Het verbod op vleesreclames in Haarlem |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Henk Staghouwer (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving inzake het verbod op vleesreclames in Haarlem?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verbieden van reclames uit politiek geboren motieven welhaast dictatoriaal te noemen is? Zo nee, hoe ziet u dit klimaatgedram dan?
Nee, het verbieden van reclames is niet welhaast dictatoriaal te noemen. Immers, de maatregel vloeit voort uit een aangenomen motie van de gemeenteraad van Haarlem, en kan daarmee verondersteld worden als een breed gedragen maatregel, aangereikt door een democratisch gekozen gemeenteraad.
Deelt u de mening dat de door de klimaatfanatici opgelegde censuur vleeseters stigmatiseert en de vrijheid om te kiezen voor legaal in Nederland bestaande producten ernstig onder druk zet?
Nee. Ik ben niet van mening dat de maatregel om vleesreclames te beperken in het publieke domein een stigmatiserende boodschap afgeeft over vleeseters. Het beperkt ook niet de mogelijkheid om vlees te kopen, enkel de mogelijkheden om reclame te maken voor vlees via buitenreclame in Haarlem. De vrijheid om te kiezen voor producten wordt hier mijn inziens ook niet door ingeperkt. Verbod op buitenreclames is overigens niet nieuw. Zo heeft de gemeente Amsterdam in het stedelijk kader buitenreclame en in het contract voor reclame in de metrostations een paragraaf over kindermarketing opgenomen. Deze paragraaf beperkt de reclames gericht op kinderen om zo de gezondheid te beschermen. Elke gemeente heeft de mogelijkheid om beleid te ontwikkelen ten aanzien van (buiten)reclame.
Deelt u de mening dat het verbod op vleesreclames een onaanvaardbare aantasting van de vrijheid van ondernemerschap is? Zo ja, wilt u alle reclames toestaan voor alle legaal in de handel gebrachte producten, inclusief vlees en inclusief prijzen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Nee. Het ligt niet in mijn bevoegdheid, noch is het mijn inziens een goed idee, om alle reclames toe te staan voor alle legaal in de handel gebrachte producten, ongeacht de andere belangen die er spelen. De vraag of het verbod op vleesreclames in Haarlem een onaanvaardbare aantasting is, is niet aan mij om te beantwoorden, maar eventueel aan de rechter om een oordeel over te vellen.
Deelt u de mening dat een verbod op reclame voor vlees fataal zou zijn voor varkenshouders, die door de desastreuze stikstofplannen van het kabinet het mes al op de keel hebben? Zo ja, hoe gaat u deze sector beschermen?
Nee, die mening deel ik niet. De consumptie van varkensvlees in Nederland zal door een verbod op buitenreclame in Haarlem niet verdwijnen. Bovendien wordt zo’n driekwart van het varkensvlees geëxporteerd naar het buitenland.
Deelt u de mening dat de productie van varkensvlees door de anti-vleeslobby zich zal verplaatsen naar landen waar het vele malen slechter gesteld is met de standaarden voor dierenwelzijn? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Nee, die mening deel ik niet. U veronderstelt dat een groep mensen of partijen die probeert druk uit te oefenen op politiek, bestuurders of beleidsmakers om maatregelen te nemen tegen (het produceren of eten van) vlees, er toe leidt dat de productie van varkensvlees zich zal verplaatsen naar andere landen waar slechtere standaarden zijn voor dierenwelzijn. Echter, naast deze lobby zijn er ook mensen of partijen actief om druk uit te oefenen om maatregelen te nemen ten gunste van (het produceren of eten van) vlees. Dit is onlosmakelijk verbonden met de manier waarop we in Nederland (en daarbuiten) werken. Ik ben niet van mening dat welke lobby dan ook resulteert in het vertrek van een volledige sector naar andere landen.
Een journalist die jarenlang gevolgd wordt door de AIVD |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Begrijpt u dat journalisten zich zorgen maken over het feit dat zij op indringende wijze worden gevolgd door de AIVD, waardoor zij hun werk niet in vrijheid kunnen uitvoeren? Kunt u hier uitgebreid op reflecteren?1, 2
Ik begrijp goed dat journalisten zich kunnen afvragen of zij onder de aandacht staan of hebben gestaan van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Ik kan mij ook verplaatsen in zorgen over de integriteit van bronbescherming. Het beschermen van journalistieke bronnen is een zwaarwegend belang dat de overheid in het belang van een goed functionerende democratische rechtsorde in vergaande mate dient te respecteren. Ik licht in de beantwoording van deze vragen graag toe hoe dit is geborgd in het werk van de AIVD.
Persvrijheid is, net als persveiligheid, essentieel voor onze democratische rechtsorde. Een journalist moet altijd onafhankelijk en onbelemmerd kunnen werken. Ik realiseer mij terdege dat het recht op bronbescherming hierbij een onmisbaar element is. Ook bronnen van journalisten dienen vrij en veilig te zijn, en hun identiteit beschermd te worden. Juist de laatste jaren staat ook in Nederland de vrijheid en veiligheid van de pers onder druk. Vandaar dat het kabinet maatregelen neemt om persvrijheid beter te beschermen en persveiligheid te versterken.
Kunt u aangeven of het staande praktijk is dat (onderzoeks-)journalisten worden gevolgd door de inlichtingendienst?
Van «volgen» (te weten: het doen van onderzoek door de AIVD met inzet van bijzondere bevoegdheden) van journalisten is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. De AIVD kan een journalist onderzoeken indien daar zwaarwegende redenen voor zijn. Dit wordt onderbouwd en getoetst conform de regels van de Wiv2017. Indien de AIVD voornemens is om bijzondere bevoegdheden in te zetten zijn er – vanwege het zwaarwegend belang van bronbescherming – in geval van journalisten extra waarborgen ingebouwd. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Erkent u dat een journalist voor het uitvoeren van het werk zoals het beschermen van bronnen, ervan uit moet kunnen gaan dat de inlichtingendienst niet volgt wat iemands handelingen en wat diens contacten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beschermen van journalistieke bronnen is van groot belang voor een goed functionerende democratische rechtsorde. Journalisten zijn echter niet uitgesloten van onderzoek door de AIVD, er kan immers een zwaarwegende reden zijn dit onderzoek te doen. Gezien het belang van de bescherming van de bronnen van journalisten worden aan een dergelijk onderzoek en de inzet daarbij van bijzondere bevoegdheden zware eisen gesteld. Dat belang, in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vastgesteld, heeft er toe geleid dat in de Wiv2017 zware procedurele eisen zijn gesteld aan onderzoek naar journalisten waarbij mogelijk gegevens van hun bronnen worden verworven. Voor de inzet van een bijzondere bevoegdheid is toestemming van de rechtbank Den Haag vereist en is de toestemmingstermijn beperkt tot 4 weken (met de mogelijkheid van verlenging). Ook vindt er bij journalisten een zwaardere proportionaliteitstoets plaats.
Ik licht deze extra waarborgen opgenomen in de Wiv2017 nader toe:
Erkent u tevens dat het een grove schending van de vrije pers en nieuwsgaring is dat de inlichtingendienst (AIVD en diens voorganger BVD) een dossier bijhoudt van een journalist? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan in deze beantwoording niet ingaan op een individuele casus. Wel kan ik u in algemene zin aangeven wat een persoon die een inzageverzoek doet verstrekt kan krijgen en wat dit betekent.
In geval van een inzageverzoek in eigen persoonsgegevens krijgt de aanvrager – indien er informatie wordt aangetroffen in het archief en voor zover dat verstrekt mag worden volgens de Wiv2017 – informatie waarin de persoonsgegevens van de aanvrager voorkomen. Deze documenten worden gebundeld aangeboden als inzagedossier. Het bestaan van deze documenten en het bundelen hiervan ten behoeve van een inzageverzoek betekenen niet dat de aanvrager voor de AIVD heeft gewerkt (bijvoorbeeld als informant) of onderwerp van onderzoek is geweest.
Het is mogelijk dat de persoonsgegevens van een (onderzoeks)journalist voorkomen in de systemen van de AIVD. Dit voorkomen van iemands naam in de systemen van de AIVD kan uiteenlopende redenen hebben. Bijvoorbeeld wanneer iemand onderzoek doet naar een onderwerp dat ook door de AIVD wordt onderzocht, of wanneer iemands naam in mediaberichtgeving wordt genoemd die door de AIVD wordt verwerkt. Dit betekent niet dat de journalist van wie de naam voorkomt in de systemen van de AIVD zelf onderwerp is van onderzoek door de AIVD. Ik geef u nog twee voorbeelden. Een journalist kan worden genoemd door een persoon die wel onderwerp is van onderzoek, tijdens een telefoongesprek dat door de dienst wordt afgetapt. Ten tweede kan de AIVD kennis nemen van publicaties van een journalist en de publicaties opslaan in de eigen systemen wanneer deze relevante informatie bevatten over een persoon, groep of fenomeen waar de AIVD onderzoek naar doet.
Klopt het dat de betreffende journalist, namelijk Stella Braam, in 1986 in het vizier van de inlichtingendienst is gekomen door een naamgenoot die de anti-apartheidsbeweging in Nederland oprichtte?
Ik kan in deze beantwoording niet ingaan op een individuele casus.
Kunt u aangeven welke gronden de BVD in 1986 had om iemand die apartheid wilde bestrijden als gevaar voor de staatsveiligheid te beschouwen? Hoe kwam de weging tot dit oordeel tot stand?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke redenen er kunnen zijn om een staatsburger te volgen of aan onderzoek te onderwerpen omwille van een familieband? Beseft de inlichtingendienst afdoende dat het zijn van familie op zich niets zegt over iemands beweegredenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het hebben van een familieband is op zichzelf beschouwd geen reden en onvoldoende proportioneel voor onderzoek door de AIVD.
Wat zijn precies de gronden waarop een journalist gevolgd kan worden door de inlichtingendienst? Kunt u een limitatieve lijst verstrekken?
De AIVD maakt in haar wettelijke taakopdracht (beschreven in artikel 8 van de Wiv2017) geen onderscheid naar personen of beroepsgroep. Leidend is of er een ernstig vermoeden is dat personen een gevaar vormen voor het voorbestaan van de democratische rechtsorde danwel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Er gelden voor het door de AIVD in onderzoek nemen van journalisten de nodige extra waarborgen. Zie voor de verzwaarde proportionaliteitstoets en de bijzondere toestemmingsprocedure het antwoord op vraag 3.
Wie toetst of het volgen van een journalist mag? Kunt u de procedure uiteenzetten, zowel bij de start, als bij het blijven volgen van een journalist?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als de AIVD uiterste terughoudendheid betracht om journalisten te volgen en dat zij dit altijd zo kort mogelijk doet, mocht zij dit nodig achten? Zo ja, wie houdt hier toezicht op? Zo nee, waarom niet?
De AIVD betracht uiterste terughoudendheid bij het in onderzoek nemen van journalisten. Indien van een onderzoek sprake is doet de AIVD dit zo kort mogelijk. Vanwege de bijzondere status van de beroepsgroep journalisten en het belang van de bescherming van journalistieke bronnen zijn er tevens, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, extra waarborgen ingebouwd. De CTIVD houdt hierop toezicht, zoals blijkt uit hun toezichtsrapport nr. 52. Zie ook mijn antwoord op vraag 19.
Vindt u het tevens wenselijk dat als journalisten voor een (langere of kortere) tijd gevolgd zijn, dat zij hierover dan actief worden geïnformeerd door de dienst – opdat zij bijvoorbeeld kunnen inschatten of en zo ja hoe hun bronnen gevaar liepen of lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij zijn onderzoeken mag de AIVD gebruik maken van zogenoemde bijzondere bevoegdheden. Hieronder wordt onder meer begrepen het openen van brieven, het aftappen van telefoongesprekken en het binnentreden van een woning. Omdat het uitoefenen van deze bijzondere bevoegdheden een inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene, bepaalt artikel 59 van de Wiv2017 dat vijf jaar nadat de bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend, ten aanzien van de hierboven genoemde bevoegdheden moet worden onderzocht of de betrokkene daarover kan worden geïnformeerd. Dit is (nog) niet mogelijk als gegevens van belang zijn voor een lopend onderzoek of als bronnen, werkwijzen of de relatie met buitenlandse diensten in het geding komt. Als informeren van betrokkenen wel mogelijk is, dan ontvangt hij of zij een brief waarin staat dat er een bijzondere bevoegdheid is ingezet en de periode waarin dat heeft plaatsgevonden, waarbij de exacte begindatum en de exacte einddatum wordt vermeld. Waarom er een bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend en welke informatie hieruit naar voren is gekomen wordt daarbij niet verteld. Deze zogeheten notificatieplicht, die voor iedereen geldt, is van kracht met het inwerkingtreden van de Wiv2002.
Bent u bereid te inventariseren welke journalisten er afgeluisterd zijn door de AIVD en hen daarvan op de hoogte te brengen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?3
Zie antwoord vraag 11.
Waarom is de betreffende journalist niet actief geïnformeerd over het feit dat zij gevolgd is door de inlichtingendiensten? Is zij door meer inlichtingendiensten gevolgd dan alleen de AIVD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven waarom de journaliste bij het verkrijgen van haar dossier – dat maar liefst 35 jaar beslaat – slechts een juridisch schrijven en geen begeleidend gesprek is aangeboden? Vindt u niet dat het ten principale juist is om als inlichtingendienst bereid te zijn toe te lichten wat zich in het dossier bevindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In geval van een inzageverzoek in eigen persoonsgegevens krijgt de aanvrager – indien er informatie wordt aangetroffen in de bestanden van de AIVD en voor zover dat verstrekt mag worden volgens de Wiv2017 – informatie waarin de persoonsgegevens van de aanvrager voorkomen. Ik heb u in de beantwoording van vraag 4 enkele voorbeelden genoemd van manieren waarop een persoon kan voorkomen in de systemen van de dienst en dat dit niet betekent dat iemand informant of onderwerp van onderzoek van de AIVD is geweest. Het is echter niet mogelijk bij de documenten alle relevante context te vermelden. Daarnaast is vaak een deel van de tekst onleesbaar gemaakt omdat die tekst informatie bevat over het actuele kennisniveau, werkwijze of bronnen van de AIVD. Dit maakt het inzagedossier vaak moeilijk te duiden voor diegene die het verzoek om inzage heeft ingediend en daarop een inzagedossier krijgt verstrekt.
Men kan bezwaar aantekenen tegen het besluit op het verzoek om inzage in de door de AIVD verwerkte gegevens omtrent betrokkenen. In dat geval behoort ook een hoorzitting tot de mogelijkheden. Op 6 september heeft een hoorzitting met mevrouw Braam plaatsgevonden. Over dit gesprek is na de hoorzitting in de media bericht. Daarbij heeft mevrouw Braam de gelegenheid gekregen om haar bezwaargronden mondeling toe te lichten. Van de kant van de AIVD is toelichting en uitleg gegeven, waarbij de AIVD zoals gebruikelijk geen vragen heeft kunnen beantwoorden die het actuele kennisniveau, werkwijze of de bronnen van de dienst raken.
Alles overziend constateer ik dat er misverstanden zijn ontstaan over de procedure en de strekking en aard van de documenten die de aanvrager ontvangt. De AIVD neemt stappen om de uitleg van en toelichting bij de inzageprocedure te verbeteren.
Klopt het dat de (undercover-)journalist Mehmet Ülger – en mede onderzoeker van de Grijze wolven in de jaren negentig – ook gevolgd is door de inlichtingendienst en dat zijn erfgename zijn dossier heeft opgevraagd?4
Ik kan in deze beantwoording niet op deze vragen ingaan omdat ze individuele casuïstiek betreffen. Daarnaast zou een inhoudelijk antwoord inzicht geven in de werkwijze van de dienst.
Erkent u dat zowel Ülger als Braam, door hen te volgen, gebruikt zijn door de inlichtingendienst om netwerken in kaart te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Heeft de inlichtingendienst zich destijds of later gerealiseerd dat ze, door het volgen, deze journalisten in gevaar heeft gebracht? Welke reflectie heeft de BVD/AIVD gemaakt van haar inzet in deze periode? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 15.
Welke «lakinstructie» gebruikt de AIVD bij het verstrekken van persoonsdossiers van mensen die dat opvragen? Is deze instructie of werkwijze juridisch getoetst? Kan de Kamer deze juridische toets ontvangen?
In hoofdstuk 5 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 staat aangegeven aan de hand van welke weigeringsgronden en beperkingen inzageverzoeken worden getoetst. Indien er tijdens een archiefonderzoek informatie wordt gevonden die ziet op de gegevens die zijn opgevraagd dan wordt pagina voor pagina beoordeeld welke informatie wel en welke niet vrijgegeven kan worden. De AIVD probeert altijd – waar mogelijk – zoveel mogelijk context te laten staan in een document zodat duidelijk wordt wat er eigenlijk staat. Dit is niet altijd mogelijk. Artikel 23 van de Wiv2017 regelt de zorgplicht van het hoofd van de dienst voor geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens, bronnen waaruit deze gegevens afkomstig zijn en de veiligheid van personen met wier medewerking gegevens worden verzameld. De AIVD mag dus niets vertellen over de bronnen, de actuele werkwijzen en het actueel kennisniveau van de AIVD, omdat het de nationale veiligheid schaadt als die informatie bekend wordt. Ook kan het zijn dat een bepaalde passage uit een document niet ziet op de informatie die wordt opgevraagd. Een dergelijke passage dient dan om die reden verwijderd te worden. Te denken valt daarbij aan een verslag van een vergadering waarbij meerdere onderwerpen zijn besproken en dat slechts een passage ziet op het onderwerp dat is opgevraagd.
