u gemeentes hierin?
In het contact met de VNG is het mij duidelijk geworden dat er bij verschillende gemeenten een gebrek aan capaciteit en expertise is op het gebied van gewasbescherming. De VNG probeert gemeenten te ondersteunen, maar is veelal afhankelijk van externe informatiebronnen. Ook ik ben in gesprek met de VNG om te bezien hoe ik de kennis onder lokale overheden kan vergroten
Deelt u de mening dat gemeentes meer handvatten zouden moeten krijgen om bestrijdingsmiddelen te reguleren, als dat in het belang van hun inwoners of hun wens is? Zo ja, aan welke handvatten denkt u?
Naar mijn mening is het niet nodig om aan het huidige palet van mogelijkheden die gemeenten al hebben om hun eigen afwegingen te maken, nog meer toe te voegen.
Deelt u de mening dat een spuitvrije zone een effectieve maatregel is om de blootstelling aan hoge concentraties pesticiden te verminderen? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich?
Zoals u weet zijn het afgelopen jaar gesprekken gevoerd met het RIVM en de WUR om te komen tot een wetenschappelijk kader ter onderbouwing van spuitzones. Momenteel werken deze twee kennisinstituten aan een plan van aanpak voor een verkennend onderzoek hiernaar.
Welke hindernissen ervaren gemeenten bij het instellen van spuitvrije zones?
Gemeenten zeggen bij het maken van afwegingen behoefte te hebben aan meer wetenschappelijke kennis. Ze vrezen verder voor juridische procedures en het moeten uitkeren van nadeelcompensatie bij het beperken van ondernemingsruimte.
Kunt u toelichten waarom er in de omgevingswet instructieregels staan voor bijvoorbeeld externe veiligheid, luchtkwaliteit en geluid maar geen instructieregels voor het reguleren van bestrijdingsmiddelen?
Voor de in de Omgevingswet geregelde onderwerpen geldt dat een omzetting heeft plaatsgevonden van de voorheen ten aanzien van die onderwerpen geldende regels naar het stelsel van de Omgevingswet. Het gaat om een omzetting van bestaande regels, niet om nieuwe regels. Aangezien er voorheen geen instructieregels voor regulering van gewasbeschermingsmiddelen waren, zijn die er nu ook niet op grond van de Omgevingswet. Er gelden op grond van de Omgevingswet wel instructieregels voor het gebruik van spuitapparatuur voor gewasbeschermingsmiddelen. Deze regels waren voorheen opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en zijn overgeheveld naar het op de Omgevingswet gebaseerde Besluit activiteiten leefomgeving.
Deelt u de mening dat een breed ingestoken instructieregel voor spuitvrije zones, die genoeg ruimte laat voor gemeentes om invulling te geven aan hun specifieke situatie, gemeentes kan helpen bij het reguleren van bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toezeggen een dergelijke instructieregel op te stellen?
Zoals eerder aangegeven is het onderzoek naar een wetenschappelijk kader ter onderbouwing van spuitzones in de opstartfase. Met de uitkomsten hiervan zullen gemeenten voldoende handvatten hebben om hun eigen afweging te maken.
Kunt u tevens toezeggen gemeentes een handleiding, zoals die van Natuur en Milieu en Urgenda5, te sturen waarmee inzichtelijk wordt hoe zij bestrijdingsmiddelen kunnen reguleren mochten ze dat wensen?
De VNG heeft de handreiking in haar bezit en heeft mij laten weten te werken aan verbeterde informatievoorziening voor lokale overheden op het onderwerp gewasbescherming.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 1 april beantwoorden?
Zoals ik uw Kamer op 27 februari 2025 (Kamerstuk 2025Z203476) heb medegedeeld, heb ik meer tijd nodig gehad voor de beantwoording.
Het bericht 'OV-NL: doel uitstootvrije bussen in 2030 onder druk door gebrek aan stroom' |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Hoeveel CO2 stootte de mobiliteitssector in 2024 uit? Hoeveel is dat verwijderd van het restemissiedoel van 24,9 megaton voor 2030?1 Ligt u op koers om de restemissiedoelen te halen? Zo nee, waarom niet?
In 2023 was de uitstoot van CO2 die afkomstig was van de binnenlandse mobiliteit 30,6 megaton. De cijfers voor 2024 zijn nog niet bekend.
In de Klimaatwet is de doelstelling opgenomen om in 2030 de broeikasgasemissies met 55% te reduceren ten opzichte van 1990. Uit de Klimaat- en Energieverkenning 2024 blijkt dat de kans kleiner dan 5% is dat met het huidige beleid deze doelstelling wordt gehaald. Daarom kijkt het kabinet dit voorjaar naar de mogelijkheden om alternatieve maatregelen te treffen, zoals ook afgesproken in het regeerprogramma.
Op 26 april 2023 heeft het toenmalige kabinet een pakket klimaatmaatregelen gepresenteerd2, waarmee werd gestuurd op circa 58% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. Op die manier werd door «overprogrammering» een buffer gecreëerd om eventuele tegenvallers op te kunnen vangen. Deze sturing resulteerde in een indicatieve restemissie van 21 Mton CO2 voor de binnenlandse mobiliteit. In het kader van de Klimaat- en Energieverkenning 2024 wordt de emissie van binnenlandse mobiliteit in 2030 geraamd op 23,2 megaton. Dit is hoger dan waar eerder van werd uitgegaan in de Klimaat- en Energieverkenning van 2023. De belangrijkste reden is dat geen rekening meer wordt gehouden met de invoering van Betalen naar Gebruik, dat ongeveer 1,1 tot 2,5 megaton CO2-reductie zou opleveren in 2030.
Kunt u een set maatregelen noemen waarmee die restemissie-opgave in de mobiliteit gehaald kan worden? Heeft u deze maatregelen aangeboden aan Sophie Hermans voor haar Klimaatpakket?
In het voorjaar zal het kabinet integraal kijken naar het treffen van alternatieve maatregelen om zicht te houden op de doelen uit de Klimaatwet. Voor mobiliteit kan daarbij worden gedacht aan maatregelen gericht op elektrificatie van voertuigen of extra inzet van hernieuwbare energiedragers, zoals biobrandstoffen.
Hoeveel geld heeft u nodig om de mobiliteit zodanig te verduurzamen dat de klimaatdoelen worden gehaald? Heeft u dit geld op de begroting staan? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen.
Op de begrotingen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is geen ruimte beschikbaar voor het treffen van aanvullende klimaatmaatregelen. Bij de voorjaarsbesluitvorming zal worden besloten welke alternatieve maatregelen worden getroffen en op welke manier die worden gefinancierd.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat de ambities van de OV-sector om uitstootvrij te rijden in 2030 kunnen halen?
Momenteel bereiden de Ministers van Klimaat en Groene Groei en Infrastructuur en Waterstaat samen met OV-partijen en netbeheerders het bestuurlijk akkoord netcongestie en OV voor. Dit is gericht op kennisuitwisseling en opschaling van innovatieve oplossingen, waarmee de OV-sector de klimaatdoelen ondanks netcongestie kan halen. Ook kan de sector bij de aankoop van emissievrije voertuigen gebruik maken van de subsidieregeling waterstof in mobiliteit en de subsidieregeling emissieloze touringcars. Daarnaast kunnen vervoerders met hulp van de subsidieregeling private laadinfrastructuur, naast een tegemoetkoming in de kosten voor de aanleg van laadinfrastructuur, compensatie ontvangen voor de inzet van bufferbatterijen om netcongestie het hoofd te bieden.
Hoeveel infrastructuurprojecten liggen op dit moment stil door problemen met aansluiting op het net?
Op dit moment liggen er geen lopende laadinfrastructuurprojecten voor bussen stil. De problematiek rondom netcongestie en de capaciteit van het elektriciteitsnet is bekend en heeft ook vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de volle aandacht. Samen met het beleidsverantwoordelijke Ministerie van Klimaat en Groene Groei en netbeheerders wordt voortdurend gekeken naar mogelijkheden om de beschikbare netcapaciteit zo efficiënt mogelijk te benutten. Voor het OV-busvervoer hanteren concessieverleners verschillende strategieën om, wanneer nodig, met netcongestie om te gaan. In de verschillende concessies wordt samen met de markt gezocht naar passende en innovatieve oplossingen om projecten, ondanks netcongestie, door te laten gaan.
Welke bijdrage heeft elektrisch rijden de afgelopen jaren bijgedragen aan de luchtkwaliteit in Nederland?
De uitlaatgasemissies van nieuwe auto’s zijn afgelopen jaren veel schoner geworden en elektrische voertuigen hebben zelfs helemaal geen voertuigemissies bij gebruik. Er is sprake van een structurele afname van luchtverontreinigende stoffen zoals stikstofoxiden en fijnstof die zich de komende jaren zal voortzetten. De kwantitatieve gegevens hierover zijn terug te vinden in het rapport «Geraamde ontwikkelingen in nationale emissies van luchtverontreinigende stoffen3» dat door PBL in samenwerking met RIVM, TNO en WUR is opgesteld. Zo blijkt uit tabel 2.2 van dat rapport dat autobussen in 2025 verantwoordelijk zullen zijn voor ongeveer 0,35% van de stikstofoxiden in de mobiliteitssector en personenauto’s in ditzelfde jaar voor 8,66%. Begin maart worden de nieuwe emissieramingen verwacht in het rapport Emissieramingen Luchtverontreinigende stoffen 2025.
Hoeveel geld is er op uw beleidsterrein beschikbaar voor de verduurzamingsopgave in de mobiliteitssector?
Op de rijksbegroting staat voor de periode 2025 tot en met 2029 bijna € 1,7 miljard cumulatief op de beleidsbegroting (Hoofdstuk 12, artikel 14). En op het Mobiliteitsfonds staat voor de periode 2025 tot en met 2029 € 233,6 miljoen cumulatief op de Rijksbegroting. Beide bedragen (tezamen € 1,9 miljard) dragen bij aan een mobiliteitssector zonder uitstoot in 2050.
Is het voor u een optie om de verduurzamingsdoelen los te laten als dat in de uitvoering lastig blijkt?
Het kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma afgesproken zich te houden aan de bestaande klimaatafspraken en alleen als de doelen niet worden gehaald met alternatief beleid komt.
Het bericht 'De impact van vervuilende industrie op burgers en overheden' |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Ziet u net zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat klimaatverandering een effect zal hebben op de gezondheid van Nederlanders en wat zijn volgens u de grootste risico's voor de gezondheid van Nederlanders als het gaat om klimaatverandering?1
De effecten van klimaatverandering op onze gezondheid, die het RIVM in beeld heeft gebracht, zijn mij bekend. De grootste risico’s voor de gezondheid in Nederland zitten in een toename in hitte, met onder andere meer risico op hart- en vaataandoeningen als gevolg. Daarnaast zijn er risico’s voor de gezondheid door meer blootstelling aan UV-straling, door een langer seizoen met meer pollen in de lucht, door meer en andere infectieziekten vanuit de leefomgeving en door de effecten van klimaatverandering op mentale gezondheid.
Deelt u de zorgen dat door klimaatveranderingen een gezonde leefomgeving steeds verder wordt aangetast, zoals een gebrek aan schone lucht of schoon drinkwater?
Ik deel de zorgen dat een gezonde leefomgeving steeds meer onder druk komt te staan. De Wereldgezondheidsorganisatie noemde dat eerder de «triple crisis» van klimaatverandering, milieuvervuiling en verlies aan biodiversiteit. Een voor de mens gezonde leefomgeving is afhankelijk van een balans in de uitstoot in onze leefomgeving en wat onze planeet daarvan kan compenseren. Te veel uitstoot kan ons klimaat verstoren, heeft impact op de luchtkwaliteit en impact op de beschikbaarheid van veilig drinkwater.
Wat zijn de effecten van de grootste CO2 uitstoters in de grootste industrieclusters, te weten Rotterdam-Moerdijk, Groningen, Limburg, Noord-Holland en Zeeland/West-Brabant?
De uitstoot van CO2 geldt op zich niet als een gezondheidsrisico. Uitstoot van CO2 wordt als maat gehanteerd voor de bijdrage aan klimaatverandering. Andere uitstoot van de industrie en zaken als geluidsoverlast en trillingen kunnen echter wel gezondheidseffecten hebben. Dat varieert per industrieel complex en is ook afhankelijk van de lokale omstandigheden, zoals wind en de hoeveelheid mensen die dagelijks wordt blootgesteld aan uitstoot. In zijn algemeenheid is er daardoor geen uitspraak te doen over de effecten van deze industrieclusters. De vergunningverlening, handhaving en toezicht op de grote industrieclusters zijn regionaal georganiseerd bij de provincies en omgevingsdiensten en advisering over gezondheidsrisico’s aan de gemeenten wordt regionaal gedaan door de GGD’en. Daarnaast heeft het RIVM recent een rapport gepubliceerd over de gezondheidsgevolgen van Tata Steel Nederland in Noord-Holland2 en in het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden laat het kabinet ook onderzoek doen naar de situatie rond Chemelot in Limburg.3
Welke acties onderneemt u richting uw collega-Minister van Klimaat en Groene Groei en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om ervoor te zorgen dat omwonenden van de grote uitstoters kunnen rekenen op een gezonde leefomgeving?
