De plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op Opiumlijst II en de handhaving daarvan. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op nieuw uitstel lachgas-ban: «Verbod komt niet uit de lucht vallen»»?1
Ja.
Zijn de politie en het Openbaar Ministerie (OM) klaar voor de handhaving nu distikstofmonoxide (lachgas) verboden is per 1 januari 2023 door plaatsing op lijst II van de Opiumwet? Zo nee, waarom niet?
Allereerst is het belangrijk om te vermelden dat er op dit moment wel degelijk tegen het bezit van lachgas wordt opgetreden. Zie daarover verder vraag 6.
Er zijn daarnaast goede redenen om voor de volledige handhaving van het nieuwe verbod een ingroeimodel te hanteren. De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals ik hierboven aangeef gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn er landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig.
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20212 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten. Zoals toegezegd in de brief, zijn we vooruitlopend op het voorgenomen verbod in overleg gegaan met betrokken partijen over hoe zij zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden, zodat een verbod zo spoedig mogelijk in werking kan treden.
Met het Openbaar Ministerie en politie is daarom afgesproken een zogenaamd ingroeimodel te hanteren voor de handhaving van het lachgasverbod op grond van de Opiumwet. Dit heeft te maken met de impact op de organisaties, mede veroorzaakt door het feit dat het de eerste gasvormige drug is die verboden wordt op grond van de Opiumwet en lachgas is geclassificeerd als gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan handelingen met lachgas.
Het is niet ongebruikelijk om een ingroeimodel te hanteren bij nieuwe wetgeving. Het gaat hier concreet om het inrichten van het gehele proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging. Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment ingericht.
Wat is nodig om dit verbod op een effectieve wijze te handhaven?
Bij de politie gaat het vooral om het inrichten van het gehele logistieke proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging.
Lachgas is een gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan de wijze van opslag, beslaglegging, vervoer en vernietiging.
Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment aangepast en ingevoerd. Zo moet het Openbaar Ministerie lachgas hebben opgenomen in de strafvorderingsrichtlijn softdrugs Opiumwet. Daarnaast wordt er door het Openbaar Ministerie met input van de politie een Richtlijn voor de vervolging gemaakt. Dit alles heeft ook gevolgen voor de ICT-systemen van het Openbaar Ministerie en de politie.
Daarnaast is het op dit moment nog niet mogelijk om makkelijk te kunnen testen of het daadwerkelijk om de stof lachgas gaat. Er loopt in opdracht van de politie een wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid lachgas te detecteren in ademlucht. De eerste resultaten van het onderzoek naar detectie van lachgas in ademlucht zijn positief en er wordt op dit moment nader onderzoek uitgevoerd. Zodra de resultaten van dit nader onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren
Klopt het dat het ontwerpbesluit tot plaatsing van lachgas op lijst II reeds in 2021 is gepubliceerd? Zijn het OM en de politie toen begonnen te anticiperen op de handhaving van een eventueel verbod?
Het Openbaar Ministerie en de politie zijn tijdens het wetgevingstraject betrokken in het proces. Uitvoeringsorganisaties beginnen niet eerder met het aanpassen van hun processen dan dat een wetswijziging definitief is. Er kan immers altijd nog iets veranderen of een voorgenomen wetsvoorstel kan helemaal niet doorgaan. Bij sommige trajecten worden met uitvoeringsorganisaties afspraken gemaakt over een specifieke implementatiefase.
Bent u ervan op de hoogte dat er bij de begroting van 2022 structureel geld is vrijgemaakt voor de kosten van implementatie van dit verbod? Hoe is dit geld tot op heden besteed?
Daar ben ik van op de hoogte. Bij de uitvoeringsorganisaties zijn in 2022 voorbereidingen getroffen in afwachting van het te nemen besluit over het lachgasverbod. Bij deze voorbereidingen voor de implementatie kwamen nog geen kosten kijken.
In mijn Kamerbrief van 15 juni 2022 heb ik aan uw Kamer laten weten dat voor de versterking van de handhaving van het lachgasverbod structureel 14 miljoen euro wordt vrijgemaakt.3 Na de afkondiging van het lachgasbesluit worden de middelen structureel beschikbaar gesteld aan de uitvoeringsorganisaties.
Dit geld wordt jaarlijks via een bijzondere bijdrage overgemaakt aan de politie op basis van een bestedingsplan met daarin geplande uitgaven en activiteiten vanaf 1 januari 2023. Middelen die op de begroting van 2022 waren gereserveerd voor eventuele inwerkingtreding vóór 1 januari 2023 zijn niet nodig gebleken en herbesteed binnen de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit of breder binnen de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Hierover wordt gerapporteerd binnen de reguliere begrotingsverantwoording.
Hoe vindt handhaving plaats als OM en politie er per 1 januari 2023 niet in geslaagd zijn om de noodzakelijke wijzigingen voor een effectieve handhaving te implementeren?
Er wordt op dit moment opgetreden tegen het bezit van lachgas. De politie neemt sinds 1 januari 2023 aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) in beslag. Er zijn sinds 1 januari diverse relatief kleine, maar ook diverse grote partijen gasflessen met lachgas in beslag genomen.4 Het gaat bij grote hoeveelheden om bijvoorbeeld ruim 200 tot bijna 500 gasflessen met lachgas. Voor gebruikershoeveelheden geldt dat deze na inbeslagname vernietigd worden. Als de politie een grote hoeveelheid lachgas aantreft, wordt dit in beslag genomen in het kader van waarheidsvinding, waarbij eventuele vervolging op grond van de Opiumwet later plaatsvindt.
Handhaven gebeurt daarnaast nu ook al op grond van andere geldende wet- en regelgeving, namelijk APV-bepalingen (waar het gaat om overlast) en bijzondere strafwetgeving, zoals rijden onder invloed volgens de Wegenverkeerswet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en milieuwetgeving. Met de plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet is een extra mogelijkheid om te handhaven gecreëerd, naast de al geldende wet- en regelgeving.
Het geweld tegen hulpverleners. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat ondanks toenemende aandacht voor het onderwerp het geweld tegen hulpverleners in het afgelopen jaar niet is afgenomen?1
Ja.
Deelt u de mening van de voorzitter van V&VN Ambulancezorg dat het onacceptabel is dat geweld tegen hulpverleners niet afneemt en, als je kijkt naar het aantal agressie-incidenten tegen ambulancepersoneel en politieagenten, sinds 2017 zelfs gestaag is toegenomen?
Er is geen plaats voor agressie en geweld tegen hulpverleners. Dit geweld is onacceptabel. Politiemensen, ambulancepersoneel, brandweerlieden en andere hulpverleners zijn elke dag aan het werk voor onze veiligheid en voor ons welzijn. Zij staan vooraan wanneer het moet en zij helpen andere mensen wanneer die in nood verkeren. Ik vind het onacceptabel dat zij bij de uitoefening van hun taken keer op keer te maken hebben met agressie en geweld.
Ik deel dan ook de mening van de voorzitter van V&VN Ambulancezorg. Het grote aantal incidenten van agressie en geweld tegen hulpverleners en de steeds verder stijgende lijn die we al enkele jaren op rij hierin zien, vind ik zeer verontrustend. De aanpak van agressie en geweld tegen hulpverleners en anderen die belast zijn met de uitvoering van een publieke taak is een prioriteit van het kabinet. Wij treden op tegen agressie en geweld met een harde aanpak richting de daders en met maatregelen ter voorkoming van agressie en geweld. Werkgevers hebben en nemen een belangrijke verantwoordelijkheid in het beschermen van hun werknemers. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen richting hun werknemers en het zorgen voor goede ondersteuning en nazorg van slachtoffers als een incident met agressie en geweld heeft plaatsgevonden. In de navolgende antwoorden zal ik nader ingaan op de aanpak richting daders en de rol van de werkgevers.
Deelt u de mening dat daders van geweld tegen hulpverleners, zoals ambulancepersoneel, extra straf moeten krijgen en dat gemeenten de mogelijkheid moeten hebben ze uit hun huis te zetten en te korten op de bijstand, los van de straf die de rechter oplegt? Zo ja, heeft u de bereidheid om dit met burgemeesters nader uit te werken? Graag een gedetailleerd antwoord.
Werknemers met een publieke taak dienen hun werk veilig en onbelemmerd te kunnen uitoefenen. Personen die agressie en geweld gebruiken tegen hulpverleners moeten daarom met voorrang worden vervolgd en streng worden bestraft. Indien iemand wordt verdacht van agressie en geweld tegen hulpverleners, betrekt het Openbaar Ministerie (hierna: OM) dit bij het bepalen van de strafeis. Het OM eist dan een 200% hogere straf. Met deze flinke strafverzwaring (verdrievoudiging) wordt een duidelijk signaal afgegeven dat dit soort crimineel gedrag niet wordt getolereerd.
In het strafrecht bepaalt de rechter de strafsoort en de hoogte van de straf die, alle omstandigheden van de concrete zaak in ogenschouw nemend, passend en geboden wordt geacht. Het in aanvulling op een strafrechtelijke veroordeling opleggen van een extra straf door de burgemeester of ander overheidsorgaan is in strijd met het una via-beginsel. Dit algemene rechtsbeginsel houdt in dat indien een gedraging zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk kan worden afgedaan, gekozen dient te worden voor ofwel bestuursrechtelijke ofwel strafrechtelijke bestraffing. Straffen uit beide stelsels kunnen dus niet worden gecombineerd.
Worden de richtlijnen van het Openbaar Ministerie (OM) om een dubbele straf te geven voor geweld tegen hulpverleners voldoende nagekomen? Graag een gedetailleerd antwoord.
In lijn met de toezegging die ik heb gedaan aan uw Kamer naar aanleiding van vragen van het lid Michon-Derkzen tijdens het Commissiedebat Politie van 17 februari 2022 en in een brief over deze toezegging2, heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) verzocht een onderzoek uit te laten voeren naar de vraag hoe de officier van justitie en de rechter een strafeis, strafbeschikking of strafvonnis formuleren in zaken waarbij sprake is van agressie en geweld tegen mensen die zijn belast met de uitvoering van een publieke taak. Dit onderzoek moet tevens inzicht bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij deze zaken en de mate waarin een strafverhoging wordt toegepast. Het WODC verwacht het onderzoek in september 2023 aan mijn ministerie aan te bieden. Ik zal het onderzoek, vergezeld van een beleidsreactie, nadien aan uw Kamer toesturen.
Graag geef ik wel nog het volgende mee. De toepassing van een strafverzwaring door een 200% hogere strafeis bij delicten tegen functionarissen met een publieke taak is vastgelegd in de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen van het OM. Bij het bepalen van de strafeis (of sanctie bij het opleggen van een strafbeschikking) neemt de officier van justitie de in richtlijnen voorgeschreven sanctie met 200% als uitgangspunt, waarna de officier van justitie ook andere strafverzwarende en strafverminderende elementen vanuit de wet, jurisprudentie en andere factoren betrekt bij het bepalen van de strafeis. Denk hierbij aan recidive, de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en andere elementen waarover in de Aanwijzing is opgenomen dat die strafverhogend of strafverlagend kunnen werken. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om strafverhogende factoren zoals het gebruik van wapens, een evenement of voetbalgeweld, maar ook om strafverlagende aspecten zoals de psychische gemoedstoestand van de verdachte en andere omstandigheden ten tijde van het feit en omtrent de persoon van de verdachte. De rechter is niet gehouden aan de richtlijnen van het OM. De rechter maakt een eigen afweging. In iedere zaak wordt dus maatwerk toegepast.
Wordt er voldoende prioriteit gegeven aan het aanpakken van het toenemende geweld door instanties als justitie? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het kabinet geeft prioriteit aan de aanpak van agressie en geweld tegen hulpverleners. In de Eenduidige Landelijke Afspraken zijn afspraken vastgelegd over de opsporing en vervolging van verdachten van agressie- en geweldsdelicten tegen functionarissen met een publieke taak. In de Eenduidige Landelijke Afspraken zijn onder meer een harde daderaanpak en het geven van prioriteit aan aangiften door politie en het Openbaar Ministerie afgesproken.
De werkgevers hebben een belangrijke verantwoordelijkheid in de preventie en nazorg. Bij hulpverleners zijn de werkgevers vaak overheidspartijen. Het kabinet zet zich dan ook vanuit die eigen werkgeversverantwoordelijkheid in voor de bescherming van zijn werknemers en ondersteunt andere partijen die ook deze werkgeversverantwoordelijkheid dragen zoals in de zorg. Dit doen we onder meer via de Taskforce Onze hulpverleners veilig. Begin 2021 is de Taskforce Onze hulpverleners veilig opgericht. In de Taskforce werken politie, BOA’s, brandweer, wetenschappen, het OM en mijn ministerie samen aan het terugdringen van geweld tegen hulpverleners en beogen dat politiemensen, brandweerlieden en BOA-handhavers hun werk veilig kunnen uitvoeren.
De Taskforce Onze hulpverleners veilig maakt er zich hard voor dat hulpverleners hun werk veilig moeten kunnen doen. Komende jaren richt de Taskforce zich voornamelijk op Veilig Werkgeverschap, Jeugd, en Kennis en Onderzoek. Met een diversiteit aan werkgevers richt de Taskforce zich op het versterken van de werkgeversverantwoordelijkheid in het voorkomen van agressie en geweld, het vergroten van de melding- en aangiftebereidheid, en het bieden van goede (na)zorg aan de werknemers die slachtoffer zijn geworden en hun thuisfront. De ambulancebranche (Verpleegkundigen en Verzorgen Nederland Ambulancezorg, V&VN AZ) en Ambulance Zorg Nederland (AZN) zijn als agendalid aangesloten bij de werkgroep en werken constructief mee aan de initiatieven op zorg en nazorg vanuit de werkgeversverantwoordelijkheid.
Werkgevers in de zorg worden ondersteund in het (door)ontwikkelen van een eigen branchegerichte aanpak van agressie binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). In de huidige fase van deze aanpak zijn vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn aan zet om – onder andere met behulp van onderzoek en subsidiegelden vanuit VWS – gericht aan de slag te gaan met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche. De ambulancezorg heeft aangegeven via een andere weg – namelijk via de eigen branchevereniging – de eigen branchegerichte aanpak verder te ontwikkelen. Het Ministerie van VWS monitort de ervaren agressie op de werkvloer in zorg en welzijn via jaarlijkse werknemerspanels. Ook wordt er een lerend netwerk opgezet om kennis en ervaring rond de aanpak van agressie en ongewenst gedrag uit te wisselen. AZN neemt deel aan de voorbereidende gesprekken rondom dit netwerk. De bovengenoemde Eenduidige Landelijke Afspraken zijn ook van toepassing op zorgmedewerkers.
Wat gaat u doen om maatregelen te nemen om de aangiftebereidheid te vergroten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het is inderdaad zeer belangrijk dat slachtoffers aangifte doen van agressie en geweld, en dat zij hierin geen belemmeringen ervaren. Hier ligt ook weer een belangrijke rol voor de werkgever. Door de Taskforce Onze hulpverleners veilig worden in 2023 en 2024 regionale sessies in heel het land gehouden om vanuit de werkgevers de meldings- en aangiftebereidheid onder werknemers te vergroten door bewustwording over het onderwerp en over de mogelijkheden die de werkgever biedt. Deze sessies zijn gericht op de beroepsgroepen waar de Taskforce Onze hulpverleners veilig zich op richt: politie, BOA’s domein 1 en brandweer. Ook andere partijen, zoals de ambulancesector, kunnen aansluiten bij deze sessies en de opbrengsten kunnen ook benut worden door andere beroepsgroepen. Het Openbaar Ministerie en het Bureau slachtofferhulp zullen tevens deelnemen aan de sessies. Ook wordt er momenteel met het Ministerie van VWS, de sector zorg en welzijn, politie en het OM verder verkend hoe de meldings- en aangiftebereidheid in de zorg en welzijn verder kan worden vergroot. De inzet van het Ministerie van VWS is om dit jaar (regionale) bijeenkomsten te organiseren waar werkgevers in zorg en welzijn bijeengebracht worden met politie en het OM om de juiste kennis en informatie uit te wisselen over de ELA en gezamenlijk te bezien waar er verbeteringen in het aangifteproces kunnen worden doorgevoerd. Daarnaast geven de portefeuillehouders Veilige Publieke Taak van het OM en de politie regelmatig voorlichting en advies aan de betreffende beroepsgroepen, onder meer over het aangifteproces.
Het gebrek aan hulp voor nabestaanden van moord met psychische problematiek |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Slachtofferhulp: te weinig hulp voor nabestaanden van moord met zware psychische problemen» van het Algemeen Dagblad van 28 december 2022?1
Ja, wij hebben dit artikel gelezen.
Wat vindt u van het artikel en van de noodoproep van Slachtofferhulp Nederland over het gebrek aan zorg voor nabestaanden die een geliefde zijn kwijtgeraakt door een misdrijf?
Onze gedachten gaan uit naar een ieder die als gevolg van een misdrijf een naaste is verloren. Dat zou niemand mogen overkomen. Deze nabestaanden verdienen bijstand en ondersteuning in de nasleep en verwerking van wat hen is overkomen en het gemis waarmee zij moeten leven. Het is een belangrijk signaal dat er nabestaanden zijn die een gebrek aan zorg ervaren, wat hun herstel in de weg staat. Met welke bijstand en ondersteuning iemand is geholpen kan evenwel per nabestaande verschillen. Dit benadrukt de noodzaak voor maatwerk.
Wat vindt u van het gegeven dat nabestaanden die iemand door een misdrijf zijn verloren ongeveer 50 procent kans hebben om een Persisterende Complexe Rouwstoornis (PCRS) op te lopen, een stoornis die afgelopen zomer officieel erkend is?2
Het verlies van een naaste als gevolg van een misdrijf heeft op elke nabestaande een onvoorstelbaar grote impact. Tegelijk gaat iedere nabestaande anders om met zijn of haar gemis. In onze ogen is vooral van belang dat iedere nabestaande – wanneer daar aanleiding voor is en behoefte aan bestaat – kan worden gediagnosticeerd en behandeld op een wijze waarmee een zo groot mogelijke bijdrage wordt geleverd aan zijn of haar herstel. Als de officiële erkenning van PCRS daarbij helpt, vinden wij dat een belangrijke ontwikkeling.
Bent u het eens met de analyse van de Federatie van Nabestaanden Geweldslachtoffers dat er nog te weinig besef is bij bedrijfsartsen, arbodiensten en ook in het zorgveld voor PCRS waardoor mensen die kampen met PCRS nog te weinig hulp krijgen?
Het is van groot belang dat er vanuit werkgevers voldoende aandacht is voor het leed bij mensen die een naaste verliezen als gevolg van een misdrijf. In het artikel en de analyse van de Federatie voor Nabestaanden Geweldslachtoffers wordt aangegeven dat artsen en bedrijven aanraden snel weer aan het werk te gaan.
De beroepsgroep van bedrijfsartsen (NVAB) geeft aan de problemen die met ernstige rouw samenhangen te erkennen. Ten aanzien van de begeleiding van deze mensen werkt de bedrijfsarts vanuit het zogenoemde biopsycho-sociale model. Bij de hantering van dit model zal een «life-event», zoals het verlies van een naaste door een misdrijf, vanuit de anamnese ter tafel komen. Daarbij is het bieden van een luisterend oor van belang, op grond waarvan de bedrijfsarts ook een gerichte begeleiding kan geven. De bedrijfsarts steunt voor wat zijn inhoudelijke kennis betreft op (na)scholing op het gebied van rouw. In dit verband zal de Commissie Beroepsuitoefening en Ethiek van de NVAB dit jaar specifieke aanbevelingen ontwikkelen voor het begeleiden van werknemers met rouwklachten. In de gangbare praktijk van de bedrijfsarts is «het weer proberen wat te gaan doen», onderdeel van de begeleiding. Vaak schrijft de bedrijfsarts dan ook voor dat als het toch niet blijkt te gaan, iemand dan ook minder mag werken. Is bij ernstige rouwklachten verdere gespecialiseerde hulp nodig, worden via de arbodienst specifieke deskundigen op dit werkterrein voor de begeleiding ingezet. Verder zal, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 8, de beroepsvereniging van bedrijfsartsen het belang van een goede intake bij dit type klachten nog eens extra onder de aandacht van haar leden brengen.
Voor de ggz geldt dat in het genoemde artikel de Federatie niet ingaat op een gebrek aan besef in deze sector. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) geeft ook aan dat vanuit de psychiatrie een gebrek aan besef over complexe rouw niet wordt herkend. De problematiek van gecompliceerde rouw is goed bekend en wordt ook als zodanig behandeld.
Ziet u, met ons, dat vaak nabestaanden zelf moeten opdraaien voor de kosten van psychologische ondersteuning na een verlies door moord omdat er nog weinig bewustzijn is over deze stoornis bij verzekeraars?
Een dergelijk signaal is niet bij ons bekend. Daarbij geldt – specifiek waar het PCRS betreft – dat dit ook niet het geval mag zijn. Behandeling voor PCRS wordt vergoed vanuit de basisverzekering.
Wat vindt u inhoudelijk van de brief die Slachtofferhulp naar verenigingen van bedrijfsartsen, huisartsen en de GGZ heeft gestuurd om ervoor te pleiten dat deze groep nabestaanden voorrang krijgt?
Iedereen die een zorgvraag heeft moet zo snel en goed mogelijk geholpen worden, daarbij is het niet wenselijk om te prioriteren tussen patiënten. Het is aan medische professionals om een inschatting te maken van de urgentie van de hulpvraag. Wanneer sprake is van spoed kunnen mensen terecht in de acute geestelijke gezondheidszorg (ggz). Anders volgt het reguliere proces, waarbij er voor sommige aandoeningen sprake is van (te lange) wachttijden. Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden verschillende acties uitgevoerd om de wachtlijsten terug te dringen zodat mensen zo snel mogelijk kunnen worden geholpen, ook mensen met PCRS. Daarom zijn er in het integraal zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt over de behandelcapaciteit en het terugdringen van wachttijden. Met veldpartijen is afgesproken dat alle mensen met een psychische hulpvraag binnen de Treeknorm geholpen worden en de gemiddelde wachttijd 5 weken wordt. Om dit mogelijk te maken willen de partijen de behandelcapaciteit vergroten door in te zetten op hybride en digitale zorg. Ook willen de partijen die het IZA hebben ondertekend de instroom van mensen in de ggz beperken, onder meer door het voeren van het zogenaamde «verkennende gesprek». Ook is afgesproken op regionaal niveau op de wachttijden sturen op basis van een actueel overzicht van wachtenden en wachttijden. Bij knelpunten wordt het overzicht aan de regionale transfertafels besproken en worden er acties uitgezet. Ook maken verzekeraars en aanbieders afspraken over inkoop en passende bekostiging van zorg.
Ziet u, met ons, het capaciteitsgebrek bij de GGZ als een serieuze barrière voor de hulp voor mensen die kampen met PCRS?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid zich in te zetten om het bewustzijn over PCRS in onder andere het werkveld en de zorg te vergroten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zijn er geen signalen dat er in de zorg onvoldoende bewustzijn is over PCRS. Indien hier wel zorgen over zijn, dan geldt in algemene zin dat het in eerste instantie aan de beroepsgroepen is om het bewustzijn onder zorgprofessionals van specifieke aandoeningen of ontwikkelingen met betrekking tot diagnose of behandeling van aandoeningen te vergroten.
Zoals ook aangekondigd via de media waaraan wordt gerefereerd in deze vragen, stuurde Slachtofferhulp een brief naar verenigingen van bedrijfsartsen, huisartsen en de ggz om dit probleem beter kenbaar te maken. Naar aanleiding van dit bericht van Slachtofferhulp zal, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4, de NVAB het belang van een goede intake bij dit type klachten nog eens onder de aandacht van haar leden brengen. Ook zal de Commissie Beroepsuitoefening en Ethiek van de NVAB dit jaar specifieke aanbevelingen ontwikkelen voor het begeleiden van werknemers met rouwklachten.
Kunt u ingaan op de vervolgstappen betreffende voortgang die te behalen is op het gebied van herkenning, diagnostiek en voldoende behandelcapaciteit op het gebied van PCRS?
