| Ingediend | 20 oktober 2025 |
|---|---|
| Beantwoord | 24 november 2025 (na 35 dagen) |
| Indiener | Merlien Welzijn (NSC) |
| Beantwoord door | Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
| Onderwerpen | bestuur organisatie en beleid |
| Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z19117.html |
| Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20252026-449.html |
Ja1
Ja, dit is een onderdeel van het advies.
De invoering van de lex silencio positivo voor de technische bouwactiviteit en de invoering van het amendement-Welzijn zouden beide verstrekkende gevolgen hebben, maar in verschillende richtingen. Er is dus niet aan te geven welke optie verder gaat. Bij de invoering van de lex silencio positivo ontstaat bij termijnoverschrijding van rechtswege een vergunning. Daarbij blijft echter de gemeente als bevoegd gezag verantwoordelijk voor de bekendmaking daarvan, voor afhandeling van bezwaar- en beroepsprocedures, en voor toezicht en handhaving op de bouwactiviteit. Deze optie kan voor de technische bouwactiviteit inhoudelijk vergaand zijn omdat voorafgaande beoordeling van de aanvraag ontbreekt, wat bij de technische bouwactiviteit voor woningbouw als risicovol wordt beschouwd (zie ook het antwoord op vraag 10). Het amendement zou ervoor zorgen dat de Minister van VRO bij termijnoverschrijding als bevoegd gezag geheel verantwoordelijk wordt voor de beslissing op de vergunningaanvraag inclusief bezwaar- en beroepsprocedures, toezicht en handhaving. Bezien vanuit de bestuurlijke verhoudingen en de uitvoeringspraktijk is die optie meer ingrijpend.
Zoals aangekondigd in mijn brief aan de Eerste Kamer2 van 26 augustus jl. is er, naar aanleiding van het amendement-Welzijn samen met de medeoverheden een Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO) uitgevoerd. Die UDO heb ik toegezonden als bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting aan de Eerste Kamer.3 Deze UDO is als bijlage bij deze beantwoording toegevoegd. Op basis van de UDO kom ik tot de conclusie dat dit amendement niet tot versnelling van de vergunningverlening zal leiden, terwijl er wel significante gevolgen zijn voor de uitvoeringspraktijk en het disproportioneel ingrijpt in de bestuurlijke verhoudingen. Om die reden is mijn analyse dat het wetsvoorstel op dit onderdeel reparatie behoeft door het schrappen van dit onderdeel. Daartoe is een novelle op het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting opgesteld die van 3 tot 17 oktober in consultatie is geweest.4 Uit de consultatie is gebleken dat dit onderdeel van het voorstel kan rekenen op steun van het IPO en de VNG.
Ik deel de opvatting dat alle vertragingen in de woningbouw ongewenste financiële consequenties kunnen hebben. Uit de UDO blijkt echter dat in meer dan 95% van de gevallen waar het amendement op ziet, tijdig wordt besloten op de vergunningaanvragen. De vertraging in de woningbouw ziet dus niet primair op deze fase. Ik zet in op versnelling in alle fasen van het bouwproces. Ik richt mij op versnelling in de voorfase door middel van publiek-private samenwerking, waarbij marktpartijen goed zicht houden op de voortgang en gezamenlijk zoeken naar werkbare oplossingen. Op die manier kunnen projecten sneller worden losgetrokken. Het sturen op doorlooptijden wordt daarbij een standaardvoorwaarde bij gebiedsontwikkelingen en projecten waarbij het Rijk betrokken is. De resultaten van de pilots met parallel plannen worden opgeschaald naar landelijk niveau.
Om de fase van planvorming en vergunningverlening te versnellen, zet ik in op een structurele versterking van de uitvoeringskracht bij gemeenten. Dit gebeurt door het beschikbaar stellen van extra financiële middelen en het versterken van kennis. In de fase na de vergunningverlening voorziet het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting in procedurele versnellingen van de beroepsprocedure bij woningbouwzaken, wat kan leiden tot een tijdwinst van maximaal een jaar. Dit zorgt ervoor dat sneller duidelijkheid ontstaat over de voortgang van woningbouwprojecten. Tot slot kan ook de bouwfase worden versneld door meer in te zetten op innovatie en industrieel bouwen, waarbij minder arbeidskrachten nodig zijn. Het doel is dat in 2030 de helft van alle woningen industrieel wordt gebouwd.
