Bent u bekend met het artikel «Grapperhaus blokkeert benoeming van rechter in euthanasiecommissie»?
Ja.
Klopt het dat u voor de eerste keer in 20 jaar euthanasiewet een dergelijke benoeming blokkeert?
Voor zover we hebben kunnen nagaan, is het in ieder geval een keer eerder voorgekomen dat een door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) voorgedragen kandidaat-lid niet is benoemd. Dit was in juli 2007. Tijdens onze ambtsperiodes is dit niet eerder voorgekomen.
Kunt u toelichten op basis van welke argumenten, bevoegdheden, motivering en criteria u in deze uitzonderlijke situatie gebruik maakt van uw vetorecht?
Over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden worden, zoals gebruikelijk, in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
In het algemeen kan worden gezegd dat op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) de leden van de RTE-commissies worden benoemd door de ministers van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hierbij zij opgemerkt dat deze bevoegdheid niet bij de Minister van VWS, maar bij de Minister voor Medische Zorg en Sport is belegd. Een benoemingsbeslissing is altijd een gezamenlijke beslissing. Ook een beslissing om niet te benoemen is een gezamenlijke beslissing.
Wat is de reden dat het blokkeren van de benoeming van een rechter in Nederland vrijwel nooit voorkomt en in context van de euthanasiewet zelfs nog nooit is voorgekomen?
Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 4, eerste lid, Wtl geen rechters worden benoemd maar leden en plaatsvervangend leden van de RTE.
Onze bevoegdheid om (plaatsvervangend) leden van de RTE te benoemen impliceert tevens de bevoegdheid om ze niet te benoemen. Als gezegd kunnen wij niet publiekelijk ingaan op de inhoudelijke redenen die in individuele gevallen leiden tot een beslissing om al dan niet te benoemen.
Ziet u er een risico in uit naam van de regering de benoeming van een rechter te blokkeren wanneer deze benoeming te maken heeft met een maatschappelijk gevoelig thema zoals euthanasie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Onze bevoegdheid om (plaatsvervangend) leden van de RTE te benoemen impliceert tevens de bevoegdheid om ze niet te benoemen. De gevoeligheid van het thema brengt juist met zich mee dat benoeming van een voorgedragen kandidaat geen formaliteit is maar dat de ministers zich ook daadwerkelijk behoren te vergewissen van de benoembaarheid van kandidaten.
Kunt u toelichten welke vervolgstappen worden ondernomen nu de benoeming is geblokkeerd?
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid tijdens het wekelijkse vragenuur op dinsdag 1 december jl. heeft aangekondigd, hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Medische Zorg en Sport de coördinerend voorzitter van de RTE vertrouwelijk per brief geïnformeerd over de beweegredenen die ten grondslag liggen aan de beslissing om de betreffende kandidaat niet te benoemen. Ook het betreffende kandidaat-lid is hierover geïnformeerd door de Minister van Justitie en Veiligheid.
In welke mate hebben de persoonlijke opvattingen van de kandidaat een rol gespeeld in het besluit?
Over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden worden, zoals gebruikelijk, in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
Meer in het algemeen kan worden opgemerkt dat persoonlijke opvattingen van kandidaten als zodanig niet in de weg staan aan benoeming. Iedere kandidaat zal persoonlijke opvattingen hebben over het thema euthanasie. Doorslaggevend is de toetssteen die in de memorie van toelichting bij de Wtl wordt aangelegd en die bepaalt dat de leden en plaatsvervangend leden van de RTE worden benoemd ¨op grond van hun specifieke deskundigheid vanuit de eigen discipline op het terrein van de onderhavige problematiek, alsmede op grond van geschiktheid om een voorgelegd geval van verschillende kanten te bezien en aan abstract geformuleerde criteria te toetsen¨.1
Kunnen de regionale toetsingscommissies in beroep gaan tegen dit besluit of kan de beslissing nog op een andere manier worden tenietgedaan?
Tegen benoemingsbeslissingen op grond van artikel 4 Wtl, positief dan wel negatief, staat op grond van artikel 8:4, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen bezwaar en beroep open voor belanghebbenden. Volledigheidshalve kan hieraan worden toegevoegd dat de gang naar de civiele rechter natuurlijk open staat voor betrokkene(n) bij een benoemingsbeslissing.
Kan de Kamer eventueel nog op een later moment vertrouwelijk worden geïnformeerd over de motivering achter deze beslissing?
Wij vinden het in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures onwenselijk om over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden inhoudelijk mededelingen te doen aan anderen dan de direct betrokkenen (in dit geval het kandidaat-lid en de coördinerend voorzitter van de RTE).
Het artikel ''Dit is oorlog': het internationale netwerk van christelijke fundamentalisten achter het Poolse abortusverbod' |
|
Jan Paternotte (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel ««Dit is oorlog»: het internationale netwerk van christelijke fundamentalisten achter het Poolse abortusverbod»?1
Ja.
Bent u bekend met de fundamentalistische organisaties zoals TFP en Ordo Iuris en geldstromen achter de aanval op vrouwenrechten en de LHBTI-beweging in Europa, Rusland en de Verenigde Staten?
Ja.
In hoeverre vindt u dat sommige opvattingen van deze organisaties, bijvoorbeeld waar het gaat om abortus, niet in lijn zijn met de kernwaarden van onze samenleving?
Sommige opvattingen van de organisaties, zoals beschreven in het aangehaalde artikel, zijn in strijd met de kernwaarde van het zelfbeschikkingsrecht. Er leven in ons land verschillende opvattingen over abortus. De Wet afbreking zwangerschap, tot stand gekomen na intensieve politieke en maatschappelijke debatten, doet recht aan het maatschappelijk draagvlak en garandeert het recht van vrouwen op vrije toegang tot abortuszorg. Op grond van de Wet afbreking zwangerschap is het de zwangere vrouw die uiteindelijk zelf in vrijheid de beslissing neemt, uiteraard binnen de zorgvuldigheidsvereisten van de wet.
In hoeverre zijn deze organisaties ook in Nederland actief?
Dergelijke organisaties zijn ook in Nederland actief en er bestaan internationale banden. Zo is de oprichting van de aan TFP gelieerde internationale organisatie Pro Europa Christiana in 2009 gemeld op een conservatieve Nederlandse website en zijn er ook in Nederland bijeenkomsten georganiseerd voor deze organisatie. Een meer direct verband wordt gevonden in de in 2014 opgerichte conservatief-katholieke organisatie Civitas Christiana. Civitas Christiana pleit voor het herstel van de christelijke waarden van voor de Reformatie en, met de doorlopende campagne «Cultuur onder Vuur», voor het behoud van de Nederlandse identiteit. Daarbij richt de organisatie zich onder meer tegen abortus, homoseksualiteit en de islam.
Zijn er Nederlandse organisaties die banden hebben met deze internationale fundamentalistische organisaties? Zo ja, welke organisaties?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre vloeit er geld vanuit het buitenland naar Nederland om deze organisaties in Nederland te ondersteunen?
Uit openbare bronnen kan opgemaakt worden dat Civitas Christiana geld vanuit het buitenland ontvangt.2
De maatschappelijke en politieke discussie over ongewenste buitenlandse beïnvloeding via financieringsstromen loopt al geruime tijd. Buitenlandse financiering van Nederlandse organisaties is toegestaan. Het kabinet acht buitenlandse financiering ongewenst wanneer deze gedragingen teweegbrengt of stimuleert die op gespannen voet staan met de democratische rechtsorde, ook wel problematisch gedrag genoemd.3 Om onwenselijke beïnvloeding tegen te gaan, zet het kabinet een brede aanpak in waarover uw Kamer geïnformeerd is in de beleidsreactie op Parlementaire Ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen4. Een van de maatregelen uit de brede aanpak is het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties, welke op 23 november jl. bij uw Kamer is ingediend. Het wetsvoorstel zorgt voor meer inzicht in financiële stromen vanuit het buitenland naar maatschappelijke organisaties die in Nederland actief zijn. Momenteel wordt er gewerkt aan de beantwoording van het door uw Kamer verzonden verslag.
In hoeverre is hier volgens u sprake van ongewenste beïnvloeding?
Bij ongewenste buitenlandse beïnvloeding is sprake van een direct aanwijsbare actor. Het gaat om beïnvloeding door buitenlandse actoren, statelijk én niet-statelijk, die vanuit ideologische of politieke motieven in Nederland bepaalde maatschappelijke effecten willen bewerkstelligen, die het kabinet onwenselijk acht.
Omtrent Civitas Christiana zou sprake kunnen zijn van ongewenste beïnvloeding. Er zijn niet-statelijke buitenlandse actoren die deze Nederlandse organisaties steunen om vanuit een ideologisch motief bepaalde maatschappelijke effecten te bewerkstellingen die dit kabinet onwenselijk acht. Zo lijkt Civitas Christiana discriminatie op basis van religie en seksuele oriëntatie te propageren, dit druist in tegen de principes van onze rechtstaat en alles waar dit kabinet voor staat. Tegelijk kennen de opvattingen van Civitas Christiana een zeer beperkt en stabiel draagvlak in de samenleving, lijken de organisaties geen noemenswaardige effecten te bewerkstellingen, lijkt de buitenlandse steun beperkt te zijn én is de causale link tussen buitenlandse steun en de activiteiten van Civitas Christiana niet direct zichtbaar.
Daarbij wijst het kabinet diegenen die discriminatie op basis van religie of seksuele oriëntatie door deze organisatie ervaren op de mogelijkheid daarvan melding en/of aangifte doen. Op de website van de rijksoverheid wordt meer informatie gegeven over de mogelijkheden hiertoe.5
Ondersteunt de Europese Unie ook de feministische bewegingen die opkomen voor vrouwenrechten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, wilt u zich hiervoor inzetten?
Ja, eind 2020 is er een politiek akkoord bereikt over het EU programma Rechten en Waarden (2021–2027). Het programma beschikt over een budget van € 641,7 miljoen, aangevuld met maximaal € 912 miljoen en richt zich onder andere op gendergelijkheid en anti-discriminatie. Het programma ondersteunt het maatschappelijk middenveld en andere lokale, regionale, nationale en transnationale belanghebbenden. Naar verwachting kunnen ook de betreffende feministische bewegingen aanspraak maken op ondersteuning vanuit dit programma. Het kabinet verkent nu de mogelijkheden om – rechtstreeks of via Europese koepelorganisaties – organisaties gericht op vrouwenrechten en LHBTI rechten in relevante lidstaten te assisteren in het aanvragen van steun uit dit programma.
Het bericht ‘Fors meer scholieren geschorst voor wapenbezit op school’. |
|
Anne Kuik (CDA), Michel Rog (CDA), Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fors meer scholieren geschorst voor wapenbezit op school»?1
Ja.
Wat vindt u van de toename van het aantal schorsingen naar 350 afgelopen schooljaar wegens wapenbezit op school?
Dat is een zorgelijke toename. Het sluit aan bij andere signalen hierover. Recent heb ik daarom met mijn collega's van JenV en een groot aantal lokale partijen een Actieplan Wapens en Jongeren gelanceerd.2 Met dit plan willen we wapenbezit en -gebruik onder jongeren terugdringen.
Kunt aangeven hoe het aantal schorsingen wegens wapenbezit zich heeft ontwikkeld sinds deze categorie schorsingen apart wordt bijgehouden?
Gedurende de afgelopen drie jaren was sprake van een stijging van meldingen van schorsing en verwijdering gerelateerd aan wapenbezit: van 168 meldingen in 2017/18, naar 266 meldingen in 2018/19 en 372 meldingen in 2019/20. Het totale aantal meldingen schorsing en verwijdering dat bij de Inspectie van het Onderwijs in deze jaren is gemeld bedraagt resp. 6471, 7143 en 5701 meldingen. Het aantal meldingen van schorsing en verwijdering wegens wapenbezit betreft resp. 3, 4 en 7 procent van alle meldingen in dat jaar. Wat de cijfers voor 2019/20 betreft moet worden bedacht dat scholen een deel van die periode waren gesloten in verband met de corona-pandemie.
Kunt u aangeven hoeveel gevallen er door een school aangifte is gedaan? Is dit een stijging of daling ten opzichte van voorgaande jaren?
Uit de politiesystemen valt niet automatisch to genereren door hoeveel scholen aangifte is gedaan. Vorig jaar (2020) heeft de politie 201 iricidenten in de categorieen «Bezit vuurwapens» en «Bezit overige wapens» met als locatie «Onderwijsinstelling» geregistreerd. Dat is aanzienlijk minder dan in 2019 (248), maar in dezelfde orde van grootte als in 2018 (184) en in 2017 (183). Wat de cijfers voor 2020 betreft moet worden bedacht dat scholen een deel van die periode waren gesloten in verband met de corona-pandemie. Ik blijf scholen oproepen om in geval van wapenbezit aangifte te doen bij de politie, want dat gebeurt nog te weinig.
Kunt u aangeven of het hierbij gaat om incidenten waarbij een mes is gebruikt, ermee is gedreigd of dat is geconstateerd dat de leerling een wapen in zijn bezit had zonder het te gebruiken of ermee te dreigen, bijvoorbeeld bij een kluisjescontrole of anderszins?
Voor de informatie met betrekking tot aangiftes zie het antwoord op vraag 4. De Onderwijsinspectie heeft geen inzicht in de mate waarin scholen aangifte doen van wapenbezit en evenmin in de precieze omstandigheden daarbij. Meldingen van schorsing en verwijdering door scholen waarover de inspectie beschikt, bevatten slechts een beperkte aanduiding van de verdere omstandigheden. Bij sommige meldingen is.sprake van meerdere redenen voor schorsing of verwijdering. Wapenbezit doet zich namelijk voor in combinatie met andere redenen. Zo blijkt schorsing en verwijdering vanwege wapenbezit relatief vaak samen te gaan met fysiek geweld (13%), of met dreiging met geweld (25%) of verbaal geweld (7%) jegens medeleerlingen. Dat geldt in mindere mate ook voor bedreiging met geweld jegens personeel (5%) en verbaal geweld jegens personeel (5%; cijfers 2019/20).
Kunt u bevestigen dat het steeds vaker voorkomt dat leerlingen ook bereid zijn hun mes daadwerkelijk te gebruiken?
Hierover is geen onderzoek bekend. Voor cijfers omtrent het aantal steekincidenten onder jongeren verwijs ik u naar de analyse zoals genoemd in het Actieplan Jongeren en Wapens (zie het antwoord op vraag 2).
Kunt u tevens aangeven in hoeverre deze stijging van het aantal schorsingen een eigenstandige ontwikkeling is en zo ja wat dan de reden voor deze stijging is, of dat het komt omdat scholen alerter zijn op wapenbezit onder leerlingen en dit vaker controleren?
Er zijn geen gegevens beschikbaar die de toename van het aantal meldingen kunnen verklaren.
Kunt u aangeven of het mogelijk is dat scholen leerlingen preventief controleren op wapenbezit? Zo ja, gebeurt dit ook? Zo nee, vindt u dat scholen dit zouden moeten kunnen doen?
Een school kan dergelijke maatregelen opnemen als onderdeel van het veiligheidsbeleid van de school. Het is aan de school om te bepalen of dat in de eigen context proportioneel en zinvol is. Ik heb geen gegevens over de mate waarin dat ook daadwerkelijk gebeurt.
Kunt u aangeven welke sancties er staan op wapenbezit op school en in hoeverre ouders expliciet worden geïnformeerd dat wapenbezit niet is toegestaan op school?
In het algemeen geldt dat wettelijke voorschriften rond verboden wapenbezit leidend zijn. Het staat scholen vrij in schoolregels afspraken op te nemen over wenselijk en onwenselijk gedrag, waarbij ook bezit van wapens plaats kan krijgen. Scholen informeren leerlingen en ouders/verzorgers over de schoolregels, die in overleg met de medezeggenschapsraad tot stand komen.
Wat vindt u van de constatering van de geciteerde schooldirecteur dat een messenverbod een eerste stap is, maar dat meer nodig is, vooral meer inzet op het voorkomen dat een mes de school binnen komt en dat daarvoor ook met onder andere jongerenwerk moet worden samengewerkt?
Daar ben ik het mee eens. In het al genoemde Actieplan Wapens en Jongeren is dan ook een van de belangrijkste aspecten het versterken van de lokale samenwerking. Scholen kunnen dit probleem niet in hun eentje oplossen, maar moeten de juiste partners weten te vinden, en het is het beste om die samenwerking al op te starten voordat er zich een incident voordoet.
Bent u bereid om samen met de sectorraden en andere betrokken organisaties in het onderwijs op korte termijn te komen met een plan van aanpak om het gebruik of bezit van een wapen op school tegen te gaan en de scholen daarin meer te ondersteunen?