Zoals aangegeven in reactie op vraag 4 en 8 zijn er nu geen signalen dat er vanuit de zorg onvoldoende erkenning van PCRS zou zijn. Er is daarom ook geen aanleiding om op dit vlak (aanvullende) stappen te zetten in de bedrijfsgezondheidszorg. Wat betreft de wachttijden in de ggz ontvangt uw Kamer halfjaarlijks de monitor wachttijden van de NZa. In het eerste kwartaal van 2023 kun u de volgende rapportage tegemoetzien. Daarnaast zal er ook een dashboard ggz worden ontwikkeld, hierover zijn afspraken opgenomen in het IZA. Dit dashboard zal onder andere inzicht moeten geven in de capaciteit in de ggz en de vraag die er is naar ggz zorg.
De privatisering van politietaken |
|
Michiel van Nispen (SP), Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke «maatschappelijke partners» deelnemen aan de dialoogtafels om tot een visie op de functie van de politie te komen?1, 2
De visie op de politiefunctie vereist een maatschappelijk en politiek debat als fundament. Hiertoe organiseer ik onder andere drie strategische dialoogtafels in de eerste helft van 2023 met als onderwerp de invloed van (1) maatschappelijke ontwikkelingen, (2) veranderende hulpbronnen en innovaties en (3) ordeningsvraagstukken3 op de politiefunctie in de toekomst. Over de precieze vorm en invulling van de strategische dialoogtafels wordt nog nagedacht, maar mijn uitgangspunt is dat het karakter hiervan onderzoekend moet zijn. Het doel is om verschillende invalshoeken op de politiefunctie in de toekomst op te halen ten behoeve van een white paper.
Gelet op de strekking van motie Den Boer4, de aanbeveling uit de Working Paper van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) om de visie vorm te geven door middel van een breed maatschappelijk gesprek5, het brede karakter van de politiefunctie en de noodzaak van een gedragen visie, zal de totstandkoming hiervan in nauwe samenwerking met verschillende publieke, non-profit en private organisaties worden opgesteld. Een vertegenwoordiging vanuit publieke, non-profit en private organisatie aan de strategische dialoogtafel is daarom gewenst. Naast het gericht uitnodigen van partijen zal het mogelijk zijn voor geïnteresseerden om eventuele interesse in deelname kenbaar te maken bij mijn departement. De definitieve deelnemerslijsten zal ik door middel van het volgende Halfjaarbericht Politie met uw Kamer delen.
Dit breed maatschappelijk overleg over de impact van (maatschappelijke) ontwikkelingen op de politiefunctie moet periodiek gevoerd worden. De visie politiefunctie zal een voorstel hiertoe bevatten. Op deze manier borg ik de relevantie, effectiviteit en een stevig draagvlak vanuit de samenleving voor de politiefunctie in de toekomst.
Welke dialoogtafels vinden wanneer plaats, met welke deelnemers en welke agendapunten? Kunt u de Kamer het volledige overzicht sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van welke organisaties en personen («stakeholders») naast de dialoogtafels betrokken worden bij het proces om tot een nieuwe visie op de functie van de politie te komen?
Naast de strategische dialoogtafels vraag ik essays uit bij wetenschappers uit verschillende disciplines. Op deze manier wil ik borgen dat de visie op de politiefunctie multidisciplinair en niet uitsluitend binnen de bestaande paradigma’s wordt vormgegeven. Ook laat ik een literatuuroverzicht maken van relevante, internationale (wetenschappelijke) publicaties op dit onderwerp. De schrijvers van de essays en de opstellers van het literatuuroverzicht zal ik met uw Kamer delen door middel van het volgende Halfjaarbericht Politie. Ten slotte onderzoek ik hoe burgers betrokken kunnen worden bij het proces, bijvoorbeeld door het gebruik van burgerpanels en een internetconsultatie.
Het proces van visievorming wordt begeleid door de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB).
Welke wetenschappelijke disciplines zijn er betrokken bij het «komen tot een normatieve beschouwing van taken die onverdeeld tot de verantwoordelijkheid van de (rijks-)overheid behoren en taken waar synergie mogelijk is door andere en/of nieuwe samenwerking»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er nu al taken zijn die u «onverdeeld tot de verantwoordelijkheid van de (rijks-)overheid vindt behoren»? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 5 juli 2022 wil ik komen tot een grondige verdieping en ik hecht eraan alle onderdelen van het hiervoor noodzakelijke proces zorgvuldig te doorlopen, alvorens een inhoudelijk antwoord te formuleren op bovenstaande vragen.
Kunt u aangeven of er nu al taken zijn waarbij u «synergie» mogelijk acht? Zo ja, welke zijn dit?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom is uw voorstel om de Tweede Kamer via een rondetafelgesprek te betrekken bij de politieke afweging over wat publieke politietaken zijn en wat geprivatiseerd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de vraag van uw Kamer om nauw betrokken te worden bij dit proces goed gehoord. Mijn voorstel is om de opbrengst van het rondetafelgesprek met uw Kamer te gebruiken als input voor het white paper dat geagendeerd zal worden op een afsluitende conferentie. Uiteraard staat het uw Kamer vrij om het white paper te agenderen voor een commissiedebat. Wanneer de conferentie (en/of het commissiedebat) aanleiding geeft tot wijzigingen zal ik deze verwerken, waarna ik uw Kamer de visie op de politiefunctie kan toesturen. Indien gewenst ga ik dan opnieuw met uw Kamer in gesprek.
Erkent u dat het een politieke discussie en afweging vraagt wat in essentie een publieke politietaak is en wat een gedeelde of geprivatiseerde taak kan zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Vandaar dat ik ook in mijn brief van 5 juli 2022 schrijf dat de visie van de politiefunctie een maatschappelijk en politiek debat als fundament vereist.
Zijn er bij het regeerakkoord side-letters of niet opgenomen afspraken gemaakt over het gedeeltelijk privatiseren van politietaken?
Nee.
Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen Kamermotie, waarbij gevraagd is om een onderzoek te doen naar het huidige aandeel van de private beveiligingsbranche binnen het publieke domein?3
De gevraagde analyse wordt zo goed als mogelijk gemaakt en conform de strekking van de motie aan de Tweede Kamer aangeboden alvorens de visie op de politiefunctie zal worden aangeboden.
De uitvoering van de motie Mutluer om meer hoogopgeleide mensen bij de politie te krijgen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie van het lid Mutluer (Kamerstuk 29 628, nr. 1137) om te zorgen voor alternatieve mogelijkheden en versnelde trajecten om meer hoogopgeleide mensen bij de politie te krijgen en uw reactie daarop? (Kamerstuk 29 628, nr. 1139)
Ja.
Hoeveel rechercheurs zijn de komende jaren nodig? Zijn naast de basisrecherche nog meer rechercheurs nodig? Zo ja, om welke specialismes en onderwijsniveaus gaat het?
In de opsporing zijn momenteel 10.750 fte’s werkzaam.1 Ongeveer een kwart daarvan is hbo- of universitair opgeleid.
Tot 2026 zijn er jaarlijks in de opsporing zo’n 1.400 fte’s nodig ter vervanging van de (leeftijdsgebonden en niet-leeftijdsgebonden) uitstroom of in verband met formatie-uitbreidingen. Het overgrote deel van deze fte’s komen in de basisrecherche via interne doorstroom. Ongeveer een derde van de behoefte aan vervangende en aanvullende fte’s betreft specialisten met een hbo- of universitaire opleiding. Concreet gaat het om ongeveer 500 specialisten per jaar met o.a. de expertises financieel, digitaal, forensisch, zeden en milieu. Van deze 500 specialisten komt ongeveer een derde binnen via zij-instroom.
Wat zijn de streefcijfers van hoger opgeleiden binnen de politie? Zijn die al behaald? Zo nee, waarom niet? Hoeveel is er wel behaald?
De politie werkt niet zozeer met een streefcijfer, maar met een personeelsplan waaruit een wervingsopgave en een doorstroomopgave met bijbehorende opleidingsbehoefte volgt. Het personeelsplan is gekoppeld aan de formatie van de politie, bestaande uit functies met functie-eisen (waaronder opleidingseis). De eenheden geven aan in de toekomst meer hbo- en WO-geschoolden te willen werven dan momenteel in de formatie is opgenomen. Deze keuze kan gemaakt worden, mits dit past binnen de formatieve en financiële kaders welke ik vaststel. Binnen deze kaders gaat het lokaal gezag over het inrichten van de exacte functies. De afgelopen jaren is het aantal hbo- en universitair opgeleiden iets toegenomen. Over het algemeen zijn de functies met een hbo- en universitaire eis voldoende bezet.
Zijn de 720 opleidingsplekken voor specifieke zij-instromers die jaarlijks beschikbaar zijn bij de Politieacademie afdoende om, zowel in aantal als in gevraagd opleidingsniveau, in de behoefte aan gespecialiseerde hoogopgeleide politiemensen waaronder rechercheurs te voorzien? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat de opleidingscapaciteit tot het gewenste niveau verhoogd wordt?
De politie stelt op basis van zijn Strategische Personeelsplanning (SPP) een opleidingsbehoefte vast. Het gaat daarbij zowel om de kwantitatieve behoefte aan politieopleidingen als om de kwalitatieve behoefte aan nieuwe opleidingen. Deze opleidingsbehoefte omvat ook de zij-instromers, bestaande uit opleiding voor functies waarvoor een aanstelling voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie (ook wel genoemd ATH-aanstelling) in combinatie met een boa-aanwijzing benodigd is, en de opleiding Politiemedewerker Specifieke Inzet, die opleidt voor een aanstelling voor de uitvoering van de politietaak (ook wel genoemd executieve aanstelling) met specifieke inzetbaarheid (veelal hoogopgeleide specialisten). Voor dit jaar en volgend jaar zijn er jaarlijks 720 opleidingsplekken voor deze laatste categorie zij-instromers beschikbaar. Deze opleidingsplekken worden gebruikt voor nieuwe instroom, maar ook voor interne doorstroom en politievrijwilligers.
Het instroom- en opleidingsproces is inmiddels flexibel ingericht zodat lopende het jaar tijdig keuzes gemaakt kunnen worden en de beschikbare capaciteit kan worden ingezet op een zo groot mogelijke instroom. De huidige capaciteit van 720 opleidingsplekken voor specifieke zij-instroom is vooralsnog voldoende voor de vraag vanuit de eenheden en kan indien nodig opgeschaald worden.
Dit betekent niet dat alle benodigde specialisten geworven kunnen worden, daarin speelt de arbeidsmarktkrapte een belangrijke rol. In de arbeidsmarktstrategie van de politie, die binnenkort met uw Kamer wordt gedeeld, worden hiervoor maatregelen opgenomen.
Deelt u de mening dat ten minste voor rechercheurs en politiemensen die gespecialiseerde opleidingen op een hoog niveau nodig hebben, er op universiteiten onderwijscapaciteit beschikbaar is die bij de Politieacademie zelf niet in voldoende mate aanwezig is? Zo ja, aan welke opleidingen bij universiteiten denkt u? Heeft u hierover reeds contact met universiteiten opgenomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zoals beschreven in het Tweede Halfjaarbericht Politie 2022 biedt de Politieacademie sinds 2018 opleidingen aan gericht op hoog opgeleide zij-instromende specialisten, die in het regulier hoger onderwijs een relevante opleiding hebben afgerond met een diploma. Zij worden door het Korps aangesteld als executief politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid in bijvoorbeeld de digitale en forensische opsporing en in de Intelligence. Deze specifieke zij-instromers kunnen zonder de basispolitieopleiding direct op hun functie aan de slag nadat zij de korte opleiding Politiemedewerker Specifieke Inzet hebben gevolgd. Deze kortdurende opleiding is gericht op het verwerven van algemene kennis over de politietaak en de politieorganisatie waarbinnen ze hun vak en specialisme gaan uitoefenen. Het onderwijzen in de politietaak in algemene zin en het overdragen van kennis over de politieorganisatie is voorbehouden aan de Politieacademie. Daarom krijgen zij-instromende specialisten deze korte aanvullende opleiding.
Om de instroom van hoog opgeleide specialisten te vergroten en doorlopende leerroutes tot stand te brengen heeft de Politieacademie diverse soorten samenwerkingsverbanden met zowel hogescholen als universiteiten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de Hogeschool Saxion, Avans Hogeschool, Universiteit Leiden en de Radboud Universiteit Nijmegen. Door samen te werken met deze onderwijsinstellingen ontstaat er een groter opleidingsaanbod. Daarnaast versterkt de samenwerking kennisuitwisseling en stimuleert het onderwijsinnovatie. Ook andere hogescholen zoals de Hogeschool Leiden en de Haagse Hogeschool bieden specialistische opleidingen aan. Het gaat bijvoorbeeld om de Masteropleiding Digital Forensics en de Bacheloropleiding Cyber Security Management.
Deelt u de mening dat er ook buiten de Politieacademie bij hoger onderwijsinstellingen onderwijs kan worden verzorgd voor met name recherche en specialistisch onderwijs om te zorgen voor het benodigd aantal hoogopgeleide politiemensen? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De behandeling van politieagenten die hebben meegewerkt aan de documentaire De Blauwe Familie |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht waarin staat dat de politieagenten die hebben meegewerkt aan de documentaire De Blauwe Familie over racisme binnen de politie geen enkele erkenning of rehabilitatie hebben gekregen? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Het bericht is mij bekend. Ik vind racisme en discriminatie in de samenleving onaanvaardbaar en dus ook in de politieorganisatie. De documentaire De Blauwe Familie heeft op indringende wijze laten zien hoe discriminatie en uitsluiting eruitziet binnen de politie en welk persoonlijk leed dit met zich brengt voor medewerkers. Het is daarom van groot belang dat incidenten van racisme en discriminatie bij de politie worden aangepakt.
De korpschef heeft mij aangegeven dat met elk van de (oud-)collega’s uit de documentaire De Blauwe Familie vanuit de politieleiding contact is geweest. De reacties van de betrokkenen tonen aan hoeveel pijn zij ervaren en de gedane inspanningen hebben tot nu toe nog niet in voldoende mate geleid tot het herstel van vertrouwen. Ik zal er bij de korpschef op aandringen zich voor herstel en verzoening in te blijven spannen, voor zover dat mogelijk is.
Op 19 oktober jl. heb ik uw Kamer het Plan aanpak Uitsluiting, Discriminatie en Racisme aangeboden.2 Door de korpsleiding is expliciet uitgesproken dat er voortaan altijd een reactie volgt op discriminatie en daar waar nodig zelfs ontslag kan worden verleend. De politieorganisatie heeft een voorbeeldfunctie bij het bestrijden van discriminatie en racisme. Ik ben daarom blij dat de korpsleiding de documentaire heeft aangegrepen als versneller bij de aanpak van uitsluiting, discriminatie en racisme.
De korpsleiding heeft daarnaast een landelijk coördinator aanpak uitsluiting, discriminatie en racisme aangesteld. Hij werkt binnen de opgave Politie voor Iedereen en in nauwe samenwerking met de portefeuilles Integriteit en Beweging in Leiderschap. In de afgelopen maanden zijn op alle thema’s acties gestart om te komen tot een heldere norm, passende reacties en sancties bij het overschrijden van de norm, volgen en reflecteren op casuïstiek, het versterken van het leiderschap op dit thema en werken aan het herstel, erkenning en verzoening. Het doel is om sociale veiligheid binnen teams te bevorderen en duidelijkheid te bieden over de geldende normen en de wijze van sanctionering bij de overschrijding daarvan. De politie werkt hard om het plan aanpak Uitsluiting, Discriminatie en Racisme in de praktijk te brengen en deze te monitoren. Hiervoor worden nieuwe en bestaande instrumenten (door)ontwikkeld en beschikbaar gesteld.
Bent u het eens met de stelling dat discriminatie en racisme binnen de politieorganisatie keihard moet worden bestreden? Zo ja, wat vindt u ervan dat het in deze documentaire aangekaarte racisme bij de politie wordt doodgezwegen? Is dit symptomatisch en hoe verhoudt dit zich tot de reacties van de politietop op deze documentaire om racisme in eigen kring strenger aan te pakken? Begrijpt u dat de zes politiemensen uit De Blauwe Familie dit nu vooral als een manifestatie van schijnheiligheid ervaren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat slechts één van de politiecollega’s die meewerkten aan de documentaire een gratificatie «wegens moedig uitspreken in de documentaire» heeft gekregen en de anderen zelfs strafrechtelijk zijn aangepakt? En klopt het dat één van de betrokkenen hierover door de politiekorpschef zou worden gebeld over zijn strafzaak, maar dat tot op heden nooit contact is geweest?
Het past mij niet om in te gaan op individuele casuïstiek.
Wat vindt u van de manier waarop de politiekorpsleiding met betrokkenen is omgesprongen? Wat vindt u van deze gang van zaken? Bent u het eens met de stelling dat dit absoluut onaanvaardbaar is, een uiterst slecht voorbeeld is voor hoe in Nederland moet worden omgegaan met discriminatie en potentiële klokkenluiders zal afschrikken om melding te maken van misstanden, waardoor racisme en discriminatie kunnen blijven voortbestaan? Zo nee, waarom niet?
De korpschef heeft mij aangegeven dat met elk van de collega’s uit de documentaire De Blauwe Familie vanuit de politieleiding contact is geweest. Hun oproep is gebruikt als versneller bij de aanpak van uitsluiting, discriminatie en racisme in de politieorganisatie en ik ben de deelnemers aan de documentaire dan ook dankbaar voor hun getoonde moed. Het artikel geeft de persoonlijke beleving van de betrokken collega’s weer en het is duidelijk dat deze inspanningen tot nu toe nog onvoldoende hebben geleid tot het herstel van vertrouwen. Ik zal er bij de korpschef op aandringen zich voor herstel en verzoening in te blijven spannen, voor zover dat mogelijk is.
Ik vind het belangrijk dat politiemedewerkers die op de hoogte zijn van gedragingen of activiteiten binnen de organisatie die het algemeen belang kunnen schaden of bedreigen, moeten worden beschermd als zij dit melden. Door deze misstanden te melden dragen zij namelijk bij aan het onthullen of voorkomen van dergelijke inbreuken, waardoor zij een belangrijke bijdrage leveren aan het maatschappelijk welzijn van alle medewerkers. De korpschef en plaatsvervangend korpschef hebben uw Kamer op 29 september jl. persoonlijk een toelichting gegeven over hun plan om discriminatie en racisme te bestrijden. Zij werden hierin bijgestaan door de landelijk coördinator in het korps en het hoofd Veiligheid Integriteit en Klachten. Dit werd door de korpsleiding ervaren als een open gesprek met uw Kamer en deze lijn vervolg ik graag met u.
Bent u bereid om bij de politiekorpsleiding aan te dringen op voortvarendheid bij rehabilitatie van de betrokkenen en te onderzoeken hoe rechts- en eerherstel kan worden bevorderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen voorafgaande aan het commissiedebat politie van donderdag 22 december aanstaande beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht ‘Jongeren vaker betrokken bij fraude en cybercrime, politie maakt zich zorgen’ |
|
Ruud Verkuijlen (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jongeren vaker betrokken bij fraude en cybercrime, politie maakt zich zorgen»1?
Ja.
Hoe verklaart u dat jongeren steeds vaker betrokken zijn bij fraude en cybercrime?
Voor zover bekend blijkt niet uit het huidige inzicht dat jongeren steeds vaker betrokken zijn bij online fraude en cybercrime in 2022. Tegen het einde van het eerste kwartaal van 2023 komt het OM met een overzicht dat specifiek ziet op het aantal cybercrimezaken dat in 2022 is afgedaan, volgend uit de afspraken uit de Veiligheidsagenda. Ik vind het belangrijk om meer inzicht te vergaren in de rol van jongeren in criminaliteit. Daarom voert de politie in opdracht van mijn ministerie een onderzoek uit naar de daders achter online fraude, waaronder geldezeldelicten.
Op welke manier probeert u het besef te creëren bij jonge daders en hun ouders dat ze echte slachtoffers treffen, hetgeen nu vaak lijkt te ontbreken?
De overheid organiseert of stimuleert verschillende initiatieven om het besef van online gedrag bij jongeren en hun ouders in het digitale domein te vergroten. Hiervan wordt een aantal hieronder toegelicht.
Begin oktober 2022 is «Mijn Cyberrijbewijs» gelanceerd, een gratis lesprogramma voor groep 7 en 8 van het basisonderwijs. Mijn Cyberrijbewijs gebruikt vijf lessen om jonge mensen bewust te maken van de eigenschappen en risico’s van het internet. Het materiaal is breed beschikbaar via de website of via educatieve platforms zoals LessonUp en Gynzy. Bij Mijn Cyberrijbewijs is het, naast het uitzetten van de interventie binnen het onderwijs, een optie om de lessen door vrijwilligers te laten geven.
De politie maakt met de mobiele game Framed leerlingen bewuster van strafbare gedragingen in de online wereld. Leerlingen kunnen vanuit hun eigen leefwereld ervaren welke ernstige gevolgen door online gedrag kunnen worden veroorzaakt. Bij de afronding van het spel verkrijgt de leerling een fictief strafblad. De campagne Framed is het derde (school)jaar ingegaan. Inmiddels heeft meer dan de helft van alle middelbare scholen zich aangemeld voor het gratis lespakket Framed en hebben ruim 135.000 leerlingen Framed gespeeld.
Halt geeft voorlichting in het voortgezet onderwijs over de risico’s en gevolgen van online fraude en cybercrime. In de lessen maakt de Halt-medewerker leerlingen bewust van de risico’s van online fraude en cybercriminaliteit. Daarnaast krijgen leerlingen handelingsperspectieven aangereikt die moeten helpen bij het herkennen en voorkomen van online fraude en cybercrime. De module bevat de volgende onderwerpen: geldezels, identiteitsfraude, aan- en verkoopfraude, hulpvraagfraude, phishing en hacken.
Via de politie is de interventie re_B00Tcmp ontwikkeld. Re_B00Tcmp maakt jongeren die affiniteit met IT hebben weerbaar tegen het ontwikkelen van een criminele cybercarrière. Jongeren en hun ouders worden geïnformeerd over wat wel en niet mag op het internet. Ook leren jongeren hoe zij hun IT-skills op een positieve manier kunnen inzetten en krijgen carrièreadvies aangeboden.
Daarnaast is er HackShield, dat een module «online grenzen» heeft, waarin jongeren leren hoe zij cybercrime kunnen herkennen en hoe zij kunnen voorkomen dat ze zelf dader of slachtoffer hiervan worden.
In 2020 is de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime van start gegaan met als doel om gemeenten en lokale samenwerkingsverbanden of partijen aan te sporen in de (preventieve) aanpak van cybercriminaliteit. Ook de initiatieven re_B00Tcmp en HackShield zijn vanuit de City Deal gestimuleerd. Succesvolle pilots vanuit de City Deal worden verspreid via de regionale samenwerkingsverbanden openbare orde en veiligheid en in het kader van de preventieve aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit (Preventie met gezag).
Worden ouders meegenomen bij de aanpak om cybercrime bij jongeren terug te dringen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja. In verschillende interventies wordt aandacht besteed aan de rol die ouders kunnen spelen in het voorkomen van criminaliteit van hun kinderen. Zo is er binnen Mijn Cyberrijbewijs een begeleidende ouderbrief en praatplaat ontwikkeld. Deze ouderbrief en praatplaat helpen ouders een gesprek met hun kinderen over hun online gedrag te voeren.
Binnen de Halt-interventie is het een standaardwerkwijze om ouders te betrekken. Halt heeft een module over online fraude en cybercrime, bedoeld voor de ouders. De Halt-medewerker attendeert de ouders op welke gedraging online strafbaar is en geeft hen handvatten voor het aangaan van een gesprek met hun kinderen. Ook is er standaard aandacht voor een vorm van excuus/herstel en, indien van toepassing, schadebemiddeling met het slachtoffer. In de interventie re_B00Tcmp worden ouders voorgelicht over cybercrime en de grenzen die online gelden.
Worden ouders risicoaansprakelijk gesteld voor de financiële schade die de slachtoffers door toedoen van de strafbare handelingen van hun kinderen lopen. Zo ja, hoe vaak gebeurt dit per jaar?
