Het bericht ‘Eerste coronabesmetting vastgesteld in Grieks vluchtelingenkamp Moria’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eerste coronabesmetting vastgesteld in Grieks vluchtelingenkamp Moria»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Griekse collega over de uitbraak? Zo ja, wat heeft u met hem besproken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en Nederlandse hulp aan te bieden om verdere verspreiding te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb veelvuldig contact met mijn Griekse collega’s. Hoewel dat voornamelijk in het teken staat van de bilaterale samenwerking en steun om de situatie van vluchtelingen en migranten in Griekenland te verbeteren, wordt ook gesproken over actuele ontwikkelingen. Zoals uw Kamer bekend, was het de bedoeling dat de alternate Minister van Migratie en Asiel, de heer Koumoutsakos, op 10 en 11 september een werkbezoek zou brengen aan Nederland. Tijdens dit bezoek zou ook over de opvang van vluchtelingen op de eilanden worden gesproken, waarbij het in de rede had gelegen om het over de preventieve maatregelen in het kader van COVID-19 te hebben. Als gevolg van de branden in Moria is dit bezoek niet doorgegaan. Wel heb ik hierna, naar aanleiding van deze gebeurtenissen, meermaals contact gehad met mijn Griekse collega. Hierover heb is uw Kamer geïnformeerd.2
Wat zijn de grootste (medische) tekorten in kamp Moria op dit moment om de coronacrisis aan te pakken?
De situatie op Lesbos is in meerdere opzichten zorgelijk, waaronder vanwege besmettingen met het COVID-19 virus waarvan de eerste kort voor de branden in Moria werd geconstateerd. Het kabinet heeft uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de omstandigheden en de maatregelen die door de Griekse overheid zijn getroffen om de uitbraak van COVID-19 onder de migranten op de eilanden te voorkomen.3 Daarin werd Griekenland gesteund door de Europese Commissie en verschillende lidstaten, waaronder Nederland, die hulp hebben aangeboden. Zo heeft Nederland in april een zogenoemde hospitainer aangeboden om de toegang tot medische zorg te verbeteren. Deze is specifiek ingezet voor het uitvoeren van COVID-19 testen.
Met de vreselijke gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in Moria in de periode 8 tot en met 10 september is de situatie verder verslechterd. Een reeks van branden heeft de opvangfaciliteit inclusief het merendeel van de flankerende voorzieningen verwoest. Hoewel de noodhulp inmiddels op gang is gekomen, beschikken nog niet alle migranten en vluchtelingen over de benodigde medische hulp en voorzieningen, wat ook met het oog op COVID-19 zorgelijk is. De Griekse autoriteiten proberen, in samenwerking met de Europese Commissie, Europese lidstaten en overige internationale organisaties en ngo´s om in de acute noden te voorzien, waaronder op het gebied van gezondheidszorg en het tegengaan van de verdere verspreiding van COVID-19.
De Griekse autoriteiten hebben in samenwerking met de Europese Commissie en verschillende VN-organisaties een nieuw kamp opgezet dat in huisvesting voorziet voor de dakloze vluchtelingen en migranten op het eiland. Voorafgaand aan het verblijf op het kamp wordt iedereen getest op COVID-19. Indien een persoon positief wordt getest, wordt hij/zij direct in quarantaine geplaatst in het daartoe aangewezen gedeelte van het kamp. Zo wordt geprobeerd de verdere verspreiding van COVID-19 in het kamp te voorkomen. Op 30 september huisvestte het kamp circa 9.000migranten en vluchtelingen. Bij 260 van hen is een COVID-19 besmetting geconstateerd. Verschillende organisaties proberen extra medische hulp te bieden. De WHO heeft noodteams gestuurd vanuit Noorwegen voor medische ondersteuning. De medische noodteams uit Noorwegen zullen worden afgelost door noodteams uit België en vervolgens uit Oostenrijk.
Tevens heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking EUR 1 miljoen beschikbaar gesteld voor de humanitaire respons van UNICEF op Lesbos. Dit bedrag zal worden gebruikt om sommige van de meest acute noden te lenigen, bijvoorbeeld door distributie van noodgoederen en beschermingsactiviteiten voor kinderen (inclusief activiteiten op het gebied van Mental Health & Psychosocial Support).
Zoals in de Kamerbrief van 10 september jl.4 is toegelicht, heb ik de Griekse collega’s gelijk laten weten dat het kabinet klaar staat om de Grieken de nodige ondersteuning aan te bieden. Griekenland heeft op 12 september via het European Civil Protection Mechanism (UCPM) een verzoek gedaan voor noodhulpgoederen. Nederland heeft eerder dit jaar meermaals gehoor gegeven aan verzoeken via dit solidariteitsmechanisme, maar kiest er nu voor om de humanitaire respons op Griekenland te steunen middels eerdergenoemde financiële bijdrage aan UNICEF.
Welke extra maatregelen zijn genomen sinds de ontdekking van het coronavirus in het kamp en heeft Nederland hier een bijdrage aan geleverd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, bent u bereid, eventueel in samenwerking met de Minister van Volksgezondheid, om extra (medische) hulp(middelen) te bieden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt gecontroleerd of het virus zich verder heeft verspreid binnen kamp Moria?
Zie antwoord vraag 3.
Is de oorzaak van de besmetting al getraceerd?
Zoals bekend werd op 2 september jl. voor de eerste keer in opvangkamp Moria een persoon positief getest op COVID-19. Het betrof een Somalische man die asymptotisch was en direct in isolatie is geplaatst. De oorzaak van zijn besmetting is niet bekend bij het kabinet. Wel is bekend dat betrokkene eerder in Moria zijn asielprocedure had doorlopen, maar ondanks een positief asielbesluit vanaf het vasteland was teruggekeerd naar het opvangkamp.
Op welke manieren wordt het kamp bijgestaan door Nederland, andere lidstaten en/of de Europese Commissie om de oorzaak van de besmetting snel te traceren en aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Worden alle bewoners getest? Zo nee, wie worden er wel getest en wie niet en waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt voorkomen dat het virus zich verder verspreid binnen het kamp, met name bij extra kwetsbare groepen zoals ouderen en zieken? Worden die extra beschermd en zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Wilt u hierop aandringen bij uw Griekse collega?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben er sinds de coronauitbraak in het kamp extra evacuaties plaatsgevonden naar het Griekse vaste land? Zo nee, staat dit op de planning? Zo nee, bent u bereid er bij uw Griekse collega op aan te dringen het aantal evacuaties op te voeren en indien nodig daarbij Nederlandse assistentie aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het staand beleid dat kwetsbare migranten door de Griekse autoriteiten vanuit de Griekse eilanden worden overgebracht naar het vasteland. Mede vanwege COVID-19 zijn sinds het voorjaar circa 26.000 kwetsbare migranten en vluchtelingen overgebracht naar het Griekse vasteland. In geval van Lesbos gaat het om 12.000 personen, d.w.z. bijna de helft van de populatie migranten en vluchtelingen op het eiland in maart 2020. Daarnaast zijn Griekse autoriteiten voornemens om in de week van 28 september 2.000 erkende vluchtelingen over te plaatsen vanaf Lesbos naar het Griekse vasteland. Al met al is het totaal aantal migranten en vluchtelingen dat aanwezig is op de Griekse eilanden afgenomen van circa 42.000 begin 2020 naar 26.000 in september 2020. Dit is een afname van 38%.
Daarnaast zijn in reactie op de branden de 406 amv die nog in Moria verbleven overgebracht naar het vasteland.
In hoeverre is de € 700 miljoen aan bijdrage van de Europese Commissie eerder dit jaar aan de Griekse regering om de vluchtelingenstroom op te vangen ingezet om coronamaatregelen te nemen? Hoeveel is daarvan al ingezet en hoeveel geld is er nog beschikbaar om nog extra maatregelen te nemen? Waar is het overige geld dat al ingezet is aan besteed?2
Naar aanleiding van de gebeurtenissen aan de Grieks-Turkse grens in maart jl. heeft de Europese Commissie als onderdeel van het EU actieplan inzake Griekenland EUR 700 miljoen ter beschikking gesteld aan Griekenland voor migratie- en grensmanagement. Hiervan is momenteel EUR 350 miljoen gealloceerd, waarvan EUR 138 miljoen voor nieuwe opvanglocaties op Kos, Leros en Samos en circa EUR 8 miljoen voor twee opvanglocaties op het vasteland. Daarnaast is ook financiering gealloceerd voor hotels voor amv en EUR 192 miljoen voor opvang activiteiten van IOM en UNHCR. Tevens zal de financiering worden aangewend voor de ondersteuning van EASO en Frontex in Griekenland.
De trage afhandeling van letselschadezaken door verzekeraars. |
|
Attje Kuiken (PvdA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar waarin bleek dat gedupeerden van letselschade onnodig lang moeten wachten op een vergoeding?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitzending van Radar.
Wat is uw reactie op de onthullingen die uit het uitgebreide onderzoek van Radar naar voren komen?
Het belang van slachtoffers bij een adequate en voortvarende schadeafhandeling, dat ook in het onderzoek van Radar naar voren komt, onderschrijf ik. Lichamelijk letsel kan voor slachtoffers immers uitermate ingrijpend zijn, zowel fysiek, emotioneel als sociaal. Als het ongeval is toe te rekenen aan een ander, dient een slachtoffer ook nog eens zijn schade te verhalen. Dat is een belastend maar onvermijdelijk proces.
De uitkomsten van de door Radar verrichte enquête onder slachtoffers sluiten aan bij enkele bevindingen in het onderzoek naar langlopende letselschade dat de Universiteit Utrecht heeft verricht in opdracht van De Letselschade Raad (Langlopende Letselschade, Utrecht Centre for Accountability and Liability Law, 10 juli 2020). Net als in het onderzoek van Radar, waarderen de in het onderzoek in opdracht van De Letselschade Raad ondervraagde slachtoffers de voortvarendheid van de verzekeraar als onder de maat. Uit het onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt daarnaast dat deze beleving van slachtoffers niet strookt met de resultaten van het dossieronderzoek. De onderzoekers hebben 201 zaken geanalyseerd bij 13 verschillende verzekeraars. In deze zaken is de lange duur van de afhandeling veelal te wijten aan onvermijdelijke, niemand na te dragen redenen (medische eindtoestand, re-integratie, onduidelijkheid over de door het ongeval ontstane beperkingen), en in een beperkter aantal zaken mede te wijten aan het niet voortvarend handelen door de verzekeraar of belangenbehartiger van het slachtoffer.
Dit alles neemt niet weg dat er verbeteringen mogelijk en nodig zijn. Het is zaak om samen met de verschillende professionals die zich bezig houden met de afhandeling van letselschade te kijken waar die verbeteringen in het proces van schadeafhandeling kunnen worden gerealiseerd. Het onderzoek van de Universiteit Utrecht biedt daarvoor handvatten.
Hoe verklaart u dat de problematiek rondom het afhandelen van letselschadezaken nu al zo’n 20 jaar voortduurt?
De afhandeling van letselschade vergt tijd. Er is duidelijkheid nodig over uiteenlopende zaken, waaronder de medische eindtoestand van het slachtoffer, de beperkingen die het gevolg zijn van het ongeval, en de mogelijkheid van re-integratie in het arbeidsproces. Dit vergt betrokkenheid van verschillende professionals. Naast de belangenbehartiger van het slachtoffer en de verzekeraar kunnen bijvoorbeeld ook medisch adviseurs, artsen, en re-integratiebegeleiders nodig zijn om de situatie van het slachtoffer in kaart te brengen. De situatie van het slachtoffer, het noodzakelijke maatwerk, de vereiste zorgvuldigheid en de betrokkenheid van de verschillende professionals, leiden ertoe dat de schadeafhandeling in iedere zaak een op maat gesneden inzet en samenwerking vergt van de betrokken professionals.
Het belang van het slachtoffer bij een adequate en voortvarende schadeafhandeling maakt dat er in de afgelopen 20 jaar onverminderd aandacht is geweest voor mogelijke verbeteringen. Zo heeft de wetgever bijvoorbeeld het deelgeschil mogelijk gemaakt en de vergoeding van affectieschade geïntroduceerd. Daarnaast is De Letselschade Raad opgericht. Dit is een onafhankelijke koepelorganisatie, die bestaat uit vele partijen die betrokken zijn bij de behandeling van letselschadezaken. Dit betreffen onder meer Slachtofferhulp Nederland, de ANWB, het Verbond van Verzekeraars, maar ook letselschade-experts, geneeskundig adviseurs en arbeidsdeskundigen. Deze professionals hebben dankzij De Letselschade Raad een vaste overlegstructuur, waarin knelpunten aan de orde worden gesteld en gezamenlijk gezocht wordt naar verbeteringen. De Raad stelt onder meer richtlijnen op voor de betrokken professionals, die bijdragen aan duidelijkheid, voorspelbaarheid en transparantie bij de schaderegelingen. Voorbeelden zijn de richtlijn Rekenmodel voor overlijdensschade en de richtlijnen die zien op licht letsel en de vergoeding van studievertraging. Ook de verschillende beroepsgroepen stellen eigen kwaliteitseisen en dragen zorg voor de naleving daarvan. Een voorbeeld daarvan vormen de verzekeraars, advocaten en de belangenbehartigers.
Deelt u de mening dat zelfregulering niet heeft opgeleverd wat het zou hebben moeten opleveren, namelijk snellere afhandeling van zaken en het centraal stellen van de consument? Zo nee, waarom niet?
Uit het onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt dat langlopende zaken nooit helemaal te voorkomen zijn, onder meer omdat lichamelijk herstel lange tijd kan vergen en ook met zorgvuldige re-integratie in het arbeidsproces veel tijd gemoeid kan zijn. Slachtoffers kunnen ook belang bij dit tijdsverloop hebben, onder meer omdat dit hen in staat stelt hun schade zorgvuldig in kaart te brengen (Langlopende Letselschade, Utrecht Centre for Accountability and Liability Law, 10 juli 2020, p. 158, 162). Dit neemt, als gezegd, niet weg dat er verbeteringen mogelijk en nodig zijn. Hierbij staan volgens de onderzoekers heldere communicatie, het juiste verwachtingsmanagement bij gedupeerde, goede bevoorschotting en samenwerking tussen de betrokkenen op basis van wederzijds vertrouwen en empathie centraal (Ibidem p. 184, 185). Zelfregulering is daarbij geen doel op zich, maar een middel om deze doelstellingen te bereiken.