Kunt u aangeven hoe volgens u de meest recente Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten journalisten beter beschermd worden tegen het volgen door de inlichtingendiensten? Kunt u daarbij ingaan op de kritiek van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) die destijds concludeerde dat er geen specifieke regels zijn voor het verwerken en vernietigen van gegevens die betrekking hebben op de identiteit van een bron van de journalist en die verkregen zijn door de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid?5
Ik heb de Kamer op 28 maart 2017 (Kamerstuk 29924–147) geïnformeerd over de opvolging van de aanbevelingen van de CTIVD in het toezichtsrapport nr. 52 Over de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten door de AIVD en de MIVD. Het is goed om hier op te merken dat het toezichtsrapport 52 dateert van voor de inwerkingtreding van de Wiv2017. Vanaf begin 2016 gold de Tijdelijke regeling onafhankelijke toetsing bijzondere bevoegdheden Wiv2002 jegens advocaten en journalisten.
De belangrijkste aanbeveling van de CTIVD ten aanzien van journalisten betrof een onafhankelijke bindende toets in die gevallen waarin inzet van bijzondere bevoegdheden jegens een target (mede) is gericht op het achterhalen van een journalistieke bron. Deze onafhankelijke bindende toets ten aanzien van journalisten is vastgelegd in artikel 30, lid 2 Wiv2017. Bij de inzet van bijzondere bevoegdheden is gekozen voor toestemming van de rechtbank Den Haag.
Kunt u aangeven wie en welke instanties toegang hebben tot het AIVD-dossier?
Informatie waarover de AIVD beschikt is niet toegankelijk voor derden tenzij deze door de AIVD wordt gedeeld in de vorm van een ambtsbericht of een ander inlichtingenproduct. Binnen de AIVD gelden strikte regels van compartimentering. Alleen degenen die verantwoordelijk zijn voor onderzoeken hebben toegang tot de informatie die uit dat onderzoek voortkomt. Indien informatie van de AIVD met derden wordt gedeeld is de groep ontvangende instanties meestal beperkt (bijvoorbeeld tot het Openbaar Ministerie, Nationale Politie, NCTV) en is er sprake van een rubricering waardoor ook binnen die instanties slechts enkele personen toegang hebben tot die informatie. De CTIVD heeft toegang tot alle informatie waarover de AIVD beschikt.
Een aan een persoon verstrekt inzagedossier bestaat uit gederubriceerde informatie die slechts wordt verstrekt aan de persoon de het inzageverzoek heeft ingediend. Die persoon kan besluiten het dossier te delen met anderen. Ook hier geldt dat de CTIVD toegang heeft tot de AIVD informatie die in een inzagedossier is opgenomen.
Beseft u dat Stella Braam haar werk niet meer kan uitoefenen omdat zij de bronbescherming, essentieel voor de persvrijheid, niet meer kan garanderen? Bent u bereid zo spoedig mogelijk te verklaren dat Braam niet meer gevolgd wordt door de AIVD, zodat zij haar werkzaamheden weer kan uitoefenen.
Over de individuele casus waar u aan refereert communiceert de AIVD met de betreffende persoon en diens vertegenwoordigers via de geëigende kanalen.
Uitspraken Maarten van Rossem en opstarten van een boerderij door de Staatstelevisie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente uitspraken van Maarten van Rossem in het programma De Slimste Mens?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van Van Rossem: «Wat mij betreft schieten ze die morgen dood en begraven ze hem op een anonieme plek»? Wilt u een gedetailleerd antwoord geven met het oog op het eerdere veroordelen van uitspraken van Johan Derksen?2
Pluriformiteit is onderdeel van de wettelijke taakopdracht van de publieke omroep. Het is echter niet aan mij om een oordeel te geven over de inhoud van afzonderlijke programma’s of uitlatingen die daarin worden gedaan. Het Commissariaat voor de Media is als toezichthouder belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet. Daarnaast kan men een klacht indienen bij de NPO Ombudsman en uiteraard bij de desbetreffende omroep zelf.
Deelt u de mening dat de publieke omroep pluriform moet zijn, daar het mogelijk wordt gemaakt door de belastingbetaler? Zo ja, hoe duidt u dan de anti-houding van Van Rossem jegens boeren en stemmers op partijen die het heerschap Van Rossem niet aanstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat verdient Van Rossem bij de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?
KRO-NCRV heeft mij laten weten dat de vergoeding van de heer Van Rossem binnen de geldende beloningsregels valt. Het Commissariaat voor de Media houdt hier toezicht op. Om te voorkomen dat de onafhankelijkheid van de publieke omroep op het spel komt te staan, wordt van de publieke omroep geen verantwoording van kosten op programmaniveau en salarisbetalingen die daar onderdeel van zijn, gevraagd.3
Deelt u de mening dat Van Rossem zijn uitspraken niet passend zijn voor de Staatstelevisie? Zo ja, deelt u de mening dat de geweldsverheerlijkende PvdA-mastodont van de buis moet verdwijnen?
Zie mijn antwoord op vraag 3. In Nederland is er geen staatstelevisie, hier zijn de media onafhankelijk. Het is niet aan mij om te bepalen of de heer Van Rossem wel of niet op tv verschijnt.
Wat vindt u van het idee van de Staatstelevisie om een boerderij te beginnen, terwijl diezelfde Staat met het stikstofbeleid hardwerkende boeren het mes op de keel zet en voor hen een regelrechte bedreiging vormt in het voortbestaan? Wilt ervoor zorgen dat wordt afgezien van dit welhaast lugubere idee? Graag een gedetailleerd antwoord.3
Er is in Nederland geen Staatstelevisie. Er is dan ook geen sprake van dat de Staat een boerderij zou beginnen. Volgens KRO-NCRV begint mevrouw Jaspers in het nieuwe KRO-NCRV-programma «Onze boerderij: en nu zelf», als hobbyboer, haar eigen kleinschalige boerderij. Uiteindelijk is iedereen vrij om een boerderij te beginnen en KRO-NCRV is vrij om daar een programma over te maken.
De Denktank Desinformatie. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de Denktank Desinformatie (hierna te noemen DD) uit de onderstaande Kamerstukken en met hoe deze DD op social media «desinformatie» over onder andere vaccins bestrijdt?1
Vanzelfsprekend ben ik daar mee bekend. Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over de oprichting en de werkwijze van de denktank desinformatie. Zie de Kamerbrieven van mijn voorganger over het actieplan Verder met Vaccineren2.
Kunt u aangeven wie, naast de toenmalige Staatssecretaris, met de werving en selectie van de leden van de DD waren en zijn belast? Zo nee, waarom niet?
In 2019, vóór de uitbraak van COVID-19, is de Vaccinatiealliantie, bestaande uit een groep van meer dan 100 professionals waaronder artsen, verpleegkundigen, doktersassistenten, apothekers, verloskundigen, communicatiedeskundigen, wetenschappers en beleidsmakers, gestart in het kader van het actieplan Verder met Vaccineren. Alle deelnemers hebben zich uitgesproken voor het belang van vaccineren en maken zich hier vanuit hun eigen positie en rol hard voor. Aanleiding voor de start van de Vaccinatiealliantie was de dalende trend van de vaccinatiegraad voor vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma en de herhaalde oproep vanuit de Tweede Kamer om op te treden tegen desinformatie. De denktank desinformatie is in 2019 gestart onder de vlag van de Vaccinatiealliantie. Tijdens de eerste bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie is door de toenmalige Staatssecretaris een oproep gedaan aan de deelnemers of zij wilden participeren aan de denktank desinformatie.
Evenals mijn voorganger maak ik mij hard voor het weerspreken van desinformatie over vaccinaties en het vindbaar maken van de juiste informatie. Het gaat hierbij om het al dan niet moedwillig verkondigen of verspreiden van feitelijke onjuistheden over vaccinaties.
Desinformatie ondermijnt het vertrouwen in vaccinaties. Dat is schadelijk voor de volksgezondheid. Met vaccinaties voorkomen we een veelheid van infectieziekten, kunnen we jonge kinderen een gezonde start geven en hen en andere kwetsbaren beschermen. Ik sta dan ook voor het belang van vaccinaties, wil bevorderen dat mensen vertrouwen hebben in vaccinaties en beslissen over vaccineren aan de hand van feitelijk juiste, betrouwbare informatie.
Tijdens de eerste bijeenkomsten zijn de uitgangspunten voor respectievelijk de Vaccinatiealliantie als de denktank desinformatie besproken met de deelnemers, en die zijn als volgt:
Kortom, de deelnemers van de denktank konden zich vrijwillig hiervoor aanmelden, er heeft – behalve een oproep tot deelname tijdens de eerste bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie – geen werving en selectie door VWS plaatsgevonden.
Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over de oprichting en de werkwijze van de denktank desinformatie. Zie de Kamerbrieven van mijn voorganger over het actieplan Verder met Vaccineren3.
Kunt u gezien de rol van uw ministerie bij deze DD, aangeven op welke wijze de leden van DD zijn geworven en welke selectiecriteria zijn toegepast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht van de namen van de DD en/of hun functies en kwalificaties aan de Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet?
In de denktank zitten professionals met medische, wetenschappelijke en communicatie-expertise. De namen en functies van de individuele deelnemers van de denktank maak ik niet openbaar in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers. In de documenten die openbaar worden gemaakt, zijn in sommige documenten daarnaast organisatienamen niet altijd openbaar gemaakt, bijvoorbeeld omdat het openbaar maken van die organisatienamen leidt tot herleidbaarheid naar personen.
Om u toch een beeld te geven van de deelnemers en deelnemende organisaties, deel ik hierbij met u dat de volgende organisaties betrokkenen zijn bij de denktank desinformatie: onder andere Universiteit Utrecht, Maastricht University, Wageningen University & Research, Radboud UMC, VUMC, Erasmus MC, AJN Jeugdartsen Nederland, VWS, RIVM, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), CBG, GGD, Facebook, Google, TNO en Lareb.
Zijn er ook journalisten of redacteuren, werkzaam bij een week-, dag- of vakblad, betrokken bij de DD en het bestrijden van «desinformatie» op social media? Zo ja, bij welke uitgevers? Indien u dat niet weet, kunt u dat onderzoeken en uitsluiten? Zo nee waarom niet?
Voor zover mij bekend is, zijn er geen journalisten of redacteuren deelnemer van de denktank. Het is uiteraard niet uit te sluiten dat deelnemers van de denktank publiceren op basis van hun expertise en functie.
Kunt u – gezien de uit het eerdergenoemde Kamerstuk blijkende coördinerende rol van uw ministerie – aangeven in welk proces werd en wordt bepaald wat «desinformatie» is? Kunt u aangeven hoe dat steeds met nieuwe inzichten (van bijvoorbeeld tanende vaccin-effectiviteit, nieuwe bijwerkingen, medicatie, etc.) werd en wordt getoetst alvorens de DD «desinformatie» bestreed en bestrijdt op social media? Zo nee, waarom niet?
De denktank desinformatie richt zich onder andere op het weerspreken van desinformatie op sociale media en het beschikbaar en vindbaar maken van de juiste en betrouwbare informatie. Deelnemers van de denktank reageren op persoonlijke titel en vanuit eigen expertise (bijvoorbeeld medisch, wetenschappelijk en communicatief) op basis van de meest recent beschikbare wetenschappelijke kennis. Er is geen toetsingsproces ingericht hiervoor, deelnemers van de denktank maken zelf, op basis van hun expertise, de afweging of zij reageren en wat deze reactie inhoudt.
Kunt u aangeven welke andere ministeries, overheidsinstanties, bedrijven en instellingen nog meer betrokken waren en zijn, naast het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de DD en in welke rol? Indien u dat niet weet, bent u bereid dat te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Weet u of leden van de DD of hun werkgevers een vergoeding hebben ontvangen of uren mogen schrijven voor hun activiteiten voor de DD en zo ja, hoeveel? Indien u dat niet weet, kunt u dat onderzoeken en daarover verslag doen? Zo nee, waarom niet?
De deelnemers van denktank ontvangen hiervoor geen financiering van VWS.
Kunt u aangeven hoe de coördinerende rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het mandaat dat aan de DD is gegeven zich verhoudt tot eerdere antwoorden op de Kamervragen2 van de leden Agema en van der Plas over influencers – antwoorden waarin de Minister van Justitie en Veiligheiden (mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) zegt dat haar ministerie geen influencers gebruikt om de publieke opinie te beïnvloeden?
Anders dan bij de influencers die zijn ingezet binnen de campagne «Alleen Samen» waarnaar verwezen wordt in bovenstaande vraag, is er geen sprake van een overeenkomst van opdracht tussen deelnemers aan de denktank desinformatie en het Ministerie van VWS. De deelnemers aan de denktank ontvangen geen financiering voor deelname en er is aan hen ook geen mandaat verstrekt voor het bestrijden van desinformatie namens VWS. Deelname aan de denktank vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Ten tijde van de oprichting van de denktank desinformatie in 2019, voor de uitbraak van COVID-19, was er ook geen aanleiding gebruik te maken van influencers voor het verhogen van de vaccinatiegraad voor vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma.
Kunt u aangeven welke feedback de DD aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of andere ministeries gaf en kunt u daarvan alle relevante documenten aan de Kamer ter inzage geven? Zo nee, waarom niet?
Deelnemers van de denktank delen signalen van desinformatie of misinformatie met elkaar. Dit gebeurt live tijdens de bijeenkomsten die VWS voorzit, of per mail. VWS is initiator en deelnemer van de denktank en kan signalen die naar VWS worden gestuurd doorzetten naar de andere deelnemers van de denktank. De deelnemers van de denktank hebben daarnaast zelf een besloten Facebookgroep opgericht. VWS maakt geen deel uit van de Facebookgroep.
Signalen van desinformatie komen op verschillende wijzen bij deelnemers van de denktank terecht. Het kunnen bijvoorbeeld berichten zijn die worden gedeeld op sociale media, maar ook bijdragen die op websites verschijnen of brieven die worden verzonden naar leden van de denktank vanwege hun beroep of functie. Naast signalen die gedeeld zijn binnen de denktank, zijn er ook veel andere typen documenten die betrekking hebben op de denktank, zoals vergaderstukken.
Het verzamelen en beoordelen van alle documenten, die direct en indirect betrekking hebben op de denktank, is een proces dat veel tijd kost. Om die reden is het niet mogelijk de documenten te verstrekken binnen de beantwoordingstermijn van deze schriftelijke vragen. Vooruitlopend op de verdere verstrekking van relevante documenten, stuur ik u – waar sprake is geweest van een vastgesteld verslag van de bijeenkomsten -bij de beantwoording van deze Kamervragen allereerst deze verslagen. Conform de eerder gemaakte afspraken met de deelnemers over het besloten en het vertrouwelijke karakter van de denktank, en bovendien de privacy van de desbetreffende deelnemers en de bescherming van diens persoonlijke levenssfeer zijn alle tot personen herleidbare gegevens onleesbaar gemaakt. Dit geldt in sommige documenten ook voor organisatienamen, bijvoorbeeld wanneer die bijdragen aan de herleidbaarheid naar personen. Overige, relevante documenten zal ik binnen een termijn van drie maanden delen met de Kamer. Ook voor deze documenten geldt dat alle tot personen herleidbare gegevens onleesbaar worden gemaakt.
Kunt u aangeven of de DD ook namen of accounts doorgaf (aan uw ministerie of aan andere overheidsinstanties) van mensen die zogenaamd «desinformatie» zouden verspreiden? Indien u dat niet weet, kunt u dat onderzoeken en uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het tegengaan van de verspreiding van desinformatie kan het voorkomen dat er namen of accounts gedeeld worden. De focus hierbij ligt op het tegengaan van het verspreiden van feitelijk onjuiste informatie, niet op de namen of accounts.
Kunt u van elk recent- en oud-lid van de DD laten onderzoeken of hij of zij mensen rapporteerde of rapporteert bij organisaties zoals bijvoorbeeld Twitter, Facebook of Linkedin, zodat berichten die volgens hem of haar «desinformatie» bevatten, werden verwijderd of accounts werden opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Deelnemers van de denktank maken zelf de keuze of zij een reactie geven op desinformatie en wat die reactie inhoudt. Daarbij kunnen zij berichten op sociale media rapporteren zoals dat door een ieder ander gedaan kan worden. Online platformen hanteren hun eigen gebruikersvoorwaarden over hoe om te gaan met dergelijke meldingen. Ik zie geen aanleiding hier nader onderzoek naar te laten doen.
Kunt u alle documenten, gesprekken en berichtenverkeer die direct of indirect betrekking hebben op de DD ter beschikking stellen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Signalen van desinformatie komen op verschillende wijzen bij deelnemers van de denktank terecht. Het kunnen bijvoorbeeld berichten zijn die worden gedeeld op sociale media, maar ook bijdragen die op websites verschijnen of brieven die worden verzonden naar leden van de denktank vanwege hun beroep of functie. Naast signalen die gedeeld zijn binnen de denktank, zijn er ook veel andere typen documenten die betrekking hebben op de denktank, zoals vergaderstukken.
Het verzamelen en beoordelen van alle documenten, die direct en indirect betrekking hebben op de denktank, is een proces dat veel tijd kost. Daarom stuur ik u als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen allereerst de verslagen van de bijeenkomsten. Conform de eerder gemaakte afspraken met de deelnemers over het besloten en het vertrouwelijke karakter van de denktank, en bovendien de privacy van de desbetreffende deelnemers en de bescherming van diens persoonlijke levenssfeer zijn alle tot personen herleidbare gegevens onleesbaar gemaakt. Overige, relevante documenten zal ik binnen een termijn van drie maanden delen met de Kamer. Ook voor deze documenten geldt dat alle tot personen herleidbare gegevens onleesbaar worden gemaakt.