Het Actieplan Wapens en Jongeren is al een dergelijk plan, waarin alle betrokken organisaties deelnemen en waarin duidelijke deadlines voor de verschillende afspraken zijn gesteld. Ik zal met de sectorraden overleggen om te zien hoe zij hun achterban kunnen stimuleren om de juiste stappen te zetten, ook in de gemeenten die nu nog niet direct betrokken zijn in het Actieplan Wapens en Jongeren.
Bent u tevens bereid om met de gemeenten een termijn af te spreken waarbinnen zij moeten komen met plannen, in samenwerking met jongerenwerk, om het wapenbezit onder jongeren terug te dringen en dit mee te nemen in het hierboven genoemde plan van aanpak?
Zie het antwoord op vraag 11.
Het Verwey-Jonker Instituut onderzoek ‘Kwestie van lange adem: kan huiselijk geweld en kindermishandeling echt stoppen?’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek naar het effect van de aanpak kindermishandeling en huiselijk geweld van Verwey-Jonker Instituut?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er, gezien het onderzoeksgegeven dat in 98% van de gemelde gezinnen geweld speelt of dreigt, bij Veilig Thuis melding vrijwel nooit «valse» meldingen worden gedaan en voor eens en altijd verwerpen dat dergelijke meldingen van huiselijk geweld en/of kindermishandelingen met een korreltje zout moet worden genomen?
Ik ben van mening dat een melding nooit op voorhand met een korreltje zout genomen moet worden. Iedereen die zich zorgen maakt over de veiligheid van kinderen of die vermoedt dat er sprake is van huiselijk geweld, moet zich kunnen richten tot Veilig Thuis om zijn of haar zorgen te kunnen bespreken. Huiselijk geweld en kindermishandeling behoren tot de grootste geweldsproblemen in Nederland en blijven vaak verborgen.
Het komt voor dat na onderzoek van Veilig Thuis blijkt dat het vermoeden weerlegd kan worden. Uit de beleidsinformatie van Veilig Thuis blijkt dat uiteindelijk 3% van de meldingen weerlegd kunnen worden. Ook uit het onderhavige onderzoek blijkt dat de gezinnen die gemeld zijn, over het algemeen daadwerkelijk te maken hebben met kindermishandeling en huiselijk geweld.
Het gaat vaak om complexe problematiek en het vaststellen of sprake is van kindermishandeling of huiselijk geweld – in welke vorm dan ook – en of de veiligheid in het geding is, is niet eenvoudig. Mocht een melding gedaan worden, dan voert Veilig Thuis een veiligheidsbeoordeling uit en doet waar nodig aanvullend onderzoek. Ik wil benadrukken dat iedereen met zorgen of vragen ook bij Veilig Thuis terecht kan voor advies. Door eerst advies te vragen wordt de kans verkleind dat een melding mogelijk op verkeerde gronden wordt gemaakt.
Bent u ook geschrokken van het feit dat bij ongeveer tweederde van de gezinnen die werden gevolgd na anderhalf jaar het geweld nog steeds niet gestopt is? Welke lessen, anders dan hetgeen u afgelopen jaren al hebt ingezet, trekt u uit het beeld dat het Verwey-Jonker Instituut hierover schetst?
Ondanks dat bekend is dat huiselijk geweld en kindermishandeling één van de meest voorkomende geweldsproblemen in Nederland zijn en dat het in veel gevallen moeilijk is om geweldspatronen te doorbreken, zijn de cijfers die dit bevestigen altijd weer schokkend.
Eerder onderzoek in 2014 liet zien dat het geweld destijds nauwelijks was afgenomen en in geen enkel geval was gestopt. Het huidige onderzoek laat zien dat het vaker dan voorheen lukt om het geweld te stoppen en dat het aantal incidenten afneemt. Het percentage gezinnen waar het geweld gestopt is, was na anderhalf jaar 29%. Het is goed nieuws dat het dus vaker lukt geweld te stoppen en te verminderen; vooral voor de gezinnen en kinderen die te maken hebben met dit geweld. Het onderzoek laat immers ook zien dat het pas echt beter gaat met betrokkenen als het geweld gewoon stopt.
We zijn er echter nog lang niet. In te veel gezinnen is er nog sprake van geweld. Het onderzoek toont dat geweld wel degelijk kan stoppen en wat daarvoor nodig is. We herkennen wat de onderzoekers aan werkende elementen aangeven en zien dat de activiteiten en speerpunten van het programma Geweld hoort nergens thuis hier op aansluiten.
Wordt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betrokken bij de aanpak van huiselijk geweld gezien de grote impact die armoede en werkloosheid kunnen hebben op huiselijk geweld?2 Zo ja, hoe? Zo nee, bent u bereid zo spoedig mogelijk in contact te treden met uw collega’s van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om samen tot een geïntegreerde aanpak te komen en de Kamer hierover te informeren?
Er zijn meerdere risicofactoren aan te wijzen als het gaat om huiselijk geweld en kindermishandeling. In het onderzoek «Een kwestie van lange adem» is gekeken naar de volgende risicofactoren: persoonlijkheidskenmerken van ouders en kinderen; een geschiedenis hebben van kindermishandeling; armoede; alleenstaand ouderschap; opleidingsniveau; werkloosheid; en risicovol drankgebruik van beide ouders. Het beleid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten aanzien van (kinder)armoede, schulden en bestrijden van werkloosheid draagt dan ook bij aan de doelstellingen van het Geweld Hoort Nergens Thuis programma. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid neemt op ambtelijk niveau deel aan de stuurgroep van het programma GHNT. Ook neemt VWS deel aan de brede schuldenaanpak, waarin het tegengaan van problematische schulden centraal staat.
Heeft u contact met uw collega’s van het Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de uitkomsten van dit onderzoek? Bent u van mening dat het onderwijs voldoende wordt geïnformeerd door ketenpartners over gesignaleerd geweld? Bent u tevens van mening dat er in het onderwijs voldoende oog is voor de psychische, praktische en leerproblemen die voor veel kinderen gepaard gaan met huiselijk geweld?
Ja, ik heb contact met mijn collega’s van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) over de uitkomsten van dit onderzoek. Ik onderschrijf dat voor kindermishandeling en huiselijk geweld, van de preventie tot en met de nazorg, een goede ketensamenwerking noodzakelijk is. Daarom wordt in het «Handelingskader kindermishandeling en huiselijk geweld: randvoorwaarden en richtlijnen voor uitvoering van de wet meldcode in de praktijk (2020)» de ketensamenwerking rond kindermishandeling en huiselijk geweld geconcretiseerd3. Dit Handelingskader helpt scholen om in actie te komen, hun verantwoordelijkheid te nemen en te melden.4 De meldcode voorziet ook in een stap om advies te vragen bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling. Zo voorkomen we ook dat om de verkeerde redenen direct een melding wordt gedaan, omdat aan de melding een ander probleem ten grondslag ligt. Eén van de basiseisen uit het Handelingskader waar een school minimaal aan moet voldoen, is het regelmatig contact hebben met externe samenwerkingspartners, zoals Veilig Thuis over beleid en samenwerking in de praktijk. Daarnaast is het wijkteam (of het jeugdteam) de eerste lijn die de school bij kindermishandeling en huiselijk geweld kan inschakelen. De Raad voor de Kinderbescherming kan ingeschakeld worden door het wijkteam of als onderzoek van Veilig Thuis uitwijst dat de ontwikkeling van een kind wordt bedreigd. De politie komt in beeld bij acute veiligheidsproblemen en als er aangifte wordt gedaan. Zij melden het dan bij Veilig Thuis als er sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling.
Van docenten en mentoren wordt verwacht dat zij voldoende oog hebben voor de psychische, praktische en leerproblemen die bij veel kinderen gepaard gaan met huiselijk geweld. Het thema kindermishandeling en huiselijk geweld is verankerd in de herijkte kennisbases 2018/2019 van de Pabo en de Tweedegraadslerarenopleidingen. Docenten in opleiding leren signaleren bij thema’s die te maken hebben met sociale veiligheid, zoals de thuissituatie van leerlingen, en daar (waar nodig) effectief naar te handelen. Onderdeel hiervan is dat deze opleidingen met elkaar hebben afgesproken om de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te behandelen in het curriculum van de opleidingen. De school, de individuele leraar of mentor kan voor het slachtoffer een belangrijke rol vervullen door tijdens schooltijd veiligheid te bieden en voldoende oog te hebben voor het kind. Het onderwijs heeft daarmee voldoende handvatten om oog te hebben voor de psychische, praktische en leerproblemen die voor (veel) kinderen gepaard kunnen gaan met huiselijk geweld.
Deelt u de visie dat de uitkomsten uit dit onderzoek redenen bieden om de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling breder aan te pakken dan nu gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Een brede aanpak is nodig om huiselijk geweld en kindermishandeling effectief te bestrijden. In het programma Geweld Hoort Nergens Thuis wordt al breed gekeken naar de problematiek en de benodigde oplossingsrichtingen.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de aanpak van huiselijk geweld niet genoeg oog heeft voor de verschillen tussen mannen en vrouwen, bijvoorbeeld in het feit dat mannen anders moeten worden bevraagd op huiselijk geweld aangezien zij eerder genegen zijn geweld te bagatelliseren?3
Het onderzoek laat zien dat het belangrijk is oog te hebben voor verschillen in benadering van mannen en vrouwen en dat dit een effectieve aanpak van huiselijk geweld bevordert. Momenteel wordt door Regioplan in beeld gebracht op welke manier de Nederlandse aanpak van huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen meer gendersensitief kan worden gemaakt. Deze opdracht komt voort uit aanbevelingen die Nederland heeft ontvangen van het GREVIO-comité over de wijze waarop Nederland de verplichtingen naleeft van het Verdrag van Istanbul. In de brief bij de voortgangsrapportage van het programma Geweld hoort nergens thuis, die uw Kamer 21 december 2020 heeft ontvangen, heb ik uw Kamer daarover geïnformeerd. Het rapport over gendersensitiviteit zult u naar verwachting voor het Algemeen overleg Huiselijk geweld / Kindermishandeling van 8 februari ontvangen
Deelt u de mening van uw voorganger dat het beleid in de aanpak van huiselijk geweld gendersensitief is gezien het feit dat «[...] de slachtoffers vaak vrouwen zijn en de plegers mannen. Wij voeren een slachtofferaanpak en een plegeraanpak. Ik zou zeggen: genderspecifieker dan dat kun je het bijna niet krijgen.»?4
Aspecten die te maken hebben met genderverschillen kunnen een rol spelen bij huiselijk geweld. Dat geldt voor zowel slachtoffers als daders en voor vrouwen en mannen. In onze aanpak is, zoals het GREVIO-comité heeft aangegeven, met betrekking tot gendersensitiviteit ruimte voor verbetering. Zoals aangegeven bij vraag 7 hebben we Regioplan gevraagd inzichtelijk te maken op welke manier de Nederlandse aanpak van huiselijk geweld meer gendersensitief gemaakt kan worden. In deze opdracht wordt de vraag meegenomen wat gendersensitiviteit precies is en hoe dat past binnen de Nederlandse systeemgerichte aanpak. Bij deze opdracht zijn relevante stakeholders betrokken zoals onder meer de VNG, het Landelijk Netwerk Veilig Thuis, Valente, de Nationale Politie, het Openbaar Ministerie, GGZ Nederland en het college voor de Rechten van de Mens.
Zijn de conclusies uit dit onderzoek naar uw mening reden de opleiding van hulpverleners onder de loep te nemen, gezien de problemen van professionals met het bespreken van geweld en hoe afspraken gemaakt kunnen worden over het stoppen van het geweld? Zo nee, welke conclusie uit dit onderzoekt heeft u overtuigd dat hier geen noodzaak voor is?
De conclusies uit dit onderzoek steunen mij in het uitvoeren van de motie Westerveld en Wörsdörfer7, waarin wordt verzocht om structurele aandacht voor deze thema’s in de curricula van het hoger onderwijs opnieuw te agenderen bij de betrokken partijen, zoals het landelijk opleidingsoverleg, de verschillende opleidingen, beroepsverenigingen, het platform van lectoren, leernetwerken en kenniskringen.
In samenwerking met het Ministerie van OCW zal ik uitvoering geven aan deze motie door dit te agenderen bij de vertegenwoordigers van de lerarenopleidingen, Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de Vereniging Hogescholen (VH). Daarnaast neem ik de verschillende aspecten die relevant zijn voor professionals in hun rol om kindermishandeling en huiselijk geweld aan te pakken, integraal mee in de activiteiten richting de beroepsverenigingen naar aanleiding van de wetsevaluatie van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Ik zal uw Kamer bij de zesde voortgangsrapportage van Geweld hoort nergens thuis voor de zomer van 2021 verder informeren over de voortgang van deze acties.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat kinderen niet langer de vergeten groep slachtoffers zijn, gezien het feit dat ongeveer de helft van hen geen hulp ontvangt? Hoe is het mogelijk dat het niet vanzelfsprekend is dat er met kinderen goed wordt gesproken wanneer er een melding van geweld is, ondanks het feit dat protocollen dit voorschrijven? En welke les trekt u uit het feit dat dat 60% van de kinderen zich niet gesteund voelt, ondanks de huidige inzet op het betrekken van het eigen netwerk en het belang van sociale steun?
Voor jongeren waarvoor het niet voor lukt om samen met de gemeente passende hulp te vinden, zijn in elke jeugdregio regionale expertteams jeugd opgericht. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) helpt als het niet lukt om een zorgvraag op te lossen. Voor kinderen en jongeren met weinig voorkomende problematiek of het tegelijkertijd voorkomen van twee of meer aandoeningen, zijn acht bovenregionale expertisecentra gerealiseerd. De expertisecentra brengen in kaart voor welke groepen kinderen en jongeren het nu nog niet goed lukt om passende zorg te organiseren. Ik wil dat de beschikbare middelen bij de expertisecentra ingezet worden om doorbraken te realiseren voor deze kinderen en jongeren. Tevens is gestart met de doorbraakaanpak naar aanleiding van de voortgangsrapportage «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd» van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid. Onder regie van de verantwoordelijke gemeente maken lokale teams, zorgaanbieders en Gecertificeerde Instellingen per kind met een maatregel afspraken om jeugdbescherming en passende jeugdhulp te organiseren.
Praten met kinderen bij vermoedens van kindermishandeling is van groot belang. De Handreiking «Participatie van kinderen in de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling» helpt professionals en organisaties bij gesprekken met kinderen. Daarom is van september tot december 2020, met ondersteunging van het ministerie VWS, de inhoud van deze handreiking met de campagne «KindCentraal» van Augeo Foundation onder de aandacht gebracht bij enkele duizenden (aankomende) professionals. Het thema participatie van kinderen en ouders neem ik de komende tijd mee in de gesprekken met de beroepsgroepen voor een duurzame implementatie en borging van de meldcode.
Om daarnaast het doen van goed feitenonderzoek te ondersteunen, is in juni 2018 het Actieplan verbetering feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen aangeboden aan de Tweede Kamer. Het doel van dit Actieplan is goed feitenonderzoek en onderbouwde besluiten in de jeugdbeschermingsketen met betrokkenheid van kinderen en ouders. Een van de speerpunten is om mét kinderen en ouders in gesprek te gaan en hen te betrekken bij beslissingen, waarbij er sprake is van persoonlijke aandacht en respectvolle bejegening. Veilig Thuis, RvdK en GI’s zijn gezamenlijk opdrachtgever van het Actieplan. Het belang van het goed uitvoeren van feitenonderzoek, conform het vereiste van artikel 3.3. Jeugdwet, wordt dus ruimschoots erkend door de hele jeugdbeschermingsketen. Het Actieplan heeft een looptijd tot en met 2021. Uw Kamer wordt in de voortgangsbrieven Jeugd periodiek geïnformeerd over de uitvoering van het Actieplan.
In het rapport van het Verwey-Jonker Instituut wordt geconcludeerd dat ruim twee op de vijf kinderen (43%) zeggen dat zij (ook) informele hulp hebben ontvangen, veelal van familie of vrienden. Tevens wordt in het rapport geconcludeerd dat zowel jongeren als ouders informele hulp belangrijk vinden. Het sterkt mij dan ook om mij verder in te zetten op het betrekken van het eigen netwerk om sociale steun te bevorderen. Eén van de doelstellingen van het programma Zorg voor de Jeugd is gericht op het inzetten van en samenwerken met steunfiguren en het informele netwerk. De Branches Gespecialiseerde Zorg Jeugd (BGZJ) hebben in juli jl. een uitvraag gedaan onder hun leden om een beeld te krijgen van de stand van zaken en de mogelijke drempels bij het realiseren van de samenwerking met informele steunfiguren en netwerken. De resultaten hiervan heeft de BGZJ beschreven in een brief aan mij in oktober 2020. Eind dit jaar willen we concrete stappen hebben gezet om het samenwerken met informele steunfiguren voor zoveel mogelijk kwetsbare (uithuisgeplaatste) kinderen te realiseren. Hiervoor organiseert BGZJ samen met de beroepsverenigingen expertmeetings met betrokken partijen waar wordt verkend wat nodig is om het inzetten van steunfiguren tot een succes te maken. Verder zijn de beroepsverenigingen aan de slag met een plan van aanpak voor bij- en nascholingsaanbod. In overleg met de VNG zal worden gekeken hoe hier in de contractering verder op kan worden ingezet. Ook gaan we door met het leren van ervaringen en het delen van goede voorbeelden via onder meer de site en nieuwsbrieven van Zorg voor de Jeugd, de BGZJ, VNG en beroepsorganisaties.