Wat heeft u, in afwachting van de resultaten van het fors uitgestelde onderzoek van de Universiteit Utrecht, de afgelopen anderhalf jaar gedaan om betere naleving van de (eigen) regels van verzekeraars af te dwingen?
De wijze waarop de professionals in de letselschadebranche handelen, is primair een eigen verantwoordelijkheid van deze branche. Dat neemt niet weg dat ik, ook in de afgelopen anderhalf jaar, de professionals heb aangespoord om kritisch te kijken naar mogelijke verbeteringen, elkaar daarop aan te spreken en daarop scherp te houden. De Letselschade Raad vormt hiervoor een belangrijk gremium.
Het onderzoek van de Universiteit Utrecht maakt duidelijk dat de mogelijkheid tot verbetering van de kwaliteit van de schadeafhandeling primair ligt in heldere communicatie, het juiste verwachtingsmanagement bij gedupeerden, goede bevoorschotting en samenwerking tussen de betrokkenen op basis van wederzijds vertrouwen en empathie.
Het wettelijk verankeren en aanscherpen van de Gedragscode Behandeling Letselschade, alsmede het stellen van sancties op het niet-naleven van die gedragscode, verhouden zich daarmee niet goed. Het kan juist leiden tot verdere juridisering en polarisatie in schadeafhandeling ten nadele van het slachtoffer. Hetzelfde geldt voor het treffen van wettelijke maatregelen ten aanzien van tuchtrecht. Dit leidt evenmin tot versnelling van het proces van schadeafhandeling. Daarbij is van belang dat tuchtrecht gaat over gedrag en primair tot doel heeft ongewenste tuchtrechtelijk laakbare uitwassen binnen de eigen beroepsgroep of bedrijfstak tegen te gaan. Voor een effectieve werking van het tuchtrecht is onder meer vereist dat het tuchtrecht als zodanig en de (gedrags)normen die aan het tuchtrecht onderworpen zijn, kunnen rekenen op voldoende draagvlak binnen de duidelijk af te bakenen groep die onder de werking van dat tuchtrecht valt. Met het oog hierop en de effectiviteit van het tuchtrecht dient het tuchtrecht dan ook vooreerst vanuit uit de betreffende groep zelf te komen.
Met de vraagstellers onderstreep ik het belang en de noodzaak van verbeteringen. Professionals – en de wijze waarop zij te werk gaan bij schadeafhandeling – kunnen het verschil maken op meta- en zaaksniveau. De professionals in de letselschadebranche slaan op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de Universiteit Utrecht de handen ineen onder de koepel van De Letselschade Raad.
De Letselschade Raad werkt allereerst aan de invoering van een Nationaal Keurmerk Letselschade. Dit keurmerk is toegankelijk voor alle dienstverleners in de branche, onder wie belangenbehartigers, advocaten en verzekeraars. Zij kunnen zich inschrijven in het register van het keurmerk, als zij voldoen aan de kwaliteitseisen die door de gezamenlijke branche worden opgesteld. De Letselschade Raad houdt toezicht op de naleving van deze eisen. Bij niet-naleving wordt de betrokkene persoon of organisatie uit het register van het keurmerk geroyeerd. Het Keurmerk gaat in 2021 van start.
De Letselschade Raad stelt daarnaast voor om eerder en vaker vormen van buitengerechtelijke geschillenbeslechting in te zetten om de kwaliteit van de afhandeling in letselschadezaken te verbeteren. Dit kan bijdragen aan het verbeteren en zo mogelijk versnellen van het proces van schadeafhandeling, op een laagdrempelige wijze. Ook kan het polarisatie voorkomen. Voorts komt De Letselschade Raad met maatregelen om het slachtoffer meer duidelijkheid te geven over het proces van schadeafhandeling. Naast verdere normering van de bij de schadeafhandeling te hanteren uitgangspunten, richt de Raad hiertoe een online schadeafwikkelingsplatform. Dit biedt het slachtoffer inzicht in het proces van schadeafhandeling en draagt bij de aan de verbetering van de regiemogelijkheden van het slachtoffer.
Het geheel van de voorgestelde maatregelen leidt ertoe dat de afhandeling van langlopende letselschade zoveel mogelijk wordt verbeterd. Het is voor slachtoffers van wezenlijk belang dat zij zich gesteund voelen als zij proberen om hun leven weer op te pakken. Dat is iets wat de leden van uw Kamer en mij na aan het hart gaat. In mijn brief in reactie op het rapport van de Universiteit Utrecht, die parallel aan uw Kamer wordt gestuurd, ga ik nader in op de conclusies en de maatregelen ter verbetering.
Bent u bereid, zo snel als mogelijk, de regels uit de huidige Gedragscode Behandeling Letselschade aan te scherpen, sancties te introduceren, dit alles wettelijk te verankeren en een onafhankelijke tuchtraad in het leven te roepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Dreigend tekort voor laboratoria die coronatests moeten onderzoeken’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dreigend tekort voor laboratoria die coronatests moeten onderzoeken»?1
Ja.
Kunt u aangeven aan welke wet- en regelgeving en noodzakelijke afspraken diagnostische laboratoria moeten voldoen voor covid-diagnostiek in Nederland? Klopt het dat arts-microbiologen verplicht lid moeten zijn van Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM)? Zo ja, waarom?
Het RIVM heeft een lijst opgemaakt van laboratoria die in aanmerking komen voor het uitvoeren van COVID-19 diagnostiek (momenteel 64 laboratoria). Om op deze lijst te komen moet voldaan worden aan een aantal kwaliteitseisen die opgesteld zijn door de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM). In alle gevallen moeten de laboratoria de kwaliteitstoets voor COVID-19 validatie en verificatie doorstaan en schriftelijk toestemming hebben van het landelijk expertise centrum voor de infectieziektebestrijding van het RIVM.
Arts microbiologen hoeven geen lid te zijn van de NVMM.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse diagnostische laboratoria op dit moment geaccrediteerd zijn voor het doen van covid-diagnostiek? Kunt u daarbij tevens benoemen hoeveel Nederlandse laboratoria wel een accreditatie-aanvraag hebben gedaan, maar deze accreditatie niet hebben gekregen?
Een van de kwaliteitseisen die zijn opgesteld door de NVMM is het bezitten van de benodigde competenties om covid-19 diagnostiek te kunnen uitvoeren. Een accreditatie toont de competentie van een laboratorium aan. Het type accreditatie verschilt ook per type laboratorium:
Klopt het dat Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO)-gecertificeerde laboratoria ten behoeven van een accreditatie een aparte kwaliteitslijst vanuit de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) moeten doorlopen? Zo ja, waarom moet een laboratorium dat al werkzaam zijn voor de reguliere zorg, ISO-gecertificeerd is, alsnog een nieuwe, aparte kwaliteitscheck ondergaan?
Het is onjuist om te stellen dat ISO gecertificeerde laboratoria ten behoeve van een accreditatie een aparte kwaliteitslijst vanuit de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) moeten doorlopen. Een accreditatie wordt verstrekt door de Raad van Accreditatie. Een certificaat wordt verstrekt door een geaccrediteerde instelling. Accreditatie en certificatie zijn niet hetzelfde.
Laboratoria moeten wel met een ISO normering aan aanvullende kwaliteitseisen van het RIVM moeten voldoen met betrekking tot validatie en verificatie op het gebied van covid-19 diagnostiek. Overigens zijn er geen laboratoria die de kwaliteitstoets van het RIVM niet hebben doorstaan. Wel is er een aantal laboratoria die hun technieken hebben moeten optimaliseren om aan de kwaliteitseis te voldoen. Dit is niet ongewoon bij de introductie van een nieuw pathogeen en nieuwe diagnostiek.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde tijdsduur is voordat de contractafspraken rond zijn?
De gemiddelde tijdsduur van het afronden van contractafspraken is enkele weken.
Worden aan de Duitse laboratoria, waar contracten mee gesloten worden, dezelfde eisen gesteld als aan Nederlandse laboratoria?
Ja, aan Duitse laboratoria worden dezelfde eisen gesteld.
Kunt u benoemen hoe het bovenstaande bericht zich verhoudt tot het bericht op 3 juli in Trouw «Laboratoria eisen bij de rechter dat ze ook coronatests mogen analyseren»?2
De rechter heeft uitspraak gedaan in de zaak die de in dit artikel genoemde laboratoria hebben aangespannen tegen de Staat. Daarbij heeft de rechter geconcludeerd dat de bezwaren onterecht waren. Inmiddels is er een principeovereenkomst afgesloten met de betreffende laboratoria.
Kunt u aangeven hoe de inkoop, het voorraadbeheer en de distributie vanuit het Landelijk Coördinatieteam Diagnostische Keten (LCDK) is aangesloten cq. afgestemd met de capaciteitsvraag vanuit laboratoria in hun contacten en contracten met de GGD’en?
Het LCDK is op de hoogte van de bestaande afspraken tussen GGD-en en laboratoria en houdt bij het verleggen van teststromen zo veel mogelijke rekening hiermee.
Kunt u toelichten waarom speciaal coronagezant Feike Sijbesma, die namens Nederland onder andere testen regelde, juist nu zijn werkzaamheden beëindigd, juist nu de testcapaciteit onvoldoende dreigt te worden? Is er voorzien in opvolging?
Allereerst wil het kabinet Feike Sijbesma hartelijk danken voor zijn enorme bijdrage de afgelopen maanden. De heer Sijbesma heeft zich al bijna 6 maanden geheel belangeloos en geheel onbezoldigd ingezet voor het bestrijden van de coronacrisis in Nederland. Hij heeft zich met name gericht op het vergroten van de testcapaciteit.
Mede dankzij de heer Sijbesma is mogelijk geworden dat sinds juni alle Nederlanders met klachten zich kunnen laten testen. Dit betreft de beoogde opschaling van minder dan 2.000 testen per dag eind maart naar 30.000 testen per dag in de zomer (en beoogd circa 70.000 testen per dag in de winter). In juli bedroeg de testvraag slechts de helft van onze testcapaciteit. Daarmee waren in feite de werkzaamheden van de gezant afgerond. Echter, is de vraag naar testen in de tweede helft van augustus, toen de heer Sijbesma zijn werkzaamheden afrondde, enorm is toegenomen, o.a. door het asymptomatisch testen. De Minister heeft de heer Sijbesma gevraagd om nog tot in september te ondersteunen bij het vergroten van de testcapaciteit. Zijn werkzaamheden hebben er de afgelopen weken voor gezorgd dat de testcapaciteit verhoogd kan worden om te kunnen voldoen aan de verwachte en verhoogde test vraag vanaf oktober.
Daarnaast heeft het ministerie en het LCT met hulp van de heer Sijbesma een breed en divers netwerk aan leveranciers van testmaterialen en laboratoria kunnen optuigen. In de komende maanden maakt dat netwerk mogelijk dat wij verder kunnen blijven opschalen qua testen. Daarmee zijn in feite zijn werkzaamheden afgerond. De heer Sijbesma heeft aangegeven dat het kabinet in de toekomst, indien gewenst en mogelijk, een beroep op hem kan blijven doen mocht dat nodig zijn. In dat kader is besloten om voor de heer Sijbesma vooralsnog geen opvolger te benoemen.
Ook begrijpt het ministerie dat de heer Sijbesma ook weer wat balans wil aanbrengen ten aanzien van zijn andere persoonlijke activiteiten en boards, die zich in het bijzonder richten op klimaat en voeding in Afrika.
De oproep om al het zorgpersoneel een bonus te geven. |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ziekenhuisbestuurder schrijft brief aan Minister: geef iedereen coronabonus»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat de inzet van medische technici, ICT’ers, kantoorpersoneel en roostermakers in de zorg ook bij heeft gedragen aan de continuïteit van de zorg in tijden van corona? Vindt u het daarom eveneens ongewenst dat op dit moment een derde van het zorgpersoneel – waaronder deze mensen – niet onder de bonusregeling valt?
De bonus kent als oorsprong de motie van mevrouw Van Kooten-Arissen. De bedoeling van deze motie is om een bonus toe te kennen aan alle professionals in de sector zorg en welzijn die zicht tussen 1 maart en 1 september extra hebben in gezet bij de bestrijding van COVID-19.
Het staat buiten kijf staat iedereen in zorg en welzijn belangrijk werk verricht. Maar de bonus is nadrukkelijk bedoeld voor zorgprofessionals die zich extra hebben ingezet en hebben bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19. Dat geldt natuurlijk niet voor alle 1,2 miljoen professionals in de sector. Er is namelijk ook veel zorg en dienstverlening stil komen te liggen, of dienstverlening heeft op aangepaste wijze doorgang gevonden, waardoor er niet altijd sprake is van extra inzet. Daar komt bij dat de uitgaven aan de bonus uiteindelijk ook door belastingbetaler betaald zal moeten worden.
Bent u het met de bestuursvoorzitter eens dat het belangrijk is om niemand van de bonus uit te sluiten en zo te laten zien dat iedereen evenveel wordt gewaardeerd voor de geleverde topprestaties? Bent u bereid de bonusregeling daarom aan te passen?
De bonusregeling is zo opgesteld dat, behoudens zorgprofessionals die meer dan twee maal modaal verdienen, niemand op voorhand wordt uitgesloten. Ook voor zorgprofessionals, die een functie uitoefenen waarvan op voorhand door VWS is ingeschat dat in deze functies vaak geen extra inspanningen gericht op de bestrijding van COVID-19 zijn verricht, kan een bonus worden aangevraagd wanneer deze professional naar de inschatting van de werkgever wel voldoet aan de criteria om voor een bonus in aanmerking te komen. Een aanpassing van de bonusregeling acht ik dan ook niet nodig.
Wilt u bevestigen dat ook de medewerkers in de gehandicaptenzorg voor de bonus in aanmerking komen, aangezien er geluiden zijn dat de bonus bijvoorbeeld niet voor deze medewerkers zou zijn bedoeld?
Zorgaanbieders uit de gehandicaptenzorg worden nadrukkelijk uitgenodigd om, voor de zorgprofessionals werkzaam in hun organisaties die aan de voorwaarden uit de subsidieregeling voldoen, een bonus aan te vragen.
Kan u garanderen dat de bonus nog dit kalenderjaar zal worden uitgekeerd aan het zorgpersoneel?