Kunt u onderzoeken en aan de Kamer laten weten wat de betrokkenheid van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) bij de DD is? Kunt u onderzoeken en aan de Kamer laten weten of de NCTV zich inhoudelijk heeft bemoeid of nog bemoeit met wat door de DD al dan niet als desinformatie beschouwd diende en dient te worden? Zo ja, kunt u de Kamer de resultaten uit dat onderzoek op korte termijn doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De NCTV is geen deelnemer van de denktank desinformatie. Zoals blijkt uit de openbaar gemaakte verslagen heeft de NCTV – vanwege diens expertise op het gebied van desinformatie – in samenwerking met andere organisaties wel een werksessie tijdens een bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie over desinformatie begeleid. Alle deelnemers aan de Vaccinatiealliantie – dus ook leden van de denktank – konden zich aanmelden voor deze werksessie.
In enkele gevallen is er informatie uitgewisseld met de NCTV.
Kunt u aan de Kamer laten weten of in het geval van betrokkenheid van de NCTV bij de DD, er sprake is geweest van het noemen of doorgeven van namen van personen die volgens de DD of de NCTV desinformatie verspreiden of verspreiden? Zo ja, kunt u de Kamer de resultaten uit dat onderzoek op korte termijn doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht dat het aantal gokverslaafden is toegenomen sinds de opening van kansspelmarkt en dat inmiddels al 100 miljoen euro aan gokreclames is uitgegeven |
|
Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal gokverslaafden is toegenomen sinds de opening van de kansspelmarkt?1
Ja.
Erkent u dat, doordat een goede nulmeting ontbrak (wegens problemen met het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS)) van het aantal verslaafden voordat de online kansspelmarkt werd vrijgegeven, het nu een dooddoener is om te zeggen dat het lastig is om aan te geven of het aantal verslavingen is toegenomen? Zo ja, bent u bereid bij de verslavingsklinieken zelf uit te vragen of zij een stijging in het aantal gokverslavingen zien sinds de opening van de online kansspelmarkt en de resultaten van deze uitvraag met de Kamer te delen?
Voorafgaande aan de opening van de online kansspelmarkt is onderzoek verricht naar onder andere de omvang en samenstelling van spelers van kansspelen in de «Nieuwe meting modernisering kansspelbeleid».2 Over de uitkomsten van het onderzoek heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 30 november 2021.3 Op basis van de screener Problem Gambling Severity Index (PGSI) telt Nederland volgens dit onderzoek naar schatting tussen de 8,4 en 8,9 miljoen spelers behorende tot de categorie geen tot laag risico, tussen 294.000 en 431.500 spelers met een matig risico en tussen 162.400 en 268.900 spelers met een hoog risico. Hiermee is niet vastgesteld wat het aantal gokverslaafden is in Nederland, maar in beeld gebracht hoe groot de groep is waar verslavingspreventiemaatregelen van groot belang zijn.
Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is een belangrijke bron om de aard en omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg in Nederland te monitoren, waaronder de hulpvraag bij gokverslaving. LADIS is, zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb aangegeven nu niet, maar wel binnen de komende maanden operationeel.4 Op het moment dat weer gegevens uit LADIS beschikbaar komen in het najaar, is dit met terugwerkende kracht vanaf 2015. Dit is een afzienbare termijn en levert gevalideerde landelijke data van de hulpvraag in de verslavingszorg op. Ik zie geen meerwaarde in het tussentijds buiten dit systeem om uitvragen van gegevens bij verslavingsklinieken. Ondertussen hou ik wel een vinger aan de pols en heb ik bijvoorbeeld bij de verslavingszorginstelling Jellinek navraag gedaan of de door Hervitas beschreven ontwikkelingen worden gezien. Daar werd nog geen stijging in het aantal personen dat in behandeling is waargenomen en werd aangegeven dat het doorgaans enige tijd duurt voordat mensen echt hulp gaan zoeken.
Kunt u op basis van wetenschappelijke onderzoeken de noodzaak voor het ontbreken van strenge geldlimieten en limieten voor speelduur in het kader van kanalisatie naar legaal aanbod aantonen? Zo nee, bent u dan bereid om de speellimieten wettelijk aan banden te leggen, zodat het niet meer mogelijk is voor mensen, in het bijzonder jongeren, om duizenden euro’s per maand te verspelen en meerdere uren per dag te gokken?
Zoals ik in mijn brief van 21 april 2022 heb aangegeven zijn speellimieten een belangrijk instrument om onmatig speelgedrag te voorkomen.5 Een speler kan zich pas inschrijven bij een vergunninghouder, nadat hij de grenzen van zijn speelgedrag heeft aangegeven. Bij het opstellen van de wet is ervoor gekozen om de speler zelf zijn limieten in te laten stellen. Deze keuze is gebaseerd op ervaringen van de verslavingszorg en diverse studies waaruit blijkt dat de mogelijkheid voor spelers om goed geïnformeerd zelf keuzes te maken over het speelgedrag een effectieve preventiemethode is.6 Aan dit uitgangspunt van zelfbeperking wil ik dan ook vasthouden. Wel denk ik dat het mogelijk is om de limieten beter te laten werken dan dat ze momenteel doen. Daarvoor doe ik twee onderzoeken: het stellen van een maximum aan de bestaande limieten en bezien of een limiet over alle aanbieders heen kan gelden. Bij het tweede onderzoek weeg ik mee dat te strenge limieten kunnen leiden tot ontwijkgedrag van spelers, waardoor ze bij meerdere aanbieders tegelijk spelen, of zelfs uitwijken naar illegaal aanbod, waardoor de kanalisatie in gevaar komt. Verder laat ik uitzoeken of de techniek inmiddels zover is voortgeschreden dat voor aanbieder overstijgende speellimieten technisch en vanuit privacy oogpunt een modus kan worden gevonden. Zoals in bovenstaande brief aan uw Kamer gemeld, streef ik ernaar om het benodigde onderzoek in de zomer te laten afronden om uw Kamer vervolgens na de zomer te laten weten op welke wijze ik de effecten van speellimieten kan vergroten.
Heeft u tevens kennisgenomen van het bericht dat er inmiddels al voor 100 miljoen euro aan gokreclames uit is gegeven?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat, zoals uit de gegevens van de Volkskrant blijkt, vooral veel geld aan ongerichte reclames (tv, billboards en abri’s) wordt uitgegeven, reclames die dus iedereen, van jong tot oud, bereiken?
Voor mij is van belang dat kwetsbare groepen voldoende beschermd worden. Die bescherming is in het geding door de grote hoeveelheid ongerichte reclame de afgelopen tijd. Daarom pas ik wet- en regelgeving aan om ongerichte reclame te beperken en is per 30 juni 2022 de inzet van rolmodellen bij risicovolle kansspelreclames verboden.
Wat vindt u ervan dat bijna 1 op de 5 gokkers op dit moment jonger is dan 25 jaar en van de spelers die nu online gokken 17 procent dat voor de legalisering nog niet deed? Hoe is dit te rijmen met de regels die we van te voren hadden gesteld, namelijk kanalisatie van illegaal naar legaal aanbod, zonder daarbij nieuwe spelersgroepen aan te boren én om jongeren te beschermen tegen gokverslavingen?
In mijn brieven van 17 maart 2022 en 21 april 2022 heb ik beaamd dat ik het zorgelijk vind dat jongeren onder de spelers oververtegenwoordigd lijken te zijn.8 Daarom pas ik wet- en regelgeving aan om ongerichte reclame te beperken en is per 30 juni 2022 de inzet van rolmodellen bij risicovolle kansspelreclames verboden. Het is voorts geen doel van de Wet kansspelen op afstand geweest om de deelname aan kansspelen te vergroten. Het is ook geen doel geweest om dit op hetzelfde niveau te houden. Het doel van het kansspelbeleid is om binnen het legale aanbod te zorgen voor een spelomgeving waar sprake is van consumentenbescherming, verslavingspreventie en voorkomen van fraude en witwassen. Dit heb ik ook aangegeven in de antwoorden op vragen van het lid Slootweg (CDA).9
Met betrekking tot het in uw vraag genoemde percentage van 17%, naar ik aanneem gebaseerd op het IPSOS onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Online Gambling Associatie (NOGA), dit betreft het percentage mensen uit de groep bevraagden die in de afgelopen twaalf maanden online kansspelen hebben gespeeld en niet vanaf oktober 2021.10 Dit percentage kan vanwege de wijze van bevragen niet worden gekoppeld aan de legalisering.
Klopt het dat er inmiddels 19 partijen zijn toegetreden tot de online kansspelmarkt? Zo ja, wanneer is voor u het maximum aantal aanbieders bereikt of zit hier wat u betreft geen maximum aan?
Op 8 juni 2022 hebben 19 partijen een vergunning ontvangen voor het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Aan het aantal vergunningen is geen maximum gesteld, met de Wet kansspelen op afstand is een open vergunningstelsel ingevoerd.
Snapt u dat hoe meer aanbieders er zijn, hoe meer reclame er ook gemaakt moet worden door bedrijven om op te vallen tussen het grote aanbod? Zou het in het kader van het beperken van reclame dan ook niet wenselijk zijn om hier rekening mee te houden bij het aantal aanbieders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier, en op welke termijn, gaat u het aantal aanbieders beperken?
De online kansspelmarkt is in Nederland nu ruim acht maanden open. Het uitgangspunt van het stelsel in Nederland is een vergunningenstelsel in een vrije markt. Dat impliceert dat er geen limiet aan het aantal vergunningen wordt gesteld. Er zijn tot nu toe 19 vergunningen verstrekt en nog ongeveer 30 vergunningsaanvragen in behandeling bij de Ksa. Op basis van ervaringsgegevens is de verwachting dat ongeveer een derde van de aanvragen ook tot een vergunning zal leiden. Vervolgens worden er mogelijk nog enkele vergunningen aangevraagd en verleend, maar na verloop van tijd zal de markt zich zetten. Dit hebben de ontwikkelingen in andere landen laten zien.
Bestaande en nieuwe aanbieders van kansspelen op afstand moeten de mogelijkheid blijven houden om op het legale aanbod te kunnen attenderen. Daarvoor is enige mate van reclame nodig. Op dit moment zet ik erop in om de ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen te beperken.
Klopt het dat u wel afspraken hebt gemaakt met de branchevereniging voor Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) over het aantal reclames en ook waar deze reclames getoond worden, maar dat u met de bedrijven die niet zijn aangesloten (het overgrote merendeel van de inmiddels vergunde ondernemingen) geen bindende afspraken heeft gemaakt? Zo ja, bent u bereid dit alsnog zo snel mogelijk te doen?
De twee brancheorganisaties VNLOK en NOGA hebben zich gecommitteerd aan een aantal beperkingen van reclames en ook afspraken gemaakt over bijvoorbeeld het aanpassen van speellimieten. Deze afspraken heb ik bij mijn brief aan uw Kamer van 17 maart 2022 gevoegd.11 De leden van de betreffende brancheorganisaties hebben zich daarmee gecommitteerd aan deze afspraken; dit geldt niet voor de niet aangesloten aanbieders. De beide brancheorganisaties zetten zich in om de afspraken op te nemen in de Reclamecode voor kansspelen op afstand. Hiermee worden de afspraken wel algemeen verbindend. De afspraken die de sector maakt betreffen zelfregulering, het is aan de brancheorganisaties en aanbieders om hierin hun verantwoordelijkheid te nemen. Ik volg de vorderingen van de sector op de voet, spreek hen op hun verantwoordelijkheden daarin aan en onderstreep het belang van bindende afspraken.
Daarnaast heb ik de Regeling Reclame, werving en verslavingspreventie kansspelen gewijzigd om de inzet van rolmodellen te verbieden en werk ik op dit moment aan een wijziging van het Besluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen zoals aangekondigd in de brieven van 17 maart en 21 april 2022. Deze aanscherpingen gelden dan uiteraard voor alle aanbieders.
Op welke manier kunt u nieuwe toetreders tot de markt nu al, dus zonder te wachten op de nieuwe beleidsregels dan wel wetgeving, bewegen om mee te werken aan de afspraken die u al met de VNLOK heeft gemaakt?
Het is belangrijk dat de sector eigen verantwoordelijkheid neemt en een actieve bijdrage levert aan de kansspeldoelen van consumentenbescherming en verslavingspreventie. Daar hoort wat mij betreft bij dat de sector bindende afspraken maakt in het kader van zelfregulering en nieuwe aanbieders op de markt zich daar ook aan committeren. Ik benadruk dan ook richting de sector het belang hiervan.
Als u nieuwe toetreders niet kunt bewegen om zich te committeren aan de afspraken die met de VNLOK zijn gemaakt, bent u dan bereid de toetreding zo lang op te schorten tot de nieuwe beleidsregels/wetgeving in werking zijn getreden? Zo nee, waarom niet?
Nee, op grond van de wet is de naleving van afspraken in het kader van zelfregulering geen voorwaarde voor vergunningverlening en toetreding van de markt. Zelfregulering werkt doorgaans juist aanvullend op de wettelijke kaders en kan niet wettelijk worden afgedwongen. Daarnaast is het verstrekken van nieuwe vergunningen voorbehouden aan de Kansspelautoriteit.
Voorts herhaal ik in dat kader dat het verbod op rolmodellen 30 juni a.s. in werking treedt.
Hoe kan het dat tot op de dag van vandaag mensen gigantische bedragen kunnen vergokken, verspreid over meerdere aanbieders, maar hier geen totaaloverzicht van is en aanbieders afzonderlijk dus kunnen zeggen dat ze niet weten of iemand een probleemgokker is of niet en mensen die mogelijk dus wel degelijk verslavingshulp nodig hebben daar niet naartoe worden geleid?
Aanbieders treffen maatregelen en voorzieningen die nodig zijn om verslaving aan de door hen georganiseerde spelen zoveel mogelijk te voorkomen. Een van deze maatregelen is het laten stellen van limieten door spelers per aanbieder. Zoals bij vraag 3 aangegeven is ervoor gekozen bij het opstellen van de wet dat de speler zelf zijn limiet instelt. Deze keuze is gebaseerd op ervaringen van de verslavingszorg en diverse studies waaruit blijkt dat de mogelijkheid voor spelers om goed geïnformeerd zelf keuzes te maken over het speelgedrag een effectieve preventiemethode is.12
Bij het wetsvoorstel Koa is er eerder niet voor gekozen om speelgedrag inclusief speellimieten over alle aanbieders heen te volgen vanuit privacy-overwegingen.13 Dit heeft tot gevolg dat spelers bij verschillende aanbieders tegelijkertijd kunnen spelen en meerdere limieten kunnen «stapelen». Deze praktijk vind ik onwenselijk. Daarom onderzoek ik twee maatregelen: het stellen van een maximum aan de bestaande limieten en bezien of een limiet over alle aanbieders heen kan gelden. Bij dit laatste onderzoek ik of de techniek inmiddels zover is voortgeschreden dat voor aanbieder overstijgende speellimieten technisch en vanuit privacy oogpunt een modus kan worden gevonden.
Wat vindt u van het idee om voor een overkoepelend systeem te zorgen, waarbij kan worden bijgehouden hoeveel iemand in totaal vergokt en daarmee dus een completer beeld kan worden gecreëerd van iemand zijn gokpatronen, en iemand op basis van een totaalplaatje al dan niet in contact kan worden gebracht met verslavingshulp?
Zie antwoord vraag 12.
NLZiet |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoorden op mijn schriftelijke vragen van 20 april jl.1 aangeven waarom u zich niet uitspreekt over de noodzaak om alle Nederlandse content te bundelen zodat deze beschikbaar blijft voor breed publiek? Suggereert u hiermee dat u geen rol voor uzelf ziet en dat het tussen partijen onderling is om goede afspraken te maken? Deelt u de mening dat dit een breuk zou zijn met de lijn die tot nu toe door het kabinet werd gehanteerd en met de Kamer is gedeeld? Is dit daadwerkelijk uw standpunt? Zo ja: kunt u toelichten waarom u deze verandering voorstaat?
NLZiet is inderdaad een mooi initiatief. Ik zie het belang van samenwerking tussen publieke en commerciële partijen om tot een sterke Nederlandse mediasector en brede beschikbaarheid van Nederlandse content te komen. In elk geval heeft NLZiet de weg bereid om samenwerking verder uit te bouwen. Dat initiatief juich ik toe maar ik respecteer de onafhankelijke afweging van deelnemers. Het is aan deze partijen om die samenwerking vorm te geven. Dat neemt niet weg dat ik partijen stimuleer om samen te werken en goede afspraken met elkaar te maken. Ik zal hierover met deze partijen in gesprek gaan en de NPO oproepen zich constructief op te stellen. Dit is dan ook geen breuk met de door het kabinet voorgestane lijn. Daaraan is in de afgelopen periode door het vorige kabinet uitvoering gegeven door het opzetten van een samenwerkingsagenda en in dat kader te spreken en nadere afspraken te maken met de belangrijkste Nederlandse mediaorganisaties. De deelnemers aan deze samenwerkingstafel worden uitgenodigd voor een bijeenkomst na het zomerreces om met hen in gesprek te gaan over de versterking van het Nederlands medialandschap.