Bent u zich bewust van het feit dat er sprake is van lage meldingsbereidheid onder slachtoffers, waardoor verondersteld kan worden dat een grote groep slachtoffers niet in beeld is? Deelt u de zorgen omtrent deze onzichtbare groep en op welke manier zet u zich in om ook hen te bereiken en hulp te bieden?
Het is belangrijk dat slachtoffers hulp vragen als zij te maken hebben met huiselijk geweld of kindermishandeling. Dit kunnen zij doen bij iemand die zij vertrouwen, bij een hulpverlener of bij Veilig Thuis. Dit is niet altijd makkelijk of mogelijk, bijvoorbeeld als het een jong kind betreft.
Veilig Thuis heeft tot doel een laagdrempelige toegang te zijn voor slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling, plegers, omstanders en professionals. Uit de beleidsinformatie van Veilig Thuis is af te leiden wat de verhouding is van burgers of professionals die advies vragen of een melding doen.
Van de adviezen over huiselijk geweld en kindermishandeling in het eerst half jaar van 2020 was 43% afkomstig van mensen die niet-beroepsmatig contact zochten. Van het aantal meldingen over huiselijk geweld en kindermishandeling in het eerste half jaar van 2020 was 9% afkomstig van mensen die niet beroepsmatig betrokken zijn. Dit kunnen familieleden, vrienden of slachtoffers zelf zijn.
Sinds mei vorig jaar is Veilig Thuis gestart met de mogelijkheid om via de chat advies te vragen aan Veilig Thuis. Dit is een laagdrempelige manier om contact te leggen die ook voor slachtoffers een alternatieve mogelijkheid biedt om hulp te vragen. Daarnaast kunnen slachtoffers sinds 1 mei met het codewoord «Masker 19» een melding doen van huiselijk geweld bij de apotheek. Deze mogelijkheid voor slachtoffers die niet zelf kunnen of durven bellen of chatten is via de media en de campagnesite onder de aandacht gebracht.
Hoe realiseert u een professionalisering in de diagnostiek van multiproblematiek, zeker wanneer de gezinnen met de meeste meldingen van geweld worden doorverwezen naar wijkteams?
Vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis wordt gewerkt aan de professionalisering van wijkteams op het terrein van het borgen van een veilige leefomgeving. Het programma ondersteunt regio’s en gemeenten bij de versterking van de lokale (wijk)teams. Dit gebeurt onder andere aan de hand van het in het najaar van 2019 vastgestelde Kwaliteitskader «werken aan veiligheid voor lokale (wijk)teams en gemeenten». Om gemeenten te ondersteunen bij het in kaart brengen van de stappen die gezet moeten worden om hun lokale teams te versterken, is onder andere een zelfscan ontwikkeld. Verder worden de gemeenten inhoudelijk ondersteund op de kwaliteitsstandaarden onder meer via een informatiebox voor gemeenten.
Daarnaast wordt vanuit het programma Zorg voor de Jeugd gewerkt aan een verbetering van de toegang tot jeugdhulp voor kinderen en gezinnen. Door o.a. gemeenten te ondersteunen bij het in de praktijk brengen en borgen van vijf basisfuncties en centrale inzichten uit het KPMG-onderzoek «basisfuncties voor lokale teams in kaart» van november 2019. De basisfuncties betreffen inhoudelijke componenten, vanuit het perspectief van de inwoner die, ongeacht de verschijningsvorm van het wijkteam, lokaal geborgd moeten worden. Zorgen voor een veilige leefomgeving en handelen met een brede blik (zeker in geval van multiproblematiek) zijn 2 van de 5 basisfuncties.
Voor de ondersteuning is een belangrijke rol weggelegd voor het OZJ en de kennisinstituten, onder meer door het organiseren van dialoogsessies, regionale bijeenkomsten en ondersteuning op lokaal niveau in een aantal regio’s. Afstemming vindt plaats met het programma Geweld hoort nergens thuis en vanuit andere programma’s en trajecten, zoals de vereenvoudiging en vernieuwing van de jeugdbeschermingsketen en verbetertraject toegang sociaal domein.
Bent u van mening dat de huidige aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling afdoende is? In hoeverre bent u tevreden met de snelheid en de voortgang die wordt geboekt met het inmiddels derde landelijke actieprogramma? Zo nee, wat gaat u doen om het bestaande beleid bij te sturen, zowel vanuit uw eigen ministerie als die van uw collega’s op dit onderwerp. Bent u bereid hier de coördinerende rol op u te nemen?
Afgaande op het onderzoek ‘Een kwestie van lange adem’ zetten we met het programma Geweld hoort nergens thuis in op de juiste zaken. De coördinatie van het programma ligt bij mij en met de minister voor Rechtsbescherming en de VNG zijn we gezamenlijk opdrachtgever.
Dit is de eerste aanpak in de vorm van een omvangrijk landelijk programma dat inzet op huiselijk geweld én kindermishandeling en dat focust op het gehele systeem. In eerdere aanpakken stonden kindermishandeling en huiselijk geweld meer los van elkaar. In de periode voorafgaand aan het programma zijn belangrijke fundamenten gelegd, zoals werken met de wet meldcode en de vorming van Veilig Thuis. Met dit landelijke programma van de ministeries van VWS en JenV en de VNG is kennis vanuit eerdere aanpakken en onderzoek benut om in de regio’s bestuurlijke samenwerking tussen Veilig Thuis, zorg en justitiepartijen te versterken, de lokale teams te versterken en multidisciplinaire samenwerking rond gezinnen waar structureel geweld speelt vorm te geven. Daarnaast is geïnvesteerd in de impactmonitor, zodat we steeds beter kunnen monitoren of de inzet die we plegen afdoende is. Op termijn zal deze monitor hier zicht op kunnen geven.
Het is duidelijk dat we er nog lang niet zijn. Als het om dit soort ingrijpende problemen gaat die zodanig invloed hebben op levens en ontwikkelingsmogelijkheden van mensen, vaak kwetsbare mensen, gaat het oplossen nooit snel genoeg. We moeten echter realistisch blijven en inzien dat deze soms intergenerationele problemen niet van de ene op de andere dag opgelost zijn. Daarom vind ik dat we tevreden mogen zijn over de voortgang die we de afgelopen tijd hebben geboekt. De stappen die we nu zetten, zijn van belang en moeten we lokaal en regionaal goed borgen. Mijn waardering gaat dan ook uit naar de niet aflatende inzet van professionals zoals jeugdhulpverleners, jeugdbeschermers, leraren, wijkagenten en gemeenteambtenaren, regionale projectleiders en nog vele anderen.
Daarnaast zijn we nog niet klaar; het is, zoals het onderzoek zegt, een kwestie van lange adem. Dit is ook van toepassing op het blijven verbeteren van de aanpak. Zo zien we mogelijkheden voor verbetering in een beter functionerende gezins- en jeugdbescherming, het verder versterken van de lokale teams, investeren in professionals en de trauma-aanpak en bijvoorbeeld in het betrekken van inzichten vanuit gendersensitiviteit bij het voorkomen en duurzaam oplossen van geweld in gezinnen.
De inzet van diensthonden |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending «Bijten als beloning» van Zembla d.d. 19 november jl.?1
Ja.
Wat zijn de richtlijnen voor de inzet van diensthonden als geweldsmiddel?
Voor de inzet van alle geweldsmiddelen, waaronder de inzet van een politiesurveillance-hond of AOT-hond, geldt de geweldsinstructie. Onder de geweldsinstructie wordt verstaan de bij of krachtens de Politiewet 2012 en de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten gegeven algemeen verbindende voorschriften die tot de ambtenaar gerichte instructies bevatten omtrent het gebruik van geweld. Artikel 7 van de Politiewet 2012 bepaalt dat toegepast geweld proportioneel, subsidiair, redelijk en gematigd dient te zijn. Dit betekent in de praktijk dat een hond slechts mag worden ingezet indien dit strikt noodzakelijk is en het doel niet op andere – minder ingrijpende – wijze kan worden bereikt.
Daarbovenop is artikel 15 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie) van toepassing. Op basis hiervan is de inzet van een politiesurveillance of AOT-hond slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider die in het bezit dient te zijn van een certificaat. Voor specifieke AOT en ME inzet moet voorafgaand aan de inzet toestemming zijn gegeven door het bevoegd gezag. Daarnaast moet de combinatie van geleider en hond in het bezit zijn van een certificaat waaruit blijkt dat is voldaan aan de keuringseisen die op basis van de Regeling politiehonden in een keuringsreglement zijn vastgelegd.3 Voorts worden sinds 2009 de aanbevelingen uit het adviesrapport «De gebeten hond» door de politie en het openbaar ministerie gebruikt als kader voor de inzet en de beoordeling van het geweldmiddel. Voor de inhoud van deze aanbevelingen verwijs ik u naar de bijlage.
Kunt u aangeven op welke wijze de richtlijnen voor de inzet van diensthonden zijn gecodificeerd?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre die richtlijnen overeenstemmen met artikel 15a en 15b van uw concept-Besluit tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren?3
De artikelen 15a en 15b van het ontwerpbesluit de wijziging van de Ambtsinstructie tweede tranche5 (hierna: ontwerpbesluit) zijn tot stand gekomen op basis van zowel aanbevelingen van de Nationale ombudsman, als de aanbevelingen van het in het vorige antwoord genoemde adviesrapport. Ik verwijs u in dit verband naar de nota van toelichting en het ontwerpbesluit dat op 20 december 2018 ter kennisneming aan uw Kamer is aangeboden.6 Ook in het ontwerpbesluit is onderscheid gemaakt tussen de inzet in het kader van de openbare orde en de inzet in het kader van de strafrechtelijke handhaving. Het ontwerpbesluit is op een belangrijk punt strenger dan de aanbevelingen.
Zo is op basis van de aanbevelingen de inzet van een surveillancehond geoorloofd om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding, of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken en die wordt verdacht van of is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf. De aanbeveling in het rapport ziet op alle misdrijven terwijl in het ontwerpbesluit de drempel is verhoogd naar misdrijven waarop een gevangenisstraf van minimaal 4 jaar is gesteld.
Waar het rapport alleen stelt dat inzet van de surveillancehond ten behoeve van de openbare orde aangelijnd geschiedt, is in het ontwerpbesluit een concreter criterium opgenomen. Namelijk dat een surveillancehond, aangelijnd kan worden ingezet ter verspreiding van samenscholingen of volksmenigten die een ernstige en onmiddellijke bedreiging vormen voor de veiligheid van personen of voor zaken.
Daarnaast is in het ontwerpbesluit op een aantal punten een andere keuze gemaakt. Zo zijn de criteria voor de surveillancehond en de AOT-hond samengenomen. Reden hiervoor is dat – hoewel de AOT-hond (net zomin als het aanhoudings- en ondersteuningsteam zelf) niet primair wordt ingezet bij de handhaving van de openbare orde – zich ook bij de inzet van het AOT samenscholingen kunnen voordoen. Zo komt het voor dat bij een aanhouding omstanders zich zodanig bemoeien met die aanhouding dat een dreigende situatie ontstaat. In die situaties is het niet doenlijk om altijd een politie-surveillancehond en geleider paraat te hebben en dus wordt hier de inzet van de AOT-hond ook mogelijk gemaakt.
Een ander verschil is gelegen in de aanlijning van de hond. Omdat het ondoenlijk is om een hond altijd aangelijnd te gebruiken – bijvoorbeeld in bosschages en omgevingen waarin allerlei obstakels zijn – is de aanbeveling om dit te doen niet overgenomen. Hierbij benadruk ik dat dit niet geldt voor de inzet van een hond voor de handhaving van de openbare orde. Dit dient aangelijnd plaats te vinden.
Hoe kan het dat over het op één na zwaarste geweldsmiddel dat de politie heeft, nog niets is opgenomen in de ambtsinstructie, terwijl er sinds 2009 een voorstel ligt om ook de inzet van de diensthond als geweldsmiddel in de Ambtsinstructie af te bakenen?
Het berust op een misverstand dat de geldende Ambtsinstructie geen inzetcriteria bevat voor de inzet van de diensthond ofwel politie-surveillancehond en de AOT-hond (zie artikel 15). In de nota van toelichting bij het in de vraag 4 genoemde ontwerpbesluit is aangegeven dat het er nog niet van gekomen is om de nadere criteria vast te leggen in de Ambtsinstructie en daarom de algehele herziening van de Ambtsinstructie werd aangegrepen om de inzet van honden als geweldsmiddel nader te normeren in de regelgeving.
Herkent de politie het beeld dat in deze uitzending geschetst wordt door politiewetenschapper Jaap Timmer, namelijk dat de circa 400 honden in politiedienst bij veel meer bijtincidenten zijn betrokken dan de 357 bijtincidenten die in 2019 zijn geregistreerd?4 Zo ja, welke maatregelen zijn of worden er dan binnen de politie-organisatie genomen om ervoor te zorgen dat de registratieplicht ten aanzien van bijtincidenten beter wordt nageleefd?
Het aanwenden van geweld, zo ook de inzet van de politiehond, dient op basis van de Ambtsinstructie te worden gemeld en geregistreerd. In 2019 is de politie – vooruitlopend op een wijziging van de Ambtsinstructie van juli dit jaar – overgegaan op een nieuwe meer uitgebreide manier van registreren.8 In dat kader heeft zij de werkwijze rond het vastleggen van toegepast geweld, ook ten aanzien van de diensthonden, aangescherpt. De korpschef heeft bij mij aangegeven nogmaals het belang te benadrukken van het zorgvuldig opvolgen van de geldende voorschriften en de daarbij behorende registratieverplichting.
Wordt de inzet van de diensthond alleen geregistreerd als de diensthond heeft gebeten? Zo nee, is het mogelijk om in de registratie een uitsplitsing te maken van het aantal keren dat de diensthond daadwerkelijk heeft gebeten en hoe de diensthond zich gedroeg c.q. zich aan de commando’s van zijn geleider heeft gehouden?
Iedere geweldsaanwending9 moet bij de politie worden gemeld, dat geldt ook voor het gebruik van een politiehond als geweldsmiddel. Wanneer een hondenbeet letsel heeft veroorzaakt, wordt dit op basis van artikel 17, derde lid, van de Ambtsinstructie vastgelegd in een geweldsregistratie. Wanneer een hondenbeet niet tot letsel heeft geleid, wordt de melding vastgelegd in een geweldsmutatie. Het is niet mogelijk hier een verdere uitsplitsing in te maken, omdat andere gegevens over de inzet van de hond (waaronder het opvolgen van commando’s of het aantal beten) niet worden geregistreerd.
Blijkt uit de registratie van bijtincidenten dat er eenheden zijn waar zich naar verhouding meer bijtincidenten voordoen dan in andere eenheden? Zo ja, hoe is dat te verklaren?
Uit onderstaande tabel blijkt hoe vaak er sprake is geweest van een inzet van de hond als geweldsmiddel. Het aantal inzetten van de hond is afhankelijk van de karakteristiek van het bewakingsgebied, de in het verlengde daarvan te maken operationele keuzes en het type incident waarbij een politiehond wordt ingezet. In de eenheid Rotterdam worden de politie surveillance hondengeleiders bijvoorbeeld als eerste «responder» ingeschakeld bij meldingen met een hoger risico op geweld.
Eenheden
Inzet van de hond als geweldsmiddel
Eenheid Amsterdam
36
Eenheid Den Haag
25
Eenheid Limburg
26
Eenheid Midden-Nederland
29
Eenheid Noord-Holland
8
Eenheid Noord-Nederland
21
Eenheid Oost-Brabant
31
Eenheid Oost-Nederland
45
Eenheid Rotterdam
85
Eenheid Zeeland-West-Brabant
50
Onbekend
1
Eindtotaal
357
In 2020 zijn tot nu toe 308 inzetten van de politiehond geregistreerd.
Kunt u aangeven of er in de afgelopen drie jaar diensthonden zijn afgekeurd, omdat zij de commando’s van hun geleiders niet of onvoldoende opvolgden? Zo ja, om hoeveel diensthonden gaat het?