De Minister van KGG is inderdaad verantwoordelijk voor de verduurzaming van de industrie. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor het milieubeleid, waaronder de bescherming van de gezondheid van omwonenden. Conform het verzoek van de Tweede Kamer neemt VWS deel aan de besprekingen over de maatwerkafspraken voor verduurzaming van Tata Steel Nederland. Daarnaast werkt VWS mee aan de Actieagenda Industrie en Omwonenden, onder andere door te verkennen of de rol van de GGD’en bij besluitvorming in de leefomgeving versterkt kan worden. Met de Actieagenda Industrie en Omwonenden brengen we acties in kaart die kunnen zorgen dat omwonenden van industriële gebieden zich beter gehoord voelen, dat gezondheidszorgen beter geadresseerd worden en dat dit eventueel op gepaste wijze verankerd wordt in wet- en regelgeving. Deze agenda, gebaseerd op aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV), richt zich op het laten meewegen van gezondheid in beslissingen rondom industrie en gezonde leefomgeving. Zo werken we aan een gezondere en veiligere leefomgeving voor iedereen, waarin ook economische activiteiten op groene en schone wijze kunnen plaatsvinden.
Wat zijn de gezondheidseffecten van langdurig verblijven of wonen in de buurt van drukke wegen met veel uitstoot? Wat zijn de gezondheidseffecten van zero-emissie zones?
Er zijn verschillende negatieve gezondheidseffecten van langdurig verblijven of wonen in de buurt van drukke wegen. De hogere concentraties van luchtvervuiling (fijnstof, stikstofdioxide) afkomstig van het wegverkeer kunnen leiden tot luchtwegaandoeningen zoals COPD en astma, (long)kanker en hart- en vaatziekten. Daarnaast kan de geluidshinder van het verkeer ook leiden tot verhoogde bloeddruk, stress en slaapverstoring. Daarom adviseert de GGD gemeenten om in hun ruimtelijke ordening extra afstand te houden tussen (drukke) wegen en locaties waar hooggevoelige groepen, zoals kinderen en ouderen, langdurig verblijven.4 Ook moeten gemeenten die verbonden zijn aan het Schone Lucht Akkoord beleid maken ter bescherming van gevoelige groepen.5
In 2019 is onderzocht wat de kosten en baten van nul-emissiezones voor stadslogistiek kunnen zijn. Daaruit is gebleken dat dankzij deze zones de emissies van fijnstof en stikstofdioxide met 44% zouden dalen ten opzichte van de uitstoot in 2030. Uit hetzelfde onderzoek bleek dat de geluidshinder zou afnemen (–0,5 tot –2,0 dB). De maatschappelijke waarde gepaard aan de reducties loopt op in de tientallen miljoen euro’s volgens het onderzoek6. Later dit jaar zal het Ministerie van IenW een actualisatie van dit onderzoek uitbrengen met de recentste cijfers.
Welke acties onderneemt u richting de bewindspersonen van Infrastructuur en Waterstaat om de leefomgeving van mensen te verbeteren?
De bewindslieden van IenW zijn onder andere verantwoordelijk voor het landelijke beleid ten aanzien van weg-, water- en luchtverkeer en het milieu. Als ik gezondheidsvragen heb over die onderwerpen, neem ik contact met hen op.
Wat zijn volgens u de gezondheidseffecten als gevolg van slechte huisvesting, bijvoorbeeld door een slecht geïsoleerd en/of gebouwd huis?
Er is voor zover bij mij bekend geen algemeen cijfer beschikbaar voor gezondheidseffecten als gevolg van slechte huisvesting. In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning van 2024 heeft het RIVM berekend dat 0,6 procent van de ziektelast in Nederland veroorzaakt wordt door het binnenmilieu.7 Dat gaat echter ook over factoren die niet gerekend kunnen worden tot slechte huisvesting. Verschillende zaken in huis, op school en op het werk kunnen gezondheidsgevolgen hebben, zoals slechte luchtkwaliteit, straling, loden leidingen, huismijt, hitte en schimmel. Zorgen over de kwaliteit van de huisvesting kunnen ook stress en bijbehorende gezondheidsklachten veroorzaken. In een deel van de gevallen zijn dat soort factoren toe te rekenen aan de kwaliteit van de huisvesting, maar het wordt ook beïnvloed door gedrag van de bewoners, zoals onjuist of onvoldoende gebruik van ventilatie, zonwering en verwarming, roken in huis, schoonmaken, houtstook en het gebruik van vervuilende apparatuur en chemische stoffen in huis.
Welke acties onderneemt u richting uw collega-Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om de leefomgeving van mensen in slechte woningen te verbeteren?
De Minister van VRO is onder andere verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van voldoende woningen en de bouwregelgeving. Als er gezondheidsvragen zijn die gerelateerd zijn aan de bouwregelgeving of de kwaliteit van de bestaande gebouwde omgeving bespreek ik die met mijn collega.
Deelt u de zorgen dat door klimaatveranderingen er steeds grotere kans is op zoönose en andere overdraagbare aandoeningen?
Ja, ik deel deze zorgen. In het rapport Zoönosen in het vizier van de Expertgroep zoönosen maar ook door het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) wordt vastgesteld dat door klimaatverandering bestaande infectieziekten kunnen verergeren en nieuwe infectieziekten kunnen opkomen.8 Dit hangt samen met het feit dat veel ziekteverwekkers klimaatgevoelig zijn, maar ook met bepaalde risicofactoren, zoals hittegolven of overstromingen, die door klimaatverandering vaker gaan voorkomen. Daarnaast kan klimaatverandering leiden tot verandering van gedrag van mensen. Als er bijvoorbeeld vaker sprake is van warm weer, kan het zo zijn dat mensen verkoeling zoeken in (met ziekteverwekkers) verontreinigd water. In Nederland is nog weinig onderzoek gedaan naar infectieziekten in de context van klimaatverandering. Voor veel infectieziekten is het dus moeilijk om te zeggen wat hier het effect van klimaatverandering zal zijn. Wel weten we dat klimaatverandering niet op alle infectieziekten of blootstellingsroutes een even groot effect zal hebben. Met de acties uit het Nationaal Actieplan versterken zoönosenbeleid9 en de evaluatie en de aanpassing van de Nationale Adaptatiestrategie10 werken we aan kennis en handvatten om die nieuwe risico’s in kaart te brengen en waar nodig te beperken.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland is voorbereid op een nieuwe pandemie en hoe dit strookt met de voorgenomen bezuinigingen op pandemische paraatheid?
Er is in de afgelopen jaren hard gewerkt aan het verbeteren van onze pandemische paraatheid. Denk aan de oprichting van de Landelijke Functie Opschaling Infectieziektebestrijding (de LFI), de initiatieven om de GGD’en en het RIVM te versterken en het ICT-landschap te verbeteren en de verschillende kennis- en onderzoeksprogramma’s die zijn opgezet. We zijn dus goed op weg, maar we zijn er nog niet. We moeten paraat staan voor allerlei crises die op ons afkomen, zoals hybride conflicten, pandemieën of een natuurramp. Deze dreigingen vragen om versterking van de weerbaarheid van onze zorg. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. De maatregelen die bijdragen aan pandemische paraatheid, waaronder het versterken van de GGD’en, fungeren als fundament voor basisnoodzorg bij crisis en conflict en zullen hier dan ook bij worden betrokken. Zoals ik eerder heb aangegeven wordt gezocht naar middelen hiervoor. Daar is tijd voor nodig en ik kan u dan ook nu niet meer informatie geven dan dat ik verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te hebben over de middelen voor 2026 en verder.
Welke plannen heeft u om op Europees vlak samen te werken om gezondheidsschade door klimaatveranderingen aan te pakken?
Het kabinet werkt op meerdere manieren internationaal samen om gezondheidsschade door klimaatverandering te beperken. Op Europees niveau gebeurt dat met name met de Europese Unie en met WHO Europe, de Europese afdeling van de Wereldgezondheidsorganisatie. Zoals u ongetwijfeld weet, zijn op Europees niveau afspraken gemaakt over de inzet van de lidstaten om verdere klimaatverandering zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de ondersteuning vanuit de EU en de samenwerking tussen lidstaten bij de omgang met gevolgen van klimaatverandering, waaronder gezondheidsgevolgen.11 Hierbij gaat het mede over het versterken van het «Early Warning and Response System» voor klimaatgerelateerde gezondheidsdreigingen, om adequaat te kunnen reageren op grensoverschrijdende gezondheidsdreigingen.12 Veel kennis over klimaatverandering en gezondheid wordt verzameld bij de European Climate and Health Observatory, waar Nederland ook gebruik van maakt.13 Ook werken we op Europees niveau samen aan de implementatie van de resolutie over klimaatverandering en gezondheid die is aangenomen op de World Health Assembly in 2024 en het bijbehorende wereldwijde actieplan.14 Met WHO Europe heeft Nederland in 2023 de zogenoemde Boedapest-verklaring ondertekend, waarin ook afspraken zijn opgenomen over de inzet van lidstaten voor klimaat en gezondheid.15 Daarbij is ook een partnership gestart met Europese landen voor Health Sector Climate Action, waarin Nederland kennis uitwisselt met andere Europese landen over de aanpak.
Zit u aan tafel bij de totstandkoming van het klimaatpakket van Minister Hermans? Welke acties onderneemt u verder interdepartementaal om ervoor te zorgen dat de luchtkwaliteit zal verbeteren voor de gezondheid van mensen?
Ja. VWS is, net als andere ministeries, betrokken bij totstandkoming van het klimaatbeleid, dat vanuit het kabinet wordt gecoördineerd door de Minister van Klimaat en Groene Groei. Bij de totstandkoming van klimaatbeleid heeft VWS drie aandachtspunten. Ten eerste dat het beleid ondersteunend is aan het verduurzamen van de (publieke) zorg en welzijn. De zorg in Nederland is goed voor 7% van de nationale broeikasgasuitstoot en er liggen veel kansen om efficiënter en spaarzamer met grondstoffen en energie om te gaan. Bijvoorbeeld door verspilling aan te pakken. Dat draagt ook bij aan de betaalbaarheid van de zorg. Ten tweede dat klimaatbeleid de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van (publieke) zorg en welzijn niet onbedoeld onder druk zet. Ten derde dat zowel kansen als risico’s voor volksgezondheid worden meegewogen in het beleid. Zo is in het Regeerprogramma afgesproken dat de maatwerkaanpak voor verduurzamen van de industrie niet alleen moet bijdragen aan verduurzamen en extra CO2-reductie, maar ook aan een gezondere leefomgeving.
De luchtkwaliteit in Nederland wordt steeds beter, wat ervoor zorgt dat mensen in Nederland langer leven én in goede gezondheid. Maar luchtvervuiling blijft een van de grootste negatieve risicofactoren voor de gezondheid van mensen in Nederland. De kwaliteit van de buitenlucht in Nederland is een beleidsverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voert daar veel activiteiten voor uit, waaronder de vaststelling van Europese normen voor buitenluchtkwaliteit, het Schone Lucht Akkoord en specifieke programma’s om bijvoorbeeld de blootstelling aan chemische stoffen terug te dringen. Het Ministerie van VWS werkt aan veel van die programma’s mee.
Kunt u toelichten hoe alle bovenstaande omschreven acties stroken met de bezuinigingen op de GGD en preventiemaatregelen?
Voor een deel van de onderwerpen die in uw vragen worden genoemd geldt dat beleid niet wordt gefinancierd vanuit het budget van publieke gezondheid, maar vanuit de begrotingen van andere ministeries. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat SPUK-gelden worden overgeheveld naar het gemeentefonds met een algemene korting en dat er een algemene korting op subsidies plaatsvindt. Dat betekent dat er een herprioritering op preventie heeft plaatsgevonden. Daartegenover staat dat mensen in de komende jaren minder geld kwijt zullen zijn voor hun eigen risico als zij gebruik maken van zorg. Voor pandemische paraatheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
De klimaataanpak van de minister |
|
Hans Vijlbrief (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Hoeveel CO2-equivalent stootte de sector gebouwde omgeving in 2024 uit? Hoeveel is dat verwijderd van het restemissiedoel 11,2 megaton van 2030? Ligt u op koers om klimaatdoelen in de gebouwde omgeving te halen?
De Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2024 laat zien dat de CO2-uitstoot in de gebouwde omgeving in 2023 is gedaald van 19,6 naar 17,3 megaton. Dit komt door een forse besparing op aardgas in de afgelopen jaren, als gevolg van energiebesparende maatregelen, zuinig stookgedrag en relatief warme winters. Voor 2024 moeten de CO2-emissiecijfers nog beschikbaar komen. De KEV2024 raamt de CO2-emissie van de gebouwde omgeving binnen een bandbreedte van 12,6 tot 18,2 Mton, inclusief geagendeerd beleid is die bandbreedte 11,6 tot 17,3 MTon. Het gestelde doel in 2030 is 13,2 Mton restemissie.
