Ingediend | 10 juni 2025 |
---|---|
Beantwoord | 4 juli 2025 (na 24 dagen) |
Indiener | Sarah Dobbe |
Beantwoord door | Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
Onderwerpen | internationaal internationale samenwerking |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z11631.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-2640.html |
Ja.
Het kabinet veroordeelt deze uitspraken van Minister Katz, net als de recente goedkeuring door het Israëlische kabinet van 22 nieuwe nederzettingen op de bezette Westelijke Jordaanoever die het vooruitzicht op een tweestatenoplossing en op duurzame vrede op afstand zet. Deze goedkeuring zet de al gespannen situatie op de bezette Westelijke Jordaanoever nog verder onder druk.
Het Israëlische besluit past in de trend van de groei en toename van nederzettingen en maakt onderdeel uit van een actief Israëlisch nederzettingenbeleid. In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 2024, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en de uitbreiding daarvan, vernielingen of uithuisplaatsingen in de bezette gebieden, in strijd zijn met het internationaal recht. Het kabinet blijft zowel bilateraal als in EU-verband druk uitoefenen op Israël om dit besluit, en het nederzettingenbeleid in den brede, terug te draaien en stop te zetten, zodat ook een tweestatenoplossing kans van slagen heeft. Voorts is de door u hierboven genoemde motie-Karabulut van 22 juni 2020 reeds afgedaan.4
Zie antwoord vraag 3.
Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 is aangegeven, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Het kabinet schaart zich eveneens achter de oproep van het Internationaal Gerechtshof (IGH) om de bezetting zo spoedig mogelijk te beëindigen, met inachtneming van de legitieme veiligheidsbelangen van Israël. In de Kamerbrief van 9 december 2024 constateert het kabinet dat het advies van het IGH van 19 juli 2024 de instandhouding van het huidige Nederlandse beleid rechtvaardigt en dat aanvullende maatregelen in beginsel een EU-competentie betreffen.
Nederland geeft op verschillende manieren invulling aan de verplichting om de onrechtmatige situatie niet te erkennen, samen te werken om de onrechtmatige situatie tot een einde te brengen en geen hulp of bijstand te verlenen aan de instandhouding van de onrechtmatige situatie. Zo heeft Nederland al jaren een ontmoedigingsbeleid ten aanzien van activiteiten die Nederlandse bedrijven ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezette gebieden en het beleid ten aanzien van implementatie van bilaterale verdragen tussen Israël en Nederland in de bezette gebieden. Daarnaast spreekt het kabinet zich actief uit tegen het Israëlische nederzettingenbeleid en kolonistengeweld. Nederland blijft zich daarom inzetten om gewelddadige kolonisten en kolonistenorganisaties te sanctioneren.5 Sancties vereisen EU-unanimiteit en tot op heden is er nog geen overeenstemming over een derde pakket aan sancties tegen gewelddadige kolonisten en organisaties die hen faciliteren. Nederland blijft zich samen met Frankrijk onverminderd inzetten om dit draagvlak te vergroten. Daarnaast heeft Nederland in EU verband opgeroepen tot het sanctioneren van Ministers Ben-Gvir en Smotrich. Zij hebben herhaaldelijk geweld door kolonisten aangewakkerd tegen de Palestijnse bevolking, zij bepleiten voortdurend de uitbreiding van illegale nederzettingen en roepen op tot etnische zuivering in de Gazastrook.
Ten slotte heeft Nederland in de Raad van Buitenlandse Zaken van 23 juni jl. benadrukt dat de uitkomsten van de evaluatie over de naleving door Israël van artikel 2 moet worden gebruikt om als EU gezamenlijk de diplomatieke druk op Israël op te voeren om de situatie te verbeteren, waarbij specifiek het belang van een staakt-het-vuren en toelating van humanitaire hulp voor Gaza is genoemd. Dat betekent onder andere dat Israël geen stappen moet zetten die een tweestatenoplossing verder bemoeilijken.
Het kabinet zal naar aanleiding van de ontwikkelingen steeds de inzet blijven wegen en bezien welke instrumenten, maatregelen of stappen kunnen worden ingezet ten behoeve van verbetering aldaar.
Zie antwoord vraag 5.
De uiteindelijke erkenning van de Palestijnse staat moet voor Nederland onderdeel zijn van het politieke proces dat leidt tot een duurzame oplossing die door beide partijen wordt gedragen, waarbij de tweestatenoplossing het uitgangspunt is. Erkenning vraagt om een zorgvuldige afweging, waarbij niet alleen moet worden gekeken naar hetgeen dit kan betekenen voor een eventuele duurzame oplossing, maar ook naar hetgeen wordt verwacht van de Palestijnse Autoriteit ten aanzien van de (implementatie van) noodzakelijke hervormingen.
Nederland ontmoedigt al jaren economische activiteiten van Nederlandse bedrijven die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van illegale nederzettingen in de door Israël bezette gebieden. Producten die zijn geproduceerd in illegale Israëlische nederzettingen komen daarnaast ook niet in aanmerking voor EU-handelsvoordelen. Nederland ziet toe op juiste etikettering van dergelijke producten. Het gemeenschappelijke handelsbeleid betreft een exclusieve EU-competentie. Nederland kan niet eigenstandig een handelsverbod invoeren. De Hoge Vertegenwoordiger Kallas heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 23 juni jl. aangegeven de Europese Commissie te zullen vragen om een analyse van de consequenties van het IGH-advies voor het beleid van de EU. Nederland verwelkomt dit voornemen en roept hier in EU-verband al langere tijd toe op, in lijn met motie van Baarle.6 De Staatssecretaris Buitenlandse Handel heeft als bekend op 30 juni aan uw Kamer toegezegd binnenkort terug te komen op het ontmoedigingsbeleid.
Motie-Servaes, Knops en Sjoerdsma van 9 juni 2016 is reeds afgedaan.8
Zie antwoord 5 en 6. Tevens heeft het kabinet bijgedragen aan het rapport van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van 19 december 2024 over de implementatie van bovengenoemde resolutie van september 2024.9