Bij certificering van de honden toetst de politie per combinatie – dat zijn hondengeleider en hond – op beheersbaarheid, betrouwbaarheid en vakmanschap. Gemiddeld wordt 10% van de combinaties afgekeurd op één of meerdere onderdelen. In 2018 waren dat er vijftien; in 2019 betrof het 26 combinaties en werden in 2020 tot op heden twaalf honden afgekeurd. Alle koppels van hondengeleider en hond worden twee maal per vier weken getraind. Als er signalen zijn dat de reactie van een hond op commando’s te wensen overlaat, wordt dit onmiddellijk in de (eerstvolgende) training aangepakt.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er in 2019 bij de politie, het openbaar ministerie en de Nationale ombudsman zijn ingediend naar aanleiding van bijtincidenten met politiehonden? Hoeveel van die klachten zijn gegrond verklaard?
Bij de politie zijn in 2019 twintig klachten ingediend met betrekking tot de inzet van politiehonden. Daarbij dien ik te benadrukken dat dit de registratie is van alle klachten over de inzet van diensthonden, er hoeft daarbij geen sprake te zijn geweest van een bijtincident.
Bij de Nationale ombudsman zijn in 2019 – voor zover dit uit het registratiesysteem is op te halen – 2 klachten ingediend, waarvan er één in behandeling is genomen. Het onderzoek daarnaar loopt nog. Bij het Openbaar Ministerie (OM) zijn hier in 2019 geen klachten over ingediend.
Op welke wijze en op basis van welke informatiebronnen worden bijtincidenten geëvalueerd en getoetst binnen de politie-organisatie?
Iedere geweldsaanwending moet op grond van de Ambtinstructie (artikel 17) worden gemeld en door de hulpofficier van justitie worden getoetst. Een deel van de geweldsaanwendingen10 wordt door de politiechef (namens de korpschef) beoordeeld. Naar aanleiding van een toetsing of beoordeling kan een leercirkel worden ingesteld om op individueel of op team- of eenheid overstijgend niveau te leren van het aangewende geweld. Ook de inzet van de hond als geweldsmiddel wordt op deze wijze gemeld en getoetst/beoordeeld.
Los daarvan worden inzetten van de hond geëvalueerd binnen de teams van hondengeleiders. Ook de herhaaldelijke training, tweemaal per vier weken, draagt in grote mate bij aan het leerproces. Praktijkinzetten vormen input voor deze trainingen.
Het delen van inloggegevens van een geheime vergadering van EU defensieministers |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u de metadata (EXIF inclusief datum en tijd van de opnames en van de laatste bestandswijzigingen) delen van de originele foto’s te zien in de tweet1 waarin zij deelneemt aan de (digitale) Raad met Europese defensieministers?
Beide foto’s zijn 20 november jl. bij mij thuis gemaakt, tijdens de ministeriële bestuursraad van het Europees Defensieagentschap (EDA SB), die voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Defensie plaatsvond.
De foto waarop het laptopscherm te zien is, heeft er toe geleid dat de journalist van RTL zich toegang kon verschaffen tot de RBZ Defensie. Dit was mogelijk doordat de EDA SB en RBZ Defensie via dezelfde VTC-verbinding plaatsvonden. Deze foto is, zoals ik ook in het vragenuurtje van 24 november jl. aangaf, door mijzelf gemaakt, om 09:23 uur.
De andere foto, de foto waarop ik zelf ben te zien, is door mijn echtgenoot gemaakt om 09:37 uur.
Kunt u ook de metadata van de oorspronkelijk foto (waar de url met inlogcode zichtbaar was) die te zien was in de inmiddels verwijderde tweet delen?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het bericht «Egypt arrested its leaders, but a leading human rights group remains defiant»?1
Ja
Klopt het dat de Egyptische autoriteiten drie leidinggevende medewerkers van het Egyptian Initiative for Personal Rights (EIPR), een vooraanstaande mensenrechtenorganisatie, gearresteerd hebben?
Ja. Op 15 november werd Mohammed Basheer, administratief manager van EIPR gearresteerd door de Egyptische veiligheidsdiensten. Op 18 november volgde de arrestatie van Karim Ennarah, het hoofd van EIPR’s strafrechtafdeling. Op 19 november werd tevens de directeur van EIPR, Gasser Abdelrazak, gearresteerd. Inmiddels is bekend gemaakt dat alle drie de medewerkers op donderdagavond 3 december jl. weer zijn vrijgelaten.
Klopt het dat deze arrestaties plaatsvonden kort nadat zij enkele Westerse ambassadeurs hadden ontmoet in Cairo?
Ja. Op 3 november brachten dertien ambassadeurs en chargés d’affaires (Duitsland, EU, Frankrijk, Spanje, Noorwegen, Ierland, Zweden, Denemarken, Verenigd Koninkrijk, Finland, Zwitserland, Canada en Nederland) een bezoek aan EIPR. De Nederlandse Ambassadeur nam deel aan deze ontmoeting.
Betrof dit ook een ontmoeting met de Nederlanders ambassadeur?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de reden van hun arrestaties? Zo ja, wat is deze?
Karim Ennarah en Gasser Abdelrazak worden beschuldigd van lidmaatschap van een terroristische organisatie, het publiceren en verspreiden van valse informatie en verklaringen die de openbare veiligheid ondermijnen en het algemeen belang schaden. Administratief directeur Mohammed Basheer wordt met dezelfde aanklachten geconfronteerd en wordt tevens beschuldigd van het financieren van terrorisme. De drie medewerkers zijn vrijgelaten, maar de aanklachten tegen hen blijven staan. Ook heeft het Terrorisme hof op 6 december jl. de bevriezing van de persoonlijke bankrekeningen van de drie medewerkers bekrachtigd.
Bent u bekend met de locatie waar zij in voorarrest zitten? Zo ja, waar is dit?
Ja. Mohammed Basheer, Karim Ennarah, en Gasser Abdelrazak verbleven in voorarrest in de Tora gevangenis in Cairo.
Klopt het ook dat deze arrestaties plaatsvonden kort nadat de overheid eerder deze maand honderden politieke gevangen had vrijgelaten? Zo ja, hoe duidt u deze nieuwe arrestaties van mensenrechtenverdedigers?
Sinds het aantreden van president Sisi zijn volgens de schatting van Human Rights Watch zo’n 60.000 Egyptenaren vanwege politieke redenen gearresteerd. Duizenden van hen zitten nog vast, waarvan velen in voorarrest. De arrestaties van drie EIPR-medewerkers passen in de trend waarbij de ruimte voor het maatschappelijk middenveld afneemt. Deze ontwikkelingen geven reden tot aanhoudende zorg. Evenals binnen EU- en VN-verband is het overbrengen van deze zorgen onderdeel van de reguliere dialoog tussen Nederland en Egypte.
Klopt het dat Frankrijk, Ierland en Noorwegen hun zorgen over deze arrestaties al hebben overgebracht? Zo ja, waarom heeft Nederland dat nog niet gedaan?
Samen met de andere betrokken landen heeft Nederland de afgelopen periode via diplomatieke kanalen verschillende acties ondernomen. Daarbij zijn zorgen over de arrestaties overgebracht in gesprekken met de Egyptische autoriteiten. De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur uitte recent ook via Twitter onze zorgen. Andere landen en EU deden dit ook.
Bent u bereid opheldering te vragen bij de Egyptische autoriteiten over de reden van deze arrestaties en bent u bereid uw zorgen over te brengen over het feit dat vooraanstaande mensenrechtenverdedigers zijn gearresteerd?
Zowel in Cairo en in Den Haag is Nederland op verschillende niveaus in gesprek gegaan met de Egyptische autoriteiten om onze zorgen over te brengen en opheldering te vragen.
Het programma ‘Zaak van je Leven’ van WNL en de rol van het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn. |
|
Antoinette Laan-Geselschap (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de aflevering «De Insulinemoorden» van het programma «Zaak van je Leven» van WNL?1
Ja.
Bent u bekend met het advies dat daarin gegeven wordt dat misstanden in de zorg door zorgpersoneel beter aangepakt kunnen worden als meer zorgaanbieders zijn aangesloten bij het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn? Zo ja, wat vindt u van dat advies?
Ja, ik ben hiermee bekend. Veruit de meeste zorgmedewerkers zetten zich met passie en betrokkenheid in voor hun patiënten. Helaas komt het ook voor dat medewerkers in de zorg- en welzijnssector ernstig grensoverschrijdend gedrag vertonen richting patiënten of cliënten. Dat is nooit helemaal uit te sluiten of te voorkomen. Het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn is bedoeld als een aanvulling op bestaande instrumenten zoals de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de vergewisplicht die in samenhang moeten bijdragen aan een veilige zorgrelatie. Het doel van deze middelen is dat de sector alert is, actief beleid voert waar het gaat om veiligheid, aandacht besteedt aan het onderwerp zowel bij het personeel als bij werving- en selectieprocedures, en adequaat optreedt bij incidenten. Het belang van deelname aan het Waarschuwingsregister ligt dus in het feit dat werkgevers over het algemeen meer alert zullen zijn op deze zaken, wat bijdraagt aan een veilige zorgrelatie en het voorkomen van misstanden. Ik deel dan ook de aanname dat wanneer meer zorgaanbieders aangesloten zijn bij het Waarschuwingsregister, dit een positief effect zal hebben op de veiligheid van kwetsbare cliënten.
Bent u nog steeds van mening, net zoals afgelopen jaren, dat het waarschuwingsregister een zeer goed middel is om zorgmisstanden door zorgmedewerkers aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de brief die vandaag aan uw Kamer is verstuurd2, beoogt het Waarschuwingsregister te voorkomen dat medewerkers die willens en wetens ernstig over de schreef zijn gegaan, en daarom worden ontslagen, vervolgens bij een andere zorgaanbieder aan de slag kunnen gaan. Het Waarschuwingsregister heeft als doel bij te dragen aan een veilige zorgrelatie tussen de zorgmedewerker en degenen die de zorg ontvangen. Dat doel ondersteun ik van harte, en het is dan ook een belangrijk middel voor de sector.
Bent u nog steeds van plan, net als afgelopen jaren, om met een wetsvoorstel te komen om voor zorgaanbieders het verplicht te maken om aangesloten te zijn bij het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn? Zo ja, wanneer dan en waar ligt de huidige vertraging aan? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer, heb ik besloten af te zien van een wettelijke verplichting tot aansluiting bij het Waarschuwingsregister. In de loop van het traject is gebleken dat een dergelijke wettelijke verplichting op een aantal belangrijke praktische en juridische bezwaren stuit. In de brief heb ik de bezwaren en overwegingen uiteengezet.
Zo nee, hoe voorkomt u dan dat personen bij verschillende zorgorganisaties foute handelingen kunnen verrichten en onder de radar blijven en zo ergens anders dezelfde misstappen kunnen voortzetten?
In de reeds genoemde brief geef ik aan dat het doel van het Waarschuwingsregister, het bevorderen van een veilige zorgrelatie, onverminderd van belang blijft. Om deze reden wordt op dit moment een verkenning gedaan naar mogelijke alternatieven. Ik zal de alternatieven de eerste helft van het jaar 2021 met veldpartijen bespreken en zal vervolgens uw Kamer informeren.
Het bericht dat de Verenigde Naties datacentra in China gaat neerzetten. |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Helvert over de beoogde bouw van VN-datacentra in China?1
Ja.
Kunt u iets uitgebreider ingaan op de taken van het UN Geospatial and Innovation Center en het International Research Center of Big Data en uiteenzetten welke data zullen worden ondergebracht in deze VN-datacentra?
Het United Nations Global Geospatial Knowledge and Innovation Centre in de Chinese stad Deqing is bedoeld om te functioneren als een multilaterale kennis- en innovatiehub die ertoe dient om capaciteiten ten aanzien van ruimtelijke en geografische informatie te bevorderen, gezamenlijke kennis te ontwikkelen, en om ruimtelijke en geografische informatie op nationaal niveau te verbeteren om ontwikkelende landen te helpen bij het realiseren van de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s). Het centrum valt onder het United Nations Department of Economic and Social Affairs (UNDESA).
Naast het United Nations Global Geospatial Knowledge and Innovation Centrein Deqing zijn op regionaal niveau drie regionale hubs opgericht, namelijk in China (Hangzhou), Rwanda en de Verenigde Arabische Emiraten. Een vierde regionale hub wordt opgericht in Rio de Janeiro. De regionale hubs ondersteunen het werk van het VNGlobal Platform, dat is opgericht door de VN Global Working Group on Big Data. Het hoofddoel van de regionale hub in China is het faciliteren van internationale samenwerking bij de ontwikkeling van officiële statistieken met behulp van nieuwe gegevensbronnen (big data) en innovatieve methoden om landen te helpen bij het meten van de SDG's. Naast het ontwikkelen en delen van kennis over nieuwe methodes, algoritmes en tools, wordt er ook geïnvesteerd in het geven van trainingen in het gebruik van big data voor de gemeenschap van statistici. De regionale hubs zijn gericht op de desbetreffende regio’s, de hub in Hangzhou richt zich met name op Zuidoost Azië en de Pacific.
Het gaat hierbij dus om technische samenwerking met activiteiten gericht op het gezamenlijk ontwikkelen van innovatieve statistische methodologie. Hierbij worden geen vertrouwelijke data (zoals persoonsgegevens) gedeeld. De data die mogelijk gebruikt worden bestaan uit vrij beschikbare gegevens, zoals bijvoorbeeld scheepvaart trackinggegevens (AIS) of geografische gegevens (OpenStreetMap).
Welke Nederlandse data komen bij de VN-databases in China terecht?
Buiten het mogelijke gebruik van vrij beschikbare gegevens komen er geen vertrouwelijke Nederlandse data (zoals persoonsgegevens) bij de VN-databases in China terecht.
Deelt u de mening dat de plaatsing van VN-datacentra in China, een systeemrivaal, het land aanzienlijk veel kennis geeft over alle sociale, economische en technologische activiteiten in de wereld en dat dit een absoluut onwenselijke situatie is?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vorige Kamervragen van het lid Van Helvert over dit onderwerp ondersteunt het kabinet het zorgvuldig gebruik van data en onderzoek dat kan bijdragen aan verbetering van het werk van de VN, de implementatie van de SDG’s en de samenwerking tussen VN-lidstaten. Tegelijkertijd brengt het concentreren van wereldwijde datastromen over topografie, infrastructuur en menselijk gedrag in een enkel land mogelijk kwetsbaarheden met zich mee. Technologische ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het gebied van big data, spelen immers een rol in de machtsbalans tussen landen. In algemene zin acht het kabinet het van belang dat er duidelijke en controleerbare afspraken komen over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens.
In het geval van de genoemde VN-datacentra in China ligt de focus op internationale samenwerking met als doel mogelijkheden te ontwikkelen die de doelstellingen van de VN ten goede komen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en UNDESA hebben aangegeven dat de data die worden verzameld geen Nederlandse persoonsgegevens bevatten. Door de goede contacten met UNDESA en gelijkgezinde landen is het kabinet in staat om eventuele zorgpunten te signaleren en aan te kaarten, mocht daar in de toekomst sprake van zijn.
Klopt het dat er intentieverklaringen zijn getekend tussen de Chinese overheid en de VN Department of Economic and Social Affairs, zonder dat er duidelijke en controleerbare afspraken zijn gemaakt over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens? Deelt u de mening dat dit een vreemde gang van zaken is?
In april 2019 hebben UNDESA en de Chinese overheid een intentieverklaring getekend om de regelingen en modaliteiten voor de oprichting van het centrum in Deqing verder te ontwikkelen. Op dit moment wordt er nog gewerkt aan de verdere ontwikkeling van een memorandum van overeenstemming (MoU) en een gastlandovereenkomst (HCA) tussen de VN en de regering van China. Met betrekking tot de regionale hub in Hangzhou tekenden UNDESA en het Chinese Nationaal Bureau voor de Statistiek in juni 2019 een intentieverklaring, het MoU werd getekend op 7 december 2020.
Het kabinet erkent het belang van duidelijke en controleerbare afspraken over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens. De bestaande intentieverklaringen tussen UNDESA en de Chinese overheid zijn algemene voorbereidende documenten, die een raamwerk bieden voor samenwerking, waarbij de noodzakelijke zorgvuldigheidsvereisten in acht worden genomen.