Ouders van kinderen tot en met 15 jaar zijn aansprakelijk, als er schade is als gevolg van een strafbaar feit dat hun kind heeft gepleegd (artikel 6: 169 Burgerlijk Wetboek). Ouders van kinderen vanaf 16 jaar zijn niet aansprakelijk voor de schade die is veroorzaakt door hun kind. Ouders die aansprakelijk zijn voor de schade die is veroorzaakt door hun kind, kunnen in de regel een beroep doen op een aansprakelijkheidsverzekering indien aanwezig. Ik beschik niet over cijfers hoe vaak en in welke mate ouders in dergelijke gevallen daadwerkelijk aansprakelijk worden gesteld voor schade veroorzaakt door hun kind, of hoe vaak verzekeraars in deze gevallen schade uitkeren. Navraag bij het Verbond van Verzekeraars wijst uit dat ook het Verbond geen gegevens bijhoudt over ingediende claims door ouders die aansprakelijk zijn gesteld voor schade veroorzaakt door hun kind.
Wat zijn de knelpunten bij het vaststellen van risicoaansprakelijkheid van ouders voor financiële schade die hun kinderen aan slachtoffers hebben toegebracht en welke maatregelen zijn er mogelijk om deze knelpunten op te lossen?
Er zijn mij geen specifieke knelpunten bekend bij het vaststellen van risicoaansprakelijkheid van ouders.
Op welke manier zijn gemeenten nu druk bezig om te kijken hoe ze kunnen bijdragen om cybercrime bij jongeren terug te dringen?
Gemeenten worden actief aangemoedigd om cybercrime bij jongeren terug te dringen. Dit gebeurt voornamelijk via de City Deal Lokale Weerbaarheid en Cybercrime.
Verschillende succesvolle initiatieven worden in 2023 vanuit de City Deal actief aangeboden aan gemeenten: re_B00Tcmp, HackShield en een interventie tegen geldezels. Dit gebeurt voornamelijk via de regionale samenwerkingsverbanden openbare orde en veiligheid. Deze samenwerkingsverbanden ontvangen vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime de middelen om gemeenten aan te moedigen en te faciliteren in de lokale aanpak van cybercrime door jongeren. Ten eerste worden gemeenten aangemoedigd om op lokaal niveau projecten in dit kader te initiëren. Daarnaast wordt ingezet op het borgen van de aanpak cybercrime in de lokale veiligheidsplannen van de gemeenten.
Tot slot is voor de periode 2022–2025 vanuit het programma Preventie met gezag jaarlijks 1 miljoen euro beschikbaar voor de doelgroep jongeren en digitale criminaliteit. In deze periode worden Mijn Cyberrijbewijs, de projecten en opgedane kennis uit de City Deal verder naar gemeenten verspreid.
Wat gaat u eraan doen om de cybersecuritygame «Hackshield» zo snel mogelijk uit te rollen in alle 344 gemeenten?
Zoals te lezen bij de beantwoording van vraag 3, zet het ministerie breed in op het versterken van digitale weerbaarheid van jongeren. De rijksoverheid draagt bij aan de naamsbekendheid en verdere uitrol van HackShield via de City Deal en via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).
Het komende jaar worden gemeenten door HackShield, in samenwerking met het CCV en de regionale samenwerkingsverbanden openbare orde en veiligheid, actief benaderd om een abonnement af te sluiten. Hierbij wordt de koppeling gezocht met themaweken, zoals de week van het geld, de week van de mediawijsheid en de week van de veiligheid. Met een abonnement kunnen gemeenten onder andere een campagne tot stand brengen en middels deze campagne het aantal spelers verhogen. Ook wordt HackShield genoemd in de «Cybersnackbox» van het CCV. Deze is aan alle gemeenten gestuurd en bevat een handreiking waarmee gemeenten op laagdrempelige wijze aan de slag kunnen met het thema cyberveiligheid en een aantal concrete en succesvolle cyberprojecten.
Momenteel hebben 138 gemeenten een abonnement bij HackShield. Een abonnement is niet noodzakelijk om HackShield te kunnen spelen. Het spel is gratis beschikbaar voor alle kinderen in Nederland. Inmiddels is het spel door 150.000 kinderen gespeeld.
In hoeverre wordt op scholen aandacht besteed aan cybercrime? Lopen er pilots op scholen om cybercrime onder jongeren terug te dringen? Zo ja, op welke wijze is dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vragen 3 en 4.
In hoeverre wordt Hack_Right nu ingezet? Wat zijn hiervan tot dusver de resultaten? Zijn er verbetermogelijkheden hoe Hack_Right beter ingezet kan worden? Zo ja, wat zijn deze verbetermogelijkheden?
Hack_Right is een interventie voor first offenders (tussen 12–30 jaar) van cybercrimedelicten en kan nu worden ingezet als Halt(+) afdoening, als werkstraf bij de Raad voor de Kinderbescherming of als bijzondere voorwaarde met (jeugd)reclasseringtoezicht. Hack_Right kan ook worden ingezet naast een andere (taak)straf of interventie. Hack_Right kan dus zowel strafrechtelijk als buitenstrafrechtelijk (Halt) worden opgelegd.
Jongeren en jongvolwassenen kunnen deelnemen aan Hack_Right als ze voldoen aan de volgende (inclusie)criteria:
Hack_Right wordt nu nog zeer beperkt ingezet. Hier zijn meerdere redenen voor, zoals prioritering in opsporing en vervolging van dit type zaken, kennis over Hack_Right bij betrokken organisaties of dat de jongeren die een cyberdelict hebben gepleegd niet aan alle (inclusie)criteria voldoen. Voor de jaren 2022–2024 is een subsidie toegekend aan de uitvoeringspartners (Reclassering Nederland, Raad voor de Kinderbescherming en Halt) om Hack_Right te borgen binnen de justitiële processen. Hierbij zijn naast de uitvoeringspartners ook het OM en de politie betrokken. Aanvullend op de aandacht voor bovenstaande twee punten zijn er verbetermogelijkheden die verkend worden, waaronder het eerder inzetten van Hack_Right en het, daar waar aannemelijk effectief, verbreden van de inclusiecriteria.
Hoeveel jonge daders van cybercrime zijn er sinds 2018 opgepakt?
In de politieregistraties zijn in de periode 2018 tot en met 22 november 2022 464 minderjarige verdachten van cybercrime geregistreerd. Het gaat hier om minderjarige verdachten die zijn aangehouden en/of zijn gehoord en/of in verzekering zijn gesteld.
In hoeveel gevallen was er sprake van «dat tientallen tot honderden aangiften naar twee (enkele) daders leiden»?
Deze gegevens worden niet als zodanig geregistreerd. Wel is de ervaring van politie en OM dat in het gros van de zaken op het gebied van cybercriminaliteit en gedigitaliseerde criminaliteit waarbij de focus financieel gewin is, er sprake kan zijn van tientallen tot honderden slachtoffers.
In hoeveel gevallen zijn kwetsbare geldezels door de «grote vissen» gedwongen om strafbare feiten te plegen?
Deze gegevens worden niet als zodanig geregistreerd. Meer in het algemeen geldt dat een belangrijke drijfveer voor jongeren dikwijls financieel gewin is. Daarbij is het soms lastig om helder te krijgen of sprake is van dwang door derden. Bij de afdoening van deze zogenoemde geldezelzaken is er vanuit politie en OM in het bijzonder aandacht voor de kwetsbare positie waarin sommige van deze jongeren zich bevinden en wordt hiermee ook rekening gehouden.
Indien er sprake is van dwang is, worden de «grote vissen» in die gevallen dan vervolgd voor criminele uitbuiting?
Voor zover dwang door derden kan worden bewezen, volgt uit artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht dat het mogelijk is deze personen te vervolgen voor mensenhandel als er bewijsbaar sprake is van criminele uitbuiting. Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht wordt aangepast om de mogelijkheden tot vervolging van uitbuiting uit te breiden.
Welke maatregelen worden er vanuit het programma Preventie met Gezag getroffen, die specifiek zien op het voorkomen van cybercriminaliteit onder jongeren?
Vanuit de brede preventieaanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit wordt onder de noemer «Preventie met gezag» de komende jaren fors en structureel geïnvesteerd in criminaliteitspreventie. Cybercriminaliteit maakt hier deel van uit. In samenwerking met de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime worden de kansrijke projecten HackShield, re_B00Tcmp en een interventie tegen geldezels verspreid in de deelnemende gemeenten. Vanuit de City Deal worden gemeenten die toetreden tot «Preventie met gezag» actief ondersteund met zowel het in kaart brengen van de lokale problematiek rondom cybercriminaliteit door jongeren als de implementatie van deze projecten. Ook projecten die buiten de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime vallen, zoals Mijn Cyberrijbewijs, worden actief aangeboden aan de gemeenten binnen Preventie met gezag. Daarnaast wordt binnen het programma Preventie met gezag vanuit Halt ingezet op voorlichtingen, klassendialogen en Halt-spreekuren en preventieve gesprekken op scholen.
Bent u het ermee eens dat naast goede projecten zoals Hackshield, Framed en (B)adwords, het ook belangrijk is dat wanneer jongeren preventief zijn geïnformeerd over de gevaren en gevolgen van cybercrime, ze ook gekoppeld kunnen worden aan initiatieven, zoals een MKB-cybercampus, waar jongeren worden opgeleid tot een specialist op cybersafety en cybersecurity? Zo ja, op welke manier gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om positieve alternatieven aan te dragen, omdat dit de kans op gewenst gedrag vergroot en dus bijdraagt aan zowel preventie van cybercrime als het behoud van ICT-talent voor de samenleving. Vanuit deze gedachte werkt een landelijk netwerk van cybersecuritybedrijven en afdelingen mee aan Hack_Right. Ook dragen dergelijke bedrijven bij aan de door de politie ontwikkelde en uitgevoerde re_B00TCMPs, waarin jongeren leren welke kansen en risico’s de online wereld met zich mee brengt. De doelgroep van deze interventies is jongeren die zowel potentie hebben op het ontwikkelen van een ICT-carrière als een criminele carrière, en hun ouders.
Bent u het ermee eens dat een complete en gezamenlijke aanpak met scholen, ouders, gemeenten, politie en OM nodig is om cybercrime onder jongeren aan te pakken? Zo ja, op welke manier gaan deze actoren dit gezamenlijk vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom ben ik ook erg blij dat er vanuit Preventie met gezag uitgebreid aandacht is voor de integrale aanpak van cybercrime onder jongeren.
Het bericht 'OM worstelt met namen Schiphol-betogers: ’Ze hadden geen ID bij zich” |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «OM worstelt met namen Schiphol-betogers: «Ze hadden geen id bij zich»»?1
Ja.
Hoeveel aanhoudingen zijn er bij de demonstraties op de airside van Schiphol begin november verricht? Hoeveel van de demonstranten die aangehouden zijn, zitten er op dit moment nog vast?
Er zijn circa 400 personen aangehouden en er zit niemand op dit moment nog vast.
Klopt het dat de identiteit van een groot deel van de demonstranten nog niet bekend is? Klopt het voorts dat dit het geval is omdat de aangehouden activisten geen identiteitsbewijs bij zich hadden of zich weigerden te identificeren? Om hoeveel mensen gaat het hier?
Van een deel van de demonstranten was ter plekke de identiteit inderdaad niet vast te stellen. Zij wilden hun personalia niet geven, hadden geen ID-bewijs bij zich en hadden hun vingertoppen bewerkt zodat er geen vingerafdrukken konden worden afgenomen. Dit betekent uiteraard niet dat zij hier zomaar mee wegkomen. Het OM doet onderzoek naar de identiteit van deze personen. In het kader van het opsporingsbelang kan ik op dit moment niet aangeven hoe groot deze groep is of op welke wijze het onderzoek wordt gedaan.
Hebben de activisten die zich niet konden of wilden identificeren een sanctie opgelegd gekregen wegens het overtreden van de Wet op de identificatieplicht? Wat zijn overwegingen van het OM bij het besluit om wel of geen sanctie op te leggen aan iemand die de Wet op de identificatieplicht heeft overtreden? Waarom wordt niet bij alle geconstateerde overtredingen een boete opgelegd?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3 laat het OM de personen die zich niet wilden laten identificeren niet zomaar met strafbare feiten wegkomen. Het OM doet onderzoek naar de identiteit van deze personen. Na afronding van het onderzoek zal de beslissing worden genomen of er sancties worden opgelegd en zo ja aan wie.
In welke gevallen kan de politie na een aanhouding mensen dwingen hun identiteitsbewijs te overleggen, bijvoorbeeld door het inschakelen van familie of vrienden om het document te brengen? Hoe lang mag de politie mensen vasthouden totdat zij zich kunnen identificeren met een document?
Het is een verplichting om een ID-bewijs te tonen als de politie hier om vraagt. Het niet kunnen tonen van een geldig legitimatiebewijs kan leiden tot een boete. Op grond van wet, regelgeving en jurisprudentie zijn er geen mogelijkheden om iemand te dwingen om zijn of haar identiteit prijs te geven. Arrestanten kunnen wel gedwongen worden om mee te werken aan het maken van een gelaatsfoto of het afnemen van vingerafdrukken. De politie, in dit geval de Koninklijke Marechaussee, kan iemand in het belang van het onderzoek maximaal 15 uur voor verhoor vasthouden. Deze periode kan in het belang van het onderzoek worden verlengd met maximaal 6 dagen.
Is het bij alle aangehouden personen gelukt om een foto te maken en vingerafdrukken af te nemen? Waarom niet? Wat gebeurt er als mensen dit weigeren? Wat is in dat geval het wettelijk kader?
Het is gelukt om van de aangehouden demonstranten een gelaatsfoto te maken. Het is niet gelukt om van al deze personen een vingerafdruk te maken, omdat een deel van de aangehouden personen de vingertoppen had bewerkt. Zoals uit de antwoorden hiervoor blijkt, loopt het onderzoek nog naar de identiteit van deze personen. Zodra de identiteit bekend is, beslist het OM over afdoening. Voorts is een kleine groep demonstranten vrijwillig vertrokken nadat de Koninklijke Marechaussee dat heeft verzocht. Van de kleine groep demonstranten die vrijwillig vertrok, is geen gelaatsfoto gemaakt of vingerafdrukken genomen.
Welke mogelijkheden hebben OM en politie om de identiteit van mensen achteraf te achterhalen?
Zie antwoord op vraag 5. Het kan niet zo zijn dat het loont om te proberen je identiteit voor politie en OM verborgen te houden. Het OM voert een strafrechtelijk onderzoek uit en op basis hiervan bepaalt het OM de wijze waarop de zaken worden afgedaan.
Wat is het juridisch kader ten aanzien van het vervolgen van (bestuurders van) organisaties die demonstranten oproepen tot het plegen van strafbare feiten?
Het mogelijk juridisch relevante kader omvat opruiing, oftewel het oproepen tot het plegen van strafbare feiten of tot gewelddadig optreden. Dit is strafbaar gesteld in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht. In de Richtlijn voor strafvordering opruiing zijn algemene aanwijzingen opgenomen inzake de sanctietoepassing en het transactie- en rekwireerbeleid. Het zou kunnen dat bij het trainen van activisten sprake is van opruiing. Of daar sprake van is, is uiteraard sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen in welke gevallen strafrechtelijke vervolging opportuun is.
Er is op dit moment geen aanleiding om te bezien of de huidige mogelijkheden om op te treden toereikend zijn. Mocht deze aanleiding er wel zijn dan zal ik niet aarzelen om hierover het gesprek aan te gaan met politie en OM.
In hoeverre kunnen het OM en de politie optreden tegen het aanbieden van trainingen en cursussen die erop zijn gericht mensen te trainen om strafbare feiten te plegen zoals het overtreden van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) of artikel 162 Sr? En kunt u in gesprek gaan met het OM en de politie om te bezien of de huidige mogelijkheden om op te treden tegen aanbieders van dergelijke cursussen en trainingen nog toereikend zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Het artikel ‘Illegale sigarettenfabriek ontdekt in Heerlen, 23 aanhoudingen?’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Illegale sigarettenfabriek ontdekt in Heerlen, 23 aanhoudingen»?1
Ja.
Hoeveel illegale tabaksfabrieken zijn er in de afgelopen vijf jaar door de Nederlandse opsporingsdiensten opgerold? Hoeveel illegaal geproduceerde tabakswaren zijn daarbij in beslag genomen?
De Douane en FIOD staan samen opgesteld om tabaksfraude aan te pakken. Het combiteam SMOKE (bestaande uit FIOD, Douane en Openbaar Ministerie) beschikt over de gegevens van beide diensten. Het geeft dan ook een reëler beeld om bij de antwoorden op de vragen 2 en 3 de gezamenlijke cijfers te noemen.
In het onderstaand overzicht staan de aantallen opgerolde fabrieken per jaar gespecificeerd.2 Uit de achterliggende data blijkt dat er bij deze fabrieken niet altijd sprake is van reeds geproduceerde tabakswaren. In het overzicht is daarom ook de inbeslaggenomen kilogrammen tabak opgenomen welke ingezet zouden gaan worden voor illegale productie (de rekensom die hierbij gemaakt kan worden is: 1 kilogram tabak is 1000 sigaretten).
Jaar
Aantal illegale fabrieken
Aantal inbeslaggenomen sigaretten (in stuks)
Hoeveelheid inbeslaggenomen tabak (in kilogrammen)
Hoeveelheid inbeslaggenomen waterpijptabak (in kilogrammen)
Opmerking
2018
12
37.662.140
18.998
-
2019
12
2.581.220
63.846
10.630
2 van de 12 illegale fabrieken waren specifiek voor
productie waterpijptabak
2020
1
3.600.000
32.000
–
2021
8
4.612.640
85.000
–
2022
61
9.574.380
128.220
3.039
2 van de 6 illegale fabrieken waren specifiek voor
productie waterpijptabak
Van de 6 aangetroffen illegale fabrieken waren er 2 in opbouw en 2 illegale fabrieken waren specifiek voor de productie van waterpijptabak.
Hoeveel tabakswaren zijn er de afgelopen vijf jaar door de douane onderschept? Kunt u een globaal overzicht geven vanuit welke landen deze tabakswaren voornamelijk afkomstig zijn?
In tabel 2 staan de hoeveelheden inbeslaggenomen tabaksproducten van de afgelopen vijf jaar. De aantallen genoemd in tabel 1 zijn verdisconteerd in tabel 2. De inbeslaggenomen tabaksproducten kwamen voornamelijk uit Verenigde Arabische Emiraten, Turkije, China, Vietnam en Wit-Rusland.
Jaar
Aantal inbeslaggenomen sigaretten
(in stuks)
Hoeveelheid inbeslaggenomen tabak
(in kilogrammen)
Hoeveelheid inbeslaggenomen waterpijptabak
(in kilogrammen)
2018
159.286.000
63.998
42.253
2019
112.123.298
128.205
15.933
2020
122.721.693
101.187
4.877
2021
227.314.895
164.199
44.505
20221
177.901.898
244.605
29.701
Voorlopige cijfers over 2022 (definitieve cijfers over 2022 zijn in februari 2023 beschikbaar).
Hoeveel inkomsten is de Nederlandse staat de afgelopen vijf jaar misgelopen als gevolg van illegale tabaksproductie en tabakssmokkel?
Van de inbeslagnames genoemd bij vraag en antwoord 3 is niet altijd duidelijk voor welk land de sigaretten/rooktabak bestemd zijn en dus hoe hoog de accijnsderving in Nederland is.
Uit de Empty Pack Surveymeting 2019 van de Douane3 volgt dat 1,7% van de geraapte pakjes namaaksigaretten en zogenoemde illicit whites betreft. Bij de meting van 2021 was dit aandeel 1,5%.4 De opbrengst van de tabaksaccijns lag de afgelopen jaren tussen de € 2,7 miljard en € 2,9 miljard. Op basis van deze getallen is de ruwe inschatting dat in de afgelopen jaren € 50 miljoen per jaar is misgelopen door illegale tabaksproductie en tabakssmokkel.
Daarnaast is gemeten dat ongeveer 15,5% in 2019 (en 15,3% in 2020) van de pakjes niet in de Nederlandse heffing is betrokken. Van dit deel is niet vast te stellen of dit wel of geen illegale handel betreft.
Buitenlands veraccijnsde en duty-free sigaretten mogen binnen toegestane hoeveelheden door reizigers meegenomen worden naar Nederland. Daarom kan niet worden gezegd dat de overheid deze opbrengsten misloopt.
Kunt u toelichten hoe hoog de kosten van smokkel en illegale productie van tabakswaren voor de samenleving zijn geweest de afgelopen vijf jaar?
Ik beschik niet over de gegevens om een betrouwbare schatting te kunnen maken van de kosten van smokkel en illegale productie van tabakswaren voor de samenleving. Kosten van illegale handel en productie betreffen in ieder geval de hierboven benoemde misgelopen belastinginkomsten. Daarnaast zijn er de kosten voor de strafrechtelijke handhaving, zoals van de Douane, FIOD, politie en de kosten voor het gehele justitieel apparaat. Maar onder kosten voor de samenleving als geheel vallen bijvoorbeeld ook de schade voor de volksgezondheid.
De Wereldbank noemt in een rapport uit 2019 onder meer de volgende maatschappelijke kosten van illegale handel.5 Belastingontduiking in verband met de illegale tabaksmarkt vermindert belastinginkomsten van de overheid en kan de houding ten opzichte van het betalen van belastingen in het algemeen veranderen. Illegale handel en productie ondermijnt verder het tabaksontmoedigingsbeleid omdat het de gemiddelde prijs van tabak kan laten dalen waardoor de betaalbaarheid stijgt, de beschikbaarheid voor jongeren kan vergroten en de regulering van waarschuwingen op verpakkingen en andere producteigenschappen niet worden nageleefd. Dit kan weer gevolgen hebben voor de volksgezondheid.
Ziet u een causaal verband tussen de verhoging van accijns op tabak en de toename van smokkel en illegale productie van tabakswaren?
Verhoging van de tabaksaccijns kan leiden tot een grotere prikkel voor smokkel en illegale productie van tabakswaren. Maar de prijs van tabak is niet het enige dat telt. Factoren zoals een efficiënte handhaving en sociale acceptatie van illegale handel spelen minstens zo’n grote rol. Ervaringen uit landen zoals Groot-Brittannië en Georgië tonen aan dat illegale handel in tabaksproducten met succes kan worden aangepakt, ook in tijden van stijgende accijnzen.6
Teneinde illegale handel in tabaksproducten tegen te gaan heeft Nederland in 2016 Europese regels op dit vlak ingevoerd. Tabaksproducten moeten getraceerd kunnen worden door de hele keten. De verplichting is met ingang van mei 2024 van toepassing op alle in de EU geproduceerde tabaksproducten en op producten van buiten de EU die voor de Europese markt bestemd zijn.
Momenteel geldt deze verplichting uitsluitend voor sigaretten en rooktabak. Tevens is in alle EU-lidstaten een veiligheidskenmerk verplicht gesteld om de authenticiteit van de tabaksproducten beter te kunnen controleren en de strijd tegen de illegale handel in tabaksproducten in de EU te intensiveren. Daarnaast heeft Nederland in oktober 2020 het Protocol tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten, bij het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (FCTC) geratificeerd. Het Protocol schrijft uiteenlopende maatregelen voor waarmee illegale handel wordt tegengegaan zoals een verplichting om verdachte transacties te melden, controlemaatregelen op de doorvoer van tabaksproducten en internationale samenwerking. Dit is aanvullend op het reeds bestaande toezicht op illegale handel in tabaksproducten door de Douane en FIOD.
Kunt u een toelichting geven op de maatschappelijke kosten-baten-analyse (MKBA) met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren? Welke waarde kent u daarin toe aan de maatschappelijke externe kosten als gevolg van de productie en consumptie van illegale tabakswaren? Bent u van mening dat het huidige beleid optimaal is vanuit het oogpunt van efficiëntie?
