Het bericht 'Onderzoek banken: criminele geldstromen blijven te vaak onopgemerkt' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Heeft u reeds kennisgenomen van het rapport van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) getiteld «Financial Crime Threat Assessment of The Netherlands», waaraan de grote banken, de FIU, de FIOD en de politie meewerkten, en heeft u ook kennisgenomen van de vertrouwelijke versie van het rapport?1
Ik heb kennisgenomen van de openbare documenten, de vertrouwelijke versie is alleen beschikbaar voor leden van de NVB en de participanten aan de Financial Crime Threat Assessment of The Netherlands. De NVB geeft aan dat het Threat Assessment ook laat zien waar de risico’s voor banken niet identificeerbaar zijn en er dus andere maatregelen moeten worden genomen. Om criminelen niet wijzer te maken dan ze zijn, blijven deze analyses alleen beschikbaar voor banken, FIU en opsporingsdiensten, aldus de NVB. Ik respecteer de keuze om deze bevindingen niet verder te delen buiten deze partijen, het zijn immers de poortwachters, opsporingsinstanties en FIU die moeten acteren op deze risico’s. De FIU-Nederland, FIOD en politie hebben meegewerkt vanuit hun specifieke inhoudelijke expertise. Het rapport en de uiteindelijke analyses en conclusies daarin zijn getrokken door de opstellers van het rapport.
Wat vindt u van de conclusie van het rapport dat de manier waarop het witwasonderzoek op dit moment wordt ingericht onvoldoende effectief is om criminele geldstromen afdoende op te sporen?
Ik ben niet bekend met de in deze vraag genoemde conclusie van de Financial Crime Threat Assessment of The Netherlands, deze zijn niet opgenomen in de openbare documenten. Daarin worden wel resultaten in de vorm van geïdentificeerde dreigingen weergeven. In de Nederlandse twopager en op de website geeft de NVB wel aan te zien «waar de risico’s voor banken niet identificeerbaar zijn en er dus andere maatregelen moeten worden genomen». Ik ga voor de beantwoording ervan uit dat hierop wordt gedoeld.
Allereerst draagt kennis en inzicht bij banken over de beperkingen van wat zij kunnen identificeren bij aan een goede en realistische risicobeoordeling die banken als poortwachter moeten maken. Ten tweede zijn er naast banken ook andere financiële en niet-financiële instellingen aangewezen als poortwachter en heeft de strafrechtketen opsporing als taak. Uit de FATF-evaluatie komt naar voren dat financiële informatie en andere relevante informatie goed wordt gebruikt door opsporingsdiensten en het OM voor de repressieve aanpak van witwassen. Tot slot heeft de FIU-Nederland onder andere tot taak om voorlichting te geven aan meldingsplichtige instellingen over het voorkomen en opsporen van witwassen. Daarbij mag niet uit het oog verloren worden dat de poortwachtersrol voornamelijk een preventieve functie heeft, doordat poortwachters criminelen de toegang tot het financiële systeem ontzeggen blijft het financiële systeem integer en wordt het niet misbruikt voor criminele doeleinden.
Bent u het met de NVB eens dat de poortwachtersfunctie niet alleen bij banken ligt, maar ook bij accountants en andere ketenpartijen?
Ja, naast banken zijn er veel andere instellingen, waaronder accountants, sinds jaar en dag aangewezen als poortwachter op grond van de Wwft.
Wat vindt u ervan dat criminele geldstromen via crypto en ondergronds bankieren, bijvoorbeeld drugshandel, niet aan het licht komen bij de analyse van kwantitatieve data zoals dat nu gebeurt?
Ik ben niet bekend met de in deze vraag genoemde conclusie van de Financial Crime Threat Assessment of The Netherlands, deze zijn niet opgenomen in de openbare documenten. In zijn algemeenheid is het uiteraard een voortdurende uitdaging voor zowel poortwachters, toezichthouders als opsporingsinstanties om inzicht te hebben in methodes van criminelen om gelden wit te wassen. Deze methodes zijn immers voortdurend in ontwikkeling en hebben het oogmerk om niet gedetecteerd te worden. Verschillende categorieën van crypto-activadiensten vallen nu bijvoorbeeld nog onder delen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Dit wordt op korte termijn aanzienlijk uitgebreid waardoor alle cryptoactivadienstverleners onder het stelsel van de Wet op het financieel toezicht en de Wwft komen en daarmee volwaardig poortwachters zullen worden. Hiertoe heb ik twee implementatiewetten ingediend.2 Het risico van ondergronds bankieren wordt tevens gesignaleerd in de recente National Risk Assessment witwassen 2023. Dit vindt plaats buiten de reguliere financiële dienstverlening om waarop geen toezicht plaatsvindt, waardoor het begrijpelijk is dat banken aangeven hier minder zicht op te hebben. Naar dit specifieke thema loopt momenteel een separaat WODC-onderzoek, waarover de Kamer in de loop van dit jaar wordt geïnformeerd.3 Ik verwelkom dat ook banken als poortwachters van het financiële stelsel, in samenwerking met politie, FIOD en FIU-Nederland, daarnaast hebben gekeken naar de grootste risico’s op witwassen binnen hun eigen sector. Ik constateer op basis van de Financial Crime Threat Assessment of The Netherlands dat banken goed in staat zijn om deze risico’s in kaart te brengen en ik vind dat dit bijdraagt aan de passende invulling van hun poortwachtersrol. Dit sluit goed aan op het bredere spoor waarbinnen de Ministeries van Financiën en Justitie en Veiligheid de uitkomsten van de NRA actief onder de aandacht zullen brengen van de Wwft toezichthouders, betrokken departementen, opsporingsdiensten en uiteraard de poortwachters zelf.4
Wat vindt u van de analyse dat bij handelsfinanciering nog veel te winnen is in het onderzoek naar witwassen en terrorismefinanciering, waarbij het gaat om transacties in cash, ontbrekende periodieke geldstromen of plotselinge bestellingen uit een gesanctioneerde regio, wat nu niet per definitie onder het reguliere poortwachtersonderzoek valt?
In de National Risk Assessment Witwassen 20235 worden handelsconstructies met goederen en/of diensten ook als hoog risico geïdentificeerd. Dat betekent dat alle poortwachters op grond van de Wwft verplicht zijn om na te gaan wat dit risico voor hun bedrijfsmatige activiteiten betekent en zo nodig hun processen daar op aan te passen.6 Dit risico is al langer bekend en heeft de aandacht van zowel poortwachters, toezichthouders en opsporingsinstanties. Zo heeft het AMLC van het FIOD tradebased money laundering als thema geselecteerd7 en is aanvullend binnen het Financieel Expertise Centrum een specifiek project binnen dit domein uitgevoerd.8
Deelt u de analyse van de banken dat de poortwachtersfunctie anders moet worden ingericht, met meer gezamenlijk onderzoek door banken, meer mogelijkheden en meer acteren op echte dreigingen na signalen van opsporingsdiensten?
Publiek-private samenwerking is een van de sterke punten van het Nederlandse systeem ter voorkoming van witwassen. Dit wordt bevestigd door zowel nationale als internationale rapporten.9 Ik vind het belangrijk dat Nederland die voorsprong behoudt en zet mij daarvoor in. Een van de fundamentele uitgangspunten van het mondiale anti-witwasbeleid, zoals dat ook is neergelegd in de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) en de Europese anti-witwasrichtlijn, is dat poortwachters zelfstandig een individuele risicoafweging maken omdat zij zelf het beste in staat zijn de risico’s bij hun eigen klanten en transacties in te schatten. Recentelijk is eveneens een akkoord gekomen op het Europese AML-pakket, waarin dit uitgangspunt weer is vastgelegd en volledig geharmoniseerd voor de gehele Europese Unie. Op 24 april zal het Europees Parlement hier formeel over stemmen. Daarna moet de Raad van de Europese Unie formeel instemmen. Daarna wordt het pakket in het Publicatieblad gepubliceerd en zal de implementatietermijn van drie jaar aanvangen.10 Uiteraard ben ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, doorlopend in gesprek met zowel poortwachters, toezichthouders als opsporingsinstanties over hoe we de samenwerking op nationaal niveau kunnen verbeteren met inachtneming van de AVG.
Is deze door de banken gewenste inrichting van de poortwachterfunctie mogelijk in het licht van de Europese richtlijn en AVG-regels, en zo niet, wat zou daarvoor nodig zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u het signaal dat het resultaat van het omvangrijke witwasonderzoek beperkt is en bent u het met de NVB eens dat dit effectiever moet en met minder hinder voor reguliere klanten?
De FATF heeft de Nederlandse aanpak van witwassen in 2022 als robuust beoordeeld. Zo is de FATF positief over het inzicht in de witwasrisico’s en geeft de FATF aan dat de beleidsmaatregelen in verhouding staan tot die risico’s. Verder beoordeelt de FATF de binnenlandse samenwerking en coördinatie en het gebruik van financiële inlichtingen in strafrechtelijke onderzoeken als positief. Daarmee is het algehele oordeel van de FATF over de Nederlandse aanpak van witwassen positief.11 Het is uiteraard een voortdurend streven om ons stelsel ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme zo risicogebaseerd – en daarmee proportioneel en effectief – mogelijk in te richten.
Wat vindt u van de analyse van de NVB dat Nederland fungeert als magneet voor criminele geldstromen, vanwege de gezonde economie en de enorme handelsstromen die door Nederland gaan, maar ook vanwege een cultuurmaatschappelijk element, zijnde polarisatie, tolerantie en het poldermodel?
De NVB signaleert zeven overkoepelende kenmerken van het Nederlandse financiële criminaliteitslandschap op basis van de NRA uit 2019 en 2023 die tezamen een algemene weergave geven van Nederland, met een korte toelichting waarom deze specifieke kenmerken Nederland aantrekkelijk zouden kunnen maken voor criminelen.12 Ik beschouw deze kenmerken als een gegeven, waar iedereen, poortwachters, toezichthouders, opsporingsinstanties en de ministeries goed aan doet om kennis van te nemen.
Bent u het ermee eens dat we de meest effectieve inrichting van het witwasonderzoek moeten kiezen om de grootste bedreigingen voor Nederland op te lossen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Bestrijding witwassen en terrorismefinanciering op 24 april 2024?
Dit is helaas niet gelukt.
Russische desinformatiecampagnes |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Mikal Tseggai (PvdA), Glimina Chakor (GL), Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gräper-van Koolwijk , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden van GroenLinks-PvdA over Russische desinformatiecampagnes?1
Bent u van mening dat de in uw antwoord vermelde maatregelen en acties afdoende zijn om Nederland te beschermen tegen Russische desinformatie, of ziet u noodzaak aanvullende maatregelen te treffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het artikel «Tsjechisch desinformatie-netwerk met Russische inmenging werd opgericht in Nederland» van De Groene Amsterdammer van 28 maart jongstleden?2
Heeft u de Tsjechische regering verzocht om de informatie over Russische financiering van Nederlandse politici met u te delen? Zo ja, bent u bereid die informatie openbaar te maken? Zo nee, gaat u dat alsnog doen?
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat er geen tekenen waren van buitenlandse inmenging bij de verkiezingen? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de onthulling van de Tsjechische geheime dienst dat de Voice of Europe een Russische desinformatie-outlet blijkt te zijn dat fungeerde als doorgeefluik voor financiële transacties tussen het Kremlin en Nederlandse politici?
Deelt u de zorgen dat Rusland via dit soort outlets het Nederlandse publieke debat verstoort en daarmee onze verkiezingen beïnvloedt?
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen of er meerdere soortgelijke outlets in Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie bestaan?
Wanneer ontvangt de Kamer van het kabinet de voortgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie?
Is het kabinet naar aanleiding van de onthulling over Voice of Europe en met het oog op de aanstaande Europese verkiezingen bereid aanvullende investeringen doen in de capaciteit van de Rijksoverheid om de dreiging van desinformatie tegen te gaan?
Bent u bereid om deze schriftelijke vragen te beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat over het bericht dat volgens de Tsjechische geheime dienst Rusland cash betaalde aan Nederlandse en Europese politici van dinsdag 2 april aanstaande?
Het artikel 'Serious security breach hits EU police agency' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Serious security breach hits EU police agency»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat afgelopen zomer een reeks zeer gevoelige bestanden met de persoonlijke informatie van topfunctionarissen en gesprekken van Europol zijn verdwenen terwijl ze achter slot en grendel werden bewaard in een beveiligde opslagruimte in het hoofdkantoor van Europol in Den Haag?
Ik betreur dat bestanden met de persoonlijke informatie van topfunctionarissen van Europol zijn verdwenen. Dit is altijd zorgelijk. Het schaadt niet alleen het vertrouwen in de instelling, maar het brengt ook de privacy en veiligheid van topfunctionarissen in gevaar. Momenteel wordt door Europol onderzocht hoe dit heeft kunnen gebeuren zodat passende maatregelen genomen kunnen worden om herhaling te voorkomen en de integriteit van haar gegevens te waarborgen.
Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Europol heeft mij laten weten dat op 7 september 2023 de Veiligheidscoördinator van Europol op de hoogte is gesteld dat personeelsdossiers van Europol-medewerkers verdwenen waren. Europol heeft in oktober 2023 de Raad van Bestuur van Europol, waarvan Nederland deel uitmaakt, op de hoogte gebracht van het datalek.
Wordt hier onderzoek naar gedaan? Wanneer is dat onderzoek klaar?
Het verdwijnen van de bestanden met persoonlijk informatie van topfunctionarissen van Europol is een interne aangelegenheid. De antwoorden die ik hier geef zijn op basis van informatie van Europol. Na melding aan de Veiligheidscoördinator van Europol op 7 september 2023 heeft Europol direct een veiligheidsonderzoek gestart. Daarnaast heeft Europol de politie in Den Haag ingelicht. Europol heeft alle relevante stakeholders geïnformeerd en betrokken, inclusief de bevoegde autoriteiten in Nederland, de Raad van Bestuur van Europol en de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming (EDPS). Ook werden de individuele Europol-medewerkers die door het incident zijn getroffen op de hoogte gebracht. Het veiligheidsonderzoek zal in de loop van 2024 worden afgerond.
Kunt u aangeven of hierbij ook wordt gekeken naar de invloed hiervan op de huidige en toekomstige aanpak van (internationale) criminaliteit en de bescherming van persoonsgegevens en gesprekken van medewerkers van Europol?
Europol geeft aan dat het veiligheidsonderzoek zich ook richt op het niet naleven van professionele verplichtingen door Europol-medewerkers. Dit betreft met name de toegangscontrole tot de betrokken administratieve personeelsdossiers en de tijdigheid van de incidentmelding. Operationele informatie van de kernactiviteiten van Europol werd nooit beïnvloed door het incident.
Welke acties worden in de tussentijd ondernomen om ervoor te zorgen dat dit soort lekken van gesprekken en persoonsgegevens van medewerkers van Europol als wethandhavingsautoriteit niet plaatsvinden?
Volgens Europol zijn er organisatorische verbeteringsmaatregelen in de HR-afdeling in gang gezet. Meer specifiek is er een uitgebreide beoordeling van HR-processen gestart, waarbij ook het beheer van personeelsdossiers wordt doorgelicht.
Antisemitisme. |
|
Sandra Palmen (NSC), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u het bij de regeling van werkzaamheden van afgelopen dinsdag gevraagde overzicht van alle antisemitische incidenten van de afgelopen vier weken aan de Kamer doen toekomen?1
Zonder te kunnen garanderen dat het een volledig overzicht betreft, hebben de meldpunten van de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) van Discriminatie.nl in de periode van woensdag 6 maart tot en met 3 april 34 meldingen van antisemitisme ontvangen.
Gesorteerd naar terrein vielen deze meldingen onder:
Het College voor de Rechten van de Mens meldt dat binnen de gevraagde termijn van vier weken, tussen 6 maart en 3 april, twee meldingen van antisemitisme ontvangen te hebben. Deze meldingen gaan over individuele ervaringen op het werk en in het onderwijs in de vorm van bejegening/pesterijen. Op 9 april is er nog een melding bij gekomen van een Joodse student die geen vrij krijgt op religieuze feestdagen, wat voorheen geen probleem was.
Het was niet mogelijk om binnen de door u gestelde termijn het gevraagde overzicht van de concrete acties en verdere opvolging te leveren. Discriminatiecijfers worden jaarlijks in twee verschillende rapportages gepubliceerd: 1) «Discriminatiecijfers; Een rapport over registraties van discriminatie-incidenten door de politie, en meldingen bij antidiscriminatievoorzieningen en andere organisaties in Nederland» en 2) «Cijfers in beeld; Overzicht discriminatiecijfers Openbaar Ministerie». De rapportages over het jaar 2023 verschijnen later deze maand.
Het door u gevraagde volledige overzicht met de wijze van opvolging vergt onderzoek op zaaksniveau. Ik acht het een disproportionele aanwending van capaciteit en middelen om uitvoeringsdiensten, buiten de regulier geplande processen van de jaarrapportages, te vragen om dit aanvullende onderzoek nu te verrichten.
Het CIDI heeft mij, naar aanleiding van het verzoek van het lid Omtzigt bij de regelingen van 26 maart jl. en 9 april jl., laten weten dat zij overzichten van antisemitische incidenten hebben en kunnen aanleveren. De verzoeken van het lid Omtzigt heb ik derhalve aan het CIDI doorgeleid.
Tot welke concrete acties hebben deze meldingen geleid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen zijn beboet, aangehouden of worden vervolgd voor deze incidenten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden in verband met het debat over antisemitisme en het feit dat het overzicht gisteren in de Kamer had moeten zijn?
Ik heb ervoor gekozen de antwoorden op de vragen 2 en 3 in één antwoord te combineren.
Het bericht ‘In ruim 400 woonwijken ligt tot 10.000 kilo vuurwerk opgeslagen: “Dat is 400 keer heel gevaarlijk”’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «In ruim 400 woonwijken ligt tot 10.000 kilo vuurwerk opgeslagen: «Dat is 400 keer heel gevaarlijk»»?1 Wat is uw reactie hierop?
Kunt u voor het commissiedebat nationale veiligheid, brandweer en crisisbeheersing op 15 mei 2024 met een reactie komen op in ieder geval het onderdeel van het rapport en onderzoek «Leren van twee vuurwerkrampen»2 van de Universiteit Twente dat hier specifiek betrekking op heeft; in het bijzonder de conclusies dat «licht» geclassificeerd vuurwerk bij brand veel gevaarlijker is dan gedacht, het Vuurwerkbesluit een onterecht beeld van veiligheid creëert, de huidige zoneringseisen voor consumentenvuurwerkopslag te soepel zijn en de blusinstructies voor de brandweer ontoereikend?
Hoe reageert u op de opmerking van brandweerman Marcel Dokter (voorzitter Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers) dat de brandweer niet altijd weet waar een opslagplek ligt, en dat ze in grotere gemeenten voor verrassingen komt te staan als het gaat om opslagplaatsen? Hoe kan dat voorkomen worden?
Wat is nu de stand van zaken met het voorstel om, in het geval van calamiteiten zoals brand bij vuurwerk(opslag), niet meer te blussen vanwege de onvoorspelbare gevolgen, maar te ontruimen, om de veiligheid van mensen in de omgeving en brandweermensen te waarborgen? Is dat nu al de landelijke instructie die overal dient te worden toegepast?