Hoe verhoudt uw kwalificatie dat NLZiet een «mooi initiatief» is, zich tot de tot nu door de Kamer en kabinet gedeelde appreciatie dat NLZiet een noodzakelijke rol vervult? Op welke wijze geeft u uitwerking aan het versterken van de samenwerking door publieke en private mediapartijen om Nederlandse content gezamenlijk aan te bieden zoals vermeld in het Coalitieakkoord?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom schermt u met staatssteunregels terwijl niet vaststaat, zelf onwaarschijnlijk is dat een gratis variant daar überhaupt onder valt (NPO-programma’s zijn bijvoorbeeld ook op Youtube te vinden)? Kunt u een toelichting geven op welke wijze het dienstbaarheidsverbod hier van toepassing is nu een dergelijk verbod erop is gericht te voorkomen dat de activiteiten van de publieke omroep ertoe leiden dat andere, commerciële partijen meer dan normale winst maken en dat bij NLZIET juist geldt dat de gegenereerde inkomsten naar rato worden verdeeld onder de deelnemende partners? Betekent dit dan niet per definitie dat geen sprake kan zijn van meer dan normale winst door de commerciële omroepen en het dienstbaarheidsverbod niet van toepassing is? Wilt u in uw beantwoording ook de uitspraak van het Commissariaat voor de Media betrekken dat in een bestuurlijk rechtsoordeel (d.d. 17 juli 2018 – Kenmerk: 708841/708886) bepaalde dat er geen sprake is van dienstbaarheid als de NPO binnen de eigen programmering verwijst naar NLZIET? Kunt u ook ingaan op het gegeven dat de publieke omroep in het verleden het gehele programma-aanbod gratis beschikbaar heeft gesteld aan distributiepartijen zoals Ziggo en (toen nog) UPC, zonder dat sprake was van dienstbaarheid?
Staatssteunregels en het dienstbaarheidsverbod zijn hoe dan ook van toepassing op alle activiteiten van de publieke omroep, waaronder publiek-private samenwerking. Alle activiteiten van de publieke omroep moeten immers uitsluitend ten dienst staan van de uitvoering van de publieke taak.2 Of activiteiten te verenigen zijn met de staatssteunregels en het dienstbaarheidsverbod, moet aan de hand van de concrete praktijk door het Commissariaat voor de Media beoordeeld worden. Ik werp geen belemmeringen op tegen deelname van de NPO in een gratis variant van NLZiet. Het toetsen aan genoemde regels hangt af van hoe de samenwerking in een eventuele gratis variant van NLZiet eruit ziet. Wat betreft de huidige deelname van de NPO in NLZiet: daar zit geen probleem met het dienstbaarheidsverbod omdat a) het een betaalde dienst is; en b) er geen sprake is van meer dan normale winst.
Wat betreft het bestuurlijk rechtsoordeel van het Commissariaat waar het lid Van Strien naar verwijst het volgende. Bij verwijzing binnen de eigen programmering van de NPO was in het rechtsoordeel niet het dienstbaarheidsverbod het probleem, maar de regels omtrent vermijdbare reclame-uitingen. Het dienstbaarheidsverbod was wel aan de orde bij onderlinge verwijzing binnen de dienst NLZiet naar programma’s. Het gaat dan om verwijzing in programma’s van de publieke omroep naar programma’s van de deelnemende commerciële omroepen in NLZiet. Daarvan heeft het Commissariaat gezegd dat dit niet in strijd is met het dienstbaarheidsverbod omdat dit in beginsel niet meer dan normale winst oplevert voor de commerciële partijen, mits er bij het doorverwijzen sprake is van evenwichtigheid tussen de betrokken partijen.
Geruime tijd geleden betaalden omroepen inderdaad om doorgegeven te worden op het kabelnetwerk van distributeurs als Ziggo en destijds UPC. Toen richten de distributeurs zich naar eigen zeggen alleen op het technische distributienetwerk en nog niet op de verkoop van commerciële televisiepakketten. Dat is inmiddels enige tijd geleden al weer gekanteld naar dat distributeurs de omroepen betalen voor doorgifte van hun content in de televisiepakketten. Dat geldt voor zowel publieke als commerciële omroepen.
Kunt u aangeven hoe uw uitspraak dat u geen plannen bekend zijn omtrent de doorontwikkeling van een gratis variant van NLZiet, zich verhoudt tot bijvoorbeeld de informatie die vanuit RTL aan het ministerie is aangeleverd over de uitbreiding van NLZIET met een gratis variant, met het verzoek dit onder de aandacht van de toenmailge Minister te brengen (mail van 30 juni 2021 aan de DG Media en Cultuur)? Kunt u aangeven hoe de stelling dat u zich kan voorstellen dat een gratis variant met reclame lastig is voor de NPO aangezien er geen reclame meer is toegestaan bij de online kanalen van de NPO, zich verhoudt tot het feit dat de content van de NPO op tal van plaatsen wordt aangeboden in combinatie met de content van commerciële omroepen (denk bijvoorbeeld aan de pakketten die Ziggo en KPN aanbieden met zowel commerciële als publieke zenders)?
In mijn antwoord op de eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat ik bekend ben met de ideeën omtrent de doorontwikkeling van NLZiet met een gratis variant van NLZiet. Veel hangt af van de precieze invulling van een dergelijk idee van een gratis variant van NLZiet. Naar ik begrepen heb van de betrokken partijen is er nog geen uitgewerkt plan hoe hier precies invulling aan gegeven kan gaan worden. Ook in de e-mail waar u aan refereert wordt door RTL Nederland alleen voorgesteld om het aanbieden van gratis content mogelijk te maken en is er nog geen sprake van een plan. Het is aan de betrokken partijen om dit met elkaar nader uit te werken, ook als de strategische inzichten mogelijk van elkaar verschillen. Ik stimuleer de partijen om samen te werken en concrete afspraken te maken. De situatie bij pakketaanbieders is anders dan bij NLZiet. Binnen NLZiet wordt de content van de deelnemende partijen via één dienst toegankelijk en doorzoekbaar gemaakt. Bij pakketaanbieders gaat het vaak om gescheiden contentkanalen of diensten die worden door geleverd aan abonnees. Het publiek schakelt dus van de ene contentaanbieder naar de ander. Er wordt ook niet doorverwezen van de een naar de ander of promotie gemaakt voor een gezamenlijke dienst, behalve wellicht via de elektronische programmagids van de distributeurs. Bovendien betalen pakketaanbieders een vergoeding aan de NPO voor doorgifte van de publieke kanalen en wordt er geen reclame om de content van de publieke omroep getoond.
Kunt u alsnog de vraag beantwoorden of u bereid bent om zo snel mogelijk met alle betrokken partijen van NLZIET in gesprek te gaan over – specifiek – de gezamenlijke ambitie voor NLZIET en deze uitkomsten mee te nemen in uw standpuntbepaling betreffende de toekomst van NLZIET?
Naar aanleiding van uw verzoek heb ik nogmaals met alle partijen gesproken. Een zelfde gespreksronde heeft mijn voorganger vorig jaar uitgevoerd naar aanleiding van eerdere vragen van uw Kamer over NLZiet. De inzichten uit deze gesprekken heb ik meegenomen in de door uw Kamer gevraagde standpuntbepaling.
Kunt u toezeggen dat de standpuntbepaling NLZiet alsnog voor de zomer volgt, zodat de Kamer dit in samenhang met het ontwerpbesluit aanvraag wijziging aanbodkanaal NPO Gemist/NPO START kan bezien?
Ja, de standpuntbepaling rond NLZiet zal ik uw Kamer doen toekomen vóór het commissiedebat over de Hoofdlijnenbrief Media. NLZiet is echter een andere dienst dan NPO Start. Bovendien is het, zoals eerder aangegeven in de antwoorden op de vorige Kamervragen, mijn taak om conform de wettelijke regels en het algemeen bestuursrecht een besluit te nemen over de aanvraag van de NPO.
De uitspraak van de ombudsman van de publieke omroepen dat de omroep Ongehoord Nederland in publicaties de Journalistieke Code van de NPO heeft geschonden |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat kan de NPO ondernemen, nu de Ombudsman van de NPO oordeelt dat ON nepnieuws verspreidt en bijdraagt aan discriminatie, op een manier die niets met journalistiek heeft te maken?1
Zie het antwoord op vraag 8 tot en met 11.
In hoeverre past dit soort berichtgeving binnen de publieke mediaopdracht van de publieke omroepen, zoals de wet deze formuleert?
Zie het antwoord op vraag 10.
Bestaat een risico dat dit rapport zomaar gaat verdwijnen in een la? Zo nee, welke consequenties verbindt u aan dit ongekend harde oordeel?
De NPO is nu eerst aan zet om op basis van het rapport een oordeel te vormen. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 11.
Verspreiden van een extreemrechtse omvolkingstheorie bij de omroep Ongehoord Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het vandaag gepresenteerde onderzoek van de onafhankelijke journalistieke ombudsman van publieke omroepen, dat Ongehoord Nederland (ON) de Journalistieke Code van de NPO geschonden heeft?
Ja.
Kunt u in uw beantwoording op eerdere Kamervragen de conclusies van dat onderzoek meenemen?1
Ja, zie de beantwoording van vraag 8.
Een klokkenluidersmelding bij de publieke omroep |
|
Pieter Omtzigt , Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de gang van zaken rond een klokkenluider bij de publieke omroep?1
Ja, ik ben bekend met de genoemde berichtgeving.
Bent u bekend met de Wet Huis voor klokkenluiders?2
Ja.
Was hier sprake van een klokkenluidersmelding en heeft de Minister de verwachting gewekt dat het als een klokkenluidersmelding behandeld zou worden?
Elke melding van een vermoeden van een misstand moet serieus en vertrouwelijk worden behandeld, ongeacht of de melding al dan niet op voorgeschreven wijze is gedaan. Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de Auditdienst Rijk (hierna: ADR) onderzoek gedaan, zoals aangekondigd in de brief van de Minister van OCW van 16 juni 2022.3 Op de uitkomsten van dit onderzoek wens ik derhalve nog niet vooruit te lopen. Zodra het onderzoek is afgerond, informeert de Minister van OCW uw Kamer hier verder over.
Kunt u de procedure, die van toepassing was op deze melding (van het ministerie of van de publieke omroep) aan de Kamer doen toekomen?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt, zoals door de Minister van OCW in zijn brief van 16 juni 2022 gemeld, onderzoek gedaan door de ADR. De Wet Huis voor klokkenluiders regelt, kortgezegd, dat een (voormalig) werknemer bij zijn of haar (voormalig) werkgever of het Huis voor klokkenluiders melding kan doen van een vermoeden van een misstand waarbij het maatschappelijk belang in het geding is. Als het gaat om een melding bij de publieke omroep, geldt Regeling A Melden vermoedens van misstanden van de Gedragscode Integriteit Publieke Omroep 2021.4 Als het gaat om het melden van vermoedens van misstanden binnen het Rijk, waaronder het Ministerie van OCW, is de procedure vastgelegd in hoofdstuk 13 en bijlage 12 van de CAO Rijk.5
Ook hier geldt dat los van of een wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd had dienen te worden, het gesprek met de betrokkene zorgvuldig en vertrouwelijk behandeld moet worden.
Kunt u met een tijdlijn aangeven hoe deze klokkenluidersmelding is behandeld en daarin in elke stap aangeven of de procedure gevolgd is?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan, zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3. Los van het wel of niet volgen van een meldprocedure dient de betrokkene er altijd van uit te kunnen gaan dat diens melding zorgvuldig en vertrouwelijk behandeld wordt.
Is de persoon bij wie de klokkenluider gevraagd werd het verhaal te vertellen een functionaris als bedoeld in artikel 2. Lid 2c van de Wet Huis voor klokkenluiders?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan, zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3.
Had de functionaris, die het verhaal aanhoorde, zich niet beter ofwel van te voren ofwel tijdens het gesprek moeten verschonen en naar een andere persoon moeten verwijzen?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt onderzoek door de ADR gedaan, zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3.
Is het mogelijk om de inhoud van de melding alsnog op te pakken?
De betrokkene kan altijd conform de interne meldregeling van de NPO6 naar het Huis voor klokkenluiders als externe meldinstantie in gevallen waarin in redelijkheid niet van de melder kan worden gevraagd om dit intern te melden. Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan, zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3.
Welke rechten heeft de klokkenluider, indien zijn melding niet volgens de procedure behandeld is en zijn klacht niet vertrouwelijk behandeld is?
Zoals gezegd kan betrokkene terecht bij het Huis voor klokkenluiders voor informatie en advies omtrent zijn rechten. Voor zover betrokkene onvrede heeft over de wijze waarop het ministerie zich heeft gedragen, heeft die het recht om een klacht bij het ministerie in te dienen. Die klacht dient afgehandeld te worden langs de lijnen van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien na afhandeling van de klacht de onvrede blijft bestaan, bestaat de mogelijkheid om de Nationale ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop het ministerie zich jegens die persoon heeft gedragen.
Ik wens ook hier nogmaals te benadrukken, net als in de hiervoor genoemde brief van de Minister van OCW van 16 juni 2022, dat de deur altijd open staat voor een vervolggesprek mocht daar behoefte aan zijn.
Kunt u aangeven hoeveel klokkenluidersmeldingen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en bij de publieke omroep zijn gedaan in de afgelopen twee jaar en hoe de meldingen zijn opgepakt?
Kunt u deze vragen één voor éen en binnen drie weken beantwoorden? En het liefst zo dat de uitkomst van de vragen betrokken kan worden bij de verdere behandeling van het voorliggende wetsvoorstel en de ingediende initiatiefnota over klokkenluiders?
De behandeling van een klokkenluider door een topambtenaar bij het ministerie van OCW |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het BNR nieuwsbericht «Topambtenaar zet klokkenluider NPO in de kou, Kamerleden willen opheldering»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van inhoud van de podcast Koster en van Dijk «NPO klokkenluider valt in doofpot» van BNR?2
Ja.
Klopt het dat er in 2020 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen een klokkenluider die «misstanden» bij de NPO heeft gemeld en de secretaris-generaal van OCW?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de Auditdienst Rijk (hierna: ADR) onderzoek gedaan, zoals aangekondigd in de brief van de Minister van OCW van 16 juni 2022.3 Op de uitkomsten van dit onderzoek wens ik derhalve nog niet vooruit te lopen.
Is het juist dat dit gesprek plaatsvond op verzoek van toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, Arie Slob?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de klokkenluider door twee Kamerleden van VVD en CDA was doorverwezen naar de Minister?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak komt het voor dat klokkenluiders op deze wijze bij een Minister onder de aandacht worden gebracht?
Het komt op incidentele basis voor dat Kamerleden klokkenluiders onder de aandacht van een Minister brengen. Zo heeft de heer Omtzigt tijdens het commissiedebat van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van 21 april jl. de zaak van de heer Kitchen onder de aandacht gebracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.4 Voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mevrouw Guusje ter Horst, heeft verder in het verleden op verzoek van een Kamerlid bij enkele bekende klokkenluiderskwesties actief geïntervenieerd.5 Als een klokkenluiderszaak onder de aandacht wordt gebracht van een Minister, wordt een andere weg doorlopen dan de Wet Huis voor klokkenluiders voorschrijft. Het uitgangspunt is dat een melder eerst intern een melding doet bij zijn werkgever. De werkgever moet op schriftelijke of elektronische wijze informatie verstrekken over de interne meldprocedure en daarbij ook informatie verstrekken over de omstandigheden waaronder een vermoeden van een misstand buiten de organisatie kan worden gemeld. Dat kan bijvoorbeeld bij een bevoegde autoriteit zoals een inspectie of bij het Huis voor klokkenluiders. Kamerleden en ministers zijn volgens de Wet Huis voor klokkenluiders geen extern meldpunt en meldingen komen hier niet op een gesystematiseerde wijze binnen. Derhalve vindt er geen systematische registratie plaats hoe vaak het voorkomt dat Kamerleden klokkenluiderszaken onder de aandacht brengen bij een Minister. Om die reden kan ik niet aangeven hoe vaak dit voorkomt.
Is het juist dat de toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de Kamerleden persoonlijk garanties heeft gegeven voor de bescherming van de identiteit van de klokkenluider en de inhoud van de betreffende melding?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan, zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3.
Was de toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media ten tijde van het gesprek met de klokkenluider op de hoogte van het feit dat de betreffende topambtenaar «innig bevriend» was – zij sliepen volgens de mediaberichten in 2021 samen in een hotelkamer – met de toenmalige voorzitter van het bestuur van de NPO, mevrouw Shula Rijxman? Zo ja, sinds wanneer was hij op de hoogte van deze vriendschap?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het passend dat een melder van een misstand bij een mediaorganisatie wordt doorverwezen naar een topambtenaar die privé banden onderhoudt met de voorzitter van de NPO, waar – volgens de Klokkenluider in de podcast – de melding mede op betrekking had?
Klopt het dat bijna alle bazen van mediaorganisaties (tot aan John de Mol toe) zijn opgeroepen om zorgvuldig om te gaan met meldingen over misstanden binnen mediabedrijven? Hoe beoordeelt u in dat verband de wijze waarop de topambtenaar is omgegaan met de betrokken klokkenluider, die na geconfronteerd te zijn met de privérelatie tussen de topambtenaar en de voorzitter van de NPO, aan de podcastmakers heeft laten weten «ontdaan» te zijn en het gesprek nooit gevoerd te hebben, met de kennis vooraf van deze «vriendschap»?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u met mij van mening dat de topambtenaar haar privérelatie kenbaar had moeten maken aan zowel de toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media als de klokkenluider?
Als er sprake is van een melding van een vermoeden van een misstand dient deze altijd uiterst serieus en zorgvuldig behandeld te worden. Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan, zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3.
Bent u met mij van mening dat de topambtenaar gezien de persoonlijke omstandigheden had moeten afzien van het gesprek met de klokkenluider?
Naar de feitelijke gang van zaken rond deze melding wordt door de ADR onderzoek gedaan zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3. Zoals gesteld door de Minister van OCW in zijn brief van 16 juni 2022, zal hij de Kamer verder informeren als het onderzoek is afgerond.
Nu dit kennelijk niet is gebeurd, kan de topambtenaar nog wel geloofwaardig functioneren nu het duidelijk is dat zij op een cruciaal punt van integriteit niet voldaan heeft aan datgene wat van een secretaris-generaal mag worden verwacht?
Zie antwoord vraag 12.