Er is geen maatschappelijke kosten-baten-analyse (MKBA) met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren beschikbaar. Wel zijn er twee MKBA’s beschikbaar waarin de kosten van roken en de kosteneffectiviteit van rookpreventiemaatregelen in kaart zijn gebracht. SEO Economisch Onderzoek heeft in 2016 de totale maatschappelijke kosten en baten van roken in een kalenderjaar in beeld gebracht.7 De MKBA van de Universiteit Maastricht, het RIVM en het Trimbos-instituut, eveneens uit 2016, brengt de kosten en baten van meerdere beleidsscenario’s in kaart tot en met 2050, in vergelijking met de situatie waarin geen aanvullende maatregelen worden getroffen.8 In deze MKBA zijn de baten en kosten van onder meer een accijnsverhoging van 5% en een verhoging van 10% per jaar onderzocht. Er wordt daarbij geconstateerd dat grenseffecten en smokkel tot minder inkomsten voor de overheid zullen leiden. Bij het doorrekenen van de accijnsverhogingen is gekeken naar interventiekosten zoals extra administratieve lasten en handhavingskosten om smokkel te beperken. Hiervoor zijn echter beperkt gegevens beschikbaar en konden dan ook maar beperkt worden meegenomen in de uitkomsten. In de scenario’s met een accijnsverhoging van 5% en 10% per jaar en ook de andere onderzochte scenario’s leidt aanvullend beleid tot een aanzienlijke versnelling van de al dalende rookprevalentietrend en zorgt het voor een verhoogde welvaart voor de samenleving als geheel. Daarbij geldt dat wanneer deze jaarlijkse accijnsverhogingen worden ingebed in een breder pakket van tabaksontmoedigingsmaatregelen (het MPOWER-pakket van de WHO9) er een snellere en stevigere daling van het percentage rokers zal plaatsvinden.
De Wereldbank concludeert in het reeds genoemde rapport uit 2019 dat tabaksaccijns slechts een ondergeschikte rol speelt in de illegale handel. Illegale handel heeft zowel betrekking op de smokkel als de illegale productie van tabaksproducten.10 Andere factoren zoals sociale acceptatie van illegale handel en een hoog corruptieniveau, gebrek aan inzet om de illegale handel aan te pakken en een inefficiënte douane en belastingadministratie spelen een minstens zo belangrijke rol in het bestrijden van illegale handel in tabaksproducten.11 Om de illegale handel in tabaksproducten aan te pakken is het volgens de Wereldbank cruciaal dat landen accijnsheffingen invoeren en de naleving streng controleren.12 De Wereldbank geeft aan dat verhoging van de tabaksaccijns de volksgezondheid verbetert, de inkomsten uit tabaksaccijnzen verhoogt en de economische kosten geassocieerd met tabaksgebruik vermindert.13 Het kabinet is van mening dat beleid met regelmatige substantiële accijnsverhogingen zoals de verhoging van april 2020 en de verhogingen die in april 2023 en april 2024 zullen worden doorgevoerd van groot belang zijn voor het bereiken van een rookvrije generatie. Om deze reden zal het kabinet scenario’s onderzoeken hoe deze prijsmaatregel voor de langere termijn het beste kan worden ingezet om de rookvrije generatie in 2040 te behalen.14 Om zicht te blijven houden op de mogelijke ongewenste neveneffecten van accijnsverhogingen zoals illegale handel zullen de komende jaren in ieder geval Empty Pack Surveys worden uitgevoerd. Op 10 mei 2022 heeft u een Empty Pack Survey ontvangen waarin in 2021 in Nederland geraapte pakjes zijn onderzocht op herkomst.15 Het geraapte percentage illegale sigaretten was in 2019 1,7% en in 2021 bedroeg dit percentage 1,5%.
Heeft u zicht op het accijnsniveau van tabakswaren waarbij de marginale maatschappelijke kosten de marginale maatschappelijke baten overschrijden? Zo ja, waar ligt dat prijsniveau precies?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 7 is er geen MKBA met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren beschikbaar waaruit het accijnsniveau kan worden afgeleid waarbij de marginale maatschappelijke kosten de marginale maatschappelijke baten overschrijden. Bureau Ecorys heeft in 2018 onderzocht hoe rokers op accijnsverhogingen reageren en heeft daarbij gekeken hoe de inkomsten voor de overheid zich ontwikkelen tussen 2015 en 2030. Het blijkt dat jaarlijkse accijnsverhogingen van 5% in combinatie van een breed pakket van tabaksontmoedigingsmaatregelen (het MPOWER-pakket van de WHO) ondanks toenemende aankopen van tabak over de grens resulteert in hogere accijnsinkomsten voor de overheid. Hogere accijnzen compenseren de daling in verkopen, zelfs bij relatief hoge accijnsniveaus.16 Hieruit volgt ook dat de vraag relatief inelastisch is en dat het rookgedrag dus beperkt verandert bij kleine accijnswijzigingen. De reeds besproken MKBA tabaksontmoediging17 waarin scenario’s voor een rookvrije samenleving zijn doorgerekend schetst een vergelijkbaar beeld.
Een combinatie van accijnsverhogingen (5% of 10% per jaar) met het MPOWER-pakket van de WHO heeft een gunstig effect op prevalentie en arbeidsproductiviteit. Uiteraard zullen er geen accijnsinkomsten van tabak meer zijn als Nederland rookvrij is. Dat is in de komende jaren echter nog niet aan de orde.
Bent u het er mee eens dat grote verschillen in accijns tussen Europese Lidstaten de smokkel in tabakswaren in de hand werken? Waarom kiest u er niet voor om de hoogte van accijns op Europees niveau af te stemmen?
De Richtlijn tabaksaccijns zorgt voor harmonisatie tussen lidstaten doordat deze richtlijn verplicht toe te passen minimumtarieven kent voor tabaksproducten. Nederland heeft, in vergelijking tot andere Europese landen, relatief hoge accijnstarieven op tabaksproducten. De verwachting is dat de Europese Commissie medio 2023 met een voorstel tot wijziging van de Richtlijn tabaksaccijns komt. De kans is groot dat de Europese Commissie daarbij voorstelt de minimumtarieven te verhogen. Het kabinet zal de Kamer hierover informeren met het BNC-fiche.
Uit een onderzoek van het RIVM naar de grenseffecten van de accijnsverhoging van april 2020, blijkt dat er geen grote toename van grenseffecten door de accijnsverhoging heeft plaatsgevonden.18 Echter speelde de gevolgen van covid-19 wel door de resultaten heen, waardoor het moeilijk is conclusies te verbinden aan de resultaten. Daarbij acht het RIVM het niet waarschijnlijk dat een groot deel van de Nederlandse rokers bij verdere prijsstijgingen vaker naar het buitenland zal reizen om daar rookwaren te kopen. Daarnaast suggereert ander onderzoek dat de geneigdheid om over de grens tabaksproducten te kopen afneemt naarmate men verder van de grens woont.19 Het percentage van mensen dat zegt te stoppen met roken blijft echter stijgen naarmate de accijns op tabaksproducten toeneemt.
Kunt u aangeven hoe er nu wordt samengewerkt met Europese opsporingsdiensten in het tegengaan van illegale handel in tabakswaren? Bent u bereid deze samenwerking te intensiveren?
De aanpak van illegale handel in tabakswaren moet ook in Europees verband gebeuren. Onder andere het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en Europol zien op Europees niveau op de handhaving van de illegale handel in tabakswaren. In het kader van de EU EMPACT-samenwerking (EMPACT staat voor het European multi-disciplinary platform against criminal threats) wordt voortdurend door nationale en Europese handhavings- en opsporingsdiensten en Openbaar Ministeries van de diverse lidstaten opgetreden tegen illegale tabaksproducten en het tegengaan van accijnsfraude. Dit blijkt ook uit de resultaten van de EU EMPACT samenwerking in 2021.20 Die samenwerking leidde onder meer tot de inbeslagname van 512,7 miljoen sigaretten, 1,61 miljoen kilo ruwe tabak en fijngesneden tabak en het oprollen van 365 plekken voor de productie en/of het versnijden en/of het opslaan van illegale tabak. Op nationaal niveau zijn de FIOD, de Douane en het Openbaar Ministerie hierbij betrokken. Daarnaast zet Nederland zich in voor de verplichtingen uit het FCTC-protocol. Deze internationale samenwerking zorgt voor wederzijdse bijstand tussen autoriteiten. Controle op illegale handel is mogelijk door deze gezamenlijke Europese opsporing en samenwerking. Nederland werkt al intensief samen met de verschillende Europese opsporingsdiensten. Er is op dit moment geen aanleiding om de samenwerking te intensiveren. Indien uit de praktijk blijkt dat deze samenwerking geïntensiveerd dient te worden, sta ik daarvoor open.
Het bericht ‘Ouders omgekomen Bram (12) uit Haaksbergen willen verbod op klaphamer’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders omgekomen Bram (12) uit Haaksbergen willen verbod op klaphamer»?1
Ja, we zijn bekend met het bericht. Het is een tragisch incident dat een kind het leven heeft gekost. We leven mee met de nabestaanden.
Klopt het dat een «klaphamer», een metalen installatie om bijvoorbeeld magnesiumpoeder te laten exploderen, niet als vuurwerk wordt geclassificeerd en derhalve ook niet onder het Vuurwerkbesluit valt? Klopt het voorts dat het mengsel van zwavel en natriumchloraat nog harder knalt dan nitraten of carbid?
Het klopt dat een klaphamer een metalen installatie is, waarmee iemand in combinatie met het gebruik van bepaalde stoffen harde knallen kan produceren. Het kan worden vergeleken met het gebruik van een melkbus, waarmee in combinatie met het gebruik van carbid harde knallen worden geproduceerd. Het is geen vuurwerkartikel en valt niet onder het Vuurwerkbesluit. De verschillende stoffen of mengsels kunnen onder omstandigheden harde knallen produceren. Hoe hard een knal is hang samen met de hoeveelheid en de manier waarop een stof wordt gebruikt.
Bestaat er reeds regelgeving rond dit soort installaties? Zo ja, welke en hoe is het toezicht op de naleving van deze regels vormgegeven? Is de toezichthouder Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op de hoogte van de gevaren van klaphamers? In hoeveel gemeenten is in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) het gebruik van klaphamers verboden en in hoeveel gemeenten is de burgemeester bevoegd vergunningen af te geven voor het gebruik van klaphamers?
Klaphamers worden in sommige regio’s gebruikt om tijdens de jaarwisseling knallen te produceren. Het zijn door particulieren zelfgemaakte constructies. Ze worden niet fabrieksmatig geproduceerd. Er is geen CE-keuring en geen landelijke regelgeving voor klaphamers. Het gebruik van de klaphamer zelf is niet in een wet vastgelegd en er is geen toezichthouder aangewezen. Gemeenten kunnen een verbod op het gebruik van dit soort installaties in de Algemene Plaatselijke Verordening opnemen. Een aantal gemeenten heeft een verbod op het gebruik van klaphamers in de APV opgenomen, zoals gemeenten Steenbergen en Twenterand. Ook gemeente Elburg en Haaksbergen zijn bezig met het inregelen van een verbod van het gebruik van klaphamers in de APV. Er is geen totaaloverzicht beschikbaar. Het verlenen van een vergunning in de zin van een meldingsplicht voor het gebruik van klaphamers is een lokale bevoegdheid op grond van de APV. Volgens de VNG is er nog geen gemeente die een dergelijke vergunningsplicht heeft ingevoerd. In samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt rond september 2023 aan gemeenten informatie verstrekt over de gevaren en risico’s van het gebruik van klaphamers, zodat gemeenten een afweging kunnen maken om het gebruik van klaphamers lokaal te verbieden.
Het is in het algemeen niet toegestaan om anderen in gevaar te brengen door activiteiten. In dit geval heeft het gebruik van een klaphamer een dodelijk ongeval veroorzaakt. Het toebrengen van letsel of schade aan anderen kan onder de Strafwet en/of het Burgerlijk wetboek vallen. Daarnaast kunnen impactgevoelige explosieve stoffen of mengsel die in combinatie met de klaphamer gebruik worden – zoals kaliumchloraat – onder de Wet precursoren voor explosieven vallen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving op naleving van de Wet precursoren voor explosieven door marktdeelnemers (producenten, distributeurs, groothandels en detailhandel). De politie is belast met de opsporing op grond van de Wet precursoren voor explosieven en kan strafrechtelijk handhaven.
Heeft u inzicht in het aantal ongevallen met klaphamers of soortgelijke installaties over de laatste tien jaren?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal ongevallen met klaphamers. VeiligheidNL registreert sinds 2019 jaarlijks ongevallen met carbid. Van alle letsels is tijdens de afgelopen jaarwisseling (2022–2023) 10 procent veroorzaakt door carbid.
Bent u het eens met de stelling dat uniforme regelgeving om het gebruik van klaphamers te verbieden wenselijk is en hoe staat u tegenover het onderbrengen van klaphamers onder het Vuurwerkbesluit? Zo ja, wanneer kunt u een voorstel hiertoe in procedure brengen? Zo nee, waarom niet?
Het Vuurwerkbesluit stelt regels voor de handel, de opslag en het gebruik van vuurwerk en is niet bedoeld voor het reguleren van andersoortige constructies die gevaar kunnen opleveren, zoals klaphamers.
Gemeenten kunnen een verbod op het gebruik van klaphamers opnemen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Dit biedt de mogelijkheid om overlast te voorkomen en indien nodig tijdig in te grijpen als dit apparaat wordt gebruikt en voor onveilige situaties leidt. Dat maakt dat het niet nodig wordt geacht om dit ook landelijk te verbieden door het Vuurwerkbesluit aan te passen.
Het bericht dat er cruciale informatie ontbreekt in een proces-verbaal |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht en de rechterlijke uitspraak dat het weglaten en het anders weergeven van bepaalde feiten uit een proces-verbaal (wederom) leidt tot een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie (OM) door de rechter?1
Ik doe op dit moment geen uitspraken over deze zaak, omdat het onderzoek nog loopt en ik dat niet wil beïnvloeden.
Is het gebruikelijk dat iemand niet op de hoogte wordt gesteld van een veroordeling van een agent voor het plegen van geweld tegen de betreffende persoon?
Zoals u weet ga ik niet in op individuele zaken. In het algemeen kan ik u meegeven dat als iemand aangifte doet deze aangever desgewenst op de hoogte wordt gehouden van de voortgang van het onderzoek.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer zorgwekkend is dat dit niet het eerste voorbeeld is, ook niet bij de Rotterdamse politie, waarbij blijkt dat een proces-verbaal grote discrepanties laat zien met ander bewijsmateriaal, zoals camerabeelden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?2, 3, 4
In algemene zin wens ik te benadrukken dat doelbewust verkeerde informatie in een proces-verbaal zetten zeer kwalijk en zorgelijk is. Een proces-verbaal is een ambtshalve opgemaakt document waarin feiten en waarnemingen met redenen van wetenschap staan vermeld. In een proces-verbaal dienen alle elementen te worden opgenomen die voor een rechter bij een eventuele rechtszaak relevant zijn. Indien hier twijfel over bestaat dient zorgvuldig onderzocht te worden of in een proces-verbaal foutieve informatie staat.
Transparantie over het gebruik van geweld door de politie en het afleggen van verantwoording hierover zijn begrippen die in een democratische rechtsstaat onlosmakelijk verbonden zijn met het geweldsmonopolie van de overheid. Op dit moment doet de Rijksrecherche in opdracht van het Openbaar Ministerie onderzoek naar desbetreffende zaak bij de Rotterdamse politie.
Kunt u duiden wat de beoordeling «proportioneel maar niet professioneel» inhoudt en of hier doorgaans een berisping op volgt?
Het aanwenden van geweld moet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Ambtsinstructie gemeld worden. Bepaalde vormen van geweldsaanwending (zie artikel 17, derde lid, van de Ambtsinstructie)5 worden vervolgens beoordeeld door de politiechef van de eenheid. Deze wordt daarin geadviseerd door een sectorhoofd en door de commissie geweldsaanwending. Dat gebeurt aan de hand van onderstaand toetsingskader voor de professionaliteit van de geweldsaanwending, dat bestaat uit het wettelijk kader en ook de eisen van vakmanschap. Het kan voorkomen dat een geweldsaanwending wel voldoet aan het wettelijk kader, waaronder het vereiste van proportionaliteit (het geweld staat in verhouding tot het beoogde doel)(conform artikel 7 Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie), maar niet aan de eisen van vakmanschap.
1. Rechtmatige uitoefening van je bediening
Respectvol
2. Het doel rechtvaardigt het toegepaste geweld, mede gelet op de hieraan verbonden risico’s en gevaren.
Voorspelbaar en betrouwbaar
3. Aan het geweld is zo mogelijk een waarschuwing voorafgegaan.
De-escalerend
4. Subsidiariteit: het toegepaste geweld is het minst ingrijpende middel.
Zorgvuldig
5. Proportionaliteit: het toegepaste geweld staat in verhouding tot het beoogde doel.
Moedig, maar niet overmoedig
6. Het geweldsmiddel is afgegeven, de politieambtenaar is getraind in het toepassen van geweld en de Ambtsinstructie en Politiewet zijn nageleefd.
Wanneer sprake is van niet-professioneel handelen betekent dat niet automatisch dat tevens sprake is plichtsverzuim. Maar uiteraard kan het handelen zodanig afwijkend zijn dat wel degelijk sprake is van plichtsverzuim en disciplinair verwijtbaar handelen. In dat geval kan een disciplinair onderzoek worden ingesteld in opdracht van de Korpschef als sprake is van vermoedelijk plichtsverzuim en nader onderzoek nog gewenst is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Als uit dit disciplinair onderzoek blijkt dat er sprake is van plichtsverzuim kan een disciplinaire straf worden opgelegd. Er zijn verschillende straffen die in dat kader kunnen worden opgelegd, van een schriftelijke berisping tot onvoorwaardelijk strafontslag.
Bent u het eens met de stelling dat het vragen oproept dat de officier van justitie niet meer kan achterhalen waarom de betreffende beelden niet aan een dossier zijn toegevoegd, maar dat er tegelijkertijd gedacht wordt aan «miscommunicatie tussen afdelingen»? Wordt dit intern onderzocht?
Het Openbaar Ministerie heeft laten weten deze zaak intern te evalueren. Ik kan niet vooruitlopen op de resultaten van deze evaluatie.
Bent u nog steeds van mening dat men zich bij het OM en de politie wel voldoende bewust is van het effect wat dergelijk optreden heeft in het vertrouwen van mensen in de rechtstaat, het functioneren van de politie en de gevolgen binnen de politie zelf?5
Integriteit is een van de vier kernwaarden van de politie en een belangrijke bouwsteen voor de politieorganisatie. De politie werkt aan een ethisch werkklimaat, waarin integriteit bevorderd wordt en onderdeel is van het dagelijks handelen. De politie beschikt over een duidelijk handelingskader en een palet aan instrumenten om de integriteit van de organisatie te bevorderen en te bewaken. Medewerkers die toch over de schreef gaan, worden onderzocht en zo nodig bestraft. Het OM en de politie zijn zich dan ook terdege bewust dat het vertrouwen van de samenleving in de rechtsstaat voor een belangrijk deel afhangt van het optreden en de wijze waarop hieraan opvolging wordt gegeven.
Ziet u na deze uitspraak wel aanleiding voor specifieke maatregelen binnen het Rotterdamse politiekorps? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar de voorliggende casus doet de Rijksrecherche in opdracht van het OM op dit moment een onderzoek. Zodra dit onderzoek is afgerond kan worden bepaald of er nog nadere stappen ondernomen moeten worden. Ik kan u daarom na het onderzoek van de Rijksrecherche informeren over een mogelijk vervolg.
De inzet van voorspellende algoritmes met betrekking tot kinderen |
|
Michiel van Nispen (SP), Renske Leijten , Peter Kwint |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de politie gebruik wil blijven maken van voorspellende algoritmes die betrekking hebben op kinderen, het zogenaamde ProKid Plus, waarbij met behulp van algoritmes wordt ingeschat hoe groot de kans is dat een kind een geweldsdelict pleegt?1
Nee, de politie maakt geen gebruik meer van het algoritme ProKid Plus. Voor en na het eenmalige gebruik in juli 2016 is het algoritme ProKid Plus niet gebruikt door de politie. Het algoritme is ook niet doorontwikkeld.
Bij de politie is gestart met de ontwikkeling van een nieuw alerteringssysteem met een heel ander algoritme, ProKid 23-, dat gericht zal zijn op het versterken van de informatiepositie over jongeren tot 23 jaar die mogelijk (verder) afglijden naar criminaliteit. Doel is dat dit zal kunnen bijdragen aan de signalerende taak van de politie. Het alerteringssysteem is nog niet gebouwd. De politie heeft aangegeven dat de politie vanuit strikte juridische en ethische kaders zal bekijken óf en hoe dit alerteringssysteem ingezet kan worden. Besluitvorming hierover heeft nog niet plaatsgevonden en is niet aan de orde op korte termijn.
Een dergelijk algoritme zal wanneer deze eventueel in gebruik wordt genomen – gezien het feit dat er naar aanleiding van de uitkomsten daarvan mogelijk interventies plaatsvinden – worden opgenomen in het algoritmeregister van de politie.
Ten slotte is het goed om te vermelden dat er ook een risicotaxatie instrument ProKid 12- is geweest. Dit risicotaxatie instrument was onderwerp van het WODC-onderzoek waarnaar verwezen wordt in vraag 10. Dit risicotaxatie instrument is nooit voor de Top400 aanpak gebruikt. De politie geeft aan dat ook dit instrument niet meer in gebruik is.
Door welke instanties wordt dit algoritme gebruikt?
De gemeente Amsterdam en de politie hebben bij mij aangegeven dat het algoritme van het risicotaxatie instrument ProKid Plus niet in gebruik is.
De gemeente Amsterdam heeft bij mij aangegeven dat ProKid Plus eenmalig als proef is gebruikt in juli 2016 bij de instroom in de Top400-aanpak. In een recente brief d.d. 17 november 2022 over «Recente media-aandacht voor de Top400-aanpak» van burgemeester Halsema van Amsterdam aan de gemeenteraad van Amsterdam gaat zij in op deze proef.2
In de brief is onder andere vermeld dat destijds eenmalig een proef is gedaan om instroom in de Top400-aanpak te laten plaatsvinden op basis van het wetenschappelijk gevalideerde risicotaxatie instrument ProKid Plus, dat ontwikkeld is door de politie.3, 4 Wel is toen bepaald dat een persoon behalve door ProKid Plus ook minimaal een keer als verdachte moest zijn aangehouden. Personen die alleen getuige of slachtoffer van een delict waren, kwamen dus ook toen niet in de Top400-aanpak.5 Bovendien vond voor instroom bij alle personen een handmatige controle plaats of het logisch of proportioneel was dat iemand zou instromen in de Top400-aanpak.
Na deze proef is besloten om niet met ProKid Plus verder te gaan, omdat – hoewel ProKid Plus wetenschappelijk gevalideerd is – bleek dat de complexe weging van verschillende risicofactoren vrij technisch is en daarmee moeilijk navolgbaar voor betrokkenen. Dit was het signaal vanuit de jongeren en hun ouders en dit is door de gemeente Amsterdam serieus genomen. Dat maakt dat de gemeente gestopt is met het gebruik van ProKid Plus, zo heeft de gemeente bij mij aangegeven.
Wie houdt er toezicht op het gebruik van dit algoritme en hoe gebeurt dit?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het ProKid Plus risicotaxatie instrument eenmalig gebruikt en niet meer in gebruik.
De politie zal vanuit strikte juridische en ethische kaders bekijken of en hoe het nog te bouwen nieuwe alerteringssysteem ProKid 23- ingezet kan worden. In de beantwoording van vraag 5 wordt verder ingegaan op die kaders.
In algemene zin is er zeker sprake van toezicht op algoritmen. Dat gebeurt in eerste instantie intern en vervolgens extern door sectorale toezichthouders. Voor de politie geldt dat toezicht op algoritmen wordt vormgegeven door het toezicht op de taakuitvoering door de Inspectie van Justitie en Veiligheid, toezicht op verwerking van persoonsgegevens door de Autoriteit Persoonsgegevens en toezicht op de doelmatigheid van de taakuitvoering door de Algemene Rekenkamer.
Het kabinet versterkt daarnaast het gehele toezichtslandschap vanaf 2023 door het aanstellen van een algoritmetoezichthouder bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Uitgangspunt is dat het bestaande toezichtslandschap intact blijft. De algoritmetoezichthouder richt zich in eerste instantie op delen van sector-overstijgende kennis en expertise, het komen tot gezamenlijke normuitleg en het versterken van samenwerking tussen toezichthouders op het gebied van algoritmen en artificiële intelligentie (AI). U bent inmiddels recent geïnformeerd over de inrichting, doelen en activiteiten van de algoritmetoezichthouder.
Kunt u openbaar maken op basis van welke data en welke parameters dit algoritme wordt ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is ProKid Plus eenmalig gebruikt en niet meer in gebruik.