Wat vindt u ervan dat op dit moment is toegestaan dat woningen op slechts acht meter afstand van de opslag staan en dat deze afstandseis niet eens geldt voor woningen pal boven, naast of achter de opslag?
Bent u bereid om de regels van het Vuurwerkbesluit te wijzigen zodat vuurwerkopslag helemaal niet meer in woonwijken plaats mag vinden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘’Honderden miljoenen aan WMO-fraude: ’Zorgcrimineel heeft vrij spel’’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Honderden miljoenen aan WMO-fraude: «Zorgcrimineel heeft vrij spel»»?1
Ja.
Klopt de stelling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat er vorig jaar voor honderden miljoenen euro’s is gefraudeerd met zorggeld van gemeenten? Weet u om hoeveel euro het hier precies gaat? In welke mate speelt dit binnen decentrale uitgaven in het kader van de Jeugdwet, Wet langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw), aangezien het artikel zich richt op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
De genoemde bedragen in het artikel herkennen wij niet. Het is niet mogelijk gebleken om de omvang van fraude in het zorgdomein vast te stellen. Naast het gemeentelijk (zorg)domein geldt dit ook voor zorg in het kader van de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Meerdere onderzoeken zijn hierin ook niet geslaagd. Er is geen eenduidig te dupliceren model voor het meten van de omvang van fraude met zorggelden. Uit navraag bij VNG blijkt overigens dat de VNG dit standpunt deelt en recentelijk geen onderzoek heeft gedaan naar de omvang van zorgfraude. De VNG geeft aan de in het artikel genoemde bedragen niet te hebben genoemd.
Hoe is het toezicht op zorgaanbieders vormgegeven? Klopt het dat de gemeente in alle gevallen verantwoordelijk is voor toezicht op rechtmatigheid van lokale uitgaven? In hoeverre heeft het verschil in toezicht op persoonsgeboden budgetten (pgb’s) en toezicht bij inkoop zorg in natura invloed op misbruik en fraude van zorggelden?
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015, verder: Wmo), is een gedecentraliseerde wet en de uitvoering van de Wmo is een verantwoordelijkheid van gemeenten, inclusief het (lokale) kwaliteitsbeleid. De wetgever heeft er dan ook bewust voor gekozen om ook het toezicht op de Wmo een taak van gemeenten te laten zijn. De verantwoordelijkheid voor het stellen van (kwaliteits)eisen en voorwaarden aan zorgaanbieders in de contractering en bij de toegang en de inrichting van het toezicht op het gebied van kwaliteit en rechtmatigheid, ligt dus bij gemeenten zelf.
Gemeenten zijn op grond van de Wmo verplicht een toezichthouder aan te wijzen en aanbieders hebben de verplichting melding te maken van calamiteiten. Bovendien hebben gemeenten, conform de Wmo en de Gemeentewet, de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat uitgaven doelmatig worden ingezet en de verantwoordelijkheid om misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet te voorkomen. Hieronder valt ook het voorkomen van het onterecht ontvangen van een maatwerkvoorziening via een pgb. Gemeenten hebben de opdracht en de ruimte om daarover regels te stellen in de lokale verordening.
Daarbij hebben gemeenten beleidsruimte om zelf keuzes te maken in hoe zij het toezicht in de praktijk inrichten en organiseren. Dit heeft ertoe geleid dat gemeenten het toezicht op de Wmo op verschillende manieren hebben ingericht. Sommige gemeenten organiseren bijvoorbeeld het rechtmatigheids- en kwaliteitstoezicht in samenwerking met andere gemeenten regionaal, terwijl andere gemeenten het kwaliteitstoezicht laten uitvoeren door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (de GGD). Momenteel bereid ik een wijziging van de Wmo voor waarin nadere kaders worden gesteld voor de inrichting van het Wmo-toezicht, het onafhankelijk functioneren van de toezichthouder en transparantie in het toezicht, zoals de openbaarmaking van toezichtrapportages. Zie ook de antwoorden op de vragen 16 en 17.
Gemeenten kunnen toezicht houden op ondersteuning die vanuit de Wmo wordt geleverd. Dat geldt zowel voor gecontracteerde aanbieders als voor aanbieders die vanuit een pgb werken. Gemeenten kunnen ook (kwaliteits)eisen stellen aan zowel pgb-aanbieders als aan gecontracteerde aanbieders via de lokale verordening. Voor gecontracteerde aanbieders geldt dat gemeenten ook via het contractmanagement zicht kunnen houden op aanbieders, maar deze mogelijkheid hebben gemeenten niet bij pgb-aanbieders. De budgethouder sluit immers het contract af met de pgb-aanbieder en is zelf primair verantwoordelijk voor de regie daarop. Wel hebben gemeenten in de toegang de mogelijkheid om te toetsen of pgb-aanbieders voldoen. Vanuit de Wmo hebben gemeenten de taak om bij het verstrekken van een pgb te beoordelen of is gewaarborgd dat de voorziening die via het pgb wordt geleverd veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt door de aanbieder.
Klopt de stelling van hoogleraar gezondheidseconomie Wim Groot dat er nauwelijks gecontroleerd wordt of ingekochte zorg daadwerkelijk geleverd wordt? Hoe kan deze controle beter worden vormgegeven? Hoe ondersteunt u gemeenten, die hier tegen capaciteitsproblemen aanlopen, in deze controle? Hoe kunnen gemeenten inwoners beschermen tegen slechte of zelfs niet-geleverde zorg?
Uit het artikel maak ik op dat deze stelling gaat over zorg of ondersteuning die wordt geleverd vanuit een pgb. Het pgb is bedoeld voor mensen die er bewust voor kiezen zelf regie te voeren op hun zorg en ondersteuning en daartoe ook in staat zijn. Gemeenten hebben in de toegang een belangrijke taak dit te beoordelen en kunnen een pgb weigeren wanneer een inwoner niet «pgb-vaardig» is. Daarnaast kunnen gemeenten eisen stellen aan pgb-aanbieders in de verordening en kunnen zij zicht houden op het pgb-aanbod via het Wmo-toezicht. Na toekenning van het pgb ligt er overigens ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij de budgethouder zelf om erop toe te zien dat de juiste zorg en ondersteuning wordt geleverd. Zie voor een verdere toelichting ook het antwoord op vraag 6.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting van het toezicht en de capaciteit die zij daarvoor inzetten. Zij kunnen samenwerken met andere gemeenten om de (uitwisseling van) kennis en slagkracht van het toezicht te vergroten. Gemeenten kunnen hun inwoners beschermen door duidelijke normen en (kwaliteits)eisen op te nemen in de verordening en in de contractering. Dit biedt gemeenten een stevigere basis voor handhaving. Vanuit het Ministerie van VWS wordt subsidie verstrekt voor de proeftuinen «Aanpak zorgfraude». Daarin worden in de regio’s Twente en Hart van Brabant onder meer werkwijzen ontwikkeld voor een betere selectie en screening van zorgaanbieders in de Wmo, waaronder pgb-zorgaanbieders, voorafgaand aan en tijdens de contractperiode. In de screening wordt indien de situatie daar aanleiding toe geeft ook gewerkt met de toepassing van de Wet Bibob, om te komen tot een structurele samenwerking met betrouwbare zorgaanbieders. De opgedane kennis en informatie van »best practices» wordt via de VNG gedeeld met alle gemeenten.
Tenslotte wordt momenteel een stimuleringsprogramma opgezet samen met de VNG en de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten en Geneeskundige Hulpverleningsorganisaties in de Regio (GGD-GHOR). Dit stimuleringsprogramma heeft als doel het Wmo-toezicht te verstevigen. Dit wordt bij vraag 16 nader toegelicht.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te voorkomen dat zij zaken doen met malafide zorgaanbieders en in hoeverre zetten zij deze in? In hoeveel gemeenten wordt een Bibob-toets ingezet bij contracten met zorgaanbieders?
Het toezicht in de Wmo staat niet op zichzelf, maar moet gezien worden in samenhang met bijvoorbeeld het contractmanagement en de toegang, waarmee gemeenten grip en zicht kunnen houden op de kwaliteit en rechtmatigheid van zowel het gecontracteerde aanbod als het pgb-aanbod. Het gaat daarbij vooral om het inzetten op preventie, oftewel het voorkomen van zaken doen met malafide zorgaanbieders. Gemeenten kunnen (kwaliteits)eisen opnemen in de verordening waar zowel gecontracteerde- als pgb-aanbieders aan moeten voldoen. Verder maakt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz), die naar verwachting op 1 januari 2025 van kracht wordt, het mogelijk voor zorgverzekeraars en gemeenten om elkaar te informeren over personen of bedrijven waarbij een gerechtvaardigd vermoeden van zorgfraude bestaat.
De Wet Bibob is een instrument waarmee een screening kan worden uitgevoerd. De inzet van de Wet Bibob geeft overheden een discretionaire bevoegdheid om de achtergrond van partijen waarmee zij zaken doen te screenen. Overheden bepalen zelf in welke gevallen zij het Bibob-instrument toepassen. Meestal wordt dit nader ingevuld door middel van beleidsregels. Ten aanzien van het zorgdomein kunnen gemeenten de Wet Bibob inzetten als sprake is van een subsidie voor bijvoorbeeld Wmo- en jeugdzorg of als sprake is van een overheidsopdracht (veelal de opdracht via een open house-constructie voor de inkoop van Wmo- of jeugdzorg). Dit laatste is mogelijk sinds een wijziging van de Wet Bibob in oktober 2022. Er wordt niet bijgehouden in hoeveel gemeenten een Bibob-toets wordt ingezet bij contracten met zorgaanbieders. Wel is het zo dat door steeds meer gemeenten
beleid wordt opgesteld over het doen van een Bibob-toets bij open house-constructies. Vanuit de proeftuinen «Aanpak zorgfraude» wordt ook ervaring opgedaan met de toepassing van de Wet Bibob.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van pgb’s?
Op grond van de Wmo moeten gemeenten bij de verstrekking van een pgb beoordelen of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en/of andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Daarbij dient het college mee te wegen of de invulling van de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om in de verordening regels te stellen en kwaliteitseisen op te nemen waar pgb-aanbieders aan moeten voldoen. De budgethouder is primair zelf verantwoordelijk voor het contracteren van een aanbieder of zorgverlener voor de invulling van de zorgvraag, maar de gemeente kan bij het verstrekken van een pgb in de beoordeling meenemen welke aanbieder of zorgverlener invulling gaat geven aan de maatwerkvoorziening. Gemeenten kunnen onder meer vanuit het Wmo-toezicht zicht krijgen op de pgb-aanbieders die in de gemeente actief zijn.
Daarnaast geldt voor het Wmo-pgb het trekkingsrecht waarbij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) het budget beheert en enkel betalingen doet op basis van zorgovereenkomsten die door de gemeente zijn goedgekeurd.
In hoeveel gemeenten is sprake van screening aan de voorkant, bijvoorbeeld door de verplichting van aanlevering van allerlei bewijsdocumenten, zoals Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s), medewerkersovereenkomsten inclusief diploma’s, of een eigen verklaring waaruit blijkt dat de eigenaar geen strafrechtelijk verleden heeft?
Hier zijn geen cijfers van. Uit gesprekken met de praktijk blijkt wel dat gemeenten steeds meer inzetten op sturing aan de voorkant door betere screening en inkoop- en contractmanagement.
Zijn gemeenten voldoende op de hoogte hoe diploma’s en VOG’s te controleren op echtheid? Worden valse papieren voldoende gemeld bij de politie? Hoe vaak wordt aangifte gedaan door gemeenten van valse papieren?
De VNG geeft aan dat steeds meer gemeenten weten hoe zij de echtheid van diploma’s en VOG’s kunnen controleren. Begin van het jaar heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in samenwerking met de VNG een kennissessie omtrent dit onderwerp verzorgd voor 150 toezichthouders. Op deze kennissessie komt op verzoek van deze toezichthouders nog een vervolg. Daarnaast organiseren de politie en de IGJ in juni 2024 een verdiepende kennissessie over zorgfraude. Deze kennissessie is een onderdeel van een bredere strategie, waaronder een communicatiecampagne van de IGJ die in 2023 is gestart, om bewustwording te creëren over zorgfraude bij zowel zorgaanbieders als gemeenten.
De Politie houdt gegevens bij over aangiften van verschillende vormen van fraude, maar er worden geen eenduidige gegevens bijgehouden over het melden van valse diploma’s en VOG’s of het doen van aangifte hiervan door een gemeente. Er kan dan ook geen informatie gedeeld worden over hoe vaak dit wordt gedaan en of dit voldoende wordt gedaan.
Welke bevoegdheden hebben gemeenten om malafide zorgaanbieders aan te pakken? Is het mogelijk om bestuurlijke boetes op te leggen? Kunnen onterecht verstrekte zorggelden worden teruggevorderd?
Voorop staat dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat gemeenten malafide aanbieders contracteren of dat malafide aanbieders invulling geven aan een pgb. Op het moment dat een gecontracteerde aanbieder fraudeert, kan de gemeente de overeenkomst met deze aanbieder beëindigen. Het is belangrijk dat zowel in de verordening als in contracten duidelijke en meetbare kwaliteitseisen en afspraken worden opgenomen. Ook bestaat er een mogelijkheid om een schadevergoeding te vorderen.
Daarnaast moet het terugvorderingsbeleid goed ingericht zijn. Terugvorderen blijft nu vaak nog uit bij gemeenten, onder meer omdat er in sommige gevallen lange en kostbare juridische procedures bij komen kijken, maar ook omdat het terugvorderingsbeleid niet altijd goed is ingericht. In het kader van het pgb is terugvorderen vanwege het zogenaamde dubbel-opzet vereiste, waarbij zowel opzet bij de aanbieder als de cliënt moet worden vastgesteld, ingewikkeld voor gemeenten. In het wetsvoorstel «Wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in verband met het dubbel opzetvereiste en het creëren van een grondslag voor gegevensverwerking door zorgaanbieders en het CAK aan gemeenten inzake de zorgverlening aan onverzekerden» wordt daarom voorgesteld het dubbel-opzet vereiste te schrappen uit de Wmo. Dit wetsvoorstel ligt momenteel ter advisering bij de Raad van State.
Het is niet mogelijk om bestuurlijke boetes op te leggen. In artikel 5:4 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld dat de bevoegdheid tot het opleggen van bestuurlijke sancties alleen bestaat als de betreffende wet (in dit geval de Wmo) dat bepaalt. Daarvan is in het kader van de Wmo geen sprake. Op basis van hoofdstuk 5 van de Awb kan een gemeente wel een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang opleggen om bijvoorbeeld zorgaanbieders te dwingen de kwaliteit van zorg of de administratie op orde te krijgen. Hiervoor moet een gemeente wel nadere regels in de eigen verordening opnemen.
Wat is de inzet van de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIECs) bij de aanpak van zorgcriminaliteit? Hoe ondersteunt u deze inzet?
De specifieke inzet van RIEC’s op de aanpak van criminaliteit in de zorg verschilt per regio. De stuurgroepen van de RIEC’s hebben namelijk de ruimte om zelf regionale prioriteiten te stellen. RIEC’s kunnen criminaliteit in de zorg tegenkomen
als onderdeel van casuïstiek rondom bijvoorbeeld de aanpak van drugs- en/of mensenhandel. Daarnaast hebben verschillende RIEC’s criminaliteit in de zorg specifiek als regionaal thema geprioriteerd en investeren zij op specifieke signalen van criminaliteit in de zorg en doen zij actief aan bewustwording en advisering op dit thema. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt de RIEC’s bij hun regionale aanpak van ondermijnende criminaliteit middels een jaarlijkse structurele bijdrage.
Enkele RIEC’s dragen bij aan de aanpak van criminaliteit in de zorg door te investeren in het verhogen van de bewustwording bij gemeenten door het organiseren van weerbaarheidstrainingen en expertmeetings. Zij hebben hiervoor verschillende factsheets en handreikingen ontwikkeld die gemeenten helpen om signalen van criminaliteit in de zorg eerder te kunnen herkennen en daarnaar te kunnen handelen. Ook adviseren enkele RIEC’s gemeenten en collectieve inkooporganisaties actief over de inzet van de Wet Bibob bij aanbestedingsprocedures, zodat voorkomen kan worden dat criminelen toegang krijgen tot het zorgdomein en kwetsbare cliënten. Overigens geldt dat niet alleen voor advisering rondom Bibob, maar adviseren enkele RIEC’s ook breder over welke barrières kunnen worden opgeworpen tegen criminele activiteiten in de zorgsector. In de regio Twente bestaat er bovendien sinds 2018 een informatieplein waar tussen RIEC-partners signalen worden gedeeld over het thema criminaliteit in de zorg welke worden opgewerkt tot effectieve interventies.
De aanpak van criminaliteit in de zorg door de RIEC’s heeft in enkele regio’s geleid tot het stopzetten van geldstromen, het terugvorderen van meerdere miljoenen aan onterecht verkregen zorggelden en het terugvorderen van uitkeringen en strafrechtelijke vervolging.
Hoe wordt een sluitende keten in de aanpak van zorgcriminaliteit gewaarborgd? In hoeverre kan bijvoorbeeld de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) samenwerken met een RIEC?
Een sluitende keten in de aanpak van criminaliteit in de zorg is essentieel om criminelen uit de zorgsector te weren en te stoppen. In het RIEC-samenwerkingsverband werken verschillende partijen uit het fiscale, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke domein aan de integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit. Signalen over criminaliteit in de zorg kunnen worden ingebracht bij het RIEC, waar partners zoals de politie, het OM, gemeenten en de Belastingdienst informatie met elkaar kunnen delen en in gezamenlijkheid op zoek gaan naar het beste handelingsperspectief.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg en gaat niet over de aanpak van criminaliteit. De IGJ sluit niet aan bij integrale casusbesprekingen van het RIEC omdat het geen convenantpartner van het RIEC-samenwerkingsverband is. De RIEC’s kunnen gemeenten wel adviseren om signalen van zorgverwaarlozing bij de IGJ te melden en signalen van vermoedelijke zorgfraude bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ).
Deelt u de mening dat het aanpakken van fraude in de zorg niet mogelijk is zonder gegevensuitwisseling tussen de betrokken instanties? Waarom is het niet mogelijk voor gemeentes om persoonsgegevens onderling te delen? Welke mogelijkheden biedt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg bij het delen van persoonsgegevens?
Met de onder vraag 5 reeds genoemde Wbsrz worden belangrijke knelpunten in de gegevensuitwisseling opgelost. De Wbsrz regelt namelijk de grondslagen voor de noodzakelijke uitwisseling van (persoons)gegevens voor zover dat nodig is voor de bestrijding van fraude in de zorg. Op deze manier kan opgetreden worden tegen frauderende zorgaanbieders die nu eenvoudig hun activiteiten in een ander zorgdomein of binnen een andere gemeente kunnen voortzetten. Deze uitwisseling van gegevens wordt geregeld met het zogenoemde Waarschuwingsregister zorgfraude.
Daarnaast regelt de Wbsrz een formele status voor het IKZ. Het IKZ wordt een stichting met een wettelijke taak. Hiermee verdwijnt de huidige vrijblijvendheid van dit samenwerkingsverband.
Aanvullend is wetgeving in voorbereiding die gegevensuitwisseling tussen gemeenten onderling en ziektekostenverzekeraars mogelijk maakt bij fraudeonderzoek in de fase ná gegevensuitwisseling met het IKZ. Daarmee wordt een knelpunt in de gegevensuitwisseling dat is ontstaan bij de overgang van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Wlz, de Zvw, de Wmo en de Jeugdwet per 1 januari 2015 hersteld.