Per 1 oktober 2020 kunnen zorgaanbieders de bonus aanvragen voor hun zorgpersoneel. Indien de aanvraag tijdig en volledig wordt gedaan, kan spoedig worden overgegaan tot uitbetaling aan de zorgaanbieder, maar uiterlijk 13 weken na ontvangst van de aanvraag. De zorgaanbieder keert vervolgens de bonus aan de zorgprofessional uit. Op de zorgaanbieder rust de verplichting om dit binnen vijf maanden te doen. Wanneer de zorgaanbieder de bonus daadwerkelijk aan de zorgprofessional uitkeert ligt buiten mijn invloedssfeer. De garantie dat de bonus nog dit jaar bij de zorgprofessional terecht komt, kan ik daardoor niet geven.
Het bericht dat zorgsectoren bakkeleien over opleidingsplaatsen gz-psychologen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe reageert u op de berichtgeving dat er meer vraag is naar gz-psychologen dan er opleidingsplaatsen worden toegewezen, terwijl de druk op de zorg toeneemt vanwege complexere zorgvragen op het gebied van gedragsdeskundigheid?1
Sinds 2007 is voor enkele medische vervolgopleidingen, waaronder die tot gz-psycholoog, een systeem van landelijke publieke financiering ingevoerd om de beschikbaarheid van zorg te borgen. Om op de opleidingscapaciteit te kunnen sturen baseert VWS zich bij het beschikbaar stellen van de aantallen subsidiabele opleidingsplaatsen op de (voorkeurs)-ramingen van het Capaciteitsorgaan. VWS houdt daarbij rekening met de beschikbare financiële ruimte voor opleiden.
Om de 3 jaar brengt het Capaciteitsorgaan een ramingsadvies uit voor onder meer de ggz-opleidingen. Het gaat om langdurige meerjarige opleidingen. Het veld hecht voor de opleidingsinfrastructuur aan stabiliteit en rust in de opleidingscapaciteit en in het verlengde daarvan aan een meerjarig geldende raming.
De laatste integrale capaciteitsraming van het Capaciteitsorgaan is van december 2019. Voor de instroom voor 2021 volgt VWS het maximumadvies van deze raming. De volgende raming wordt in 2022 verwacht. Het Capaciteitsorgaan komt evenwel naar verwachting medio november a.s. met een tussentijdse raming op verzoek van de HLA partijen.
In de afgelopen jaren zijn boven het maximumadvies incidenteel extra plekken toegekend, omdat dat de uitdrukkelijke wens van het veld en de Tweede Kamer2 was en er toen geld voor beschikbaar was. Dat geld is er nu niet. De extra plaatsen zijn geen verworven recht en passen niet goed bij de reguliere VWS beleidslijn om de capaciteitsramingen te volgen, mits de budgettaire ruimte dat toelaat.
De extra opleidingsinzet gaat zich in de komende twee jaar uitbetalen: er stromen in totaal naar verwachting ruim 2.000 gz-psychologen uit de opleiding. Dit kan dankzij de inspanningen van diverse veldpartijen. Het effect daarvan zouden we moeten gaan zien.
Voor het bepalen van de instroom in de medische vervolgopleidingen zijn voor VWS de capaciteitsramingen leidend. Ik wacht de tussentijdse raming van medio november af en wil daar niet op vooruitlopen.
Waarom wilt u niet meer structurele opleidingsplaatsen voor gz-psychologen regelen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom krijgen praktijkopleidingsinstellingen met meer opleidingsuren meer recht op de toewijzing van nieuwe opleidingsplaatsen dan kleinere instellingen?
De toewijzingssystematiek is de verantwoordelijkheid van de stichting Toewijzend Overleg opleidingsPlaatsen (TOP), waarin veldpartijen (brancheorganisaties van opleidende zorginstellingen en beroepsorganisaties met een onafhankelijke voorzitter) bestuurlijk participeren. TOP hanteert een verdeelsystematiek, die deze uitkomst tot gevolg heeft. Veldpartijen kunnen de systematiek zelf veranderen, als ze daartoe aanleiding zien en daartoe bereid zijn.
Kunt u inzicht geven in het aantal opleidingsplaatsen dat het Capaciteitsorgaan heeft geadviseerd in vergelijking met het aantal opleidingsplaatsen dat de stichting Toewijzend Orgaan opleidingsPlaatsen (TOP-opleidingsplaatsen) daadwerkelijk heeft aangewezen? Bent u van mening dat de capaciteitsramingen adequaat gevolgd zijn?
De subsidiabele instroom gz-psycholoog voor 2021 bedraagt 787 opleidingsplaatsen conform het maximumadvies van het Capaciteitsorgaan. TOP heeft dit aantal ook daadwerkelijk toegewezen. Daarmee is de raming adequaat gevolgd.
Is het correct dat dit een probleem is dat al meerdere jaren speelt? Zo ja, waarom is hier nog niets aan gedaan? Bent u van plan de structuur van toekennen van gesubsidieerde opleidingsplaatsen voor gz-psychologen te vereenvoudigen?
Het is correct dat veldpartijen al langer aangeven meer behoefte te hebben aan opleidingsplaatsen gz-psycholoog dan het Capaciteitsorgaan adviseert. Dit is opmerkelijk, omdat zij via hun participatie in de Kamer Beroepen GGZ en het Algemeen Bestuur van het Capaciteitsorgaan medeverantwoordelijk zijn voor en meebeslissen over de ramingsadviezen. De veldpartijen hebben ingestemd met het laatste ramingsadvies.
Het Capaciteitsorgaan maakt voor de ramingen voor de circa 50 andere zorgberoepen gebruik van hetzelfde rekenmodel en daar sluiten de ramingen juist goed aan bij de praktijk. Het draagvlak voor het komende tussentijdse ramingsadvies in november a.s. heeft dan ook uitdrukkelijk de aandacht van het Capaciteitsorgaan.
Het ramen van de benodigde instroom heeft geen relatie met de systematiek van toekennen van opleidingsplaatsen voor gz-psychologen. Ik ben dan ook niet van plan om daarin wijzigingen aan te brengen.
Wilt u de Kamer op de hoogte houden van zowel het gesprek dat met de branchevereniging van zorgorganisaties, ActiZ, en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) gaat plaatsvinden over de tekorten aan gz-psychologen, als van de uitkomsten van de evaluatie van Top Opleidingsplaatsen over de indeling voor volgend jaar?
Ja, daar ben ik toe bereid.
Het bericht 'Eerste coronabesmetting vastgesteld in Grieks vluchtelingenkamp Moria' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eerste coronabesmetting vastgesteld in Grieks vluchtelingenkamp Moria»? Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?1
Deelt u de mening dat in het vluchtelingenkamp Moria waar te veel mensen te dicht op elkaar verblijven en de benodigde medische voorzieningen grotendeels ontbreken, dit het risico op verdere verspreiding van COVID vergroot?
Deelt u de mening dat zonder interventie de consequenties vanwege slechte hygiëne en de kwetsbare gezondheid van veel mensen verdere verspreiding van COVID de humanitaire crisis ernstig zal vergroten?
Bent u naar aanleiding van de uitbraak van COVID bereid zich in te spannen voor het zo snel als mogelijk opzetten van adequate zorg? Zo ja, deelt u de mening dat de expertise en ervaring die Artsen zonder Grenzen in dit verband op Lesbos heeft daarbij van groot belang is en hoe gaat u zorgen dat hier gebruik van wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de uitbraak van COVID tot onmiddellijke en omvangrijke evacuatie van vluchtelingen uit de overvolle kampen naar veiligere locaties moet leiden? Zo ja, bent u naast uw bestaande voornemen tot herplaatsing van een gering aantal minderjarige vluchtelingen ook bereid minderjarige vluchtelingen in Nederland op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het staand beleid dat kwetsbare migranten door de Griekse autoriteiten vanuit de Griekse eilanden worden overgebracht naar het vasteland. Mede met het oog op COVID-19 zijn sinds het voorjaar circa 26.000 kwetsbare migranten en vluchtelingen, waaronder alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv), overgebracht naar het Griekse vasteland. In geval van Lesbos gaat het om 12.000 personen, d.w.z. bijna de helft van de populatie migranten en vluchtelingen op het eiland in maart 2020. Daarnaast zijn Griekse autoriteiten voornemens om in de week van 28 september 2.000 erkende vluchtelingen over te plaatsen vanaf Lesbos naar het Griekse vasteland. Al met al is het totaal aantal migranten en vluchtelingen dat aanwezig is op de Griekse eilanden afgenomen van circa 42.000 begin 2020 naar 26.000 in september 2020. Dit is een afname van 38%.
Tevens heeft Griekenland direct na de eerste branden 406 amv die nog op Lesbos verbleven overgeplaatst naar het vasteland. Gelet op de uitzonderlijke situatie op Lesbos heeft het kabinet besloten de Griekse overheid aan te bieden om 50 amv en 50 migranten in gezinsverband met minderjarige kinderen over te nemen. Hierover is uw Kamer op de hoogte gesteld in de Kamerbrief van 10 september jl.3 en waarover uitgebreid is gesproken tijdens het Algemeen Overleg op 10 september. Inmiddels hebben meer dan 10 EU-lidstaten zich bereid getoond om de groep van circa 400 amv’s op te vangen, als ook andere kwetsbare groepen. Onder coördinatie van de Europese Commissie vindt overleg plaats om dit zo snel mogelijk te bewerkstelligen.
Het bericht ‘Farmalobby wil dekking tegen claims over vaccins’ |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Farmalobby wil dekking tegen claims over vaccins»?1
In het artikel bevestigt de woordvoerder van de Europese Commissie dat de regels over aansprakelijkheid niet zullen veranderen. Dat beeld deel ik. Tegelijkertijd geeft de woordvoerder aan dat het een andere vraag is of regeringen van landen farmaceutische bedrijven op de een of andere manier zullen vrijwaren van toekomstige claims. Daarmee bedoelt de woordvoerder, zo blijkt uit uitlatingen van de Commissie, dat lidstaten bijvoorbeeld onder bepaalde voorwaarden financiële compensatie kunnen bieden bij claims die zien op een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating. De vermeende suggestie uit het artikel dat de Europese Commissie in de contracten een vrijstelling van de wettelijke productaansprakelijkheid voor farmaceuten zou hebben geregeld, is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat deze lobby de ware intenties van big farma blootlegt, te weten cashen op de crisis in plaats van de pandemie uit te roeien?
De farmaceutische bedrijven waarmee de Commissie in gesprek is, zijn bedrijven die erkennen dat de wereld op dit moment in een crisis verkeert. Zij tonen hun commitment door veel geld en energie te stoppen in het ontwikkelen van een veilig vaccin dat een einde zal brengen aan de pandemie. Van sommige van de vaccins tegen Covid-19 die zij ontwikkelen, zijn er hoge verwachtingen. Tegelijkertijd kent het ontwikkelen van vaccins veel onzekerheden. De farmaceutische bedrijven werken er hard aan om te voldoen aan de strenge eisen die binnen de Europese Unie gelden voor de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins, zoals ook blijkt uit het gezamenlijke persbericht dat negen grote farmaceutische bedrijven op 8 september 2020 hebben uitgebracht.3 Ik herken het beeld niet dat farmaceutische bedrijven vooral geld willen verdienen in plaats van de pandemie te willen bestrijden.
Kunt u garanderen dat de Europese regels over aansprakelijkheid van toepassing zijn en blijven op farmabedrijven die zich bezighouden met de ontwikkeling van coronavaccins?
De Europese Commissie heeft ook tijdens een bijeenkomst van de commissie voor volksgezondheid op 7 september 2020 in het Europees parlement verklaard dat alle wetgeving van de EU inzake productaansprakelijkheid volledig wordt gerespecteerd en dat de rechten van burgers onaangetast blijven.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk moet zijn farmabedrijven te beschermen tegen rechtszaken?
Ja. In de Geneesmiddelenrichtlijn is opgenomen dat het toekennen van een handelsvergunning niets afdoet aan de aansprakelijkheid van een fabrikant en vergunninghouder. In Nederland is dat geregeld in het Burgerlijk Wetboek; dat is onverkort van toepassing. Als een geneesmiddel wordt gebruikt in lijn met de goedgekeurde indicaties, ligt de aansprakelijkheid bij de fabrikant of vergunninghouder.
Welk precedent is er voor het vrijstellen van de farmaceutische industrie van aansprakelijkheid, zowel binnen als buiten de EU?
Een aantal jaren geleden is voor de behandeling van een Ebola patiënt Favipiravir toegediend. Dit product was op dat moment alleen in Japan geregistreerd voor de indicatie ernstige influenza en de fabrikant was toen gevrijwaard van aansprakelijkheid, omdat het product op dat moment geen registratie voor de indicatie Ebola had. Een ander geval betrof het behandelen van een Lassakoorts patiënt met Ribavirine, een product dat geregistreerd is voor de behandeling van patiënten met chronische hepatitis B. Ook in dit geval was de fabrikant gevrijwaard omdat het product niet voor de indicatie Lassakoorts was geregistreerd.
Welke afspraken zijn er in bestaande contracten met farmabedrijven met betrekking tot bescherming voor eventuele rechtszaken?
In algemene zin geldt dat de contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet ingegaan worden op specifiek gemaakte afspraken in die contracten.
De Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid wordt volledig gerespecteerd en blijft op het bedrijf rusten. De rechten van burgers blijven volledig onaangetast. In zoverre bieden de overeenkomsten de bedrijven dus geen bescherming voor eventuele rechtszaken.
Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de Lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van AstraZeneca bestuurder Dobber: «Dit is een unieke situatie waarin wij als bedrijf simpelweg het risico niet kunnen nemen. Wij vragen in onze contracten om vrijstelling. Voor de meeste landen is het acceptabel om deze risico's zelf te dragen, omdat dat in het nationale belang is.»?
Zie antwoord 3.
Hoeveel zou zo’n dekking de staat mogelijkerwijs kunnen kosten?
Omdat er in de Europese Unie geen sprake is van vrijstelling van productaansprakelijkheid, is een dekking daarvoor ook niet aan de orde. Eventuele zeldzame bijwerkingen van een vaccin, komen soms pas na registratie bij toepassing op grote schaal aan het licht. Vooraf is een dekking daarom moeilijk in te schatten.
Wat is uw reactie op de rechtvaardiging die lobbyorganisatie the European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations (EFPIA) aanhaalt met betrekking tot de extra risico’s die ontstaan met het zo snel mogelijk ontwikkelen van een vaccin?