ProKid Plus was, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, een door de politie ontwikkeld en wetenschappelijk gevalideerd risicotaxatie instrument dat op basis van informatie uit de bronsystemen van de politie (zoals delict, rol en leeftijd) inschatte welke jongeren doorgroeien in de (zware) criminaliteit.6, 7
In het in noot 2 vermelde wetenschappelijke rapport zijn (in bijlage 2) de gebruikte variabelen vermeld.
Vindt u het wenselijk als er op basis van een voorspellend algoritme preventieve bestuursrechtelijke maatregelen genomen worden, die rechtstreekse gevolgen hebben voor deze kinderen en hun families? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ik lees deze vraag vanuit het belang van de preventieve aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) criminaliteit en de actuele zorg over bepaalde jongeren in een kwetsbare situatie. Het kabinet zet stevig in om samen met diverse betrokken partners, zoals de gemeenten en de politie, in een brede domeinoverstijgende preventieve aanpak te voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met criminaliteit of daarin verder doorgroeien. Het gaat hierbij ook om het bieden van begeleiding, hulp en perspectief met kansrijke en effectieve interventies in soms heftige en schrijnende situaties.
Onderzoek van onder andere het WODC laat immers zien dat crimineel gedrag op jonge leeftijd een belangrijke voorspeller is voor een langdurige en ernstige criminele carrière. Daders die een overval, straatroof of woninginbraak plegen als hun debuutdelict en daarbij minderjarig zijn hebben de grootste kans om uit te groeien tot een veelpleger.8, 9 Het lijkt dan ook belangrijk om vroegtijdig in te grijpen, zo geven de onderzoekers aan.10 Ook andere risicofactoren die zich in de kindertijd opstapelen (zoals gezinsproblematiek, middelengebruik en agressief gedrag), zo vermeldt de burgemeester van Amsterdam in haar brief, vergroten de kans op crimineel gedrag.
Dit benadrukt het belang van vroeg signaleren en ingrijpen, waarbij onder andere het bieden van een combinatie van zorg en veiligheid, inclusief waar nodig een stok achter de deur, voor jongeren en hun gezinnen de insteek is. Daarbij worden verschillende kansrijke en effectieve interventies (door)ontwikkeld en ingezet. Het gebruik van ProKid Plus paste destijds in de gemeente Amsterdam binnen de aanpak van vroeg signaleren en ingrijpen en stond niet op zichzelf, zo is ook vermeld in de brief van de burgemeester van Amsterdam.
De burgemeester van Amsterdam heeft in de vergadering van de Raadscommissie Algemene Zaken van 15 december jl. hard afstand genomen van ProKid Plus en aangegeven dat ze geen enkel plan heeft in de richting van enig gebruik van ProKid Plus of een ander algoritme als selectiecriterium voor de instroom.
De ervaringen met ProKid Plus onderstrepen het belang van goede waarborgen voor het gebruik van algoritmen, waar de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met de Minister voor Rechtsbescherming extra aandacht voor heeft. Ik verwijs u in dat kader naar (onder andere) de werkagenda Digitalisering voor specifieke ambities op dat vlak.11 Kort gezegd is het uitgangspunt dat de inzet van algoritmische systemen met mogelijke rechtsgevolgen die niet uitlegbaar zijn niet ingezet worden en dus niet wenselijk zijn. Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 3 vindt de inzet van algoritmen met mogelijke rechtsgevolgen niet plaats in een juridisch vacuüm. Onder andere in de kabinetsreacties op drie algoritmeonderzoeken12. De nieuwe systeemtechnologie» is hier eerder (ook) op in gegaan.13
In deze brieven wordt toegelicht dat er een kader is dat algoritmische besluitvorming reguleert: de Grondwet en de fundamentele mensenrechten vereisen dat een inbreuk op een recht alleen is toegelaten indien deze wettelijk is geregeld en noodzakelijk en proportioneel is. Domein-specifieke wetgeving reguleert de bevoegdheid waaruit besluitvorming volgt; het bestuursprocesrecht stelt regels aan besluitvorming, zoals de motivering ervan en hoor en wederhoor. De privacy- en gegevensbeschermingswetgeving (waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)/Wet politiegegevens (Wpg)) stelt regels aan het gebruik van persoonsgegevens en geautomatiseerde besluitvorming met behulp van persoonsgegevens. Het non-discriminatierecht verbiedt het maken van een (ongerechtvaardigd) onderscheid tussen mensen. Het moet vanzelfsprekend zijn dat de overheid volgens deze juridische kaders werkt, ook bij het gebruik van algoritmen. In elke fase van de levenscyclus van algoritmische besluitvormingssystemen (ontwerpen, bouwen, testen, gebruiken en monitoren) moet aandacht zijn voor de risico’s voor mensenrechten.
Om deze wettelijke verplichtingen handvatten te geven en overheidsorganisaties te ondersteunen bij de naleving hiervan is een mensenrechtentoets (IAMA: Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmen) en een handreiking non-discriminatie by design ontwikkeld. Daarnaast wordt er gewerkt aan een implementatiekader voor de inzet van algoritmen door de overheid en wordt in het kader van transparantie door overheidsorganisaties gewerkt aan algoritmeregisters waar ten minste hoog risico algoritmen in worden opgenomen.14, 15
Naast de bestaande wettelijke verplichtingen is specifiek voor AI-systemen met een hoog risico voor mensenrechten, de gezondheid en veiligheid Europese wetgeving (een AI-verordening) in voorbereiding die met name de ontwikkelingsfase van deze systemen verder reguleert. Deze conceptwetgeving is in belangrijke mate van toepassing op algoritmische besluitvormingssystemen bij de overheid. Deze concept verordening verbiedt een aantal AI-toepassingen die onaanvaardbare risico’s voor onder meer mensenrechten met zich meebrengt. Voor AI-systemen met een hoog risico is voorzien in een set eisen aan de ontwikkeling en ingebruikname van deze systemen waaraan aantoonbaar moet worden voldaan (waarin mensenrechten worden meegenomen).
In het kader van rechtsbescherming bij de inzet van algoritmen is naar aanleiding van de inzet van Nederland in dat verband een klachtrecht opgenomen in de Raadstekst van de AI-verordening. Met deze extra rechtsingang kunnen burgers en consumenten een klacht indienen bij de toezichthouder wanneer zij vermoeden dat een gebruikt AI-systeem niet aan de eisen van de verordening voldoet.
Naast de EU werkt ook de Raad van Europa (RvE) aan een juridisch raamwerk voor AI in de vorm van een verdrag, specifiek om mensenrechten en de democratische rechtsstaat te beschermen. Het voorstel van de RvE bevat fundamentele principes en regels die ervoor moeten zorgen dat het ontwerp, de ontwikkeling en de toepassing van AI-systemen in overeenstemming zijn met de eerbiediging van de mensenrechten, het functioneren van de democratie en de bescherming van de rechtsstaat. Hoewel er in nationaal en Europees verband het nodige loopt op het wetgevende terrein, blijft het kabinet alert op de toekomstbestendigheid én naleving van de juridische kaders in relatie tot algoritmen.
In het antwoord op vraag 8 wordt nader ingegaan op de benodigde rechtsbescherming en de waarborgen die daarmee samenhangen.
Zijn jeugdigen die uit dit algoritme komen vaker onderwerp van onderzoek van de politie en bijvoorbeeld staande houdingen? Worden de profielen gebruikt in het toezicht op straat?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het risicotaxatie instrument ProKid Plus niet meer in gebruik. De gemeente Amsterdam en de politie hebben mij laten weten dat het antwoord op deze vraag «Nee» is. Er is geen ander gebruik gemaakt door de politie van dit algoritme.
Zie ten aanzien van de waarborgen en de werkwijze ook de beantwoording van de vragen 5, 7 en 8.
Welke inzet van jeugdzorg volgt op basis van het voorkomen in de top400? Kunt u aangeven of deze zorg vrijwillig of onder dwang wordt ingezet?
In de voornoemde brief van de burgemeester van Amsterdam staat dat de Top400 integrale en persoonsgerichte regie biedt aan jongeren van 12 tot en met 23 jaar die meermaals door de politie zijn aangehouden als verdachte van een misdrijf (minstens een van die aanhoudingen moet zijn geweest voor een high impact crime-delict17 en bij wie bovendien meerdere zorgelijke signalen zichtbaar zijn
).18, 19, 20 Over deze jongeren bestaat vanuit zorg, sociaal domein en veiligheid de vrees dat zij zonder ingrijpen verder afglijden in de criminaliteit. Een persoon stroomt in op basis van vaste en objectieve criteria. Tevens worden in voornoemde brief de partners uit de werelden van veiligheid, zorg en sociaal domein genoemd. De Top400 heeft drie doelstellingen: 1) het terugdringen van recidive (vooral van high impact crime delicten, zoals straatroven, inbraken en overvallen) en daarmee het beschermen van de samenleving, 2) het verbeteren van het toekomstperspectief van de betreffende jongere en 3) het voorkomen van afglijden van minderjarige broertjes en zusjes in de criminaliteit. Binnen de aanpak is veel aandacht voor begeleiding (terug) naar school/opleiding, hulp bij schulden, het vinden van werk of passende dagbesteding en behandeling voor psychiatrische problematiek (trauma, verslaving en dergelijke) of andere (laagdrempelige) hulpverlening.
Samenvattend is de aanpak Top400 een gecoördineerde inzet van gemeente, politie, justitie en andere (zorg)instanties om crimineel gedrag terug te dringen en meer perspectief te bieden. Deze gecoördineerde inzet vindt plaats op grond van de eigen regels en bevoegdheden van de betrokken partijen. Iedere partner heeft zijn of haar eigen opdracht en beroepsethiek en werkt vanuit de eigen (wettelijke) kaders. Dit geldt ook voor jeugdzorg. Dit laatste kan zowel in het vrijwillig als het gedwongen kader, afhankelijk van de betreffende situatie.
Vindt u dat er voldoende rechtsbescherming is voor de kinderen en hun families die op basis van het ProKid Plus algoritme in een bestuurlijk programma worden geplaatst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd bij het antwoord op vraag 5 heeft rechtsbescherming bij de inzet van algoritmen de bijzondere aandacht van het kabinet. In algemene zin is het de verantwoordelijkheid van de diverse betrokken overheden en uitvoeringsorganisaties om de rechtsbescherming voor kinderen en hun families te waarborgen binnen de geldende wettelijke kaders.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het risicotaxatie instrument ProKid Plus eenmalig ingezet en niet meer operationeel. Plaatsing op de lijst Top400 is geen juridische sanctie of maatregel. Zie ook het antwoord op vraag 7.
De gemeente Amsterdam heeft bij mij aanvullend het volgende aangegeven. De instroom in de Top400-aanpak op basis van de Top400-criteria is geen besluit in de zin van de Awb.21 Er staat dan ook er geen bezwaar of beroep open tegen de plaatsing op de lijst Top400 of Top600. Binnen de aanpak worden persoonsgegevens uitgewisseld tussen partijen voor het bereiken van de doelen van de aanpakken. Alle personen over wie persoonsgegevens worden verwerkt, hebben rechten op grond van de AVG, waaronder het recht om te verzoeken tot het wissen van persoonsgegevens. Personen die in de aanpak zijn opgenomen worden gewezen op deze rechten door middel van een AVG-bijlage bij de notificatiebrief die ze bij het moment van instroom in de aanpak persoonlijk uitgereikt krijgen.22
Wanneer een dergelijk verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens binnenkomt wordt het verzoek beoordeeld en neemt, in het geval van de Top600 en de Top400 en de andere integraal persoonsgerichte aanpakken van het regionale Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ), de burgemeester een besluit op dit verzoek. Indien het verzoek tot het wissen van persoonsgegevens wordt afgewezen, kan de betrokkene een bezwaarprocedure starten. Dit is sinds de start van de Top600 en Top400 een aantal keer voorgekomen. Tot nu toe is geen enkel bezwaar op een afgewezen verzoek tot verwijdering gegrond verklaard.
Wordt het gezinnen en kinderen vermeld dat zij door het algoritme zijn opgenomen in de top400? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dan ook bekend op basis van welke gegevens de jeugdigen zijn opgenomen zodat zij de kans hebben of krijgen om zich te verdedigen tegen de verdenking dat ze potentieel crimineel zijn of worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het risicotaxatie instrument ProKid Plus eenmalig gebruikt in juli 2016 en niet meer operationeel.
De gemeente Amsterdam heeft bij mij aangegeven, dat – indien personen instromen in de Aanpak Top400 – zij en hun ouders/verzorgers (van minderjarigen) hierover worden geïnformeerd. Zij kunnen via direct contact met de regisseur en individuele periodieke uitvoeringsoverleggen hun visie delen over het plan van aanpak en de uitvoering hiervan. Ook worden ouderbijeenkomsten georganiseerd met als doel ouders van jongeren in de aanpak zo goed mogelijk te informeren, te betrekken en hun ervaringen te horen.
Broertjes en zusjes (of minderjarige kinderen van personen in de aanpak) komen alleen op de lijst Top400/Top600 als zij zelf aan de criteria voldoen.
In voornoemde brief van de burgemeester van Amsterdam wordt aangegeven dat de aanpak verder zal worden verbeterd op het vlak van het structureel beter betrekken van ouders en het goed uitleggen hoe de aanpak werkt.
Verder verwijs ik naar voornoemde brief van de burgemeester van Amsterdam.
Kunt u aangeven wat er is gedaan met de aanbevelingen van het WODC, dat in 2011 stelde dat bij de pilot geen van de politiekorpsen een goed functionerend ProKid Plus programma had?3
Het onderzoek waar in de vraagstelling naar wordt verwezen betreft een ander instrument, namelijk het instrument ProKid 12-. ProKid 12- is in 2019 uitgefaseerd en is niet meer in gebruik.
Kunt u aangeven welke andere onderzoeken zijn gedaan en wat daar de conclusie van was met betrekking tot het ProKid Plus algoritme? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1, waarin is aangegeven dat het risicotaxatie instrument ProKid Plus door wetenschappelijk onderzoek is gevalideerd. Dat onderzoek gaat over de predictieve validiteit (de betrouwbaarheid van de voorspellende waarde) van het vroegsignaleringsinstrument ProKid Plus.24 De samenvattende conclusie van dat onderzoek was dat de resultaten een overtuigend bewijs leveren voor de predictieve validiteit van ProKid Plus.
Er is in de digitale archieven van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en ook in openbare bronnen gezocht naar onderzoeken ten aanzien van ProKid Plus op de zoektermen ProKid, Pro Kid, Top400 en Top 400.25 Op basis daarvan zijn geen andere onderzoeken aangetroffen die betrekking hebben op Pro Kid Plus.
Heeft u adviezen en annotaties gekregen als het gaat om de ontwikkeling van het ProKid Plus algoritme? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
Er is in de digitale archieven op het Ministerie van Justitie en Veiligheid gezocht naar adviezen of annotaties ten aanzien van de ontwikkeling van ProKid Plus op de zoektermen ProKid, Pro Kid, Top400 en Top 400.26 Er zijn geen adviezen of annotaties of andere documenten gericht aan bewindspersonen aangetroffen.
Zijn er privacy-impactanalyses of analyses over bescherming persoonsgegevens gemaakt over/van ProKid? Kunt u deze delen met de Kamer?
Ten tijde van het eenmalig gebruik van ProKid Plus schreef de Wpg nog niet voor dat er een privacy-impactanalyse moest worden gemaakt.
Van de in de beantwoording in vraag 1 genoemde ProKid 23- is nog geen privacy-impactanalyse gemaakt, omdat deze nog in ontwikkeling is. Een dergelijke impact-analyse (gegevensbeschermingeffectbeoordeling) zal wel onderdeel uitmaken van de genoemde beoordeling binnen strikte juridische en ethische kaders óf en hoe dit alerteringssysteem ingezet kan worden.
In hoeverre wordt het ProKid Plus algoritme gebruikt om tot kostenbesparingen te komen op bijvoorbeeld jeugdzorg? Bent u het met ons eens dat het belang van het kind hierin voorop zou moeten staan en niet de economische effecten? Kunt u antwoord toelichten?4
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het risicotaxatie instrument ProKid Plus niet meer in gebruik. De reden voor het (eenmalige) gebruik van het instrument was niet om tot kostenbesparingen te komen, ook niet in de jeugdzorg. Het algoritme is ontwikkeld om de signalering vanuit de politie te verbeteren.
Ik ben het met u eens dat bij de toepassing van instrumenten het belang van het kind voorop moet staan.
Vindt u het wenselijk dat jeugdigen op basis van algoritmen in de top400 zijn geplaatst zonder dat zij strafbare feiten hebben gepleegd, maar simpelweg vanwege de politieke wens een top400 te hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Amsterdam heeft aangegeven dat de wijze waarop de vraag is verwoord niet wordt herkend, daar waar het gaat over dat plaatsing in de Top400 simpelweg zou gebeuren vanwege een politieke wens om een Top400 te hebben. Ik zou een dergelijke insteek ook niet wenselijk vinden.
In voornoemde brief van de burgemeester van Amsterdam wordt ten aanzien van de Top400 onder meer aangegeven dat het halen van een bepaald aantal niet het doel is en dat de Top400 nooit volledig gevuld is geweest. In de brief wordt verder ingegaan op de oorsprong, het doel en de gebruikte criteria van de Top400.
Ik wil nogmaals benadrukken dat – gezien de actuele zorg over de risico’s dat jongeren in de criminaliteit belanden of daarin verder afglijden – het kabinet stevig inzet om samen met diverse betrokken partners in een brede domeinoverstijgende preventieve aanpak te voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met criminaliteit of daarin verder doorgroeien.28, 29
De gemeente Amsterdam heeft bij mij aangegeven dat de Top400-aanpak een voorbeeld is van vroeg signaleren en ingrijpen. In het antwoord op vraag 7 is de aanpak vrij uitgebreid beschreven. De gemeente Amsterdam gebruikt hierbij geen algoritmische selectieprogramma’s (zoals ProKid Plus). De Top400 maakt gebruik van cumulatieve criteria waarin aanhoudingen en zorgsignalen bij elkaar worden opgeteld.
Zie ook het antwoord op de vragen 5 en 8, waar het onder andere gaat over waarborgen die daar genoemd worden voordat een algoritme in een dergelijk geval gebruikt wordt.
Met wie worden de profielen en gegevens die door ProKid Plus zijn gemaakt/gegenereerd gedeeld en op welke wijze wordt gegarandeerd dat jeugdigen en hun families niet nodeloos worden achtervolgd door de inzet van dit algoritme?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het risicotaxatie instrument ProKid Plus eenmalig gebruikt en niet meer in gebruik. De gemeente Amsterdam heeft mij laten weten dat er geen profielen of gegevens zijn op basis van dat algoritme waarmee wordt gewerkt.
Daarnaast geeft de gemeente Amsterdam aan dat voor de gemeente en de Top400 geldt dat zij zorg draagt voor het beperken van risico’s wanneer het gaat om de inbreuk op de privacy van personen en voor een goede informatiebeveiliging. De gemeente heeft een privacy team en binnen het samenwerkingsband Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ) is er een Privacy Expert Groep, met daarin privacy experts van de kernpartijen. Zij adviseren het AcVZ over vraagstukken rond gegevensdeling. Daarnaast adviseren de Functionaris Gegevensbescherming van de gemeente Amsterdam en de Commissie Persoonsgegevens Amsterdam over de gegevensdeling binnen de aanpak, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van een Data Protection Impact Assessments (DPIA) en het vaststellen van een regeling gegevensverwerking. De regeling gegevensverwerking van de Top400 wordt zorgvuldig actueel gehouden.30
Regisseurs en andere professionals die werken voor het samenwerkingsverband AcVZ worden regelmatig getraind in het in de praktijk toepassen van de juridische kaders rondom gegevensdeling. Ook hebben ze toegang tot privacy-juridisch advies van het privacy team van de gemeente Amsterdam en, wanneer relevant, de privacy-specialisten binnen hun moederorganisaties. Het uitwisselen van gegevens stopt na uitstroom uit de Top400. In het algemene convenant van het AcVZ en de gegevensregeling Top400 wordt ook ingegaan op de verwijdering van de gegevens.31
Tot slot verwijs ik hierbij naar het antwoord bij vraag 5, waar het gaat over de (wettelijke) waarborgen die gelden.
Het bericht ‘Kwart van gecontroleerde truckers bij bloemenveilig Aalsmeer zit mogelijk met drugs op achter het stuur’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Kwart van gecontroleerde truckers bij bloemenveilig Aalsmeer zit mogelijk met drugs op achter het stuur»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Door deel te nemen aan het verkeer onder invloed van drugs, brengen bestuurders zichzelf en andere verkeersdeelnemers in groot gevaar. Dat is onacceptabel. Rijden onder invloed van drugs is strafbaar op basis van artikel 8 van de Wegenverkeerswet. Het is dan ook een zorgelijk bericht dat een aantal van de gecontroleerde truckers in Aalsmeer een positieve uitslag van de speekseltest had die door de politie is afgenomen. Het kabinet zet zich in voor een effectieve aanpak van rijden onder invloed van drugs.
Gaat dit soort controles bij truckers vaker plaatsvinden nu bij bovengenoemde steekproef bleek dat er een hoog percentage truckers onder invloed van drugs rondreed?
De politie – die drugscontroles in het verkeer uitvoert door middel van speekseltesten – is doordrongen van het gevaar van het rijden onder invloed van welke rijgevaarlijke stof dan ook. De handhaving op drugsgebruik in het verkeer heeft dan ook doorlopend de nadrukkelijke aandacht. Controles op drugs in het verkeer vinden risico gestuurd plaats en ervaringen als deze bij de bloemenveiling in Aalsmeer, kunnen bijdragen aan het in de toekomst uitvoeren van specifieke controles gericht op deze doelgroep. Het initiatief daartoe en de prioritering daarvan ligt binnen de regionale eenheden van de politie en is onderdeel van keuzes die lokaal worden gemaakt aangaande politie-inzet. Er wordt op landelijk niveau geen prioritering gemaakt in controles aangaande specifieke doelgroepen, zoals truckers.
Kunt u aangeven in hoeverre in de afgelopen jaren drugscontroles onder truckers hebben plaatsgevonden? Is dit hoge percentage drugsgebruik onder truckers vergelijkbaar met resultaten van eerdere controles?
De politie registreert informatie over de individuele verdachten in het kader van drugscontroles in het verkeer, niet over beroepsgroepen of voertuigen.
Welke mogelijkheden ziet u nog voor het boeken van tijdwinst bij de uitvoering van drugscontroles, zodat in eenzelfde tijdsbestek meer chauffeurs gecontroleerd kunnen worden? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
De speekseltester waar de politie mee is uitgerust sinds de inwerkingtreding van de wet drugs in het verkeer in 2017 geeft binnen enkele minuten een positief of negatief resultaat, maar is slechts een preselectiemiddel.
De speekseltest laat zien of er sporen van drugs in het speeksel aanwezig zijn en geeft een indicatie of de wettelijk vastgelegde grenswaarde daarmee overschreden wordt.2 Na een positieve speekseltest is een bloedonderzoek nodig om na te gaan of de wettelijk gestelde grenswaarde daadwerkelijk is overschreden en hoe hoog die overschrijding exact is. Voor het afnemen van een bloedmonster dient elke betrokken verdachte te worden aangehouden en overgebracht naar een politiebureau. De uitslag van het in een laboratorium onderzochte bloed dient als wettig bewijs voor rijden onder invloed, de indicatie van de speekseltest niet. De termijnen voor het bloedonderzoek zijn vastgelegd in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Daarin is vastgelegd dat het bloedonderzoek plaatsvindt binnen vier weken nadat het lab het bloed heeft ontvangen en dat de politie de bestuurder binnen een week na ontvangst van de uitslag informeert over de uitkomst. Op dit moment wordt de wet drugs in het verkeer van 2017 geëvalueerd. De evaluatie zal meer inzicht verschaffen in de effectiviteit van de handhaving op drugsgebruik in het verkeer en mogelijke verbeterpunten daarin identificeren. De Kamer wordt over de uitkomsten van de evaluatie geïnformeerd in het najaar van 2023.
Wat gebeurt er met de truckers waarvan na onderzoek blijkt dat zij met drugs achter het stuur zitten? Wordt er bij sanctietoepassing rekening gehouden met het feit dat zij van hun rijbewijs afhankelijk zijn in de uitoefening van hun werk? Wordt daarbij ook rekening gehouden met het feit dat zij voertuigen besturen die meer dan gemiddelde impact hebben op de grootte van een eventueel verkeersongeval?