Welke rol kan de Kamer van Koophandel (KvK) als poortwachter hebben in het voorkomen van zorgfraude? Welke strengere voorwaarden en eisen kunnen we landelijk stellen voor starters in de zorg, om een professioneel zorgbedrijf te beginnen is bijvoorbeeld enkel een inschrijving in de KvK voldoende?
De KvK schrijft ondernemers in, waaronder zorgondernemers. Er vindt een gesprek plaats en een ondernemer moet zich in bepaalde gevallen fysiek legitimeren. Bij zorgondernemers kan worden doorgevraagd over daarvoor relevante aspecten. Bij een signaal van zorgfraude kan een adviesteam worden geraadpleegd, onder voorwaarden kan een signaal, bijvoorbeeld aan de Nederlandse Arbeidsinspectie, worden verstrekt en in het uiterste geval kan een inschrijving worden geweigerd. Met uitzondering van de ten uitvoerlegging van eventuele door de rechter opgelegde bestuursverboden, heeft de KvK geen middelen om de inschrijving van een onderneming tegen te houden.
Klopt het dat zorgbedrijven die gerund worden door criminele netwerken niet alleen geld verduisteren maar ook een risico vormen doordat zij kwetsbare patiënten en/of cliënten ronselen voor hun criminele activiteiten? Ziet u mogelijkheden om deze kwetsbare groep weerbaarder te maken tegen deze beïnvloeding?
Het is zorgelijk en onaanvaardbaar als zorgaanbieders kwetsbare cliënten inzetten voor criminele activiteiten. Het is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om zicht te hebben en te houden op de kwaliteit en integriteit van aanbieders. Dit geldt voor zowel gecontracteerde aanbieders als voor het pgb. Bij het pgb geldt met name dat het belangrijk is dat de juiste doelgroep een pgb krijgt toegewezen.
In de Kamerbrief van 22 december 20222 heeft de Minister van VWS uw Kamer geïnformeerd over een aantal concrete verbeterplannen in de toerusting van (potentiële) pgb budgethouders en gemeenten. Deze concrete verbeteringen zijn afgestemd met cliëntenorganisatie Per Saldo en de VNG. Zo is er een kader voor pgb-vaardigheid ontwikkeld. Met dit kader als leidraad kunnen verstrekkers en (potentiële) budgethouders bepalen of iemand in staat is om een pgb te beheren. Daarnaast is Per Saldo in opdracht van het Ministerie van VWS gestart met een pilot met een aantal gemeenten waarin budgethouders aan de voorkant uitgebreid worden geïnformeerd over de taken en verantwoordelijkheden die bij een pgb horen. Ook worden ambtenaren bij gemeenten beter toegerust in de manier waarop zij kunnen inschatten of een persoon pgb-vaardig is. Door zowel de ambtenaren als budgethouders goed toe te rusten, wordt beoogd dat de juiste doelgroep een pgb krijgt toegewezen.
In hoeveel gemeenten zijn rechtmatigheidsonderzoeken ingesteld naar aanleiding van vermoedens en signalen van zorgcriminaliteit? Welke beeld komt uit deze onderzoeken en in hoeveel gevallen is ook daadwerkelijk sprake geweest van zorgcriminaliteit?
Hiervan zijn geen cijfers bekend. In algemene zin kan worden gesteld dat niet bij elk signaal met betrekking tot fraude in de zorg een rechtmatigheidsonderzoek wordt gestart. In de praktijk bestaan er vaak meerdere signalen vanuit verschillende afdelingen naast elkaar, die pas in een onderzoek samenkomen doordat er bijvoorbeeld een netwerk van mensen of bedrijven achter zit. Fraude in de zorg raakt meerdere afdelingen van een gemeente (toezicht, sociale recherche/boa, ondermijning, openbare orde en veiligheid), waarbij het belangrijk is dat er goede afstemming plaatsvindt voor het oppakken van dergelijke signalen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de IGJ al jarenlang op rij constateert dat het toezicht op de Wmo ondermaats is?
Doordat de Wmo een decentrale wet is en de wetgever er destijds bewust voor heeft gekozen het toezicht op de Wmo aan gemeenten over te laten, is het toezicht divers georganiseerd. Er zijn, gelet op de IGJ-rapporten van de afgelopen jaren, zorgen over de wijze waarop het lokale toezicht is vormgegeven. De IGJ heeft geconstateerd dat het toezicht niet overal stevig genoeg is georganiseerd.
Naar aanleiding van de rapportages van de IGJ heeft Significant, in opdracht van VWS, een onderzoek uitgevoerd dat op 10 december 2021 naar uwKamer is gestuurd3. Hierin is een analyse gemaakt over het Wmo-toezicht, zijn knelpunten benoemd in de huidige uitvoeringspraktijk en voorstellen gedaan voor verbetering.
Naar aanleiding van dit onderzoek zijn er gesprekken gevoerd met de VNG, gemeenten, de IGJ, de GGD-GHOR en Toezicht Sociaal Domein (TSD) over een visie op goed toezicht in de Wmo. Op basis van deze gesprekken is een beleidskader Wmo-toezicht opgesteld waarmee bestuurlijk is ingestemd tijdens het Bestuurlijk Overleg op 15 februari 2023. De verbetervoorstellen uit dit beleidskader4 zijn geland in een voorgenomen wetswijziging enerzijds en een stimuleringsprogramma anderzijds.
In dat kader werkt VWS momenteel samen met de VNG en GGD-GHOR aan het inrichten van een stimuleringsprogramma om het toezicht te verstevigen en verder te professionaliseren. Daarbij is samen met de VNG en GGD-GHOR oog voor een integrale aanpak en de samenhang tussen kwaliteits- en rechtmatigheidstoezicht. In het stimuleringsprogramma zal onder meer aandacht zijn voor het opleiden van toezichthouders en de wijze waarop gemeenten de juiste afwegingen kunnen maken bij het inrichten van het toezicht op de Wmo. Ook is, onder regie van de GGD-GHOR, vanuit de praktijk de afgelopen periode gewerkt aan een model toetsingskader voor toezichthouders. Daarnaast is een implementatietraject onderdeel van het stimuleringsprogramma waarbij de verschillende elementen uit het stimuleringsprogramma door VNG en GGD-GHOR worden uitgerold onder gemeenten.
Ondertussen heeft het Wmo-toezicht zich de afgelopen jaren positief ontwikkeld. Zo heeft de IGJ in de rapportage over 2022 laten weten dat steeds meer gemeenten bovengemeentelijke samenwerking opzoeken. Ook valt in positieve zin op dat steeds meer gemeenten vastleggen welke keuzes zij in het Wmo-toezicht maken en op welke manier bijvoorbeeld het pro-actieve toezicht en calamiteitentoezicht worden uitgevoerd, terwijl dit nog geen wettelijke verplichting is.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het formuleren van nadere wettelijke kaders ter verbetering van Wmo-toezicht, zoals aangekondigd in antwoorden op Kamervragen van het lid Bevers (VVD) over het Rapport Wmo-toezicht 2021?
Momenteel wordt een wetswijzigingstraject van de Wmo voorbereid waarin onder meer aandacht is voor de inrichting van het Wmo-toezicht, het onafhankelijk functioneren van de toezichthouder en transparantie in het toezicht, zoals de openbaarmaking van toezichtrapportages. Deze wetswijziging wordt momenteel
ambtelijk voorbereid, waarbij ook wordt afgestemd met de VNG, gemeenten, de IGJ, de GGD-GHOR en TSD. De planning is om het conceptwetsvoorstel deze zomer in (internet)consultatie te brengen.
Mankementen in het huidige boetesysteem in Nederland |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Michiel van Nispen , Ismail El Abassi (DENK), Sandra Palmen (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het boek «de Boetefabriek» van Merel van Rooy waarin is omschreven hoe verkeersboetes de Staat steeds meer zijn gaan opleveren?1
Ja.
Als u terugkijkt op de verkeersboetesystematiek van Nederland in het licht van de analyse van Merel van Rooy, vindt u dan ook dat de overheid hiermee is doorgeslagen, met onnodig leed en schulden als gevolg?
Het is voor ieders veiligheid van belang dat verkeersdeelnemers zich aan de verkeersregels houden. Effectieve handhaving van die regels is hiervoor essentieel. Voor een optimaal effect van de verkeersboetes is het van belang dat ze snel en zeker worden geïnd. Vorig jaar zijn ongeveer 8,4 miljoen verkeersboetes op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften opgelegd. Het overgrote deel van de mensen (84%) betaalt hun boetes ook op tijd. Voor mensen die (meer) moeite hebben met het betalen van hun verkeersboete, is het van belang dat er voldoende goede mogelijkheden zijn voor betalingsregelingen, deze regelingen laagdrempelig worden aangeboden en daadwerkelijk worden benut. Dit is van groot belang om te voorkomen dat mensen in de schulden terechtkomen of bestaande schulden toenemen.
Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft hierin een belangrijke rol. Het CJIB int verkeersboetes zo persoonsgericht mogelijk en probeert zo mogelijk (meer) schulden te voorkomen. Hierin zijn de afgelopen jaren grote stappen gezet en het CJIB werkt continu aan kwalitatieve en passende dienstverlening zodat mensen aan hun financiële verplichtingen kunnen voldoen.
Hoeveel mensen zijn er nu «gegijzeld» geweest door de wet Mulder in de periode 1993–2018 door het systeem en kunt u uitsluiten dat kinderen uit huis zijn geplaatst doordat hun ouder werd gegijzeld?
In de periode 1998–2018 is in 93.835 zaken gijzeling is toegepast. Aangezien voor één persoon in meerdere zaken gijzeling kan zijn toegepast, kan het aantal personen lager uitvallen. Op persoonsniveau is niet het aantal personen aan te geven dat gegijzeld is geweest in de periode 1998–2018, omdat persoonsgegevens zijn geschoond in deze zaken. De cijfers van voor 1998 zijn niet meer beschikbaar.
Wij hechten er verder aan te benadrukken dat gijzeling alleen kan worden toegepast nadat hiervoor door de rechter, na vordering van de officier van justitie, een machtiging is afgegeven. Voordat een machtiging wordt afgegeven, vindt een zitting plaats waarvoor betrokkene wordt opgeroepen. Tijdens deze zitting kan betrokkene zijn of haar persoonlijke omstandigheden toelichten.
Wij kunnen niet geheel uitsluiten dat kinderen destijds uit huis zijn geplaatst doordat hun ouder werd gegijzeld. Er zijn ons echter geen zaken bekend waarbij gijzeling tot een eventuele uithuisplaatsing heeft geleid.
Kunt u uitsluiten dat er vandaag de dag nog mensen betalen voor boetes waarvoor ze gegijzeld hebben gezeten en erkent u dat er sprake was van het grootschalig niet respecteren van de mensenrechten in deze gijzelingspraktijk zoals de Nationale ombudsman in 2015 concludeerde?
Ons is niet bekend dat er op dit moment mensen zijn die eerder gegijzeld zijn geweest en nu nog betalen voor de betreffende boete(s). Met de Nationale ombudsman zijn wij ervan doordrongen dat gijzeling een ultimum remedium is. Daarom is dit proces ook zorgvuldig ingericht met een rechterlijke toets van het gijzelingsverzoek van het Openbaar Ministerie.
Erkent u dat er 25 jaar lang gegijzeld is geweest zonder dat de overheid naging of iemand wel kón betalen en wat gaat u doen om het leed te erkennen en waar mogelijk recht te zetten?
De in de beantwoording van vraag 3 genoemde rechterlijke toets van de vordering tot gijzeling is er altijd geweest, ook in de periode 1993 tot en met 2018. Ruim tien jaar geleden is meer aandacht voor de toepassing van gijzeling ontstaan. Dit mede naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman. Het rapport en de bijbehorende aanbevelingen hebben geleid tot verbetermaatregelen om te voorkomen dat mensen die niet konden betalen in aanmerking zouden kunnen komen voor gijzeling.2 Zo is het voor sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften mogelijk gemaakt om in termijnen te betalen.
Het uitgangspunt is dat gijzeling niet wordt toegepast als iemand wel wil betalen, maar dat niet kan. Dit uitgangspunt is ook verankerd in het beleid van het Openbaar Ministerie en de beleidsregels van de Minister voor Rechtsbescherming. De betrokken overheidsinstanties moeten zich blijvend inspannen om zicht te krijgen op iemands situatie in de voorbereiding van de eventuele vordering tot gijzeling. Bij betalingsonmacht is het in het belang van de betrokkene dat hij zijn persoonlijke situatie toelicht of laat toelichten bij de rechter.
Herkent u, net als Merel van Rooy het probleem dat mensen door geldproblemen niet verzekerd zijn en bent u bereid om te kijken hoe deze mensen voor een meer schappelijk tarief verzekerd kunnen zijn als het gaat om boetes in plaats van ze een duurdere verzekering aan te bieden?
Het afsluiten van de benodigde verzekering is een eigen verantwoordelijkheid van de burger. De premies worden bepaald door de verzekeringsmaatschappijen. Indien de premie (tijdelijk) niet betaald kan worden, kan de kentekenhouder ervoor kiezen om het voertuig te laten schorsen door de RDW. Het voertuig hoeft dan niet verzekerd te zijn. Ook hoeft voor het voertuig dan geen motorrijtuigenbelasting betaald te worden en het voertuig hoeft niet APK-goedgekeurd te zijn. Tijdens de schorsing mag het voertuig niet op de openbare weg staan of rijden.
Wat vindt u ervan dat er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) naar schatting 100.000 kinderen wonen in een gezin met een problematische schuld door een verkeersboete?
De cijfers van het CBS laten zien hoeveel procent van de huishoudens die kampen met problematische schulden – (onder meer) een of meerdere openstaande verkeersboetes heeft – en wat de gezinssamenstelling is. Dat wil echter niet zeggen dat de verhoogde verkeersboetes de oorzaak zijn van problematische schulden. De verkeersboetes kunnen ook zijn opgelegd en verhoogd nadat problematische schulden om andere redenen zijn ontstaan.
Uiteraard is het van belang dat ongeacht de oorzaak van problematische schulden, burgers zorgvuldig tegemoet worden getreden, zonder uit het oog te verliezen waarom verkeersboetes zijn opgelegd en dat deze moeten worden betaald. Het CJIB heeft hiervoor volop aandacht, onder meer door verkeersboetes persoonsgericht te innen.3 Deze werkwijze toont de betrokkenheid van het CJIB met betrekking tot de ambitie van dit kabinet om de toename van geldzorgen en armoede te voorkomen. Daar komt bij dat de grootste publieke schuldeisers, waaronder het CJIB, in het samenwerkingsverband Clustering Rijksincasso samenwerken om een bijdrage te leveren aan het ontzorgen en ondersteunen van mensen met betalingsproblemen, zodat zij zo veel als mogelijk kunnen voldoen aan hun financiële verplichtingen.4
Vindt u het feit dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) meer dan 300.000 betalingsregelingen per jaar afsluit, een teken dat de boetes te hoog zijn geworden?
Het feit dat er veel betalingsregelingen worden getroffen betekent niet automatisch dat de verkeersboetes te hoog zijn geworden. De financiële positie van de betrokkenen speelt hierbij vermoedelijk de grootste rol. Ook bij een lagere boete zullen mensen die vanwege hun financiële omstandigheden moeite hebben om een verkeersboete te betalen, naar verwachting een betalingsregeling treffen. Door het treffen van een betalingsregeling kan verdere ophoging van de boete worden voorkomen. Daar komt bij dat het CJIB mensen proactief, via onder meer de website, vraagt contact te zoeken als zij moeilijkheden hebben met het betalen van hun verkeersboete(s). De standaard-betalingsregelingen (circa 95% van alle getroffen regelingen) die het CJIB aanbiedt zijn helder, transparant en toegankelijk.5 Meer informatie over de mogelijkheden om tot betaling te komen, kan ook leiden tot een toename in de aanvragen van betalingsregelingen en het treffen daarvan.
Bent u bereid om de verhogingen van de bedragen bij niet betalen te koppelen aan die van het strafrecht zonder minimumbedrag in de tweede aanmaning?
Wij realiseren ons dat de verhogingenpercentages fors zijn. De daadwerkelijke hoogte van het bedrag hangt af van het initiële boetebedrag. Bij een lagere verkeersboete zal het bedrag van de verhoging bijvoorbeeld geringer zijn dan bij een hogere verkeersboete. Verhogingen kunnen als gezegd worden voorkomen door de verkeersboete op tijd te betalen of een betalingsregeling te treffen. Daarbij komt dat verhogingen een belangrijke functie hebben. Ze zijn mede bedoeld om de betaaldiscipline van burgers te verbeteren en daarmee de effectiviteit van de inning van verkeersboetes te vergroten. Uit WODC-onderzoek blijkt dat dit bijdraagt aan de betaaldiscipline.6
Samen met de verantwoordelijke departementen wordt in kaart gebracht welke ophogingen tijdens het invorderingstraject kunnen ontstaan. Ook het CJIB zal deelnemen aan dit door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigde onderzoek naar de doelmatigheid van ophogingen. De aanmaningen bij verkeersboetes worden hierin meegenomen. Tevens worden in het onderzoek opties verkend om de schuldenoploop te verminderen, inclusief de budgettaire gevolgen daarvan. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zal uw Kamer informeren over de uitkomsten en opvolging van het onderzoek.
Bent u bereid om, in navolging van het advies van het Openbaar Ministerie (OM), de verkeersboetes te verlagen met 30 procent om het in verhouding te brengen met het strafrecht?
De financiële gevolgen van het opvolging van dit advies zijn groot. Het gaat om een bedrag oplopend tot circa 300 miljoen euro per jaar. Het is daarom aan het nieuwe kabinet om hier een besluit over te nemen.
Klopt het dat 22 Europese landen een systeem hebben van inkomensafhankelijke boetes in het strafrecht waarmee bewezen is dat dit systeem in principe uitvoerbaar is en dus ook voor Nederland, waar het draagkrachtbeginsel voor geldboetes al is vastgelegd (art. 24 Sr), maar nog niet structureel wordt uitgevoerd?
Het feit dat in andere landen een systeem van inkomensafhankelijke boetes bestaat, betekent niet automatisch dat dit ook werkt in het Nederlandse systeem. Dit komt onder meer doordat verreweg de meeste verkeersboetes in Nederland opgelegd worden op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en niet op basis van het strafrecht. De Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften is gebaseerd op kentekenaansprakelijkheid waarmee een zeer snelle en effectieve afhandeling van de overtredingen gerealiseerd wordt. Bovendien wordt de strafrechtketen hiermee ontlast. Kentekenaansprakelijkheid verhoudt zich niet goed met inkomensafhankelijke boetes. Het wordt dan van groot belang om vast te stellen wie precies de overtreding begaan heeft, omdat dit grote gevolgen voor het boetebedrag kan hebben. Dit is lastig bij een constatering op kenteken, want alleen bij een staandehouding is direct met zekerheid te zeggen wie de bestuurder was.