Is het besluit om de datacentra in China te plaatsen definitief? Zo ja, hoe is de VN tot dit besluit gekomen? Zo nee, in hoeverre kunnen de VN-lidstaten nog voor een andere locatie kiezen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vorige Kamervragen van het lid Van Helvert over dit onderwerp heeft de VN de besluiten bevestigd. Deze zijn m.b.t. het Geospatial Knowledge and Innovation Centre genomen door alle VN-lidstaten onder begeleiding van het VN Committee of Experts on Global Geospatial Information Management (UN-GGIM), dat valt onder ECOSOC en m.b.t. de regionale hub door de VN Global Working Group on Big Data, een intergouvernementele werkgroep waaraan 30 landen en 16 internationale organisaties aan deelnemen, waaronder Nederland. De VN Global Working Group on Big Data valt onder de auspiciën van de VN Statistical Commission, die op zijn beurt onder de ECOSOC valt.
Herinnert u zich de beleidsnotitie Nederland-China: Een nieuwe balans, waarin u het volgende aangeeft: «In de samenwerking met China blijkt het lastig om bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting en respect voor eigendom en data overeind te houden. De Nederlandse overheid zal daarom beheersmaatregelen nemen, waar mogelijk in EU-kader of via multilaterale afspraken»? Hoe past de plaatsing van VN-datacentra in China binnen deze probleemstelling?2
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige Kamervragen van het lid Van Helvert acht het kabinet het van belang dat er duidelijke en controleerbare afspraken komen over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens. Het CBS en UNDESA hebben aangegeven dat de data die worden verzameld geen Nederlandse persoonsgegevens bevatten. Door de goede contacten met UNDESA en gelijkgezinde landen is het kabinet in staat om eventuele zorgpunten te signaleren en aan te kaarten, mocht daar in de toekomst sprake van zijn.
Op dit moment voorziet het kabinet in dit verband geen problemen omdat er vooral sprake is van technische samenwerking, er geen vertrouwelijke Nederlandse data worden gebruikt en er nauw contact is met de betrokken partijen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen uiteraard nauwgezet volgen.
Heeft Nederland bij de VN, in het licht van bovenstaande uitspraak, geprobeerd de plaatsing van deze datacentra in China te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet beschikt op dit moment niet over de indicatie dat er zwaarwegende redenen zijn om de plaatsing van deze centra in China te voorkomen.
Welke andere beheersmaatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat Nederlandse (big-)data in China terechtkomt? Bent u bereid bij de VN aan te geven dat Nederland geen data zal delen met de VN indien de VN-datacentra in China worden neergezet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 komen er geen vertrouwelijke Nederlandse data bij de VN-databases in China terecht. Het kabinet hecht veel waarde aan bescherming van persoonsgegevens en privacybescherming en werkt nauw samen met EU-partners ter uitvoering van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS), dat in Nederland over deze data beschikt, levert nooit herkenbare gegevens aan derden, ook niet aan andere overheidsinstellingen. Ook in samenwerking met de VN en andere landen, waaronder China, waarborgt het deze standaard.
Bent u bereid om bij de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken en NAVO-bijeenkomst deze kwestie op de agenda te plaatsen en te pleiten voor een gemeenschappelijke stellingname tegen de plaatsing van de VN-datacentra in China?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 beschikt het kabinet op dit moment niet over de indicatie dat er sprake is van vergaande problematische ontwikkelingen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen echter nauwgezet volgen en zal in de toekomst de optie open houden dit onderwerp te agenderen mocht daarvoor een concrete aanleiding zijn.
Het bericht ‘Illegale pokeravonden in de voetbalkantine: ‘Dan is dus je hele club naar de Filistijnen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat één op de acht amateursportverenigingen te maken heeft met signalen die kunnen wijzen op criminele inmenging? In hoeverre herkent u deze signalen? Kunt u dit toelichten?1
Ja, uit het onderzoek «Criminele inmenging amateursport» zoals nu gepresenteerd blijkt dat in de amateursport ook sprake is van criminele inmenging in sportverenigingen. Dit onderzoek heeft u op 20 november 2020 ontvangen (Kamerstuk 30 234, nr. 265).
Uit eerder onderzoek van de Taskforce Brabant Zeeland2 onder 12 amateurvoetbalverenigingen in de hoogste klassen van het amateurvoetbal in de provincies Noord-Brabant en Zeeland bleek al dat vijf van de twaalf onderzochte verenigingen ervaring hadden met een dubieuze sponsor of een andere poging tot criminele inmenging. In reactie hierop heeft uw Kamer destijds een motie3 ingediend waarin is verzocht een breder onderzoek naar de aard en omvang van criminele inmenging in de amateursport in Nederland uit te voeren. Met dit onderzoek is uitvoering gegeven aan deze motie.
Eind deze maand ontvangt u een beleidsreactie naar aanleiding van het onderzoek.
Wat heeft u concreet gedaan om criminele inmenging op sportclubs tegen te gaan, immers bovenstaande signalen zijn niet nieuw (zie de publicatie van de conclusies van het onderzoek over de toetreding van de onderwereld tot de sport van de Brabantse taskforce drugscriminaliteit die vergelijkbaar waren)? Wat is uw analyse van het onderzoek van het Mulier Instituut ten opzichte van het onderzoek van de Brabantse taskforce drugscriminaliteit?
Laat ik vooropstellen dat indien concrete situaties van criminele inmenging zich voordoen, deze worden opgepakt binnen bestaande verbanden. Ook politie en OM maken hier onderdeel van uit.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven heb ik opdracht gegeven tot dit omvangrijke en brede onderzoek. Er was behoefte aan een duidelijker beeld waarbij bezien moest worden of het alleen voetbal betrof waar risico‘s voor criminele inmenging zich voordoen of dat dit ook voor andere sporten geldt. Tevens was de vraag of de resultaten uit Zeeland/West-Brabant ook voor de rest van Nederland gelden. Het rapport laat zien dat in de amateursport (niet alleen voetbal) sprake is van criminele inmenging én het daarmee belangrijk is dat er meer aandacht komt om sportverenigingen bewust te maken van de risico’s van criminele inmenging.
Hier is door het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en de sportbonden door middel van voorlichting reeds mee gestart. Zo heeft de KNVB informatie op hun website geplaatst over risico’s bij sponsoring of investeringen4 en biedt het CVSN op haar website een e-learning financiële integriteit5 aan.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen sportbonden, overheid, politie en gemeenten optimaal verloopt? Welke belemmeringen ondervinden deze partijen? Hoe bent u voornemens deze belemmeringen weg te nemen?
De amateursport is, net als andere organisaties die hiermee te maken krijgen, niet in staat om dit probleem zelfstandig op te lossen. Cruciaal is de samenwerking tussen partijen zoals gemeenten, sportclubs en -bonden, politie, OM en belastingdienst.
In de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) werken partijen uit het strafrechtelijke en bestuursrechtelijke domein structureel samen aan de integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit. Over informatie-uitwisseling bestaan afspraken, vastgelegd in convenanten en protocollen.
De RIEC’s zijn één van de samenwerkingsverbanden die zijn opgenomen in het wetsvoorstel gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS). Dit voorstel is onlangs aangenomen in de Tweede Kamer en moet nog worden behandeld door de Eerste Kamer. De WGS moet een duidelijk juridisch kader en mogelijkheden voor gegevensuitwisseling bieden zodat georganiseerde criminaliteit en ondermijning nog beter kunnen worden aangepakt. Binnen de RIEC’s kunnen private partijen bij AMvB als deelnemer worden aangewezen. Hiermee kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen in de integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit.
Ook op landelijk niveau vigeren diverse overlegstructuren waarbinnen heldere afspraken gemaakt zijn over informatie-uitwisseling en samenwerking, zoals die ook voor andere opsporings -en vervolgingsthema’s gelden.
Deelt u de mening dat er fors ingegrepen moet worden op plekken waar men overschrijdingen ziet, aangezien de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie in het rapport «Criminele inmenging bij amateursportverenigingen« aangeeft dat de overheid te veel ruimte geeft aan fraudeurs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke (extra) maatregelen gaat u nemen?2
Ook ik vind het van belang dat criminele inmenging in amateursport aangepakt en bestreden wordt. Mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid zet fors in op het bestrijden van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, zowel preventief als repressief, met zijn breed offensief door middel van oprollen, afpakken en voorkomen.
De aanpak van criminele inmenging in amateursport vraagt om een geïntegreerde brede aanpak waarbinnen sprake is van diversiteit omdat ook de aard van de overschrijdingen verschilt.
Een gemeente is lokaal vaak in staat samen met andere partners in het domein goede afwegingen te maken en rekening te houden met de verschillende functies die een sportvereniging heeft. Intrekken van vergunningen en subsidies, maar ook het voeren van bewustwordingsgesprekken kan passend zijn. Als deze alternatieven geen of onvoldoende oplossing bieden kan strafrecht in beeld komen. Indien bijvoorbeeld via de Financial Intelligence Unit (FIU) of Team Criminele Inlichtingen (TCI) informatie naar boven komt over verdachte transacties of verdenkingen ten aanzien personen, zal strafrechtelijk onderzoek volgen. Juist een gecombineerde aanpak van preventie en repressie is van belang.
Deelt u de mening dat wij een unieke sportinfrastructuur hebben met veel vrijwilligers die er elke dag voor zorgen dat Nederland kan sporten en bewegen en dat wij dit moeten koesteren? Bent u bereid om sportclubs te ondersteunen en te zorgen dat sportclubs een professionaliseringsslag kunnen maken zodat zij ook beter opgewassen zijn tegen criminele inmenging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met sportclubs een protocol op te stellen over hoe om te gaan met dubieuze geldschieters?
Nederland kent inderdaad een unieke sportinfrastructuur die we moeten koesteren. Dat een professionaliseringsslag het juiste middel is om criminele inmenging tegen te gaan blijkt niet uit het rapport. Wel zijn er inmiddels instrumenten als een signaal- en interventiekaart (ontwikkeld door de Taskforce Brabant Zeeland) en een e-learning financiële integriteit voor handen die nog beter onder de aandacht van de lokale sportverenigingen en bonden kunnen worden gebracht. Daarnaast is de Code Goed Sportbestuur in ontwikkeling die beoogt een bijdrage te leveren aan het borgen van een goede bestuurlijke kwaliteit bij sportbonden en sportverenigingen.
Bent u voornemens stappen te ondernemen tegen criminele inmenging op sportclubs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen?
Criminele inmenging in een sportclub moet te allen tijde worden voorkomen en als het voorkomt worden aangepakt. Sportclubs horen een veilige omgeving te bieden. Voorkomen is het primaire doel, het strafrecht is ultimum remedium (zie tevens het antwoord op vraag 4).
Daarnaast vinden mijn ambtgenoot van JenV en ik het belangrijk dat sportverenigingen goed de weg weten naar de instanties waar zij terecht kunnen met signalen zoals politie, RIEC’s, belastingdienst/FIOD, CVSN of de sportbond. Ik wil dan ook bezien of extra voorlichting hier een rol kan spelen.
Gemeenten die weten dat er sprake is van criminele inmenging bij sportverenigingen vraag ik om in hun lokale sportakkoord afspraken te maken met politie en sportverenigingen over hoe dit kan worden voorkomen en bestreden.
Op welke andere plekken, legale sectoren, ziet u een toename of sterke aanwezigheid van criminele inmenging, al dan niet naar aanleiding van de Coronacrisis, en welke stappen neemt u om deze ongewenste beïnvloeding en ondermijning tegen te gaan?
Als gevolg van de coronacrisis kampen meer ondernemers en ook maatschappelijke organisaties zoals amateursportverenigingen met financiële problemen. Hierdoor zijn zij kwetsbaarder voor criminele inmenging. In samenwerking met het bedrijfsleven en de verschillende publieke partners beoogt mijn ambtgenoot van JenV ondernemers bewust te maken van deze risico’s en hun handelingsperspectief alsook hun weerbaarheid te vergroten. Aangezien de horeca een van de zwaarst getroffen sectoren is van de coronacrisis, is samen met Koninklijke Horeca Nederland in oktober een social media campagne gelanceerd om horecaondernemers meer bewust te maken van de risico’s die ze lopen als ze in zee te gaan met een foute investeerder (je kunt maar één keer «nee» zeggen). De campagne diende ook het doel hen te wijzen op de signalen, en hen te informeren wat zij kunnen doen en waar ze (eventueel anoniem) kunnen melden. De campagne is half november vanuit het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) vervolgd en heeft een breed bereik.
Onder meer naar aanleiding van de motie Heerma c.s. (CDA)7 wordt met het OM en de FIOD nader onderzocht of bredere criminele inmenging bij ondernemingen en maatschappelijke organisaties toeneemt onder druk van de coronacrisis. Het Ministerie van JenV is reeds in overleg met de verschillende branches en MKB-NL over een MKB-brede campagne waarin aandacht voor de verschillende steunmaatregelen en bewustwording voor criminele inmenging. Naast het bedrijfsleven worden in dit kader ook maatschappelijke organisaties betrokken.
Kunt u de vragen voor het wetgevingsoverleg Sport op 30 november 2020 beantwoorden?
Nee helaas, dat is gelet op de korte termijn niet mogelijk gebleken.
De mensenrechtensituatie in West-Papua |
|
Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Lammert van Raan (PvdD), Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse wapenleveranties aan Indonesië over de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar product en hoeveelheid? Deelt u de mening dat er geen wapens, munitie of materieel aan Indonesië geleverd zouden mogen worden die op een of andere manier ingezet zouden kunnen worden bij de onderdrukking van de bevolking van West-Papua? Hoe vergewist u zich ervan dat dit ook niet gebeurt?
Product
Prijs
Datum
Deel voor F-16 gevechtsvliegtuig
45.768
04-11-2015
Communicatiesystemen
1.973.000
24-12-2015
Delen en gereedschappen voor radar- en C3 systemen
500.000
12-01-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
1.500.000
15-01-2016
Delen voor gevechtsvliegtuigen
120.000
25-02-2016
Programmatuur voor radar- en C3-systemen
10.000
16-03-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
1.448.391
20-05-2016
Banden voor een militaire transporthelikopter
4.275
30-06-2016
Deel voor radar- en C3-systeem
17.000
01-07-2016
Delen van fregatten
50.000.000
02-08-2016
Reservedelen voor marineschepen
22.500.000
22-08-2016
Nachtzichtkijkers
7.500
25-08-2016
Delen voor C-130 transportvliegtuigen
17.000
25-10-2016
Delen voor rondzoekradarsystemen
1.511.515
08-12-2016
Delen voor rondzoekradarsystemen
40.000
08-12-2016
Banden voor Super Puma helikopters
18.355
23-12-2016
Radar en C3 systemen met toebehoren
196.425.000
27-12-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
2.000.000
17-01-2017
Delen voor radar- en C3-systemen
2.000.000
18-01-2017
Thermische camera's
358.560
24-01-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
150.000
22-03-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
45.750
06-04-2017
Technologie en programmatuur voor radarsystemen
100
12-04-2017
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
28.000
04-05-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
48.000
04-05-2017
Decompressiekamer
415.035
07-06-2017
Diverse delen voor marine schepen
22.500.000
13-07-2017
Delen voor communicatiesystemen
25.000
01-09-2017
Decompressiekamer
464.935
08-09-2017
Delen voor vliegsimulatiesystemen
45.810
19-10-2017
Delen voor radar en C3 systemen
196.419.100
20-10-2017
Delen voor marineschepen
1.000.000
08-11-2017
Training voor gebruik decompressiekamer
19.860
23-11-2017
Delen voor radar- en C3-systemen
1.703.483
22-01-2018
Delen voor radar- en C3-systemen
1.905.000
22-01-2018
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
22.000
30-03-2018
Technologie en software voor radarsystemen
100
01-05-2018
Bevoorradingssysteem
2.275.000
13-07-2018
Diverse delen voor marine schepen
1.6560.270
24-07-2018
Communicatiesystemen
25.000
20-08-2018
Brandstofvulinstallatie voor op zee
45.000
21-08-2018
Delen voor fregatten
100.000
26-10-2018
Technologie voor scheepsontwikkelingen
83.500
08-11-2018
Delen voor vaartuigen
194.948.272
07-12-2018
Delen voor radar- en C3-systemen
1.558.483
14-02-2019
Delen voor radar- en C3-systemen
1.748.000
14-02-2019
Programmatuur voor een geweervuurlokalisatiesysteem
100.000
27-02-2019
Akoestische sensoren
200.000
27-02-2019
Warmtebeeldcamera's
735.185
11-04-2019
Warmtebeeldcamera's
737.185
12-04-2019
Deel voor F-16 gevechtsvliegtuigen
114.900
26-04-2019
Deel voor een Hawk simulatiesysteem
44.300
29-05-2019
Delen voor fregatten
2.630.840
21-08-2019
Bevoorradingssysteem incl. technologie en toebehoren.