De politie is bevoegd op grond van artikel 162 Wegenverkeerswet 1994 om na een positieve speekseltest en daaropvolgende bloedafname een rijverbod op te leggen aan de bestuurder voor de duur van maximaal 24 uur. Dit rijverbod is bedoeld om directe verdere gevaarzetting te voorkomen. In gevallen waarin na analyse van het bloed in een laboratorium blijkt dat een bestuurder van een vrachtauto onder invloed van drugs de vrachtauto heeft bestuurd, zal de politie proces-verbaal opmaken en het proces-verbaal insturen naar het Openbaar Ministerie (hierna: OM). Het OM zal een vervolgingsbeslissing nemen. In de Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed van alcohol en/of drugs en rijden tijdens een rijverbod3 is een aparte tabel opgenomen voor bestuurders van vrachtauto’s en autobussen, omdat de gevaarzetting bij rijden onder invloed in die gevallen groter is. Het OM eist bij bestuurders van een vrachtauto volgens de richtlijn in beginsel een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Ook bij first offenders en enkelvoudig gebruik. Bij bestuurders van personenvoertuigen is dat niet het geval. In die gevallen eist het OM op grond van de richtlijn bij first offenders en enkelvoudig gebruik een geldboete. Bij de sanctietoepassing – in het geval van het OM de strafeis of hoogte van de OM-strafbeschikking, wordt altijd rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in kwestie. Die omstandigheden kunnen ook de noodzaak van het rijbewijs voor de uitoefening van zijn of haar werk raken. In die gevallen waarin geen of een lagere onvoorwaardelijke rijontzegging wordt geëist, dan wel niet bij OM-strafbeschikking wordt opgelegd, zal dit vaak wel leiden tot een hogere boete of taakstraf. Naast het strafrechtelijke traject, dient de politie in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving een mededeling drugs uit te brengen aan het CBR. Het CBR beoordeelt deze mededeling en legt vervolgens conform wet- en regelgeving een geschiktheidsonderzoek drugs op. In dit medisch-psychiatrisch onderzoek kijkt een psychiater of er al dan niet sprake is van misbruik van drugs. Als er sprake is van misbruik, dan verklaart het CBR de bestuurder «niet rijgeschikt» en wordt zijn rijbewijs ongeldig. Verder wordt op korte termijn een Educatieve Maatregel Drugs ingevoerd. Deze maatregel is gericht op het voorkomen van recidive door gedragsverandering. Beide bestuursrechtelijke maatregelen gelden voor elke rijbewijshouder. Er wordt dus geen rekening gehouden met de mate van afhankelijkheid van het rijbewijs voor bijvoorbeeld werk.
Wordt er onderzoek gedaan naar de oorzaken van het hoge percentage drugsgebruik onder truckers?
Nee, er wordt niet specifiek onderzoek gedaan naar de oorzaken van het hoge percentage drugsgebruik onder truckers.
In hoeverre werkt u samen met private ondernemingen zoals de bloemenveiling en transportbedrijven om bewustzijn te creëren omtrent drugsgebruik in het verkeer en in hoeverre worden deze bedrijven verantwoordelijk gehouden voor de aanpak daarvan?
Werkgevers zijn medeverantwoordelijk voor de gezondheid, veiligheid en welzijn van werknemers. Werkgevers kunnen inzetten op preventie van drugsgebruik door het opstellen van een alcohol, drugs en medicijnenbeleid4 binnen het bedrijf. Er is er op dit moment vanuit de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Justitie en Veiligheid geen concrete samenwerking met private ondernemingen om bewustzijn rondom drugsgebruik in het verkeer te vergroten. Voor wat betreft de vraag over een publiekscampagne om drugsgebruik in het verkeer omlaag te brengen, is onlangs een Communicatie Activatie Strategie Instrument (CASI)-traject afgerond waarbij het advies is om geen brede publieksvoorlichtingscampagne te voeren tegen middelengebruik in het verkeer. De doelgroepen en de uitwerking van de middelen zijn daarvoor te verschillend. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in de Kamerbrief Rijden onder Invloed in Nederland en uitvoering motie lid Eerdmans.5
Bent u bereid om in het kader van verkeersveiligheid breed in te zetten op een publiekscampagne om drugsgebruik in het verkeer omlaag te brengen?
Zie antwoord vraag 8.
Stalbezettingen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel stalbezettingen, door activisten die tegen de veehouderij protesteren, hebben plaatsgevonden in 2022 (tot nu toe)?
In het jaar 2022 hebben er naar mijn weten géén stalbezettingen plaatsgevonden. De politie heeft aangegeven dat zij het aantal stalbezettingen niet uit de politiesystemen kan halen. Een stalbezetting is geen apart strafbaar feit en wordt dus niet op een eenduidige wijze geregistreerd.
Hoeveel stalbezettingen hebben plaatsgevonden in 2021?
In 2021 hebben er naar mijn weten géén stalbezettingen plaatsgevonden. De politie heeft aangegeven dat zij het aantal stalbezettingen niet uit de politiesystemen kan halen. Een stalbezetting is geen apart strafbaar feit en wordt dus niet op een eenduidige wijze geregistreerd.
Wel heeft een groep activisten van de Franse groepering «269 Libération Animale» in september van het jaar 2021 een kalverhouderij in Apeldoorn bezet waarbij een groep activisten zich in de slachterij hadden vastgeketend. Er zijn toen 84 verdachten aangehouden. Daarnaast zijn er in de laatste jaren meerdere (veelal) kleinschalige demonstraties geweest bij, met name, slachterijen en bij veehouderijen die met een stalbrand zijn geconfronteerd.
Jeugdbescherming |
|
Peter Kwint |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat kinderen zonder tussenkomst van de rechter uit huis zijn geplaatst?1
In het vrijwillig kader is het mogelijk om kinderen zonder tussenkomst van de rechter uit huis te plaatsen. Een uithuisplaatsing in een vrijwillig kader kan en mag echter niet tegen de wil van een ouder plaatsvinden. Een kind kan alleen buiten het gezin worden geplaatst als een ouder met gezag – zonder daartoe onder druk te zijn gezet – daarmee instemt. Een kind kan dan bijvoorbeeld verblijven bij een familielid, in een pleeggezin, een gezinshuis of in een jeugdinstelling. Dit kan fulltime zijn, alleen in weekenden of voor een aantal dagen in de week.
Er zijn echter ook situaties denkbaar dat ouders en/of het kind en de hulpverlening van visie verschillen over de zorgen en wat het beste is voor een kind. In die gevallen zal de hulpverlening met ouders en kinderen hierover in gesprek gaan. De hulpverleningsopties in het vrijwillig kader zullen worden besproken, maar ook zal het inzetten van een kinderbeschermingsmaatregel worden toegelicht indien de zorgen hiertoe aanleiding geven. Het is denkbaar dat ouders het bespreken hiervan als drang kunnen ervaren. Het moet daarom ten alle tijden voor ouders en kinderen duidelijk zijn of hulp in het vrijwillige kader of in het gedwongen kader wordt ingezet en dat zij goed geïnformeerd zijn over hun rechtspositie. Professionals behoren het gezin hierover duidelijk te informeren.
De rechtsbescherming van ouders en van kinderen is een belangrijk punt van aandacht en niet alleen in het gedwongen kader. Rechtsbescherming van ouders en kinderen start wanneer een gezin in contact komt met de overheid, bij een wijkteam of bij Veilig Thuis. Er moet een scherper onderscheid komen tussen het vrijwillige en het gedwongen kader, niet alleen in juridische zin; dat verschil moet in de dagelijkse praktijk ook wezenlijk door ouders en kinderen worden ervaren.
Hoe vaak komt het jaarlijks voor dat kinderen zonder tussenkomst van de rechter uit huis worden geplaatst, en indien daar geen cijfers van zijn: wat is de schatting?
Er zijn geen betrouwbare, betekenisvolle gegevens over het aantal vrijwillige uithuisplaatsingen beschikbaar. Een schatting is ook niet te geven. Met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is een traject gestart om de monitoring van de jeugdzorg te verbeteren. In dit traject zal ook de wens ten aanzien van gedifferentieerde gegevens over vrijwillige uithuisplaatsingen worden meegenomen.
Hoe wordt in dergelijke situaties aan de ouder(s)/opvoeder(s) duidelijk gemaakt dat dit om een vrijwillig traject gaat, en hoe wordt ervoor gezorgd dat zij dit begrijpen?
Er kunnen zich omstandigheden voordoen dat ouders met gezag zelf vinden dat ze (tijdelijk) de zorg voor hun kind niet kunnen dragen. Zo’n besluit kan in samenwerking met hulpverleners worden genomen, waarbij ook de stem van het kind -afhankelijk van de leeftijd- wordt meegenomen. Het is belangrijk dat het kind en de ouders zich begrepen en gehoord voelen en zich in het besluit herkennen. Daarbij wordt van professionals verwacht dat zij ouders in begrijpelijke taal informeren over de rechten, plichten en verantwoordelijkheden van het gezin en de betrokken professionals, en dat het gezin wordt meegenomen in de afwegingen zodat sprake is van geïnformeerde toestemming. De Richtlijn Uithuisplaatsingen kan hierbij helpen.2 De professional bespreekt de richtlijn met ouders en kind en wijst hen op het bestaan van een cliëntversie.3
Helder moet zijn dat de ouder met gezag zélf beslist over vrijwillige uithuisplaatsing en over het verblijf van een kind buiten het gezin en dat zij altijd op deze beslissing mogen terugkomen. In dit proces is het zetten van druk op het gezin niet acceptabel.
Wat is de gebruikelijke gang van zaken wanneer bij een vrijwillige uithuisplaatsing de ouder(s)/opvoeder(s) zich bedenken, en hoe wordt voorkomen dat de vrijwilligheid van de uithuisplaatsing dan alsnog in geding komt?
Bij een vrijwillige uithuisplaatsing kan ten alle tijden worden teruggekomen op dit besluit. Een beslissing om een vrijwillige uithuisplaatsing weer ongedaan te maken, en het kind weer bij de ouders te laten opgroeien, wordt door de ouder(s) met gezag genomen. Bij voorkeur in samenspraak met het kind (afhankelijk van de leeftijd), het netwerk en/of de betrokken professionals.
Indien de hulpverlening toch grote zorgen heeft, zal de hulpverlening dit bespreken met ouders en kind. Blijven deze zorgen groot en is enerzijds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging of veiligheidsrisico van een kind en anderzijds ouders die geen gebruik willen of kunnen maken van vrijwillige hulpverlening, dan kan de betrokken professional een verzoek tot onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Uiteindelijk beslist de kinderrechter of een kinderbeschermingsmaatregel, een ondertoezichtstelling met een uithuisplaatsing, noodzakelijk is.
Hoe wordt in dergelijke situaties aan waarheidsvinding gedaan?
Feitenonderzoek is een kerntaak van alle organisaties in de jeugdhulp en jeugdbescherming. Aan een ingrijpende beslissing zoals een vrijwillige uithuisplaatsing dient – net zoals dat bij een gedwongen uithuisplaatsing gebeurt- zorgvuldig feitenonderzoek ten grondslag te liggen.
Dat betekent een geheel aan activiteiten van betrokken hulpverleners, in samenspraak met ouders en kind(eren), die voorafgaan en samenhangen met een vrijwillige uithuisplaatsing: onderzoek naar de ontwikkelingsbehoefte van het kind, de opvoedcapaciteiten van de ouders, de analyse, de besluitvorming, de rapportage, hoor/wederhoor en de in- en externe tegenspraak. Heldere, begrijpbare communicatie, samenwerking van hulpverleners met ouders en kind zijn belangrijke onderdelen van het feitenonderzoek, waarop nog verbeteringen nodig zijn. Ik verwijs u hiervoor ook naar het VSO Feitenonderzoek en de brief over het verbeteren van de rechtsbescherming, die uw Kamer op 18 november 2022 heeft ontvangen4.
Wat is uw reactie op het feit dat mensen in de laagste inkomensgroep een vier keer grotere kans hebben op een kinderbeschermingsmaatregel dan mensen in de hoogste inkomensgroep?2, 3
Op verzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) heeft het CBS in een analyse zowel gekeken naar de factoren die samenhangen met de kans op gedupeerdheid door de kinderopvangtoeslagaffaire (tabel 4.5.1) als naar de factoren die samenhangen met de kans op een kinderbeschermingsmaatregel (tabel 4.5.2). Deze analyse is gedaan in het kader van het onderzoek van de IJenV naar de doorwerking van de kinderopvangtoeslagaffaire in de jeugdbeschermingsketen. Uit tabel 4.5.2 blijkt dat mensen in de laagste inkomensgroep ongeveer een twee keer zo grote kans hebben (en niet vier keer zo groot) op een kinderbeschermingsmaatregel dan mensen in de hoogste inkomensgroep.
Op 1 november 2022 ben ik in de tweede voortgangsbrief over de aanpak voor gedupeerde gezinnen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing (tweede voortgangsbrief UHP KOT) reeds ingegaan op de conclusie (van de IJenV) dat de kans op een kinderbeschermingsmaatregel niet voor alle gezinnen in Nederland gelijk is.7 Ik neem de oproep van de IJenV tot bewustwording van deze kansenongelijkheid ter harte en zal dit in mijn gesprekken met de Gecertificeerde Instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtspraak meenemen. Een belangrijke vraag daarbij is hoe we kunnen voorkomen dat kwetsbare gezinnen onnodig met kinderbeschermingsmaatregelen te maken krijgen. Als overheid moeten we werken aan het versterken van bestaanszekerheid, het tijdig inzetten van gezinsbrede hulp en het steunen van ouders in kwetsbare situaties. Dit maakt expliciet onderdeel uit van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en de Hervormingsagenda Jeugd. Die zetten onder meer in op het versterken van de lokale teams die dichtbij het gezin de hulp moeten bieden die nodig is om verdergaande problemen te voorkomen.
Wat is uw reactie op het feit dat mensen die hoger opgeleid zijn 39% minder kans op een kinderbeschermingsmaatregel hebben dan mensen die lager opgeleid zijn?
Uit dezelfde tabel 4.5.2 van de CBS-analyse die ik in mijn antwoord op vraag 6 heb genoemd, blijkt dat mensen uit de groep hoger opgeleiden ongeveer een twee keer zo kleine kans hebben op een kinderbeschermingsmaatregel dan mensen uit de groep lager opgeleiden. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat mensen die een migratieachtergrond hebben veel vaker gepakt worden, en is hier naar uw mening sprake van ongelijke behandeling op basis van etniciteit door de Nederlandse overheid?
Uit bovengenoemde CBS-analyse is niet gebleken dat het hebben van een migratieachtergrond de kans op een kinderbeschermingsmaatregel vergroot, maar wel dat de kans op gedupeerdheid (door de kinderopvangtoeslagaffaire) veel groter was voor deze groep.
Zoals ik in de tweede voortgangsbrief UHP KOT heb vermeld, heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) reeds aangegeven dat er binnen het intensief toezicht van de Belastingdienst en Toeslagen sprake is geweest van institutioneel racisme.8 Het is van belang om te benadrukken dat Toeslagen niet beschikt over informatie over etniciteit en afkomst van burgers en hier dan ook niet actief op geselecteerd is. Wel is bekend dat in het verleden in een aantal toeslaggerelateerde CAF-zaken onderzoeken hebben plaatsgevonden naar gastouderbureaus waarvan de eigenaren en/of klanten een bepaalde achtergrond hadden. Bij het risicoclassificatiemodel van Toeslagen gold dat onder andere Nederlanders met lage inkomens en alleenstaanden, maar ook mensen met een andere nationaliteit, relatief vaker geselecteerd werden voor handmatige behandeling. Ook hierbij was geen sprake van selectie op een specifieke nationaliteit. Er wordt door Toeslagen hard gewerkt aan het erkennen en herstellen van het leed van alle gedupeerden. De Staatssecretaris Financiën – Toeslagen en Douane informeert uw Kamer op structurele basis over de voortgang hiervan.
Kunt u deze antwoorden voor het wetgevingsoverleg Jeugd sturen, zodat we de antwoorden kunnen betrekken bij dit debat?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Bedreigde Iraans-Nederlandse activist kreeg telkens nul op rekest bij Nederlandse politie voordat hij werd vermoord’ |
|
Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bedreigde Iraans-Nederlandse activist kreeg telkens nul op rekest bij Nederlandse politie voordat hij werd vermoord»?1
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat ondanks dat de heer Nissi verschillende meldingen heeft gedaan van (doods)bedreigingen door de Iraanse autoriteiten, meerdere keren aangifte heeft gedaan en vreesde voor zijn leven, de politie niet adequaat heeft opgetreden?
Omwille van veiligheidsredenen kan ik niet ingaan op een specifieke casus en de afwegingen die wel of niet gemaakt zijn. In algemene zin kan ik het volgende melden: de verantwoordelijkheid voor het treffen van aanvullende beveiligingsmaatregelen ligt primair bij het lokaal bevoegd gezag. Beveiligingsmaatregelen kunnen variëren van relatief lichte, technische maatregelen tot intensieve persoonsbeveiliging, afhankelijk van de aard van de dreiging.
Hoe verklaart u bijvoorbeeld dat deze casus nooit is aangemeld bij het Stelsel Bewaken en Beveiligen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u de mededeling van de politie aan de heer Nissi dat, ondanks dat hij wist dat hij op een Iraanse dodenlijst stond, het bureau hem niet op de juiste manier kon beveiligen, en dat hij zelf voorzorgsmaatregelen moest nemen? Wat is zijn appreciatie van deze uitspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de inspanningen van de overheid om deze problematiek adequaat aan te pakken in afgelopen twee jaar, en een appreciatie geven van de gebleken effectiviteit van deze inspanningen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief d.d. 8 januari 20192 heeft het kabinet in juni 2018 diplomatieke maatregelen getroffen tegen Iran. De Iraanse ambassadeur is ontboden en twee medewerkers van de Iraanse ambassade zijn uitgezet. Deze diplomaten zijn niet uitgezet op basis van strafrechtelijk vastgestelde betrokkenheid van Iran bij de (aansturing van) de liquidaties. Zij zijn uitgezet op basis van de bevindingen van de AIVD dat Iran waarschijnlijk achter deze ernstige zaken zit. Daarmee gaf Nederland een duidelijk signaal af dat dit ontoelaatbaar is. Op 8 januari 2019 heeft de Europese Unie daarnaast, mede op voordracht van Nederland, in het kader van de EU-sanctielijst (Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB) sancties opgelegd tegen het Iraanse Ministerie van Inlichtingen en Veiligheid (MOIS) en twee Iraanse personen. Dit betekent dat van deze entiteit en deze twee personen tegoeden en andere financiële activa zijn bevroren. Bij het afkondigen van de sancties heeft Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Denemarken en België bij de Iraanse autoriteiten de ernstige zorgen overgebracht over de waarschijnlijke betrokkenheid van Iran bij deze vijandelijke acties op Europees grondgebied. Iran is te kennen gegeven dat betrokkenheid bij dergelijke zaken totaal onacceptabel is en onmiddellijk gestaakt moet worden.3
Om in bredere zin ongewenste buitenlandse inmenging tegen te gaan, heeft het kabinet in 2018 een nationale driesporenaanpak ontwikkeld, bestaande uit het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor. In de diplomatieke relatie merkt het kabinet dat landen zich bewuster zijn van de alertheid en assertiviteit van Nederland om ongewenste buitenlandse inmenging tegen te gaan. Ten aanzien van de weerbaarheid van gemeenschappen in Nederland tegen ongewenste buitenlandse inmenging is een stijgende lijn in de bewustwording waar te nemen. De verruiming van de strafbaarheid van spionageactiviteiten, waarvan uw Kamer recent het wetsvoorstel heeft ontvangen, zal naar verwachting een nog effectievere aanpak van ongewenste inmengingsactiviteiten door derde landen mogelijk maken. Tevens vindt er een constante toets plaats of de aanpak volstaat en of zich nieuwe dreigingen op dit gebied aandienen.
In aanvulling op de bestaande aanpak is uw Kamer op 28 november jl. geïnformeerd over het (verder) vergroten van de weerbaarheid tegen ongewenste buitenlandse inmenging. Hiertoe zal de NCTV de komende jaren, in nauwe samenwerking met onder meer de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, binnen de bestaande inzet op een zogenoemd «landen-neutraal bewustwordingsinitiatief» inzetten om de bewustwording rondom dit thema verder te vergroten. Hierbij worden statelijke actoren die inmengingsactiviteiten verrichten (alsmede hun intenties) benoemd en worden de doelgroepen/doelwitten die zij onderscheiden, de instrumenten die zij inzetten en de ongewenste maatschappelijke effecten die kunnen optreden, in generieke zin beschreven. Beoogde doelgroepen voor het verhogen van bewustwording zijn gemeenschappen die slachtoffer kunnen worden van ongewenste buitenlandse inmenging, (decentrale) politieke ambtsdragers, maar ook overheidsorganisaties en (beleids)medewerkers op lokaal niveau.
Het probleem van buitenlandse inmenging beperkt zich echter niet tot Nederland. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft daarom in Benelux-verband in de EU Raad Buitenlandse Zaken van 14 november aangedrongen op een review van deze problematiek en betere informatiedeling en samenwerking om te komen tot een effectiever beleid. Hiervoor is tevens gesproken met de Hoge Vertegenwoordiger, die deze oproep steunde en toezegde dit onderwerp op de agenda te zetten. Ook is dit onderwerp bilateraal met diverse counterparts besproken.
Op welke termijn bent u van plan om het aangekondigde meldpunt voor diaspora die zich bedreigd voelen in Nederland in werking te laten treden?
Het kabinet is van mening dat gezien de dreiging zoals ook in het tweede dreigingsbeeld statelijke actoren wordt geschetst, het van belang is beter zicht te krijgen op de manifestatie en potentiële gevolgen van ongewenste buitenlandse inmenging. Het kabinet wil aansluiten bij lokale en nationale inspanningen die reeds plaatsvinden in het kader van de aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging, waarbij meldingen die binnenkomen in het veiligheidsdomein dan wel het sociale domein, op een centrale plek bij elkaar komen. Hoe aan dit meldpunt precies invulling wordt gegeven wordt door het kabinet op dit moment bezien. De samenhang met diplomatieke, weerbaarheidsverhogende, bestuurlijke en eventueel strafrechtelijke maatregelen heeft hierbij bijzondere aandacht. Uw Kamer wordt hierover zo spoedig mogelijk nader geïnformeerd.
Het is altijd mogelijk om aan een bureau, online of via 0900–8844/112 melding te doen van intimidatie of bedreiging, en/of daarvan aangifte te doen. Dat geldt voor alle vormen van intimidatie en bedreiging en dus ook wanneer deze intimidatie of bedreiging mogelijk voortkomt uit handelen van statelijke actoren. Een dergelijke melding of aangifte wordt serieus genomen en met prudentie behandeld. De verwachting van het kabinet is dat het hierboven reeds genoemde «landen-neutraal bewustwordingsinitiatief» dat de NCTV met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzet, zal bijdragen aan een toename van de meldingsbereidheid.
Hoe gaat dit meldpunt er concreet voor zorgen een melding ook daadwerkelijk opgevolgd wordt met acties die de veiligheid van bedreigde personen vergroten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe gezorgd wordt dat het melden van intimidatie of bedreiging laagdrempelig wordt voor melders, en dat zij zich veilig genoeg voelen om dit te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen bent u van plan om naast het openen van een meldpunt verder in te voeren om de bedreiging van diaspora ’s door buitenlandse regimes te adresseren?
Als sluitstuk van de aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging kan strafrechtelijk worden opgetreden. Onder meer smaad, laster en bedreiging zijn al strafbaar. Daarnaast heeft uw Kamer recent een wetsvoorstel voor de uitbreiding van de strafbaarheid van spionageactiviteiten ontvangen, op grond waarvan het strafbaar wordt gesteld schadelijke handelingen te verrichten ten behoeve van een buitenlandse mogendheid als daardoor gevaar ontstaat voor de veiligheid van een of meer personen of voor (andere) fundamentele belangen in relatie tot de nationale veiligheid.
Erkent u het feit dat de politie de juiste expertise mist om in deze specifieke gevallen van bedreigingen en intimidatie adequaat op te treden?