Overwogen zou dan moeten worden om alle geautomatiseerde handhavingsmiddelen te vervangen door middelen waarmee vanaf de voorkant wordt geflitst om bij een constatering op kenteken vast te kunnen stellen wie de daadwerkelijke bestuurder was. Dit zou een kostbaar en langdurig (verander)traject zijn. Bovendien moet dan nog steeds in alle zaken nader onderzoek worden gedaan naar wie de bestuurder was, zoals dat nu ook al in het strafrecht gebeurt bij overtredingen die op kenteken zijn geconstateerd, alleen een foto van de voorzijde is daarvoor niet voldoende om dit met zekerheid vast te kunnen stellen. Dit zou een forse extra belasting van de strafrechtketen betekenen.
Overigens kan er bij boetes die worden opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, indien er in beroep wordt gegaan, in bepaalde gevallen wel rekening gehouden worden met de draagkracht van de betrokkenen
Bent u bereid om de boetes onder de wet Mulder te maximeren tot 150 euro en voor hogere boetes dit onder te brengen in het strafrecht, zodat daar rekening kan worden gehouden met draagkracht of een dagboetestelsel kan worden ingevoerd?
Het overhevelen van alle boetes onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften met een bedrag boven de 150 euro naar het strafrecht, betekent een forse extra belasting van de strafrechtketen. De strafrechtketen is nu al overbelast. Dit zal er daarom naar verwachting toe leiden dat steeds meer zaken niet tijdig afgehandeld kunnen worden of uiteindelijk zelfs eindigen in een sepot. Hiermee komt de efficiënte en effectieve sanctionering die we nu met de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften kennen, in gevaar. Bekend is dat hoe sneller een straf wordt opgelegd hoe groter het effect ervan is. Ook zouden hiermee redelijk lichte verkeerszaken andere zaken, bijvoorbeeld zedenzaken of ondermijningszaken, in het strafrechtketen verdringen. Bovendien kan er, zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 11, bij boetes die worden opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, indien er in beroep wordt gegaan, in bepaalde gevallen nu ook al rekening gehouden worden met de draagkracht van de betrokkenen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe inkomensafhankelijke boetes op zwaardere overtredingen voor een systeem zouden kunnen zorgen waarin boetes een veel minder grote last leggen op het inkomen van lagere inkomens, gezien de scheve verhoudingen nu?
Zwaardere overtredingen worden in het strafrecht afgedaan. Door rechters wordt bij het opleggen van de sanctie veelal al rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. Tegen het introduceren van inkomensafhankelijke boetes voor de zwaarste overtredingen binnen de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriftengelden dezelfde argumenten als in het antwoord op vraag 11 benoemd.
Wilt u kijken naar het invoeren van een kosteloze betalingsherinnering voor de betaling van boetes, net als wordt geëist van private schuldeisers en zoals geadviseerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) in 2020? (Kamerstuk 29 279, nr. 593)
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in de Kamerbrief over de geüpdatete Rijksincassovisie aangekondigd dat de mogelijkheid van het standaard versturen van een kosteloze betalingsherinnering onderdeel uitmaakt van het hiervoor genoemde onderzoek naar de doelmatigheid van ophogingen.7
Kunt u aangeven hoeveel er is gevorderd aan aanmaningen vorig jaar, hoeveel verzekeringsboetes er zijn uitgeschreven en hoeveel er is gevorderd aan initiële boetes en uiteindelijk is gevorderd na aanmaningen? Kunt u de verzekeringsboetes uitsplitsen naar de boetes voor langzaamrijdende landbouwvoertuigen?
Sanctie
Aantal Wahv-boetes (2023)
Totaal initieel boetebedrag (in euro’s1)
Totaalbedrag eerste wettelijke verhoging (in euro’s2)
Totaalbedrag tweede wettelijke verhoging (in euro’s3)
Alle Wahv-boetes
Wahv-boetes voor alle categorieën onverzekerde voertuigen
Wahv-boetes voor langzaamrijdende landbouwvoertuigen
Deze bedragen zijn exclusief de wettelijke administratiekosten en inclusief inmiddels ingetrokken verkeersboetes en vernietigde verkeersboetes na ingesteld bij het Openbaar Ministerie op de peildatum 7 april 2024.
Dit bedrag komt bovenop het nog te betalen boetebedrag en de administratiekosten.
Dit bedrag komt bovenop het openstaande, verhoogde boetebedrag.
Gelet op de peildatum (7 april 2024) kan het vorderingsbedrag aan boetes nog onderhevig zijn aan wijzigingen en is op dit moment nog niet voor alle boetes uit 2023 al een eerste of tweede aanmaning gestuurd (indien de opgelegde boete en administratiekosten niet tijdig en/of volledig wordt betaald).8
Klopt het dat de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften op dit moment voor het eerst in zijn geheel wordt geëvalueerd en wanneer kunnen wij de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Ja, dit klopt. Het WODC start binnenkort met de evaluatie van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. De uitkomsten van het onderzoek worden in 2025 verwacht.
Wordt er in de lopende evaluatie ook gekeken naar de vraag of de rechtsbescherming van mensen in de loop der jaren voldoende is gewaarborgd bij het gebruik van deze wet? Zo niet, op welke manier wordt dat dan in kaart gebracht?
Ja. Het doel van de invoering van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften was om vereenvoudiging aan te brengen in de wijze van afdoening van enkele veelvoorkomende verkeersovertredingen van lichte aard. Eén van de uitgangspunten bij de invoering was dat de nieuwe wijze van handhaving diende om een deugdelijke rechtsbescherming van de betrokkene te waarborgen. In de evaluatie wordt gekeken of deze doelstelling behaald is.
Komt er met deze evaluatie ook een antwoord op de vraag hoeveel mensen gegijzeld zijn, of de verhoogde aanmaningen nog in de verhouding staan tot het vergrijp, hoe vaak auto’s buiten gebruik zijn gesteld en vernietigd zijn, en welke alternatieven er zijn voor dwangmaatregelen of hoge (inkomsenafhankelijke) geldboetes?
Nee. Deze wetsevaluatie ziet op de bredere vraag of de afdoening van verkeersvoorschriften conform de doelen van de wet gebeurt en of zowel de inrichting van de wet zelf als de uitvoering daarvan efficiënt en effectief zijn. Zoals bij de beantwoording van vraag 9 is aangegeven, is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek aangekondigd naar de doelmatigheid van ophogingen. Daarbij wordt in kaart gebracht welke ophogingen tijdens het invorderingstraject kunnen ontstaan en worden opties verkend om de schuldenoploop te verminderen. De aanmaningen bij verkeersboetes worden in dit onderzoek meegenomen.
Het al dan niet starten met re-integratie activiteiten door een levenslanggestrafte |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het Adviescollege Levenslang Gestraften advies aan het Pieter Baan Centrum vraagt ten behoeve van haar eigen advies over het al dan niet starten met re-integratie activiteiten door een levenslanggestrafte?
Ja, daar ben ik mee bekend. Dit is ook opgenomen in het Ketenwerkproces Levenslanggestraften.1
Waarom kunnen nabestaanden geen inzage in of afschrift krijgen van de rapportage van het Pieter Baan Centrum krijgen, terwijl nabestaanden wel het recht hebben om gehoord te worden door het Adviescollege Levenslang Gestraften?
Er bestaat op dit moment geen wettelijke grondslag voor inzage in of afschrift van stukken die onderdeel uitmaken van het advies van het Adviescollege levenslanggestraften voor slachtoffers en nabestaanden. Wel heb ik van slachtoffers en nabestaanden gehoord dat er behoefte kan zijn aan toegang tot stukken, zodat zij een beter beeld hebben van de actuele situatie van de levenslanggestrafte. Eerder heb ik toegezegd de wenselijkheid en haalbaarheid van een wettelijke grondslag voor deze inzage te onderzoeken.2 Zie verder ook het antwoord op vraag 5.
Ziet u dat het recht van nabestaanden om gehoord te worden door het Adviescollege Levenslanggestraften, illusoir dreigt te worden indien nabestaanden daaraan voorafgaand geen kennis kunnen nemen van de rapportage van het Pieter Baan Centrum? Zo ja/nee, waarom?
Ik vind het van groot belang dat slachtoffers en nabestaanden het recht hebben om gehoord te worden en dat zij goed worden geïnformeerd over besluiten in de herbeoordelingsprocedure. Als zij dat wensen, kunnen zij meewerken aan een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek en een toelichting geven tijdens een hoorzitting bij het Adviescollege levenslanggestraften. Dit geeft hen, als zij dat willen, onder meer de mogelijkheid om hun verhaal te delen en om behoeftes aan contact- en gebiedsverboden te uiten in het geval van eventuele vrijheden van de levenslanggestrafte. Ook kan de toelichting van slachtoffers en nabestaanden bijdragen aan de beoordeling van het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie.
Sommige slachtoffers en nabestaanden hebben aangegeven daarbij behoefte te hebben aan kennisname van stukken die onderdeel uitmaken van het advies van het Adviescollege levenslanggestraften. Voor anderen geldt dit niet. Hoewel ik mij de behoefte kan voorstellen, zie ik inzage in of afschrift van het rapport van het Pieter Baan Centrum niet als een noodzakelijke randvoorwaarde voor het geven van een toelichting bij het Adviescollege levenslanggestraften, en het ontbreken van inzage in zijn algemeenheid niet als secundair victimiserend. Wel heb ik eerder geconstateerd hoe belastend de onzekerheid is die de huidige procedure met zich brengt en hoe belangrijk goede communicatie, informatie en ondersteuning zijn. Over mijn voorgestelde verbeteringen heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief van 8 april jl.3 Naast het eerder toegezegde onderzoek naar een wettelijke grondslag voor inzage van stukken, werk ik ook op andere manieren aan het verbeteren van de informatievoorziening voor slachtoffers en nabestaanden. Zo licht ik bij het informeren over besluiten voortaan kort toe hoe de criteria in het individuele geval zijn toegepast, om beter inzichtelijk te maken waarom een besluit is genomen.
In hoeverre kan het voor nabestaanden secundair victimiserend zijn om met het Adviescollege Levenslanggestraften in gesprek te gaan zonder dat zij kennis kunnen dragen van het oordeel van het Pieter Baan Centrum?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat nabestaanden inzage moeten kunnen hebben in de rapportage van het Pieter Baan Centrum alvorens zij gehoord worden door het Adviescollege Levenslanggestraften? Zo ja, op welke wijze kan deze inzage gerealiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2, bestaat er binnen de huidige wetgeving geen grondslag voor het inzien of het verkrijgen van een afschrift van stukken door slachtoffers en nabestaanden in de procedure van herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf.
In gesprekken met slachtoffers en nabestaanden is naar voren gekomen dat er in sommige gevallen wel behoefte is om kennis te kunnen nemen van stukken in de herbeoordelingsprocedure. Daarom onderzoek ik in het kader van de uitwerking van een nieuwe regeling voor de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf de wenselijkheid en haalbaarheid van een mogelijke wettelijke grondslag.4 Ik betrek hierbij ook de reikwijdte van een grondslag. Overigens wijs ik erop dat er altijd een afweging dient plaats te vinden van de verschillende belangen die bij rapportages zijn betrokken. Dit betekent dat ook het belang dat de veroordeelde heeft bij de vertrouwelijkheid van rapporten en zijn recht op privacy moet meewegen. Een mogelijk recht voor slachtoffers en nabestaanden om te kunnen verzoeken om inzage of een afschrift, betekent dus niet dat een dergelijk verzoek ook steeds zal worden gehonoreerd.
Indien uw antwoord op vraag 5 bevestigend luidt, bent u bereid in overleg te treden met het Adviescollege Levenslanggestraften om te bezien hoe nabestaanden die dat wensen, alsnog inzage kunnen krijgen in de rapportage van het Pieter Baan Centrum?
Het artikel 'Klimaatactie treft reizigers Eindhoven Airport' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Klimaatactie treft reizigers Eindhoven Airport»?1
Ja.
Is het inmiddels duidelijk hoeveel activisten van de demonstratie in het voorjaar van 2023 waarbij meer dan 100 demonstranten van Extinction Rebellion (XR) wisten door te dringen op verboden vliegterrein door een hek te vernielen, door het OM zijn vervolgd?
Uit navraag bij het openbaar ministerie (hierna: OM) blijkt dat bij de demonstratie op Eindhoven Airport op 25 maart 2023 106 personen zijn aangehouden op grond van artikel 62a van de Luchtvaartwet. Daarvan zijn er 62 geïdentificeerd, zoals eerder ook aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Koerhuis van 2 mei 20232. Ten aanzien van die personen is een dossier opgemaakt, dat naar het OM is gestuurd ter afdoening. Het OM schat in dat de beoordeling van de dossiers binnenkort definitief wordt gemaakt, waarna de vervolgingsbeslissingen worden genomen.
Zijn deze eerdere, grootschalige overtredingen aanleiding om de komende XR-demonstratie van 23 maart 2024, in overleg met de burgemeester van Eindhoven, te verbieden? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester is op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) het bevoegd gezag voor het faciliteren van een demonstratie en het eventueel opleggen van voorschriften, beperkingen of een verbod. Een burgemeester kan wanneer dit noodzakelijk is ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden voorschriften, beperkingen of een verbod opleggen. Het is niet aan de Minister om in deze bevoegdheid te treden.
Impliceert de aankondiging van XR om op zaterdag 23 maart «verrassingsacties» uit te voeren niet dermate veel verstoring richting Eindhoven Airport, dat het gerechtvaardigd is om in gesprek te treden met de burgemeester van Eindhoven en in te zetten op het beperken of verbieden van deze demonstratie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen zijn genomen die het opnieuw openknippen van hekken voorkomt, zodat de veiligheid van luchthavenpersoneel, piloten en reizigers ditmaal wel zijn gewaarborgd?
Naar aanleiding van dreigingsbeelden, operationele informatie en analyse worden beveiligingsmaatregelen genomen door overheid en commerciële partijen. Over de aard van de maatregelen kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u aangeven welke kosten de gemeente en het Rijk hebben gemaakt/extra gaan maken, aangezien het ditmaal geen reguliere demonstratie, maar een demonstratie met verrassingseffecten betreft?
De gemeente Eindhoven geeft aan dat zij accepteren dat de inzet rondom het beschermen van grondrechten kosten met zich meebrengt. Over tactische informatie zoals de benodigde inzet en de gemaakte kosten in relatie tot de bescherming van deze grondrechten worden door de gemeente Eindhoven geen uitspraken gedaan.
De kosten van het Rijk beperken zich tot de inzet van Politie en Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) en zijn onderdeel van het in goede banen leiden en veilig kunnen laten verlopen van een demonstratie en de politietaken op de luchthaven. Het faciliteren van het demonstratierecht is namelijk een overheidstaak. De kosten daarvan neemt de overheid voor haar rekening.
Bent u van mening dat het organiseren van demonstraties met een verrassingseffect onderhevig dienen te zijn aan andere beoordelingscriteria dan gewone demonstraties? Zo ja, hoe reflecteert u daarop met betrekking tot demonstraties rondom luchthavens en militaire installaties en terreinen?
Op grond van de Wom kan een gemeente bepalen dat voor een demonstratie het doen van een kennisgeving vereist is. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid een demonstratie zo goed mogelijk te faciliteren. Hoewel de Wom het niet voldoen aan de vereiste kennisgeving als beperkingsgrond geeft (artikel 5 lid 2), volgt uit jurisprudentie dat het niet voldoen aan de vereiste kennisgeving geen zelfstandige grond is om een demonstratie te verbieden of anderszins te beperken.3
In de driehoek (burgemeester, OM, Politie/KMar), worden afspraken gemaakt over tolerantiegrenzen en uitvoeringsaspecten ten aanzien van een demonstratie. Ook bij een niet-aangekondigde demonstratie zal de driehoek beoordelen op welke wijze de handhaving plaatsvindt. De aard van de locatie, zoals een luchthaven of militaire locatie en de te beschermen belangen wegen mee in het besluit tot (en de wijze van) handhaven. Zie verder de beantwoording bij vragen 3 en 4.
Ligt het in de lijn der verwachting dat bij een mogelijke dreiging van het openknippen van hekken, zoals vorig jaar heeft plaatsgevonden, ditmaal wel gepaste acties vanuit politie/Koninklijke Marechaussee zullen worden toegepast? Onderschrijft u deze noodzaak, gelet op de veiligheid van luchthavenpersoneel, piloten en reizigers? Onderschrijft u deze noodzaak, gelet op het feit dat het een militaire luchthaven betreft?
Ook vorig jaar zijn er gepaste acties ondernomen vanuit Politie en KMar tegen mogelijke dreigingen. Deze waren er op gericht de demonstranten weg te houden van het militair deel van de luchthaven en het kritische deel waar vliegtuigen taxiën en landen en opstijgen. Dit jaar zijn er wederom op meerdere fronten voorbereidingen getroffen om de orde adequaat te kunnen handhaven.
Zoals genoemd, worden in de driehoek afspraken gemaakt over tolerantiegrenzen en uitvoeringsaspecten ten aanzien van een demonstratie. De driehoek weegt alle aspecten mee in het besluit tot handhaving, ook het feit dat het een militaire luchthaven betreft.
Welk effect heeft een dergelijke demonstratie, al dan niet met «verrassing», volgens u op het aanzien van Eindhoven en Nederland voor wat betreft de rol die Eindhoven Airport heeft als internationale hub voor NAVO-transport?
Eindhoven Airport is civiele medegebruiker van de militaire Vliegbasis Eindhoven. De taakuitvoering van het militaire deel van de locatie, Vliegbasis Eindhoven, is tijdens de demonstratie niet in gevaar geweest. Het effect van een demonstratie op het aanzien van Eindhoven en Nederland in relatie tot de rol die de locatie heeft als internationale hub voor NAVO-transport lijkt beperkt.
Bent u bereid om een gezamenlijke civiele procedure te verkennen met de mede-eigenaren (gemeente, provincie en Rijk) van Eindhoven Airport, om schade te verhalen op de demonstranten van XR?
De Staat heeft, op grond van informatie die nu bekend is, geen schade geleden door de klimaatdemonstratie op Eindhoven Airport. Op dit moment is er dan ook geen aanleiding om een civiele procedure, al dan niet gezamenlijk, te beginnen tegen (bepaalde) klimaatdemonstranten.
Klopt de berichtgeving dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) sinds 2014 tegen het advies van zijn juristen in, volhardde in het volgen van burgers middels nepaccounts zonder daar een wettelijke grondslag voor te hebben?1
Dat is niet aan de orde. In 2014 is er een nota opgesteld over de internetmonitoring bij de NCTV2. Het advies in die nota was in te stemmen met de voorgestelde werkwijze van internetmonitoring. De NCTV heeft in 2014 ook conform de Wet bescherming persoonsgegevens een melding bij het College bescherming persoonsgegevens gedaan van de verwerking van persoonsgegevens door internetmonitoring. De nota illustreert wat hierover meermaals met uw Kamer is gedeeld, namelijk dat er door de jaren heen hierover binnen de NCTV discussie is geweest, maar dat de heersende opvatting steeds was dat dit juridisch verdedigbaar was. In een brief aan uw Kamer van 12 april 2021 is hier uitgebreid op ingegaan3. Ook daarna is dit nog in verschillende brieven, Kamervragen en debatten aan de orde geweest4.
De internetmonitoring door de NCTV was gericht op het doen van onderzoek naar trends en fenomenen en niet op het doen van onderzoek naar personen. Trends en fenomenen zijn ontwikkelingen zoals het jihadisme of antisemitisme. Voor het duiden van trends en fenomenen kan het nodig zijn publiek toegankelijke (online) bronnen te raadplegen. Vaak is het niet mogelijk kennis te nemen van zo’n bron zonder ook de persoonsgegevens te verwerken van bijvoorbeeld de auteur van die bron of personen die daarin worden genoemd.