2.275.000
02-09-2019
Vliegtuigbanden voor Puma helikopters
8.565
11-11-2019
Technologie voor radar- en C3-systemen
250.000
18-11-2019
Delen voor fregatten
12.8056.792
31-12-2019
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
07-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
07-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.458.000
21-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.458.000
21-04-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
01-05-2020
Technologie voor scheepsontwikkeling
4.500.000
28-05-2020
Radar en C3-systemen en technologie
34.200.000
02-06-2020
Delen en technologie voor simulatiesystemen
7.701
16-06-2020
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
177.884
02-09-2020
Alle vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen worden case-by-case op basis van de aard van de goederen en het eindgebruik getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt Inzake Wapenexport. Dit geldt ook voor de aanvragen voor uitvoer naar Indonesië. Daarbij wordt de situatie in Papua en West-Papua (hierna: Papua) meegewogen, onder meer ten aanzien van criterium 2 (eerbiediging van mensenrechten en naleving van het internationaal humanitair recht) en criterium 3 (interne conflicten).
Exportcontrole beoogt te voorkomen dat goederen/technologie op ongewenste wijze worden ingezet. Als er een risico bestaat dat het materieel onrechtmatig gebruikt wordt tegen de eigen bevolking, bijvoorbeeld in de situatie van Papua, dan zal er geen vergunning worden verleend. De zeer zorgvuldige risico-inschatting wordt voorafgaand aan de uitvoer gemaakt. Nederland kan goederen/technologie, nadat deze uitgevoerd zijn en van eigendom veranderd, niet blijven monitoren. We hebben niet de rechtsmacht in landen om dat te doen, noch de capaciteit om eenmaal uitgevoerde goederen te blijven volgen. Ook wanneer er zorgen zijn over mensenrechten of een intern conflict in het ontvangende land, kan het voorkomen dat vergunningaanvragen naar dat land positief worden beoordeeld. In die gevallen blijkt dan uit de toetsing dat de goederen in kwestie niet, of niet op negatieve wijze, van invloed zijn op die mensenrechtensituatie en/of het interne conflict.
Is de externe financiering van het Community Policing Programme inmiddels uitgefaseerd? Bent u van mening dat dit programma nu succesvol voortgezet wordt door politie en gemeenschappen zelf? Waar blijkt dit volgens u uit? Zijn er door Nederland getrainde politiemensen betrokken geweest bij geweld tegen de lokale bevolking? Hoe treedt de politie op in het conflict tussen de Papua-bevolking en de Indonesische overheid?
De Nederlandse bijdrage aan het Community Policing Programme liep tot juli 2019. Gemeenschappen in Papua en de Molukken zetten het programma nu met eigen middelen voort. Een belangrijke indicatie hiervoor is bijvoorbeeld dat op het eind van de Nederlandse ondersteuning reeds 78% van de financiering door lokale overheid, politie en andere lokale financiering geschiedde. Ook is de door het project ontwikkelde en uitgerolde aanpak voor community policing in 80 andere gemeenschappen succesvol gerepliceerd (naast 22 gemeenschappen waarin de fora opgezet werden als onderdeel van het door Nederland gesteunde project met IOM).
De community policing officers die met het programma ondersteund zijn, zijn ongewapende wijkagenten die in de gemeenschap aanwezig zijn. Deze agenten spelen een rol bij bemiddeling van lokale conflicten die burgers onderling hebben en bij lokale veiligheidskwesties, niet bij ordehandhaving. De Community Policing Forums (CPF’s) hebben in de afgelopen jaren o.m. een rol gespeeld in het adresseren van zaken van lokale veiligheid, huiselijk geweld, en landconflicten.
Bent u geïnformeerd over dePapua People's Petition (PRP) tegen de verlenging van de Special Autonomy, die gesteund wordt door 90 maatschappelijke organisaties? Zo niet, bent u bereid dit na te vragen bij de Indonesische autoriteiten? Deelt u de bezwaren en zorgen van deze organisaties tegen deze Special Autonomy?
Ik ben bekend met de petitie waarin diverse organisaties zich uitspreken tegen de verlenging van de speciale autonomie in Papua. De Nederlandse regering dringt bij de Indonesische autoriteiten aan op een constructieve dialoog met de bevolking in Papua, ook over de toekomst van de speciale autonomie status voor de beide provincies.
Heeft de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN West-Papua al bezocht? Bent u bereid om bij de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN na te vragen of zij uitgenodigd is om het gebied te bezoeken? Bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten en in de VN-Mensenrechtenraad aan te dringen op een bezoek van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN heeft Papua nog niet bezocht, mede omdat een bezoek door de coronacrisis tijdelijk vrijwel onmogelijk is geworden. Wel heeft zij een staande uitnodiging voor een bezoek aan Indonesië. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de VN heeft hierover op 3 december jl. met het kabinet van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten gesproken. Hierbij heeft Nederland aangegeven dat zij een bezoek door de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua belangrijk acht. Nederland zal ook bij de eerstvolgende gelegenheid nogmaals bij de Indonesische autoriteiten aangeven dat het belangrijk is dat een dergelijk bezoek zo spoedig mogelijk plaatsvindt.
Hebben journalisten inmiddels vrij toegang tot West-Papua? Zo nee, bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten na te vragen waarom die toegang niet vrij is en er bovendien op aan te dringen dat journalisten wel toegang krijgen tot het gebied?
De mensenrechtensituatie in Papua kent diverse zorgpunten, waaronder geweldsincidenten tegen burgers, maar ook de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten. Het ministerie en de Nederlandse ambassade in Jakarta hebben regelmatig contact met maatschappelijke organisaties die deze situatie monitoren. Desondanks beschik ik niet over een totaaloverzicht van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde mensenrechtenschendingen in West-Papua.
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechten, is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Zo heb ik de mensenrechtensituatie in de twee provincies bij de Indonesische coördinerende Minister van Politieke, Juridische en Veiligheidszaken aangekaart tijdens het staatsbezoek in maart jl. Bij deze gelegenheid heb ik ook het belang van vrije toegang voor journalisten benadrukt. Het is voor journalisten nog steeds moeilijk om naar Papua te reizen. Ook op hoogambtelijk niveau wordt de zorg over de mensenrechtensituatie in Papua regelmatig aan de Indonesische autoriteiten overgebracht. De moord op Yeremia Zanambani is besproken tijdens recent hoogambtelijk overleg met Indonesië in november jl. Nederland zal tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van Indonesië in 2021 aandacht vragen voor een goede afsluiting van het onderzoek naar de daders van deze moord.
Bent u bereid de moord op de christelijke voorganger Yeremia Zanambani bilateraal en ook in de VN-Mensenrechtenraad aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de huidige mensenrechtensituatie van de bevolking van Papua beschrijven? Kunt u een overzicht geven van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde mensenrechtenschendingen in West-Papua?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde schade aan milieu, leefomgeving en klimaat die door internationale mijnbouwbedrijven, de olie- en gasindustrie en door boskap aangericht wordt in West-Papua? En kunt u aangeven of en op welke manier Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij deze activiteiten? Zo niet, bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Indonesische autoriteiten en deze aan te spreken op deze schade?
Nederland volgt de situatie op het gebied van mensenrechten en het bedrijfsleven en milieu in Papua, en breder in Indonesië nauwgezet. Ik beschik echter niet over een totaaloverzicht van alle gedocumenteerde schade aan milieu, leefomgeving en klimaat in Papua.
Ambassades hebben, zoals omschreven in de IMVO-richtlijnen voor het Nederlandse postennet, vijf kerntaken op IMVO gebied: expertise opbouwen, bewustwording creëren, bedrijfsleven ondersteunen, nagaan of verlenen van steun aan bedrijven gepast is, en agendering van IMVO bij lokale overheden. De ambassade in Jakarta spreekt zodoende regelmatig met Nederlandse bedrijven over het belang van IMVO. Voor zover mij bekend zijn er geen Nederlandse bedrijven betrokken bij de door u genoemde activiteiten. Van Nederlandse bedrijven verwacht het kabinet dat zij zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om eventuele negatieve impact op mens en milieu te voorkomen en aan te pakken.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (en impact op het milieu als belangrijk onderdeel daarvan) is onderdeel van de dialoog die Nederland met de Indonesische autoriteiten heeft over mensenrechten en duurzaamheid. Zo heeft Minister Kaag begin december met haar Indonesische collega Luhut Binsar Pandjaitan gesproken over de nieuwe Omnibuswet, die heeft geleid tot zorgen onder ngo’s en buitenlandse investeerders. Tijdens het gesprek heeft zij de zorgen op het gebied van milieu en arbeidswetgeving gedeeld en aangedrongen op een dialoog met het maatschappelijk middenveld. Daarnaast ondersteunt Nederland in Indonesië versterking van het maatschappelijk middenveld, waaronder ook op het gebied van bedrijfsleven en mensenrechten, duurzaamheid en milieu.
Hoe kan Nederland er volgens u aan bijdragen dat Indonesië mensenrechten, milieu en leefomgeving van de bevolking van West-Papua meer respecteert?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Geweld tegen transpersonen houdt aan: 'We moeten dit niet accepteren'' |
|
Vera Bergkamp (D66), Kirsten van den Hul (PvdA), Nevin Özütok (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geweld tegen transgender personen houdt aan: «We moeten dit niet accepteren»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de mate van geweld waar transgender personen nog altijd mee te maken hebben? Zo ja, bent u hierover in overleg met het Transgender Netwerk Nederland (TNN)?
Helaas komt discriminatie van transgender personen voor in onze samenleving. Elk incident gericht tegen transgender personen is er een te veel. Discriminatie is een moeilijk te bestrijden fenomeen. Het kabinet heeft daarom regelmatig overleg met (o.a.) TNN. Op 23 april 2020 verscheen het rapport «Discriminatiecijfers in 2019», dat door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, werd aangeboden aan de Kamer.2 In dit rapport is te lezen dat de politie 38 incidenten van discriminatie registreerde op grond van geslacht. In veel gevallen ging het over discriminatie van transgender personen om hun genderidentiteit, door een vijandige bejegening op straat, in een winkel of in de buurt.
Heeft u een verklaring voor het feit dat het geweld tegen transgender personen niet afneemt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat u voldoende inspanning levert om het geweld tegen transgender personen tegen te gaan? Zo ja, waaruit bestaan de inspanningen? Zo nee, welke aanvullende maatregelen heeft u voor ogen?
In de regenboogpunten van het regeerakkoord worden verschillende maatregelen genoemd om gelijke behandeling van LHBTI-personen te bevorderen en discriminatie tegen te gaan. Sinds 1 november 2019 ziet bijvoorbeeld de Algemene wet gelijke behandeling op een verduidelijking van de rechtspositie van transgender personen en intersekse personen toe. Iedereen moet vrij zijn om zichtbaar zichzelf te kunnen zijn. Waar die vrijheid wordt beknot, er gediscrimineerd wordt of wanneer er door haat en geweld mensen niet veilig zijn, dient er actief opgetreden te worden. Helaas krijgen transgender personen in Nederland vaker te maken met geweld dan gemiddeld, voelen ze zich twee keer zo vaak onveilig en worden zeven keer zo vaak mishandeld of daarmee bedreigd.3 Deze gegevens laten zien dat er nog een wereld te winnen valt wat betreft de sociale veiligheid van de groep. Er is daarom in de afgelopen jaren gezocht naar verschillende manieren om de veiligheid van transgender personen te bevorderen. Momenteel wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan een internationaal congres over transfobie dat in het voorjaar van 2021 plaats zal vinden, mogelijk digitaal. TNN is betrokken bij de organisatie en invulling van het programma voor dit congres. Het Actieplan Veiligheid LHBTI4 bevat een aantal punten die preventief van aard zijn. Te noemen zijn de ontwikkeling van een handelingskader voor mannenontmoetingsplaatsen en de formulering van gedragsregels voor online daten. De Minister van BZK heeft uw Kamer eerder dit jaar geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot uitvoering van het actieplan.
Bent u van mening dat Roze in Blauw over voldoende capaciteit beschikt om de meldingen van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen (LHBTI+) die te maken krijgen met discriminatie, bedreiging, mishandeling of andere strafbare zaken gerelateerd aan hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit in behandeling te nemen? Zo ja, op welke wijze krijgen de meldingen opvolging?
De politie hecht groot belang aan de kennis en inzichten van het netwerk Roze in Blauw en de andere informele netwerken. De informele netwerken zijn ondersteunend aan het operationele politiewerk. Alle meldingen en aangiften kunnen door alle daartoe bevoegde politiemedewerkers opgenomen worden. De politie is bezig met de verdere inbedding van de formele Netwerken Divers Vakmanschap (NDV), waarmee ook de werkzaamheden van de informele medewerkersnetwerken worden geborgd. Deze netwerken (NDV) worden in de eenheden gepositioneerd als het portaal voor vakmanschap en verbinding. Het streven is dat medewerkers voldoende tijd en ruimte krijgen om zich voor het werk in te zetten. De professionalisering van het NDV komt terug in het realisatieplan «Politie voor Iedereen», dat volgend jaar gereed is.
Komt de indruk die u heeft uit de cijfers van de meldingen die bij Roze in Blauw overeen met de mate van geweld, waaronder mishandeling of bedreiging tegen transgender personen zoals uit het onderzoek van TNN blijkt? Zo ja, welke stappen heeft u genomen om het geweld tegen te gaan? Zo nee, hoe verklaart u het verschil?
Het onderzoek van TNN is gebaseerd op ingevulde vragenlijsten door transgender personen. Zoals in dit rapport te lezen is, is er gebruik gemaakt van een gelegenheidssteekproef. De cijfers in dit rapport gaan over de onderzochte groep en kunnen niet zomaar veralgemeniseerd worden. Een vergelijking met door de politie geregistreerde aangiften, zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2, is hierdoor niet mogelijk. Daarnaast worden de meldingen waarbij Roze in Blauw is betrokken, niet afzonderlijk geregistreerd. Voor maatregelen gericht op het tegengaan van geweld tegen transpersonen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Bent u in overleg met TNN om te bezien welke concrete maatregelen zouden kunnen helpen het geweld tegen transgender personen tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen? Zo nee, bent u bereid op korte termijn in overleg te treden om te bezien hoe geweld tegen transgender personen tegengegaan kan worden? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo ja, wanneer en op welke manier?
Vanuit OCW is er geregeld contact met Transgender Netwerk Nederland (TNN) om te zien hoe de positie van transgender personen op verschillende vlakken verbeterd kan worden. Zo nodig sluit het Ministerie van JenV hierop aan. Zo werkt TNN binnen de alliantie Gedeelde Trots, Gedeeld Geluk van COC, TNN en NNID samen aan de sociale veiligheid en sociale acceptatie van LHBTI’s. Daarbij hoort onder andere het versterken van de lokale infrastructuur van de transgendergemeenschap, onderzoek naar de veiligheid van transgender personen en het vergroten van de meldings- en aangiftebereidheid. TNN adviseert daarnaast Anti-Discriminatie Voorzieningen (ADV’s) en de Nationale Politie in bijvoorbeeld registratie van discriminatie en zoekvragen. Samen met de Nationale Politie werkt TNN overigens aan het bevorderen van de transgendersensitiviteit van de politie via het opleidingsaanbod van politieacademie.
In de lopende gesprekken met TNN is er ook aandacht voor de positie van transgender personen op de arbeidsmarkt en worden concrete initiatieven nader uitgewerkt, zoals de organisatie van een internationaal congres over transfobie (zie vraag 4). In het toch al aanwezige contact met TNN kan er gezamenlijk worden bezien welke stappen gezet kunnen worden om op korte en lange termijn het geweld tegen de groep tegen te gaan. Wanneer dit aanleiding geeft voor aanvullende maatregelen en concrete beleidsinterventies, zal de Kamer hierover geïnformeerd worden.
Het bericht 'Pedojagers slaan weer toe: hoofd tegen de stoeprand'. |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het item «Pedojagers slaan weer toe: hoofd tegen de stoeprand» van 15 november 2020?1
Ja.
Is het u bekend of de politie en het Openbaar Ministerie (OM) dergelijke incidenten als zodanig registreren? Zo nee, waarom niet?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, kunt u dan aangeven of er uit die registratie blijkt dat er inderdaad sprake is van een recente toename van dit soort incidenten?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, blijkt uit die registratie ook of er een toename is in het gebruik van geweld en het veroorzaken van letsel?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, blijkt uit die registratie ook welke gevolgen dergelijke incidenten hebben voor de vervolging van de (vermeende) zedendelinquenten? Blijkt bijvoorbeeld dat de «pedo-jacht» leidt tot vrijspraken, sepots en/of strafvermindering?
Bent u, gezien uw eigen oproep, die van Reclassering Nederland en die van portefeuillehouders burgerparticipatie van het OM de politie om te stoppen met «pedojagen», van mening dat actieve burgerparticipatie een rol zou kunnen of moeten spelen in de opsporing van zedendelicten?2 3
Indien het antwoord op vraag 6 «ja» is, welke rol ziet u dan weggelegd voor burgerparticipatie in dit kader en welke plannen heeft u om daar structureel inhoud, sturing en afbakening aan te geven?