De politie kan samen met het OM een waardevolle bijdrage leveren aan de strafrechtelijke aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging. De politie beschermt immers de democratie, handhaaft de wet en is het gezag op straat. Vanuit deze brede maatschappelijke taakstelling kunnen meldingen van dreiging en intimidatie door statelijke actoren bij de politie worden gedaan. Het is altijd mogelijk om aan een bureau. online of via 0900–8844/112 melding te doen van intimidatie of bedreiging en/of aangifte te doen. Dat geldt voor alle vormen van intimidatie en bedreiging en dus ook wanneer deze intimidatie en bedreiging mogelijk voortkomt uit handelen van statelijke actoren. Ten aanzien van de opvolging van meldingen en aangiften merk ik op dat in het verleden is gebleken dat strafrechtelijke opvolgingsmogelijkheden veelal beperkt zijn. Om deze reden is het van belang om helder te zijn ten aanzien van de verwachtingen. Dat heeft evenwel niet te maken met een gebrek aan kennis of expertise bij de politie. De ervaringen met deze thematiek wijzen namelijk uit dat enkel een strafrechtelijke aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging niet voldoende resultaat heeft. De driesporige aanpak blijft in mijn ogen cruciaal, waarbij naast strafrecht ook aandacht is voor een diplomatieke aanpak, het verhogen van de weerbaarheid en een bestuursrechtelijke aanpak.
Zo ja, acht u het een goed idee om in samenwerking met de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en diasporagroepen een speciale dienst op te richten bij de politie die zich specialiseert in deze problematiek, zodat zij meer expertise kunnen opbouwen om deze dreiging in kaart te brengen en adequate opvolging te geven aan meldingen?
Zie antwoord vraag 10.
Zou volgens u het nemen van hardere maatregelen tegen personen die in dienst van een buitenlands regime personen bedreigen of intimideren een passend instrument kunnen zijn om de veiligheid van deze mensen te vergroten?
Het hierboven genoemde wetsvoorstel voor uitbreiding van de strafbaarheid van spionageactiviteiten bevat de mogelijkheid schadelijke handelingen die worden verricht ten behoeve van een buitenlandse mogendheid te bestraffen als daardoor gevaar ontstaat voor de veiligheid van een of meer personen.
Kunt u aangeven in hoeverre de ambassadeurs van landen als Marokko, Turkije, China en Iran in Nederland in het afgelopen jaar zijn aangesproken op het feit dat deze landen zich schuldig maken aan het bedreigen en intimideren van diaspora's?
Als onderdeel van de aanpak Ongewenste Buitenlandse Inmenging treedt het kabinet met landen in dialoog en spreekt hen consequent aan indien daar aanleiding toe is. Daarbij maakt het kabinet een afweging of dit het beste via vertrouwelijke, diplomatieke kanalen of publiekelijk kan plaatsvinden. Dat geldt voor alle landen. Indien blijkt dat de ambassade van het betreffende land betrokken is bij deze ongewenste inmenging, kan er sprake zijn van een schending van het Verdrag van Wenen. Het gehele diplomatieke instrumentarium kan worden gebruikt door het kabinet om hierop te reageren, variërend van de ambassade er in stevige bewoordingen op aanspreken, tot -in uiterst geval- ertoe overgaan de ambassadeur of andere ambassademedewerkers ongewenst te verklaren (persona non grata), waarop zij Nederland zullen moeten verlaten.
Voor personen zonder diplomatieke status geldt dat gedwongen vertrek naar het land van herkomst aan de orde kan zijn wanneer iemand niet (langer) in het bezit is van geldig verblijfsrecht voor Nederland. Er zijn verschillende redenen om een verblijfsrecht in te trekken. Er kan bijvoorbeeld tot intrekking worden overgegaan omdat iemand een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Een gevaar voor de openbare orde zou kunnen blijken uit een onherroepelijke veroordeling. Een gevaar voor de nationale veiligheid kan in ieder geval blijken uit een ambtsbericht van de AIVD. Naast de intrekking van het verblijfsrecht kan ook een inreisverbod worden opgelegd.
Kunt u aangeven in hoeverre u kennis heeft van het feit of medewerkers van de ambassades van deze landen medewerking hebben verleend aan deze praktijken?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zijn de mogelijkheden om daders van dit type intimidatie het land uit te zetten? En welke mogelijkheden zijn er specifiek als het om mensen met een diplomatieke status gaat?
Zie antwoord vraag 13.
Chinese inmenging in Nederland |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Zijn de berichten over Chinese «politiebureaus» in Nederland juist?1
Deze berichten zijn verontrustend. De vestiging in Nederland van «overzeese politie service stations» is onacceptabel. Het kabinet heeft dan ook direct stappen genomen en de stations zijn inmiddels gesloten.
Op welke basis verblijft het personeel van de Chinese «politiebureaus» in Nederland? Om hoeveel personen gaat het? Kunnen deze personen in Nederland blijven, nu gebleken is wat zij hier doen?
Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat personeel vanuit China is uitgezonden voor werkzaamheden in deze stations. Volgens de Chinese ambassade zou het gaan om lokale vrijwilligers. Nader onderzoek door de relevante autoriteiten naar de opzet van deze stations en de activiteiten die zij hebben uitgevoerd, loopt nog. Afhankelijk van de bevindingen kunnen nadere stappen volgen.
Worden deze personen strafrechtelijk vervolgd en zo ja, op welke basis?
Wanneer er sprake is van een vermoeden dat een strafbaar feit is gepleegd, kunnen politie en Openbaar Ministerie onderzoek instellen. Indien opportuun kan besloten worden tot strafrechtelijke vervolging. Het kabinet doet geen uitspraken of dat in dit geval aan de orde is.
Had de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) deze Chinese «politiebureaus» al in het vizier? Zo ja, waarom werd er geen actie ondernomen? Zo nee, hoe is dat mogelijk?
Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten doet de AIVD, zoals bij u bekend, in het openbaar geen uitspraken.
Waar ligt voor u de grens als het gaat om buitenlandse inmenging in de Nederlandse samenleving? Acht u de kaders van het (straf)recht hiertoe voldoende?
Nederlandse burgers moeten, ongeacht hun achtergrond, in staat zijn om in vrijheid eigen keuzes te maken. Het kabinet hanteert dan ook als uitgangspunt dat het andere landen vrij staat om banden te onderhouden met personen die in Nederland wonen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van Nederlandse burgers niet belemmert.
Om ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) tegen te gaan, heeft het kabinet reeds in 2018 een nationale drie sporenaanpak ontwikkeld, bestaande uit het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor.
Personen in Nederland die te maken krijgen met ongewenste buitenlandse beïnvloeding, kunnen hiervan aangifte of melding doen bij de politie. In het geval van strafbare feiten, kunnen politie en Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek doen. Daarnaast helpen de meldingen bij het opbouwen van een integraal dreigingsbeeld rond OBI en bij het voeden van de twee andere bovengenoemde sporen van de nationale OBI-aanpak. Een toelichting op het meldpunt Ongewenste Buitenlandse Inmenging is opgenomen in de Kamerbrief Aanpak Statelijke Dreigingen van 28 november 2022.
Naast bovenstaande werkt de Minister van Justitie en Veiligheid momenteel aan een wetsvoorstel voor de uitbreiding van de strafbaarheid van spionageactiviteiten, op grond waarvan het strafbaar wordt gesteld schadelijke handelingen te verrichten ten behoeve van een buitenlandse mogendheid als daardoor gevaar ontstaat voor de veiligheid van een of meer personen of voor (andere) fundamentele belangen in relatie tot de nationale veiligheid.
Over dit wetsvoorstel is inmiddels advies ontvangen van de Raad van State. Het wetsvoorstel zal naar verwachting op korte termijn aan Uw Kamer worden aangeboden.
Wat onderneemt u om aan de Chinese autoriteiten kenbaar te maken niet gediend te zijn van dit soort activiteiten?
Het kabinet heeft langs drie lijnen dit signaal afgegeven. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op maandag 31 oktober de Chinese ambassadeur te verstaan gegeven dat de stations onmiddellijk dienen te sluiten en hun activiteiten moeten beëindigen. De Nederlandse ambassade in Peking heeft deze boodschap herhaald bij de Chinese autoriteiten. Daarnaast heeft de premier dit onderwerp ter sprake gebracht in zijn gesprek met president Xi tijdens de G20-top op Bali.
De Chinese ambassade heeft sindsdien bevestigd dat de stations inmiddels zijn gesloten.
Wat vindt u van het besluit van de Duitse regering om akkoord te gaan met de overname van 24,5% van een haven in Hamburg door een Chinees staatsbedrijf?2
De fysieke hoofdinfrastructuur van Nederland (zoals hoofdwegen, vaar- en spoorwegen) is in publieke handen. Dat geldt ook voor de zeehavens van nationaal belang. Een deel van de deepsea containerterminals in de Rotterdamse haven is in bezit van Chinese bedrijven; van de totale capaciteit van 16,4 miljoen TEU3 wordt zo’n 12 miljoen TEU overgeslagen via de desbetreffende terminals.
Ieder land maakt een eigenstandige afweging ten aanzien van de economische belangen en mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid die uit kunnen gaan van investeringen en overnames. De aanwezigheid van Chinese bedrijven in Nederlandse infrastructuur is niet per definitie onwenselijk. Het wordt onwenselijk als de aanwezigheid van buitenlandse partijen onze publieke belangen in gevaar brengt door het ontstaan van risicovolle strategische afhankelijkheden of als de continuïteit van vitale processen kan worden aangetast.4
Het kabinet is van mening dat het essentieel is dat onze havens hun belangrijke maritiem-logistieke (hub) functie voor onze economie onafhankelijk en veilig kunnen uitoefenen. Waar de Chinese (economische) aanwezigheid, of inmenging van bedrijven uit andere landen, publieke belangen in gevaar brengt dient actie genomen te worden. Afstemming met onze buurlanden en de Europese Commissie is daarbij tevens essentieel, om te voorkomen dat havens tegen elkaar worden uitgespeeld.
Om ons weerbaarder te maken heeft het kabinet onder andere de versterkte aanpak ter bescherming van de vitale infrastructuur aangekondigd. Met deze versterkte aanpak wil het kabinet voorkomen dat risico’s een bedreiging vormen voor de continuïteit, integriteit en vertrouwelijkheid van de Nederlandse vitale processen en werkt daartoe aan adequate weerbaarheid. De versterkte aanpak vitaal zet in op het verbeteren van de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur door het vitaalbeleid, de beleidscyclus en het vitaalstelsel te herzien. Het (laten) meewegen van nationale veiligheid bij inkoop en aanbestedingen in de vitale infrastructuur zal hierin worden meegenomen. Daarnaast wordt ook in dit traject doorlopend ingezet op bewustwording van de dreiging die uitgaat van statelijke actoren bij inkopers, binnen de rijksoverheid en bij vitale aanbieders. Uw Kamer wordt begin volgend jaar nader geïnformeerd over de versterkte aanpak vitaal.
Welke infrastructuur in Nederland is (gedeeltelijk) in handen van Chinese statelijke actoren? Kunt u een overzicht aan de Kamer leveren?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe voorkomt u dat China deze bezittingen als politiek drukmiddel inzet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat we cruciale sectoren, zoals onze energievoorziening, juist in eigen handen moeten nemen? Zo nee, hoe voorkomt u dat we daar geen enkele zeggenschap meer over hebben?
Ik deel dat we vitale processen moeten beschermen tegen investeringen die risicovolle strategische afhankelijkheden kunnen veroorzaken, de continuïteit van het vitale proces kunnen schaden of op een andere manier de nationale veiligheid of onze publieke belangen kunnen raken. Naast de acties die in het antwoord op vragen 8 en 9 zijn opgesomd, is de wet Veiligheidstoets Investeringen, Fusies en Overnames (Vifo) opgesteld. Deze voorziet in instrumenten om risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, fusies en overnames te mitigeren. Met deze wet kunnen zeggenschapswijzigingen in bepaalde bedrijven ex ante worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval transacties kunnen worden geblokkeerd. De wet Vifo is van toepassing op vitale aanbieders die buiten bestaande sectorale investeringstoetsen vallen (zoals de Elektriciteitswet, de Gaswet en de Telecommunicatiewet) alsmede op beheerders van bedrijfscampussen en ondernemingen actief op het gebied van sensitieve technologie. De wet Vifo treedt naar verwachting begin 2023 in werking, met een terugwerkende kracht vanaf 8 september 2020.
Wat onderneemt u om verwerving van Nederlandse infrastructuur door andere landen waaronder China in toom te houden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat er Chinese politiebureaus in Nederland zijn. |
|
Hanneke van der Werf (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «China heeft illegale politiebureaus in Nederland: aanwijzingen voor intimidatie»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het bericht is verontrustend. De vestiging in Nederland van dergelijke «overzeese politie service stations» is onacceptabel. Het kabinet heeft dan ook direct stappen genomen en de stations zijn inmiddels gesloten.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze Chinese politiebureaus op Nederlands grondgebied?
Het bestaan van dergelijke Chinese overseas police service stations werd begin september 2022 gesignaleerd. Nader onderzoek is direct ingesteld.
Hoe worden deze politiebureaus gefinancierd?
Dat is niet bekend. Nader onderzoek naar de opzet van deze stations en de activiteiten die zij hebben uitgevoerd, loopt nog.
Bent u het eens dat de aanwezigheid van deze politiebureaus een schending inhoudt van het verdrag van Wenen voor de diplomatieke relatie tussen Nederland en China? Bent u het eens dat de activiteiten en het gedrag van de vertegenwoordigers van deze bureaus ingaan tegen het Verenigde Naties (VN)-verdrag tegen foltering en het VN vluchtelingenverdrag (non-refoulement principe)?
Volgens het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen is het voor buitenlandse overheden slechts toegestaan in een ander land administratieve diensten en andere overheidstaken te verrichten met de expliciete goedkeuring van dat land. Het uitoefenen van overheidstaken door China op Nederlands grondgebied zonder expliciete instemming van de Nederlandse Staat is dan ook onrechtmatig.
Vooralsnog is niet vastgesteld dat deze stations betrokken waren bij operationele politietaken of intimidatie. Er is daarmee op dit moment geen reden om de activiteiten van deze stations aan te merken als in strijd met het VN-verdrag tegen foltering of het VN-vluchtelingenverdrag.
Bent u het eens dat deze bureaus illegaal zijn en gesloten dienen te worden? Bent u voornemens deze bureaus zo snel mogelijk te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Het uitoefenen van overheidstaken door China op Nederlands grondgebied zonder expliciete instemming van de Nederlandse Staat is zoals gezegd onrechtmatig. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op maandag 31 oktober de Chinese ambassadeur te verstaan gegeven dat de stations onmiddellijk dienen te sluiten en hun activiteiten moeten beëindigen. Daarnaast heeft de premier dit onderwerp ter sprake gebracht in zijn gesprek met president Xi tijdens de G20-top op Bali. De Chinese ambassade heeft sindsdien bevestigd dat de stations inmiddels zijn gesloten.
Staat u in contact met de Chinese diaspora die door deze bureaus zijn geïntimideerd? Zo ja, hoe wordt hun hulp aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Ja, Buitenlandse Zaken staat in contact met (vertegenwoordigers van) de Chinese diaspora in Nederland. Daarbij komen sporadisch signalen binnen over ongewenste buitenlandse inmenging. Tot op heden is hierbij geen verband vastgesteld met deze stations. Personen in Nederland die te maken krijgen met intimidatie, manipulatie of ongewenste beïnvloeding kunnen altijd aangifte of melding doen bij de politie.
Een toelichting op het meldpunt Ongewenste Buitenlandse Inmenging is opgenomen in de Kamerbrief Aanpak Statelijke Dreigingen van 28 november 2022.
Wat is het bestaande beleid voor het beschermen van de Chinese diaspora in Nederland waarvan al bekend was dat ze geïntimideerd worden door de Chinese staat?2
Het kabinet heeft in 2018 een landenneutrale aanpak ontwikkeld tegen ongewenste buitenlandse inmenging (OBI). Daarbij zet het in op het versterken van onze informatiepositie, onder ander door onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarnaast is de inzet gericht op versterking van de samenwerking met onze internationale partners, met name binnen Europa.
De nationale aanpak bestaat uit drie sporen:
Het diplomatieke spoor: het aangaan van de dialoog met landen die zich schuldig maken aan ongewenste inmenging in Nederland en hen daar consequent op aanspreken;
Het weerbaarheidsspoor: het verhogen van de weerbaarheid van de kwetsbare groepen in Nederland, die mogelijk doelwit zijn van ongewenste buitenlandse inmenging;
Het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor: het gecoördineerd optreden en verstoren bij actuele of dreigende incidenten, waarbij het OM en de Nationale Politie onderzoek kunnen doen en strafrechtelijke maatregelen kunnen inzetten.
Er vindt een constante toets plaats of deze aanpak volstaat en of zich nieuwe dreigingen op dit gebied aandienen.
Het probleem van buitenlandse inmenging beperkt zich echter niet tot Nederland. Het kabinet zal dan ook in EU-verband oproepen tot een review van deze problematiek en betere informatiedeling en samenwerking om te komen tot een effectiever beleid.
Is de Chinese ambassadeur in Nederland reeds gevraagd om tekst en uitleg? Zo ja, wat is de verklaring van China voor deze illegale activiteiten op Nederlands grondgebied?
De Chinese ambassadeur is op 31 oktober aangesproken op deze kwestie en gesommeerd de stations onmiddellijk te doen sluiten en hun werkzaamheden te beëindigen. Daarbij is hem eveneens gevraagd om tekst en uitleg. De stations zouden zonder bemoeienis van de ambassade zijn opgezet door lokale Chinese autoriteiten om diensten te verlenen voor de migrantengemeenschappen vanuit de betreffende herkomstgebieden.Het zou gaan om inspanningen op vrijwillige basis om administratieve handelingen te verrichten, zoals de verlenging van rijbewijzen, zo lang reizen naar China door de covid-pandemie moeilijk is.
Bent u reeds in contact getreden met Europese en internationale partners om hen te attenderen van dit internationale politienetwerk van China? Zijn er andere landen met vergelijkbare situaties? Zo ja, bent u bereid dit te doen?
De Spaanse NGO Safeguard Defenders berichtte begin september in een rapport over een groeiend transnationaal netwerk van een dertigtal Chinese overzeese politie service stations.3 In een vervolgrapport geeft de NGO aan dat het om ten minste 102 stations in 53 landen gaat.4 In dit rapport worden geen nieuwe stations in Nederland genoemd. Het kabinet staat in nauw contact met collega’s in de EU en daarbuiten die ook met dit vraagstuk te maken hebben.
Bent u bereid het onderzoek naar de bureaus zo spoedig mogelijk na afronding aan de Kamer te sturen? Zo ja, wanneer denkt u dit af te ronden?
Wanneer het onderzoek is afgerond zal de Kamer hierover (indien noodzakelijk vertrouwelijk) worden geïnformeerd.
Wilt u deze vragen met spoed en afzonderlijk beantwoorden?
Gezien de afstemming met de betrokken departementen was het niet mogelijk om deze vragen eerder te beantwoorden.
Het weglopen van tolken bij de politie |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Tolken verlaten de politie: «Het gaat aan alle kanten mis»»?1
Het artikel is een zorgwekkend artikel, tolken spelen een belangrijke rol in onze rechtsstaat. De feitelijke situatie komt naar mijn idee echter niet overeen met het geschetste beeld. De politie neemt op het gebied van interceptietolken sinds 1 april van dit jaar diensten af van twee intermediairs. Deze intermediairs zijn geselecteerd na een verplicht Europees aanbestedingstraject. Waar de politie tot 1 april van dit jaar voor een belangrijk deel van haar opdrachten rechtstreeks afspraken kon maken met de individuele tolken, verloopt de uitvraag naar tolkendiensten nu via een intermediair. Meer dan voorheen het geval was verloopt de uitvraag geautomatiseerd. Deze nieuwe werkwijze betreft een volledige verandering van werkwijze en systematiek voor alle betrokken partijen. Na een half jaar herkennen we dat de overgang van werkwijze voor iedereen nog wennen is. Maar in verreweg de meeste gevallen verloopt de werkwijze naar behoren. Dat neemt niet weg dat op onderdelen nog een aantal zaken in het proces of de uitvoering dienen te worden verbeterd. Wordt een gebrek of een fout geconstateerd dan wordt dat opgepakt door het contractmanagement van de politie.
Deelt u de mening dat juist vanwege de aard van de werkzaamheden van taptolken, deze tolken een betrouwbare partner tegenover zich zouden moeten vinden?
Ik ben het eens dat deze belangrijke werkzaamheden door betrouwbare partijen moeten worden uitgevoerd. Betrouwbare en gekwalificeerde partners in de tolkdienstverlening is voor de gehele organisatie van justitie en veiligheid zeer belangrijk, maar voor de politie in het bijzonder. Of dat nu de opdrachtnemers of de tolken zijn die ieder voor zich verantwoordelijk zijn voor hun aandeel in de uitvoering van het werk. De gecontracteerde intermediairs Globaltalk en Thebigword B.V. zijn in Nederland gevestigde ondernemingen die voldoen aan alle geschiktheidseisen en zich gecommitteerd hebben aan alle uitvoeringsvoorwaarden die we hebben gesteld. Vanzelfsprekend wordt gemonitord of de voorwaarden ook daadwerkelijk nagekomen worden.
Vindt u dat de overheid zich met de stelselherziening van de beste kant heeft laten zien jegens de tolken en vertalers?
Aspecten van de stelselherziening zijn juist gericht op de ontwikkeling en versterking van de positie van de individuele zelfstandig werkende tolken en vertalers. Een verbreding van de markt door meer intermediairs op de markt werkzaam te laten zijn en de onderhandelingsposities van tolken zijn hier onderdeel van. Dit komt nu nog niet volledig tot uitdrukking gezien de hybride situatie die is ontstaan. Op basis van de eerste voorzichtige resultaten van de stelselherziening2 heb ik er wel vertrouwen in dat deze ontwikkeling zich verder doorzet. Aangezien ik heb gemeend dat juist vanwege de hybride situatie de ontwikkeling van tarieven minder snel ontwikkelt dan ik wenselijk acht heb ik tussentijds het minimumtarief naar € 55,– opgehoogd.
De overheid voert bij de inzet, kwaliteit en inkoop van tolk- en vertaaldiensten een complexe en omvangrijke verandering uit. Dit betreffen verschillende en gevoelige uitvoeringsprocessen met onvoorspelbare afnames van professionals. Een verandering waarin naar ieders tevredenheid de overheidsbehoefte in balans moet komen met het op de markt aanwezig aanbod. Ik begrijp dat een dergelijk verandering op dit moment als negatief ervaren kan worden. Ondanks de complexiteit van deze verandering ben ik positief gestemd en heb ik er vertrouwen in dat wanneer het stelsel rijksbreed ingevoerd is men de stelselwijziging als positief zal ervaren.
Hoe worden tolken bij de politie voorbereid op de heftige zaken waarmee zij te maken krijgen of ligt deze verantwoordelijkheid volledig bij de tolk? Hoe wordt de anonimiteit gewaarborgd in zaken waarin dat nodig is?
Ook voor de politie staan vertrouwelijkheid en deskundigheid van de tolk voorop. Onderdeel van de opdracht aan de intermediair is het organiseren van bijeenkomsten voor nieuw toetredende tolken. Tijdens deze bijeenkomsten worden deze tolken onder meer geïnformeerd over de werking van het systeem, de wijze waarop uitwerkingen van vertalingen en registraties plaats dienen te vinden, en de voor bepaalde werkzaamheden benodigde autorisaties. Tijdens deze bijeenkomst wordt ook stil gestaan bij het soort zaken waar tolken zoal voor ingezet kunnen worden. Indien zij dat wensen kunnen tolken (op voorhand) aangeven dat zij op bepaalde zaken niet ingezet willen worden.
De anonimiteit wordt gewaarborgd door het afschermen van persoonsgegevens van de tolken. Binnen de overeenkomsten zijn maatregelen genomen waardoor de persoonsgegevens en het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv)-nummer van een tolk niet naar een tolkopdracht waar de tolk voor is ingezet herleidbaar zijn. Een andere maatregelen is dat uitsluitend opdrachtnemers die door een overheidsorganisatie zijn gecontracteerd voor de levering van interceptietolken inzicht krijgen in het afgeschermde deel van het Rbtv, waarin zichtbaar is dat tolken met ervaring als politie interceptietolk zijn geregistreerd en als zodanig inzetbaar zijn.