Zo ja, wat vindt u ervan dat de NCTV bereid was zich niet aan de wet te houden?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 is hier geen sprake van. Tot 2021 was de heersende opvatting dat dit juridisch verdedigbaar was. Zoals bij eerdere gelegenheid aan uw Kamer gemeld5 heeft door de inwerkingtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) de bescherming van privacy meer aandacht gekregen. Dit leidde in februari 2020 tot de start van het project «taken en grondslagen». De conclusie van dit project luidde in februari 2021 dat het identificeren en analyseren van dreigingen en risico’s op het gebied van terrorisme en nationale veiligheid, juridisch kwetsbaar is en versterking behoefde indien daarbij (bijzondere) persoonsgegevens worden verwerkt. In 2021 is definitief besloten dat hiervoor separate wetgeving nodig was. Dit heeft geleid tot het Wetsvoorstel coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid, waarin de coördinatietaak van de NCTV is afgebakend en vastgelegd. Dit wetsvoorstel is eind 2023 in beide Kamers van de Staten-Generaal met ruime meerderheid aangenomen.
Wat is de reden dat er een rechterlijke uitspraak met dwangsom voor nodig was om u deze informatie te laten vrijgeven? Waarom maakte u de betreffende documenten niet uit eigen beweging openbaar?
Het is nooit de intentie geweest deze documenten niet openbaar te maken. Er is juist voor gekozen om de documenten over het project taken en grondslagen die eenvoudig waren te traceren zo snel mogelijk openbaar te maken. Dat gebeurde in het Woo-deelbesluit6 van 15 september 2021. Over dit deelbesluit is uw Kamer diezelfde dag schriftelijk geïnformeerd7. De resterende informatie volgde in het tweede deelbesluit van 8 maart 2024. Dit laatste deelbesluit omvat de informatie over internetmonitoring die buiten het project taken en grondslagen lag. Voor dit tweede deelbesluit moesten binnen de NCTV vele duizenden documenten worden doorzocht die mogelijk met internetmonitoring te maken hadden. Dit heeft veel tijd gekost. Het is niet goed dat de wettelijke termijn waarbinnen stukken behoren te worden verstrekt is overschreden. Zowel mijn voorganger als ik zijn echter veelvuldig met uw Kamer in debat geweest over de taken en grondslagen van de NCTV, waaronder de internetmonitoring. Alle bovengenoemde informatie is onderdeel geweest van deze debatten, waaronder die over het wetsvoorstel dat uiteindelijk is aangenomen.
Klopt het dat het besluit van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie over deze activiteiten zoek is geraakt?
Zoals vermeldt in het antwoord op vraag 1 bevindt zich onder de stukken die met het Woo-besluit van 8 maart 2024 openbaar zijn gemaakt een nota van de NCTV aan de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie. Deze nota behandelt het doel en de werkwijze van de internetmonitoring bij de NCTV alsmede de juridische grondslag. In de nota staat hierover dat «Op basis van de [in de nota genoemde] regelingen verdedigbaar is dat de verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt in het kader van de vervulling van een publiekrechtelijke taak als bedoeld in artikel 8, onderdeel e, van de Wbp8». Het advies in de nota luidt: «Instemmen met doel en werkwijze van internetmonitoring bij DRD9». Er was geen advies om hier niet mee verder te gaan.
In het MT van de NCTV is op 17 juli 2014 over het onderwerp «Borging internetmonitoring» gesproken. Nazoeking heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat de hiervoor genoemde nota aan de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie is voorgelegd en dat hij hierover een besluit heeft genomen. Het komt vaker voor dat wordt besloten een nota die in concept aan de bewindspersoon is gericht niet aan de Minister voor te leggen. Hiervoor kunnen uiteenlopende redenen zijn geweest.
Zo ja, kunt u het besluit reconstrueren? Kunt u bij betrokkenen, zoals de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en/of de toenmalig NCTV, ophalen of zij actieve herinneringen aan dit besluit hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel mensen zijn op deze manier in de gaten gehouden? Is de verzamelde data inmiddels uit de systemen van de NCTV verwijderd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 waren de internetmonitoringwerkzaamheden niet gericht op het doen van onderzoek naar personen. Het doel van internetmonitoring was door de jaren heen het duiden van trends en fenomenen. Bij het signaleren, analyseren en duiden van trends en fenomenen waarvoor openbare (online) bronnen zijn geraadpleegd heeft de NCTV soms wel persoonsgegevens verwerkt, bijvoorbeeld omdat bij het onderzoek naar fenomenen zoals bijvoorbeeld het jihadisme, antisemitisme of rechts-extremisme kennis is genomen van uitingen van personen zoals die zijn gedaan in het publieke debat. Over deze activiteiten heeft de Autoriteit Persoonsgegevens, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, geoordeeld dat het Organisatiebesluit JenV niet als grondslag voor deze verwerking van persoonsgegevens kan dienen. Vanaf dat moment is de NCTV met de internetmonitoring gestopt.
Enkel in het geval van een verzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) wordt een zoekslag binnen de organisatie op persoonsniveau uitgevoerd. Indien persoonsgegevens bij deze zoekslag naar boven komen, worden deze stukken bijeengebracht en in een besluit op het AVG-verzoek opgenomen om te voldoen aan de rechten van de betrokkene op grond van de AVG. De stukken worden alleen in het kader van een inzageverzoek bijeengebracht. Dit zijn dus geen dossiers die vooraf zijn gevormd en /of toegankelijk zijn ten behoeve van de coördinatietaak van de NCTV of daaraan ondersteunende analysewerkzaamheden.
In december 2021 is de NCTV een opschonings- en archiveringstraject gestart, zodat wordt voldaan aan de eisen die de AVG stelt aan het bewaren van persoonsgegevens.
Welke garanties zijn er dat de NCTV in de toekomst dit soort wederrechtelijke besluiten niet meer neemt? Welke maatregelen heeft hij getroffen dat ingrijpende besluiten van deze aard goed vastgelegd zullen worden?
In het antwoord op vraag 1 en 2 is ingegaan op de ontwikkelingen van de inzichten rond de internetmonitoring bij de NCTV. Eind 2023 is de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid aangenomen. Het toezicht op de naleving van de wet op vindt straks op drie manieren plaats. Door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), door het aanstellen van een functionaris gegevensbescherming bij de NCTV specifiek voor de uitvoering van deze wet en door de Inspectie Justitie en Veiligheid voor de normen in de wet die niet onder de reikwijdte vallen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Naar aanleiding van een toezegging die werd gedaan tijdens de behandeling van de wet in de Eerst Kamer heb ik de Voorzitter van de Eerste Kamer bij brief van heden nader over het toezicht door de Inspectie geïnformeerd. Een afschrift van deze brief is bij de beantwoording van deze Kamervragen gevoegd.
Het bericht 'Reeks muzikale holocaustherdenkingen afgelast door antisemitische dreiging: ‘Risico is veel te groot’' |
|
Maikel Boon (PVV), Martine van der Velde (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Reeks muzikale holocaustherdenkingen afgelast door antisemitische dreiging: «Risico is veel te groot»»1 ?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het annuleren van meerdere culturele evenementen2 3 rondom de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust vanwege antisemitisme opnieuw een dieptepunt vormt? Bent u tevens van mening dat er nooit toegegeven mag worden aan Jodenhaat? Indien ja, welke maatregelen heeft u genomen of plant u te nemen om deze evenementen toch te laten plaatsvinden?
Zoals ik aan heb gegeven tijdens het vragenuur van 26 maart en de Minister-President namens het gehele kabinet heeft benadrukt in zijn brief van 28 maart, heeft antisemitisme geen plaats in onze samenleving. Ik vind het zeer zorgelijk als culturele evenementen worden afgelast vanwege antisemitisme.
De Joodse gemeenschap in Nederland maakt zich in toenemende mate zorgen over hun veiligheid. Die zorgen nemen we zeer serieus. Het mag niet zo zijn dat dreiging ertoe leidt dat artiesten niet meer vrij zijn in het doen van culturele uitingen.
Culturele vrijheid is van groot belang. Juist de culturele sector is daarbij een plek waar we elkaar ontmoeten en dichter bij elkaar kunnen komen. Culturele uitingen kunnen bijdragen aan wederzijds begrip voor verschillende bevolkingsgroepen in de samenleving.
Ik heb met de sector gesproken over wat nodig is om te zorgen dat artiesten, kunstenaars en culturele instellingen veilig hun werk kunnen doen. Het uitgangspunt is dat de culturele sector een openbare plek is en dat moet worden voorkomen dat activiteiten vanwege hun inhoud of persoonskenmerken van de artiest niet kunnen doorgaan. Antisemitische incidenten mogen nooit leiden tot beïnvloeding van de programmering. Daar is ook met de vertegenwoordigers van de sector over gesproken en zij benadrukken dit. We delen met elkaar de overtuiging dat een voorstelling of concert of andere culturele activiteit niet geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten. Afgesproken is dat partijen in de cultuursector in overleg met mij komen tot een algemene handreiking en specifieke protocollen met een eenduidige richtlijn. Ook ga ik in gesprek met de VNG om te verzekeren dat de toegang tot de lokale driehoek gewaarborgd is.
Bent u bereid om in kaart te brengen in hoeverre organisatoren van activiteiten gerelateerd aan de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust binnen de kunst- en cultuursector te maken krijgen met antisemitisme en te onderzoeken hoe dit kan worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet?
Om te horen wat er leeft en speelt heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in december 2023 een rondetafelbijeenkomst georganiseerd met organisaties die zich bezighouden met het herdenken en herinneren van de Tweede Wereldoorlog. De bijeenkomst ging over de zorgen die er bestaan over het toenemend antisemitisme en wat de gevolgen hiervan zijn voor het uitvoeren van hun werk. Ook heeft de Staatssecretaris zijn steun betuigd ten aanzien van deze zorgen. Uitgenodigd waren de herinneringscentra Westerbork en Vught, het Joods Cultureel Kwartier, de Anne Frankstichting, het Joods Maatschappelijk Werk en het Nederlands Auschwitz Comité. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding was hierbij ook aanwezig. Uiteraard blijft ook de Staatssecretaris van VWS vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de portefeuille Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII actief betrokken.
Ik betrek in mijn gesprek met de culturele sector ook de vraag in hoeverre zij te maken krijgen met antisemitisme. Het is daarnaast van groot belang dat organisatoren en betrokken individuen aangifte doen of melding maken van antisemitische uitingen.
Ik vind het waarborgen van het gevoel van veiligheid bij culturele evenementen en het bestrijden van discriminatie uitermate belangrijk. De aanpak van antisemitisme is een integraal onderdeel van de kabinetsbrede inzet tegen discriminatie. Naast repressie is ook preventie van belang waarbij onder meer wordt ingezet op bewustwording via Holocausteducatie in het onderwijs, aandacht voor antisemitisme in het inburgeringstraject en bewustwording van kwetsende antisemitische spreekkoren in het voetbal. In opdracht van het Ministerie van SZW ondersteunt de Anne Frank Stichting het Spreekkorenproject. Om negatieve stereotyperingen te doorbreken, is het Ministerie van SZW eind 2023 een pilot gestart voor interreligieuze dialoogsessies tussen jongeren met verschillende geloofsovertuigingen. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding speelt als speciaal adviseur van het kabinet een cruciale rol in het contact met de Joodse gemeenschap, de rest van de maatschappij en het buitenland.
Voor antisemitisme is geen plaats in onze samenleving. Op korte termijn zal het Kabinet uw Kamer nader informeren over de verdere aanpak van antisemitisme.
De leegloop bij de recherche |
|
Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiebond vreest «braindrain» door leegloop bij recherche»?1
Ja.
Klopt het dat het capaciteitsprobleem bij de recherche nog groter is dan binnen de reguliere dienst?
Procentueel is de onderbezetting bij de opsporing (peildatum 31-12-2023) relatief groter dan bij de gebiedsgebonden politie, waarop vermoedelijk wordt gedoeld met de term «reguliere dienst». Dit kan uiteraard variëren, bijvoorbeeld per eenheid of per organisatieonderdeel.
In absolute aantallen is de onderbezetting bij de gebiedsgebonden politie (GGP) groter dan bij de opsporing. De gebiedsgebonden politie beslaat dan ook een veel groter gedeelte van het politiepersoneel dan de opsporing. Ik heb het dan over opsporing conform de werksoort opsporing zoals gepresenteerd in de bijlage «Kerncijfers» bij de halfjaarberichten politie. Onder de werksoort opsporing vallen vooral tactisch rechercheurs en forensisch-, digitaal- en finec-specialisten.
Klopt het dat er daardoor op grote schaal onderzoeken niet kunnen worden opgepakt?
De officier van justitie is als bevoegd gezag verantwoordelijk voor het maken van keuzes in de opsporing. Dat zijn per definitie keuzes in schaarste, die gemaakt worden op basis van actualiteit en criminaliteitsbeelden. Op dit moment hebben we te maken met onderbezetting in de opsporing, waardoor die keuzes scherp gemaakt moeten worden.
Hoeveel opleidingsplekken rechercheur/recherchemodules zijn er jaarlijks op de Politieacademies?
Er zijn bij de Politieacademie verschillende mogelijkheden om opgeleid te worden voor het recherchewerk.
Ten eerste kent de basispolitieopleiding voor instromende aspiranten van politie het uitstroomprofiel gebiedsgebonden politiewerk (GGP). Jaarlijks starten in totaal 2.184 aspiranten met de basispolitieopleiding. Na afronding van de basispolitieopleiding volgen startende politiemedewerkers het ontwikkeltraject van start- naar vakbekwaam. Momenteel is de politie dit ontwikkeltraject landelijk aan het uniformeren en verbeteren. Onderdeel van dit ontwikkeltraject wordt veel voorkomende criminaliteit (VVC).
Ten tweede zijn er op de Politieacademie jaarlijks 720 opleidingsplekken beschikbaar voor zij-instromers die expertise en ervaring van buiten inbrengen. Dit zijn veelal hoogopgeleide specialisten die na afronding van een korte politieopleiding aan de slag gaan binnen een gespecialiseerd werkterreinen binnen de opsporing, zoals de financiële recherche en de digitale opsporing.
Ten derde start met ingang van augustus 2024 de instroom in de nieuwe bacheloropleiding rechercheur. Hiervoor zijn in 2025 120 plekken beschikbaar.
Tot slot biedt Politieacademie diverse vervolgopleidingen aan, waarmee zittende politiemedewerkers zich kunnen bekwamen in en voorbereiden in algemeen recherchewerk om daarnaar door te stromen. Het gaat daarbij om een paar honderd opleidingen per jaar, afhankelijk van welke opleidingen we daaronder scharen. Daarnaast organiseert de politie ook zelf in toenemende mate leertrajecten voor zittende politiemedewerkers om door te stromen naar de algemene opsporing.
Hoeveel opgeleide rechercheurs stromen er jaarlijks uit?
Binnen de werksoort opsporing is de in- en uitstroom de afgelopen jaren niet stabiel geweest. In 2023 stroomden er 655 fte van de opsporing de politieorganisatie uit. 460 fte stroomde van de opsporing naar een ander organisatieonderdeel van de politie. Bij elkaar opgeteld is dit een uitstroom van 1115 fte uit de opsporing. In 2023 stroomde er 946 fte de opsporing in. Het grootste gedeelte hiervan is interne doorstroom vanuit de GGP. Het aantal dat meer de opsporing uit- dan instroomde was 169 fte in 2023. In 2022 was het aantal dat meer de opsporing uit- dan instroomde 91 fte. De komende jaren zal de leeftijdsgebonden uitstroom bij de opsporing naar verwachting afnemen.
Welke mogelijkheden zijn er voor zij-instromers; welk traject dienen zij te doorlopen?
Voor zij-instromers zijn er verschillende routes om aan de slag te gaan als rechercheur. Specialistische zij-instromers die een specifieke expertise van buiten meenemen kunnen binnen de opsporing aan de slag op de werkterreinen digitaal, financieel-economisch, zeden, milieu en forensisch. Zij krijgen een verkorte opleiding van 3 tot 6 maanden en zijn daarna voor specifiek dat terrein inzetbaar. Daarnaast start dit jaar aan de Politieacademie de nieuwe bachelor rechercheur voor zij-instromers. Deze bacheloropleiding duurt drie jaar en leidt op tot breed inzetbare rechercheurs.
Wat gaat u eraan doen om dit capaciteitsprobleem bij de recherche op korte- en langere termijn op te lossen?
Om een aantrekkelijke werkgever te blijven voor nieuw en zittend personeel heeft de politie een arbeidsmarktstrategie. Hierover heb ik u uitgebreid geïnformeerd in mijn brief van 8 juni 20232 en in het tweede halfjaarbericht politie van 20233. Onderdeel van de arbeidsmarktstrategie is onder andere om te kijken naar andere vormen van instroom bij de recherche. Tevens hebben de vorige kabinetten capaciteitsuitbreidingen van de opsporing mogelijk gemaakt door de formatie uit te breiden. Op de langere termijn zal dit voor meer capaciteit voor de opsporing zorgen.
Het bericht 'Coffeeshops Tilburg en Breda mogen meer legale cannabisvoorraad in huis hebben: ‘genoeg voor een week’' |
|
Mirjam Bikker (CU), Harmen Krul (CDA), Diederik van Dijk (SGP), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Coffeeshops Tilburg en Breda mogen meer legale cannabisvoorraad in huis hebben: «genoeg voor een week»»?1
Ja.
Was dit een kabinetsbesluit?
Nee. In het Besluit Experiment gesloten coffeeshopketen, dat op 1 juli 2020 in werking is getreden, is vastgelegd dat de voorraad hennep of hasjiesj die door een coffeeshophouder wordt aangehouden niet meer bedraagt dan de hoeveelheid die hij op weekbasis nodig heeft voor de verkoop aan klanten. De burgemeester is bevoegd om nadere eisen te stellen aan deze maximaal toegestane handelsvoorraad. Bij de start van de aanloopfase hebben de burgemeesters van Breda en Tilburg in overleg met de Ministers van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport de wettelijke norm voor de maximale handelsvoorraad voor de periode van de aanloopfase naar beneden bijgesteld tot 500 gram. Na een paar maanden hebben de burgemeesters in overleg met de Ministers de lokale nadere eis laten vervallen, vanwege de te grote belemmeringen voor de uitvoering door deze beperking. Zo vonden de burgemeesters het onwenselijk dat als gevolg van de 500-gram maatregel coffeeshops meermaals per dag bevoorraad moesten worden. De beveiligd-vervoerders bewaarden de producten in hun voertuig om later op de dag de voorraden van de coffeeshops opnieuw aan te vullen. Het is veiliger en beter beheersbaar wanneer de gereguleerde producten in de coffeeshop worden bewaard in plaats van in rondrijdende voertuigen. Daarnaast was de registratie in het track & trace-systeem door de vele extra handelingen die uitgevoerd moesten worden foutgevoeliger dan wanneer er grotere leveringen kunnen plaatsvinden. Tot slot maakte de 500 gram-beperking het moeilijk om vraag en aanbod van gereguleerde cannabis tijdens de aanloopfase op elkaar af te stemmen.
