Ingediend | 15 juli 2025 |
---|---|
Beantwoord | 22 augustus 2025 (na 38 dagen) |
Indiener | Rosanne Hertzberger (VVD) |
Beantwoord door | Judith Tielen (VVD) |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z14698.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-2890.html |
De Gezondheidsraad heeft geadviseerd om de veertiendagengrens in de Embryowet op te schuiven naar 28 dagen.1 Omdat het kabinet momenteel demissionair is, laat ik de inhoudelijke reactie op het advies aan het volgende kabinet. Ik ben dus niet voornemens de veertiendagengrens aan te passen.
Ja, hiervan bestaan voorbeelden, zowel in andere wetgeving als in de huidige Embryowet.
In de Wet op de dierproeven is sprake van een beperking tot specifieke onderzoeksgebieden. In artikel 1c, lid b van deze wet staat bijvoorbeeld dat dierproeven voor translationeel of toegepast onderzoek alleen voor de volgende doeleinden mogen worden verricht:
In de huidige Embryowet staan de volgende voorbeelden:
Bij de toetsing van onderzoek met embryo’s en foetussen zal de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) beoordelen of het onderzoeksdoel overeenkomt met de toegestane doelen. Ook zeer fundamenteel onderzoek kan van grote meerwaarde zijn en dus positief worden beoordeeld. Als het echter onderzoek betreft dat puur door nieuwsgierigheid gedreven is en waarvan niet kan worden aangetoond dat het kan bijdragen aan de genoemde doelen, zal de CCMO dit niet goedkeuren.
In het algemeen geldt dat bij nieuwe wetgeving niet alle concrete situaties van tevoren omschreven kunnen worden. Het is aan de wetgever om via de wettekst en de schriftelijke en mondelinge toelichting daarop duidelijk te maken wat de bedoeling is van de wet. Vervolgens ligt de wetenschappelijk inhoudelijke beoordeling van concrete voorstellen voor onderzoek met embryo’s bij de CCMO. Als daar behoefte aan is, kan de CCMO op verschillende manieren helderheid richting onderzoekers bieden over eventuele onduidelijkheden, bijvoorbeeld door uitleg op de website.
Er is op verschillende vlakken onderzoek gedaan naar het gebruik van in kweek gebrachte embryonale stamcellen voor transplantatiedoeleinden of behandeling van ziektes. Enkele voorbeelden waarbij onderzoek is gedaan naar de klinische toepassing hiervan zijn:
Hierbij moet worden opgemerkt dat, voor de meeste klinische toepassingen bij de mens, de voorkeur wordt gegeven aan het gebruik van lichaamseigen stamcellen om bij transplantatie het risico op afstoting te verkleinen. Embryonale lichaamseigen stamcellen kunnen alleen worden verkregen door middel van celkerntransplantatie.5 Klinische toepassingen met embryonale lichaamseigen stamcellen worden in het initiatiefwetsvoorstel van de leden Paternotte en Bevers mogelijk gemaakt door artikel 9, eerste lid, onderdeel a in werking te laten treden (zie ook het antwoord op vraag 7).6
Het gebruik van geïnduceerde pluripotente stamcellen (iPS-cellen)7 lijkt echter een goed alternatief te vormen voor dergelijke klinische toepassingen. Omdat dit technisch minder complex is en er geen eicellen nodig zijn, is de verwachting dat dergelijke toepassingen vooral met iPS-cellen plaats zullen blijven vinden, in plaats van met embryonale stamcellen (zie ook het antwoord op vraag 5).
Het gebruik van iPS-cellen kan voor verschillende toepassingen van embryonale stamcellen een goed alternatief vormen, zowel in klinische als onderzoeksetting. Of iPS-cellen of embryonale stamcellen de voorkeur hebben hangt sterk af van het doel van het onderzoek of de behandeling. Het gebruik van iPS-cellen kent voor- en nadelen ten opzichte van het gebruik van embryonale stamcellen. De verschillen in herkomst, techniek, benodigde (ethische) toetsing en risico’s (op mutaties, ongeremde celdeling en afstoting) kunnen bepalend zijn voor de keuze bij een specifieke toepassing of onderzoek.
Hoewel lichaamsmateriaal op zichzelf niet gepatenteerd kan worden, kan er sprake zijn van een octrooi op een bepaalde (vernieuwende) bewerking of technologie die de iPS-cellen geschikt maakt voor een industriële toepassing. Zo kan een specifieke techniek of methode om iPS-cellen tot stand te brengen dus gepatenteerd worden.
Mij zijn geen specifieke signalen bekend dat patenten die toezien op het tot stand brengen van iPS-cellen een drempel zouden vormen voor het gebruik hiervan. In het algemeen geldt dat er altijd twee kanten zitten aan patenten. Aan de ene kant bevorderen ze innovatie – en dus de toegankelijkheid van nieuwe ontwikkelingen – doordat investeringen beloond worden en technische kennis door middel van licenties kan worden gedeeld. Aan de andere kant kunnen tijdens de patentperiode beperkingen bestaan, zoals beperkte beschikbaarheid van cellijnen en kunnen aan licenties kosten zijn verbonden.
iPS-stamcellen kunnen door ziekenhuizen worden gebruikt voor (onderzoek naar) behandelingen. Enkele voorbeelden van dergelijk onderzoek in Nederland zijn:
Ziekenhuizen en onderzoekscentra kunnen gebruik maken van iPS-cellijnen die ze zelf tot stand hebben gebracht of gebruik maken van cellijnen van een bedrijf (waar in elk geval in het hierboven genoemde tweede voorbeeld sprake van is).