Kunt u een schatting geven van het gemiddelde verschil in energiekosten voor mensen tussen een woning met energielabel A++++ ten opzichte van een woning met energielabel G?
Het energieverbruik per woning is afhankelijk van het type woning en het stookgedrag van de bewoner. Op basis van gemiddeld gebruik is echter wel een beeld te geven wat het verschil is tussen woningen met een verschillend energielabel. In onderstaande tabel is in beeld gebracht wat het verschil is in energiekosten van een tussenwoning met label A+++ en label G. Voor A++++ woningen is momenteel nog onvoldoende data beschikbaar om te komen tot een betrouwbaar beeld van het werkelijke energieverbruik en daarmee de energiekosten.
Voor de woning met het A+++ label is uitgegaan van elektrisch verwarmen met een warmtepomp. Voor de woning met het G label is uitgegaan van verwarmen door middel van een cv-ketel. Het verbruik (inclusief verwarming) per label is gebaseerd op voorlopige cijfers uit 2023 van het CBS.1 De leveringskosten, vaste kosten en energiebelasting voor gas en elektra zijn gebaseerd op cijfers van CBS over de energietarieven van februari 2025.2
Gasverbruik (m3)
1.060
Elektraverbruik (kWh)
3.690
1.750
Waarvan:
Leveringskosten
€ 0
€ 684
Energiebelasting gas
€ 0
€ 742
€ 492
Waarvan:
Leveringskosten
€ 584
€ 277
Energiebelasting elektriciteit
€ 453
€ 215
Netbeheerkosten gas
€ 0
€ 248
Leveringskosten gas
€ 0
€ 88
Netbeheerkosten elektriciteit
€ 467
€ 467
Leveringskosten elektriciteit
€ 106
€ 106
Belastingvermindering
€ – 635
€ – 635
Enkele aandachtspunten bij bovenstaande tabel
Hoeveel mensen wonen in een woning met een energielabel onder B? Hoeveel scheelt dat deze mensen in totaal per jaar aan kosten?
In 2024 was de labelverdeling voor de 8 miljoen woningen in de gebouwde omgeving als in de volgende tabel verdeeld. Dit is een inschatting gebaseerd op cijfers van Kadaster uit de Monitor Verduurzaming Gebouwde omgeving3.
Aantal
2.080.000
880.000
560.000
400.000
400.000
Onderstaand overzicht geeft de verwachte energiekosten weer bij een gemiddeld gebruik in tussenwoningen met een label B tot en met G. Voor de vergelijkbaarheid gaan we uit van verwarming met een CV-ketel. Het verbruik per label is gebaseerd op voorlopige cijfers uit 2023 van het CBS.4 De leveringskosten, vaste kosten en energiebelasting voor gas en elektra zijn gebaseerd op cijfers van CBS over de energietarieven van februari 2025.5
Gasverbruik (m3)
830
920
1.000
1.040
1.080
1.060
Elektraverbruik (kWh)
2.210
2.170
2.090
1.980
1.930
1.750
Waarvan:
Leveringskosten
€ 536
€ 594
€ 645
€ 671
€ 697
€ 684
Energiebelasting gas
€ 581
€ 644
€ 700
€ 728
€ 756
€ 742
Waarvan:
Leveringskosten
€ 350
€ 344
€ 331
€ 314
€ 306
€ 277
Energiebelasting elektriciteit
€ 272
€ 267
€ 257
€ 243
€ 237
€ 215
Netbeheerkosten gas
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
Leveringskosten gas
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
Netbeheerkosten elektriciteit
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
Leveringskosten elektriciteit
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
Belastingvermindering
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
N.B. Op basis van deze getallen lijkt een woning met een label F een hoger verbruik te hebben dan een woning met een label G. Dit kan worden verklaard doordat dit cijfers zijn van echte woningen, die niet gecorrigeerd zijn voor de verschillen in oppervlakte tussen verschillende type woningen. Als het verbruik wel gecorrigeerd wordt voor de totale oppervlakte, dan blijkt het verbruik van een woning met label G per m2 oppervlak hoger dan voor een woning met label F.
Hoe staat het met de verduurzaming van publieke gebouwde omgeving, in ieder geval de portefeuille van het Rijksvastgoedbedrijf, onderwijs, zorg, politie, provincies en gemeenten? Hoeveel structurele energiebesparing is mogelijk bij verduurzaming?
De stand van zaken met betrekking tot energielabel C voor kantoren binnen het Rijk is dat het gemiddelde ligt op een energielabel B. (zie ook de brief van 2 oktober 2024, Kamerstuk II 30 196, nr. 831).
Zorg, onderwijs, provincies en gemeenten zijn dus bezig om hun vastgoed te verduurzamen. Vanuit het Rijk zijn verschillende instrumenten beschikbaar om ze hierbij te stimuleren en te ondersteunen en zo invulling te geven aan de verduurzamingsopgave. Zo is er onder andere subsidie beschikbaar via de Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) regeling waar de sectoren, gemeenten en provincies gebruik van kunnen maken.6 Daarnaast is er ook een ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed waarbij vanuit de provincies met onder andere kleine gemeenten, schoolbesturen, zorgaanbieders, stichtingen en culturele instellingen advies, kennis en expertise wordt geboden in hoe deze kleine eigenaren van vastgoed hun vastgoed het beste kunnen verduurzamen.7
Op grond van de EPBD IV wordt gestuurd op verduurzaming van de gebouwde omgeving en het terugdringen van de energievraag, ook in publieke gebouwen. De verschillende sectoren in de publieke gebouwde omgeving hebben sectorale routekaarten opgesteld die inzicht bieden in de opgave en handelingsperspectief bieden om tot zeer energiezuinige en fossielvrije gebouwen in 2050 te komen. De sectorale routekaarten worden in elke sector vertaald naar individuele portefeuille-routekaarten of Duurzaam Meerjaren Onderhoudsplannen van vastgoedeigenaren. Er vindt nu een herijking plaats van de routekaarten. Als deze herijking gereed is, zal uw Kamer hierover geïnformeerd worden. Specifiek voor de verduurzaming van de portefeuille van het Rijksvastgoedbedrijf en Politie geldt dat deze meedoen aan de portefeuilleaanpak. Dit is een aanpak met de looptijd tot eind 2026 waarbij een bedrijf of instelling 20 of meer gebouwen bezit in Nederland, verspreid over minstens twee omgevingsdiensten. Met deze aanpak wordt gestimuleerd tot een bovenwettelijke prestatie op het gebied van energiebesparing, namelijk een finale energiereductie (14%) en fossiele energiereductie (22%) op portefeuilleniveau.
Voor de publieke gebouwde omgeving geldt bovendien de energiebesparingsplicht waarbij bepaalde maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of korter genomen dienen te worden zodat gebouwen verduurzaamd worden.8 De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) werkt aan verbetering van deze plicht, waarbij onder meer de Erkende Maatregelenlijst wordt geactualiseerd en de terugverdientijd naar zeven jaar gaat. Daarnaast werkt het kabinet aan de implementatie van de Europese Energie Efficiëntie Richtlijn (EED), waarbij specifiek twee doelstellingen gelden voor overheidsinstanties. Ten eerste, een gezamenlijk een finale energiereductie van 1,9% per jaar ten opzichte van 2021. Ten tweede, een gezamenlijke, jaarlijkse renovatieverplichting van 3% naar Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG). De Minister van KGG heeft uw Kamer hier eerder over geïnformeerd en zal uw Kamer op de hoogte houden over de voortgang.
Hoeveel bouwprojecten liggen op dit moment stil of zijn niet gerealiseerd door de netcongestie? Hoeveel toekomstige woningen gaat dat over?
Netcongestie, ofwel drukte op het elektriciteitsnet, is in toenemende mate een uitdaging voor de woningbouw. Mede daarom heb ik op de Woontop afspraken gemaakt met vertegenwoordigers uit de woningbouw- en technieksector, netbeheerders en provincies om netbewust bouwen te stimuleren. Ook werkt het kabinet via het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) samen met mede-overheden, netbeheerders en marktpartijen hard aan het zoveel mogelijk beperken van netcongestie.
Er is op dit moment nog geen formele wachtrij voor kleinverbruikaansluitingen. Dit betekent dat nieuwbouwwoningen met een kleinverbruikaansluiting in principe aangesloten kunnen worden. Maar ook als er geen formele wachtrij is, kunnen projecten in de praktijk al te maken krijgen met oplopende wachttijden. Bijvoorbeeld omdat er onvoldoende personeel is om aansluitingen te realiseren, maar soms ook omdat partijen niet vroegtijdig de netbeheerder in de planning hebben betrokken.
Voor grootverbruikaansluitingen geldt vrijwel overal in Nederland wel een wachtrij. Het prioriteringskader van de ACM regelt dat grootverbruikaansluitingen die nodig zijn voor collectieve voorzieningen die inherent verbonden zijn aan de woonvoorziening, of functies in de plint van een wooncomplex die noodzakelijk zijn om de business case sluitend te maken, voorrang kunnen krijgen. Dit speelt met name bij grootschalige woningbouwlocaties.
Op de Woontop is afgesproken dat overheden, corporaties en marktpartijen een publiek private monitor gaan gebruiken. Deze wordt momenteel ontwikkeld. De concrete impact van netcongestie op de huidige woningbouwplannen is namelijk nu niet goed inzichtelijk. In algemene zin geldt dat er veel factoren een rol spelen in hoe snel een woningbouwproject gerealiseerd kan worden. Bij netcongestie zal soms een aansluiting in eerste instantie niet mogelijk lijken, maar is dat het met een slimme aanpassing toch wel. Via de versnellingstafels Woningbouw en op projectniveau houdt het Ministerie van VRO vinger aan de pols en schakelt waar nodig experts in om tot oplossingen te komen.
Hoeveel verduurzamingsprojecten liggen op dit moment stil door gebrek aan technisch geschoold personeel voor de energietransitie?
In Nederland hebben we te maken met tekorten op de arbeidsmarkt. In het laatste kwartaal van 2024 stonden er 404.000 onvervulde vacatures open (CBS). Dit heeft zijn weerslag op alle sectoren, in sterke mate ook op het technisch geschoold personeel voor de energietransitie. Uit een onderzoek van ABN Amro bleek eerder dat ongeveer 40 procent van alle vacatures in de energietransitie niet vervuld konden worden. Hierin zit echter wel een sterke regionale variatie, waardoor het betekent dat het in sommige regio’s een groter probleem is dan in anderen. Het is aannemelijk om te zeggen dat dit ook consequenties heeft voor een aantal duurzaamheidsprojecten. Echter zijn hier geen verdiepende cijfers over bekend.
Echter bestaat er wel de verwachting dat de arbeidsproductiviteit lichtelijk zal stijgen in de komende jaren. Technologische ontwikkelingen, processtandaardisatie en het door ontwikkelen van HR-beleid bieden kansen om de mensen die we hebben efficiënter in te zetten en minder uitval te bewerkstelligen. Aan arbeidsproductiviteitsverbetering voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving werk ik gericht samen met brancheorganisaties en marktpartijen. Dit doe ik onder meer via de programma’s «Mensen Maken de Transitie» en «Verbouwstromen».
In het programma «Mensen Maken de Transitie» werken we vanuit de wijkaanpak aan technische innovaties in de uitvoering en een effectievere samenwerking in de keten om te zorgen dat de arbeidsproductiviteit wordt vergroot. Ook richt het programma zich op het realiseren van passende opleidingsmogelijkheden voor het om- en bijscholen van vakmensen. Dit doe ik samen met onder meer Techniek Nederland, Bouwend Nederland, Netbeheer Nederland en de koepels van de onderwijsinstellingen.
Via het programma «Verbouwstromen» ondersteun ik opdrachtgevers, aanbieders en medeoverheden bij de industriële en gestandaardiseerde verduurzaming van woningen. Het doel is om samenwerkingsverbanden te laten groeien tot gezamenlijke renovatieprogramma’s waarbinnen op efficiënte wijze grote aantallen woningen worden verduurzaamd.
Hoeveel geld is er op uw beleidsterrein beschikbaar voor de verduurzamingsopgave in de gebouwde omgeving?
De beschikbare middelen zijn niet goed in één getal te vatten, daar het een optelsom is van middelen aan de uitgave kant van de begroting, fiscale stimulering en voor ondersteuning van de uitvoering.
De budgetten aan de uitgavenkant bestaan uit Klimaatfondsmiddelen en reguliere begrotingsbudgetten. Voor de klimaatfondsmiddelen is een overzicht beschikbaar in de meest recente Miljoenennota https://www.rijksfinancien.nl/miljoenennota/2025/bijlage/3096307. Onderstaande Tabel bevat een beeld van het totaal van beschikbare subsidie- en ondersteuningsmiddelen van 2025 t/m 2030 en hoe die zijn verdeeld.
