Ingediend | 30 juni 2025 |
---|---|
Beantwoord | 1 september 2025 (na 63 dagen) |
Indiener | Thom van Campen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
Beantwoord door | Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Boerma |
Onderwerpen | europese zaken internationaal |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z13566.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-2950.html |
De Europese Commissie heeft de staatssteun die Hongarije in 2014 en 2020 aan Apollo Tyres heeft gegeven beoordeeld en goedgekeurd binnen de toen geldende staatssteunregels. De steun in 2014 is getoetst aan de richtsnoeren voor regionale staatssteun 2007–2013, en de steun in 2020 aan de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege COVID-19. Het Ministerie van EZ heeft destijds deze goedkeuringsbesluiten goed onderzocht en geen aanleiding gevonden te twijfelen aan het oordeel van de Europese Commissie, ook niet toen EZ naar aanleiding van Kamervragen in 2025 opnieuw naar de besluiten heeft gekeken.
Naar aanleiding van vragen van Europarlementariërs heeft de Europese Commissie tweemaal opnieuw naar de Hongaarse steun gekeken, meest recent in juni 2025. In beide gevallen heeft de Commissie aangegeven geen indicatie te hebben dat de staatssteun niet in overeenstemming met haar goedkeuringsbesluiten is verleend.
Tegelijkertijd begrijp ik de zorgen die leven over het verlies van werkgelegenheid in Enschede, zeker nu blijkt dat het bedrijf op termijn zijn deuren sluit. Dat is een ingrijpende ontwikkeling voor de betrokken medewerkers, hun gezinnen en de regio.
Met de inwerkingtreding van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (2014–2020) en de huidige richtsnoeren (2022–2027) is er meer aandacht voor het risico van relocatie als gevolg van staatssteun. De richtsnoeren (2014–2020) zijn in werking getreden, kort nadat de Hongaarse autoriteiten de steunmaatregelen hadden gemeld (zie ook vraag 4). Het kabinet volgt de toepassing van deze bepalingen kritisch en heeft aandacht voor het risico op relocatie als gevolg van verruimde mogelijkheden voor de EU-lidstaten om staatssteun te kunnen verlenen. Dit sluit aan bij de terughoudende lijn van het kabinet ten aanzien van staatssteun. Zo heeft het kabinet recent opnieuw aandacht gevraagd voor dit onderwerp in de Nederlandse reactie op de publieke consultatie over het nieuwe staatssteunkader onder de Clean Industrial Deal (CISAF). Deze reactie is met uw Kamer gedeeld via de EU-kwartaalrapportage Q1 2025 van 19 mei jl.2
De vraag is of de besluiten van de Europese Commissie vandaag anders zouden uitvallen onder de huidige staatssteunrichtsnoeren. De subsidieaanvraag in 2014 vond plaats in een periode van groeiende vraag naar autobanden. De staatssteun werd destijds goedgekeurd om uitbreiding mogelijk te maken, niet om productie te verplaatsen. Voor een uitgebreidere toelichting hierop verwijs ik naar de antwoorden op eerdere Kamervragen3.
Uit documentatie van de Europese Commissie en gesprekken met Apollo Vredestein is mij gebleken dat hier geen sprake was van rechtstreeks door de Europese Unie verstrekte subsidies, maar van subsidies toegekend door de Hongaarse overheid.
In 2014 ging het om een pakket bestaande uit directe investeringssteun (€ 48,2 miljoen), werkgelegenheidssubsidie (€ 2,8 miljoen) en belastingvoordelen die konden oplopen tot € 44,7 miljoen. Deze steunmaatregelen waren bedoeld om de vestiging van een nieuwe fabriek in Gyöngyöshalász te ondersteunen. De Europese Commissie heeft in verband met staatssteunaspecten deze steun beoordeeld op basis van de toenmalige richtsnoeren voor regionale staatssteun (2007–2013) en goedgekeurd als verenigbaar met de interne markt. De Europese Commissie heeft hierbij geen indicaties gezien van een direct causaal verband met afbouw van productie in andere EU-lidstaten, zoals Nederland.