Het tweede deel van de vraag betreft de mogelijkheid om embryo’s tot stand te brengen om embryonale stamcellen te oogsten voor een geneesmiddel. Hiervoor is van belang dat het initiatiefwetsvoorstel van de leden Paternotte en Bevers – door artikel 9 van de Embryowet in werking te laten treden – twee nieuwe doeleinden mogelijk zal maken waarvoor mensen hun geslachtscellen ter beschikking kunnen stellen. Hierdoor kunnen geslachtscellen worden gedoneerd voor het tot stand brengen van embryo’s voor 1) transplantaties bij de mens die niet anders dan met gebruikmaking van stamcellen van speciaal tot stand gebrachte embryo’s kunnen worden verricht en voor 2) wetenschappelijk onderzoek voor zover toelaatbaar volgens de Embryowet.
Uit de memorie van toelichting van de Embryowet (2000) blijkt wat met het eerste doeleinde van transplantaties bij de mens wordt bedoeld: door middel van celkerntransplantatie een embryo vormen («therapeutisch kloneren»), zodat uit dit embryo lichaamseigen stamcellen verkregen kunnen worden voor een behandeling.11 Een dergelijke toepassing zou beschouwd worden als een ATMP (advanced therapy medicinal product), en dus als een geneesmiddel. Het initiatiefwetsvoorstel maakt het dus mogelijk om een embryo tot stand te brengen om embryonale stamcellen te verkrijgen voor een geneesmiddel.
Het derde deel van de vraag gaat over de mogelijkheid om hiermee winst te maken. In principe heeft een organisatie op grond van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (Wvkl) een erkenning nodig voor het verrichten van handelingen met lichaamsmateriaal met als doel toepassing op de mens. Op grond van artikel 9, derde lid, van de Wvkl kan een erkenning voor het in ontvangst nemen van lichaamsmateriaal na het verkrijgen ervan uitsluitend worden verleend als, blijkens de statuten, het doel van de organisatie niet is het doen van uitkeringen aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen noch ook aan anderen.
De Wvkl is echter niet van toepassing (op grond van artikel 2) als het gaat om lichaamsmateriaal voor zover daarop de Geneesmiddelenwet van toepassing is. Voor een ATMP geldt dus, nadat deze tot stand is gebracht, dat geen erkenning op grond van de Wvkl nodig is voor het in ontvangst nemen, bewaren of distribueren ervan; op zichzelf geldt het hiervoor omschreven winstuitkeringsverbod dus niet voor de organisatie die de ATMP beheert.
Overigens zijn op dit moment dergelijke toepassingen (ATMP’s) waarbij lichaamseigen embryonale stamcellen nodig zijn voor transplantaties bij de mens, en waarbij (conform het hierboven genoemde tweede doeleind in artikel 9) het ook niet mogelijk is om gebruik te maken van alternatieven zoals iPS-stamcellen, niet voorzien.
Het vierde deel van de vraag gaat over de mogelijkheid om winst te maken op embryonale cellijnen vanuit tot stand gebrachte embryo’s. Op zichzelf bestaat er geen winstverbod voor embryonale cellijnen. Het tot stand brengen van embryo’s wordt met het initiatiefwetsvoorstel van de leden Paternotte en Bevers echter alleen toegestaan als (en voor zover) dit noodzakelijk is voor een concreet wetenschappelijk onderzoek met die embryo’s of ten behoeve van transplantatiegeneeskunde zoals hierboven beschreven. Het tot stand brengen van een embryo om stamcellen te oogsten puur en alleen om een cellijn te ontwikkelen (voor toekomstig gebruik in bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek) is geen doeleinde dat met het initiatiefwetsvoorstel wordt toegestaan.
Wanneer een IVG-embryo tot stand zou worden gebracht met IVG-geslachtscellen afkomstig van één persoon, zou inderdaad geen sprake zijn van het tot stand brengen van een genetisch identiek individu. Genetische eigenschappen worden bij de vorming van de geslachtscellen en bij bevruchting namelijk op zo’n manier opnieuw gecombineerd dat de ontstane entiteit een ander genetisch profiel zou hebben dan de donor.12 Wanneer een dergelijk IVG-embryo zou worden gebruikt voor een zwangerschap, zou dit dus niet onder het verbod op kloneren vallen.
Overigens betekent dat niet dat, als de techniek zover zou zijn, het toelaatbaar zou zijn om IVG-geslachtscellen van één persoon te gebruiken voor het tot stand brengen van een zwangerschap. In de IVF-praktijk wordt namelijk gelet op de verwantschap van donoren (consanguïniteit) vanwege het risico op erfelijke ziektes die daarmee gepaard gaat.
Het klopt dat de ontwikkeling van een embryo in vitro (in het lab) zich niet volledig laat vergelijken met de ontwikkeling van hetzelfde embryo in vivo (in de buik). Zoals in paragraaf 2.4 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Embryowet naar aanleiding van de derde wetsevaluatie
staat aangegeven, gaat het om een vergelijking onder vergelijkbare omstandigheden, dus voor onderzoeksdoeleinden een vergelijking van de ontwikkeling in vitro.13
De vragen van het lid Hertzberger (Nieuw Sociaal Contract) over enkele aspecten van de embryo-wetswijzigingen (2025Z14698) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord, omdat afstemming meer tijd vergt. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.