In het statement van negen grote farmaceutische bedrijven zie ik bevestiging van het feit dat deze bedrijven alles op alles zetten om een veilig vaccin tegen COVID-19 op de markt te brengen. Het is belangrijk om te benadrukken, dat hoewel bepaalde procedures in de vaccinontwikkeling versneld / parallel uitgevoerd worden, de eventuele toelating van de vaccins tot de markt (registratie) net zo kritisch en zorgvuldig door de EMA zal worden beoordeeld.
Wat vindt u ervan dat farmabedrijven stellen dat er onvermijdelijk risico’s ontstaan bij de snelheid waarmee de vaccins tot stand komen? Hoe kan dit het geval zijn terwijl vaccins, net als in normale tijden, alle vereiste goedkeuringen moeten verkrijgen en alle gebruikelijke procedures moeten doorlopen?
We willen natuurlijk zo snel mogelijk een vaccin tegen het coronavirus, maar dit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit en veiligheid. De COVID-19 vaccins die worden ontwikkeld moeten aan de hoogste zorgvuldigheids- en veiligheidseisen voldoen. Er zijn verschillende stappen in de ontwikkeling die versneld kunnen worden door bijvoorbeeld klinische studies parallel te laten verlopen en de productie vast te starten, zoals ik ook bij het antwoord op vraag 9 heb aangegeven. Ik wil nogmaals benadrukken dat bij de zoektocht naar een vaccin de snelheid nooit boven zorgvuldigheid mag gaan. COVID-19 vaccins zullen bij toelating tot de markt aan dezelfde eisen moeten voldoen als elk ander vaccin. Medicijnautoriteiten zoals de EMA en het CBG zien hier streng op toe.
Als, zoals beweerd wordt, de snelheid niet ten koste gaat van de nauwkeurigheid, en vaccinontwikkeling aan alle gebruikelijke checks en balances onderworpen wordt, wat zou dan de rechtvaardiging zijn voor een uitzonderingspositie met betrekking tot claims, waarvan wordt verwacht dat zij een gevolg zullen zijn van de snelheid van vaccinontwikkeling?
Zoals ik in de beantwoording op eerdere vragen heb aangegeven staan de veiligheid en werkzaamheid van een vaccin voorop. De medicijnautoriteiten zullen niet anders beoordelen dan bij andere vaccins en ook na het beoordelingsproces blijft het belangrijk de werkzaamheid en veiligheid van het vaccin te monitoren. Net als bij andere medicijnen bestaat de mogelijkheid dat na toelating onbekende of zeldzame bijwerkingen naar voren komen, die tijdens het onderzoek niet zichtbaar waren.
Vaccinproducenten maken hoge kosten om zo snel als mogelijk een vaccin beschikbaar te stellen. Er worden daarom afspraken gemaakt om een stuk van het financiële risico af te dekken voor producenten om tijdig een veilig vaccin op de markt te brengen. In de afspraken die met vaccinproducenten worden gemaakt gaat het onder andere over het vrijwaren/compenseren voor bepaalde aansprakelijkheden onder strikte condities. Deze afspraken staan helemaal los van de toelatingsprocedure.
Deelt u de mening dat de snelheid waarmee vaccins nu tot stand komen juist in het teken moet staan van werkzaamheid en veiligheid van het vaccin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, een vaccin moet ten alle tijden zo veilig mogelijk zijn. Dit is niet alleen belangrijk voor het effectief bestrijden van deze pandemie, maar is ook essentieel om het draagvlak voor vaccinaties in het algemeen hoog te houden.
Het bericht ‘Tekort aan jeugdzorgers steeds nijpender’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tekort aan jeugdzorgers steeds nijpender»?1
Ja.
Klopt het dat de instroom in de jeugdzorg in het eerste kwartaal van 2020 is afgenomen met 30 procent? Zo ja, welke verklaringen heeft u voor deze afname?
CBS heeft onlangs een kwartaalupdate met gegevens over het eerste kwartaal 2020 met betrekking tot de arbeidsmarkt zorg en welzijn op AZW StatLine gepubliceerd en hierbij een nieuwsbericht uitgebracht waarin deze afname van 30% wordt gemeld. Echter, de in het nieuwsbericht gebruikte gegevens betreffen enkel de instroom van nieuwe medewerkers in de Jeugdzorg die voorheen buiten Zorg en Welzijn werkzaam waren en bieden daarmee geen volledig beeld van de ontwikkeling van de instroom van medewerkers in de jeugdzorg. Er is ook instroom vanuit andere branches binnen Zorg en Welzijn naar de jeugdbranche.
Daarnaast moeten ook de volgende aspecten worden meegewogen:
Rekening houdend met deze aspecten en als gekeken wordt naar de gegevens over de in- en uitstroom dan is vanaf 2015 een oplopend aantal mensen dat instroomt te zien. De instroomgegevens over de afgelopen jaren laten zien dat de instroom afneemt en dat is zorgwekkend. Maar deze afname is beduidend kleiner dan de 30% die in het nieuwsbericht van CBS wordt genoemd. De 30% heeft enkel betrekking op de instroom van medewerkers in jeugdzorg van buiten de sector Zorg en Welzijn en zonder dat is gecorrigeerd voor administratieve mobiliteit. Als gekeken wordt naar alle instroom in de branche jeugdzorg (van buiten de sector Zorg en Welzijn en van andere branches binnen Zorg en Welzijn) en daarnaast gecorrigeerd wordt voor administratieve mobiliteit, dan zien we een daling in de instroom van medewerkers in de jeugdzorg van 13% (van ca. 6.400 in Q1 2019 naar ca. 5.600 medewerkers in Q1 2020).
Onbekend is of de covid-19 pandemie een rol heeft gespeeld bij de instroom in het eerste kwartaal 2020.
VWS heeft geen gegevens over de motieven van mensen om niet te kiezen voor een baan in de jeugdzorg. Momenteel wordt in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) een onderzoek uitgevoerd naar mobiliteit in het sociaal domein. Onderzoeksvragen hierin zijn onder meer wat nieuwe werknemers motiveert om (wel of niet) in het sociaal domein te gaan werken, en welke goede voorbeelden er zijn van behoud van werknemers in het sociaal domein. Ik verwacht hiermee meer zicht te krijgen op de motieven die een rol spelen bij de keuze voor het sociaal domein. De resultaten van het onderzoek komen nog in 2020 beschikbaar. VWS gaat de uitkomsten van dit onderzoek bespreken met de veldpartijen en de Arbeidsmarkttafel Jeugd en bezien welke aanvullende acties eventueel nodig zijn gericht op het vergroten van de instroom.
Deelt u de mening, ook van de FNV, dat het verminderen van de administratieve lasten in de jeugdzorg een deel van de oplossing zou kunnen zijn om personeelsverloop- en ziekteverzuim tegen te gaan?
Ja.
Wanneer en op welke wijze voert u de unaniem door de Kamer aangenomen motie-Wörsdörfer c.s. uit waarin u opdracht krijgt bij ministeriële regeling regels te stellen met als doel het aanzienlijk verminderen van de uitvoeringskosten en het stroomlijnen van de verantwoordingseisen en administratieve processen binnen de jeugdhulpsector?2
De afspraak uit het convenant «stoppen met tijdschrijven in de jeugdzorg» is «dat VNG en VWS een project zullen starten om te komen tot een vereenvoudiging van productcodes met normen voor cliëntgebonden tijd, niet-cliëntgebonden tijd en reistijd.» Indien deze normen worden afgesproken zal dit als gevolg hebben dat bijvoorbeeld het bijhouden van een (digitale) agenda voor professionals voldoende is. Ik ben voornemens om de vereenvoudiging van de productcodes vast te leggen in een ministeriele regeling, streefdatum is 1 januari 2022.
Wat is de uitkomst van de gesprekken tussen de regering en gemeenten om lokale en regionale verantwoordingseisen zo veel mogelijk te beperken dan wel te stroomlijnen met als doel een minimale uniformiteit tussen en binnen de 42 zorgregio’s zoals verzocht in de motie van 18 november 2019?3
De uitwerking om lokale en regionale verantwoordingseisen zo veel mogelijk te beperken dan wel te stroomlijnen zit op meerdere vlakken. Zo richt de Norm van Opdrachtgeverschap van de VNG zich op zorgvuldigheidseisen bij inkoop, de verplichting tot het beperken van administratieve lasten en het gebruik van de i-standaarden. In het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» worden eisen gesteld aan de regionale samenwerking. Mijn wens om verantwoordingseisen voor de jeugdhulp op regionaal niveau te stroomlijnen, is verwerkt in dat wetsvoorstel.
Heeft u gesprekken gevoerd met branchepartijen over het verminderen van administratieve lasten van hun kant, zoals door de VVD-fractie gevraagd tijdens het wetgevingsoverleg Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V 2020 van 18 november 2019?4 Wat waren de uitkomsten van deze gesprekken? In hoeverre monitort u de daadwerkelijke resultaten van deze gesprekken in de praktijk voor jeugdzorgmedewerkers? In hoeverre zullen nog meer van dit soort gesprekken plaatsvinden?
VWS heeft vanuit het programma Ontregel de Zorg en onder leiding van Rita Verdonk als speciaal adviseur voor de jeugdzorg, diverse gesprekken gevoerd met betrokken partijen over het verminderen van administratieve lasten en regeldruk, waaronder het stoppen met tijdschrijven. Dit heeft o.a. geresulteerd in de ondertekening van het convenant «Stoppen met tijdschrijven» door VWS, VNG, Jeugdzorg Nederland en FNV (mede namens CNV) op 11 juni 2020. Zo gaan werknemers en werkgevers in de CAO vastleggen dat er geen vermijdbaar tijdschrijven meer plaatsvindt. Gemeenten en jeugdhulpaanbieders hebben afgesproken geen vermijdbaar tijdschrijven meer op te nemen in de contracten inspannings- en output gericht. VWS, VNG, Jeugdzorg Nederland en FNV (mede namens CNV) hebben regelmatig overleg over de voortgang en monitoring van de afspraken uit het convenant.
Heeft u signalen ontvangen dat jeugdzorgmedewerkers graag meer inspraak in hun werkzaamheden willen hebben? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om de inspraak van jeugdzorgpersoneel te vergroten?
VWS is bekend met de wens van professionals om meer inspraak te hebben. Inspraak van professionals is wenselijk en helpend. Krachtige organisaties betrekken hun professionals bij het beleid van de organisatie en gaan met hen in gesprek over professionele autonomie en wat nodig is om hun vak goed te kunnen doen. Inspraak is een onderwerp dat geregeld zal moeten worden tussen werkgever en werknemer. Ik wil en kan hier niet in treden.
De polymerase chain reaction-test (PCR-test) |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Kunt u – gelet op het feit dat uw summiere reactie in uw schrijven aan de Kamer d.d. 28 augustus 2020 onvoldoende inhoudelijk en specifiek is waar het gaat om de polymerase chain reaction-test (PCR-test) – alsnog antwoord geven op de door vragensteller ingediende 14 vragen van 18 augustus 2020 inzake de PCR-test? Indien nee, waarom niet?1 2
De stand van zaken rond het testbeleid, laboratoriumcapaciteit en ventilatie |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat momenteel de voornaamste reden dat GGD’en niet kunnen opschalen de capaciteitsproblemen bij de laboratoria is?1
Dat klopt.
Wat is de oorzaak van deze capaciteitsproblemen? Klopt het dat het Landelijk Coördinatieteam Diagnostische Keten (LCDK) onvoldoende reagentia kan inslaan?2
Ondanks alle inzet heeft zich de afgelopen weken een aantal tegenvallers voorgedaan:
Daarnaast is het inderdaad zo dat internationale leveranciers van reagentia op dit moment onvoldoende kunnen leveren aan Nederlandse laboratoria. De inkoopafspraken worden gemaakt via het LCH. Het LCDK kent de reagentia die wél beschikbaar vervolgens zo optimaal mogelijk toe aan de laboratoria.
Hoeveel (private) laboratoria zijn inmiddels aangesloten op CoronIT, het computersysteem dat voor de coronatesten wordt gebruikt?
Op het moment van schrijven zijn bijna 70 laboratoria aangesloten op CoronIT.
Op welke wijze bent u van plan om op zo kort mogelijke termijn de capaciteitsproblemen bij de laboratoria op te lossen?
Er is een aantal acties ondernomen voor de korte termijn:
Zijn er ook andere redenen dat momenteel niet opgeschaald kan worden door de GGD’en?
Nee, dat is niet het geval.
Is de oproep om alleen te testen bij klachten slechts tijdelijk (in verband met de capaciteitsproblemen bij de laboratoria), of blijft dit het testbeleid?3
Dit is het geldende testbeleid.
Klopt het dat diverse zorginstellingen inmiddels weer overgaan tot het zelf testen van personeel – bijvoorbeeld omdat een personeelslid op de afdeling besmet blijkt te zijn – aangezien de GGD hier niet aan kan meewerken?
Ik beschouw het niet als een probleem dat zorginstellingen hun personeel zelf testen. In veel ziekenhuizen is dit staande praktijk. Ik ben in gesprek met ziekenhuizen en de GGD GHOR over de mogelijkheid om alle zorgwerkers in het ziekenhuis te testen, dus zowel het afnemen van monsters als het analyseren van monsters. Het voordeel daarvan is, dat het afgenomen monster al meteen in het ziekenhuis aanwezig is en daarmee meteen naar het laboratorium kan. Daarmee blijft de doorlooptijd kort. Ook andere relevante zorgorganisaties worden hierbij betrokken. Ik houd uw Kamer op de hoogte van de voortgang van de uitwerking.
Kunt u een overzicht geven van hoe lang men per GGD-regio gemiddeld en maximaal moet wachten op een testuitslag?
Dat overzicht is door aanpassingen in CoronIT steeds beter te geven maar is ook aan forse dagelijkse veranderingen onderhevig. Het LCDK en GGD-GHOR monitoren dit dagelijks en ik rapporteer hierover op hoofdlijnen aan de kamer en niet per regio.