Mijn beeld is veeleer dat vertraging van de woningbouw veroorzaakt wordt door een samenstel van factoren. Een belangrijke sleutel om versnelling te realiseren is een goede samenwerking tussen overheden en marktpartijen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 neem ik maatregelen in alle fases van de woningbouw om versnelling te realiseren.
Uit de UDO blijkt dat het amendement significante gevolgen heeft voor onder andere de uitvoeringspraktijk, met daarbij risico’s voor de kwaliteit en zorgvuldigheid van de behandeling. Zo kan het amendement leiden tot aanzienlijke complexiteit voor de afhandeling van vergunningaanvragen. Zo behouden gemeenten (en provincies) hun advies- en instemmingsrechten als de bevoegdheid verschuift naar het Rijk. Het betreft advies- en instemmingsrechten voor andere vergunningplichtige activiteiten die tegelijk met de technische bouwactiviteit zijn aangevraagd. Daarnaast is nog steeds lokale kennis nodig voor de beoordeling van de aanvraag en het toezicht op de naleving. Bijvoorbeeld kennis over de bodemgesteldheid. Dit kan leiden tot extra overleg, onzekerheid over verantwoordelijkheden en extra vertraging.
Gemeenten signaleren bovendien dat zij onder druk van een fatale termijn vaker onvolledige aanvragen zullen moeten afwijzen of strategisch kunnen handelen om het verlies van bevoegdheid te voorkomen. Het amendement vergroot daarnaast juist de onvoorspelbaarheid, omdat een gemeente onbevoegd wordt als zij niet tijdig besluit en de bevoegdheid op dat moment – zonder dat daarvoor een duidelijke signalering bestaat – verschuift naar de Minister van VRO. De UDO signaleert in dit verband het risico op onbevoegde vergunningverlening op één of enkele dagen na de fatale termijn. Daarnaast doorkruist het amendement de systematiek van het interbestuurlijk toezicht. Normaal gesproken houden provincies toezicht op gemeenten en kunnen zij ingrijpen bij structurele taakverwaarlozing.
Deze risico’s wegen niet op tegen de mogelijke voordelen, aangezien uit de UDO blijkt dat het amendement in de praktijk niet zal leiden tot versnelling van de woningbouw en zelfs op onderdelen tot extra vertraging kan leiden.
Uiteraard is het standpunt van het kabinet dat overheden wettelijke beslistermijnen moeten respecteren. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven waarom het amendement niet bijdraagt aan versnelling en ik het noodzakelijk vind dit onderdeel van het wetsvoorstel via een novelle te schrappen. Uit de UDO blijkt dat in meer dan 95% van de gevallen tijdig wordt besloten op de vergunningaanvragen voor de (technische) bouwactiviteiten, waar het amendement op ziet. Daar waar niet tijdig wordt besloten wil ik vooral gemeenten in staat stellen om tijdig te besluiten op vergunningaanvragen, door versterking van de capaciteit.
Ik deel de conclusie dat er tijdswinst te behalen valt in alle fases van de woningbouw en dat stapeling van regelgeving onderdeel is van het probleem. Om die reden heeft het kabinet een groot aantal adviezen van de adviesgroep STOER overgenomen en neem ik maatregelen, zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb toegelicht.
Ik ben allereerst van mening dat gemeenten vooral in staat moeten worden gesteld om tijdig te besluiten op een vergunningaanvraag door versterking van de uitvoeringskracht van gemeenten. Hierover zijn eind 2024 op de Woontop afspraken gemaakt met de desbetreffende medeoverheden. Verder kan ik wijzen op de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, die in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb is ingevoegd. Deze regeling biedt aanvragers een rechtsmiddel als de wettelijke termijnen van besluitvorming worden overschreden. Onder andere doordat de gemeente van rechtswege een dwangsom kan verbeuren als na ingebrekestelling door de aanvrager alsnog niet tijdig wordt beslist.
Het amendement over fatale termijnen heeft geen betrekking op een vergunning van rechtswege bij termijnoverschrijding, maar betreft verschuiving van het bevoegd gezag van gemeente naar het Rijk bij termijnoverschrijding. Europese regelgeving verzet zich voor sommige vergunningaanvragen tegen de lex silencio positivo. Zo vereisen de mer-richtlijn en het Verdrag van Aarhus een voorafgaande inhoudelijke beoordeling dan wel een uitgebreide voorbereidingsprocedure bij besluiten met aanzienlijke milieugevolgen. Europese regelgeving verzet zich niet tegen de lex silencio positivo bij een aanvraag om alleen een «technische» bouwactiviteit. Het kabinet is desondanks geen voorstander van herinvoering van de lex silencio positivo bij een vergunningaanvraag voor een technische bouwactiviteit. Door de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen is voor woningbouw alleen nog een vergunning nodig voor een technische bouwactiviteit voor niet-grondgebonden woningen. Voor dergelijke projecten wordt vergunningverlening van rechtswege zonder voorafgaande toetsing aan de technische eisen van het Besluit bouwwerken leefomgeving als te risicovol wordt beschouwd. In het antwoord op vraag 3 heb ik toegelicht waarom ik reparatie van het bovengenoemde amendement nodig acht.