Indien het antwoord op vraag 6 «nee» is, op welke wijze gaat u dan een actief ontmoedigingsbeleid vormgeven om het zogenoemde «pedojagen» te doen stoppen?
Indien het antwoord op vraag 6 «nee» is, bent u dan van mening dat het in het wetsvoorstel Seksuele Misdrijven voorgestelde artikel 248 WvSr aanpassing behoeft, nu in dat artikel (net zoals in het huidige artikel 248e WvSr) «grooming» strafbaar wordt gesteld, ook als het beoogde slachtoffer een «burger-opspoorder» is die zich voordoet als een minderjarige? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke opties ziet u dan om het wetsvoorstel Seksuele Misdrijven (en/of de memorie van toelichting daarop) zodanig aan te passen dat de inzet van «lokpubers» door burgeropspoorders ontmoedigd dan wel uitgesloten wordt?4
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze, de politie onderzoek doet naar, of contact heeft met, de «online communities» waarnaar wordt verwezen in het genoemde item en waar de zogenoemde «pedojagers» hun acties voorbereiden?
Hierover kan ik u geen mededelingen doen, omdat dit de opsporingsbelangen kan schaden.
Kunt u aangeven in hoeverre de zedencapaciteit bij het OM toereikend is en zal blijven, nu uit de Rijksbegroting voor het jaar 2021 blijkt dat u structureel 15 miljoen euro beschikbaar heeft gemaakt voor een uitbreiding van de zedencapaciteit bij de politie?5
Bij brief van 20 november inzake de financiën van het Openbaar Ministerie, informeerde ik uw Kamer reeds over de effecten van de structurele uitbreiding van de zedencapaciteit bij de politie.7 De berekening die ik in de brief toelicht, laat zien dat aan de kant van het OM een (lichte) stijging te zien is van de kosten die de extra werkzaamheden van deze uitbreiding meebrengen. Zoals ik uw Kamer in voornoemde brief heb meegedeeld, zijn die kosten niet apart zichtbaar in de begroting, maar integraal onderdeel van de totale PMJ-raming, zoals die is verwerkt in de budgetten van de individuele organisaties. De PMJ-raming wordt jaarlijks herijkt, waardoor de bovengenoemde effecten dus automatisch worden meegenomen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb er, gezien de aard van de vragen, voor gekozen sommige antwoorden te clusteren.
Ahrar-al-Sham |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Is Ahrar-al-Sham een terroristische organisatie?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Openbaar Ministerie en de rechter kijken vanuit verschillende kaders naar de vraag of een groep «terroristisch» is (zie ook Kamerstuk 32 623, nr. 268). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich in de eerste plaats op internationale terrorismelijsten van de VN en EU. Daarop zijn de terroristische groepen geplaatst waar internationaal consensus over bestaat. Ook baseert het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich op informatie van de inlichtingendiensten. In de Kamerbrief van 25 september 2020 (Kamerstuk 29 754, nr. 558) staat dat de inlichtingendiensten Ahrar al-Sham zien als een van oorsprong salafistische strijdgroep, gericht op het Syrisch conflict. Uit informatie van de Nederlandse veiligheidsdiensten blijkt dat deze groep zeer waarschijnlijk nooit een gewelddadige internationale agenda heeft gehad en dat het onwaarschijnlijk is dat hier op middellange tot lange termijn verandering in komt. Daarom zien de diensten de strijdgroep op dit moment niet als een direct gevaar voor de nationale veiligheid.
Is de penningmeester van Ahara al Sham, die recent is opgepakt, ooit direct of indirect gesteund geweest door Nederlandse non-letale steun (NLA)?1
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 258 en Kamerstuk 32 623, nr. 272) heeft Ahrar al-Sham geen Non Lethal Assistance (NLA) ontvangen, en voor zover bekend zijn er geen goederen indirect bij Ahrar al Sham terecht gekomen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld viel echter nooit geheel uit te sluiten dat de geleverde civiele goederen onbedoeld in verkeerde handen konden vallen (Kamerstuk 27 925, nr. 534).
Kunt u uitsluiten dat deze meneer, die nu van terrorisme verdacht wordt, met zijn groep en bondgenoten ooit geprofiteerd heeft van het Nederlandse NLA-programma?
Zie het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw reactie op de motie van de leden Van Helvert en Voordewind over als terroristiche organisatie kwalificeren van Ahrar al-Sham?2
Ja.
Kunt u garanderen dat Ahrar-al-Sham geen direct bedreiging vormt op het grondgebied van Nederland nu de penningmeester in Rijssen blijkt te wonen?
De Nederlandse inlichtingendiensten kwalificeren Ahrar al-Sham als een van oorsprong salafistische strijdgroep, gericht op het Syrisch conflict. Volgens de diensten heeft deze groep zeer waarschijnlijk nooit een gewelddadige internationale agenda gehad en is het onwaarschijnlijk dat hier op middellange tot lange termijn verandering in komt. Daarom zien de diensten de strijdgroep op dit moment niet als een direct gevaar voor de nationale veiligheid.
Zo nee, bent u bereid om Ahrar-al-Sham op de Nederlandse terroristenlijst te plaatsen?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 25 september (Kamerstuk 29 754, nr. 558) is de toepassing van de nationale sanctielijst territoriaal beperkt. Vanwege deze beperking wordt er slechts over gegaan tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien er sprake is van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, meer in het bijzonder indien aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Voor Ahrar al Sham ontbreken dergelijke aanknopingspunten.
Herinnert u zich dat de Rechtbank Rotterdam in 2019 Ahrar-al-Sham aangemerkt heeft als een terroristisch organisatie in ieder geval in de periode juli 2018 – mei 2018?3
Ja.
Klopt het dat (bijna) alle door Trouw en Nieuwsuur geindentificeerde groepen die NLA ontvangen hebben van Nederland, hebben samengewerkt met Ahrar-al-Sham?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over gematigde gewapende groepen die al-dan-niet NLA hebben ontvangen. Uw Kamer is vertrouwelijk geïnformeerd over de gematigde gewapende groepen die Nederland met NLA steunde, en de periodes waarin deze steun werd verleend.
In het algemeen kan gesteld worden dat in de complexe, fluïde situatie in Syrië honderden strijdende groeperingen actief waren, die niet altijd homogeen waren en waarvan de samenstelling en de naamgeving deels snel veranderde. Zoals onder andere gemeld in eerdere antwoorden op uw vragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229) werden door groepen in bepaalde situaties en op specifieke locaties, allianties aangegaan met meer extremistische groepen. Dit gebeurde vanuit militair pragmatisch oogpunt; door coördinatie van de aanvallen kon een offensief van ISIS of het regime beter het hoofd worden geboden. Dit betekent niet dat het extremistisch gedachtengoed door de gematigde groepen werd overgenomen.
Kunt u deze vragen binnen twee weken en één voor één beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Beschermenswaardige partijen: bescherming van het daderdier’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Arne Weverling (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Beschermenswaardige partijen: bescherming van het daderdier»?1
Ja.
Klopt het dat slachtoffers de aanval door een vechthond niet kunnen voorkomen of afweren, tenzij zij over een wapen beschikken, omdat zij uit het niets geconfronteerd worden met een hond die de intentie en het vermogen heeft om zijn slachtoffer te doden? Wat vindt u van het feit dat het bezit van vechthonden zonder enige restricties is toegestaan?
Een hond is pas een vechthond als dit dier specifiek getraind is om te vechten en om te winnen. Dat het vaak gaat om een bepaald type hond heeft te maken met de schade die het dier kan toebrengen. Er zijn talloze voorbeelden van deze typen honden die niet geschikt blijken te zijn om te vechten en daarom vervolgens gebruikt worden als oefenmateriaal. Er gelden strafrechtelijke voorschriften die beperkingen opleggen aan houders van gevaarlijke honden. Het betreft hier de strafbare feiten van aanhitsen, niet terughouden van een dier dat een mens aanvalt of onvoldoende zorgdragen voor het onschadelijk houden van een gevaarlijk dier. Daarnaast zijn er bevoegdheden op gemeentelijk niveau die kunnen worden ingezet tegen gevaarlijke honden. Ik verwijs hiervoor naar de door mij en mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid gegeven antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Kuiken van 10 februari 2020 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 2487)
Heeft u een kostenoverzicht van de medische hulp, ambulance- en politie-inzet die verband houden met de aanwezigheid van vechthonden? Wordt er onderzoek verricht onder chirurgen naar de veroorzakers van ernstige aanvallen? Zo nee, waarom niet? Zitten er slachtoffers in de overlegstructuren over dit probleem? Zo nee, waarom niet?
De politie registreert incidenten waar haar aandacht voor wordt gevraagd, ook zogenaamde bijtincidenten. De kosten van de politie-inzet ten gevolge daarvan worden niet vastgelegd. Het komt zelden voor dat de politie buitengewone kosten maakt in verband met dergelijke incidenten. Het volledige proces rond inbeslagname, inclusief vervoer en opslag, valt onder de verantwoordelijkheid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De kosten daarvan komen ten laste van de organisatie die beslag legt.
Er wordt geen chirurgisch onderzoek verricht naar de veroorzakers van ernstige aanvallen. Wel zijn soms medische ingrepen nodig bij (ernstige) slachtoffers van bijtincidenten.
Om redenen van privacy heb ik geen inzicht in de medische kosten (waaronder eventueel ambulancevervoer) ten gevolge van bijtincidenten.
Bent u bereid de regelgeving rondom vechthonden uit te breiden zodat bijvoorbeeld de burgermeester of het college van burgmeester en wethouders sneller en doeltreffender kunnen ingrijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daarnaast kijken naar de mogelijkheid een plicht op te leggen die landelijk geldt en niet (zoals een muilkorfplicht) slechts binnen de gemeentegrenzen? Hoe krijgen gemeenten ondersteuning, nu voormalig Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Verburg deze taak uitdrukkelijk aan hen heeft toegewezen?
Ik verwijs hiervoor naar de door mij en mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid gegeven antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Kuiken van 10 februari 2020 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 2487).
Welke mogelijkheden zijn er om dierenasiels aan te pakken indien zij een vechthond plaatsen in een onveilige omgeving zonder zich ervan te vergewissen dat de nieuwe eigenaar voldoende maatregelen heeft getroffen c.q. zal treffen om te voorkomen dat de betreffende hond schade zal aanrichten?
Ik verwijs hiervoor naar de door de gegeven antwoorden op vragen van het lid Weverling (VVD) over het bericht «Dierenasiels verzwijgen verleden van gevaarlijke vechthonden van 19 juni 2020 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 3541) en naar de door de gegeven antwoorden op vragen van het lid Moorlag (PvdA) over vechthonden uit dierenasielen van 22 juni 2020 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 3542).
Deelt u de mening dat vechthonden die letsel veroorzaken niet herplaatst mogen worden in een andere gemeente omdat dit niets afdoet aan het feit dat ze nog steeds gevaarlijk zijn?
Nee, deze mening deel ik niet. Niet iedere hond die gebeten heeft is een hond die getraind is om te vechten. Ook niet getrainde honden kunnen in een situatie terecht komen waarbij zij gaan bijten. Het in mijn opdracht uitgevoerde onderzoek (Safedog Project) heeft aangetoond dat met name eigenaar gerelateerde factoren naast omgevingsfactoren bepalend zijn voor het ontstaan van een bijtincident. Het zal mede afhankelijk zijn van de gedragstest in hoeverre een gevaarlijke hond herplaatst kan worden. Als het dier al dan niet onder voorwaarden herplaatst kan worden, kan het dier ook herplaatst worden in een andere gemeente.
Deelt u de mening dat de bestaande maatregelen opgelegd tegen een vechthond beter moeten worden gehandhaafd? Zo ja, kunt u dit wettelijk beter regelen?
De set aan wettelijke mogelijkheden om invloed uit te oefenen op gevaarlijke honden is voor de politie voldoende. Het begrip vechthond hanteert de politie niet. Het huidige begrip «gevaarlijke hond» voorziet in de politionele behoefte. Dit begrip vestigt de aandacht op het gedrag en de beheersbaarheid van deze individuele hond.
Klopt het dat sinds 1 januari 2009 het bezit van ieder soort, ras of type vechthond zonder enige restrictie toegestaan is en dat iedereen deze honden in soorten en maten mag fokken, importeren, kopen, verkopen en houden, en zowel het straatbeeld als de representatie in asielhonden tonen aan dat dat ook gebeurt? Bent u voornemens te bewerkstelligen dat een regeling tot stand wordt gebracht waardoor eisen worden gesteld aan het fokken, importeren, verkopen en houden van bepaalde typen vechthonden?
Er gelden wel degelijk restricties aan het fokken van honden. Op grond van artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit houders van dieren is het verboden te fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld. Vervolgens stelt artikel 3.4, tweede, lid, onder c, van het Besluit houders van dieren dat bij het fokken voor zover mogelijk wordt voorkomen dat ernstige gedragsafwijkingen worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen. Hieronder valt bijvoorbeeld het fokken met honden op agressieve karaktereigenschappen. Dit is ook strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten.
Ik heb in mijn brief van 9 november 2018 (Kamerstuk 20 286, nr. 1003) aangegeven een gevalideerde risicobeoordelingstest te laten ontwikkelen. Met een dergelijke gevalideerde risicobeoordelingstest kunnen ouderdieren met gedragingen, waarvan het ongewenst is dat deze worden doorgegeven op objectieve gronden worden onderscheiden en uitgesloten van de fokkerij. Deze test zal eind 2021 afgerond zijn. Doordat niet op voorhand duidelijk is of een bepaalde hond ook een gevaarlijke hond is, kan ook niet op voorhand een importverbod voor een hond gaan gelden.
Hoe beoordeelt u uw antwoord op bovenstaande vraag in het licht van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 juni 2018, waar geen verwijtbaarheid werd aangenomen mede omdat het Hof wees op wisselende of zelfs ontbrekende wet- en regelgeving hetgeen tot gevolg had dat schadeverhaal voor het slachtoffer via het strafrecht onmogelijk werd?2
Het antwoord op vraag 8 gaat over gevallen waarin een hond als gevaarlijk kan worden bestempeld. In dat geval gelden er restricties.
In de zaak van het gerechtshof Amsterdam speelde onder meer de vraag of de betrokken hond wel of niet kon worden aangemerkt als gevaarlijk als bedoeld in artikel 425 WvSr. Het gerechtshof overweegt dat alleen het feit dat de hond tot een bepaald ras behoort onvoldoende is om de hond als gevaarlijk aan te merken. Daarbij verwijst het gerechtshof naar een lijst van «hoog-risicohonden», die is ingetrokken omdat betrouwbare data waarop een ras in zijn geheel aan te wijzen is als gevaarlijk, ontbreken. Nu er geen wet- of regelgeving is waarbij bepaalde hondenrassen verboden zijn, moet worden uitgegaan van het individuele dier en de feiten en omstandigheden van het geval. In deze specifieke casus bestonden er naar het oordeel van het gerechtshof geen feiten en omstandigheden op basis waarvan de hond als gevaarlijk kon worden aangemerkt. In andere casus zou dit wel het geval kunnen zijn en hoeft het ontbreken van wet- of regelgeving waarbij bepaalde hondenrassen verboden zijn niet in de weg te staan aan een veroordeling op basis van artikel 425 WvSr.
Hoe weegt u, gelet op voorkoming van minderjarige slachtoffers, het belang van het kind zoals geformuleerd in het Internationaal verdrag van de rechten van het kind bij het gebruik van de mogelijkheid die de Wet Dieren biedt om soorten of categorieën van dieren die aantoonbaar gevaarlijk zijn voor de volksgezondheid te verbieden?
In het kader van de ontwikkeling van de huis- en hobbydierenlijst worden diersoorten onder meer beoordeeld op de risicofactor «gevaar op letselschade». Daarbij wordt gekeken naar het gevaar van een diersoort voor de mens. Indien een diersoort gevaren met zich brengt voor kinderen zal dit ook daar naar voren komen.
Het nieuws dat de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen kwetsbaar is voor hackers |
|
Tobias van Gent (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jan Middendorp (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Cyberexperts luiden noodklok: uitslag Tweede Kamerverkiezingen kwetsbaar voor hackers»?1
Wat is uw reactie op de waarschuwing van cyberexperts dat de uitslag van de aankomende Tweede Kamerverkiezing te hacken zou zijn?