Wordt de melding van de klokkenluider over misstanden bij de NPO alsnog opgepakt en onderzocht? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
De nauwe banden tussen NPO en D66. |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Van de ene plek met gedoe naar de andere»?1
Ja.
Herinnert u zich dat NPO-voorzitter Shula Rijxman boos was over het feit dat zij werd aangemerkt als D66-kopstuk?2
Ik ben niet anders op de hoogte met deze reactie van mevrouw Rijxman dan in berichtgeving in de media aan de orde is gekomen3.
Wat vind u ervan dat D66-kopstuk Rijxman als voorzitter van de NPO haar partijgenoot mevrouw Kaag persoonlijk heeft geadviseerd en dat dit in het bijzonder plaatsvond rondom de verkiezingen?
Ik ben niet anders op de hoogte van de contacten tussen mevrouw Rijxman en mevrouw Kaag dan in berichtgeving in de media aan de orde is gekomen. Ik ben niet op de hoogte van de mogelijke inhoud daarvan.
Hoe verhoudt zich dit tot de Mediawet? Is het de taak van NPO-bestuurders partijgenoten van politiek advies te voorzien? Worden zij daarvoor betaald?
De Mediawet zegt hier niets over. De voorzitter van de raad van bestuur heeft de vrijheid om zelf te bepalen met wie en waarover zij contact heeft, zo lang het past binnen de Code Integriteit Publieke Omroep 2021.
Klopt het dat mevrouw Rijxman zich zelfs binnen de NPO heeft beklaagd over kritische vragen aan mevrouw Kaag in verkiezingstijd? Hoe verhoudt zich dit tot het fabeltje dat de NPO geen invloed heeft op de inhoud van programma’s?
De omroepen zijn redactioneel onafhankelijk en zijn zelf verantwoordelijk voor hun media-aanbod zoals in artikel 2.88 van de Mediawet is opgenomen. Ik ben niet anders bekend met mogelijke opmerkingen van mevrouw Rijxman dan in berichtgeving in de media aan de orde is gekomen.
Hoe is het mogelijk dat iemand die haar termijn bij de NPO niet heeft mogen afmaken en dus gedumpt is, alsnog een baantje krijgt in het openbaar bestuur? Heeft zij dit te danken aan haar lidmaatschap van D66?
Mevrouw Rijxman is volledig actief gebleven als voorzitter van de raad van bestuur tot en met het einde van haar termijn op 31 december 2021. Volgens de NPO is mevrouw Rijxman in januari 2022 voor een periode van vier maanden ingehuurd als coördinator van een nieuw NPO-project over racisme, discriminatie en diversiteit vanwege haar ervaring en betrokkenheid bij dit thema.4 Per 1 juni 2022 is zij benoemd als wethouder van de gemeente Amsterdam.5 De gemeenteraad van gemeente Amsterdam gaat zelf over deze benoeming.
Waarom is Rijxman tot het eind van haar ambtsperiode bij de NPO doorbetaald, terwijl ze op non-actief was gesteld? Was haar diversiteitsbaantje dat zij vervolgens mocht vervullen een vorm van verborgen werkloosheid?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft mevrouw Rijxman eigenlijk een koninklijke onderscheiding ontvangen van uw voorganger? Wilt u deze onmiddellijk intrekken?
Mevrouw Rijxman heeft een koninklijke onderscheiding ontvangen wegens bijzondere verdienste jegens de samenleving voor haar functie als voorzitter van de raad van bestuur van de NPO. Ik ben als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet bevoegd om een koninklijke onderscheiding in te trekken. Voor intrekking moet een verzoek bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden ingediend. Artikel 11, tweede lid, van de Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau bepaalt de intrekkingsgronden voor koninklijke onderscheidingen.
Kunt u deze vragen laten beantwoorden door ambtenaren die geen lid zijn van D66 of anderszins privébanden hebben met mevrouw Rijxman?
Ik geef als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap antwoord op deze vragen.
Noodvisa voor journalisten |
|
Marieke Koekkoek (D66), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u toelichten hoe de Nederlandse posten in Rusland de inzet voor mensenrechtenverdedigers, onder wie journalisten, kunnen voortzetten na de aanstaande uitzetting van vijftien Nederlandse diplomaten?
Het kabinet heeft grote zorgen over de mensenrechtensituatie in Rusland. Steun aan mensenrechtenverdedigers, onder meer op het gebied van persvrijheid, is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse Ruslandbeleid. Het kabinet zet zich ervoor in deze steun waar mogelijk voort te zetten.
Als gevolg van de Russische oorlog tegen Oekraïne is de repressie in Rusland toegenomen en hebben veel mensenrechtenverdedigers en journalisten, waaronder partners van de ambassade en het consulaat-generaal, het land verlaten. Het reguliere KVV proces (visa kort verblijf) is door het uitzetten van een groot aantal Nederlandse diplomaten ook noodgedwongen opgeschort. Het is evident dat door de uitzetting van een groot aantal Nederlandse diplomaten de mogelijkheden om steun te bieden aan mensenrechtenverdedigers en onafhankelijke media in Rusland zijn afgenomen. Desalniettemin blijven de ambassade en het consulaat-generaal, waar mogelijk in samenwerking met vertegenwoordigingen van andere EU-lidstaten, zich inzetten voor het maatschappelijk middenveld in Rusland. Daar hoort ook bij dat het in uitzonderlijke gevallen mogelijk blijft visa te verstrekken als daar zwaarwegende of humanitaire redenen voor zijn, bijvoorbeeld aan mensenrechtenverdedigers in nood.
Via het Mensenrechtenfonds (MRF) draagt Nederland, vanuit Den Haag en via de posten, bij aan verschillende programma’s gericht op het steunen van Russische mensenrechtenverdedigers, waaronder journalisten. Ook bekijkt Nederland hoe er op andere manieren steun aan Russischtalige onafhankelijke media en journalisten buiten Rusland kan worden gegeven. In verband met de veiligheid van de betrokken personen en organisaties, kan hier alleen in algemene bewoordingen op worden ingegaan.
Bent u bekend met de reikwijdte van de toegenomen dreiging voor mensenrechtenverdedigers in Rusland sinds het Russische leger Oekraïne aanviel, waaronder vervolging van critici van de oorlog vanwege «het in diskrediet brengen van het leger», of op grond van terrorisme-aanklachten, laster of fraude?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het verspreiden van «nepnieuws» kan worden bestraft met maximaal vijftien jaar cel, en dat er (eind april) al meer dan 15.000 mensen zijn beboet of gearresteerd vanwege deelname aan anti-oorlogsdemonstraties of -acties?1 2 3
Ja.
Bent u bekend met de clausule in de EU Guidelines for Human Rights Defenders (waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd) die van EU-lidstaten verlangt dat zij «snelle hulp en bescherming bieden aan mensenrechtenverdedigers in derde landen die in gevaar verkeren, onder meer door noodvisa uit te geven en te voorzien in tijdelijke opvang in EU-lidstaten»?4
Ja. Het betreft een niet bindend document dat de mogelijke interventieopties beschrijft voor mensenrechtenverdedigers in nood, waaronder het bieden van een visum voor tijdelijke relocatie.
Erkent u dat Russische journalisten en andere Russische mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen onder deze clausule vallen? Ziet u kans om deze route vaker in te zetten voor mensenrechtenverdedigers en journalisten in bedreigende situaties?
De beschreven interventieopties, waaronder het verlenen van een visum aan mensenrechtenverdedigers in nood, zijn van toepassing op alle mensenrechtenverdedigers die voldoen aan de definitie zoals opgenomen in de richtlijnen.
Nederland biedt tijdelijke opvang voor mensenrechtenverdedigers en journalisten in nood via het Shelter City-programma. Dit programma biedt tijdelijke opvang voor de duur van drie maanden. Russische journalisten en mensenrechtenverdedigers komen hiervoor in aanmerking, zolang zij aan de gestelde criteria voldoen. Daarnaast vallen deze mensenrechtenverdedigers en journalisten onder de uitwerking van de motie Dassen/ Van der Lee (Kamerstuk 35 663, nr. 27) die nog in onderzoek is (zie antwoord onder vraag 12).
Erkent u dat er een verschil bestaat tussen long-term multi-entry Schengen visa, waarvoor een band met het uitnodigende land wel gevraagd mag worden, en noodvisa voor mensenrechtenverdedigers in acute bedreigende situaties waarbij het doel is om de betrokkene uit die situatie te redden en de consulaire mogelijkheid te geven om zo snel mogelijk het land te verlaten?5
Bij het verlenen van een (Schengen) visum kort verblijf wordt getoetst aan de voorwaarden van de Visumcode. V.w.b. de band met Nederland geldt dat ingevolge artikel 5 van de Visumcode wordt getoetst of Nederland de aangewezen en bevoegde lidstaat is om een beslissing te nemen op de aanvraag, gelet op het reisdoel.
In het geval dat een journalist in (acuut) gevaar verkeert en zich tot de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging wendt voor bescherming, zal een zorgvuldige afweging worden gemaakt welke procedure de geëigende weg is voor het beoogde verblijfsdoel. Betrokkene zal dan overeenkomstig worden geïnformeerd. Daarnaast vallen deze mensenrechtenverdedigers en journalisten onder de uitwerking van de motie Dassen/ Van der Lee (Kamerstuk 35 663, nr. 27), zie antwoord onder vraag 12.
Voor een long-term multi-entry Schengenvisum gelden andere, aanvullende, criteria zoals vastgelegd in artikel 24 van de Visumcode.
Tot slot verwijs ik u ook naar de Kamerbrief d.d. 23-08-2021 (Kamerstuk 32 735, nr. 321) m.b.t. het vergemakkelijken van de afgifte van noodvisa. Daarin staat toegelicht dat Nederland verschillende procedures kent voor enerzijds de afgifte van (Schengen) visa kort verblijf en anderzijds visa/ verblijfsvergunningen voor een verblijf van langer dan 90 dagen.
Bent u bekend met het feit dat op basis van de EU Guidelines on Human Rights Defenders een band met Nederland niet in de regels van de Visa Code staat, en dus geen criterium hoeft te zijn voor het verstrekken van een noodvisum?
Zie antwoord vraag 4 en 6.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nederlandse ambassade te Moskou meermaals bij de beoordeling tot afgifte van een noodvisum aan Russische mensenrechtenverdedigers de binding met Nederland als criterium heeft opgevraagd? Lopen mensenrechtenverdedigers in acute bedreigende situaties hierdoor het risico dat hen een noodvisum wordt ontzegd?
V.w.b. de band met Nederland geldt dat ingevolge artikel 5 van de Visumcode wordt getoetst of Nederland de aangewezen en bevoegde lidstaat is om een beslissing te nemen op de aanvraag, gelet op het reisdoel.
In het geval dat een journalist in (acuut) gevaar verkeert en zich tot de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging wendt voor bescherming, zal een zorgvuldige afweging worden gemaakt welke procedure de geëigende weg is voor het beoogde verblijfsdoel. Betrokkene zal dan overeenkomstig worden geïnformeerd. Daarnaast vallen deze mensenrechtenverdedigers en journalisten onder de uitwerking van de motie Dassen/ Van der Lee (Kamerstuk 35 663, nr. 27) die nog in onderzoek is, zie antwoord onder vraag 12.
Hoe beoordeelt u deze discrepantie tussen het internationale Schengenverdrag en de EU-richtsnoeren enerzijds, en het handelen van de Nederlandse ambassade te Moskou anderzijds?
Indien een mensenrechtenverdediger in nood zich meldt bij de Nederlandse ambassade in Moskou kan binnen bestaande kaders een visum worden verstrekt. Deze kaders zijn niet strijdig met de EU Guidelines for Human Rights Defenders. De richtlijnen schrijven niet voor op welke wijze invulling moet worden gegeven aan de mogelijke interventieopties.
Wat kunt u doen om te voldoen aan de internationale plicht om mensenrechtenverdedigers en journalisten in bedreigende situaties een optie tot veiligheid te bieden middels een noodvisum om de Schengen-unie binnen te kunnen komen?
Zie antwoord vraag 5 en 6.
Hoe kunt u invulling geven aan het noodvisum-systeem zoals aanbevolen in de EU Human Rights Guidelines om zo te voorkomen dat mensenrechtenverdedigers en journalisten tussen wal en schip raken door een gebrek aan uniforme regelgeving op EU-niveau?
Voor de afgifte van een (Schengen) visum kort verblijf wordt getoetst aan de Visumcode, welke door alle lidstaten uniform wordt toegepast. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Hoe gaat u een mogelijkheid tot noodvisa creëren voor journalisten in bedreigende situaties en hiermee invulling geven aan de motie-Dassen en Van der Lee van 17 juni 2021 (Kamerstuk 35 663, nr. 27), die met ruime Kamermeerderheid werd aangenomen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid bekijken gezamenlijk de mogelijkheden om uitvoering te geven aan de bovengenoemde motie-Dassen en Van der Lee, in samenhang met de aangehouden motie-Dassen en Van der Lee van 18 november 2021 inzake 50 journalisten in acuut levensgevaar (Kamerstuk 35 925 V, nr. 42) en de aangenomen motie Paternotte van 16 november 2020 inzake Shelter City (Kamerstuk 35 264, nr. 5).
Verspreiden van een extreemrechtse omvolkingstheorie bij de omroep Ongehoord Nederland |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Nilüfer Gündoğan (Gündogan), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hanneke van der Werf (D66), Marieke Koekkoek (D66), Stephan van Baarle (DENK), Habtamu de Hoop (PvdA), Pim van Strien (VVD), Lisa Westerveld (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Vlaamse politicus Filip Dewinter in aflevering 23 van Ongehoord Nieuws, uitgezonden op 10 mei 2022, de omvolkingstheorie heeft gepropageerd en dat hij daarbij niet werd tegengesproken of kritisch werd bevraagd door de presentatoren van het programma?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Schutter New York liet zich leiden door omvolkingstheorie, levensgevaarlijk als politici er elementen uit overnemen» uit de Morgen van 16 mei 2022?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat terrorist Anders Breivik (Oslo, 2011) deze omvolkingstheorie gebruikte als rechtvaardiging voor zijn terreurdaden?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat terrorist Brenton Harrison Tarrant (Christchurch, 2019) deze omvolkingstheorie gebruikte als rechtvaardiging voor zijn terreurdaden?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de AIVD, herhaaldelijk maar ook recent in haar jaarverslag, waarschuwt voor de groei van extreemrechtse groeperingen in Nederland en dat zij deze omvolkingstheorie aanhangen2?
Ja, dat wil zeggen, de AIVD schrijft in haar jaarverslag in deze context niet over de groei van extreemrechtse maar over rechts-extremistische groeperingen. Extreemrechts zijn personen en groeperingen die zich op de uiterste flank van het rechtse politieke spectrum begeven. Rechts-extremisme zijn personen en groeperingen die (heimelijke) gewelddadige en niet-gewelddadige acties verrichten vanuit een van de denkbeelden: vreemdelingenhaat, haat jegens vreemde (cultuur)elementen, ultranationalisme.
In haar jaarverslag staat dat rechts-extremistische groepen in 2021 meer aanhang hebben gekregen en proberen om hun wereldbeeld normaal te laten lijken voor een groter publiek. Verschillende rechts-extremistische groepen delen, ondanks hun verschillen, een wereldbeeld waarin de blanke bevolking van (onder meer) Nederland structureel wordt benadeeld, en zelfs in het voortbestaan wordt bedreigd door «omvolking» of genocide. Omvolkingstheorieën maken volgens de AIVD al langere tijd deel uit van het rechts-extremistische landschap in Nederland en daarbuiten.
Daarnaast is er volgens de AIVD meer verwevenheid ontstaan tussen anti-overheidsextremisten en rechts-extremistische aanhangers. Zoals DTN 56 beschrijft, sluit het beeld van een linkse elite die de Nederlandse traditie, cultuur, ras en taal niet zou beschermen goed aan bij het anti-overheidsnarratief van een onderdrukkende overheid (bijvoorbeeld in tijden van coronamaatregelen).3
Welke risico’s zijn er voor de Nederlandse maatschappij als de publieke omroep (onweersproken) omvolkingstheoriën uitzendt?
Het risico voor de nationale veiligheid van omvolkingstheorieën is hier onder vraag 7 toegelicht. Het spreekt voor zich dat het media-aanbod van publieke media-instellingen geen dergelijke risico’s met zich mee kan brengen. Daartoe is in artikel 2.88 van de Mediawet voorgeschreven dat publieke media-instellingen passende maatregelen nemen om te voorkomen dat hun media-aanbod aanzet tot haat tegen een groep personen of een lid van een groep of uitlokt tot het plegen van een terroristisch misdrijf. Bij passende maatregelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een gedragscode, al dan niet in combinatie met het instellen van een klachtenpunt.
Bent u bereid om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid te vragen om een uiteenzetting te geven van de risico’s van het uitzenden van omvolkingstheorieën op de publieke omroep voor de nationale veiligheid?
Ja. Ik ben bereid om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid te vragen om deze risico’s voor de nationale veiligheid toe te lichten.
Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat op dit moment de NCTV sterk beperkt is in de uitvoering van zijn analysetaken omdat er geen gebruik gemaakt kan worden van online monitoring van open bronnen. De grondslag voor de analysetaken van de NCTV (de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid) is momenteel nog in behandeling bij uw Kamer. In afwachting daarvan zijn deze taken opgeschort waar het gaat om het bezien van online open bronnen zoals Twitter of Facebook. Dit betekent dat er nu vanuit de NCTV geen direct zicht is op hoe er bijvoorbeeld door groepen rechts-extremisten online wordt gereageerd en de NCTV niet in staat is voldoende te bezien wat dergelijke ontwikkelingen betekenen voor Nederland. Dit illustreert de gevolgen van het niet eigenstandig kunnen analyseren van online debatten en wat het betekent als deze mogelijkheid definitief zou wegvallen.