In totaal is er voor de ondersteuning via subsidies en flankerend beleid nog circa 8,6 mld. beschikbaar, waarvan circa 2,1 mld. in het Klimaatfonds gereserveerd. Bij voorjaarsnota wordt over vrijgave van deze middelen besloten. Dit betreft voor een belangrijk deel de budgetten voor de ondersteuning van huishoudens tussen 2028 en 2030. Tevens worden duurzame warmtebronnen via de SDE gestimuleerd. Hiervoor zijn zogenaamde «hekjes» opgenomen. In 2025 gaat het om circa 750 mln., een bedrag dat jaar op jaar wordt vastgesteld.
Door de afschaffing van de verhuurderheffing is er bij corporaties meer ruimte voor investeringen ontstaan ook voor de verduurzaming van woningen zoals de uitfasering van woningen met slechte energielabels (EFG).
Tot slot zijn er uitvoeringsmiddelen via de CDOKE-gelden voor gemeenten beschikbaar, waarvan een significant deel naar verwachting zal worden ingezet voor de verduurzaming van de Gebouwde Omgeving. In totaal is hier nog circa 4.8 mld. voor beschikbaar van 2025 tot en met 2030.
ISDE subsidies (o.a. isolatie, (hybride) warmtepompen, VVE's)
3.250
1.450
Lokale aanpak Nationaal Isolatieprogramma (resterende middelen 2025)
450
SVOH (subsidie particuliere verhuurders)
145
Nationaal Warmtefonds (incl. middelen voor renteloze leningen)2
490
Warmtenetten (o.a. WIS, SAH2, financiering)
1.340
200
Maatschappelijk vastgoed (o.a. DuMaVa, flankerend beleid)
2.400
175
Biobased bouwen
180
100
Divers flankerend beleid (doe-het-zelf, ZonPV op gebouwen, vve's en innovatie)
320
150
Wat is het effect van de verlaging van de subsidie op warmtepompen op de maandelijkse kosten van mensen? Hoeveel meer of minder warmtepompen worden er op dit moment geïnstalleerd door de bezuiniging op deze subsidies? Welk alternatief beleid heeft u voor de uitrol van warmtepompen?
De ISDE streeft naar een subsidiepercentage van gemiddeld 30% voor de aanschaf van een warmtepomp. De wijziging van januari 2025 is bedoeld om overstimulering, waarbij meer dan 30% subsidie wordt ontvangen, te voorkomen. Er is dus geen sprake van een bezuiniging. Deze correctie heeft geen effect op de maandelijkse kosten van mensen, enkel op de netto aanschafkosten (kosten minus subsidie). De aankondiging van de correctie en de overgangsregeling zorgde eind 2024 voor een opleving van de verkoop van warmtepompen. In november werden hierdoor 5% meer warmtepompen verkocht dan 2023 en in december zelfs 30% meer dan een jaar eerder volgens cijfers van de Vereniging Warmtepompen. Hierdoor zijn 10.000 meer warmtepompen verkocht in 2024 dan eerder werd geprognosticeerd. Er is nog geen inzicht in het effect op de verkoop in 2025.
Bent u bereid inzicht te geven welke maatregelen u heeft aangedragen voor het klimaatpakket van de Minister van Klimaat en Groene Groei?
Binnen het kabinet wordt momenteel besluitvorming voorbereid op welke wijze de klimaatdoelen te realiseren zijn, onder leiding van de Minister van Klimaat en Groene Groei samen met alle vakministers voor de klimaatsectoren. tot een pakket maatregelen te komen. Aangezien dit nu in voorbereiding is, kan ik hierop niet verder ingaan.
Overweegt u om de verduurzamingsdoelen los te laten als dat in de uitvoering of financieel lastig blijkt, of is dat geen optie voor u?
In aanvulling op het antwoord op vraag 9 geldt dat de verduurzamingsdoelen onderdeel zijn van de bestaande afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma. De Minister van KGG zal u hierover informeren nadat de besluitvorming, bij voorjaarsnota, is afgerond.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor het commissiedebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 5 maart aanstaande
Inmiddels is het commissiedebat klimaatakkoord gebouwde omgeving verplaatst naar 26 maart 2025. U heeft de antwoorden vóór het genoemde commissiedebat ontvangen.
Het bericht 'Schoof: binnen twee maanden stikstofplan, 'economie moet blijven functioneren'' |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten hoeveel de verschillende sectoren (akkerbouw, tuinbouw, melkveehouderij, varkenshouderij, pluimveehouderij) bijdragen aan de totale CO2-equivalenten uitstoot binnen de landbouw?1
De totale broeikasgasuitstoot van de landbouw bedroeg 25,0 Mton CO2-equivalenten in 2023. Daarvan was 18,7 Mton afkomstig van de veehouderij en akkerbouw en 6,3 Mton van de glastuinbouw. De 18,7 Mton afkomstig van de veehouderij en akkerbouw bestond uit 18,2 Mton procesemissies en 0,5 Mton energie-gerelateerde emissies. De 18,2 Mton procesemissies kan nader gespecificeerd worden naar broeikasgas. Methaanemissies (hoofdzakelijk afkomstig van de veehouderij en mestaanwending in de akkerbouw) bedroegen 13,1 Mton, lachgasemissies (hoofdzakelijk afkomstig van de akkerbouw) bedroegen 4,8 Mton en koolstofdioxide (CO2)-emissies (hoofdzakelijk afkomstig van de akkerbouw) bedroegen 0,2 Mton . Er wordt in de Klimaat- en Energieverkenning vooralsnog geen nadere specificatie gemaakt naar verschillende sub-sectoren binnen de veehouderij.
Hoeveel CO2-equivalenten stootte de landbouw in 2024 uit en hoeveel is dat verwijderd van het restemissiedoel van 2030 van 18,9 megaton?
De emissiecijfers voor 2024 zijn nog niet bekend, deze zullen op Prinsjesdag 2025 gepubliceerd worden in de Klimaat- en Energieverkenning 2025. Het restemissiedoel voor de landbouw in 2030 is 17,9 Mton CO2-equivalenten.
Ligt u op koers om het klimaat-sectordoel te halen voor de landbouw? Zo nee, wat is de belemmerende factor?
Veel agrarische ondernemers hebben al grote stappen gezet in het terugbrengen van hun uitstoot van broeikasgassen, wat laat zien dat met de juiste kennis en ondersteuning veel bereikt kan worden. De Klimaat-en Energieverkenning 2024 laat echter zien dat het klimaatdoel voor de landbouw nog niet binnen bereik ligt. Daarom zet het kabinet in op aanvullend beleid , waarbij doelsturing en het stimuleren van innovatie belangrijke onderdelen zijn . Bedrijven die vrijwillig willen stoppen, worden door het kabinet ondersteund met ruimhartige beëindigingsregelingen. Doelsturing op bedrijfsniveau betreft een systeemwijziging, die tijd kost om te implementeren. Hiervoor zijn niet zozeer belemmerende factoren aanwezig maar verschillende aspecten van de systematiek vergen keuzes die zorgvuldig moeten worden genomen. Voor de implementatie van innovaties, zoals innovatieve stalsystemen, is natuurvergunningverlening momenteel een belemmerende factor.
Bent u het met de indieners eens dat een effectieve aanpak van de stikstof- en mestcrisis, namelijk extensiveren door minder vee, er ook voor zorgt dat de landbouw op koers komt om de CO2 restemissiedoelen voor 2030 te halen? Zo nee, op welke wetenschappelijke bronnen beroept u zich?
Het is inderdaad zo dat de maatregelen voor stikstof en mest in de meeste gevallen ook positieve effecten hebben op het halen van het nationale klimaatdoel voor 2030. Hierbij dient te worden opgemerkt dat indien de voedselproductie in Nederland zich door deze maatregelen verplaatst naar andere EU landen waar minder duurzaam geproduceerd wordt, dit mogelijk een negatief effect kan hebben op het halen van het EU klimaatdoel voor 2030 .
Wat is de impact van het schrappen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) op de haalbaarheid van de klimaatdoelen in de landbouw?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zet het kabinet in op een combinatie van verschillende sporen om het klimaatdoel voor de landbouw te halen.
...
Hoeveel geld komt u tekort voor het halen van de klimaatdoelen op landbouw?
Het kabinet zal bij de voorjaarsbesluitvorming stil staan bij de benodigde budgetten voor de verschillende opgaven, waaronder de klimaatopgave. Voor de landbouw zal de voorjaarsbesluitvorming klimaat ook samenhangen met de uitkomsten de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel, vanwege een logische samenhang in de handelingsopties die een agrarisch ondernemer heeft om op het bedrijf emissies te reduceren. Het gaat immers in beide gevallen om emissies naar de lucht en de overlap en interactie tussen reductiemaatregelen die nodig zijn voor klimaat en stikstof is groot.
Hoeveel verduurzamingsprojecten liggen er stil door het stikstofslot en hoeveel uitstootreductie lopen we daardoor mis?
De uitspraak van de Raad van State aangaande intern salderen heeft ook impact op lopende en toekomstige projecten die zijn gericht op verduurzaming of andere activiteiten van maatschappelijke belang over alle sectoren. Het aantal projecten dat dit betreft en daarmee gepaarde uitstootreductie is nu niet in kaart gebracht. Daarbij geldt dat ik deze problematiek vanzelfsprekend een onwenselijke situatie vind. Dit onderstreept de noodzaak om te komen tot een aanpak waarmee Nederland weer van het slot komt en we verduurzaming en emissiereductie in deze projecten weer mogelijk kunnen maken. De komende periode brengt het kabinet de impact van deze uitspraak verder in beeld, alsmede de handelingsopties die daaruit volgen. Daarnaast wordt door SEO en CE Delft een onderzoek verricht naar de economische schade die gepaard gaat met de stikstofproblematiek. De resultaten hiervan verwacht ik Q2 2025.
Welke maatregelen heeft u aangedragen voor het klimaatpakket van uw collega Hermans? Tellen deze maatregelen op tot minstens 5 megaton CO2-reductie die de landbouw moet leveren aan de klimaatdoelen van Minister Hermans?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zal voor de landbouw de voorjaarsbesluitvorming klimaat samenhangen met de uitkomsten de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel (MCE&N). De MCE&N zal een maatregelenpakket uitwerken. De effecten van de maatregelen zullen worden doorgerekend, waaronder het effect op de uitstoot van broeikasgassen. Er zal worden bezien of de huidige klimaatmaatregelen en het pakket uit de MCE&N voldoende zijn om het klimaatdoel voor de landbouw in 2030 te behalen, of dat nog aanvullende maatregelen nodig zijn. De gesprekken tussen de betrokken bewindspersonen lopen en de uitkomst zal bekend worden gemaakt in de voorjaarsnota.
Bent u bereid aanvullende maatregelen te treffen als blijkt dat de klimaatdoelen voor de landbouw uit zicht blijven? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 zal eerst worden bezien of de huidige maatregelen en het pakket uit de MCE&N voldoende zijn om het klimaatdoel voor de landbouw in 2030 te behalen, of dat nog aanvullende maatregelen nodig zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Landbouw, klimaat en voedsel op 6 maart 2025?
Ja.
Het bericht 'Boeren, bedrijven en milieuclubs: kabinet, kom snel met stabiel klimaatbeleid' |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Gaat u dit voorjaar een klimaatpakket maken? Zo ja, mikt u op 24 megaton extra CO2-reductie in 2030 of op een andere grootte?1
Het kabinet werkt ten behoeve van de voorjaarsbesluitvorming aan alternatieve klimaat- en energiemaatregelen zoals aangegeven in de Klimaatnota. Daarbij richt het kabinet zich op een pakket waarmee de klimaat- en energiedoelen weer binnen bereik worden gebracht.
Welke financiële middelen heeft u tot uw beschikking voor het aanvullend klimaatbeleid? Is dat meer dan het resterende budget in het Klimaatfonds?
Het kabinet heeft veel maatschappelijke opgaven die financiële consequenties hebben. Daarom is het de insteek van het kabinet om het alternatieve klimaat- en energiebeleid dit voorjaar zoveel mogelijk uit de bestaande middelen te financieren. Daarvoor heb ik het Klimaatfonds tot mijn beschikking. Daarin resteert na Prinsjesdag 2024 nog € 26 miljard, waarvan € 10,9 miljard reeds is toegekend onder voorwaarden of gereserveerd voor specifieke maatregelen die nader worden uitgewerkt voor het Meerjarenprogramma 2026. In totaal is EUR 15,1 miljard, waarvan 14,1 miljard in het perceel kernenergie, nog niet bestemd voor specifieke maatregelen. Het kabinet informeert de Kamer bij Voorjaarsnota over de verdeling van middelen, onder andere via het Ontwerp-Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds voor 2026.
Welk proces doorloopt u met uw collega’s van andere departementen om te komen tot een klimaatpakket voor de gebouwde omgeving, industrie, landelijk gebied, mobiliteit en elektriciteit?