Is het waar dat de uitslag wordt ingevoerd in de optelsoftware, de Ondersteunende Software Verkiezingen (OSV), zonder dat daarop een handmatige controle wordt uitgeoefend? Deelt u de conclusie van de cyberexperts dat hiermee de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de verkiezingsuitslag in het geding kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen zijn er gezet om het proces rondom de vaststelling van de verkiezingsuitslag veilig te maken, drieënhalf jaar nadat cyberexperts voor het eerst de noodklok luidden? Zijn alle beveiligingslekken in de optelsoftware die geconstateerd werden in 2017 inmiddels opgelost? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het voorstel van de cyberexperts om uitslagen handmatig op de stembureaus na te laten tellen door ambtenaren? Welke maatregelen neemt u om te garanderen dat het proces van de uitslagberekening transparant en controleerbaar is?
Wanneer verwacht u de nota naar aanleiding van het verslag inzake Wet nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen aan de Kamer te doen toekomen?2
Deelt u de mening dat het om de transparantie van de verkiezingsuitslag te garanderen van belang is dat de processen-verbaal zo snel mogelijk door de gemeenten op hun website worden gepubliceerd en derden zo de stemmingen kunnen natellen, gezien de praktische problemen die een aantal gemeenten bij de publicatie van de processen-verbaal bij de Provinciale Statenverkiezingen in maart 2019 ondervond? Komt er een uiterste deadline voor wanneer deze op de websites moeten staan? Welke maatregelen gaat u nemen en/of heeft u reeds genomen om dit proces voor de aankomende Tweede Kamerverkiezingen te verbeteren?3
Het seksueel misbruik van jongeren in de gehandicaptenzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Seksueel misbruik verstandelijk gehandicapten wordt nauwelijks aangepakt»?1
Ja.
Welke concrete maatregelen zijn getroffen in de afgelopen jaren om misbruik van mensen met een verstandelijke beperking te voorkomen?
De gehandicaptensector is erg actief in het bespreekbaar maken en het voorkómen van seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag bij cliënten. Zowel door de brancheorganisatie, de individuele instellingen als het platform van ouderorganisaties is en wordt de laatste tien jaar hiertoe materiaal ontwikkeld.
Op verzoek van de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport is door de Universiteit van Maastricht een «Wegwijzer» gemaakt om ouders, zorgprofessionals en cliënten inzicht te geven in het beschikbare materiaal. Deze Wegwijzer verwijst in elke stap in de keten (preventie-signalering-aanpak-nazorg) naar bruikbaar materiaal dan wel naar materiaal dat minimaal gebaseerd is op relevante praktijkervaringen. Het gaat daarbij om materiaal ten behoeve van mensen met een verstandelijke beperking (met onderscheid naar licht, matig en ernstig). Daarbij wordt aangegeven voor wie het materiaal bestemd is (slachtoffers, plegers, ouders/verwanten, zorgprofessionals).
Voorts is er in opdracht van VWS materiaal ontwikkeld om de loverboy-problematiek onder jongeren (jongens en meisjes) met een lichte verstandelijke beperking aan te pakken. Hiertoe zijn de producten van de Commissie «Aanpak meisjesslachtoffers loverboys/mensenhandel» (Commissie Azough) toepasbaar gemaakt naar jongeren met een lichte verstandelijke beperking (en jongeren met psychische problematiek).
Heeft u zicht op hoe vaak misbruik in de gehandicaptenzorg voorkomt? Worden meldingen en signalen op een plek bijgehouden om eventuele patronen te ontdekken?
Situaties waarbij sprake is van geweld binnen een zorgrelatie, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag, moeten zorgaanbieders verplicht melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: inspectie) op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De inspectie heeft zicht op het aantal meldingen dat wordt gedaan. In 2019 heeft de inspectie in totaal 90 meldingen ontvangen die betrekking hebben op (het vermoeden van) seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen de gehandicaptenzorg.
Daarnaast beschikt elke zorgaanbieder in de Gehandicaptenzorg over een intern meldingssysteem waarin incidenten waarbij cliënten betrokken zijn worden geregistreerd. Het doel van een dergelijk systeem is om op basis van analyse de kwaliteit en veiligheid van de zorg te verbeteren. Dit betreft ook incidenten op het gebied van seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Is het mogelijk voor medewerkers uit de gehandicaptenzorg om elders in de zorg aan het werk te gaan nadat er melding is gedaan van (vermeend) misbruik?
Helaas kunnen we nooit helemaal uitsluiten dat zich een situatie voordoet waarin iemand elders in de zorg aan de slag gaat, nadat er misbruik heeft plaatsgevonden. Het is van groot belang dat er altijd aangifte wordt gedaan wanneer er misbruik wordt geconstateerd. Werkgevers in de zorg hebben daarnaast een grote verantwoordelijkheid om de kans dat dit zich voordoet zo klein mogelijk te maken: zij moeten zorgen voor een veilige zorgrelatie.
Daartoe hebben zij een aantal instrumenten in handen:
Een zorgaanbieder die een medewerker ontslaat wegens geweld in de zorgrelatie moet dit ook verplicht melden bij de inspectie als een melding ontslag wegens ernstig disfunctioneren. De inspectie kan vervolgens besluiten deze melding te onderzoeken en doet dat doorgaans ook als er voldoende harde feiten zijn, een veroordeling of overtuigende feiten vanuit onderzoek van de zorgaanbieder.
Dit onderzoek door de inspectie dient om te bepalen of er sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstig bedreiging kan betekenen (art. 25 Wkkgz). Wanneer de inspectie besluit dat daarvan sprake is kan zij de zorgverlener registreren (een aantekening plaatsen). Werkgevers kunnen navraag doen bij de inspectie of een zorgverlener voorkomt in dit register. Dit is echter geen verplichting.
Wordt er naar uw mening voldoende gedaan om personen met een verstandelijke beperking te beschermen tegen medebewoners die een verleden hebben als dader van seksueel misbruik? Speelt privacy dan daders hierin een belemmerende rol?
Cliënten moeten worden begeleid op alle levensgebieden, dus ook op het gebied van seksualiteit c.q. seksuele opvoeding. Seksualiteit is dan ook altijd onderwerp bij bespreking van het zorgplan. Het gaat dan zowel om het bevorderen van weerbaarheid, als om het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag. Binnen de sector is hier veel materiaal voor ontwikkeld, zowel gericht op plegers als op slachtoffers en op de zorgprofessionals die de cliënten begeleiden. Voorts wordt in het kwaliteitskader (in de uitvraag kerngegevens zorgaanbieders) gevraagd of er per cliënt een risico-inventarisatie in het kader van veiligheid is gedaan.
Herkent u de signalen dat er te weinig meldingen worden gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd waardoor seksueel misbruik in instellingen onderbelicht blijft en er geen onafhankelijke onderzoeken op volgen?
De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. In dat kader ontvangt de inspectie meldingen waarbij sprake is van geweld in de zorgrelatie, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag. De inspectie is afhankelijk van de meldingsbereidheid van bestuurders. Ik herken overigens genoemde signalen over een lage meldingsbereidheid niet. Maar als hier sprake van zou zijn, dan baart dat zorgen.
Kwetsbare mensen in de gehandicaptenzorg die hun leven lang en voor alle levensterreinen afhankelijk zijn van de zorg en ondersteuning, hebben recht op veilige zorg. Wanneer er sprake is van risico’s en incidenten dan dienen bestuurders zich optimaal in te zetten om veiligheid te waarborgen. Dat begint in ieder geval met het zorgen voor een open cultuur waar men bereid is signalen te bespreken en zaken te melden en te onderzoeken. De inspectie ziet in haar toezicht dat veel zorgaanbieders beleid en protocollen hebben op dit gebied, maar signaleert ook dat deze, bijvoorbeeld via scholing, meer aandacht zouden kunnen krijgen.
Baart het u zorgen dat er sprake lijkt te zijn van lage meldingsbereidheid, zeker in vergelijking tot andere landen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om de meldingsbereidheid te verhogen?
Zie antwoord vraag 6.
De beveiliging van Joodse gemeenschappen in Nederland |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Oostenrijk verdrievoudigt de uitgaven aan de bescherming van de Joodse gemeenschap»?1
Ja.
Erkent u dat de Joodse gemeenschap in Nederland te maken heeft met een verhoogd dreigingsniveau voor terreur?2
Het dreigingsniveau staat in Nederland op 3 («aanzienlijk») op een schaal van 5. Nederland kent geen specifieke dreigingsniveaus voor personen, organisaties en objecten. Joodse instellingen zijn een potentieel doelwit voor geweld zowel uit rechts-extremistische als uit radicaal-islamistische hoek. Wat jihadistisch-terroristische aanslagen betreft, was in de periode 2004–2018 minder dan 5% van de 112 aanslagen in het Westen gericht tegen een doelwit met een joods signatuur.4 Daarmee is er sprake van een veiligheidsrisico voor de joodse gemeenschap. Binnen dat kader zijn de beveiligingsmaatregelen die eventueel getroffen zijn, passend.
Erkent u dat de niet-aflatende dreiging uit radicaal-islamitische hoek richting de Joodse gemeenschap in Nederland een veiligheidsrisico vormt voor Joodse publieke plaatsen en instellingen, zoals bijvoorbeeld scholen, synagogen, winkels en culturele centra?3
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Crisiscentrum vraagt om extra waakzaamheid voor joodse gemeenschap in Antwerpen»?4 Kunt u aangeven of wat u betreft dezelfde waakzaamheid geboden is voor de Joodse gemeenschap in Nederland?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Door inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt de veiligheidssituatie ten aanzien van joodse gemeenschap scherp gemonitord. Indien dreiging en risico daar aanleiding toe geven kunnen de lokale autoriteiten passende maatregelen treffen. Na de aanslagen heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) erop gewezen dat alertheid geboden blijft omdat het actuele dreigingsniveau in Nederland uitdrukt dat ook hier een aanslag voorstelbaar blijft.
Kunt u toelichten welke speciale maatregelen of financiële middelen reeds worden ingezet door de rijksoverheid of door lokale overheden ter bescherming van potentiële Joodse doelwitten in Nederland? Welk gedeelte van de kosten wordt door overheidsinstellingen gedragen en welk gedeelte door de Joodse gemeenschap?
Over welke beveiligingsmaatregelen getroffen worden, kan ik zoals bij uw Kamer bekend geen uitspraken doen. Naar aanleiding van de aanslag op een joods museum in Brussel is in 2014 is door de Nederlandse rijksoverheid een bedrag van 1,5 miljoen euro vrijgemaakt om het weerstandsniveau bij joodse instellingen te verhogen; deze bijdrage is destijds is aangevuld door betrokken gemeenten. Met deze bijdragen zijn de locaties van de joodse gemeenschap in de gelegenheid gesteld om een basisweerstandsniveau te behalen. Deze uitzonderlijke bijdrage is in 2017 beëindigd. De getroffen maatregelen en de eerder verstrekte financiering voor de joodse instellingen passen bij de aard van de dreiging en risico. Uitgangspunt is dat personen en organisaties in eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid. Wanneer organisaties niet op eigen kracht voldoende weerstand kunnen bieden kan de overheid aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen. De verantwoordelijkheid voor de beveiliging van joodse instellingen en de financiering daarvan is decentraal belegd. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming opnieuw te verkennen.
Voor religieuze instellingen is het handboek religieuze instellingen beschikbaar. In dit «Handboek Veiligheid religieuze instellingen» is aandacht besteed aan dreigingen en incidenten waarmee religieuze instellingen geconfronteerd kunnen worden. Het doel van dit handboek is om veiligheidsbewustzijn te creëren en handvatten aan te reiken om, in het kader van preventie, te kijken naar de veiligheid binnen religieuze instellingen.
Bent u bereid om net zoals Oostenrijk voortaan de volledige kosten van de bescherming van Joodse instellingen te vergoeden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u duidelijk uw redenering toelichten waarom u al dan niet wenst over te gaan tot het beter beveiligen van de Joodse gemeenschap in Nederland?
Gelet op de dreiging richting joodse instellingen in Nederland heeft de rijksoverheid samen met de lokaal bevoegde gezagen structureel aandacht voor de beveiliging van de joodse gemeenschappen in Nederland. De getroffen maatregelen passen bij de dreiging en het risico. Een wijziging in het dreigingsbeeld kan ertoe leiden dat er door de lokale autoriteiten andere maatregelen getroffen worden.
Het bericht ‘Cameraploeg PowNed belaagd door leerling Emmauscollege in Rotterdam’ |
|
Zohair El Yassini (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Cameraploeg PowNed belaagd door leerling Emmauscollege in Rotterdam»?1
Ja.
Wat heeft zich precies afgespeeld op het Emmauscollege? Hoe beoordeelt u deze situatie?
In verband met een mishandeling is een verdachte aangehouden. Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog, waardoor ik over deze zaak nog geen uitspraak kan doen.
Kloppen de signalen dat ten tijde van het incident beveiliging aanwezig was op het schoolplein en niet heeft ingegrepen bij de aanval op de cameraploeg van PowNed? Zo ja, wat is de reden geweest dat de journalisten niet zijn beschermd?
Er was geen professionele beveiliging aanwezig op de plaats van het incident. Binnen het schoolterrein was wel een dubbele bezetting van medewerkers van de school aanwezig om toezicht te houden. Een conciërge is vanaf het schoolterrein naar het incident gesneld. De conciërge heeft het incident niet kunnen voorkomen, maar heeft wel ingegrepen.
Welke sancties heeft het Emmauscollege inmiddels genomen tegen de leerling die de journalisten heeft belaagd?
De verdachte is een minderjarige leerling. De school biedt passende ondersteuning, sancties en begeleiding. De directie van het Emmauscollege heeft meteen contact gezocht met de ouders van de jongen. Diens vader heeft inmiddels zijn excuses aangeboden voor het gedrag van zijn zoon.
Is er inmiddels aangifte of melding bij de politie gedaan door het Emmauscollege over het incident?
Er is door de verslaggever zelf meteen aangifte gedaan van het incident. De politie startte daarop een onderzoek. Zaterdag 7 november werd de verdachte aangehouden en gehoord. De school heeft zelf geen aangifte gedaan, omdat het incident buiten het schoolterrein plaatsvond.
Deelt u de mening dat we pal achter onze journalisten moeten staan en dat het onacceptabel is dat ze lastig gevallen worden tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden?
Het belagen van journalisten en verslaggevers omdat zij hun werk uitvoeren, is onacceptabel. Het staat mensen vrij om aan te geven dat ze het ergens mee oneens zijn of ergens niet van gediend zijn, maar dat mag nooit met bedreiging, agressie of geweld gepaard gaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg inzake OCW-begroting, onderdeel Media, dat is gepland op 30 november 2020?
Ja.
Het artikel 'Kabinet gaat noodtoestand gebruiken voor avondklok' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kabinet gaat noodtoestand gebruiken voor avondklok»?1
Ja
Is het waar dat u in verband met het mogelijk instellen van een avondklok in het kader van de coronamaatregelen de Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag wilt activeren?
Nee
Hoe verhoudt een en ander zich tot de door u tijdens de persconferentie van afgelopen maandag gewekte indruk dat, als al sprake zou zijn van een avondklok, deze «vrijwillig» zou zijn?
Ik heb tijdens de persconferentie niet gesproken van een vrijwillige avondklok.
Is in het kader van genoemde Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag, zoals in het artikel aangegeven, sprake van besluitvorming «buiten het parlement om»? Zo nee, hoe gaat besluitvorming dan plaatsvinden? Zo ja, vindt u dat in lijn met hetgeen vanuit het parlement bij de behandeling van de onlangs aangenomen Tijdelijke Wet Maatregelen COVID-19 is aangegeven en uiteindelijk in de vorm van een amendement ook in die wet is neergelegd, namelijk dat in voorkomende gevallen sprake dient te zijn van een toetsende rol van het parlement?
Het activeren van noodbevoegdheden geschiedt bij koninklijk besluit. Artikel 1, tweede lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag bepaalt dat onverwijld na het nemen van dat besluit een voorstel van wet aan de Tweede Kamer wordt gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij het besluit in werking gestelde bepalingen.
Bent u bereid elke mogelijke besluitvorming in dezen te doen plaatsvinden conform het in de Tijdelijke Wet Maatregelen COVID-19 bepaalde omtrent de rol van het parlement?
Indien onverhoopt binnen de huidige crisis het instellen van een avondklok noodzakelijk wordt geacht, en de bevoegdheid daartoe dus bij koninklijk besluit moet worden geactiveerd, zal van het voornemen daartoe mededeling worden gedaan aan de Staten-Generaal, zodat daarover desgewenst tussen regering en Staten-Generaal van gedachten kan worden gewisseld, tenzij de vereiste spoed zich daartegen zou verzetten.
Wilt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Als gevolg van de met de afstemming van de beantwoording gemoeide tijd is het niet gelukt de vragen per ommegaande te beantwoorden.