In het algemeen kan wel gesteld worden dat omvolkingstheorieën een terugkerend thema zijn binnen het rechts-extremisme en rechtspopulisme. Het risico voor de nationale veiligheid dat van deze theorieën uitgaat is dat deze voor individuen kunnen dienen als inspiratie voor extremistisch geweld of een aanslag in Nederland, zoals dit eerder is voorgekomen in Christchurch, Nieuw Zeeland of recent in Buffalo in de Verenigde Staten.
Hoe verhoudt het feit dat Ongehoord Nederland onweersproken ruimte biedt aan deze extreemrechtse omvolkingstheorieen zich tot de voorwaarde (gesteld door de NPO, het Commissariaat voor de Media en de Raad van Cultuur) dat Ongehoord Nederland zich aan de journalistieke code van de NPO behoort te houden?
Het is aan de NPO Ombudsman om te beoordelen of Ongehoord Nederland zich aan de journalistieke code van de NPO heeft gehouden. De NPO Ombudsman heeft op 7 juni jl. een onderzoek gepubliceerd naar aanleiding van het totaal aan binnengekomen klachten over het schenden van deze code door ON!4
De ombudsman heeft geconcludeerd dat klagers terecht hebben gewezen het schenden van de journalistieke code op het punt van betrouwbaarheid en waarheidsgetrouwheid door het (passief en actief) bijdragen aan verspreiding van aantoonbaar onjuiste informatie. Ook werd volgens de Ombudsman onjuiste informatie niet gecorrigeerd en werden meningen onvoldoende gescheiden van feitelijke informatie. De ombudsman concludeerde tevens dat niet alles waar over geklaagd is, klopte. Zo is het uitdragen van standpunten niet verboden, hoeven ledenomroepen op basis van de Mediawet niet onpartijdig te zijn en kon veronderstelde afhankelijkheid of belangenvermenging niet worden onderbouwd.
Het is in eerste instantie aan de NPO om zich te beraden op mogelijke consequenties voor Ongehoord Nederland naar aanleiding van de bevindingen van de Ombudsman. De NPO heeft op 15 juni 2022 laten weten dat de NPO voornemens is een sanctie op te leggen aan Ongehoord Nederland. Ongehoord Nederland kan een zienswijze geven op dit voorgenomen besluit.
Hoe verhoudt het feit dat Ongehoord Nederland onweersproken ruimte biedt aan deze extreemrechtse omvolkingstheorieën zich tot de publieke mediaopdracht?
Het Commissariaat voor de Media is als toezichthouder belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet. Het Commissariaat houdt onder andere toezicht op artikel 2.1, waarin de publieke media-opdracht is beschreven. Het Commissariaat beslist als onafhankelijk toezichthouder zelf of en wanneer een onderzoek naar mogelijke overtreding wordt gestart. Daarnaast kunnen belanghebbenden die menen dat de Mediawet wordt overtreden, een handhavingsverzoek indienen bij het Commissariaat. Het is derhalve niet aan mij om te beoordelen of Ongehoord Nederland in overeenstemming met de publieke media-opdracht heeft gehandeld.
In hoeverre voldoet deze uitzending aan het redactiestatuut van Ongehoord Nederland? Rijmt de werkwijze van deze, en andere uitzendingen van de desbetreffende omroep, met de hoge journalistieke normen, zoals dit verplicht is gesteld in artikel 2.1, lid 2 en in artikel 2.88 van de Mediawet?
Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de naleving van de Mediawet, waaronder artikel 2.1, lid 2 en artikel 2.88. Het is aan het Commissariaat om de uitzending van Ongehoord Nieuws te beoordelen in het licht van de eisen die de Mediawet aan omroepen stelt. Het Commissariaat beslist als onafhankelijk toezichthouder zelf of en wanneer een onderzoek naar mogelijke overtreding wordt gestart. Daarnaast kunnen belanghebbenden die menen dat de Mediawet wordt overtreden, een handhavingsverzoek indienen bij het Commissariaat. Het Commissariaat kan bij overtreding van de Mediawet een sanctie opleggen. Als het Commissariaat tweemaal een sanctie oplegt, kan dit een grond zijn om de erkenning in te trekken.
Bent u het ermee eens dat voor de verspreiding en het onweersproken propageren van deze gevaarlijke theorieën geen ruimte mag bestaan op de Nederlandse publieke omroep, laat staan gesubsidieerd door Nederlands belastinggeld? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de antwoorden op vraag 8, 9 en 10 aangaf, is het in eerste instantie niet aan mij om de uitzending van Ongehoord Nieuws te beoordelen. Dat is in eerste instantie aan het Commissariaat, die kan beoordelen of een omroep zich houdt aan de Mediawet, en de NPO die een sanctie kan opleggen indien een omroep zich niet houdt aan de bindende besluiten van de NPO.
Pas indien het Commissariaat of de NPO tweemaal een sanctie hebben opgelegd aan een omroep, kan dat een grondslag bieden om de erkenning van een omroep in te trekken. Het intrekken van een erkenning kan ook indien uit twee opvolgende evaluaties door de visitatiecommissie die door de NPO wordt ingesteld, blijkt dat een omroep onvoldoende aan de algemene publieke media-opdracht óf indien de raad van bestuur van de NPO van mening is dat een omroep onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerken binnen het bestel.
Uiteraard geldt voor iedere omroep dat het media-aanbod niet in strijd mag zijn met het strafrecht. Indien het aanbod discriminerend is, oproept tot haat of geweld of aanzet tot een terroristisch misdrijf, kan daar aangifte van worden gedaan. De rechter beoordeelt of het media-aanbod in strijd is met de wet.
Ik verwijs naar verder het antwoord op vraag 6.
Welke stappen zult u zetten om te voorkomen dat nogmaals dergelijke gevaarlijke omvolkingstheorieën onweersproken op de publieke omroep worden getoond?
Het is nu in eerste instantie aan de NPO om zich te beraden op mogelijke consequenties voor Ongehoord Nederland naar aanleiding van de bevindingen van de Ombudsman. De NPO heeft op 15 juni 2022 laten weten dat de NPO voornemens is een sanctie op te leggen aan Ongehoord Nederland. Ongehoord Nederland kan een zienswijze geven op dit voorgenomen besluit. Ook het Commissariaat kan onderzoeken hoe de uitzending zich verhoudt tot de Mediawet.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en met de grootst mogelijke spoed beantwoorden?
Ja.
De grove uitzetting van journalist Dulmers uit Oekraïne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u duiden waarom u in uw beantwoording op vragen over de grove uitzetting van journalist Dulmers uit Oekraïne1 eenzijdig de lezing van de Oekraïense autoriteiten volgt, waarin zij aangeven dat de heer Dulmers in strijd zou hebben gehandeld met regelgeving die geldig is geworden na het uitroepen van de noodtoestand? Kunt u in uw beantwoording aangeven waarom het feitenrelaas ontbreekt en waarom de Oekraïense autoriteiten niet kunnen achterhalen hoe de heer Dulmers is behandeld?
In gesprekken met de Oekraïense autoriteiten heeft het ministerie informatie over de zaak opgevraagd. Onlangs heeft het ministerie gerappelleerd bij de Oekraïense autoriteiten. Tot op heden bleek het, in verband met de huidige oorlogsomstandigheden, niet mogelijk om nadere informatie te verkrijgen.
Bent u op de hoogte van het feit dat een officiële aanklacht van Oekraïne tegen de heer Dulmers ontbreekt?
Het ministerie heeft hierover navraag gedaan. Tot op heden is geen nadere informatie ontvangen.
Waarom komt u met flutantwoorden op vragen waarbij een Nederlandse journalist die, nadat hij een pistool op het hoofd gedrukt heeft gekregen, op een zeer grove wijze het land is uitgezet? Zou het verdedigen van de persvrijheid niet om een veel stevigere reactie van het kabinet moeten vragen?
Het ministerie heeft de zaak opgebracht bij de Oekraïense autoriteiten. Daarnaast heb ik deze zaak besproken met Minister van Buitenlandse Zaken, Kuleba. In deze gesprekken heeft Nederland het belang van persvrijheid – ook in oorlogssituaties – sterk benadrukt. Ook de proportionaliteit van de uitzetting is aan de orde geweest in het gesprek met Minister Kuleba.
Heeft u de pijnlijke kwestie over de omgang met een Nederlandse journalist aanhangig gemaakt bij uw bezoek bij president Zelenski? Zo neen, waarom niet?
Tijdens mijn bezoek aan Kyiv op dinsdag 10 mei heb ik deze casus opgebracht bij mijn evenknie Minister Kuleba. Minister Kuleba heeft toegezegd naar de zaak te kijken.
Deelt u de mening dat een inreisverbod van tien jaar voor journalist Dulmers bij het uitblijven van een officiële aanklacht van Oekraïne geen pas geeft? Zo ja, wat gaat u doen om het inreisverbod per direct op te laten heffen?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten gevraagd om nadere informatie. Op dat moment zal er meer duidelijkheid zijn over de specifieke context en omstandigheden van deze kwestie.
Welke acties gaat u verder ondernemen inzake excuses van de Oekraïense overheid inzake de handelwijze ten opzichte van een Nederlandse journalist? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten een aantal keer gevraagd om nadere informatie. Gezien de huidige oorlogsomstandigheden hebben de Oekraïense autoriteiten tot dusver geen nadere informatie kunnen geven. Daarnaast heb ik de casus onder de aandacht gebracht van mijn Oekraïense collega, Minister Kuleba.
De heer Dulmers kan in Oekraïne een nationale rechtsgang starten. Het ministerie heeft – op zijn verzoek – een lijst van advocaten met de heer Dulmers gedeeld. Toegang tot een internationaal mensenrechtenhof of -comité vereist het doorlopen van de nationale rechtsgang.
Het bericht ‘België wil verbod op gokreclames: Gokken is het nieuwe roken’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «België wil verbod op gokreclames: Gokken is het nieuwe roken»?1
Ja.
Herkent u zich de uitspraak van de sociaal-liberale Minister van Justitie Van Quickenborne (Open VLD) die zei: «Gokken is het nieuwe roken en iedereen is het er ook over eens dat tabaksreclame er beter niet meer is»?
Ik herken mij niet volledig in de uitspraak van Minister van Quickenborne. Van roken weten we dat iedere sigaret slecht is voor de gezondheid. Kansspelen zijn voor veel mensen een vorm van vrijetijdsbesteding en leiden voor een heel groot deel van de mensen niet tot problemen. Wel kennen kansspelen risico’s. Vanwege die risico’s is het van belang dat spelers goed beschermd worden. Dat gebeurt bij legale aanbieders, die zich moeten houden aan strenge regels. Zoals ook in mijn brieven van 17 maart en 21 april 2022 aangegeven, hou ik scherp in de gaten of de bescherming voldoende geborgd is en de regels hiervoor voldoende kaders bieden.2 Enige vorm van kansspelreclame is vervolgens nodig om mensen te leiden naar die vergunde aanbieders. Tegelijk zie ik dat door overvloedige reclames en het brede ongerichte bereik ervan de waarborgen met betrekking tot kwetsbare groepen in gevaar komen. Daarom tref ik aanvullende maatregelen. Zo is het gebruik van rolmodellen voor risicovolle kansspelen vanaf 30 juni 2022 niet meer toegestaan.3 Op dit moment wordt voorts gewerkt aan een verbod op ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen, zoals aangekondigd in de brieven aan uw Kamer van 17 maart en 21 april 2022.4 Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van de leden Van Nispen en Bikker pas ik hiertoe het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen aan en heb ik het voornemen dit voor de zomer in consultatie te geven.5
Deelt u de mening dat het een zeer zorgwekkende ontwikkeling is dat er sinds de legalisering van online gokken in Nederland een toename van meer dan 50 procent gespeelde uren per maand geconstateerd is ten opzichte van het aantal uren dat voor 1 oktober 2021 aan gokken werd besteed? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Het addendum bij het jaarverslag van de Ksa laat zien dat het aantal uren dat mensen doorbrachten op websites van legale aanbieders sinds 1 oktober 2021 is toegenomen.6 Dat betekent niet automatisch dat het totaal aantal gespeelde uren is toegenomen. Hier zitten bijvoorbeeld bezoeken bij van mensen die alleen de website hebben bezocht, maar die geen spelersaccount hebben (aangemaakt).
De constatering dat het aantal uren dat mensen doorbrachten op websites van legale aanbieders is toegenomen plaats ik in de context van het kansspelbeleid. Het is geen doel geweest om de deelname aan kansspelen te vergroten. Het is ook geen doel geweest om dit op hetzelfde niveau te houden. Het doel van het kansspelbeleid is ervoor te zorgen dat als mensen spelen, dit zo veilig mogelijk gebeurt. Daarbij moeten we oog hebben voor de risico’s van verslaving en voorkomen dat kwetsbare mensen, zoals jongeren, naar kansspelen worden geleid. De bescherming van kwetsbaren is juist bij de legale aanbieders beter geborgd dan bij illegale aanbieders. Daar waar nog een betere bescherming nodig blijkt, zoals bij reclame voor kansspelen het geval is, tref ik maatregelen.
In het najaar komt de Kansspelautoriteit met een nieuwe meting. Ik zal uw Kamer informeren over de ontwikkelingen van de online kansspelmarkt, op basis van de dan beschikbare gegevens.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 17 maart jl. schrijft dat u sinds de invoering van de Wet kansspelen op afstand «in de beschikbare gegevens een trend ziet dat met name jongeren interesse in gokken tonen»? Hoe groot is precies de toename van het aantal jongeren dat is gaan gokken naar aanleiding van de legalisering van het online gokken?
In mijn brief van 21 april 2022 heb ik over het aantal jongeren dat deelneemt aan kansspelen opgemerkt dat de groep spelers in de leeftijdscategorie 18 tot 24 oververtegenwoordigd is in de populatie Nederlanders met een spelersaccount. Dit blijkt uit het addendum bij het jaarverslag 2021 van de Kansspelautoriteit: circa 17 procent van de accounts is aangemaakt door spelers in de leeftijdscategorie 18- tot 24-jarigen. Demografisch gezien maakt deze groep 11 procent van de bevolking uit. Jongvolwassenen zijn dus oververtegenwoordigd in de populatie Nederlanders met een spelersaccount. Het is niet te zeggen in hoeverre jongeren zijn gaan gokken naar aanleiding van de legalisering van online kansspelen. Dat komt voor een groot deel doordat er geen volledig beeld is van het aantal jongeren dat deelnam aan (online) kansspelen voor de opening van de online kansspelmarkt. Dat neemt niet weg dat jongeren een kwetsbare groep betreft, die ik beter wil beschermen.
Herkent u zich in het beeld dat Minister van Quickenborne schetst dat «reclame off- en online als een brandversneller heeft gewerkt om gokverslaafd te worden»?
Ik kan niet spreken voor de situatie in België. In Nederland is reclame toegestaan met het oog op het behalen van kanalisatie naar legaal aanbod. De Nederlandse speler die online wil gokken moet dit in een legale en veilige omgeving kunnen doen. Daarbij blijft het beschermen van kwetsbare groepen
mijn prioriteit. Er zijn geen cijfers voorhanden waaruit blijkt wat de ontwikkelingen zijn in aantallen gokverslaafden. Wel zijn er signalen dat de bescherming van kwetsbare groepen, zoals jongeren en mensen met een verslavingsproblematiek door overvloedige reclames en het brede ongerichte bereik ervan in gevaar kan komen. Dat is de reden waarom ik de in het antwoord op vraag 2 omschreven maatregelen tref.
Heeft u al een concreet beeld van hoe omvangrijk het verbod op ongerichte reclames voor online gokken gaat zijn? Wat zal hiermee precies verboden gaan worden en hoe wordt voorkomen dat niet juist jongeren – die veel online actief zijn – ontvanger gaan worden van online gerichte dan wel ongerichte reclame voor online gokken?
Het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen wordt op dit moment aangepast. In dit Besluit zijn regels opgenomen over reclame en de gerichtheid daarvan. Het beoogde verbod op ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen kan naar verwachting in grote mate met een aanpassing van het Besluit ingevuld worden. Daarbij is ook aandacht voor de bescherming van jongeren in de online omgeving. Het concept wordt momenteel uitgewerkt en ligt op koers om voor de zomer in consultatie te worden gegeven. Beoogd wordt om gelijktijdig de voorhangprocedure te starten. Daarna zal ik bezien in hoeverre de wet op de kansspelen nog aanvullend wijziging op dit punt behoeft.
Acht u het, met het oog op de stijging van het aantal gokkers en verslaafde gokkers zoals hiervoor aangehaald, wenselijk om tot een algeheel verbod te komen van reclame voor risicovolle kansspelen, dus op zowel gerichte als ongerichte reclame en zowel online als offline? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een algeheel verbod op reclame voor risicovolle kansspelen niet wenselijk. Dat de hoeveelheid ongerichte reclame enorm is toegenomen na de opening van de online markt in oktober 2021 en dat ik dat risicovol vind staat buiten kijf. Daarom worden nu ook maatregelen genomen om ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen te verbieden. Een algeheel reclameverbod gaat echter veel verder en zou de ingezette kanalisatie in gevaar brengen. Naast onverkorte handhaving op illegale aanbieders is het van belang om een concurrerend legaal aanbod onder de aandacht van de spelers te kunnen brengen. Daarmee wordt voorkomen dat deze spelers mogelijk worden geleid naar illegale partijen waar geen waarborgen zijn voor bescherming.
Klopt het dat Staatsbedrijven Holland Casino Online en TOTO sinds de legalisering van online gokken met afstand het grootste aandeel in het aantal reclames voor online gokken hebben en dat dit eerder onderbouwd is met het doel dat daarmee beter zicht op gokverslaving kon worden gehouden? Wordt dit doel tot op heden behaald? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, bent u van plan hier maatregelen op te treffen zodat dit niet leidt tot een groeiende gokmarkt?