Kunt u – in aanvulling op de schriftelijke vragen van de leden Van den Berg (CDA), Peters (CDA), Bergkamp (D66) en Diertens (D66) aan u over het belang van ventilatie tegen de verspreiding van het coronavirus4 – een reactie geven op de ontwikkeling van filters waarmee het coronavirus uit de lucht gehaald kunnen worden? Bekijkt het RIVM dergelijke opties, en zo ja, hoe kijken zij hier tegenaan?5
Het RIVM is op de hoogte dat er systemen zijn met filters die als doel hebben virussen uit de lucht te halen, zoals in gebruik bij operatiekamers en vliegtuigen. Deze systemen kunnen in deze settings bij correct gebruik een goede toevoeging zijn aan de andere preventieve maatregelen om infectieziektes te voorkomen. Voor publieke plekken zoals kantoren en scholen is het echter niet duidelijk of systemen met filters die de lucht in een ruimte reinigen, naast de al geldende maatregelen en bestaande ventilatiesystemen, een meerwaarde zijn om COVID-19 te voorkomen omdat de rol van aerogene transmissie van SARS-CoV-2 nog onduidelijk is.
Onderzoekt het RIVM tevens systemen waarbij gebruik wordt gemaakt van ionisatie en/of UV-C straling? Zo ja, wat is het oordeel van het RIVM hierover?
In het verleden is door RIVM gekeken naar ionisatie en UV-C, maar niet in relatie tot COVID-19 of luchtreiniging. Op dit moment onderzoekt het RIVM geen systemen waarbij gebruik wordt gemaakt van ionisatie en/of UV-C.
Het bericht ‘Granuliet duizend keer gevaarlijker dan gedacht: Rijkswaterstaat maakte rekenfout’. |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Granuliet duizend keer gevaarlijker dan gedacht: Rijkswaterstaat maakte rekenfout»1 uit de Gelderlander en het artikel «Rijkswaterstaat maakt cruciale rekenfout bij omstreden granulietstort»2 van Zembla?
Heeft Rijkswaterstaat inderdaad een ernstige rekenfout gemaakt bij de risicoberekening van de granulietstort in de Gelderse natuurplas Over de Maas?
Welke gevolgen heeft dit, indien hier sprake van is, dan voor de eerder verstrekte vergunningverlening ten aanzien van het storten van granuliet?
Wat zijn de concrete gevaren voor het drinkwater, de flora en fauna en de bewoners in gemeente West Maas en Waal en regio indien deze informatie klopt?
Kunt u gezien de mogelijke schadelijke gevolgen nog deze week bovenstaande vragen beantwoorden?
Het sluiten van de COVID-19 kliniek op Lesbos |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Covid-19-kliniek op Lesbos. Hallucinant»?1
Ja.
Is het waar dat de in het bericht genoemde Covid-19 kliniek van Artsen zonder Grenzen naast kamp Moria op last van de Griekse regering is gesloten?
Ja.
Is het waar dat er daarna met onder andere Nederlandse financiering een andere Covid-19 noodkliniek is gebouwd?
In maart van dit jaar is een verzoek vanuit de Griekse autoriteiten om steun bij de beheersing van COVID-19 binnengekomen, dat op 16 april jl. ook via het Union Civil Protection Mechanism (UCPM) van de EU is ingediend. Nederland stond welwillend tegenover het verlenen van steun, temeer omdat de strijd tegen COVID-19 niet aan de landsgrenzen stopt. Op de lijst met gevraagde goederen stond o.a. een hospitaaltent. Na intern beraad en overleg met de Griekse autoriteiten is op 23 april jl. besloten dat Nederland deze in de vorm van een hospitainer kon leveren. Het mobiele veldhospitaal bood Griekenland flexibiliteit in de COVID-respons, om tijdelijk capaciteit te verhogen daar waar dat nodig is. Op 24 april jl. is het Nederlandse aanbod officieel door de Griekse autoriteiten geaccepteerd.
Helaas is de hospitainer tijdens de branden in Moria tussen 8 en 10 september jl. beschadigd geraakt, waardoor deze op dit moment niet inzetbaar is.
Is het waar dat terwijl Artsen zonder Grenzen aan het lobbyen was om sluiting van hun kliniek op Moria te voorkomen, Nederlandse ambtenaren in overleg met Griekse collega’s waren over de opening van een nieuwe noodkliniek? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het besluit om de mobiele hospitainer te schenken is op 23 april jl. genomen. Dit is ruim voordat het kabinet bekend werd dat de kliniek van Médecins Sans Frontières (MSF) vanwege juridische kwesties diende te worden gesloten. Dit bericht bereikte de ambassade in juli, en is op 30 juli jl. middels een persbericht door MSF naar buiten gebracht.
Is er verband tussen de sluiting van de kliniek van Artsen zonder Grenzen en het openen van de andere kliniek? Zo ja, wat is dat verband? Zo nee, is er dan sprake van toeval?
Bij het aanbieden en accepteren van de hospitainer is niet over een specifieke locatie gesproken. Zoals gebruikelijk bij dergelijke steun via het UCPM was het kiezen van een locatie, de wijze van inzet en bemensing de verantwoordelijkheid van de Griekse autoriteiten.
Het kabinet heeft dan ook geen aanwijzingen om te veronderstellen dat er een causaal verband bestaat tussen het aanvaarden van de schenking van de hospitainer in april jl. door de nationale autoriteiten en de sluiting van de kliniek van MSF in juli jl. door de lokale autoriteiten op grond van lokale wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat de kliniek van Artsen zonder Grenzen belangrijk werk verrichtte ten aanzien van het bestrijden van corona onder vluchtelingen op Lesbos? Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om een andere kliniek mede te financieren en waarom heeft u geen pogingen in het werk gesteld om de voortzetting van de kliniek van Artsen zonder Grenzen te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 3 en 4. Het besluit om in te gaan op het Griekse verzoek om een mobiel hospitaal te doneren staat in tijd en plaats los van de discussie tussen MSF en de Griekse autoriteiten. Dat MSF belangrijk werk verricht staat buiten kijf.
Hoeveel Nederlandse belastinggeld gaat er gemoeid met de oprichting van de nieuwe noodkliniek?
De kosten voor de uitgeruste hospitainer inclusief transport bedroegen Euro 1.243.154,–.
In hoeverre wordt er bij het opzetten en laten functioneren van de nieuwe noodkliniek samenwerking gezocht met Artsen zonder Grenzen die over de benodigde kennis en ervaring beschikt?
De inzet van het mobiele hospitaal, d.w.z. het kiezen van een locatie, de wijze van inzet en bemensing was aan de Griekse autoriteiten. Wij hebben vernomen dat in dit kader ook sprake was van overleg tussen de Griekse autoriteiten en MSF.
Worden er op dit moment door de nieuwe noodkliniek daadwerkelijk zieke vluchtelingen met verdachte symptomen opgevangen? Zo ja, vanaf welke datum is de kliniek operationeel en hoeveel patiënten zijn er opgevangen? Zo nee, waarom niet en hoe en door wie wordt die hulp sinds de sluiting van de kliniek van Artsen zonder Grenzen dan wel gegeven?
Tijdens de branden in Moria tussen 8 en 10 september is de hospitainer beschadigd geraakt, waardoor deze op dit moment niet in gebruik is. Er wordt bezien of deze op de korte termijn weer inzetbaar is. Daarvoor werd de hospitainer ingezet door de Griekse autoriteiten om COVID-19 testen uit te voeren. Er zijn ongeveer 2000 testen afgenomen.
Het bericht ‘Sterke daling nieuwe werknemers in de jeugdzorg: 'Zo gaat het kapot’ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Sterke daling nieuwe werknemers in de jeugdzorg: «Zo gaat het kapot?»1
Ja.
Wat is uw reactie op de nieuwe cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waaruit blijkt dat in de eerste drie maanden van dit jaar zich maar 3700 nieuwe werknemers hebben gemeld, ten opzichte van 5300 in het eerste kwartaal van 2019? Bent u het ermee eens dat deze daling van 30% zeer zorgwekkend is en oproept tot acute actie?
De in het nieuwsbericht gebruikte gegevens betreffen enkel de instroom van nieuwe medewerkers in de Jeugdzorg die voorheen buiten Zorg en Welzijn werkzaam waren en bieden daarmee geen volledig beeld van de ontwikkeling van de instroom van medewerkers in de jeugdzorg. Er is ook instroom vanuit andere branches binnen Zorg en Welzijn naar de jeugdbranche. Daarnaast moeten ook de volgende aspecten worden meegewogen:
Rekening houdend met deze aspecten en als gekeken wordt naar de gegevens over de in- en uitstroom dan is vanaf 2015 een oplopend aantal mensen dat instroomt te zien. De instroomgegevens over de afgelopen jaren laten zien dat de instroom afneemt en dat is zorgelijk. Maar deze afname is beduidend kleiner dan de 30% die in het nieuwsbericht van CBS wordt genoemd. De 30% heeft enkel betrekking op de instroom van medewerkers in jeugdzorg van buiten de sector Zorg en Welzijn en zonder dat is gecorrigeerd voor administratieve mobiliteit. Als gekeken wordt naar alle instroom in de branche jeugdzorg (van buiten de sector Zorg en Welzijn en van andere branches binnen Zorg en Welzijn) en daarnaast gecorrigeerd wordt voor administratieve mobiliteit, dan zien we een daling in de instroom van medewerkers in de jeugdzorg van 13% (van ca. 6.400 in Q1 2019 naar ca. 5.600 in Q1 2020 medewerkers).
Onbekend is of de covid-19 pandemie een rol heeft gespeeld bij de instroom in het eerste kwartaal 2020. Zie ook het antwoord op vraag 5, waarin de instroom in- en exclusief administratieve mobiliteit is weergegeven. Het is belangrijk dat mensen kiezen om in de jeugdzorg te werken en dat dat nog steeds met flinke aantallen gebeurt. Tegelijkertijd is het zorgelijk dat de instroom dit jaar lager is dan vorig jaar. Ik heb hier samen met het veld actie op ingezet, een gezamenlijke aanpak gericht op zowel het behoud van personeel als ook het vergroten van de instroom. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wat gaat u op korte termijn doen om deze dalende instroom aan te pakken, wetende dat er al een groot tekort is aan jeugdzorgmedewerkers en dat de wachtlijsten oplopen?
Er is sprake van een krappe arbeidsmarkt Zorg en Welzijn- breed, een complex vraagstuk dat niet op korte termijn is opgelost. Meer personeel is zeker niet de enige oplossing, we zetten alles op alles om de mensen die in de jeugdzorg werken te behouden. Langs diverse sporen wordt ingezet op de aantrekkelijkheid van de jeugdzorg voor potentiële jeugdzorgwerkers.
In samenwerking met gemeenten, aanbieders, vakbonden en beroepsorganisaties nemen we actie om het werken in de jeugdsector aantrekkelijk te maken en te houden. Met het actieprogramma Zorg voor de Jeugd nemen we maatregelen die bijdragen aan het vakmanschap van professionals en het bevorderen van een gezonde arbeidsmarkt. Met het actieprogramma Werken in de Zorg wordt gewerkt aan een aanpak voor de gehele sector zorg en welzijn. Met de brief van 15 september jl. hebben de Minister van VWS, de Minister voor Medische Zorg en Sport en ik uw Kamer geïnformeerd over de voorzetting en intensivering van deze brede aanpak3. In alle regio’s werken partijen samen aan instroom en behoud van medewerkers voor de sector. Daarnaast werkt VWS samen met de sector aan het terugdringen van administratieve lasten bij zorgaanbieders en professionals in de jeugdzorg. Rita Verdonk is hiervoor als speciaal adviseur van het programma Ontregel de Zorg aangesteld.
Aanvullend hierop werken Jeugdzorg Nederland, FNV en CNV, met ondersteuning van VWS en JenV, aan projecten uit de Arbeidsmarktagenda jeugdhulp. Tot eind 2022 heb ik hier een financiële bijdrage van € 2,4 miljoen voor beschikbaar gesteld. Vanuit de Arbeidsmarkttafel Jeugd lopen concrete projecten met werkgevers en professionals. Dat gaan we doen door goede ideeën en praktijken in de branche te benutten door ze op te halen, te versterken en te delen met anderen. Een van de projecten is gericht op het thema inwerken en begeleiden van nieuwe medewerkers. In dit specifieke project ligt de focus op drie manieren van inwerken en begeleiden die aantoonbaar werken in de praktijk. De werkzame inzichten worden breed gedeeld in de jeugdsector en werkgevers zullen gefaciliteerd worden om de inzichten concreet toe te passen. Andere projecten vanuit de arbeidsmarkttafel zijn gericht op modern werkgeverschap, een landelijke voorziening met loopbaanpaden en vacatures, het verminderen van agressie en arbeidsmarkteffecten van Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)-registratie.
Heeft u in beeld waarom zo weinig mensen zich aanmelden als jeugdzorgmedewerker? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
VWS heeft geen gegevens over de motieven van mensen om niet te kiezen voor een baan in de jeugdzorg. Momenteel wordt in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) een onderzoek uitgevoerd naar mobiliteit in het sociaal domein. Onderzoeksvragen hierin zijn onder meer wat nieuwe werknemers motiveert om (wel of niet) in het sociaal domein te gaan werken, en welke goede voorbeelden er zijn van behoud van werknemers in het sociaal domein. Ik verwacht hiermee meer zicht te krijgen op de motieven die een rol spelen bij de keuze voor het sociaal domein. De resultaten van het onderzoek komen nog in 2020 beschikbaar. VWS gaat de uitkomsten van dit onderzoek bespreken met de veldpartijen en de Arbeidsmarkttafel Jeugd en bezien welke aanvullende acties eventueel nodig zijn gericht op het vergroten van de instroom.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat in de jeugdzorg werkt, de instroom en de uitstroom vanaf 2010? Wat zijn de gevolgen van de decentralisatie voor het personeelsbestand?
Wat is de loonkloof tussen de mediane werknemer en de bestuurders in de jeugdzorg?
VWS beschikt niet over deze gegevens.
Wat is de salarisontwikkeling van mensen die in de jeugdzorg werken over deze hele periode? Hoe verhouden de salarissen zich tot die van mensen met een vergelijkbare opleiding in andere sectoren?
Sinds 2010 zijn de cao-lonen in de jeugdzorg in totaal 15,5% gestegen.
1,25% per 1-11-2010
2% per 1-5-2012
2% per 1-10-2014
0,4% per 1-1-2015
1,85% per 1-1-2016
1,65% per 1-7-2017
2% per 1-7-2018
4% per 1-1-2020
Bron: CAO’s Jeugdzorg.