Waarom moet de Kamer in de media vernemen dat de regering een uniforme norm in het geheel loslaat, coffeeshophouders aanvankelijk zelf laat bepalen hoeveel voorraad zij aanwezig hebben en in strijd met het besluit experiment gesloten coffeeshopketen zelfs gaat toestaan méér dan de handelsvoorraad die nodig is voor één week aanwezig te hebben?
Op 28 februari jl. is uw Kamer tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet experiment gesloten coffeeshopketen in verband met de toevoeging van een elfde gemeente aan het experiment geïnformeerd hierover. Ik, de Minister van Medische zorg, heb het volgende medegedeeld tijdens dit debat naar aanleiding van een vraag van het lid Sneller: «Het doel van de aanloopfase die nu in Breda en Tilburg is begonnen, is het verbeteren van de systemen en processen. Er waren bijvoorbeeld problemen met het track-and-tracesysteem die naar boven zijn gekomen. Die zijn inmiddels verholpen. Er waren ook problemen met de maximaal toegestane handelsvoorraad. Daarover zijn we in gesprek gegaan met de burgemeesters en andere betrokken partijen. We hebben besloten om de handelsvoorraad op te hogen.»
Volledigheidshalve hebben wij uw Kamer nogmaals per brief op 15 maart jl. geïnformeerd over de ophoging van de handelsvoorraad.
Het is daarbij onjuist dat de regering de uniforme norm in het geheel zou hebben losgelaten, noch is er sprake van geweest dat coffeeshophouders aanvankelijk de voorraad zelf mochten bepalen of dat in strijd met het Besluit Experiment gesloten coffeeshopketen er meer dan een weekvoorraad zou zijn toegestaan. In overleg met de burgemeesters is juist geconstateerd dat de uitzondering die we hadden afgesproken voor de aanloopfase (tot 500 gram) op de wettelijk vastgelegde norm in het Besluit (weekvoorraad) te belemmerend bleek.
Bent u met de stelling eens dat dit veel verstrekkender is dan de in het debat van 28 februari genoemde «voorgenomen verhoging» van de handelsvoorraad?
Nee.
Vindt u dit getuigen van goede en volledige informatievoorziening naar de Kamer?
Ja. De Kamer is op 28 februari jl. geïnformeerd tijdens het plenaire debat en op 15 maart jl. heeft de Kamer een brief ontvangen waarin dit nogmaals wordt toegelicht.
Waarom is aanvankelijk gekozen voor een maximaal aanwezige handelshoeveelheid van 500 gram? Kunt u de onderliggende adviezen delen van politie en Openbaar Ministerie die bij de totstandkoming van die handelshoeveelheid destijds zijn betrokken?
Aanvankelijk is gekozen voor een maximum van 500 gram, zodat op kleine schaal getest kon worden met het track & trace-systeem en het toezicht op de gereguleerde voorraad in de coffeeshop. Per Kamerbrief d.d. 30 maart 20232 is de Kamer toentertijd geïnformeerd over de gemaakte afwegingen bij het besluit over de aanloopfase en over de ontvangen input van alle stakeholders, zo ook de input ontvangen van politie en het Openbaar Ministerie. In deze brief is gemeld dat de politie en het Openbaar Ministerie een aantal overdenkingen en vragen aan de Ministers hebben meegegeven, wijzende op de risico’s van twee handhavingsregimes. Deze overdenkingen zien op hoe handhaafbaar twee handhavingsregimes zijn, hoe daar effectief toezicht op wordt gehouden, of de rechtszekerheid niet in gevaar komt en of een dergelijk regime geen misbruik in de hand werkt. De politie en het Openbaar Ministerie stelden daarnaast dat de tijdelijke aanwezigheid van twee stromen in de coffeeshop niet aansluit bij de kern van het experiment, te weten een gesloten gedecriminaliseerde coffeeshopketen. De politie en het Openbaar Ministerie hebben evenwel laten weten dat het een politiek bestuurlijk experiment is en dat zij dit besluit zullen uitvoeren en zich vanuit hun rol uiteraard ten volle zullen inzetten.
Het Openbaar Ministerie en de politie hebben vorig jaar geen specifiek advies uitgebracht over de grootte van de handelshoeveelheid.
Zijn de politie en het Openbaar Ministerie om advies gevraagd bij het loslaten van deze norm en het opstellen van de voorgestelde open norm? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat alsnog te doen en de adviezen met de Kamer te delen? Zo ja, kunt u deze adviezen met de Kamer delen?
Ja, de politie en het Openbaar Ministerie zijn om advies gevraagd net als de andere betrokken partijen. De burgemeesters hebben middels een gesprek met de Ministers aangegeven dat de beperking van 500 gram belemmerend werkt en verzochten de Ministers om deze beperking los te laten. Telers en coffeeshophouders wensten eveneens een verhoging van de handelsvoorraad naar een weekvoorraad. En ook de Inspectie JenV gaf aan zich te herkennen in de knelpunten. In een gesprek met het Openbaar Ministerie op 19 februari jl. heeft het Openbaar Ministerie mede namens de politie aangegeven vanuit hun strafvorderlijke en strafrechtelijk perspectief geen bezwaren te hebben. Daarbij is benadrukt dat het een bestuurlijk experiment betreft met bestuurlijk toezicht. Wel gaven het Openbaar Ministerie en de politie de overweging mee om een vast gewicht voor de maximale handelsvoorraad vast te stellen. Wij hebben de burgemeesters dit signaal meegegeven en verzocht onderling afstemming te zoeken. Inmiddels hebben beide burgemeesters in het beleid opgenomen dat de maximale handelsvoorraad wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde van de verkochte hoeveelheid van de vier voorgaande weken, met een maximale afwijking van 5%.3
Is hier sprake geweest van het geven van opvolging aan adviezen van politie en het Openbaar Ministerie zoals is verzocht in de overgenomen motie Bikker c.s. (Kamerstuk 36 279, nr. 11) die specifiek ook spreekt over de voorschriften voor coffeeshops?
Aan adviezen van politie en OM wordt opvolging gegeven in de overwegingen rondom het experiment. Ook op terreinen waar het niet de taakuitvoering van politie en OM zelf betreft wordt hun advies meegenomen. De voorschriften voor coffeeshops zijn vastgelegd in het Besluit coffeeshops experiment gesloten coffeeshopketen. Daarover is destijds ook advies gevraagd aan het OM en politie, dit advies is nadrukkelijk meegenomen. Het is aan de burgemeester om lokaal beleid in de driehoek te bespreken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over drugsbeleid?
De vragen zijn beantwoord binnen de reguliere termijn.
Het bericht 'Roep in Amsterdam om weren Samidoun kopstuk' |
|
Ingrid Michon (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het Samidoun-kopstuk Mohamed al Khatib vrijdag 15 maart komt spreken in het Dokhuis in Amsterdam over de rol van de Palestijnen in Europa bij de bevrijding van Palestina?1 Is deze berichtgeving juist?
Wat is Samidoun voor organisatie en wat is de doelstelling, positie, het ledenaantal en de rechtsvorm van deze organisatie in Nederland en internationaal? Is er bij u een beeld van mogelijke strafbare activiteiten vanuit Samidoun?
Is het juist dat Samidoun een dekmantel is voor de verboden terroristische organisatie Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)? Als u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Is het juist dat Mohamed al Khatib naast Europees coördinator van Samidoun ook lid is van of actief is voor de verboden organisatie PFLP? Als u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Is het juist dat Samidoun verboden is in Duitsland? Zo ja, op welke grondslag?
Zijn er acties bekend van Samidoun in Nederland die gekenschetst kunnen worden als nodeloos kwetsend, opruiend en/of antisemitisch?
Is er voldoende grond om in Nederland een verbod van de organisatie te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zijn Samidoun-leden onderwerp van een lokaal casusoverleg, in het kader van de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Is het juist dat Samidoun-leden, waaronder Mohamed al Khatib, ook aanwezig zijn geweest bij de verstorende uit de hand gelopen demonstraties bij de opening van het Holocaustmuseum, waar ook antisemitische leuzen werden gescandeerd? Zijn er door deze leden tijdens deze demonstratie strafbare feiten gepleegd? Zo ja, zijn deze strafbare feiten opgevolgd door politie en Openbaar Ministerie?
Bent u het eens dat er alles aan moet worden gedaan om een voedingsbodem voor haat de kop in te drukken en er geen ruimte moet worden geboden aan boodschappen van personen of organisaties die groepen mensen tegen elkaar opzetten, terrorisme verheerlijken en/of antisemitisme aanwakkeren?
Bent u bereid, eventueel in samenwerking met Duitsland, te onderzoeken of Samidoun alsnog op de Europese lijst van terroristische organisaties kan worden geplaatst en bent u bereid zich hiervoor in te spannen in Europese Unie (EU-)verband?
Bent u bereid onderzoek te verrichten naar de geldstromen van Samidoun?
Welke mogelijkheden heeft een bank om een bankrekening van een organisatie te sluiten als de bank signalen heeft dat de rekening wordt gebruikt om antisemitische activiteiten te organiseren waarbij het terrorisme van Hamas wordt verheerlijkt?
Welke mogelijkheden heeft de gemeente Amsterdam om spreker Mohamed al Khatib te weren? Is er wettelijk gezien een mogelijkheid hem een gebiedsverbod of spreekverbod op te leggen? Zo ja, op welke grond? Bent u bereid actief met de de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan over die mogelijkheden?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte en tolerantie is voor extremistische uitingen, zoals haatzaaien opruiing en aanzetten tot geweld. Deze uitingen zijn ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
De IND baseert zich bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is, op de beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD of een oordeel over de openbare orde door politie en/of de lokale driehoek. Op basis van de beschikbare informatie is er in deze zaak onvoldoende grond om te concluderen dat het persoonlijk gedrag van betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
In algemene zin geldt dat waar personen naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtengoed te verspreiden het kabinet er alles aangelegen is om deze personen te weren. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.1 Het weren uit Nederland kan plaatsvinden door een visum voor kort verblijf te weigeren als een vreemdeling visumplichtig is. Niet-visumplichtige derdelanders kunnen ook geweerd worden, bijvoorbeeld door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem (SIS II) of door een ongewenstverklaring op te leggen, bijvoorbeeld als zij een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij EU-burgers en vreemdelingen die langdurig ingezetene zijn van een lidstaat geldt dat het weren pas mogelijk is als het persoonlijk gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Waar grenzen in ons land worden overschreden, treedt de overheid op. Aanjagers die anderen aanzetten tot geweld, bewust extremistische boodschappen verspreiden en tot doel hebben deze te normaliseren, worden aangepakt. Zo zijn gemeenten en andere lokale professionals getraind in het herkennen van signalen van mogelijke radicalisering en kunnen gerichte interventies worden ingezet. Indien er sprake is van strafbare feiten, wordt er door politie, onder gezag van het Openbaar Ministerie, indien opportuun, opgetreden.
Naar aanleiding van de berichtgeving is er ook nauw contact geweest tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de gemeente en veiligheidsdiensten om de mogelijke risico’s van de komst van deze spreker en handelingsperspectieven in kaart te brengen. Vooropstaat dat er zowel in Amsterdam als op andere plekken in Nederland absoluut geen plaats is voor extremisme dan wel antisemitisme. De gemeente Amsterdam heeft zorgen uitgesproken over de komst van spreker richting de NCTV en beheerder van de locatie waar de bijeenkomst plaatsvindt. Gelet op de beschikbare informatie waar de beslissing van de IND op is gebaseerd, de bijeenkomst besloten en binnen is en lokale driehoek op dit moment geen informatie heeft die directe aanleiding geeft tot een vrees voor wanordelijkheden, maakt dat lokaal op grond van de openbare orde en veiligheid geen maatregelen ten aanzien van de bijeenkomst en spreker, zoals het opleggen van een gebiedsverbod, kunnen worden genomen. Gezien de actualiteiten zal de lokale driehoek vanzelfsprekend alert zijn op eventuele wanordelijkheden bij deze bijeenkomst.
Welke mogelijkheden heeft het kabinet zelf om spreker Mohamed al Khatib te weren bij bijeenkomsten in Nederland? Kunt u dit doen op grond van zijn lidmaatschap van een verboden terroristische organisatie en bent u daar ook toe bereid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid de vragen 14 en 15 bij voorrang en zo nodig apart versneld te beantwoorden omdat de komst van het Samidoun kopstuk al op 15 maart gepland staat?
Het kabinet heeft de genoemde vragen zo spoedig mogelijk beantwoord. De beantwoording van de overige vragen volgt.
Het bericht ‘Samidoun-kopstuk naar Amsterdam: club riep op ’Europa te verslaan met kalasjnikovs, raketten en kogels’’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Samidoun-kopstuk naar Amsterdam: club riep op «Europa te verslaan met kalasjnikovs, raketten en kogels»»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat hier sprake kan gaan zijn van extremistische uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte en tolerantie is voor extremistische uitingen, zoals haatzaaien opruiing en aanzetten tot geweld. Deze uitingen zijn ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
De IND baseert zich bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is, op de beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD of een oordeel over de openbare orde door politie en/of de lokale driehoek. Op basis van de beschikbare informatie is er in deze zaak onvoldoende grond om te concluderen dat het persoonlijk gedrag van betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
In algemene zin geldt dat waar personen naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtengoed te verspreiden het kabinet er alles aangelegen is om deze personen te weren. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.4 Het weren uit Nederland kan plaatsvinden door een visum voor kort verblijf te weigeren als een vreemdeling visumplichtig is. Niet-visumplichtige derdelanders kunnen ook geweerd worden, bijvoorbeeld door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem (SIS II) of door een ongewenstverklaring op te leggen, bijvoorbeeld als zij een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij EU-burgers en vreemdelingen die langdurig ingezetene zijn van een lidstaat geldt dat het weren pas mogelijk is als het persoonlijk gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Waar grenzen in ons land worden overschreden, treedt de overheid op. Aanjagers die anderen aanzetten tot geweld, bewust extremistische boodschappen verspreiden en tot doel hebben deze te normaliseren, worden aangepakt. Zo zijn gemeenten en andere lokale professionals getraind in het herkennen van signalen van mogelijke radicalisering en kunnen gerichte interventies worden ingezet. Indien er sprake is van strafbare feiten, wordt er door politie, onder gezag van het Openbaar Ministerie, indien opportuun, opgetreden.
Klopt het dat het betreffende lid van de verboden terroristische organisatie Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) visumvrij door Europa reist? Klopt het dat er nog geen inreisverbod is opgelegd? Waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het verschaffen van toegang voor deze man zich tot de brief van 25 oktober jongstleden die zag op het versterken van de aanpak van extremistische sprekers en de positie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hierin, en tot de aangenomen motie van het lid Diederik van Dijk en de mogelijkheid om haat- en angstzaaiers te weren?2, 3
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u mogelijkheden om de het PFLP-lid een inreisverbod op te leggen? Zo ja, gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dit niet mogelijk is, ziet u andere mogelijkheden – zoals bijvoorbeeld een gebiedsverbod – om te voorkomen dat het betreffende Samidoun-kopstuk vrijdag kan opereren en treedt u hiertoe ook in overleg met de burgemeester van Amsterdam? Hoe wordt daarnaast voorkomen dat dit Samidoun-kopstuk ook op andere plekken in Nederland opereert?
Naar aanleiding van de berichtgeving is er nauw contact geweest tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de gemeente en veiligheidsdiensten om de mogelijke risico’s van de komst van deze spreker en handelingsperspectieven in kaart te brengen. Vooropstaat dat er zowel in Amsterdam als op andere plekken in Nederland absoluut geen plaats is voor extremisme dan wel antisemitisme. De gemeente Amsterdam heeft zorgen uitgesproken over de komst van spreker richting de NCTV en beheerder van de locatie waar de bijeenkomst plaatsvindt. Gelet op de beschikbare informatie waar de beslissing van de IND op is gebaseerd, de bijeenkomst besloten en binnen is en lokale driehoek op dit moment geen informatie heeft die direcnte aanleiding geeft tot een vrees voor wanordelijkheden, maakt dat lokaal op grond van de openbare orde en veiligheid geen maatregelen ten aanzien van de bijeenkomst en spreker, zoals het opleggen van een gebiedsverbod, kunnen worden genomen. Gezien de actualiteiten zal de lokale driehoek vanzelfsprekend alert zijn op eventuele wanordelijkheden bij deze bijeenkomst.
Bent u bereid een klemmend beroep te doen op het Dokhuis in Amsterdam om dit evenement niet door te laten gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Welke regelgeving is van toepassing voor de stichting die dit organiseert?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de in Duitsland verboden beweging Samidoun, welke een mantelorganisatie is van de op de EU-terreurlijst geplaatste PFLP, te verbieden?
In Nederland kan een verzoek tot verbodenverklaring op grond van artikel 2:20 BW worden gedaan door het Openbaar Ministerie aan de rechtbank. Hierbij moet het gaan om een organisatie waarvan het doel in strijd is met de openbare orde en is het vereist dat de organisatie een rechtspersoon is naar Nederlands recht. Of dit het geval is, is het kabinet niet bekend. Het is aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet, om zich uit te spreken over de vraag of er in casu aanleiding bestaat om een dergelijk verzoek te doen.
Welke maatregelen neemt u om het inreizen van leden van terroristische organisaties in de toekomst te beletten? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen visumplichtig en visumvrij reizen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 14 maart 2024 beantwoorden?
Het kabinet heeft de genoemde vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Mogelijke sluiting van vakken bij de KNVB Bekerfinale |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de KNVB overweegt complete vakken in De Kuip leeg te laten tijdens de bekerfinale op 21 april, resulterend in 2500 minder plaatsen?
Ja.
Hoeveel kaarten zijn beschikbaar voor clubsupporters bij deze KNVB Bekerfinale en wat is de ontwikkeling daarvan in de afgelopen tien jaar?
De Rijksoverheid gaat niet over de kaarten die beschikbaar worden gesteld voor clubsupporters. Dit is aan de KNVB. Op de website van de KNVB staat dat beide clubs 17.400 kaarten ontvangen en dat dit percentage hoger ligt dan in voorgaande jaren.1
Kunt u reflecteren op deze ontwikkeling en de verhouding tussen het aantal kaarten voor clubsupporters en de maximale capaciteit van De Kuip?
Nee. De verdeling van het aantal kaarten is aan de KNVB en niet aan de Rijksoverheid.
Deelt u de mening dat de bekerfinale een belangrijk voetbalfeest is waarbij de supporters en het voetbalplezier centraal moeten staan?
Ja.
Deelt u ook de mening dat de KNVB Bekerfinale een volle Kuip verdient en de toegankelijkheid voor supporters verkleind wordt als er grote vakken gesloten worden en daardoor veel minder kaarten voor clubsupporters beschikbaar zijn?
De keuze welke vakken er open blijven is afhankelijk van de keuzes van de KNVB en de lokale autoriteiten. Zij beoordelen dit aan de hand van de feiten en omstandigheden die zij kennen. Hier heeft de Rijksoverheid geen rol in.
Betreffen de gesloten vakken stoelen waar anders clubsupporters hadden gezeten? Zo ja, wordt deze verhouding nog op een andere manier gecompenseerd met andere groepen toeschouwers?
Bij de besluitvorming hoe de plekken verdeeld worden, is de Rijksoverheid niet betrokken geweest. De KNVB heeft aangegeven dat er voor deze finale meer plekken beschikbaar zijn gesteld aan de clubsupporters dan voorheen (zie ook antwoord 2).