Als twee van de eerste tien vergunde aanbieders hebben Holland Casino online en TOTO in het begin van de marktopening voor online gokken een groot aandeel in het aantal reclames voor online gokken gehad. Met de komst van nieuwe aanbieders op de markt zijn de aandelen in reclames meer gespreid. Wie in totaal welk aandeel heeft is niet eenduidig vast te stellen en wisselt. Alle vergunde aanbieders is het toegestaan om reclame te maken om spelers te kunnen leiden naar het legale aanbod. Binnen dit legale aanbod gelden maatregelen om onder andere verslaving te voorkomen.
Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is een belangrijke bron om de aard en omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg in Nederland te monitoren. LADIS is momenteel niet operationeel, omdat deze niet voldoet aan de vereisten van de AVG. Over het aantal mensen met een gokverslaving zijn om die reden sinds 2015 geen gegevens beschikbaar. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft een wetsvoorstel ingediend waarmee de benodigde wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking wordt gecreëerd. De inwerkingtreding van de wet zal naar verwachting op 1 juli 2022 plaatsvinden. De gegevensverzameling kan dan weer van start gaan. In het najaar is weer zicht op de omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg op het gebied van gokken en komen de cijfers met terugwerkende kracht vanaf 2015 weer beschikbaar.
Wat gaat u concreet doen behalve de aangekondigde regelgeving, en voorafgaand aan de invoering daarvan, om het stijgend aantal gokverslaafden als gevolg van de legalisering van online gokken te bereiken, in te dammen en van goede verslavingszorg te voorzien?
Of de legalisering van de online kansspelmarkt ervoor heeft gezorgd dat er meer mensen zijn met een kansspelverslaving is niet te zeggen. Op dit moment zijn geen cijfers bekend over het aantal mensen in Nederland die voor een kansspelverslaving in behandeling zijn. Zoals in antwoord op vraag 8 gemeld, worden deze cijfers in het najaar verwacht. Daarbij teken ik aan dat het doorgaans langer dan een paar maanden duurt voordat een verslaving zichtbaar wordt en het daarna ook een tijd kan duren voordat dit leidt tot een hulpvraag.
Met de wet Kansspelen op afstand is beoogd om spelers beter te beschermen dan bij illegale aanbieders waar geen waarborgen zijn. Er zijn strenge maatregelen opgenomen om kansspelverslaving te voorkomen en spelers tijdig naar de juiste hulp te verwijzen. Indien duidelijke signalen daartoe nopen kan de wet- en regelgeving worden bijgestuurd. Dat gebeurt nu ook op het gebied van reclame. Daarnaast doe ik onderzoek naar mogelijkheden om speellimieten aan te scherpen, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van april 2022.7
Het bericht ‘Journalist Al Jazeera doodgeschoten op Westelijke Jordaanoever’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw eerste reactie op het verdrietige nieuws dat Al Jazeera-journalist Shireen Abu Akleh is doodgeschoten op de Westelijke Jordaanoever?1
Ik deel volledig uw opvatting dat journalisten in vrijheid en veiligheid hun werk moeten kunnen doen. De dood van Shireen Abu Akleh en ook van Yaser Murtaja in 2018 tonen dat dit geen gegeven is. Het kabinet is geschokt door de dood van journaliste Shireen Abu Akleh. Ik heb hier publiekelijk mijn afschuw over geuit. Daarbij heb ik tevens opgeroepen tot een grondig en transparant onderzoek met als doel de feiten boven tafel te krijgen. Deze boodschap heb ik ook in persoon overgebracht aan mijn Israëlische en Palestijnse ambtgenoten. Op dit moment bestaat er veel onduidelijkheid over de daadwerkelijke toedracht en kan ik hier vooralsnog geen verdere uitspraken over doen.
Bent u ervan op de hoogte dat het beschieten van journalisten door militairen in strijd is met talloze verdragen en het (oorlogs-)recht? Bent u er tevens van op de hoogte dat dit helaas niet de eerste keer is dat een journalist is omgekomen door (vermeend) toedoen van het Israëlische leger, denk aan de dood van journalist Yaser Murtaja in 2018?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat journalisten in vrijheid en veiligheid hun werk moeten kunnen doen? Bent u bereid deze vermeende daad door het Israëlische leger sterk af te keuren en de Israëlische autoriteiten erop aan te spreken dat journalisten in veiligheid hun werk moeten kunnen doen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat het Israëlische leger de lezing over de doodstoedracht in twijfel trekt, ondanks verschillende ooggetuigen? Bent u bereid om bij de Israëlische autoriteiten erop aan te dringen dat een onafhankelijk en gedegen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de doodstoedracht van Al Jazeera-journalist Shireen Abu Akleh?
Er is momenteel nog veel onduidelijk, en opvattingen over de toedracht lopen uiteen. Ik heb beide partijen met klem opgeroepen, bij voorkeur in gezamenlijkheid, hier een grondig en transparant onderzoek naar te doen. Als een derde partij hieraan kan bijdragen, dan steun ik dit.
Bent u bereid om u in te zetten om de veiligheid van journalisten in Palestina te verbeteren? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te treffen?
Nederland volgt ontwikkelingen op het gebied van persvrijheid en veiligheid van journalisten nauwgezet. Zorgelijke ontwikkelingen worden direct aangekaart bij de betrokken autoriteiten. Hier blijven we onverminderd mee doorgaan.
De doodgeschoten journalist van Al Jazeera op de Westelijke Jordaanoever |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de journalist van Al Jazeera, die is doodgeschoten op de Westelijke Jordaanoever?1
Ja
Kunt u aangeven wat er inmiddels bekend is over de schietpartij?
Op 11 mei 2022 kwam de Palestijns-Amerikaanse journaliste Shireen Abu Akleh om het leven nabij een vluchtelingenkamp in de buurt van Jenin waar zij en andere journalisten verslag deden van een inval door de Israel Defense Forces (IDF). Een producent van Al Jazeera, Ali al-Samoudi, werd eveneens geraakt. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, riep direct op tot een transparant en grondig onderzoek.
Over de toedracht bestaat veel onduidelijkheid. Al Jazeera stelt op basis van verklaringen van aanwezige collega’s dat de IDF verantwoordelijk is voor de dood en gericht zou hebben geschoten. Israël gaf aan dat ook Palestijnse strijders schuldig kunnen zijn. Israël heeft dezelfde dag van het incident opgeroepen tot een gezamenlijk onderzoek met de Palestijnse Autoriteit (PA). De PA weigert een dergelijk gezamenlijk onderzoek en heeft het Internationaal Strafhof opgeroepen hier een rol in te spelen.
De IDF heeft op 19 mei jl. aangegeven, na een preliminair onderzoek, dat het geen conclusie kan trekken over de identiteit van de vermeende schutter en heeft de PA gevraagd om over de kogel te mogen beschikken die bij de autopsie van de journaliste is aangetroffen. De PA heeft dit verzoek geweigerd en zelf onderzoek gedaan. Op basis daarvan wijst zij de IDF aan als verantwoordelijke.
Klopt het dat er schoten gelost zijn op de correspondent Shireen Abu Akleh, alsmede een andere Palestijnse journalist, die voor de in Jeruzalem gevestigde krant Al-Quds werkt genaamd Ali Samoudi?
Ja.
Klopt het dat de correspondent Shireen Abu Akleh duidelijk aanwezig was als journalist met de bijbehorende kleding, zoals een kogelwerend vest met daarop «PRESS» geschreven, toen zij doodgeschoten werd?
Ja.
Hoeveel journalisten en verslaggevers waren er in totaal aanwezig gedurende de schietpartij? Klopt het dat er meer dan twee journalisten aanwezig waren? Zo ja, hoeveel waren er dan? Welke lezingen geven deze andere journalisten van hetgeen wat er gebeurd is?
Uit berichtgeving in de pers valt op te maken dat er verschillende journalisten aanwezig waren tijdens de schietpartij, maar precieze aantallen zijn onbekend.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de verslaggever Ali Samoudi, die aangeeft dat er absoluut geen Palestijnse militanten aanwezig waren rondom hen, gedurende de schietpartij?2
Ik kan daar geen oordeel over geven. Er bestaat veel onduidelijkheid over de toedracht van de schietpartij. Het is essentieel dat een transparant en grondig onderzoek wordt gedaan om de feiten vast te kunnen stellen. Ik heb persoonlijk deze noodzaak onderstreept in mijn gesprekken met de Israëlische en Palestijnse ministers van Buitenlandse Zaken toen ik op 18 mei jl. Israël en de bezette Palestijnse gebieden bezocht.
Klopt het dat er schoten gelost zijn door het Israëlische leger? Zo nee, kunt u dat buiten twijfel stellen?
De IDF sprak van een actieve gevechtssituatie waarbij zowel Israëlische militairen als Palestijnse strijders hebben geschoten. Er bestaat veel onduidelijkheid over de toedracht van de schietpartij. Het is essentieel dat een transparant en grondig onderzoek wordt gedaan om de feiten vast te kunnen stellen. Ik heb persoonlijk deze noodzaak onderstreept in mijn gesprekken met de Israëlische en Palestijnse ministers van Buitenlandse Zaken toen ik op 18 mei jl. Israël en de bezette Palestijnse gebieden bezocht.
Deelt u de mening dat de schietpartij een schending is van het internationale recht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel schendingen van het internationale recht moeten er nog plaatsvinden, voordat u actie onderneemt en zich uitspreekt tegen de Israëlische apartheidsstaat?
Ik kan daar geen uitspraak over doen. Zoals hierboven aangegeven is het kabinet van mening dat er een grondig en transparant onderzoek dient plaats te vinden om de toedracht vast te stellen en ik heb me hierover persoonlijk uitgesproken richting beide partijen. Het kabinet gaat niet mee met uw bewoordingen dat er sprake is van een apartheidsstaat in Israël.
Bent u van mening dat er gedurende de schietpartij recht is gedaan aan Artikel 79 van het Aanvullend Protocol I bij de Conventies van Genève (GC)? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik kan hier geen oordeel over geven. Zoals reeds aangegeven is het kabinet van mening dat er een grondig en transparant onderzoek dient plaats te vinden om de toedracht vast te stellen.
Wat vindt u van de ridicule verklaring van premier Bennet dat Shireen Abu Aqleh door willekeurig vuur gedood is door terroristen?3 Vind u dit plausibel? Zo ja, waarom dan?
Alleen door grondig en transparant onderzoek kunnen de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh worden vastgesteld. Hiertoe roept het kabinet met klem op.
Hoeveel schendingen van het internationaal recht zijn er de afgelopen 10 jaar gepleegd door de Israëlische apartheidsstaat?
Het kabinet gaat niet mee met uw bewoordingen dat er sprake is van een apartheidsstaat in Israël. Zie ook de brief van het kabinet over dit onderwerp die uw Kamer op 29 april 2022 toeging (ref. 2022Z01929/2022D04225). Nederland blijft zich uitspreken tegen unilaterale acties in strijd met internationaal recht die een duurzame oplossing verder op afstand plaatsen. Het kabinet aarzelt niet om zich duidelijk uit te spreken in geval van schendingen van internationaal recht.
Hoe vaak zult u nog accepteren dat de Israëlische apartheidsstaat onderzoek gaat doen naar een schietpartij, waarbij het desbetreffende onderzoek gewoon weer in een laatje zal verdwijnen?
Het is belangrijk dat betrokkenen zelf verantwoordelijkheid nemen voor een onderzoek. Bij voorkeur is dit een gezamenlijk onderzoek door Israël en de PA. Indien een bijdrage van een internationale derde partij hierbij behulpzaam is, dan moet die optie overwogen worden en kan ik dit steunen.
Bent u bereid om de Israëlische ambassadeur in Nederland op het matje te roepen en een verklaring te eisen over de schietpartij? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb deze kwestie persoonlijk opgebracht in mijn gesprek met mijn Israëlische collega en daarbij opgeroepen tot een grondig en transparant onderzoek. Minister Lapid heeft aangegeven dat de Israëlische regering hiertoe bereid is.
Klopt het dat de Israëlische apartheidsstaat voornamelijk onderzoek gaat doen naar alternatieve daders, teneinde hun eigen verantwoordelijkheid te verdoezelen? Wat zegt dit over de mensenrechtensituatie in de Israëlische apartheidsstaat?
Ik heb hier geen oordeel over. Zoals eerder aangegeven vindt het kabinet het van belang dat er grondig en transparant onderzoek wordt gedaan om de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh vast te stellen.
Hoe is het mogelijk dat de Israëlische apartheidsstaat eerst een onderzoek aankondigt, maar na twee uur al aangeeft dat een andere partij verantwoordelijk is? Wat was dan überhaupt de initiële waarde van het onderzoek? Wat zegt dit tevens over de persvrijheid van Israëlische apartheidsstaat?
Alleen door grondig en transparant onderzoek kunnen de omstandigheden en toedracht van de dood van Shireen Abu Akleh worden vastgesteld. Minister van Buitenlandse Zaken Lapid van Israël heeft aangegeven dat de Israëlische regering hiertoe bereid is.
Kunt u er bij de Israëlische apartheidsstaat op aandringen dat er een echt onafhankelijk onderzoek komt naar de schietpartij? Hoe gaat u dit zeker stellen? Kunt u dit desnoods aanhangig maken in VN-verband?
Zie antwoord op vraag 13.
Is er bij de nieuwe regering-Bennet, die vorig jaar is aangetreden, een koerswijziging te bespeuren ten opzichte van de vorige regering-Netanyahu, betreffende de behandeling van de Palestijnen alsmede de vredesonderhandelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze uit deze koerswijzing zich?
Hoewel de toonzetting van de regering-Bennett positiever is dan onder de voorafgaande regeringen, heeft dit zich nog niet duidelijk vertaald in een andersoortig beleid. Nederland en de EU blijven beide partijen oproepen om de politieke dialoog te hervatten. Het momentum hiervoor ontbreekt echter (zie ook eerdere beantwoording op Kamervragen 2022D08154). Intussen vinden er wel contacten over en weer plaats tussen bewindspersonen van Israël en de Palestijnse Autoriteit om samenwerking op het terrein van sociaaleconomische ontwikkeling te verbeteren. Dit heeft tot nu toe geleid tot een beperkt aantal verbeteringen. Waar mogelijk wordt dit ondersteund door de EU en Nederland omdat dit bijdraagt aan een klimaat dat uiteindelijk kan leiden tot het hervatten van gesprekken
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja
Het 'New Crisis Response Mechanism' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het statement «ON NEW CRISIS RESPONSE MECHANISM AND OTHER LAST MINUTE ADDITIONS TO THE DSA» van het European Digital Rights netwerk (EDRi)?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het nieuwe artikel 27a van de Digital Services Act (DSA), wat gaat over het «crisis response mechanism»?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat de Europese Commissie middels artikel 27a van de DSA de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid serieuze beperkingen kan opleggen zonder controle van het Europees parlement en de lidstaten?
Artikel 27a van het voorlopig politiek akkoord tussen het Franse EU-voorzitterschap, het Europees Parlement (hierna: het EP) en de Europese Commissie (hierna: Commissie) over de Digital Services Act (hierna: DSA), geeft de Commissie de bevoegdheid om een besluit te nemen waarin bepaalde zeer grote online platforms (hierna: VLOP’s) en/of zeer grote zoekmachines (hierna: VLOSE’s) worden opgelegd bepaalde acties te ondernemen. Deze bevoegdheid kan alleen worden ingezet in het geval van een onvoorziene crisis en na een aanbeveling van de Europese Raad voor digitale diensten. Het besluit betreft onder andere mogelijke aanvullende maatregelen die vergelijkbaar zijn met, en een verlengstuk vormen van, de risico-mitigerende maatregelen die voortvloeien uit Artikel 27 lid1 en Artikel 37 lid2.
Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn het aangaan van een samenwerkingsverband met betrouwbare melders (trusted flaggers, organisaties wiens meldingen over illegale inhoud online met spoed moeten worden behandeld), of de intensivering hiervan, en het nemen van bewustwordingsmaatregelen waaronder het aanpassen van hun online interface voor gebruikers. Een concreet voorbeeld hiervan is het plaatsen van een banner bij content gelieerd aan COVID-19 waar gebruikers worden herleid naar een pagina met informatie over de pandemie, afkomstig van officiële publieke instanties, zoals bijvoorbeeld het RIVM in Nederland.
Het kabinet heeft bij het Franse EU-voorzitterschap, dat de onderhandelingen met het EP en de Commissie namens de EU-lidstaten in de Raad van de Europese Unie heeft geleid, er succesvol op aangedrongen om robuuste waarborgen op te nemen met betrekking tot de uitoefening van deze bepaling. Zo moet de Commissie bij het opleggen van haar besluit garanderen dat de door de VLOP of VLOSE in kwestie genomen maatregelen strikt noodzakelijk en evenredig zijn, waarbij specifiek moet worden gekeken of, en in hoeverre, de maatregelen mogelijke negatieve gevolgen kunnen hebben op de fundamentele rechten van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waaronder de vrijheid van meningsuiting.
Verder heeft het kabinet concrete tekstvoorstellen gedaan voor een mechanisme waarbij de beslissing van de Commissie wordt onderworpen aan een gekwalificeerde meerderheidsstemming van de lidstaten. Dit heeft de uiteindelijke tekst helaas niet gehaald vanwege onvoldoende draagvlak binnen de Raad, en gebrek aan steun van het Franse EU-voorzitterschap en Commissie. Hierbij voerden tegenstanders aan dat dit voorstel tot een significante vertraging zou kunnen leiden voor het gebruik van dit mechanisme met betrekking tot onvoorziene crises.