Uit de UDO is gebleken dat het amendement niet zal leiden tot versnelling van de woningbouw en op onderdelen leidt tot extra vertraging. Daarnaast heeft het negatieve gevolgen voor de uitvoeringspraktijk en grijpt het disproportioneel in op de bestuurlijke verhoudingen. Om die reden vind ik het noodzakelijk te voorzien in reparatie door via de novelle dit gewijzigde onderdeel te schrappen. Ik zie daarom geen aanleiding voor een pilotregeling of een gefaseerde invoering. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4.
Ik vind het niet wenselijk dat dit gewijzigde onderdeel van het wetsvoorstel in werking treedt om de redenen die ik onder meer in mijn antwoorden op de vragen 4 en 12 heb genoemd.
Ik heb inmiddels via een uitvoeringstoets decentrale overheden (UDO) de uitvoeringseffecten en juridische werking in kaart gebracht, zie ook het antwoord op vraag 4.
Ik ben er mee bekend dat diverse gemeenten door uitgebreide voorbereiding en vooroverleg in de voorfase voorkomen dat een plan vaker terug wordt gestuurd naar de tekentafel waardoor uiteindelijk de besluitvorming kan worden versneld.
Zoals ik heb begrepen wordt in de pilots gebruik gemaakt van conceptueel bouwen. Als de bouwlocatie bekend is en de bouwwerken worden gestandaardiseerd kan ik me voorstellen dat het vergunningentraject flink versneld kan worden en ruimschoots binnen de wettelijke termijnen afgerond kan worden. Zulke processen onderschrijf ik ten volste.
Via het programma Uitvoeringskracht Woningbouw, dat ik samen met IPO en VNG start, werken we aan praktische adviezen aan gemeenten en woningbouwpartners om planprocedures te versnellen en vereenvoudigen. Actief delen van goede voorbeelden uit de praktijk is daar onderdeel van.
Laat ik voorop stellen dat er altijd wel ergens zaken beter en sneller kunnen, maar in algemene zin herken ik mij niet in uw beeld dat de werkwijze rondom het vooroverleg en de omgevingsvergunning bij alle gemeenten inefficiënt is. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet is een nulmeting uitgevoerd, waarin onder andere is gekeken naar de doorlooptijden van het vooroverleg en de omgevingsvergunning. Hier kwam uit naar voren dat de gemiddelde doorlooptijd van het vooroverleg 82 dagen (11,7 weken) bedroeg. Bij de behandeling van een omgevingsvergunning, met de reguliere procedure was de gemiddelde doorlooptijd 49,5 dagen (7,1 weken), terwijl de wettelijke behandeltermijn 8 weken bedraagt.5 Hoe dit onder de Omgevingswet uitpakt kan ik op dit moment nog niet aangeven.
Het merendeel van de omgevingsvergunningsaanvragen is al kansrijk. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet is een nulmeting uitgevoerd, waarin naar voren kwam dat onder het voormalige regime van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ruim 90% van de aanvragen om omgevingsvergunning die werden ingediend bij gemeenten leidden tot een vergunning. De overige 10% kende een andere uitkomst.6 Hoe de verhouding tussen verleende en afgewezen aanvragen onder de Omgevingswet uitpakt kan ik op dit moment nog niet aangeven. Daarnaast draagt het nieuwe Omgevingsloket ook nadrukkelijk bij aan het vergroten van het aantal kansrijke omgevingsvergunningsaanvragen. In het Omgevingsloket kan een initiatiefnemer, op één locatie, de voor hem of haar relevante regelgeving vinden en daar zodoende beter rekening mee houden voorafgaand aan het indienen van een omgevingsvergunningsaanvraag. Tot slot speelt ook hier een goed en efficiënt ingericht vooroverleg een belangrijke rol in, omdat in het vooroverleg niet kansrijke omgevingsvergunningaanvragen eruit gefilterd kunnen worden, dan wel kunnen worden aangepast/aangevuld tot kansrijke omgevingsvergunningsaanvragen.