Wordt onderzocht of het sluiten van hele vakken een proportionele maatregel is om het gooien van spullen op het veld te voorkomen, zeker omdat de consequentie daarvan nu al is dat de wedstrijd wordt stilgelegd?
Het sluiten van vakken is de verantwoordelijkheid van de lokale driehoek en de KNVB. Hier heeft de Rijksoverheid geen rol bij. Ik heb het volste vertrouwen dat de lokale driehoek, de KNVB en de clubs hierin zorgvuldige afwegingen maken zodat deze wedstrijd gastvrij en veilig georganiseerd kan worden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KNVB en het Supporterscollectief Nederland om te stimuleren dat de KNVB Bekerfinale veilig georganiseerd kan worden waarbij meer clubsupporters kunnen genieten van de wedstrijd?
Binnen de Regiegroep Voetbal en Veiligheid zijn de KNVB, het OM, de politie, de gemeenten en mijn ministerie vertegenwoordigd. Het Supporterscollectief Nederland sluit periodiek bij dit overleg aan. Vanaf dit voetbalseizoen zit het Supporterscollectief als vast lid aan tafel bij de Expertgroep Voetbal en Veiligheid. Gezamenlijk werken alle partijen hard aan veilig en gastvrij voetbal. Ik verwijs hiervoor naar o.a. mijn brieven van 28 september 2023 en 24 januari 20242.
Ten aanzien van de verdeling van kaarten geldt, zoals gezegd, dat dit de verantwoordelijkheid van de KNVB is en niet die van de Rijksoverheid. Ik heb begrepen dat dit in nauw overleg tussen de KNVB, de clubs en de supportersverenigingen is gebeurd. Ik wil hier niet intreden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KNVB en het Supporterscollectief Nederland om in het algemeen te zorgen dat maatregelen om voetbalwedstrijden veilig te organiseren zich meer richten op de raddraaiers en minder collectieve straffen ingezet worden ten koste van alle supporters?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u antwoord geven op deze vragen ruim voor 21 april 2024? Kunt u voor het volgende seizoen de Kamer op de hoogte stellen van de voortgang op de maatregelen om in het algemeen voetbal veiliger te maken en collectieve straffen zo veel mogelijk te verminderen?
De vragen zijn binnen de gebruikelijke termijn beantwoord. In mijn brief van 24 januari 2024 (zie antwoord 9) heb ik de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rondom Gastvrij en Veilig voetbal. In het najaar van 2024 komen de KNVB, de politie en het OM met de cijfers over het seizoen 2023–2024. Mede op basis van deze cijfers kunnen we conclusies trekken of er sprake is van verdere voortgang. Ik zal na publicatie van voornoemde cijfers uw Kamer informeren over de stand van zaken.
Verbieden van hoofddoekjes en andere religieuze uitingen bij boa’s |
|
Glimina Chakor (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Yesilgöz wil nu echt een landelijk verbod op hoofddoek bij boa's (nos.nl)»1?
Ja.
Met welke gemeenten zijn er gesprekken over het genoemde verbod gevoerd en wat was de inhoud en uitkomst van die gesprekken?
Zoals toegezegd in het Commissiedebat Politie van 21 december 2023 ben ik in gesprek gegaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over dit onderwerp. Dit gesprek heeft plaatsgevonden in het Strategisch Beraad Veiligheid van 26 februari 2024. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat de VNG geen tegenstander is van een neutraal boa-uniform. Uit de evaluatie die door de VNG naar het modeluniform voor boa’s is uitgevoerd, zijn geen redenen of wensen naar voren gekomen om hiervan af te wijken. De VNG heeft aangegeven dat individuele gemeenten andere keuzes maken. Dat is op dit moment ook een bestaande mogelijkheid. Dit geeft volgens de VNG aanleiding om goed het gesprek te blijven voeren over een mogelijk verbod, zonder dat hier vanuit de VNG een dominante overtuiging is.
Hoe verhoudt het landelijke verbieden van hoofddoekjes zich tot de gemeentelijke autonomie in het algemeen en het feit dat gemeenten de werkgever zijn van boa’s in het bijzonder?
Wanneer boa’s in dienst zijn bij gemeenten, zijn op dit moment gemeenten als werkgevers bevoegd om een verbod tot het zichtbaar dragen van religieuze uitingen op te leggen. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor boa’s in het openbaar vervoer: tot het geven van kledingvoorschriften bij vervoersdiensten zijn de vervoersdiensten die als werkgever optreden bevoegd. In 2021 heb ik de richtlijn lifestyle neutraliteit boa’s opgesteld om neutraliteit van het boa-uniform realiseren, zoals door de meerderheid van uw Kamer verzocht.2 Deze richtlijn geeft echter de ruimte aan boa-werkgevers anders te beslissen, zoals zich sinds november 2023 bij een aantal gemeenten in hun hoedanigheid als werkgever heeft voorgedaan.
De hier voorliggende vraag ziet niet op de gemeentelijke autonomie. Een wettelijk en landelijk verbod voor boa’s op het zichtbaar dragen van religieuze uitingen in de uitoefening van hun functie richt zich namelijk niet tot gemeenten of andere boa-werkgevers, maar tot de boa zelf.
Hoe verhoudt het voornemen tot het genoemde verbod zich tot de Code Interbestuurlijke Verhoudingen2, met name het uitgangspunt «decentraal wat kan, centraal wat moet» (artikel 3) dat overheden elkaar betrekken «bij nieuwe beleidsvoornemens die een andere overheidslaag raken op een dusdanig tijdstip dat de beleidsvoornemens nog kunnen worden aangepast» (artikel 4)?
De Code Interbestuurlijke Verhoudingen (Code IBV) vormt een leidraad voor hoe verschillende overheden met elkaar samenwerken. Artikel 3 van de Code IBV schrijft voor dat overheden overleg zullen voeren over, onder andere, de beste plek om nieuwe taken te beleggen. In de richtlijn lifestyle-neutraliteit heb ik boa’s richtlijnen gegeven inzake het afzien van het dragen van zichtbare uitingen van (levens-)overtuiging, religie, politieke overtuiging, geaardheid, beweging, vereniging of andere vorm van lifestyle in de uitoefening van hun functie. Lange tijd hebben gemeenten met betrekking tot de bij hen in dienst zijnde boa’s de richtlijn gevolgd. Een aantal gemeenten heeft de richtlijn sinds november 2023 echter naast zich neergelegd. Conform artikel 4 van de Code IBV is over dit gewijzigde beleid door mij overleg gevoerd. Het overleg dat in het Strategisch Beraad Veiligheid met de VNG heeft plaatsgevonden, geeft hier uiting aan. Dit overleg heeft niet het door Uw Kamer en mij gewenste resultaat opgeleverd, waarmee ik doel op de naleving van de richtlijn lifestyle-neutraliteit boa’s. Daarom zie ik mij genoodzaakt om de eis van neutraliteit in wet- of regelgeving vast te leggen, zoals een meerderheid van Uw Kamer heeft verzocht.4
Hiervoor is een wettelijke grondslag vereist. In de komende periode zal ik nader bezien waar en op welke wijze deze wettelijke grondslag zal worden ingevuld. Vanzelfsprekend zal hierbij het gebruikelijke wetgevingstraject worden gevolgd dat benodigd is voor een dergelijk voorschrift.
Op grond van welke wet- of regelgeving kunt u een ministeriële regeling tot het verbieden van hoofddoekjes maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Afdeling advisering van de Raad van State om advies te vragen ten aanzien van de juridische houdbaarheid van een landelijk verbod op het dragen van hoofddoekjes of andere religieuze uitingen door boa’s en daarbij de verhouding tot de verschillende grondrechten en de gemeentelijke autonomie laten meenemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u deze ministeriële regeling of een eventuele andere regeling tot het genoemde verbod aan de Kamer voorleggen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel boa’s dragen in Nederland een hoofddoek, tulband, keppel of andere religieuze uiting?
Tot dusver zijn er in Nederland geen gevallen bekend van boa’s die een religieuze uiting dragen bij hun uniform. Ook de boa-vakbonden hebben geen signalen ontvangen van boa’s die religieuze uitingen bij hun uniform dragen.
Deelt u de mening dat u bezig bent met het oplossen van een niet of nauwelijks bestaand probleem? Zo ja, waarom doet u dat dan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zoals bij uw Kamer bekend is, hecht ik nadrukkelijk aan de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek. Personen die zijn aangesteld in een functie waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm en gebruik maakt van dwangmiddelen oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Onder andere boa’s dienen daarom, in contact met het publiek, in ieder geval afstand te nemen van zichtbare uitingen die afbreuk (kunnen) doen aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de functie. Dit geldt voor alle boa’s waarop dit van toepassing is en niet alleen voor boa’s in dienst van gemeenten. Het feit dat enkele gemeenten de afgelopen periode hebben aangegeven de richtlijn niet meer te zullen handhaven, heeft mij doen besluiten nader te bezien waar en op welke wijze de bepalingen uit de richtlijn vastgelegd zullen worden in wet- en regelgeving. Hoewel voor zover bekend nog geen boa gebruikmaakt van de ruimte die er in enkele gemeenten is om religieuze uitingen te dragen bij hun uniform, kan op dit moment namelijk niet worden uitgesloten dat dit in de toekomst, bij ongewijzigde situatie, voor kan komen. Met het voornemen een wettelijke regeling tot stand te brengen voer ik ook de wens uit die een meerderheid van Uw Kamer heeft uitgesproken.
Het bericht ‘Halsema wilde Extinction Rebellion bij blokkade A10 ’zoveel mogelijk tegemoet komen’ |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Halsema wilde Extinction Rebellion bij blokkade A10 «zoveel mogelijk tegemoet komen»»?1
Wij hebben kennisgenomen van het bericht.
Het is aan de burgemeester om een demonstratie binnen de kaders van de Wet openbare manifestaties te beoordelen en waar nodig voorschriften en beperkingen te stellen. De burgemeester van Amsterdam heeft verboden de demonstratie op de A10 te houden ter voorkoming van wanordelijkheden, in het belang van het verkeer en ter bescherming van de gezondheid. Zij heeft daarbij een alternatieve locatie aangewezen. Er is dus op voorhand aan de actievoerders gecommuniceerd dat zij geen toestemming hadden om de demonstratie op de A10 te laten plaatsvinden. Dat de plaatsaanduiding van de burgemeester door de actievoerders niet werd gevolgd, is echter geen grond om de demonstratie volledig te verbieden. Het demonstratierecht is een grondrecht dat wordt gewaarborgd door onze Grondwet en internationale verdragen. Hoewel in de wet is vastgelegd dat actievoerders zich aan bepaalde regels moeten houden, zoals de verplichting demonstraties aan te melden en aanwijzingen van het bevoegde gezag op te volgen, vormt het niet volgen van deze regels geen directe rechtvaardiging voor het op voorhand beperken of zelfs verbieden van de demonstratie.2 Op grond van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wordt ook in het geval er een disruptieve demonstratie plaatsvindt die bijvoorbeeld het verkeer ontregelt, van autoriteiten een zekere mate van tolerantie gevraagd.3 Autoriteiten mogen dan alleen optreden voor zover dat proportioneel is volgens de maatstaf van artikel 11 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), om te voorkomen dat de betekenis van het demonstratierecht wordt uitgehold.4 De brief over demonstratierecht, die wij op 19 april jl. aan uw Kamer hebben aangeboden, gaat nader in op dit juridische kader.5
Wat is uw reactie op dit bericht?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom wordt ingezet op het veilig doorgang laten vinden van een verboden snelwegblokkade in plaats van het zoveel mogelijk beletten daarvan? Kunt u hierbij expliciet ingaan op de handhavingscapaciteit die nodig is voor het ontruimen van de snelweg in vergelijking met de capaciteit die nodig zou zijn om het betreden van de snelweg te beletten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er daadwerkelijk boetes gegeven voor het in strijd met het verbod van de burgemeester actievoeren op de snelweg? Zo ja, hoeveel? Welke overwegingen worden gehanteerd bij het al dan niet geven van boetes voor dit strafbare feit?
Zes demonstranten die zich op 30 december 2023 op de snelweg A10 begaven hebben een strafbeschikking ter hoogte van 200 euro opgelegd gekregen. De zes demonstranten zijn over de snelweg heengelopen en op een verdrijvingsvlak blijven staan terwijl verkeer langs raasde. Daarmee hebben ze naar het standpunt van het OM gevaar op de weg veroorzaakt. Er zijn geen boetes opgelegd voor het in strijd met het verbod van de burgemeester actievoeren op de snelweg. Zie verder ook de beantwoording van vragen 7, 8 en 11.
In hoeverre verwacht u dat burgers het besef houden dat niemand boven de wet staat indien activisten herhaaldelijk ongestraft de wet kunnen overtreden en zelfs zonder boete naar huis kunnen vertrekken?
In Nederland staat niemand boven de wet, ook actievoerders niet. Wel is het zo, dat bij iedere overtreding een afweging wordt gemaakt door het bevoegde gezag over de afdoening van het strafbare feit. Tot het maken van de afweging voor een afdoeningsbeslissing is het OM bevoegd.
Hebben de politie en het Openbaar Ministerie (OM) mogelijkheden verkend om de aanwezigheid van activisten op de snelweg te registreren op zodanige wijze dat de politiecapaciteit niet of nauwelijks wordt belast, bijvoorbeeld door de inzet van digitale techniek of het inschakelen van andere diensten en partijen?
Het lokale gezag is verantwoordelijk voor het prioriteren van de politie-inzet. Voor deze demonstatie is gekeken naar opties die in potentie de druk op de politiecapaciteit kunnen verminderen.
Waarom heeft het OM op voorhand besloten af te zien van vervolging?
Artikel 11, eerste lid, van de Wom bepaalt dat het overtreden van de Wom strafbaar is. De bevoegdheid om hiertegen strafrechtelijk op te treden ligt bij het OM. Strafrechtelijk optreden bestaat niet enkel uit vervolgen; het strafrecht kan ook worden ingezet ter beëindiging van het strafbare feit door aanhouden en ophouden. Het OM hanteert op basis van de geldende jurisprudentie als uitgangspunt dat geen strafvervolging wordt ingesteld voor één enkelvoudige overtreding van de Wom die niet gepaard gaat met andere strafbare feiten. In die gevallen komt de rechter meestal tot een schuldigverklaring zonder strafoplegging. Het OM acht daarom vervolging in dergelijke zaken, ook gelet op de belasting voor de strafrechtketen die vervolging van al deze zaken zou meebrengen, niet opportuun.
Voor andere strafbare feiten geldt dat het OM per geval beoordeelt of vervolging opportuun is. Welke mogelijkheden bestaan voor strafrechtelijk optreden tegen individuele demonstranten hangt onder andere af van de ernst van het strafbare feit. Voorwaarde voor een beperking van het demonstratierecht is dat een interventie van de overheid in een democratische samenleving noodzakelijk en proportioneel is, zo volgt uit artikel 11 van het EVRM. Strafrechtelijk optreden tegen ernstige strafbare feiten die tijdens een demonstratie zijn begaan, zoals vernieling en brandstichting, zal in de regel een gerechtvaardigde beperking vormen van het demonstratierecht. Het OM zal in beginsel ook vervolgen voor dergelijke misdrijven. Daarbij is een belangrijk gegeven dat het strafrechtelijke optreden, waaronder ook de bestraffing, niet zo ingrijpend mag zijn dat mensen hierdoor worden afgeschrikt of ontmoedigd om gebruik te maken van hun demonstratierecht (het zogenaamde «chilling effect»). In geval van een vreedzame demonstratie, waarvan de mate van overlast beperkt is, en de demonstranten na aanhouding zijn opgehouden voor strafrechtelijk onderzoek, komt de rechter al snel tot het oordeel dat er geen straf moet worden opgelegd en volstaat een schuldigverklaring of ontslag van rechtsvervolging.8
In Kudrevičius e.a. t. Litouwen oordeelt het EHRM dat ondanks het feit dat met tractoren drie belangrijke Litouwse snelwegen gedurende twee aaneengesloten dagen worden geblokkeerd, de demonstratie nog steeds dient te worden beschouwd als een vreedzame demonstratie. Wel oordeelde het EHRM dat de beperkingen van het demonstratierecht, waaronder de voorwaardelijke gevangenisstraffen van de boeren, noodzakelijk en proportioneel waren gelet op het opzettelijke en ernstige karakter van de door de demonstranten veroorzaakte hinder.
Welke betekenis komt volgens u materieel nog toe aan artikel 11, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties (WOM) nu door het OM in alle gevallen van ernstige verstoringen zoals het demonstreren op snelwegen wordt afgezien van vervolging? In welke situaties zou vervolging bij dit soort demonstraties nog wel aan de orde kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Onderkent u dat het feit dat enkel het OM bevoegd is om te oordelen over vervolging onverlet laat dat u als Minister mede verantwoordelijk bent om te oordelen over de toereikendheid van het wettelijk kader? Vindt u het wenselijk dat het wettelijk kader in situaties van ernstige verstoring zoals snelwegactivisme in beginsel niet tot vervolging leidt? Hoe verhoudt dit zich tot de conclusie in het onderzoeksrapport dat ook bij laakbaar gedrag strafrechtelijk kan worden opgetreden?2
Wij onderkennen dat wij verantwoordelijk zijn om te oordelen over de toereikendheid van het wettelijk kader voor zover dat wettelijk kader in nationale regelgeving verankerd is. Wij nemen deze verantwoordelijkheid serieus en hebben uw Kamer hier dan ook uitgebreid over bericht in de Kamerbrief over het demonstratierecht die u onlangs heeft ontvangen.10
Wat is uw opvatting over de inzet van de last onder dwangsom in situaties als demonstreren op een verboden locatie?
De last onder dwangsom is een herstelsanctie die door het gemeentebestuur kan worden opgelegd ter beëindiging van een overtreding. Het is dan ook niet aan ons maar aan het gemeentebestuur om te oordelen over de inzet van de last onder dwangsom tegen demonstraties die op verboden locaties plaatsvinden.
Op welke rechterlijke uitspraken baseert het OM het oordeel dat vervolging, zelfs bij herhaalde aanwezigheid van activisten op een verboden locatie, al snel disproportioneel zal zijn?3 Hoe verhoudt dit oordeel van het OM zich tot de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) Kudrevičius e.a./Litouwen waarin juist blijkt dat in vergelijkbare situaties wel met succes door de autoriteiten tot strafrechtelijke handhaving is overgegaan?4
Zie antwoord vraag 7.
Hoe geeft u in uw beleid rekenschap van de ruime beoordelingsmarge die aan lidstaten toekomt ingeval demonstranten opzettelijk nalaten de regels na te leven die met het oog op publieke belangen gesteld zijn?5 Kunt u hierbij expliciet ingaan op de bezwaren die voorafgaand bij het bevoegd gezag leefden over de aanrijtijden voor ambulances van het nabijgelegen Amsterdams Universitair Medisch Centrum?
In ons beleid komt een ruime beoordelingsbevoegdheid toe aan het lokale gezag als het gaat om het faciliteren (en waar nodig beperken) van de demonstratievrijheid. Dit betekent dat het aan het lokale gezag is, en in het bijzonder aan de burgemeester, om eventuele bezwaren af te wegen tegen de noodzaak van bescherming van het demonstratierecht en te beslissen of het demonstratierecht in het specifieke geval dient te worden beperkt. Die bevoegdheid komt ons niet toe.