Ten slotte is de DSA in meer algemene zin een belangrijk instrument voor de bescherming van fundamentele rechten online en democratische waarden.
Vindt u ook dat het artikel 27a van de Digital Services Act te weinig specifiek is over de scenario’s waarin de Europese Commissie deze bevoegdheden kan gebruiken?
Artikel 27a lid 2 definieert een crisis als een situatie van buitengewone omstandigheden die resulteren in een serieuze bedreiging van de publieke veiligheid of publieke gezondheid in de Unie of een aanzienlijk deel daarvan. Zoals aangegeven onder vraag 3, is artikel 27a een verlengstuk van artikel 27, waarbij het grote verschil is dat artikel 27a vraagt om aanvullende maatregelen door VLOP’s en/of VLOSE’s voor onvoorziene situaties die een bedreiging vormen voor de publieke gezondheid en veiligheid, terwijl bij artikel 27 VLOP’s en/of VLOSE’s worden verplicht risico-mitigerende maatregelen te nemen voor voorzienbare situaties die negatieve consequenties kunnen hebben voor de publieke gezondheid en veiligheid. Conform artikel 26 moeten VLOP’s en/of VLOSE’s deze voorzienbare situaties in kaart brengen tijdens een minstens jaarlijkse risicobeoordeling die ze zelf moeten uitvoeren.
Het kabinet kan deze gedachtegang steunen, maar heeft bij het voorzitterschap van de Raad nog wel gevraagd om een nauwkeurigere afbakening van het begrip «crisis» in artikel 27a. Dit heeft niet geleid tot aanpassingen van de tekst.
Vindt u ook dat, door de beperkte concretisering van scenario’s, de Europese Commissie rigoureuze maatregelen kan opleggen zonder eindtijd, zonder dat er een daadwerkelijke noodzaak hoeft te zijn?
Dat is niet het geval. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3, kan de Commissie niet zomaar maatregelen opleggen onder artikel 27a. De Commissie moet bij het uitoefenen van haar bevoegdheid aan twee cumulatieve voorwaarden voldoen: (i) er moet een aanbeveling zijn van de Europese Raad voor digitale diensten, en (ii) er moet sprake zijn van een crisis waarbij uitzonderlijke omstandigheden leiden tot een serieuze dreiging voor de publieke veiligheid of publieke gezondheid in de Unie, of een aanzienlijk deel daarvan.
Bovendien heeft het kabinet actief en succesvol gepleit voor een tijdsgebonden limiet aan de maatregelen die de VLOP’s en/of VLOSE’s in kwestie moeten nemen naar aanleiding van een Commissie-besluit op grond van artikel 27a. Conform artikel 27a lid 5 sub b mogen de maatregelen namelijk niet langer dan drie maanden van toepassing zijn.
Bent u op de hoogte van artikel 25a van de DSA?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat dit artikel nationale digitale coördinatoren de macht geeft om kleine online platformen te behandelen als grote platformen?
Artikel 25a geeft nationale digitale coördinatoren niet de bevoegdheid om kleine online platformen te behandelen als grote platformen.
Wat wordt er precies bedoeld met deze nationale digitale coördinatoren en wie stelt deze aan?
Conform artikel 38 lid 1 worden lidstaten verplicht één of meer bevoegde autoriteiten aan te duiden als verantwoordelijke voor de toepassing en uitvoering van de DSA. Volgens artikel 38 lid 2 moeten lidstaten één van deze bevoegde autoriteiten aanduiden als hun Digitale Diensten Coördinator (DDC). De coördinator voor digitale diensten is verantwoordelijk voor alle kwesties die verband houden met de toepassing en handhaving van de verordening in de lidstaat.
In het geval van Nederland, stelt het kabinet de DDC aan. Het kabinet is voornemens om de Autoriteit Consument & Markt aan te wijzen als coördinator voor digitale diensten. Uiteraard zal over de uitvoering en implementatie van deze aanwijzing de Tweede Kamer te zijner tijd worden geïnformeerd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
Voorziet u ook risico’s dat deze twee artikelen, die elkaar lijken te versterken, een grote impact kunnen hebben op de persvrijheid en vrijheid van Nederlanders (in de digitale ruimte)?
Nee, dit is niet aan de orde zie antwoord op vraag 3, 4 en 5.
Vindt u het gebrek aan democratische controle die gekoppeld is aan deze macht, zorgelijk?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3, had het kabinet de voorkeur gegeven aan een mechanisme waarbij een beslissing van de Commissie middels artikel 27a zou worden onderworpen aan een stemming van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten in de Raad. Daar staat tegenover dat de door het kabinet gepleite waarborgen, waaronder de toevoeging van een strikte noodzakelijkheids- en proportionaliteitstest, en een tijdslimiet voor wat betreft de aanvullende maatregelen, zijn opgenomen in de tekst.
In meer algemene zin is de DSA bovendien een belangrijk instrument voor de bescherming van fundamentele rechten online en democratische waarden.
Bent u van mening dat een onderwerp dat zo cruciaal is voor onze eigen nationale veiligheid, een Europese competentie behoort te zijn?
Er worden geen bevoegdheden overgedragen aan de EU. Artikel 27a en alle andere bepalingen in de DSA zijn gestoeld op de rechtsgrondslag van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat voorziet in de vaststelling van maatregelen om de werking van de interne markt te waarborgen.
De bescherming van de nationale veiligheid is en blijft een nationale competentie die gegarandeerd is middels artikel 4 lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
Gaat u vervolgstappen nemen met uw collega’s in de Europese Unie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft zich binnen de mogelijkheden van de onderhandelingen over de DSA, zowel met de EU-lidstaten als tussen het EU Franse voorzitterschap, het EP en de Commissie, sterk gemaakt voor haar standpunten, waaronder de mogelijkheid om een besluit van de Commissie volgend uit artikel 27a, te onderwerpen aan een stemming in de Raad. Dit specifieke punt is niet opgenomen in de tekst, vanwege onvoldoende draagvlak omdat dit de nodige spoedige besluitvorming ten tijde van crises zou vertragen. Zoals aangegeven, zijn echter wel andere punten opgenomen in de tekst waar het kabinet voor heeft gepleit. Bovendien vormt de DSA in meer algemene zin robuuste bescherming voor de fundamentele rechten van gebruikers online en de ontwikkeling van de interne markt voor digitale diensten. Het akkoord wordt binnenkort nog voorgelegd aan het EP en de Raad van de Europese Unie, waarna het officieel wordt vastgesteld.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Publieke Omroep mag NPO Start uitbreiden van concurrentiewaakhond’ |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Publieke Omroep mag NPO Start uitbreiden van concurrentiewaakhond»?1
Ja.
Deelt u, in lijn met uw voorgangers, de mening dat nu er steeds meer streamingsdiensten beschikbaar zijn voor de Nederlandse markt, het noodzakelijk is en blijft om Nederlandse streamingdienst te ondersteunen die alle Nederlandse content bundelt zodat deze beschikbaar blijft voor breed publiek?
Het is al langer zo dat de Nederlandse mediaconsument toegang heeft tot een steeds groter wordend aanbod aan audiovisuele content. Aan de ene kant is dat positief: de keuze voor de consument neemt toe en veel content is nu ook daadwerkelijk in Nederland beschikbaar. Aan de andere kant kan dit negatieve impact op de zichtbaarheid en vindbaarheid van Nederlandse content hebben. NLZiet blijft daarom een mooi initiatief om Nederlandse content breder toegankelijk te maken en samenwerking tussen producenten van Nederlandse content te bevorderen.
Bent u van mening dat NLZIET deze functie, zoals in vraag 2 besproken, vervult?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog altijd van mening dat voor de toekomst van NLZIET, het essentieel is dat het volledige aanbod van NPO Start te zien moet blijven bij NLZIET?
NLZiet is een samenwerkingsverband van de NPO met commerciële partijen (RTL en Talpa). Voor de toekomst van een dergelijke dienst is het van belang dat alle betrokken partijen daar aan bijdragen. Dit geldt voor het aanbod van programma’s dat te zien is in de dienst, maar ook bijvoorbeeld voor de onderlinge samenwerking en de financiële aspecten. Het is aan de partijen om daar onderling goede afspraken over te blijven maken.
Bent u van mening dat, nu de stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO) de aanbieding van gratis content uitbreidt, de NPO ook al hun uitgebreide gratis content van NPO Start tegelijkertijd en onder exact dezelfde voorwaarden ook via een gratis variant van NLZIET beschikbaar moet aanbieden? Kunt u deze mening onderbouwen?
Op dit moment is er alleen een betaalde variant van NLZiet. Bovendien worden er nu ook geen voorwaarden aan de NPO gesteld over welke content de NPO moet aanbieden binnen NLZiet. De betrokken partijen hebben daar onderling afspraken over gemaakt en zullen dat opnieuw moeten doen in het geval een nieuwe abonnementsvorm ter tafel komt.
Kunt u aangeven of de commerciële partners van NLZIET hebben laten weten voorstander te zijn van een gratis variant van NLZIET en ook bereid zijn hiervoor gratis aanbod beschikbaar te stellen voor NLZIET? Heeft ook de NPO aangegeven hiertoe bereid te zijn?
Ik ben bekend met de wens voor doorontwikkeling van NLZiet met bijvoorbeeld een gratis variant. Veel hangt af van de precieze invulling van een dergelijk voorstel. Dit is mij in dit geval niet bekend. Vanwege Europese regelgeving inzake staatssteun2 en nationale regels3 kan de NPO niet zomaar met gratis content deelnemen in een gratis variant van NLZiet waarin ook commerciële partijen deelnemen. Op de (on)mogelijkheden van een dergelijke samenwerking ziet het Commissariaat voor de Media toe. Bovendien kan ik mij voorstellen dat er een voorstel komt voor een gratis variant met reclame, lastig voor de NPO is aangezien er geen reclame meer is toegestaan bij de online kanalen van de NPO.
In het artikel valt te lezen dat sommige programma's eerder of exclusief op NPO Start te zien zullen zijn, hoe verhoudt deze exclusiviteit zich tot de inspanningsverplichting van de NPO ten aanzien van NLZIET?
De NPO heeft mij laten weten dat het aanbod op NPO Plus, en daarmee dus NLZiet, in beginsel hetzelfde is als het aanbod op NPO Start on demand.4 Dat programma’s eerder of exclusief op NPO Start (on demand) te zien zullen zijn, ziet toe op het verschil met de lineaire televisiekanalen van de NPO. Dit gaat dus niet op voor NLZiet of de inspanningsverplichting van de NPO ten aanzien van NLZiet.
Bent u bereid aan de goedkeuring van de door de NPO aangevraagde wijziging aanbodkanaal NPO Gemist/NPO Start als voorwaarde te verbinden dat de NPO al haar gratis aanbod beschikbaar stelt voor een gratis variant van NLZIET zodat het bovenstaande platform-ambitie kan verwezenlijken?
In de huidige situatie zijn er geen voorwaarden verbonden aan de NPO voor welke content aangeboden kan worden via NLZiet. De NPO is wel, op grond van het instemmingsbesluit van NPO Plus, verplicht zich in te spannen om een bijdrage te blijven leveren aan NLZiet. Deze verplichting is opgelegd aangezien de betaalde dienst NPO Plus initieel integraal onderdeel uitmaakte van NLZiet. Het is echter aan de NPO om invulling te geven aan de inspanningsverplichting. Momenteel geeft de NPO daar bijvoorbeeld invulling aan door de content van NPO Plus ook beschikbaar te stellen voor NLZiet. Het aanbod van NPO Start on demand zal dus ook op NLZiet te zien zijn. De wijzigingsaanvraag van NPO Start on demand staat wat mij betreft dan ook los van de goedkeuring van de dienst NPO Start on demand.
Bent u bereid om zo snel mogelijk met alle betrokken partijen van NLZIET in gesprek te gaan over de gezamenlijke ambitie voor NLZIET en deze uitkomsten mee te nemen in uw standpuntbepaling betreffende de toekomst van NLZIET?
Ik heb regelmatig contact met betrokken partijen. In die contacten komt de samenwerking binnen NLZiet aan bod, maar ook bijvoorbeeld actuele onderwerpen die in de mediasector spelen. De afgelopen jaren hebben partijen via deelname aan de samenwerkingsagenda Nederlandse mediasector5 ook laten zien aan een sterke en creatieve Nederlandse mediasector te willen blijven werken. Ik zal het initiatief nemen voor een gesprek met partijen op korte termijn om de stand van zaken te bespreken en vooruit te kijken hoe we verder kunnen gaan. Uiteraard zal ik de uitkomsten van deze gesprekken meenemen in de standpuntbepaling rond NLZiet.
Kunt u toezeggen dat u deze standpuntbepaling, die de Kamer in het voorjaar zou ontvangen2, uiterlijk voor het einde van het tweede kwartaal aan de Kamer zal toezenden?
De Kamer zal zoals toegezegd in het voorjaar/tweede kwartaal van 2022 een nadere positiebepaling inzake NLZiet ontvangen. Als voorwaarde voor deze nadere positiebepaling is wel gesteld dat er eerst duidelijkheid moet zijn over de voorgenomen fusie tussen RTL en Talpa. Een positiebepaling rond NLZiet gaat ook in op de strategische lijn waarlangs deze samenwerking vorm gegeven wordt. Juist voor de langere termijn is deze eventuele fusie en wat dit voor de toekomst van de samenwerking binnen NLZiet betekent van belang. Ik wil daarom dit onderzoek en het daaruit volgende besluit eerst afwachten voor ik met een nadere positiebepaling kom.
Bent u bereid toe te zeggen dat u geen besluit neemt over de door de NPO aangevraagde wijziging aanbodkanaal NPO Gemist/NPO Start alvorens de Kamer met u over uw standpuntbepaling ten aanzien van NLZIET van gedachten heeft kunnen wisselen?
Op basis van de aanvraag van de NPO is het mijn taak om conform de wettelijke regels en het algemeen bestuursrecht een besluit te nemen over de aanvraag van de NPO. In antwoord op vraag 8 hierboven heb ik al aangegeven dat de positiebepaling van NLZiet los staat van de goedkeuring van de dienst NPO Start on demand. Ik vind het bestuursrechtelijk dan ook niet juist om het nemen van dit besluit uit te stellen.
De grove uitzetting van journalist Dulmers uit de Oekraïne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitzetting van ND-correspondent Robert Dulmers uit Oekraïne»1?
Ja.
Wat vindt u van de bijzonder grove uitzetting van Dulmers, waarbij hij een doorgeladen pistool tegen het hoofd gedrukt heeft gekregen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven met een feitenrelaas van het incident?
Het ministerie is bij de Oekraïense autoriteiten nagegaan waarom correspondent Dulmers is uitgezet en hoe de uitzetting is verlopen. De Oekraïense autoriteiten hebben aangegeven dat de heer Dulmers in strijd heeft gehandeld met regelgeving die geldig is geworden na het uitroepen van de noodtoestand. Door de wijze van delen van beeldmateriaal zou hij volgens de autoriteiten informatie prijsgegeven hebben over de tijd, locatie en impact van een aanslag. Daarmee zou hij heel direct burgers en hulpdiensten in gevaar hebben gebracht. De Oekraïense autoriteiten laten weten dat dit de reden van uitzetting is. Wegens de huidige oorlogssituatie konden de Oekraïense autoriteiten niet achterhalen hoe de heer Dulmers is behandeld tijdens de uitzetting. Indien hij daadwerkelijk op de manier is behandeld zoals beschreven in het artikel, is dat een vreselijke ervaring geweest en doorstaat dat de toets van proportionaliteit niet. Dat heeft het ministerie kenbaar gemaakt aan de Oekraïense autoriteiten.
Wilt u de uitzetting van Dulmers, die voor zijn werk officiële militaire toestemming had, scherp veroordelen? Zo ja, kunt u daarbij de ambassadeur van de Oekraïne ontbieden voor het geven van tekst en uitleg?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten gesproken over de toedracht van de situatie. In dat gesprek is aangegeven dat persvrijheid in Nederland hoog in het vaandel staat en dat onafhankelijke verslaggeving en toegang tot informatie, zeker in oorlogstijd, van groot belang is. De Oekraïense autoriteiten hebben bevestigd dat de waarden van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting ook voor hen een groot goed zijn. Echter, in de huidige oorlogssituatie is regelgeving opgesteld om de nationale veiligheid te beschermen. De heer Dulmers heeft deze regelgeving volgens de Oekraïense autoriteiten niet gerespecteerd en daarmee burgers en hulpdiensten in gevaar gebracht. De Oekraïense autoriteiten hebben laten weten dat er veel journalisten, ook buitenlandse, in Oekraïne actief zijn en dat zich daarbij over het algemeen geen problemen voordoen. De autoriteiten hebben aangegeven dat Nederlandse journalisten welkom zijn in Oekraïne om verslag te doen.
Wilt u Oekraïne, via de ambassadeur, verzoeken om een volledig rapport rond de uitzetting van Dulmers? Zo neen, waarom niet?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten gevraagd naar de exacte toedracht van de situatie. Wegens de huidige oorlogssituatie is het niet mogelijk om een volledig rapport op te stellen en te overhandigen.
Wilt u de ambassadeur kenbaar maken dat Nederland het absoluut onvaardbaar vindt dat Oekraïne zo met onze journalisten omgaat? Zo neen, waarom niet?
In het gesprek met de Oekraïense autoriteiten is naar voren gebracht dat persvrijheid zeer hoog in het vaandel staat in Nederland. Mediavrijheid en toegang tot – en het vergaren van – onafhankelijke informatie zijn cruciaal, ook in oorlogssituaties. De Oekraïense ambassadeur heeft dat ook onderstreept. In het gesprek heeft het ministerie kenbaar gemaakt dat Oekraïne deze regelgeving helder moet communiceren aan journalisten.