Na de Klimaatnota die op 24 oktober aan de Kamer is aangeboden, heb ik diverse overleggen gehad met de sectorale bewindspersonen om alternatief beleid uit te werken om de klimaat- en energiedoelen binnen bereik te brengen in samenhang met de voorstellen voor het Klimaatfonds.
De besluitvorming over het integrale pakket loopt mee met de Voorjaarsnota, en betreft ook de subsidies in het ontwerp-Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2026.
Deelt u de opvatting van de Maatschappelijke Alliantie dat het noodzakelijk is om te komen met stabiel klimaatbeleid?
Ja, die opvatting deelt het kabinet. Zie ook de brief die het kabinet hierover naar de Kamer heeft gestuurd op 10 maart 2025.
Waarom heeft u er niet voor gekozen een ministeriële commissie klimaat op te richten, zoals wel is gedaan bij stikstof?
De huidige overleggremia voor energie- en klimaatbeleid, in aanvulling op de overleggen die nu apart worden georganiseerd, voldoen om tot besluitvorming te komen.
Is het voor u een optie om de klimaatdoelen los te laten als er geen financiële dekking is voor een toereikend pakket?
De afspraken uit het hoofdlijnenakkoord zijn duidelijk. We houden vast aan de doelen en indien we de klimaatdoelen niet halen, maken we alternatief beleid. Zeker gelet op de geopolitieke situatie is het belangrijk door te gaan om energieonafhankelijk te worden.
Het uitblijven van duurzame investeringen door bedrijven en beleggers. |
|
Hans Vijlbrief (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Welke signalen krijgt u over het feit dat (mogelijk vele miljarden aan) duurzame investeringen uitblijven omdat er onduidelijkheid bestaat over het klimaatbeleid en de klimaatdoelen? Deelt u de mening dat, indien dit klopt, dit zeer onwenselijk is?
Het kabinet heeft zich in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma gecommitteerd aan de bestaande afspraken voor de klimaatdoelen van 2030 en 2050 zoals geformuleerd in de Klimaatwet. Het kabinet herkent de signalen dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld of uitblijven zowel bij het grootbedrijf als het mkb. Financiële instellingen geven aan dat onzekerheid over politieke besluiten zorgt voor onzekerheid in de markt, waardoor de industrie grootschalige investeringen in de energietransitie uitstelt.
Uit gesprekken met bedrijven blijkt niet dat dit komt door onduidelijkheid over de klimaatdoelen. De voornaamste redenen die genoemd worden, zijn het ontbreken van de randvoorwaarden voor investeringsprojecten, zoals energie-infrastructuur (netcongestie), CCS-opslagcapaciteit en de relatief hoge elektriciteitsprijzen. Daarnaast geldt voor bedrijven in het mkb dat toegang tot kennis en expertise over verduurzaming en belemmeringen in het verkrijgen van financiering het nemen van investeringsbeslissingen beperkt.
Het kabinet herkent dat het klimaat- en energiebeleid van groot belang is voor investeringsbeslissingen. Daarom geeft het kabinet hier onder ander met het Klimaatplan 2025–2035 dat 14 maart jl. is gepubliceerd op een integrale manier meer duidelijkheid over1. Verder heeft het kabinet in de Klimaatnota 2024 aangegeven in het voorjaar met alternatief beleid te komen om de klimaat- en energiedoelen weer binnen bereik te brengen. Dit gebeurt op drie manieren: door de randvoorwaarden voor ons energiesysteem op orde te brengen, door de uitvoering van bestaande afspraken te realiseren en, waar nodig, alternatieve beleidsmaatregelen te treffen. Het kabinet pakt knelpunten in de uitvoering met voorrang aan en werkt aan het op orde brengen van de randvoorwaarden, zodat de maatregelen die we al hebben afgesproken daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd. Hierover wordt de Kamer geïnformeerd gelijktijdig met de Voorjaarsnota.
Hoeveel investeringsbeslissingen stellen de financiële sector en het bedrijfsleven op dit moment uit doordat niet duidelijk is welk klimaatbeleid in Nederland gevoerd gaat worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat er dit voorjaar definitief duidelijkheid moet komen over de klimaataanpak, en er dus geen beleid vooruitgeschoven kan worden, zodat bedrijven en financiers weten waar ze aan toe zijn?
Het is van groot belang dat er zoveel mogelijk duidelijkheid wordt geboden over het klimaat- en energiebeleid, zodat bedrijven en financiers weten waar ze aan toe zijn. Het kabinet probeert hier dan ook zoveel mogelijk duidelijkheid over te geven, bijvoorbeeld met het Klimaatplan 2025–2035 en bij de Voorjaarsnota. Zie ook vraag 2.
Deelt u de mening dat duidelijkheid vanuit de overheid over duurzaamheidsbeleid zal leiden tot meer duurzame investeringen? Hoe beoordeelt u de oproep van de Maatschappelijke Alliantie die vraagt om stabiel klimaatbeleid?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het pleidooi van de Maatschappelijke Alliantie erkent het kabinet het belang van continuïteit in het beleid en de uitvoering van het klimaatbeleid voor burgers en ondernemers in Nederland. Ten behoeve van de uitvoering kijkt het kabinet ook naar extra inspanningen om bestaande belemmeringen weg te nemen, randvoorwaarden te versterken en het gelijke speelveld (waaronder ten aanzien van energiekosten) te verbeteren. U wordt hier nader over geïnformeerd bij de Voorjaarsnota.
Kunt u inschatten wat de prijs van te laat of niet handelen op het gebied van het klimaat, gegeven het feit dat later handelen duurder zal zijn dan tijdig handelen? Wat zijn bijvoorbeeld, naar schatting, de kosten van 1 / 5 / 10 jaar later handelen?
Verschillende studies hebben aangetoond dat uitblijvend klimaatbeleid voor grote economische schade kan zorgen naarmate de aarde verder opwarmt. Een studie van de Universiteit Utrecht heeft uitgerekend dat de schade van opwarming van 2 graden 2 procent van het mondiale bbp kost.2 Enerzijds kan economische schade worden veroorzaakt door de toename in extreem weer. Anderzijds kunnen de kosten worden veroorzaakt door onzekerheid rondom investeringsbeslissingen. Wanneer partijen tijdig op de hoogte zijn van hetgeen van hen verwacht wordt, kunnen partijen daar op anticiperen en in hun investeringsbeslissingen rekening mee houden. Ook CE Delft heeft onlangs ten behoeve van het Klimaatplan een inschatting gegeven van de kosten van niets doen voor West-Europese landen door het niet aanpakken van klimaatverandering, op basis van modelresultaten van een Europese impactanalyse van de Europese Commissie. Het niets doen zou leiden tot een wereldwijde temperatuurstijging van circa 3,6°C rond 2090, waarvan de kosten worden geschat op ongeveer 6,2% van het BBP in 2100. Het behalen van de klimaatdoelen kan deze schade voor Nederland op lange termijn (rond 2100) jaarlijks met circa € 60 miljard (prijspeil 2022) doen verminderen.
Daarnaast kan het uitstellen van klimaatbeleid er ook toe leiden dat er op een later moment kostbaardere maatregelen moeten worden genomen om de klimaatdoelen alsnog te halen. Voor een transitie met de laagste economische kosten is het dus van belang om tijdig te handelen.
Deelt u de mening dat er dit voorjaar een klimaatpakket moet liggen waarmee de wettelijke klimaatdoelen met voldoende zekerheid worden gehaald zodat investeerders weten waar ze aan toe zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Is het voor u een mogelijkheid dat dat keuzes uitgesteld kunnen worden, bijvoorbeeld als de dekking van de maatregelen die nodig zijn om de klimaatdoelen te halen, lastig te vinden is?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4. Zoals in het Hoofdlijnenakkoord en Regeerprogramma is aangegeven heeft het kabinet zich gecommitteerd aan de klimaatdoelen. In het voorjaar wordt altijd een integrale afweging gemaakt tussen de doelen op verschillende beleidsterreinen en budgettaire gevolgen.
Hoe beoordeelt u uw bredere beleid op gebied van publieke investeringen in innovatie en transitie naar de groene economie? Ziet u ook in dat publieke investeringen zullen leiden tot private investeringen?
Ja, het kabinet ziet dat subsidies een hefboomeffect kunnen hebben op private investeringen. Er is een breed publiek investeringsinstrumentarium beschikbaar dat zich richt op het stimuleren van verduurzaming en innovatieve technologieën. In bredere zin ziet het kabinet dat om te zorgen dat private investeringen in de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie verder toenemen, het van belang is dat investeringen in de hiervoor benodigde projecten en innovaties rendabel worden. Het kabinet beoogt met het klimaatbeleid de onrendabele top weg te nemen en de investeringscondities op orde te brengen door een afgewogen beleidsmix van subsidies, publieke investeringen in bijvoorbeeld energie-infrastructuur en beprijzende en normerende maatregelen. De doeltreffendheid en doelmatigheid van dit beleid is recentelijk geëvalueerd en het kabinet heeft deze evaluatie aan de Kamer aangeboden en hierop gereageerd middels een Kamerbrief van 14 juni 20243.
Naast de rol van de overheid, heeft de financiële sector ook een rol om de klimaat- en energietransitie verder te brengen, door het vergroenen van private kapitaalstromen. Het kabinet stimuleert dit onder meer via betrokkenheid bij het Klimaatcommitment van de financiële sector. Invest-NL organiseert financieringstafels, samen met de overheid en de financiële sector, op specifieke klimaat- en energieonderwerpen. Het doel hiervan is om knelpunten voor meer private financiering te achterhalen en deze op te lossen.
Bent u bekend met het voorbeeld van Duitsland, waar ze met een «klimaatschuld» in beeld brengen hoeveel geld er nodig is om de klimaatdoelen te halen? Bent u bereid dit door CPB/PBL te laten ramen?
Het kabinet is niet bekend met het genoemde voorbeeld van Duitsland, maar wel met een rapport over klimaatschuld van een Frans onderzoeksinstituut4. Dit rapport pleit voor het gebruik van het begrip klimaatschuld als maatstaf voor de investeringsbehoefte om de klimaatdoelen te bereiken. Er zijn diverse studies verricht die inschattingen geven van de benodigde investeringen om de klimaatdoelen te halen. Onlangs nog heeft CE Delft ten behoeve van het Klimaatplan hiervan een inschatting gegeven. Specifiek voor het energiesysteem heeft Invest-NL in 2024 het initiatief genomen voor het project «Financieel Inzicht in de Energietransitie», waarin de systeemkosten en investeringsopgave van de transitie geraamd worden aan de hand van de scenario’s uit de Integrale Infrastructuurverkenning ’30-’50 van Netbeheer Nederland.
Daarnaast organiseert Invest-NL financieringstafels, samen met de overheid en de financiële sector, op specifieke klimaat- en energieonderwerpen. Deze tafels richten zich op het wegnemen van knelpunten voor financiering van de transitie. Een financieringstafel start met een financieringsanalyse, waarbij per specifiek onderwerp in kaart wordt gebracht wat de investeringsopgave is en in welke mate de benodigde investeringen rendabel zijn.
In het recent uitgebrachte interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) «Schakelen naar de toekomst – over bekostiging elektriciteitsinfrastructuur» wordt geadviseerd om de publieke kennisinstellingen, inclusief PBL en CPB, gezamenlijk meer onderzoek te laten doen naar de kosten en baten van het toekomstige energiesysteem. Het kabinet is momenteel in gesprek met deze instellingen om te bezien welke mogelijkheden hier zijn. Het kabinet zal bij de Voorjaarsnota nader reageren op de adviezen uit het IBO.
Hoe beoordeelt u de eigen bezuinigingen op de groene economie, wetende dat deze bezuinigingen Nederland op termijn een veelvoud aan welvaart kosten?
In het Hoofdlijnenakkoord is een bezuiniging aangekondigd van € 1,2 miljard op de ontwikkeling van groene waterstof en batterijen en € 9,5 miljard aan het Klimaatfonds toegevoegd voor investeringen in kernenergie. Het kabinet beoogt de ontwikkeling van de waterstofmarkt te stimuleren met een kleinere inzet van subsidies en vermindert het budget voor waterstof met in totaal € 1.157 miljoen De resterende € 43 miljoen van de bezuiniging is in mindering gebracht op de maatregel «invoering batterijverplichting voor zonneparken». Gegeven de omvang van de al gealloceerde middelen uit het Klimaatfonds om huishoudens en bedrijven te stimuleren om te verduurzamen, verwacht het kabinet dat deze relatief kleine bezuiniging op het fonds niet zal leiden tot een veelvoud aan welvaartsverlies.
Het artikel 'Wiersma: voorlopig geen ondergrens voor stikstofuitstoot, juridische check duurt minimaal 1,5 jaar' (Trouw) |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Wat maakte dat u het nieuws «Minister Wiersma breekt stikstofslot open. Hoop gloort voor duizenden boeren en bouwprojecten» en «Landbouwminister Femke Wiersma (BBB) wil ondergrens voor stikstofuitstoot versoepelen: We móeten Nederland uit slop trekken» over de rekenkundige ondergrens afgelopen vrijdag alléén via de Telegraaf en de website van de BBB bekendmaakte?1 2
Ik heb de media te woord gestaan over de stand van zaken in het proces rondom de invoering van de rekenkundige ondergrens.