In 2020 is aanvullend (€ 4 miljoen) steun verleend aan Apollo Tyres in het kader van Hongaarse COVID-19-maatregelen, ter compensatie van economische schade als gevolg van lockdownmaatregelen. Deze staatssteun is goedgekeurd op basis van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege COVID-19. Ook hier heeft de Commissie aangegeven geen aanwijzingen te hebben dat deze steun onrechtmatig is ingezet.
Zoals aangegeven in de reactie op de eerste vraag heeft de Europese Commissie deze subsidies beoordeeld en goedgekeurd op basis van de toen geldende staatssteunregels.
Het risico dat Europese subsidies bijdragen aan de versterking van productiecapaciteit in andere lidstaten, terwijl dit indirect leidt tot verlies van werkgelegenheid in Nederland, is reëel en wordt door het kabinet serieus genomen. Tegelijkertijd geldt dat diverse Europese programma’s, zoals het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Horizon Europe), toekenning baseren op het principe van excellentie en impact. Dit betekent dat middelen terechtkomen bij projecten met de hoogste meerwaarde voor Europa als geheel, ongeacht in welke lidstaat die worden uitgevoerd. Nederland presteert binnen dergelijke programma’s traditioneel sterk, wat ten goede komt aan onze kennis- en innovatiepositie. De middelen van het cohesiebeleid zijn primair bedoeld om economische verschillen tussen regio’s te verkleinen en daarmee het functioneren van de interne markt als geheel te versterken.
Tegelijkertijd blijft het essentieel dat we in Nederland – mede via instrumenten als het Nationaal Groeifonds, regionale ontwikkelingsmaatschappijen en investeringen in onderzoek en innovatie – blijven werken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat, zodat hoogwaardige werkgelegenheid behouden blijft en nieuwe bedrijvigheid zich hier kan ontwikkelen.
Hoewel formeel geen relocatie vanwege staatssteun is vastgesteld door de Europese Commissie, acht het kabinet het niet uit te sluiten dat de staatssteun van Hongarije aan Apollo Tyres in Hongarije op termijn indirect heeft bijgedragen aan de afbouw van productie en werkgelegenheid in Enschede. Juist vanwege dit soort risico’s blijft het kabinet kritisch op de effectiviteit en toepassing van anti-relocatiebepalingen zoals toegepast in de EU-staatssteunkaders (zie ook vraag 1).
De beoordeling van de Europese Commissie vond in 2014 plaats op basis van de toen geldende richtsnoeren voor regionale staatssteun 2007–2013, omdat de Hongaarse autoriteiten de steunmaatregel op 27 juni 2014 hadden gemeld, kort vóór het ingaan van het nieuwe kader. De Commissie concludeerde dat de steun verenigbaar was met de interne markt en zag geen aanwijzingen voor een direct causaal verband met productieafbouw in andere lidstaten. Destijds gaf deze beoordeling het kabinet dan ook geen aanleiding om hiertegen bezwaar te maken.
Ook bij latere coronasteun in 2020 stelde de Commissie geen overtreding van de regels vast. Formeel is daarmee geen relocatie vastgesteld. Tegelijkertijd onderstreept deze casus hoe lastig het in de praktijk is om de daadwerkelijke economische impact van staatssteun op andere EU-lidstaten goed te duiden. Het kabinet is dan ook in beginsel terughoudend ten aanzien van de inzet van het staatssteuninstrument. Strikte steunkaders, met waarborgen voor een gelijk speelveld, zorgen ervoor dat de concurrentie tussen ondernemingen eerlijk kan verlopen4.
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2 ging het in deze casus niet om Europese subsidies, maar om nationale subsidies van de Hongaarse overheid die door de Europese Commissie zijn goedgekeurd op basis van het EU-staatssteunkader.
Ik acht het maatschappelijk ongewenst als in de praktijk nationale subsidies leiden tot het verlies van banen bij goed functionerende bedrijven elders in de EU, zoals in Nederland. Het kabinet acht het van belang een subsidierace op de interne markt te voorkomen en is daarom dan ook in beginsel terughoudend ten aanzien van de inzet van het staatssteuninstrument.
