| Ingediend | 22 juli 2025 |
|---|---|
| Beantwoord | 3 september 2025 (na 43 dagen) |
| Indiener | |
| Beantwoord door | Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
| Onderwerpen | bouwen en verbouwen huisvesting organisatie en beleid |
| Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z14847.html |
| Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-2998.html |
Het kabinet beoogt na de zomer de ontwerpNota Ruimte te publiceren. Onderdeel hiervan zal zijn het verstedelijkingsbeeld 2050 voor heel Nederland. Omdat iedere regio zijn eigen kwaliteiten, kansen en opgaven kent en we daar zo goed mogelijk aan tegemoet willen komen gaat dit verstedelijkingsbeeld gepaard met een gebiedsgerichte strategie voor ruimtelijk-economische ontwikkeling. Dit valt uiteen in vijf strategieën:
In de regio Zuidoost-Drenthe zet het kabinet in op de strategie «versterken». Het kabinet erkent dat er kansen zijn voor de ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen in Zuidoost-Drenthe, met het accent op Emmen. De aanstaande MIRT-verkenning naar de Nedersaksenlijn kan tot een impuls leiden voor Zuid- en Oost-Drenthe. Zoals afgesproken in het ruimtelijk arrangement van de provincie Drenthe3 gaan Rijk en provincie zich in de komende periode inzetten om die impuls te concretiseren op het gebied van economische ontwikkeling en verstedelijking via de uitwerking van deze gebiedsgerichte strategie van de Nota Ruimte. Dit is ook in het verlengde van de uitspraak in het voorontwerp over kansen voor een meer omvangrijke verstedelijking bij aanleg van de Nedersaksenlijn.
Zuidoost-Drenthe valt niet onder «initiëren», omdat de basis voor een grootschalige ontwikkeling, die we verwachten bij de strategie «initiëren», onvoldoende aanwezig is. In de drie regio’s waar de strategie «initiëren» wel van toepassing is, zijn universiteiten en campussen aanwezig die daar de basis vormen voor een grotere economische ontwikkeling. Daarbij kennen Groningen/Assen, Twente en Zuid-Limburg een mate van stedelijkheid die de basis zal vormen voor een hoogstedelijke, geconcentreerde ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen die past bij een initiërenregio. Tot slot zijn de drie initiërenregio’s allemaal gelegen aan een van de grotere (inter)nationale structuren van spoor en/of weg die kansen in internationale context met zich meebrengen. Deze drie aspecten zijn in de regio Zuidoost-Drenthe onvoldoende aanwezig, wat maakt dat in deze regio wordt ingezet op de strategie «versterken». Hierbij zijn nog steeds volop kansen voor de ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 ben ik het met u eens dat de realisatie van de Nedersaksenlijn kansen biedt voor een meer omvangrijke stedelijke ontwikkeling in Zuidoost-Drenthe, waarover ik ook een afspraak heb gemaakt met de provincie Drenthe in het ruimtelijk arrangement.
Zoals ook eerder toegelicht is de basis voor een grootschalige ontwikkeling van de economie en woningbouw die past bij de strategie «initiëren» onvoldoende aanwezig in de regio Zuidoost-Drenthe. Om deze reden kiest het kabinet ervoor om in Zuidoost-Drenthe in te zetten op de strategie «versterken».
Zoals ik in mijn brief over de uitkomsten van de bestuurlijke overleggen leefomgeving4 heb benoemd introduceert het kabinet, om recht te doen aan de woningbouwopgave, in de nieuwe Nota Ruimte twee typen grootschalige woningbouwlocaties: 1) grootschalige woningbouwlocaties met extra Rijksregie en 2) regionale grootschalige woningbouwlocaties.
Regionale grootschalige woningbouwlocaties dragen bij aan de regionale woningbouwopgave. Dit zijn woningbouwlocaties met een minimale omvang van 400, 1000 of 2000 woningen, die worden gerealiseerd tot en met 2034. Op dit moment voeren we met alle provincies het gesprek om te bezien welke regionale grootschalige woningbouwlocaties we kunnen opnemen in de Nota Ruimte. Door verankering van deze locaties in de Nota Ruimte wordt inzet op deze locaties ook onderdeel van het Rijksbrede beleid op de ruimtelijke ordening. Regionaal grootschalige woningbouwlocaties kunnen aanspraak maken op het reguliere financiële instrumentarium, zoals de realisatiestimulans en aanvullende bijdragen vanuit de Woningbouwimpuls (VRO) en Woningbouw op Korte Termijnafspraken (IenW). Hierbij geldt dat regionaal grootschalige woningbouwlocaties een voorrangspositie krijgen bij de Woningbouwimpuls door middel van een hogere urgentiescore. Daarnaast kunnen de regionaal grootschalige woningbouwlocaties rekenen op extra ondersteuning vanuit de regionale gebiedsteams van het Ministerie van VRO, bijvoorbeeld in de verbinding met de regionale versnellingstafels. Daarnaast faciliteren we waar nodig interdepartementale afstemming, ook met provincies, en de uitwisseling van kennis tussen gemeenten met gemeenschappelijke opgaven.