Bracht u dit nieuws naar buiten als boegbeeld van de BBB of als Minister in het kabinet? Waarom werd dit nieuws in het laatste geval niet ook via een reguliere kamerbrief gedeeld met de Kamer?
Zoals u weet ben ik Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. In het Hoofdlijnenakkoord staat de afspraak dat er een rekenkundige ondergrens komt van minimaal 1 mol. Ik heb de Tweede Kamer diverse keren op de hoogte gehouden van de stand van zaken in dit proces. Er is nu geen nieuwe processtap genomen. Die volgt bij de adviesaanvraag aan de Raad van State. Ik zal uw Kamer daar dan uiteraard over informeren, evenals bij daaropvolgende processtappen.
Waarom heeft u ervoor gekozen de uitkomsten van het wetenschappelijk onderzoek niet gelijk op vrijdag met de Kamer te delen? Gaat u dit alsnog doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens om het expertoordeel en de peerreviews openbaar te maken nadat de Afdeling advisering van de Raad van State hierover haar voorlichting heeft uitgebracht (Zij maakt die voorlichting dan ook openbaar).
Ik vind het niet verstandig de stukken eerder openbaar te maken. Het gevolg van openbaarmaking kan zijn dat het expertoordeel van professor Arthur Petersen dan kan worden aangedragen als onderbouwing in de vergunningverlening door een initiatiefnemer, of kan worden opgevoerd in rechtszaken gevoerd door derden tegen het bevoegd gezag. Dit licht ik verder toe in de brief die ik gelijktijdig aan deze vragen aan uw Kamer stuur.3
Wat maakt dat u juist in dit wetenschappelijk onderzoek zoveel vertrouwen hebt dat u het breed uitvent in de krant?
Er is brede consensus dat de huidige ondergrens niet wetenschappelijk is onderbouwd en leidt tot schijnzekerheid. Ik vind dat een individuele ondernemer daar dan ook niet verantwoordelijk voor kan worden gehouden. De rekenkundige ondergrens van 1 mol/ha/jaar die Arthur Petersen adviseert is wel wetenschappelijk onderbouwd en deze onderbouwing wordt blijkens de peerreview breder gedragen.
Waar haalt u dit vertrouwen vandaan in dit wetenschappelijk onderzoek, gezien het feit dat TNO in eerder onderzoek concludeerde dat de rekenkundige ondergrens niet wetenschappelijk kon worden onderbouwd?
Petersen bouwt verder op alle eerdere onderzoeken en gebruikt in zijn expertoordeel spoor 2 uit het discussiehoofdstuk van TNO/UvA: de meetdetectielimiet als basis om een ondergrens te onderbouwen. In zijn expertoordeel beargumenteert Petersen dat er een rekenkundige ondergrens van 1 mol/ha/jaar ingevoerd zou moeten worden op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis, en rekening houdend met deze meetdetectielimiet. Onder 1 mol/ha/jaar is een depositie niet voldoende zeker van nul te onderscheiden en kan een berekende depositiebijdrage dus niet met voldoende wetenschappelijke zekerheid worden gerelateerd aan een individuele bron.
Klopt het dat het nog minimaal 1,5 jaar duurt voordat duidelijk is of deze rekenkundige ondergrens überhaupt mogelijk is?
Nee, dit klopt niet. Bij een positief advies wil ik de rekenkundige ondergrens zo snel mogelijk invoeren en gericht inbrengen bij een lopende procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uiteindelijk staat de juridische houdbaarheid pas vast als de Afdeling bestuursrechtspraak zich over een rekenkundige ondergrens heeft uitgesproken.
De Afdeling advisering heeft minimaal 8 tot 10 weken nodig om tot een voorlichting te komen. Na advies van de Raad van State wordt het besluit genomen om de rekenkundige ondergrens te verhogen. Wanneer de ondergrens vervolgens kan worden ingebracht in een lopende procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak moet en rekening worden gehouden met 1 tot 1,5 jaar voordat er een eindoordeel ligt. De ondergrens is dan wel al ingevoerd en kan worden gebruikt in de vergunningverlening.
Er is een risico dat wanneer er een rekenkundige ondergrens wordt ingezet in de toestemmingverlening en vervolgens geen stand houdt bij de Afdeling bestuursrechtspraak, er een vergelijkbare groep als de PAS-melders ontstaat. Daarom vind ik het ook van uiterst belang dat we dit op een zorgvuldige manier doen. Dit licht ik uitgebreider toe in de Kamerbrief die ik gelijktijdig naar uw Kamer stuur.4
Waarom heeft u ervoor gekozen deze informatie niet te delen in het interview met de Telegraaf?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van de berichtgeving op de website van de BBB, waarin dit aspect niet alleen niet wordt meegenomen, maar de indruk wordt gewekt dat het lange wachten voorbij is voor Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders en andere ondernemers?
Het is niet aan mij om als Minister te oordelen over de berichtgeving van individuele politieke partijen.
Kunt u zich voorstellen dat veel ondernemers er na alle berichtgeving niet op rekenen dat het nog anderhalf jaar duurt voordat er überhaupt juridische duidelijkheid komt? Wat gaat u de komende tijd doen om een eerlijk beeld te schetsen over de termijn waarop dit plaatsvindt?
Zie het antwoord op vraag 6.
Vindt u, alles bij elkaar genomen, dat het handig is geweest de start van zo’n lang traject met zoveel onzekerheden zo breed uit te meten in de pers?
Ik heb media te woord gestaan over de huidige stand van zaken in het proces rondom de invoering van de rekenkundige ondergrens. Er wordt al jaren hierover gesproken, en er ligt nu een wetenschappelijke onderbouwing. Dat is positief nieuws. De volgende stap is advies vragen bij de Raad van State, dit bereid ik nu voor.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het plenaire debat over de stikstofontwikkelingen van donderdag 20 februari 2025?
Ja.
De Kaderrichtlijn Water |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Europese Commissie over de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water van 4 februari 2025 waarin wordt gesteld dat Nederland met het huidige beleid de doelen zoals vastgelegd in de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) niet zal halen in 20271? Wat is hierop uw reactie?
Vanuit de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat was op 7 februari jl. ook een verzoek gekomen3 om een reactie van het kabinet over het rapport van de Europese Commissie. De Kamer ontvangt nog voor het aankomende Commissiedebat Water een brief waarin ingegaan wordt op de evaluatie van de Europese Commissie van de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen.
Over de gevolgen van het stoppen met het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) voor de waterkwaliteit zijn eerder Kamervragen gesteld door de leden Rooderkerk, Podt en Bamenga. Verwezen wordt naar de antwoorden hierop, die de Kamer op 15 oktober 2024 ontvangen heeft van de Minister van LVVN.4
Met betrekking tot het deel van de vraag dat ziet op de voornemens voor Natura 2000-gebieden kan gemeld worden dat hier nog geen nader inzicht in is. In de Kamerbrief over de aanpak van de problematiek rondom stikstof en PAS van 14 februari 2025 staat daarom aangegeven dat bij de uitwerking van de diverse sporen aandacht zal zijn voor de wisselwerking met de opgaven voor klimaat, water (KRW) en luchtkwaliteit, ook om afwenteling te voorkomen.5
Bent u bekend met het bijbehorende werkdocument «Third River Basin Management Plans Second Flood Hazard and Risk Maps and Second Flood Risk Management Plans Member State: Netherlands»2? Deelt u de constatering dat het afschaffen van de gebiedsplannen door het huidige kabinet en het voornemen om Natura2000-gebieden te beperken negatieve gevolgen kan hebben voor de waterkwaliteit in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u nog steeds achter uw eerdere uitspraak: «De (inter)nationale doelen voor het herstellen van de natuur, het verbeteren van de biodiversiteit, het verbeteren van de waterkwaliteit en beschikbaarheid, en het mitigeren van broeikasgassen en anticiperen op verdere klimaatverandering staan.»3?
Ja, deze doelen zijn opgenomen in het regeerprogramma en zijn daarmee kabinetsbeleid. Vanuit meerdere departementen wordt op dit moment gewerkt aan de invulling van deze verplichtingen.
Klopt het dat de KRW uitgelegd moet worden als een resultaatsverplichting, waarbij op 22 december 2027 het Nederlandse water aan de doelen moet voldoen?
Ja, dat klopt, met dien verstande dat er in bepaalde gevallen een geldig beroep gedaan kan worden op uitzonderingsmogelijkheden die de KRW biedt, indien doelen in 2027 niet zijn bereikt. Zie voor nadere toelichting de Kamerbrieven van 27 juni en 20 december 2024.7, 8
Bent u bekend met het Koepelrapport Tussenevaluatie KRW4, waaruit blijkt dat het Impulsprogramma KRW tot zover niet toereikend is gebleken?
Ja, dit rapport is op 20 december jl. met een begeleidende Kamerbrief door het kabinet aan de Kamer gestuurd.
Hoe kijkt u naar het besluit om de bufferstroken rond Natura2000-gebieden waar mest op mag worden uitgereden te verkleinen van 250 naar 100 meter? Wat doet dat besluit met het doelbereik voor de KRW?
Door het lid Bamenga zijn hierover ook vragen gesteld in het commissiedebat Water van 24 september 2024. Die vragen zijn schriftelijk beantwoord in de Kamerbrief van 10 oktober 2024. Daarin is aangegeven dat de instelling van de zones niet als had doel om de waterkwaliteit te verbeteren. In de onderbouwing van de breedte van de zone was daarom destijds niet specifiek gekeken naar het effect op de waterkwaliteit. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de op 10 oktober verzonden Kamerbrief10.
Onderschrijft u dat onder andere het toepassen van minder mest «door aanpassing van de stikstofgebruiksnormen» onvermijdelijk is om aan de doelen te kunnen voldoen, zoals gesteld in het Koepelrapport Tussenevaluatie KRW? Zo ja, wanneer zal u concrete stappen nemen hiertoe? Zo nee, welke zwaarwegende belangen hebt u om dat niet te doen?
Uit de studie van de WUR (bijlage bij de brief over de evaluatie van de Meststoffenwet11) blijkt dat de – op grond van de derogatiebeschikking gedwongen – 20% korting op de stikstofgebruiksnorm in nutriënt-verontreinigde gebieden een belangrijke bijdrage levert aan de voorspelde verbetering van de waterkwaliteit. Het vaststellen van gebruiksnormen is niet aan de Minister van IenW, maar aan de Minister van LVVN.
Bent u bekend met het rapport «Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland; toestand (2020–2023) en trend (1992–2023) Resultaten van de monitoring van de effecten van de EU Nitraatrichtlijn actieprogramma’s» van het RIVM5, waarin wordt gesteld dat droge periodes, die vaker zullen voorkomen door klimaatverandering, leiden tot verhoogde nitraatconcentraties?
Ja, dat rapport is op 28 november jl. door het kabinet aan de Kamer gestuurd.13
Erkent u de volgende constatering uit het Koepelrapport Tussenevaluatie KRW: «sluiten normeringen en toelating van stoffen niet aan op de KRW-normering, zijn vergunningen verouderd, incompleet of ontbrekend en is er onvoldoende capaciteit en kennis voor adequate toezicht en handhaving van de regelgeving.»? Kunt u toelichten waarom dit het geval is en welke belangen daarbij prevaleren?
Het klopt dat de toelating van stoffen tot de markt niet altijd aansluit op de KRW-normering. Een oorzaak hiervan is dat die toelating vanuit een ander, al dan niet Europees geharmoniseerd beleidskader of wetgeving plaatsvindt en met soms andere beschermdoelen en bijbehorende normen. Een voorbeeld hiervan, dat ook in het koepelrapport wordt benoemd, is de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.
Met betrekking tot verouderde vergunningen is aan de Kamer in september 2024 gemeld dat het kabinet bekijkt hoe voldaan kan worden aan de wens van de Europese Commissie om het periodiek actualiseren van beheersmaatregelen voor lozings- en onttrekkingsactiviteiten beter te regelen in de Nederlandse wetgeving14. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Wat betreft vergunningverlening, toezicht en handhaving kampen de verschillende bevoegde gezagen met tekorten in personele capaciteit en expertise. Mede hierdoor zijn er achterstanden ontstaan bij het actueel houden van vergunningen. Dit speelt overigens niet alleen op het gebied van waterkwaliteit, maar breder in het milieudomein. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de Kamerbrief over de versterking van het VTH-stelsel, die door de Staatssecretaris van IenW op 5 november jl. aan de Kamer is verzonden.15
Gaat u alle bovengenoemde tekortkomingen in de normeringen en naleving verhelpen? Zo nee, kunt u aangeven welke normeringen, vergunningen en handhaving u ongewijzigd laat en waarom?