Het startsalaris van een jeugdzorgwerker D of activiteitenbegeleider (schaal 7) met een mbo-opleiding ligt tussen de € 2.299 en € 2.375. Dit is iets meer dan een hoofdagent (mbo 4) wiens startsalaris ongeveer tussen de € 2.060 en € 2.131 ligt7. Op hbo-niveau ligt het salaris van een startende jeugdzorgwerker C (schaal 8) tussen de € 2.403 en € 2.484. Een jeugdzorgwerker met hbo-opleiding kan doorgroeien naar de functie jeugdzorgwerker A (schaal 10); in die schaal ligt het startsalaris tussen € 2.833 en € 2.931. Het startsalaris van een jeugdzorgwerker C ligt iets lager dan dat van een startende leraar; die verdient tussen de € 2.678 en € 2.7478.
Volgens vakbond FNV worden jeugdzorgmedewerkers onderbetaald, is de werkdruk te hoog, zijn zij teveel tijd kwijt aan onnodige administratieve klussen en hebben zij te weinig inspraak in het te voeren beleid, bent u bereid om aan deze oorzaken iets te doen? Kunt u per oorzaak een antwoord sturen?
We hebben te maken met een grote arbeidsmarktopgave en hoog personeelsverloop voor de jeugdsector. Ik neem de zorgen van professionals als het gaat om salaris, werkdruk, regeldruk en administratieve lasten en inspraak bij hun organisaties – dan ook uiterst serieus. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de sector, van werkgevers, werknemers, gemeenten, brancheorganisaties en vakbonden om deze knelpunten aan te pakken.
Professionals verdienen dat ze goed worden toegerust voor hun belangrijke werk. En hier hoort ook een passende beloning bij. Hier hoort ook bij dat gemeenten faire tarieven betalen aan jeugdzorgorganisaties waardoor professionals meer tijd en ruimte krijgen om goede zorg te verlenen. Omdat er in de praktijk veel discussie is bij gemeenten en aanbieders hierover, ben ik voornemens om in een AMvB kostprijselementen van een redelijk tarief vast te leggen. Dit schept zowel voor gemeenten als aanbieders houvast.
De werkdruk binnen organisaties in de jeugdzorg is vaak hoog. Werkplezier en veerkracht zijn enorm belangrijk om het werk te kunnen en willen blijven doen. Kenmerken van goede werkgevers die medewerkers aan zich weten te binden zijn onder meer de inzet van voldoende personeel, aandacht voor de inzetbaarheid van medewerkers en aandacht voor de ontwikkeling van medewerkers. Vanuit de Arbeidsmarkttafel brengen we de werkzame elementen van goed werkgeverschap in beeld en delen we de kennis over wat werkt binnen de sector.
Met landelijke en regionale schrapdagen werken we aan het terugdringen van regeldruk en administratieve lasten. Voor de zomer zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met gemeenten, werkgevers en vakbonden over het stoppen van vermijdbaar tijdschrijven in de jeugdzorg. Afgesproken is dat gemeenten voortaan bij nieuwe contracten geen verplichting meer zullen opnemen tot vermijdbaar tijdschrijven. Werknemers en werkgevers gaan hier ook afspraken over maken in de CAO.
Inspraak van professionals is wenselijk en helpend. Krachtige organisaties betrekken hun professionals bij het beleid van de organisatie en gaan met hen in gesprek over professionele autonomie en wat nodig is om hun vak goed te kunnen doen. Inspraak is een onderwerp dat geregeld zal moeten worden tussen werkgever en werknemer. Ik wil en kan hier niet in treden.
Vanuit het actieprogramma Werken in de Zorg wordt zorg breed gewerkt aan het terugdringen van de personeelstekorten in de zorg, zoals die in de jeugdbranche. Met de brief van 15 september jl. hebben de Minister van VWS, de Minister voor Medische Zorg en Sport en ik uw Kamer geïnformeerd over de voortzetting en intensivering van de brede aanpak van de arbeidsmarktknelpunten. Deze aanpak richt zich onder meer op de waardering en zeggenschap van professionals, het verminderen van werkdruk en administratieve lasten.
Kunt u aan jeugdzorginstellingen uitleggen hoe zij hun roosters nog rond moeten krijgen, aangezien ook de uitstroomcijfers van jeugdzorgmedewerkers zeer hoog zijn, met een lage instroom en hoge uitstroom?
Ik kan me goed voorstellen dat het ingewikkeld is om in tijden van groot verloop van personeel de roosters rond te krijgen. Ik heb veel waardering en respect voor de wijze waarop zorgaanbieders continuïteit van zorg bieden.
Komen op het ministerie signalen binnen van jeugdzorginstellingen die acute personeelstekorten hebben? Zo ja, wat doet u hiermee?
VWS spreekt regelmatig jeugdzorginstellingen, gemeenten, professionals en brancheorganisaties over de arbeidsmarktsituatie van de jeugdzorg. Jeugdzorginstellingen zien in toenemende mate dat het krijgen en behouden van goed gekwalificeerd personeel lastig is vanwege krapte op de arbeidsmarkt. Er zijn bij VWS geen signalen bekend van jeugdzorginstellingen die acute personeelstekorten hebben. Ook uit navraag bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Jeugdautoriteit is dit niet gebleken.
Hoe zorgt u ervoor dat kinderen in de jeugdzorg niet de dupe worden van dit tekort aan medewerkers? Kunt u garanderen dat hierdoor geen gevaarlijke situaties ontstaan?
Als je zorg nodig hebt zijn een vertrouwd gezicht en continuïteit van professionals belangrijk. Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor het leveren van goede zorg en de inzet van voldoende personeel. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de jeugdzorg. De IGJ informeert mij indien zij handhavend optreedt wanneer de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid bij een specifieke jeugdzorgaanbieder in het geding is.
De coronamaatregelen in de asielketen |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel coronabesmettingen zijn tot op heden geconstateerd op de Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)-locaties en binnen de vreemdelingendetentie? Kunt u daarbij aangeven om welke locaties het gaat en wanneer in de tijd de besmettingen zijn geconstateerd?
Voor een overzicht van het aantal besmettingen op COA-locaties verwijs ik u naar de bijlage bij deze beantwoording. Om herleidbaarheid naar individuen te voorkomen, zijn de aantallen per locatie afgerond.
In vreemdelingenbewaring is tot op heden bij twee ingeslotenen van het detentiecentrum Rotterdam een besmetting met COVID-19 geconstateerd. Eén persoon is inmiddels genezen verklaard.
Wat is het protocol indien een Coronabesmetting wordt geconstateerd bij een bewoner van een COA-locatie of centrum voor vreemdelingendetentie?
Indien bij een COA-bewoner een vermoeden van besmetting met het coronavirus is of een besmetting wordt vastgesteld, dan wordt gewerkt volgens het daartoe opgestelde protocol. Dit protocol is door het COA opgesteld met GZA, GGD en is getoetst door Landelijke Coördinatie Infectiebestrijding (LCI) van het RIVM.
In geval van besmetting wordt de bewoner in isolatie geplaatst. Daarnaast wordt door de GGD op een COA-locatie bron- en contactonderzoek gedaan. Huisgenoten van de besmette persoon worden in beginsel op de locatie waar zij verblijven in quarantaine geplaatst. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt in overleg met de GGD en veiligheidsregio, gezocht naar een alternatief. Indien de medische toestand dit vereist, wordt de bewoner opgenomen in het ziekenhuis. Deze richtlijnen gelden voor alle COA-locaties. Elke COA-locatie heeft daarnaast een lokaal draaiboek waarin diverse scenario’s bij het verdere verloop van de pandemie zijn uitgewerkt.
Binnen de vreemdelingenbewaring wordt de ingeslotene bij constatering van een besmetting in isolatie geplaatst op een quarantaine-kamer. De DJI volgt de richtlijnen van de GGD en het RIVM, waaronder onder meer het doen van bron- en contactonderzoek na constatering van een coronabesmetting.
Hoe is de toegang tot Coronatests voor bewoners van COA-locaties en personen in vreemdelingendetentie georganiseerd?
Bewoners van COA-locaties kunnen een afspraak maken om naar een teststraat te gaan en zich te laten testen. Daarnaast is het tot op heden twee keer voorgekomen dat een groter aantal bewoners tegelijk positief testen op Corona besmetting. In deze gevallen is, in overleg met de GGD en GZA, besloten om een tijdelijke testlocatie in te richten op de locatie. Het is ook mogelijk dat in overleg met de GGD en GZA wordt besloten dat GZA de testen afneemt op locatie in plaats van dat bewoners een afspraak maken bij de GGD voor hun test.
Binnen de vreemdelingenbewaring geldt dat een ingeslotene bij klachten wordt getest. Tot de uitslag van de test bekend is, verblijft de ingeslotene op een quarantaine-kamer.
Bent u bekend met de oproep van voorzitter Schuiling van de veiligheidsregio Groningen aan het COA om speciale locaties in te richten voor besmette personen, om zo te voorkomen dat steeds ad-hoc oplossingen moeten worden gezocht bij geconstateerde besmettingen?1
Ik heb kennisgenomen van deze oproep en begrijp de wens, maar dergelijke speciale locaties zijn gegeven de huidige bezettingsgraad niet beschikbaar binnen het COA. Het COA heeft op twee locaties, Sneek en Delfzijl, te maken gehad met een relatief groot aantal met corona besmette bewoners, zoals blijkt uit het overzicht dat is opgenomen in de bijlage bij het antwoord op vraag 2. Voor beide situaties heeft het COA met de betrokken veiligheidsregio’s en gemeenten een tijdelijke quarantaine- en isolatielocatie gerealiseerd.
Tot op heden is het aantal corona-uitbraken op COA-locaties verder relatief beperkt gebleven en kon een gezamenlijke oplossing gevonden worden voor bovengenoemde twee situaties. Opvanglocaties hebben ruimte gereserveerd om een klein aantal personen in isolatie of quarantaine te plaatsen.
Het realiseren van voldoende quarantaine- en isolatieplekken op de locaties en buiten opvanglocaties blijft echter een punt van zorg. De afgelopen periode heeft het COA met gemeenten contact gehad over het realiseren van quarantaine- en isolatielocaties bij besmetting van grotere groepen bewoners. Het COA heeft daarnaast het Veiligheidsberaad gevraagd te helpen bij het realiseren van quarantaine- en isolatielocaties. Naar aanleiding van de constructieve reactie van de veiligheidsregio’s wordt verkend wat de mogelijkheden zijn. De gesprekken hierover zijn op dit moment nog gaande.
Begrijpt u de kritiek van Schuiling dat ad-hoc oplossingen zorgen voor veel onrust bij zowel de besmette personen als de gemeenten waar zij uiteindelijk worden ondergebracht?
Zie antwoord vraag 4.
Is op de COA-locaties voor alle bewoners voldoende desinfecterende handgel, zeep en mondmaskers beschikbaar? Zo nee, bent u van mening dat het algemeen belang van het voorkomen van Coronabesmettingen gewichtig genoeg is om deze middelen proactief te verstrekken?
Bewoners zijn zelf verantwoordelijk voor bijvoorbeeld het aanschaffen van mondkapjes of hygiënemiddelen. Het COA verstrekt derhalve geen mondkapjes en andere persoonlijk beschermingsmiddelen, tenzij dit in noodsituaties niet anders kan. Op verschillende locaties binnen de opvang hebben wel initiatieven plaatsgevonden voor het maken van mondkapjes die door het COA zijn ondersteund.
Is binnen de vreemdelingedetentie voor alle gedetineerden voldoende desinfecterende handgel, zeep en mondmaskers beschikbaar? Zo nee, bent u niet van mening dat het algemeen belang van het voorkomen van Coronabesmettingen gewichtig genoeg is om deze middelen proactief te verstrekken?
De DJI volgt de richtlijnen van het RIVM. Ingeslotenen krijgen standaard een hygiënepakket uitgereikt waar onder andere shampoo en douchegel in zitten. Handzeep wordt niet van rijkswege verstrekt. Deze en andere producten kunnen via de winkelzuil worden aangeschaft.
Bent u bekend met de uitzending van Reporter Radio van 28 juni 2020, waarin gedetineerden aan het woord komen over de toepassing van RIVM-richtlijnen in detentiecentrum Rotterdam?2
Een aantal ingeslotenen heeft klachten ingediend over de naleving van de RIVM-richtlijnen. De klachten zijn ongegrond verklaard, behoudens een klacht over het verstrekken van zeep. Tegen deze uitspraak heeft de vestigingsdirecteur bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming beroep ingesteld. De zitting heeft op 3 september jl. plaatsgevonden. Over zaken die nog onder de rechter zijn, kan ik geen reactie geven.
Klopt het dat vijf bewoners een klacht over de naleving van RIVM-richtlijnen hebben ingediend bij de Commissie van Toezicht, door deze Commissie in het gelijk zijn gesteld, maar er desondanks door het detentiecentrum nog steeds geen zeep wordt geleverd? Zo ja, waarom is dit?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u shampoo een volwaardig alternatief voor zeep? Zo ja, kunt u dit motiveren?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt op alle locaties binnen de asielketen de 1,5m afstand te allen tijde gehandhaafd? Zo nee, op welke momenten niet?
De organisaties binnen de migratieketen volgen de rijksbrede (RIVM) richtlijnen, waaronder de norm om 1,5 meter afstand te bewaren. Binnen de taakuitvoering is het echter niet altijd mogelijk om deze norm te handhaven.
Dat geldt bijvoorbeeld voor de werkzaamheden van de Koninklijke Marechaussee. In het kader van de grenspolitietaken is in meerdere specifieke processen sprake van direct contact en is het niet mogelijk om 1,5 meter afstand te bewaren. Het gaat dan bijvoorbeeld om de identificatie en registratie aan de ID-zuil als er biometrische gegevens worden afgenomen, fouillering en het gehoor. In deze processen worden mondmaskers en handschoenen ingezet en/of zijn maatregelen genomen zoals het plaatsen van schermen opdat de werkzaamheden veilig en verantwoord kunnen worden uitgevoerd.
Dit geldt ook voor de politie wanneer zij de identificatie en registratie aan de ID-zuil doen.