In dat kader steunt het kabinet bepalingen in de staatssteunregels die verplaatsing van activiteiten vanwege staatssteun binnen de interne markt beogen te voorkomen, bijvoorbeeld door beperking op steun aan ondernemingen die recente elders in de EU activiteiten hebben afgebouwd. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is er meer aandacht gekomen voor het risico op relocatie als gevolg van staatssteun in de richtsnoeren voor regionale staatssteun van de Europese Commissie.
Het kabinet ziet op dit moment geen directe aanleiding om te pleiten voor herziening van de anti-relocatiebepalingen, waarvoor meer aandacht is gekomen. Wel wordt de toepassing van anti-relocatiebepalingen kritisch gevolgd en wordt aandacht gevraagd voor het risico op relocatie als gevolg van staatssteun verruimingen.
Hiervoor gelden de staatssteunkaders. Zoals in eerdere vragen aangegeven, ziet het kabinet geen aanleiding om te pleiten voor herziening van de anti-relocatiebepalingen, maar wordt de toepassing van deze bepalingen kritisch gevolgd.
Nederland is actief betrokken bij onderhandelingen over EU-programma’s en verordeningen, om ervoor te zorgen dat subsidies doelmatig worden ingezet en geen ongewenste verstoring van concurrentieverhoudingen veroorzaken. Nederland zet zich in om programma’s als Horizon Europe op de meest effectieve plek te besteden door toekenning van middelen op basis van de selectiecriteria excellentie en impact. Naar verwachting zullen op 16 juli a.s. de nieuwe Europese voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (2028–2034) worden gepubliceerd. Het kabinet zal u in haar reactie, via BNC-fiches, meenemen op de inzet ten aanzien deze voorstellen.
Voor wat betreft staatssteun is de Nederlandse lijn terughoudend maar biedt deze ruimte om voor gerichte herzieningen te pleiten mits deze onderbouwd zijn met een goede probleemanalyse. Zoals in het antwoord op 6 is aangegeven ziet het kabinet vooralsnog geen aanleiding om in EU verband te pleiten voor een herziening van de anti-relocatiebepalingen, zoals toegepast in de diverse staatssteunkaders. Het kabinet heeft oog voor de zorgen rondom de praktische effectiviteit van de anti-relocatiebepalingen.
In aansluiting op de afspraken tussen werkgevers en werknemers kan het vinden van nieuw werk actief worden ondersteund via de werkgeversdienstverlening van UWV en gemeenten. Tijdige signalering is hierbij cruciaal: wanneer UWV vroegtijdig op de hoogte is van (dreigende) gedwongen – al dan niet collectieve – ontslagen, kan er sneller passende dienstverlening worden ingezet. Dit vergroot de kans op een soepele overgang naar nieuw werk en biedt continuïteit en perspectief voor werknemers en hun gezinnen.
Vanuit het Werkplein en – op termijn – het Werkcentrum Twente (momenteel in oprichting) is er goed zicht op de personeelsvraag binnen de arbeidsmarktregio. Vanuit deze locaties wordt ondersteuning geboden aan zowel werkgevers als werkzoekenden, met aandacht voor hun specifieke situatie.
Binnen het Werkcentrum werken werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, gemeenten, UWV, onderwijsinstellingen en de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) nauw samen. Door hun expertise te bundelen, kunnen zij gericht bijdragen aan begeleiding naar nieuw werk.
Het Ministerie van SZW is in contact met Apollo Vredestein en de betreffende arbeidsmarktregio om de mogelijkheden voor Europese subsidie te verkennen.
Europese instrumenten, in situaties van collectief ontslag zoals bij Apollo-Vredestein, kunnen onder voorwaarden worden ingezet om aan de getroffen medewerkers ondersteuning te kunnen bieden, bijvoorbeeld bij het vinden van nieuw werk. Het Ministerie van SZW is in contact met Apollo Vredestein en de betreffende arbeidsmarktregio om de mogelijkheden voor Europese subsidie te verkennen.
Ja.