Er zijn voorts maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat in bestellingen en facturatie over de geleverde tolkopdrachten geen persoonsgegevens van ingezette tolken voorkomen. De politie zorgt ervoor dat (interceptie)tolken die worden ingezet in onderzoeken naar de georganiseerde misdaad, net als de politiemedewerkers zelf, onder nummer werken. Het nummer is voor derden niet naar het registernummer of de persoonsgegevens van de tolk herleidbaar en is uitsluitend bij de politie en tolk bekend. Dit nummer wordt in onderzoeksdocumenten ten behoeve van een strafzaak gebruikt. Het nummer is voor elke nieuw politieonderzoek instelbaar zodat alleen de direct betrokken politiemedewerkers bij het politieonderzoek kunnen achterhalen wie de desbetreffende tolk is geweest.
Wat vindt u ervan dat tolken maandenlang niet krijgen uitbetaald volgens het nieuwsartikel? Zijn hierover afspraken gemaakt met de intermediairs? Zo nee, waarom niet?
Thebigword heeft aangegeven dat alle facturen die door de tolken zijn ingediend en waarvan de betalingstermijn is verstreken, inmiddels zijn voldaan, tenzij de bankgegevens niet correct zijn doorgegeven. Hierover is contact met de betreffende tolken. De casus uit het krantenartikel is bij zowel de politie als Thebigword niet bekend. Vanuit deze partijen wordt er alles aan gedaan om contact te zoeken met de betreffende tolk.
Ik begrijp de frustratie als betalingen (te) lang op zich laten wachten. In Nederland geldt een wettelijke betaaltermijn van 30 dagen waaraan iedereen dient te voldoen. Wanneer de intermediair zich niet houdt aan deze betaaltermijn, kunnen tolken op basis van de overeengekomen voorwaarden hier actie op ondernemen. De politie heeft overigens aangegeven de komende tijd, daar waar nodig, in de gesprekken met Thebigword aandacht te zullen besteden aan tijdige betalingen.
Herkent u het signaal dat tolken weigeren met de intermediair Thebigword in zee te gaan of zelfs vertrekken vanwege te lage tarieven en zorgen over gegevensbescherming?
Ondanks dat idealiter alle tolken voor alle opdrachtnemers van de rijksoverheid willen werken, staat het een zelfstandig ondernemende tolk vrij om te kiezen voor welke intermediair en onder welke voorwaarden zij met elkaar het werk voor de overheid verrichten. Ik heb geen zicht op redenen waarom tolken zouden weigeren te werken voor Thebigword of daar vertrekken. Wel is bekend dat tolken die gewend zijn om voor en/of met overheidsorganisaties te werken op dit moment een betere positie ervaren richting de intermediairs. Ook is bekend dat de hoogte van de vergoeding of gegevensbescherming hierbij een rol kunnen spelen en dat dit voor tolken een aanleiding kan zijn om te stoppen met hun onderneming. Daartegenover wordt nu ook bekend dat tolken juist niet meer direct willen werken voor overheidsorganisatie omdat het werkaanbod of de voorwaarden bij intermediairs zichtbaar zijn verbeterd.
Is een afname zichtbaar van gekwalificeerde tolken bij de politie op bepaalde talen?
De politie heeft hier geen getalsmatig inzicht in. Wel zien we schaarste in het aanbod van tolken voor enkele talen of dialecten. Een schaarste die zich ook al voor de ingang van het contract met intermediair Thebigword aan het aftekenen was. Zoals ik u begin oktober heb laten weten wordt in overleg met Bureau Wbtv, de intermediairs en het departement aan de hand van de monitoring gekeken hoe het budget van Bureau Wbtv voor de ontwikkeling van het register effectief ingezet kan worden.3 Dit wordt gedaan door te kijken naar talen waarin relatief vaak uitgeweken wordt naar een tolk anders dan het gevraagde C1-niveau. In deze gevallen wordt gekeken worden of hier gerichte interventies kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld door middel van opleidingen.
In algemene zin kan wel gezegd worden dat het aantal registraties in het Rbtv nog altijd een stijgende lijn laat zien. Dit geldt zowel voor de inschrijvingen van tolken op C1- als op B2-niveau. Alleen het aantal registraties van vertalers staat gelijk aan het aantal mei 2020.
Wat gaat er volgens de politie niet vlekkeloos aan het werken met aanbestedingen?
Het werken met aanbestedingen vloeit voort uit de Europese aanbestedingsrichtlijnen. Afgezien van de aanbestedingsprocedure is bij de politie een nieuwe manier van werken via een app ingevoerd die voor zowel de aanvrager van een tolk, de intermediair en de tolk nog wennen is. Geconstateerde gebreken en onvolkomenheden worden opgepakt door het contractmanagement van de politie en zo nodig direct of tijdens het tweewekelijks contractoverleg besproken met de intermediair.
Wat vindt u van het feit dat de politie drie tolken die via Thebigword zijn geregeld heeft weggestuurd omdat ze niet competent genoeg waren? Hoe gaat u dit voorkomen in de toekomst?
Bij het landelijk tolken bureau Politie wordt het wegsturen van 3 tolken niet herkend. Ook is hier geen concrete klacht over bekend. Gegeven de omvang en uitgestrektheid van de organisatie en het grote aantal opdrachten valt niet uit te sluiten dat deze situatie zich ergens heeft voorgedaan. Voor de politie staat de deskundigheid van de tolk voorop, zeker waar het gaat om interceptietolken. Iedere klacht van politiemedewerkers is en wordt besproken met de intermediairs met als doel de afgesproken kwaliteit van de dienstverlening te borgen en verder te verbeteren. Ook op korpsniveau worden periodiek de prestaties van de dienstverlening door de intermediairs gemonitord en besproken. Wanneer tolken niet voldoen aan de kwaliteit die van het betreffende niveau van de tolk verwacht mag worden, staat het de politie vrij deze weg te sturen en/of bij de intermediair of het Klachteninstituut Wbtv een klacht in te dienen.
Wat vindt u ervan dat Thebigword nieuwe tolken benadert die een tarief van € 80 per uur vragen om ze vervolgens niet in te zetten? Vreest u ook dat deze praktijk als doel heeft om aan te tonen dat Thebigword gekwalificeerde tolken zou kunnen aanbieden zonder deze gekwalificeerde tolken daadwerkelijk in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Binnen de vereiste kwaliteits-, integriteits- en uitvoeringsvoorwaarden die de overheid stelt, staat het een intermediair vrij om nieuwe of bekende tolken in te zetten. Hierbij is het aan de intermediair te bepalen welke tolk wordt ingezet, mits de intermediair de contractueel overeen gekomen C1-inzet haalt. Hierbij kan het voorkomen dat een intermediair meerdere tolken voor eenzelfde taal in het bestand heeft. Wanneer dit meerdere C1-tolken met de gevraagde expertise betreffen, staat het de intermediair vrij om een tolk te kiezen met voor de intermediair betere voorwaarden. Hierdoor komt het tarief op basis van vraag en aanbod tot stand.
Wat gaat u eraan doen om vaker gekwalificeerde C1-tolken in te zetten bij de politie tegen redelijke tarieven?
We streven naar een zo hoog mogelijke inzet van C1- tolken, dat is ook belangrijk voor de rechtsstaat. Elke afnameplichtige organisatie is gehouden om voor de dienstverlening initieel een tolk op C1-niveau in te zetten. Intermediairs dienen een bepaald leveringspercentage te halen voor wat betreft de inzet van het vereiste C1-niveau. Dat is een harde kwaliteitseis in alle contracten van de afnemende afnameplichtige organisaties. Wanneer intermediairs dit percentage niet halen zal dit contractueel gezien consequenties hebben. Volledige inzet van C1-tolken is echter niet altijd mogelijk. Er zijn altijd talen die niet te toetsen zijn en ook kan door een piekbelasting de vraag incidenteel hoger zijn dan het aanbod van tolken.
Eerder heb ik met u gedeeld dat op basis van de meest recente cijfers uit de monitoring in 82% C1-tolken worden ingezet.4 Dit is een stijging ten opzichte van de situatie voorheen, maar in deze cijfers zitten nog niet de leveringsprestaties van de contracten van de politie. Daarnaast gaan vanaf nu alle overheidsorganisaties registertolken inzetten, wat voor de gehele overheid meer kwaliteits- en integriteitswaarborgen zijn. Ik ben daardoor positief over de eerste resultaten. In mijn brief van 3 oktober jl.5 heb ik uitleg gegeven over de aanpak voor een verhoging van C1-tolken. Deze aanpak geldt ook voor de inzet bij de politie. Daarnaast zal vanaf 1 januari as. het verhoogde minimumtarief van toepassing zijn op de tolkdienstverlening en kunnen tolken met opdrachtnemers afhankelijk van vraag en aanbod nog hogere tarieven overeenkomen.
Gaat u Thebigword aanspreken op dit gedrag en beterschap eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn ministerie is in gesprek met de intermediairs en ook de politie overlegt tweewekelijks en zo nodig vaker met de Thebigword. Dit signaal zal daarin zeker worden besproken met als doel het wegnemen van eventuele omissies die afbreuk kunnen doen aan de dienstverlening.
Het contractmanagement bij de politie en categoriemanagement bewaken de prestaties en gedragingen van intermediairs. Op het niet naleven van de wettelijk betaaltermijn en het uitblijven van de overeengekomen prestaties worden intermediairs aangesproken en dient er verbetering doorgevoerd te worden.
Gaat de aangekondigde minimale tijdsduur van 30 minuten die u eerder dit jaar aankondigde ook voor tolken die voor de politie actief zijn gelden of alleen voor werkzaamheden die via de openstaande nieuwe aanbestedingen zullen worden verricht? (Kamerstuk 29 936, nr. 63.)
Ja, deze afspraken gelden voor alle opdrachtgevers binnen het justitie domein voor wat betreft tolkdienstverlening op locatie.
Klopt het dat er alleen klachten tegen C1- en B2-tolken en -vertalers kunnen worden ingediend bij bureau Wbtv en niet tegen andere tolken en vertalers die wel via de intermediairs worden ingezet? Waarom is dit?
Bureau Wbtv neemt klachten in behandeling voor Rbtv-tolken en – vertalers, omdat Bureau Wbtv de beheerder van het register is. Naast de C1 en B2 tolken en de vertalers zijn dat ook enkele Uitwijklijst tolken en vertalers. Daarnaast zijn er afspraken met de IND voor klachten over de zogenaamde IND-tolken. Alle intermediairs zijn gehouden tolken en vertalers in te zetten uit het register. Wanneer dat niet mogelijk is, kan gebruik gemaakt worden van de Noodlijst, zodat ten minste de integriteit gewaarborgd is.
Erkent u dat de aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten alleen tot concurrentie op de prijs hebben geleid in plaats van concurrentie op de kwaliteit? Zo ja, bent u bereid om de aanbestedingen terug te draaien of in ieder geval concurrentie op de kwaliteit mogelijk te maken?
Nee ik erken dit niet. Aanbestedingen bevatten een omvangrijke set aan minimale kwaliteitseisen voor de totale dienstverlening. Bij de gunning zijn de meeste punten te verdienen op de kwaliteitscriteria.
Hoe vindt u nu zelf dat het gaat sinds de invoering van de marktwerking in dit gedeelte van de publieke sector?
Ik begrijp dat een dergelijk verandering op dit moment als negatief ervaren kan worden. Ondanks de complexiteit van deze verandering ben ik positief gestemd dat, wanneer het stelsel rijksbreed ingevoerd is, men de stelselwijziging als positief zal ervaren zoals ik ook in mijn argumentatie op vraag 3 heb aangegeven.
Welke mogelijkheden zijn er om een marktpartij die zich overduidelijk niet aan de regels en afspraken houdt en de mensen niet eens fatsoenlijk uitbetaalt voortaan te weren uit het stelsel?
Via het lokale en centrale contractmanagement worden contract- en leveranciersprestatie bewaakt. Wanneer deze te wensen overlaten worden binnen de contractuele voorwaarden maatregelen genomen voor verbetering, dit kan in een uiterst geval ook leiden tot ontbinding van de overeenkomst. Anders dan de omstandigheden die de Aanbestedingswet stelt rond de uitsluiting van inschrijvers, kunnen marktpartijen niet vooraf uitgesloten worden.
Daarnaast is een voldoende brede markt van verschillende opdrachtnemers nodig om de positie van de zelfstandig ondernemende tolken te verstevigen. Vanuit deze behoefte is marktverbreding dan ook een van de doelstellingen geweest bij de stelselherziening. Natuurlijk worden de prestaties van de verschillende marktpartijen, zoals gezegd, wel nauwlettend in de gaten gehouden.
Kunt u deze vragen maximaal 24 uur voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van een Israëlisch tapsysteem door de afdeling Interceptie & Sensing van de nationale politie |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Opsporing komt in gevaar door disfunctioneren tapkamer politie» in de NRC?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. Op 4 oktober jl. heb ik ook een brief aan uw Kamer gestuurd met daarin mijn reactie op dit artikel (Kamerstuk 29628–1124).
Over hetzelfde bericht zijn ook schriftelijke vragen gesteld door het lid Bisschop (SGP) met nummer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 368) en de leden Helder en Wilders (PVV) met nummer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 369). De vragen komen gedeeltelijk overeen; ik zal daarom de beantwoording van beide sets vragen gelijktijdig aan u doen toekomen.
Was u op de hoogte van de problemen met het aan de Israëlische overheid gelieerde Elbit-systeem? Zo ja, hoe lang al? En waarom is de Kamer niet eerder op de hoogte gebracht van deze problemen?
Mijn departement wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de invoering van het tapsysteem door de politie. De Tweede Kamer is vanaf de start van de aanbesteding geïnformeerd over de werving van het nieuwe tapsysteem. Mijn ambtsvoorganger heeft op 1 juli 20192 de Kamer geïnformeerd over de aanschaf van het nieuwe systeem. Vervolgens is in 20203 gemeld dat vanwege de complexiteit van het gehele project de implementatie tot ten minste 2022 zal gaan duren.
Wat was het programma van eisen voor deze aanbesteding? In hoeverre en op welke wijze voldoet Elbit wel en niet aan deze eisen?
Het aanbod op basis waarvan deze opdracht aan Elbit is gegund voldoet aan het programma van eisen. Eerder heb ik uw Kamer gemeld het aanbestedingstraject een open en gesloten fase kende. Omdat het programma van eisen onderdeel uitmaakt van het gesloten deel van de aanbesteding worden daar inhoudelijk geen mededelingen over gedaan.
Waarom is door uw Ministerie nooit aan de Kamer gemeld dat men terugvalt op een aanvullend systeem van het Nederlandse security bedrijf Fox-IT?
De politie valt niet terug op dit systeem: Replay werd ingezet om te kunnen voldoen aan de behoefte om IP-data te analyseren die op basis van de toenmalige standaard voor de aanlevering van telecomgegevens door aanbieders werd geleverd. Het toenmalige tapsysteem kon dat toen nog niet. Het systeem is reeds enkele jaren geleden uitgefaseerd.
In de tijd dat Replay – het systeem van Fox-IT – ontwikkeld werd, vanaf 2003, was het niet gebruikelijk dit soort systemen te melden. De politie volgt de reguliere verwervings- en aanbestedingsprocedures en die worden niet standaard gecommuniceerd aan de Tweede Kamer. Sinds 2019 is de politie aangesloten op het stelsel van het Adviescollege ICT-toetsing voor projecten met een ICT-component van meer dan 5 miljoen euro. Via deze toetsing wordt uw Kamer geïnformeerd. Alle andere bijzonderheden, bijvoorbeeld bij hoog risico, meldt de politie via reguliere rapportages. Op basis van de rapportages van politie kan mijn ministerie besluiten de Kamer te informeren.
Hoewel de Kamer nu meer geïnformeerd wordt over ICT-systemen, bijvoorbeeld door het Adviescollege ICT-toetsing, wordt ook nu terughoudend omgegaan met het publiek maken van de gebruikte systemen met het oog op veiligheidsrisico’s.
Waarom beweerde uw Ministerie jarenlang onterecht dat een dergelijk tapsysteem niet in Nederland ontwikkeld kan worden en dat dat het argument is om terug te vallen op Israëlische systemen, eerst van Verint (nu Cognyte) en nu van Elbit, ondanks de daarbij behorende risico’s met betrekking tot staatsveiligheid en privacy?
Er is niet beweerd dat een dergelijk tapsysteem niet in Nederland ontwikkeld kan worden. De politie heeft voorafgaand aan de aanbesteding overwogen of zij zelf een tapsysteem kon bouwen, waardoor zij ook zelf de volledige regie zou hebben op de toegang tot het systeem. Dit idee is echter verworpen omdat het zelf bouwen van een tapsysteem zeer complex is, er goede alternatieven in de markt beschikbaar zijn, regie en toegangsvereisten meegenomen kunnen worden bij verwerving en de benodigde specifieke IV-expertise en -capaciteit van de politie begrensd is.
Nederlandse bedrijven konden gewoon meedoen aan de aanbesteding.
Waarom gaf u aan dat het beheer en onderhoud van het systeem bij en door de politie zelf gebeurt, terwijl nu blijkt dat dat niet zo is?
Het beheer en onderhoud van het tapsysteem gebeurt bij en door de politie. Bij het antwoord op vraag 7 staat nader toegelicht hoe dat is ingericht.
Vindt u het geoorloofd dat medewerkers van het Israëlische bedrijf Elbit permanent aanwezig zijn in de tapkamer in Driebergen, een extra beveiligde ruimte waar ook tal van andere gevoelige informatie ligt opgeslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is niet het geval. Het nieuwe systeem dat wordt geleverd door Elbit wordt niet op de locatie Driebergen ontwikkeld. Er zijn daar dan ook geen medewerkers van Elbit aanwezig.
Bij het huidige systeem zijn beheermaatregelen en procedurele afspraken gemaakt met betrekking tot de locatie Driebergen. Het systeem wordt beheerd door de politie. De technisch beheerder van de leverancier is ingebed in het beheerteam. Deze is op dezelfde wijze gescreend als de medewerkers van de politie. De technisch beheerder van de leverancier kan niet vrij rondlopen in het pand van de politie. Hij wordt opgehaald bij de ingang en begeleid naar zijn werkplek. Er is collegiaal zicht op wat de technisch beheerder doet en er is toegangs- en toezichtscontrole op het handelen van de leverancier. De technisch beheerder van de leverancier kan niet zelfstandig bepaalde handelingen in het systeem verrichten, maar kan dat alleen doen met toestemming van de politie. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd.4
Bij het nieuwe systeem is het beheer anders ingericht. Hier heeft de politie ervoor gekozen dat de nieuwe leverancier, Elbit, alleen software en derdelijns support levert. Voor de inrichting van de maatregelen daarbij verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Zowel het huidige als het nieuwe tapsysteem bevinden zich in het hoog beveiligde rekencentrum van de politie waar slechts daarvoor geautoriseerde personen toegang toe hebben.
Welke garantie kunt u geven dat onze gegevens en informatie in veilige handen zijn nu deze worden getapt met een Israëlisch systeem waar vanaf het begin in de Kamer al zorgen over bestonden vanwege de spionage risico's? Hoe plaatst u deze risico’s in het licht van recente Israelische spionageschandalen zoals het Pegasus-schandaal van het tevens Israëlische bedrijf NSO?
Uiteraard zijn ook bij het nieuwe systeem afspraken gemaakt en beheersmaatregelen genomen zodat de leverancier geen toegang heeft tot gevoelige locaties en ICT-systemen. Ter borging hiervan zijn onder andere diverse eisen met betrekking tot logging en monitoring contractueel vastgelegd. Verder voeren de beveiligingsexperts van de politie en externe experts periodiek beveiligingsonderzoeken uit waaronder toetsing op kwetsbaarheden en is er constante monitoring van ongewenst netwerkverkeer. Hiermee worden kwetsbaarheden en risico’s tijdig in kaart gebracht.
Zoals bij vraag 7 aangegeven staat ook het nieuwe tapsysteem in het hoog beveiligde rekencentrum van de politie. Tijdens de huidige implementatieperiode als ook na ingebruikname van het systeem door de politie heeft de leverancier geen fysieke en logische toegang tot productiedata (tapdata). De leverancier levert software maar verwerkt geen tapdata en heeft dan ook geen toegang tot de tapdata.
Kunt u uitleggen waarom het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken in 2021 samen met de Stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) een promotiebijeenkomst voor Elbit heeft georganiseerd? Was dat onderdeel van deze of een andere overeenkomst met Elbit?
Het Ministerie van EZK laat mij weten dat de informatiebijeenkomst met Elbit geen directe relatie had met het genoemde Elbit systeem, maar was georganiseerd om kabinetsbeleid beschreven in de Defensie-industrie Strategie (2018) te ondersteunen. Tijdens genoemde informatiebijeenkomst werd onderzocht of samenwerking met het bedrijf Elbit interessant kan zijn voor Nederlandse bedrijven. Mocht er door Nederlandse bedrijven opvolging worden gegeven aan deze informatiebijeenkomst – resulterend in een samenwerkingsverband en eventuele leveringen aan Israël vanuit Nederland, zullen deze zoals gebruikelijk onderhevig zijn aan exportcontrole in Nederland. Daarbij wordt onder andere getoetst of er een duidelijk risico is dat de uit te voeren goederen worden gebruikt bij het begaan van ernstige schendingen van mensenrechten of humanitair oorlogsrecht. Wanneer daar een risico op is, wordt geen vergunning voor uitvoer afgegeven. Uw Kamer is eerder over deze informatie bijeenkomst geïnformeerd op 13 september 2021 in antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk.5
Na de gunning van het nieuwe tapsysteem bleek dat Elbit Systems, het moederbedrijf van de leverancier, vanwege de overname van de firma IMI (eind 2018) door PAX werd aangemerkt als clustermunitieproducent. Voor het onderdeel van Elbit dat het tapsysteem aan de politie levert (Cyber Intelligence Ltd) geldt dat niet.
Kunt u toelichten in hoeverre het zakendoen met Elbit in overeenstemming is met de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling)-richtlijnen? Hoe plaatst u uw aanbesteding in het licht van het feit dat Elbit ook clustermunitie produceert?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u, gezien het slecht functioneren van het huidige systeem, de spionage- en privacyrisico’s en de link met mensenrechtenschendingen, voornemens om het huidige contract met Elbit te verbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie daar vooralsnog geen aanleiding toe, het betreft een afgerond aanbestedingstraject, dat naar behoren is verlopen. In een aanbesteding wordt getoetst of op een inschrijver de wettelijke uitsluitingsgronden van de Aanbestedingswet van toepassing zijn. Er was destijds en er is nu geen reden om Elbit uit te sluiten. Het gaat hier om een leverancier die aan vele landen apparatuur levert en waar ook breder binnen de rijksoverheid zaken mee worden gedaan. Het opzeggen van het contract zou ook tot zeer grote vertraging leiden bij de oplevering van het nieuwe tapsysteem en het huidige tapsysteem is hoewel het nog voldoende functioneert inmiddels end-of-life. Ook betekent opzegging van het contract dat het hele verwervingsproces opnieuw gestart moet worden. Het zou de opsporing in Nederland voor grote problemen plaatsen en op achterstand zetten.
Wat is uw visie op de mogelijkheid om de Nederlandse staatsveiligheid te bevorderen zonder handelsovereenkomsten af te sluiten met bedrijven die gelieerd zijn aan landen die verantwoordelijk zijn voor grove mensenrechtenschendingen?
In algemene zin biedt het wettelijk kader van de Aanbestedingswet 2012 en Europese regelgeving daaromtrent de mogelijkheid om bij aanbestedingen specifieke (veiligheids)eisen als voorwaarden te stellen aan de (mogelijke) opdrachtnemer. Hier kan op worden gecontroleerd tijdens het aanbestedingsproces en gedurende de looptijd van het contract. Zo mogen partijen uit landen die geen onderdeel zijn van de Government Procurement Act (GPA) worden uitgesloten.
Ook kunnen zogenoemde Internationale Sociale Voorwaarden van toepassing worden verklaard en in een overeenkomst worden opgenomen. Deze voorwaarden hebben betrekking op het terugdringen en uitbannen van schendingen van de mensenrechten in de productieketen. Dit verplicht de opdrachtnemer onder andere om jaarlijks een due diligence uit te voeren om de risico’s op het gebied van arbeids- en mensenrechten in de eigen productieketen in kaart te brengen.