Voor wat betreft de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt verwezen naar de Kamerbrief hierover, die verstuurd is mede naar aanleiding van de motie van het lid Grinwis.16
Voor wat betreft het actualiseren van vergunningen zijn voor de KRW met name de vergunningen voor lozingen (directe en indirecte) en onttrekkingen van belang. Voor de lozingsvergunningen die onder de directe verantwoordelijkheid van de Minister van IenW vallen is Rijkswaterstaat bezig met deze te bezien en waar nodig herzien, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de lozingsvergunningen die van belang zijn voor de KRW. Ook de andere bevoegde gezagen werken aan het actualiseren van vergunningen. In de Kamerbrief van 12 november 2024 is de Kamer geïnformeerd over de aanpak om het VTH-stelsel voor de afvalwaterketen te versterken, waarbij zowel naar directe als indirecte lozingen wordt gekeken.17
Kunt u een overzicht delen van spijtvrije maatregelen om de doelen van de KRW dichterbij te brengen? Zo nee, kunt u toezeggen om een dergelijk overzicht op te stellen, waarbij te denken valt aan bijvoorbeeld het uitsluiten van het gebruik van zink in woningbouw?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds alle reeds afgesproken maatregelen voor de KRW en anderzijds de mogelijke nieuwe maatregelen naar aanleiding van de Tussenevaluatie KRW.
Een overzicht van alle reeds afgesproken maatregelen is opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027, die op 18 maart 2022 met de Kamer zijn gedeeld18. Met de eerdergenoemde Tussenevaluatie is in beeld gebracht tot welk KRW-doelbereik deze maatregelen naar verwachting zullen leiden, en is ingegaan op mogelijke acties en maatregelen om de waterkwaliteit verder te verbeteren. In navolging daarvan wordt binnen het kabinet en met de medeoverheden toegewerkt naar besluitvorming hierover, onder meer via het Bestuurlijk Overleg KRW. In de Kamerbrief van 20 december 2024 is toegezegd de Kamer vóór de zomer 2025 te informeren over de aanvullende maatregelen en vervolgstappen die genomen zullen worden naar aanleiding van de Tussenevaluatie19. Onderdeel hiervan is de ketenaanpak voor 42 KRW-probleemstoffen vanuit het impulsprogramma, waar zink ook onderdeel vanuit maakt.
Heeft u in kaart wat de juridische risico's zijn wanneer Nederland de bindende afspraken van de KRW niet zal halen?
Ja, in het algemeen zijn die risico’s bekend. De Kamer is al meermaals geïnformeerd over deze risico’s, die in algemene zin bestaan uit inbreukprocedures door de Europese Commissie en nationale rechtszaken.20, 21
Heeft u in kaart in hoeverre de toenemende vervuiling van grondwater, in combinatie met (en versterkt door) de effecten van klimaatverandering, nieuwe drinkwateraansluitingen en het verstrekken van vergunningen voor bedrijven, nieuwbouwwoningen, en boeren in gevaar zal brengen?
Dit is moeilijk te voorspellen, gezien het grote aantal en de diversiteit aan milieudoelen, de verschillen in doelbereik per locatie en het feit dat niet elke activiteit invloed heeft op elk milieudoel en de onzekerheid rond de impact van klimaatverandering op het geheel. Zie ook de verwijzingen in het antwoord op de vorige vraag. Wel is duidelijk dat het grondwatersysteem onder druk staat. In het algemeen geldt dat het risico op het niet meer kunnen verstrekken van de vergunningen eerder optreedt in gebieden waar de afstand tot het doel nog groot is.
Bent u zich ervan bewust dat de mogelijkheden tot uitzondering van de regels door de EU zeer beperkt zijn, en dat wanneer de doelen niet gehaald zullen worden in 2027 dit zal leiden tot problemen met de verstrekking van vergunningen?
Hoewel de ruimte voor legitieme uitzonderingsmogelijkheden die de KRW biedt beperkter wordt, bestaat in 2027 nog steeds de mogelijkheid om gebruik te maken van uitzonderingsmogelijkheden, onder strikte randvoorwaarden. Binnen het KRW-impulsprogramma worden diverse handreikingen opgesteld om de waterbeheerders te helpen bij een correct gebruik van deze uitzonderingsmogelijkheden.
Activiteiten mogen niet in strijd komen met de doelstellingen van de KRW. Dat geldt niet pas in 2027, maar nu al. De gevolgen hiervan voor individuele activiteiten kunnen inderdaad groot zijn. Zie verder het antwoord op vraag 12 en 15.
Bent u voorbereid op het scenario waarbij woningbouw, infrastructuurprojecten, landbouw, de ontwikkeling van onze defensiecapaciteit en bedrijfsactiviteiten in bepaalde gebieden tot stilstand zullen komen doordat vergunningen niet kunnen worden verleend?
Er wordt niet verwacht dat activiteiten op grote schaal tot stilstand zullen komen. Tegelijk kunnen de gevolgen voor individuele activiteiten wel groot zijn. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Om een dergelijk scenario zoveel mogelijk te voorkomen, wordt met het KRW-impulsprogramma gewerkt aan verbetering van de waterkwaliteit, en worden bevoegde gezagen en ook bedrijven geholpen om zo goed mogelijk om te gaan met de vergunningverlening. Zo wordt gewerkt aan heldere en toepasbare toetsingskaders, self-assessments voor bedrijven, kennisdeling en capaciteitsuitbreiding. Hiermee komen concrete risico’s zo vroeg mogelijk in beeld, zodat naar oplossingen gezocht kan worden per activiteit. Daarnaast wordt in het Europese circuit ingezet op enkele aanvullende uitzonderingsmogelijkheden in gevallen waarin de toestemmingverlening in het gedrang komt. Dit speelt met name voor activiteiten die slechts tijdelijk tot verslechtering leiden, en bij activiteiten die enkel bestaande verontreiniging verplaatsen. Hierover is tussen de lidstaten overeenstemming bereikt en momenteel vinden de onderhandelingen plaats met het Europees Parlement en de Europese Commissie.
Welke zwaarwegende belangen gelden er volgens u die extra actie om de KRW-doelen te halen uit te stellen en die een dergelijk scenario rechtvaardigen, gezien het feit dat een dergelijk scenario kan voorkomen worden door nu alle nodige maatregelen te nemen om de KRW-doelen wel te halen, waaronder de maatregelen uit het rapport van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) van mei 20236?
De aanbevelingen uit het genoemde rapport van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur worden opgepakt. Met het KRW-impulsprogramma wordt een grote inspanning geleverd om in 2027 zoveel mogelijk aan de KRW te kunnen voldoen. Daarbij spelen uiteraard op alle overheidsniveaus politiek-bestuurlijke afwegingen met alle andere ruimtelijke, economische en milieubelangen, en keuzes over de inzet van schaarse capaciteit en financiële middelen.
Erkent u dat Nederland mede door «te optimistische inschatting van de effectiviteit van maatregelen» de bindende afspraken met betrekking tot goede ecologische toestand niet zal halen en dat «De huidige situatie vraagt om een «alles op alles» inspanning»?
De Tussenevaluatie KRW laat inderdaad zien dat de huidige maatregelen nog niet voldoende zijn om overal de goede ecologische toestand te realiseren. Dit heeft meerdere oorzaken, waaronder een teveel aan nutriënten en chemische stoffen in ons water, resterende knelpunten op het gebied van inrichting en beheer, effecten van klimaatverandering en de opkomst van invasieve soorten. Een deel van de extra maatregelen is voorzien in de huidige stroomgebiedbeheerplannen of is onderdeel van lopende trajecten, zoals de voorbereiding op het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Daarnaast is er inzet nodig op diverse fronten, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 20 december en het onderliggende koepelrapport. Zie ook het antwoord op vraag 16 en 18.
Voor wat betreft de specifieke vraag of dit mede komt door een «te optimistische inschatting van de effectiviteit van maatregelen», is het goed om te verhelderen dat dit «specifiek» betrekking heeft op hoe de ecologische doelen in samenhang met de inrichtingsmaatregelen bepaald zijn: bij het bepalen van de ecologische doelen voor onze veelal sterk veranderde en kunstmatige wateren wordt namelijk uitgegaan van het verwachte effect van de te nemen maatregelen om het systeem natuurlijker in te richten (zoals aanleg van natuurvriendelijke oevers, nevengeulen, hermeandering van beken en vispassages).
Bekend is dat het enige tijd kan duren voordat het effect van deze maatregelen in de metingen zichtbaar wordt. Echter, het gaat hierbij om een inschatting vooraf en de daadwerkelijke effecten op de ecologie kunnen na realisatie anders uitvallen. Dit kan reden zijn om doelen hierop bij te stellen (via zogeheten «technische doelaanpassing»). Zie voor nadere toelichting de Kamerbrief die in het antwoord op vraag 5 is aangehaald.
Vindt u dat het kabinet alles op alles zet om de doelen van de KRW te halen? Zo ja, betekent dit dat u geen extra maatregelen gaat nemen? Zo nee, welke extra maatregelen gaat u nemen?
Het in 2023 gestarte impulsprogramma is erop gericht om zoveel mogelijk aan de KRW te kunnen voldoen in 2027. Hiervoor is in de eerste plaats nodig dat de verschillende overheden de eerder afgesproken KRW-maatregelen23 uitvoeren. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten zetten zich daar stevig voor in. Tegelijkertijd zijn er nog uitdagingen om alle maatregelen tijdig te realiseren.
In vervolg op de Tussenevaluatie KRW wordt bezien welke aanvullende maatregelen daar nog bovenop genomen kunnen worden, rekening houdend met de politiek-bestuurlijke afwegingen die bij vraag 16 genoemd zijn. Vóór de zomer van 2025 wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Gezien het feit dat dergelijke inspanning tot zover is uitgebleven, waarmee u het eerder genoemde scenario dichterbij brengt: kunt u toelichten welke zwaarwegende belangen rechtvaardigen dat eerder genoemde risico's worden genomen?
Zie het antwoord op vraag 16.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Water op 26 maart aanstaande?
Ja.
Het mogelijk maken van meer aansluitingen op het laagspanningsnet door het toepassen van een flexibele backstop. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het paper van het TU Delft PowerWeb Institute over het introduceren van een flexibele backstop waarmee meer aansluitingen op het laagspanningsnet mogelijk kunnen worden gemaakt (Kamerstuk 2024D43816)?
Bent u bekend met het paper van het TU Delft PowerWeb Institute over het introduceren van een flexibele backstop waarmee meer aansluitingen op het laagspanningsnet mogelijk kunnen worden gemaakt (Kamerstuk 2024D43816)
Klopt het dat een flexibele backstop, een klein apparaatje dat bij extreme stress op het netwerk snel en automatisch de hoeveelheid elektriciteit vermindert die bijvoorbeeld een laadpaal of warmtepomp van het net onttrekt, het mogelijk maakt om de huidige capaciteit van het elektriciteitsnet efficiënter te gebruiken zonder dat daarmee de veiligheid en betrouwbaarheid van het net in gevaar worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
De kern van een «flexibele backstop» is dat een slim net-intensief apparaat in staat is om bij overbelasting van het net een noodsignaal te ontvangen en daarop te reageren op zo’n manier dat de overbelasting wordt voorkomen. Het klopt dat dit met een «klein apparaatje» kan, het is echter ook mogelijk dat het wordt geïntegreerd in net-intensieve apparaten als laadpalen, warmtepompen, thuisbatterijen en omvormers van zonnepanelen. Ook kunnen energiemanagementsystemen (HEMS) hierbij een rol spelen. Dit is ook voorzien bij maatregelen in het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN). Over de voortgang van deze maatregelen is de Kamer op 24 maart jl. geïnformeerd.1
Bij overbelasting van het net is de kans reëel dat de stroom uitvalt in het gebied. Een «flexibele backstop» is een veiligheidsmechanisme waarmee vlak voordat zo’n overbelasting zich voordoet, of in real time,de productie of het verbruik van slimme net-intensieve apparaten automatisch beperkt wordt. Productie of verbruik wordt dan alleen beperkt voor laadpalen, warmtepompen, thuisbatterijen en zonnepanelen en alleen voor zover als nodig is om de overbelasting van het net te voorkomen. Daardoor blijft het licht aan en worden huishoudens met bijvoorbeeld medische apparatuur, die afhankelijk zijn van elektriciteit, beschermd. De huishoudens met laadpaal, warmtepomp, zonnepanelen of thuisbatterij kunnen hier wel hinder van ondervinden. Netbeheerders werken bij uitwerking van een dergelijke maatregel aan oplossingen om deze hinder zoveel mogelijk te beperken.
In een onderzoek van TNO naar de rol van slimme apparaten bij netcongestie in het laagspanningsnet heeft TNO een aanbeveling gedaan om zo’n «flexibele backstop» te implementeren om daarmee de kans op en impact van een stroomstoring te beperken.2 In dat onderzoek noemde TNO dit een «technisch vangnet». In de Kamerbrief stand van zaken netcongestie heeft het kabinet ook de term «technisch vangnet» aangehouden.3 In de voortgangsrapportage van het LAN4 heeft het kabinet dit veiligheidsmechanisme «netbescherming» genoemd. Al deze termen beschrijven hetzelfde mechanisme en komen op hetzelfde neer. Het kabinet houdt in het vervolg van de beantwoording de term «netbescherming» aan.