Ook binnen de opvang is het niet op alle locaties mogelijk de 1,5 meter afstand te handhaven gelet op de inrichting (bijvoorbeeld smalle gangen) en de bijzondere omstandigheden binnen de opvang (zoals gezamenlijke faciliteiten). Dit heeft ertoe geleid dat verschillende beschermingsmaatregelen zijn getroffen, zoals het plaatsen van plexiglas schermen. Ook wordt sinds de uitbraak van het coronavirus actief ingezet op voorlichting ter voorkoming en verspreiding van het virus. Het COA geeft, ook via interne aanwijzingen, invulling aan het recente besluit ten aanzien van het dragen van mondkapjes, in afstemming met de ketenpartners.
Binnen de vreemdelingenbewaring geldt dat bewoners bij binnenkomst voor de duur van acht dagen in pre-quarantaine worden geplaatst en gemonitord op klachten. Bij klachten wordt getest. Na deze periode kunnen zij doorgeplaatst worden naar een verblijfsruimte met een kamergenoot. Hiermee wordt een extra waarborg ingebouwd om besmetting binnen de inrichting te voorkomen.
Ingeslotenen die een verblijfsruimte delen, worden binnen de vreemdelingenbewaring aangemerkt als huisgenoten. Voor huisgenoten is het niet vereist dat zij een afstand van 1,5m tot elkaar bewaren. Indien een ingeslotene symptomen vertoont, wordt deze in quarantaine geplaatst en nauwlettend gemonitord. Tevens wordt diens kamergenoot nauwlettend in de gaten gehouden voor het geval deze eveneens symptomen begint te vertonen.
Indien op locaties niet te allen tijde 1,5m afstand kan worden gehandhaafd, deelt u dan de mening dat bewoners in ieder geval de optie geboden dient te worden een mondmasker te dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘VWS en GGD’en roepen op: ‘Testen: graag! Maar alleen bij klachten’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VWS en GGD’en roepen op: «Testen: graag! Maar alleen bij klachten»?1
Ja.
Kunt u situaties beschrijven waarbij het verplicht is om personen zonder klachten te testen?
Testen kan via de Wet publieke gezondheid niet verplicht worden. Er zijn wel situaties te bedenken waarin het testen van mensen zonder klachten eventueel van meerwaarde kan zijn. Echter, dit wordt onderzocht in de pilot van de coronamelder, bij reizigers op Schiphol, en in het geval van bron- en contact onderzoek. Daar kan ik nu dus nog geen uitspraken over doen. Op 11 september jl. heb ik u gemeld dat de proef op Schiphol dat weekend werd afgerond.
Kunt u uiteenzetten welke onderzoeken er, naast het onderzoek naar reizigers die terugkeren uit oranje of rode gebieden, op dit moment lopen omtrent het zinvol zijn van testen zonder klachten? Kunt u al eerste resultaten hiervan delen?
Er loopt een onderzoek naar het testen van mensen zonder klachten in het kader van de CoronaMelder, en in het kader van het bron- en contact onderzoek. Hier kan ik nog geen eerste resultaten van delen.
Kunt u aangeven hoe u de oproep van VWS en de GGD’en om alleen te testen bij klachten zelf ziet en als u deze ondersteunt hoe u deze communiceert naar Nederland?
Ik ondersteun de boodschap tot het laten testen, maar alleen bij klachten, overeenkomstig de adviezen van het OMT en het RIVM. Deze wordt gecommuniceerd via commercials en via overige media. Zelf heb ik onder meer deze boodschap ook uitgedragen via de persconferentie.
Kunt u aangeven in hoeverre er triage plaatsvindt door de GGD als mensen zich melden voor een test op covid-19? Wordt er onderscheid gemaakt in mensen met en zonder klachten? Waarom wel of waarom niet?
Mensen kunnen alleen een test aanvragen wanneer zij klachten hebben. Dit betekent dat mensen die wel een afspraak maken online/telefonisch maar geen klachten hebben, bewust onjuiste informatie delen over het aanwezig zijn van klachten. Er geldt een uitzondering voor de drie onderzoeksituaties naar het effect van asymptomatisch testen op Schiphol (tot het einde van de proef), bij de pilot
van de CoronaMelder en het onderzoek in het kader van bron- en contact onderzoek. Daar wordt immers gekeken naar het effect van het testen van mensen zonder klachten.
Kunt u, gezien de grote druk op de testcapaciteit die in het bericht genoemd wordt, toelichten hoe er vanaf de start van het testen van personen op covid-19 is gestuurd op beschikbare testcapaciteit en hoe er is ingezet op de aanleg en het behoud van voldoende reserves?
Op basis van deze inschattingen is gestuurd op de testcapaciteit en materialen. Er zijn twee aanbestedingen gedaan voor machines en materialen. Één daarvan is gestart in mei, en de ander is in de zomer gestart. Tevens zijn laboratoria gevraagd een voorraad voor 3 maanden op te bouwen. Daarnaast is een aanbesteding gestart gericht op laboratoria die kunnen gaan poolen. Dit scheelt enorm in het aantal materialen dan nodig is. Bovendien zijn stapsgewijs gevalideerde laboratoria aangesloten op CoronIT. Ondanks alle inzet heeft zich de afgelopen weken een aantal tegenvallers voorgedaan, ook met betrekking tot de reserves van materialen:
In mijn brieven aan uw Kamer, onder meer in mijn brief van 28 augustus jl. ben ik ingegaan op de labcapaciteit.
Kunt u aangeven wat de te verwachten testcapaciteit (zowel in materiaal als beschikbaarheid van laboratoria) zal zijn vanaf oktober? Kunt u daarbij tevens aangeven hoeveel reserves er op dit moment zijn?
Naast de reeds aangekondigde overeenkomsten met twee laboratoria in het buitenland heb ik een derde overeenkomst gesloten zodat de komende maanden de testcapaciteit weer verder verruimd kan worden, mits de binnenlandse capaciteit gelijk blijft. Met de drie laboratoria worden afspraken gemaakt over het zo snel mogelijk opschalen van de testcapaciteit, gelet op de stijgende vraag op dit moment. Daarnaast heb ik aanvullende overeenkomsten kunnen sluiten met leveranciers van testmaterialen (en -apparatuur) zodat laboratoria vanaf oktober meer lucht krijgen ten aanzien van de noodzakelijke testmaterialen.
Als alles zich ontwikkelt volgens plan verwacht ik eind september op 50.000 testen per dag uit te kunnen komen. Vanaf begin oktober zal de verruimde levering van testmaterialen van enkele grote leveranciers extra ruimte geven en loopt de verdere opschaling van de drie gecontracteerde laboratoria snel op met
vele duizenden per week, zodat wij eind oktober 70.000 testen per dag uit kunnen voeren. Ik verwacht dan ook dat we begin oktober weer in staat zijn om aan de testvraag te voldoen. Onzekere factor hierbij blijft overigens hoe de testvraag zich ontwikkelt.
Kunt u uiteenzetten hoeveel testen er tot op dit moment zijn aangekocht? Hoeveel testen zijn hiervan tot nu toe gebruikt en hoeveel testen nog niet gebruikt zijn?
Ik heb mij voorbereid op 30.000 testen per dag voor SARS-CoV-2 vanaf 1 juni. Deze voorbereiding bestond uit een reeks van acties die hieraan bijdroegen, zoals garantstellingen voor machines en materialen via aanbestedingen. Ook ben ik overgegaan tot het maken van afspraken over testcapaciteit met laboratoria. Tot nu toe worden deze afspraken gemaakt door GGD-en, maar sinds kort maakt het Ministerie van VWS zelf aanvullende afspraken over grootschalige uitbreiding van labcapaciteit. Als het gaat om noodzakelijke testmaterialen is het zo dat laboratoria over het algemeen meer aankunnen op hun machines, maar dat vaak de materialen de beperkende factor zijn. Hiervoor is de afspraak gemaakt dat bij krapte het LCDK degene is die de meest optimale toekenning van de testmaterialen doet richting de laboratoria.
Kunt u uiteenzetten hoe er in het inkoopproces van testen rekening gehouden wordt met een eventuele toenemende of afnemende vraag in de toekomst? Hoe wordt bepaald hoeveel testen er ingekocht worden? Hoe is het voorraadbeheer georganiseerd?
De inschatting van de vraag naar testen is gebaseerd op de prognose van het RIVM. Het RIVM schatte een verwachte testvraag voor Covid deze zomer van 30.000/dag, in december 70.000/dag en in februari van 85.000/dag. Dit betreft de totale verwachte vraag naar Covid-testen, inclusief GGD-teststraten én ziekenhuizen.
Het twitterbericht van de minister van VWS waarin hij schrijft dat we pas veilig zijn voor het coronavirus wanneer er een vaccin is. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw tweet waarin u schrijft dat we pas veilig zijn voor het coronavirus wanneer er een vaccin is?1
Zeker.
Waar baseert u op dat we pas veilig zijn voor het coronavirus wanneer er een vaccin is? Kunt u een inhoudelijk antwoord geven met verwijzing naar onderliggende bronnen en peer reviewed onderzoeken?
Vaccineren is een van de meest succesvolle manieren om mensen te beschermen tegen besmettelijke infectieziekten, ernstige complicaties, ziekenhuisopnames en sterfgevallen als gevolg van infectieziekten. Uit onderzoek blijkt dat we dankzij de vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma naar schatting tussen de 6.000 en 12.000 sterfgevallen van kinderen van 0 tot 20 jaar oud hebben voorkomen sinds de start in 19532, 3.
Verschillende experts hebben aangegeven dat het coronavirus niet zomaar zal verdwijnen. Zonder een vaccin is de kans dus groot dat het virus blijft circuleren in onze samenleving, en dit heeft grote impact op de volksgezondheid en op het functioneren van de samenleving als geheel vanwege de ingrijpende maatregelen die we genoodzaakt zijn te nemen om besmettingen te voorkomen. Een goed werkend coronavaccin is daarom essentieel om de verspreiding van het virus een halt toe te roepen en kwetsbaren in onze samenleving beter te kunnen beschermen. Het belang van een vaccin om deze coronacrisis het hoofd te bieden wordt onderbouwd door diverse epidemiologische studies en vaccinstudies die zijn gedaan waarvan enkelen zijn opgenomen in de voetnoten.4, 5, 6, 7
Waarom zijn we bijvoorbeeld niet veilig voor het coronavirus als er een geneesmiddel gevonden wordt?
Geneesmiddelen zullen zowel nu, als na het op de markt komen van een werkzaam vaccin, een belangrijke rol spelen in het beheersen van de Corona-epidemie. Ik investeer dan ook sterk in onderzoek naar COVID-19 geneesmiddelen. Het adagium «voorkomen is beter dan genezen» geldt echter ook hier. Een vaccin heeft een preventieve werking, de patiënt weet het virus na vaccinatie te bestrijden zonder dat het vat krijgt op het lichaam. De ziekte wordt dus effectief voorkomen. Dit is het te prefereren scenario. Een geneesmiddel kan pas worden toegepast wanneer de patiënt al ziek is, waarmee de risico’s voor de patiënt en de druk op het zorgsysteem toenemen, zelfs bij een zeer goed werkend medicijn.
Daarnaast is het belangrijk om op te merken dat elk geneesmiddel bijwerkingen heeft, soms onschuldig, maar soms ook ernstig. Ook zijn geneesmiddelen niet altijd universeel in te zetten, omdat ze slecht combineren met andere medicijnen. Dit kan een probleem zijn voor patiënten die ook in behandeling zijn voor andere aandoeningen. In onze strijd tegen infectieziektes zijn succesvolle vaccinatiecampagnes de meest effectieve strategie, daar zetten we nu dan ook bij COVID-19 vol op in.
Waarom zijn we bijvoorbeeld niet veilig voor het coronavirus wanneer de juiste ventilatie van binnenruimtes wordt verlangd?
Overdracht vindt vooral plaats binnen een afstand van 1,5 meter via druppelinfectie die vrijkomen bij hoesten en niezen, of indirect via contact met besmette voorwerpen of oppervlakken. Dit los je niet op met ventilatie.
Waarom zijn we bijvoorbeeld niet veilig voor het coronavirus wanneer het in kracht afzwakt?
Het is misschien mogelijk maar niet zeer waarschijnlijk dat het virus op korte termijn zo verandert dat het geen problemen meer veroorzaakt. We mogen daar dan ook zeker niet op rekenen.
Waarom kunnen we een tweede golf niet keren met een goede voorbereiding zoals voldoende beschermingsmiddelen, apparatuur, medewerkers en ziekenhuisbedden?
Vanzelfsprekend helpen een goede voorbereiding, waaronder niet alleen voldoende beschermingsmiddelen, apparatuur, medewerkers en ziekenhuisbedden maar ook een goede strategie van testen, traceren en thuis isoleren. Daar zetten we dan ook vol op in. De door u genoemde voorbereiding is echter pas nuttig als mensen al ziek zijn, en we willen liever voorkomen dat mensen ziek worden.
Waarom ziet u zoveel heil in vaccins wanneer u als overheid recentelijk nog schadevergoedingen heeft verstrekt omdat vaccins tegen het Mexicaanse griepvirus niet veilig bleken te zijn en kinderen narcolepsie hebben gekregen? Hoeveel geld heeft de regering uitgekeerd aan hoeveel slachtoffers?
De wetenschappelijke discussie of er wel of niet een verband is tussen het vaccin tegen Mexicaanse griep en narcolepsie loopt nog. Het vorige kabinet heeft besloten om deze discussie niet af te wachten, maar in gesprek met de gezinnen die het betreft, te komen tot een schikking. Het proces is erop gericht om te komen tot een minnelijke regeling. Dit proces is nog gaande. Er zijn dan ook nog geen bedragen uitgekeerd.
Hoe vaak eerder is er in de wereld een succesvol en veilig vaccin tegen een kroonvirus op de markt gekomen?
Er zijn op dit moment nog geen vaccins tegen coronavirussen op de markt. Tegen twee andere coronavirussen MERS-CoV en SARS-CoV-1 zijn ook vaccins in ontwikkeling. Kennis die hierbij is opgedaan wordt ingezet bij de ontwikkeling van een vaccin tegen het coronavirus waar we nu mee te maken hebben (SARS-CoV-2). Bovendien wordt voor een aantal SARS-CoV-2 vaccins gebruik gemaakt van dezelfde bouwstenen die ook gebruikt worden voor MERS-CoV vaccins.
De bewoonbaarheid van verhitte woningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Welke binnentemperaturen acht u aanvaardbaar voor een woning om nog bewoonbaar te zijn? Gedurende welke duur zijn overschrijdingen daarvan aanvaardbaar?