Hoe weegt u het gegeven dat het EHRM in Kudrevičius e.a./Litouwen als relevant meewoog of een verboden snelwegblokkade noodzakelijk zou zijn geweest om te reageren op plotselinge gebeurtenissen die een onmiddellijke reacties vereisten?6
In de zaak Kudrevičius e.a. t. Litouwen is door het EHRM geoordeeld dat er geen sprake was van een plotselinge gebeurtenis die het schenden van de voorschriften van de demonstratie, zoals de voor de actie aangewezen plaats, zou rechtvaardigen.13 Daarnaast is door het EHRM in dezelfde zaak geoordeeld dat het blokkeren van drie belangrijke snelwegen, in strijd met aanwijzingen van de politie en de rechten en noodzaak van anderen om die wegen te gebruiken, kan worden aangemerkt als «laakbaar gedrag» dat (strafrechtelijk) optreden kan rechtvaardigen.14 Of er sprake is van zulk laakbaar gedrag en of daartegen moet worden opgetreden, is aan het lokale gezag.
Hoe weegt u mee dat volgens de jurisprudentie meer mogelijkheden bestaan voor vervolging indien demonstraties feitelijk als dwangmiddel worden aangewend?
Zie antwoord vraag 13.
Welke maatregelen neemt u om de reeds aangekondigde snelwegblokkade van 30 maart te voorkomen?
Het is niet aan ons om te beslissen tot het nemen van maatregelen. Die bevoegdheid komt toe aan de burgemeester.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk voor 30 maart beantwoorden?
De Kamervragen zijn beantwoord binnen de gestelde termijn van zes weken. Er is een uitstelbericht gestuurd nadat bekend werd dat de beantwoordingstermijn van drie weken niet gehaald zou worden.
Het bericht ‘Luchtalarm verdwijnt eind volgend jaar en wordt vervangen door NL-Alert’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Luchtalarm verdwijnt eind volgend jaar en wordt vervangen door NL-Alert»?1
Ja.
Wat is de reden dat u nu het besluit heeft genomen om het luchtalarm volledig te vervangen door de NL-Alert, juist in tijden dat rampen en crises steeds meer reëel worden?
De onderhoudscontracten van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) lopen eind 2025 af en het systeem is daarnaast sterk verouderd. Het is end-of-life. Nederland heeft ondertussen een ander primair en effectiever alerteringsmiddel tot haar beschikking bij rampen en crises, namelijk NL-Alert. Het gebruik van NL-Alert is sterk toegenomen, het heeft een groter en breder bereik, het geeft informatie mee, waaronder een handelingsperspectief, en het heeft de mogelijkheid om de techniek verder te ontwikkelen. Overigens functioneert het WAS niet landelijk, maar wordt het decentraal aangestuurd. Dit in tegenstelling tot NL-Alert, dat ook landelijk uitgestuurd kan worden.
Mede naar aanleiding van de motie Eerdmans zijn er twee onderzoeken uitgezet. In nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie, wordt onderzocht wat een scenario van hybride oorlogsvoering voor alertering in Nederland betekent en of NL-Alert in dat geval volstaat. Tevens wordt onderzocht wat er nodig is op zogenaamde hoog risicolocaties, waarvan we weten dat er extra aandacht nodig is. Deze onderzoeken zijn reeds gestart danwel gaan op korte termijn starten.
Na de zomer is een bredere weerbaarheidsbrief voorzien. In die brief hoop ik u ook nader te informeren over de omgang met de motie ten aanzien van het WAS.
Bent u in de besluitvorming voor het afschaffen van het luchtalarm in overleg getreden met de Veiligheidsregio’s? Zo ja, wat waren de signalen uit de verschillende regio’s over dit voorgenomen besluit? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op meerdere momenten met de Veiligheidsregio’s in gesprek (geweest), waaronder via het Veiligheidsberaad. Een ruime meerderheid van de veiligheidsregio’s is voor afschaffen van de WAS palen. Ook zijn diverse werkbezoeken afgelegd door mijn ministerie. Bepaalde Veiligheidsregio’s hebben zorgen geuit ten aanzien van het – toen nog voorgenomen – besluit, vanwege de aanwezigheid van hoog risicolocaties in hun regio, zoals chemische industrie. Deze zorgen neem ik serieus en heb ik daarom een plek gegeven in mijn besluit. Er is een traject gestart om in kaart te brengen hoe lokaal maatwerk kan worden geboden.
Wat is op dit moment het risico van cyberaanvallen, storingen of haperingen op de NL-Alert-app?
Als Minister van Justitie en Veiligheid zet ik mij samen met alle partners in voor een robuust en betrouwbaar stelsel dat de burger alarmeert bij rampen en crises. NL-Alert is daarom in 2023 nog versterkt met een nieuwe NL-Alert «broker», ofwel de centrale software. Die is beter bestand tegen eventuele cyberaanvallen. Er zijn vele maatregelen genomen voor (informatie)beveiliging; dit is ook met audits gecontroleerd. Het vraagstuk rondom (informatie)beveiliging van NL-Alert en de NL-Alert app is overigens nooit «afgerond». Mijn ministerie is continu bezig om de beveiliging op orde te houden, en waar nodig extra maatregelen te nemen.
Bent u het met het eens met de stelling dat het juist risicovol is om het luchtalarm in zijn geheel te vervangen voor een online bericht, terwijl het ook mogelijk is dat mensen hun telefoon niet continu bij zich hebben, deze leeg of kapot is, of simpelweg geen smartphone in bezit hebben?
Het bereik van NL-Alert neemt steeds verder toe. Uit het laatste NL-Alert testbericht van begin juni 2024 blijkt dat 93% van de Nederlanders het testbericht heeft ontvangen. Ten opzichte van het bereik van enkele jaren terug is dit een aanzienlijke stijging (rond de 10%). Dit laat zien dat onder andere de publiekscampagnes, waaronder de 75+ campagne, haar vruchten afwerpen. Wij zetten ons de komende jaren in om het bereik van NL-Alert en de bekendheid met andere crisiscommunicatiemiddelen verder te vergroten.
De sirenes bereiken in een gunstig scenario nog maar 75% van de mensen.
NL-Alert wordt niet alleen via de mobiele telefoon verspreid, maar ook via andere kanalen, zoals de NL-Alert-app, reisinformatieschermen in het openbaar vervoer en digitale reclamezuilen in straten en langs wegen. Naast het NL-Alert gaat het om websites, sociale media, landelijke televisie, berichtgeving via de regionale publieke omroepen, e.d. Aan burgers wordt daarnaast gevraagd om te kijken naar hun naasten en hen te informeren. Ook beschikken de veiligheidsregio’s over een uitgebreid pakket van middelen om de bevolking te alarmeren en informeren bij rampen en crises.
Zoals naar voren komt in de beantwoording van vraag 2 zijn er twee onderzoeken uitgezet. In nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie, wordt onderzocht wat een scenario van hybride oorlogsvoering voor alertering in Nederland betekent en of NL-Alert in dat geval volstaat. Tevens wordt onderzocht wat er nodig is op zogenaamde hoog risicolocaties, waarvan we weten dat er extra aandacht nodig is. Deze onderzoeken zijn reeds gestart danwel gaan op korte termijn starten.
Op welke manier wordt volgens u de 8% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder die niet door NL-Alert worden bereikt, geïnformeerd over een ramp of crisis als het luchtalarm verdwijnt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe houdt u met het nieuwe alarmsysteem de minder digitaalvaardige generatie aangehaakt in tijden van rampen en crises, en op welke manier krijgen zij toegang tot voldoende informatie?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat niet gekozen wordt voor een combinatie van verschillende alarmsystemen, bijvoorbeeld zowel een NL-Alert als het luchtalarm, om er zeker van te zijn dat het alarm iedereen kan bereiken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de bezorgdheid van de directeur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, die stelt dat voor een regio met een hoog risicoprofiel het onverantwoord is om het luchtalarm af te schaffen? Wat is uw reactie hierop?
Ik ben bekend met de bezorgdheid van de betreffende Veiligheidsregio. Deze zorgen neem ik serieus door in mijn besluit ruimte te laten voor lokaal maatwerk. Er zijn twee onderzoeken uitgezet. Zie de beantwoording bij vraag 2.
Wat zijn de kosten van het onderhoud van het luchtalarm door het hele land?
Zoals eerder benoemd is het WAS sterk verouderd en end-of-life. Dit blijkt ook uit het onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV).
Uit financiële analyses blijkt dat het volledig continueren van het WAS in huidige vorm inclusief investeringen minstens 160 miljoen euro kost. Deze kosten passen niet binnen de huidige financiële kaders. Het besluit tot uitfaseren van het WAS met de mogelijkheid tot maatwerk voor hoog risico locaties past wel binnen de financiële kaders.
Bent u het met het eens met de stelling dat het feit dat het luchtalarm sinds 1998 slechts 36 keer is ingezet, niet een van de redenen zou moeten zijn om het te schrappen, maar dat het juist een goed teken is dat het alarm niet vaak nodig is geweest?
Die stelling deel ik niet met u. NL-Alert heeft zich immers bewezen als primair alarmeringsmiddel bij rampen en crises. Dit vanwege het sterk toegenomen gebruik van NL-Alert, het bredere bereik, het meegeven van informatie waaronder een handelingsperspectief en de mogelijkheid om deze techniek verder te ontwikkelen. Het is breder inzetbaar ten opzichte van de sirenes. Zie ook de beantwoording bij vraag 2.
Wat betekent de mededeling dat in een aantal gebieden extra waarschuwingssystemen zullen blijven bestaan? Zijn dit bijvoorbeeld luchtalarmen en voor welke gebieden zou dit gelden?
Ik wil benadrukken dat een ruime meerderheid van de Veiligheidsregio’s voor uitfasering van het WAS is. Ik ben bekend met de bezorgdheid van enkele Veiligheidsregio’s. Die zorgen neem ik zeer serieus. Daarom wil ik graag samen met desbetreffende Veiligheidsregio’s bekijken wat lokaal nodig is om de bevolking te alarmeren tijdens rampen en crisis. Zoals benoemd in de beantwoording van vraag 2 zijn er twee onderzoeken uitgezet. Enerzijds wordt, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie, onderzocht wat een scenario van hybride oorlogsvoering voor alertering in Nederland betekent en of NL-Alert in dat geval volstaat. Tevens wordt onderzocht wat er nodig is op zogenaamde hoog risicolocaties, waarvan we weten dat er extra aandacht nodig is.
Het artikel 'Veiligheid in vrouwengevangenis ‘onvoldoende’' |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Veiligheid in vrouwengevangenis «onvoldoende»: drie cipiers vervolgd voor aanranding en verkrachting»1 in de Volkskrant van 28 februari 2024?
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanbevelingen van Inspectierapport PI Nieuwersluis2 van 31 mei 2023? Welke aanbevelingen uit het inspectierapport zijn tot dusver opgevolgd, en welke niet?
Op 31 mei 2023 heb ik mijn beleidsreactie op het Inspectierapport PI Nieuwersluis aan uw Kamer gestuurd.3 In mijn reactie heb ik aangegeven alle aanbevelingen van het Inspectierapport over te nemen. Ook heb ik benoemd welke maatregelen ik, samen met de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), tref om seksueel grensoverschrijdend gedrag in Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis en DJI breed tegen te gaan. DJI is direct van start gegaan met de aangekondigde maatregelen. Zo zijn bijvoorbeeld bij de PI Nieuwersluis intervisies binnen de teams gestart, heeft de directie de module sociale veiligheid gevolgd en is het inwerkprogramma voor de nieuwe medewerkers herzien. In de PI’s Ter Peel en Zwolle zijn aandachtsfunctionarissen bij de Commissie van Toezicht (CvT) aangesteld. In de PI Nieuwersluis is gekozen voor een externe vertrouwenspersoon voor gedetineerden. In de beleidsreactie op het advies van regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (RCGOG) heb ik een stand van zaken gegeven op deze maatregelen en aangegeven welke aanvullende acties in gang worden gezet.4
Deelt u de mening dat de aanvullende aanbevelingen3 van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (hierna: RCGOG) erop wijzen dat niet alle aanbevelingen uit het Inspectierapport PI Nieuwersluis voldoende zijn opgevolgd? Zo ja, hoe gaat u hier verandering in brengen? Zo nee, waarom niet?
De RCGOG onderscheidt drie niveaus bij een cultuurverandering in een organisatie zodat seksueel grensoverschrijdend gedrag niet meer voorkomt: de omgangscultuur (normen, waarden en gedragspatronen), de organisatiestructuur (georganiseerde kenmerken van de setting die beïnvloeden welk gedrag mogelijk of toegestaan is binnen die setting) en het systeem van specifieke maatregelen voor de aanpak van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag (meldingsmogelijkheden en ondersteuning daarbij).
De RCGOG concludeert dat DJI op al deze drie niveaus acties heeft ondernomen, maar dat aanvullende maatregelen nodig is. In de beleidsreactie6 op het advies heb ik aangegeven hoe ik invulling geef aan deze aanvullende maatregelen.
Bent u het eens met de kritiek van de RCGOG dat de drempel om een klacht in te dienen in vrouwengevangenissen omlaag moet en dat klachten sneller behandeld moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ik onderschrijf de noodzaak dat melden zo laagdrempelig mogelijk moet zijn. Daarom heb ik naar aanleiding van het Inspectierapport meerdere maatregelen genomen om deze drempel te verlagen. Zo heb ik de Commissie van Toezicht (CvT) van iedere PI gevraagd een aandachtsfunctionaris niet-integer gedrag aan te stellen. In de PI’s Ter Peel en Zwolle zijn deze aandachtsfunctionarissen bij de CvT inmiddels ingesteld. In de PI Nieuwersluis is door de directie en de CvT gekozen voor een externe vertrouwenspersoon voor gedetineerden die de rol van aandachtsfunctionaris vervuld, onafhankelijk van de CvT. Na een jaar worden beide vormen geëvalueerd en wordt de opgedane kennis ook gedeeld met de CvT’s van de andere PI’s, zodat zij dat kunnen gebruiken bij de verdere positionering en doorontwikkeling van de functionaris.
Naar aanleiding van het advies van de RCGOG wordt het verbeteren van de gebruiksvriendelijkheid van het meldproces – zowel aan de kant van de melder, aan de kant van de organisatie en als bij andere betrokken – extra onder de aandacht gebracht. Daarnaast wordt gewerkt aan het verbeteren van de herkenbaarheid van de aandachtsfunctionaris.
Hoeveel aandachtsfunctionarissen zijn tot dusver aangesteld in vrouwengevangenissen? Wat gebeurt er met de meldingen die bij hen binnenkomen? Zijn hier protocollen voor en zo ja, hoe zien die eruit? Zo nee, moeten die er wat u betreft komen en hoe gaat u hiervoor zorgen?
Zoals bij het antwoord op vraag 4 is toegelicht, zijn in Ter Peel en Zwolle een aandachtsfunctionaris niet-integer gedrag bij de CvT aangesteld en in Nieuwersluis een externe vertrouwenspersoon voor gedetineerden. Indien de aandachtsfunctionaris als onderdeel van de CvT handelt dan kan de functionaris in die hoedanigheid zelf de melding afhandelen of doorverwijzen. Ook is er naar aanleiding van het advies van de RCGOG besloten het mogelijk te maken dat de CvT rechtstreeks melding kan maken bij Bureau Integriteit van DJI. Deze mogelijkheid is inmiddels geïmplementeerd. De vertrouwenspersoon voor gedetineerden in PI Nieuwersluis kan in samenspraak met een gedetineerde een melding doen of verwijzen naar de (maandcommissaris van de) CvT.
Als de vertrouwenspersoon op de hoogte wordt gebracht van mogelijk strafbaar gedrag dan tracht de vertrouwenspersoon de gedetineerde te bewegen zelf aangifte te doen of dat zij samen aangifte doen. Mocht de gedetineerde geen aangifte willen doen, dan stelt de vertrouwenspersoon de directeur in kennis, die vervolgens ambtshalve aangifte doet.
Klopt het dat de brievenbus waarin gedetineerden in de vrouwengevangenis in Nieuwersluis hun klachten kwijt kunnen, in het zicht hangt? Zo ja, deelt u de mening dat dit de meldingsbereid naar verwachting verkleint omdat gedetineerden hierdoor niet ongezien een klacht kunnen indienen? Bent u bereid met de vrouwengevangenis in gesprek te gaan om de brievenbus te verplaatsen?
Op één afdeling in PI Nieuwersluis hing de brievenbus voor de vertrouwenspersoon gedetineerden in het zicht van het personeel. Deze brievenbus is inmiddels verplaatst uit het zicht van het personeel. Ik heb daarnaast andere maatregelen genomen om het melden zo laagdrempelig te maken. Zie ook mijn antwoord bij vraag 4.
Op welke termijn gaat u de aanbevelingen van de RCGOG opvolgen om intervisie en trainingen over de gezagsrelatie tot gedetineerden (aanbeveling 4) en omstanderstrainingen (aanbeveling 5) te organiseren? Zijn de – vergelijkbare – aanbevelingen uit het Inspectierapport PI Nieuwersluis op dit vlak voldoende overgenomen?
Het opleidingsinstituut van DJI heeft een specifieke module ontwikkeld over het werken met vrouwelijke gedetineerden. Binnenkort zal deze module beschikbaar zijn. Deze module zal worden gevolgd door zowel medewerkers als directieleden van de vrouwengevangenissen. Daarnaast nemen alle teams in PI Nieuwersluis sinds mei 2023 deel aan intervisiesessies. Ook in de PI Zwolle en in de PI Ter Peel geldt dat er intervisiesessies en/of bijeenkomsten worden georganiseerd waar het thema regelmatig wordt besproken. De positie van de omstanders en de gezagsrelatie komen zowel bij de genoemde module als bij deze intervisiesessie en bijeenkomsten nadrukkelijk aan bod.
Kunt u de Kamer van een tijdpad voorzien over de implementatie van de aanbevelingen van de RCGOG naar aanleiding van het Inspectierapport PI Nieuwersluis?
In de beleidsreactie heb ik aangegeven hoe er wordt omgegaan met de verschillende maatregelen op basis van de aanbevelingen van de RCGOG. Er moet hierbij onderscheid gemaakt worden tussen verschillende maatregelen. Sommige maatregelen zijn reeds geïmplementeerd, zoals de mogelijkheid voor de CvT om direct te kunnen melden bij Bureau Integriteit (per 1 maart 2024). Een aantal maatregelen vraagt nadere uitwerking, zoals bijvoorbeeld het komen tot een breed gedragen gedragscode met daarin aandacht voor de specifieke context van een PI. En tot slot zijn er maatregelen die vragen om nader intern overleg, zoals bijvoorbeeld het vastleggen van hoe om te gaan met de discretionaire bevoegdheden. DJI is hier druk mee aan de slag. In de voortgangsrapportage »Recht doen, kansen bieden» zal ik u informeren over het tijdpad.
Bent u bereid de Kamer halfjaarlijks van een update te voorzien over de implementatie van de maatregelen van de RCGOG?
Over de implementatie van de maatregelen rapporteer ik in de jaarlijkse voortgangsrapportage »Recht doen, kansen bieden». De eerstvolgende voortgangsrapportage staat voor de zomer gepland.