Deelt u de constatering dat met de introductie van een flexibele backstop er meer nieuwe aansluitingen mogelijk worden gemaakt, er meer fijnmazige controle van de beschikbare capaciteit mogelijk wordt en dat de maatregel sneller kan worden uitgevoerd met minder verstoring dan bij uitbreiding van het elektriciteitsnet? Zo nee, waarom niet?
De netbescherming geeft meer zekerheid dat het licht aanblijft in situaties waarin andere maatregelen onvoldoende hebben opgeleverd om overbelasting te voorkomen. De netbescherming maakt de impact van overbelasting van het net dus veel kleiner. In plaats van stroomuitval in de wijk wordt dan bijvoorbeeld slechts de laadsnelheid van laadpalen tijdelijk beperkt. Dit zorgt voor een fijnmazigere beheersing van de beschikbare netcapaciteit.
Omdat de gevolgen van overbelasting veel kleiner zijn, is het aannemelijk dat er meer risico genomen kan worden en daardoor ook meer aansluitingen mogelijk gemaakt kunnen worden.5 De netbescherming is echter geen wondermiddel. Als te veel aansluitingen worden toegestaan, zal de netbescherming vaker ingrijpen, wat meer hinder voor gebruikers van net-intensieve apparaten kan veroorzaken. De netbescherming is dus vooral een uiterst redmiddel om de betrouwbaarheid van het net te waarborgen. Het kabinet ziet de netbescherming daarom vooral als mogelijk waardevolle aanvulling op netverzwaring en slim netgebruik.
Klopt het tevens dat de impact van het introduceren van een flexibele backstop voor huishoudens beperkt is, omdat de maatregel met name gericht is op elektrische apparaten, zoals laadpalen en warmtepompen, die veel stroom gebruiken, maar waarbij de hinder voor gebruikers minimaal is als de stroomtoevoer tijdelijk verlaagd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vragen 2 en 3. De impact is inderdaad beperkt tot slimme net-intensieve apparaten zoals laadpalen, warmtepompen, thuisbatterijen en omvormers van zonnepanelen. Hierdoor blijft het overige elektriciteitsgebruik ongemoeid. Voor huishoudens met zulke slimme net-intensieve apparaten zal de hinder waarschijnlijk minimaal zijn als de netbescherming soms kort productie of verbruik beperkt. In uitzonderlijke gevallen kan de hinder groter zijn als productie of verbruik vaker en langer beperkt wordt om stroomuitval te voorkomen. Een netbeheerder zal het betreffende net dan met prioriteit moeten verzwaren. De hinder door de netbescherming is in alle gevallen kleiner dan bij een stroomstoring die door de netbescherming juist voorkomen wordt.
Deelt u de mening dat de flexibele backstop gezien het bovenstaande een «no-regret»-optie is die kan worden geïntegreerd in langetermijnplannen voor netwerkuitbreiding en -management? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet kansen voor netbescherming bij het tegengaan van netcongestie. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 is de toegevoegde waarde van de netbescherming dat de betrouwbaarheid van het net gewaarborgd wordt, ook als het net vaker tot zijn grenzen belast wordt. Het kabinet verkent daarom samen met de netbeheerders de mogelijkheden en kansen en betrekt daarbij, naast de technische uitwerking, de kosten van implementatie en vraagstukken op het gebied van privacy en cybersecurity.
Klopt het dat in Duitsland al een vergelijkbaar systeem is ingevoerd voor elektrische laadpalen? Kunt u beschrijven hoe het systeem daar in elkaar steekt en wat de voor- en nadelen van het Duitse systeem zijn?
Ja. Voor een beschrijving van het Duitse systeem verwijs ik naar onderzoek van TNO over de rol van slimme apparaten.6
De voor- en nadelen in Duitsland zijn op hoofdlijnen zoals in de beantwoording op voorgaande vragen weergegeven. Wel zijn er technische verschillen, omdat in Duitsland noodsignalen naar de slimme meter gestuurd kunnen worden. In Nederland is het sturen van zulke signalen naar slimme meters niet zondermeer mogelijk.
Hoe wordt de aanbeveling van het TU Delft PowerWeb Institute om een routekaart voor de implementatie van een flexibele backstop te ontwikkelen opgepakt? Bent u daarmee bezig?
Op dit moment verkent het kabinet samen met netbeheerders hoe de netbescherming technisch kan werken en aan welke randvoorwaarden voldaan moet zijn om de netbescherming te laten werken. Net-intensieve apparaten moeten bijvoorbeeld in staat zijn om te reageren op een noodsignaal. Ook kan bijvoorbeeld een register van net-intensieve apparaten nodig zijn, zodat duidelijk is waar een noodsignaal naartoe gestuurd kan worden. Naast de technische werking verkent het kabinet ook de juridische mogelijkheden. Het kabinet zal de Kamer einde jaar informeren over de uitkomsten van deze verkenning.
Bent u bijvoorbeeld al in gesprek met netbeheerders om afspraken te maken over hoe en hoe vaak de flexibele backstop mag worden ingezet, in welke mate het vermogen daarbij wordt verlaagd en hoe deze maatregel kan worden geïmplementeerd op een wijze waarbij de eindverbruiker zo weinig mogelijk nadeel ervaart?
Op dit moment concentreren gesprekken zich op de technische werking van de netbescherming en de randvoorwaarden om netbescherming mogelijk te maken. Als op basis van die verkenning besloten wordt tot invoering van een netbescherming, dan zal bij de uitwerking hiervan vanzelfsprekend worden bezien welke mogelijkheden er zijn om eindverbruikers hier zo min mogelijk hinder van te laten ondervinden.
Hoe kijkt u, ten slotte, aan tegen de suggestie om de integratie van een flexibele backstop als vereiste te stellen voor nieuwe elektrische grootverbruikers zoals laadpalen en warmtepompen die op het elektriciteitsnetwerk worden aangesloten?
Voor de werking van de netbescherming is het essentieel dat er slimme net-intensieve apparaten zijn die in staat zijn om op basis van een noodsignaal dat het net overbelast wordt, snel productie of verbruik te beperken. Het kabinet betrekt daarom de eventuele implementatie van netbescherming bij de eisen aan slimme net-intensieve apparaten.
Wat is uw reactie op het bericht «Groningen schrikt wakker van aardbeving (2.2) bij Usquert: «Het bed schudde»»?1
Aardbevingen hebben grote impact op het welzijn en de veiligheid van Groningers. Dat horen we van de mensen zelf. Ook blijkt dit uit de verschillende onderzoeken daarover, bijvoorbeeld van het Kennisplatform Leefbaar en Kansrijk Groningen en het Groningers Perspectief. Daarom heeft het vorige kabinet het Groningenveld gesloten. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft aangegeven dat er nog gedurende decennia na sluiting van het veld aardbevingen kunnen plaatsvinden. Daar heeft het kabinet oog voor.
Begrijpt u dat deze aardbeving extra beangstigend is voor de bewoners van de duizenden woningen die nog niet veilig zijn verklaard en dan wel versterkt moeten worden dan wel gesloopt?
Ja.
Snapt u dat het ook voor bewoners van woningen die op norm zijn verklaard extra beangstigend kan zijn, gezien de berichtgeving over tientallen twijfelachtige rapporten van de NCG betreffende de versteviging van woningen?2, 3
Ja. Als er Groningers zijn met twijfel over hun rapporten, dan kunnen ze contact opnemen met de NCG en in gesprek gaan. Ze kunnen zich melden bij hun bewonersbegeleider of het bewonerscontactcentrum. Zie ook antwoord 10 op eerdere Kamervragen4. Om twijfel over de veiligheid weg te nemen heb ik ook een onafhankelijk onderzoek aangekondigd. De Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd.
Erkent u dat het pijnlijke besluit om het gasveld Warffum open te houden in het licht van deze aardbeving, waarbij mensen in Warffum wakkerschrokken en rechtop in bed zaten nog pijnlijker is voor de Groningers?
Het Kabinet begrijpt de zorgen van mensen over de gaswinning uit het gasveld Warffum. Zeker gezien het feit dat het gasveld vlak bij het Groningenveld ligt en het dorp Warffum te maken heeft met de effecten van het Groningengasveld, zoals de recente beving bij Usquert. Deze beving heeft plaatsgevonden door de voormalige gaswinning uit het Groningengasveld. Het gasveld Warffum en het Groningengasveld zijn niet met elkaar verbonden.
Het Kabinet heeft de aanvraag van de NAM om langer gas te mogen winnen uit het gasveld Warffum zeer zorgvuldig bekeken en heeft advies gevraagd aan onder meer TNO, SodM en de Mijnraad. Deze adviseurs geven aan dat de winning veilig kan plaatsvinden. Ook is de Minister van Klimaat en Groene Groei persoonlijk in gesprek gegaan met omwonenden om te luisteren naar de zorgen en tot een zorgvuldige afweging te komen. Op basis van alle informatie heeft het Kabinet begin december een positief ontwerpbesluit genomen.
Waarom heeft u uw oordeel om de vergunning voor het Warffum-veld gestoeld op een verouderd SodM advies? En waarom heeft u geen nieuwe advies gevraagd? Hoe verhoudt dat zich tot uw uitspraak «Ik heb dit besluit niet licht genomen»?4
In haar advies uit 2022 geeft SodM aan dat de winning technisch veilig kan plaatsvinden. Dit is nog steeds het standpunt van SodM. Volgens SodM zijn de risico’s vergelijkbaar met andere kleine gasvelden in Nederland6. Wel heeft SodM aangegeven dat het advies uit 2022 voor de uitkomsten van de parlementaire enquête Groningen (PEGA) is uitgebracht en dat het goed zou zijn als SodM destijds ook was ingegaan op het burgerperspectief (zie ook het antwoord op vragen van Kamerlid de Groot waarin op basis van input van SodM is opgenomen: «Gelet op de uitkomst van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen zou het goed zijn geweest als SodM destijds in het advies uitdrukkelijker was ingegaan op het burgerperspectief.» 7). Zoals bij vraag 4 aangegeven begrijpt het kabinet de zorgen over de gaswinning bij Warffum en is om deze reden de Minister van Klimaat en Groene Groei persoonlijk in gesprek gegaan met omwonenden.
Kunt u aangeven of er contact is geweest tussen u en het SodM over de vergunningverlening inzake het Warffum-veld? Zo ja op welke momenten en zijn er signalen geweest dat het SodM mogelijk anders zou adviseren met de kennis van nu inzake de verlenging van de gaswinning bij Warffum?
De Minister van Klimaat en Groene Groei heeft op verschillende momenten contact gehad met de inspecteur-generaal Mijnbouw. Daarbij is ook gesproken over het voortzetten van de winning uit het gasveld Warffum. De vraag wat een nieuw advies van SodM zou inhouden, is een speculatieve vraag want dat is niet aan de orde.
Hoe kijkt u aan tegen het recente besluit om de gaswinning bij Warffum te verlengen in het licht van het herziende SodM advies, waarin «maatschappelijke onrust» wordt meegewogen?5
SodM heeft geen herziend advies uitgebracht met betrekking tot de aanvraag van de NAM om de gaswinning uit het gasveld Warffum voor een aantal jaar voort te zetten. Wel heeft SodM op 20 december 2024 een verzoek van de NAM om tijdelijk af te zien van handhaven, afgewezen. De NAM had dit verzoek gedaan omdat het huidige winningsplan voor gaswinning uit het gasveld Warffum tot en met 31 december 2024 liep en er na het ontwerpbesluit nog een definitief besluit genomen moet worden. Zonder geldig winningsplan mag NAM geen gas winnen. SodM heeft deze aanvraag afgewezen omdat, aldus SodM, de bewoners van Warffum zich niet gehoord voelden over het eventueel gedogen en er grote onrust ontstond naar aanleiding van berichten hierover. Gedogen zonder deze onrust serieus te nemen zou leiden tot verder afnemen van het vertrouwen van de omgeving in de rijksoverheid. De bevoegdheid om deze beslissing te nemen ligt bij SodM9. Het Kabinet heeft hier geen rol in.
Gaat u beiden in gesprek met bewoners in Warffum, Usquert en de directe omgeving over de impact van de aardbeving en ook in het licht van de het nieuwe SodM rapport en de voorgenomen voortzetting van de vergunning voor gaswinning in Warffum?
Zoals hierboven aangegeven heeft SodM geen nieuw rapport uitgebracht. Het kabinet staat in contact met bewoners, zowel de Minister van Klimaat en Groene Groei vanuit haar verantwoordelijkheid voor de gaswinning uit kleine velden, als de Staatssecretaris Herstel Groningen vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de schadeafhandeling en versterking in het aardbevingsgebied.