Het welbevinden van het thermische binnenklimaat wordt uitgedrukt in de zogenoemde Predicted Mean Vote (PMV), en deze is afhankelijk van een aantal factoren. Met name het metabolisme (=stofwisseling; wat voor werk voert men uit) en de kleding spelen hierbij een belangrijke rol. Uitgaande van lichte zomerkleding (licht ondergoed, t-shirt, lichte broek, kousen en schoenen) en licht huishoudelijk werk (lopen en zitten) ligt het comfortgebied gedurende de warme zomerperiode tussen binnentemperaturen van circa 24 °C en 27 °C. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de binnentemperatuur van de lucht en van de wanden (ook wel stralingstemperatuur genoemd) gelijk zijn.
Boven een temperatuur van 27 °C gaat men het onbehaaglijk vinden, daarom wordt bij nieuw te bouwen woningen vanaf 2021 een eis aan oververhitting gesteld. Dit komt er kort op neer dat bij nieuwbouw vanaf dat moment het risico op teveel overschrijdingen van 27 °C beperkt wordt.
Kunnen oververhitte woningen aangemerkt worden als gebrek dat de verhuurder dient te herstellen en op grond waarvan huurverlaging mogelijk is? Zo ja, aan welke normen moet worden voldaan?
Een gebrek is volgens het Burgerlijk Wetboek «een staat of eigenschap van een zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft».
Waar het gaat om binnentemperaturen bestaan er voor bestaande woningen geen wettelijke normen. Dit betekent dat de Huurcommissie of de rechter per geval zal moeten bepalen of de binnentemperatuur van een woning niet in overeenstemming is met hetgeen een huurder van de woning mag verwachten.
Kunnen verhuurders worden gedwongen tot het nemen van verkoelende maatregelen?
Ja. Daarvoor is nodig dat in de concrete situatie wordt vastgesteld dat er sprake is van een gebrek. Een huurder kan vervolgens zijn verhuurder, zo nodig via de rechter, aanspreken om de nodige voorzieningen te treffen. Via de Huurcommissie kan een huurverlaging worden afgedwongen, zolang het gebrek niet is verholpen.
Acht u het wenselijk dat bewoners met een zorgbehoefte of ouderen gedurende langere periodes worden blootgesteld aan te hoge binnentemperaturen? Welke maatregelen neemt u om dit te voorkomen?
Ik heb geen signalen ontvangen dat bewoners met een zorgbehoefte of ouderen gedurende langere periodes vanwege de kwaliteit van hun woning worden blootgesteld aan te hoge binnentemperaturen. Dat neemt niet weg dat als dit wel het geval is, ik dit onwenselijk vind.
Het Nationaal Hitteplan is in 2007 door het RIVM opgesteld op verzoek van het Ministerie van VWS en is sindsdien elk jaar gebruikt. Het is enkele malen geactualiseerd, voor het laatst in 2015. Het doel van het Nationaal Hitteplan is organisaties die gericht zijn op zorgverlening aan ouderen en chronisch zieken er tijdig op te attenderen dat een periode van aanhoudend warm weer wordt verwacht. Dat zijn onder andere GGD'en, brancheorganisaties en het Nederlandse Rode Kruis. Zij waarschuwen vervolgens hun achterban en regionale contacten, die via het Hitteplan maatregelen aangereikt krijgen waarmee de gevolgen van de aanhoudende hitte kunnen worden beperkt. Op de website van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) is een aantal eenvoudige maatregelen te vinden die helpen om de gevolgen van hitte te beperken.
Indien huurders zelf wensen over te gaan tot het installeren en bekostigen van aanpassingen in of aan de woning voor de noodzakelijke verkoeling, kunnen verhuurders dit weigeren? Acht u dat wenselijk?
Een huurder mag in alle gevallen veranderingen en toevoegingen in de woonruimte aanbrengen die bij het einde van de huur zonder noemenswaardige kosten ongedaan kunnen worden gemaakt en verwijderd. Om verkoeling te realiseren kan bijvoorbeeld gedacht worden aan zonwering in de woonruimte zelf.
Daarnaast is het mogelijk dat een huurder zich bij een gebrek wendt tot de rechter om gemachtigd te worden om op kosten van de verhuurder zelf aanpassingen aan de woning uit te voeren.
Wat gaat u doen om deze problemen op te lossen, nu we vaker met lange periodes van droogte en hitte zullen kampen en dit risico’s vormt voor ouderen en mensen met gezondheidsproblemen?
Zie antwoord 1: vanaf 2021 gaan eisen gelden voor beperking oververhitting in nieuwe woningen. Daarnaast stimuleer ik klimaatadaptie in de gebouwde omgeving, waaronder het beperken van hittestress, via diverse programma’s en landelijk beleid. Zo is in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgenomen dat Nederland in 2050 klimaatbestendig moet zijn ingericht. Omdat de mate van hittestress afhankelijk is van de specifieke lokale situatie, zal de keuze voor maatregelen lokaal genomen moeten worden. Via de integrale wijkaanpak en de citydeals worden de mogelijkheden verkend om klimaatadaptieve maatregelen te combineren met herstructurering van wijken en de energietransitie. Met de ontwikkeling van een voorbeeldenboek over hittestress, wil ik lokale overheden handvatten bieden om het tegengaan van hittestress beter te verankeren in plannen.
In het actieprogramma «Klimaatadaptief Bouwen met de natuur» (KAN) is met steun van het Rijk een kennisuitwisselingstraject gestart met de Nederlandse bouwsector, gemeenten en natuurorganisaties. Ontwikkelaars en bouwers kunnen zich – samen met gemeenten – aansluiten bij het KAN-platform, om kennis en ervaringen te ontwikkelen en te delen op het gebied van klimaatbestendig bouwen, waaronder het beperken van hittestress. Verder ondersteun ik de intentieverklaring «klimaatverandering en koeling gebouwen» van het Overleg Standaarden Klimaatadaptatie. Hierin staan afspraken om ervoor te zorgen dat standaarden voor nieuwbouw en renovatie rekening houden met een toenemende behoefte aan koele gebouwen als gevolg van klimaatverandering, zonder gebruik van airconditioning.
In het Nationaal Dakenplan richt het kabinet zich op het multifunctioneel gebruik van daken. Toepassing van groenblauwe daken vermindert hittestress in de omgeving en zorgt voor een koelere binnenruimte in de zomer.
De reconstructie van Nieuwsuur waaruit blijkt dat de coronarichtlijnen tot onveiligheid hebben geleid in de ouderenzorg. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS en de reconstructie van Nieuwsuur waaruit blijkt dat de coronarichtlijnen van het RIVM hebben geleid tot onveiligheid in de ouderenzorg?1
Steunt u de zorgkoepels, de Vereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden en Branchevereniging ZorgthuisNL nu zij aangeven de richtlijnen van het RIVM niet meer te willen volgen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de medewerkers en bestuurders die vinden dat zij door de RIVM-richtlijnen in onveilige situaties zijn gebracht, omdat de richtlijnen aangaven dat beschermende kleding zoals mondmaskers in allerlei gevallen «niet nodig» waren?
Wat is uw reactie op de zorgmedewerkers die zeggen dat zij door de RIVM-richtlijnen zijn besmet geraakt met corona?
Bij wie ligt de verantwoordelijkheid nu veel zorgmedewerkers niet alleen ziek zijn geworden maar ook (nog steeds) kampen met gezondheidsproblemen? Bij wie kunnen ze terecht als hun werkgevers de RIVM-richtlijnen van de overheid volgden?
Waarom heeft de Inspectie SZW nog niet onderzocht of de RIVM-richtlijn wel overeenkomt met de Arbowetgeving? Per wanneer is dit wel het geval en kunt u de uitkomsten naar de Kamer sturen?
Klopt het dat de Inspectie SZW de instructie van het kabinet kreeg om de RIVM-richtlijnen te gebruiken als uitgangspunt bij het toezicht? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe kan het dat deze onwenselijke vermenging van belangen onder uw leiding plaatsvond?
Hoe kijkt u er nu op terug dat het RIVM in maart nog zei dat je zonder klachten niet besmettelijk was en het preventieve gebruik van mondmaskers afraadde? Waar baseerde het RIVM dit op? Kunt u de rapporten en onderzoeken waar zij dit op baseren noemen alstublieft?
Het was in maart toch al zo klaar als een klontje dat je asymptomatisch of presymptomatisch besmet kon zijn? Waarom bleef ons RIVM ontkennen terwijl in Duitsland toen al strengere regels golden en het RKI (Duitse RIVM) verlangde dat zorgmedewerkers die in contact kwamen met ouderen preventief mondmaskers droegen?
Waarom blijft u de link met de enorme schaarste aan beschermingsmiddelen ontkennen?
Waarom vond ons RIVM het dragen van FFP-maskers alleen nodig bij «hoogrisicovolle handelingen» in het ziekenhuis en droegen de Duitse zorgmedewerkers FFP-maskers ook in de nabijheid van ouderen in verpleeghuizen die slechts werden verdacht van besmetting met corona?
Hoeveel zorgmedewerkers raakten er in Duitsland besmet met corona? Hoeveel keer zoveel als de 17.500 in Nederland? Afgezet tegen het feit dat Duitsland zo’n 4,5 keer meer inwoners heeft dan Nederland?
Waarom ontkent u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke Kamervragen van vragenstellers dat er op 10 februari met medeweten van Buitenlandse Zaken een vliegtuig vanaf Schiphol naar China vertrok met aan boord onze volledige voorraad beschermingsmiddelen? Waarom ontkent u de getuigenissen van ondernemers die zeggen dat onze groothandels voor beschermingsmiddelen waren uitgeknepen als tubes tandpasta?2
Hoe kunt u rijmen dat de RIVM-richtlijn spreekt over het veilig kunnen verzorgen van een coronapatiënt binnen de anderhalvemeter zolang dit maar vluchtig is en niet langer dan vijf minuten duurt, terwijl u van de gehele Nederlandse bevolking verlangt dat ze te allen tijde anderhalvemeter afstand van elkaar houden, zelfs in de buitenlucht en juist ook als dat vluchtig is?
Deelt u de mening dat het moeilijk te verkroppen is dat hetzelfde RIVM nu achteraf stelt dat de verpleeghuizen van de richtlijn hadden mogen afwijken terwijl het Landelijk Consortium Hulpmiddelen de beschermingsmiddelen juist verdeelde op basis van de richtlijn en ze dus helemaal niet meer konden bestellen?
De teststraat op Schiphol |
|
Femke Merel Arissen (Splinter), Chris Stoffer (SGP), Lammert van Raan (PvdD), Gijs van Dijk (PvdA), Corrie van Brenk (PvdA), Cem Laçin , Mustafa Amhaouch (CDA), Selçuk Öztürk (DENK), Jan Paternotte (D66), Suzanne Kröger (GL), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Is het feit dat heel Spanje en grote delen van Frankrijk nu ook code oranje hebben aanleiding om de teststraat op Schiphol op te schalen? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat de teststraat op Schiphol dezelfde openingstijden zou moeten hanteren als de aankomsttijden van vluchten uit gebieden met code oranje? Zo ja, wanneer zorgt u ervoor dat deze openingstijden verruimd zijn?
Bent u bereid om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat alle reizigers die vanuit gebieden met code oranje komen getest kunnen worden bij aankomst op een van de Nederlandse vliegvelden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen voor dinsdag 1 september om 12 uur beantwoorden?
Het bericht dat het RIVM het protocol voor bron- en contactonderzoek aanpaste na een telefoontje van VWS. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het protocol voor bron- en contactonderzoek aanpaste na een telefoontje van uw ministerie?1 Zo ja, wat hield deze wijziging precies in?
Halverwege augustus werd aangekondigd dat vanwege de verkorting van de quarantaineperiode van veertien naar tien dagen, het BCO-protocol2 zou worden aangepast en het belmoment met de huisgenoten en nauwe contacten die voortkomen uit het BCO halverwege de quarantaineperiode geschrapt zou worden. Naar aanleiding van deze berichtgeving is er vanuit het Ministerie van VWS navraag gedaan bij het RIVM of in deze afweging voldoende rekening gehouden werd met de aanpassing van het opschalingsplan van GGD GHOR Nederland dat aanstaande was.
In goed overleg van het RIVM met GGD GHOR Nederland is vervolgens besloten om toch aan het begin, halverwege en aan het eind van de quarantaineperiode telefonisch contact op te nemen met de huisgenoten en nauwe contacten. In het geval dat er minder dan 48 uur tussen twee belmomenten zit, vervalt één gesprek. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het contact tussen de indexpatiënt en een nauw contact plaatsvond enkele dagen voordat de index zich liet testen, een positieve uitslag ontving en het BCO werd opgestart. Deze dagen gaan dan van de quarantaineperiode af, omdat de quarantaineperiode tien dagen bedraagt vanaf het laatste contactmoment tussen de contact en indexpatiënt. De belmomenten worden dan bepaald op de resterende duur van de quarantaineperiode. Hierdoor kunnen belmomenten dicht op elkaar komen te liggen. U bent hierover geïnformeerd in mijn brief van 28 augustus jl. (Tweede Kamer 25 295, nr. 510)
Stelde het RIVM de wijziging voor omdat dat een paar honderd telefoontjes per dag zou schelen en niet om inhoudelijke redenen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Vanwege de verkorting van de quarantaineperiode, zouden de belmomenten dicht op elkaar komen te liggen. GGD’en hebben in het begin van de crisis ervaren dat het te vaak bellen met contacten niet het gewenste effect had en dat mensen zich betutteld en gecontroleerd voelden. Dit was de reden dat het voorstel was om één belmoment te schrappen.
Hoe vaak paste het RIVM een protocol dat betrekking heeft op corona aan, na een telefoontje van of e-mail van of gesprek met medewerkers van het Ministerie van VWS? Gaarne een uitputtende lijst.
Het RIVM past regelmatig het BCO-protocol aan. Dit doet zij altijd in goed overleg met relevante experts, waaronder met de GGD’en. Aanpassingen in het BCO-protocol kunnen voortvloeien uit beleidswijzigingen van het ministerie, hierdoor kan contact met het ministerie uit dien hoofde gewenst zijn. Op de website van het RIVM staat het BCO-protocol. Daarbij wordt onder versiebeheer weergegeven welke wijzigingen in het BCO-protocol zijn doorgevoerd met de datum waarop dat is gebeurd.