Ingediend | 13 mei 2025 |
---|---|
Beantwoord | 29 augustus 2025 (na 108 dagen) |
Indiener | Faith Bruyning (NSC) |
Beantwoord door | Karremans , Struycken |
Onderwerpen | organisatie en beleid recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z09092.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-2936.html |
Ja.
In de Verordening Brussel II-ter zijn afspraken opgenomen over het plaatsen van kinderen met een jeugdbeschermingsmaatregel buiten de eigen lidstaat. Met deze afspraken wordt de rechtsbescherming van kinderen geborgd. Met de goedkeuringsprocedure uit de verordening wordt een lidstaat vóór de plaatsing van een kind niet alleen geïnformeerd, maar ook officieel verzocht in te stemmen met de plaatsing. Wanneer deze procedure niet wordt gevolgd, zijn de nationale autoriteiten niet op de hoogte van kinderen die op hun grondgebied verblijven en ontbreekt het toezicht op deze kinderen. Bovendien kan de erkenning van de plaatsingsbeschikking van de Nederlandse rechter worden geweigerd in het ontvangende land waardoor het kind zonder een geldige rechterlijke beslissing in het land verblijft. Het is daarom belangrijk dat deze procedure wordt gevolgd door alle jeugdbeschermingsorganisaties. De gecertificeerde instellingen (GI’s), het Platform Buitenlands Zorgaanbod en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zijn de afgelopen jaren door de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van mijn ministerie gewezen op het belang van het volgen van de goedkeuringsprocedure. Jeugdzorg Nederland heeft laten weten dat deze uitspraak onder de aandacht is gebracht bij de juristen van de GI’s.
De verordening bepaalt dat de plaatsende instantie via de Centrale Autoriteit (CA) toestemming regelt. In algemene zin is het niet altijd zo dat bij een zitting al duidelijk is dat plaatsing in het buitenland aan de orde is. Het is belangrijk om regelmatig aandacht te vragen voor deze procedures en de Rechtspraak heeft laten weten dit onderwerp wederom onder de aandacht brengen van de jeugdrechters te brengen.
Er is geen separate registratie van zaken waarin minderjarigen zonder deze goedkeuringsprocedure in een ander land zijn geplaatst. Dus in theorie is het mogelijk dat er ook andere vergelijkbare zaken zijn. Ik ga er echter van uit dat normaliter deze procedures wél gevolgd worden. De IGJ wordt hier niet actief over geïnformeerd, dit valt niet onder de meldplicht voor aanbieders.
Zie antwoord vraag 4.
Ja.
Het hof zegt daarover in de genoemde uitspraak: «Het hof begrijpt dat het niet in alle gevallen mogelijk blijkt te zijn om uitvoering te geven aan een opdracht van het hof, bijvoorbeeld wanneer nieuwe ontwikkelingen daartoe aanleiding geven of een ouder weigert zijn medewerking te verlenen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval echter geen sprake. De GI heeft, omdat zij het niet eens is met de beslissing van het hof, welbewust geen uitvoering willen geven aan de opdracht van het hof. Dat is in strijd met het wettelijke systeem zoals we dat in ons land kennen: de ouder die rechtsbescherming zoekt moet erop kunnen vertrouwen dat een – nota bene door de rechterlijke macht benoemde – gecertificeerde instelling zich houdt aan rechterlijke uitspraken, ook als die instelling het met die uitspraken niet eens is. De GI heeft door de tussenbeschikking van het hof naast zich te leggen de vader feitelijk rechtsbescherming onthouden». Ik heb aan deze uitspraak niets toe te voegen.
GI’s moeten altijd uitvoering geven aan rechterlijke uitspraken, ook als de instelling het niet eens is met de uitspraak. Er is geen registratie van hoe vaak het voorkomt dat GI’s geen uitvoering geven aan rechterlijke uitspraken. Het is verder niet aan mij om een oordeel te geven over het al dan niet toepassen van het tuchtrecht en de op te leggen sancties. Als er een tuchtklacht bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) wordt ingediend, is het aan het College van Toezicht van SKJ om te oordelen over de klacht en te beslissen over de eventueel op te leggen maatregel. Het betreft een vorm van verenigingstuchtrecht waarop wij als Rijk geen invloed kunnen en mogen uitoefenen. Een jeugdprofessional dient te handelen volgens de professionele standaard en de gedrags- en beroepsregels die door de beroepsgroep zelf zijn opgesteld.
Het hof gebruikt in deze uitspraak niet het woord «ondermijnen» maar stelt: «De GI heeft door de tussenbeschikking van het hof naast zich te leggen de vader feitelijk rechtsbescherming onthouden». Ik heb daar niets aan toe te voegen.
De IGJ toetst of de aanbieders zich houden aan wet- en regelgeving. Het niet volgen van een rechtelijke uitspraak valt niet onder de meldplicht van aanbieders. Wel hebben de inspecties in de afgelopen jaren in verschillende rapporten er op gewezen dat vanwege het gebrek aan personeel of het ontbreken van passende hulp er niet altijd uitvoering kan worden gegeven aan de hulp en ondersteuning zoals opgelegd in de rechterlijke uitspraak.
De IGJ en IJenV voeren reeds toezicht uit bij vijf GI’s. Toezichtrapporten over de William Schrikker Jeugdbescherming en -reclassering en Jeugdbescherming Noord zijn inmiddels gepubliceerd. Dit toezicht van de inspecties is gericht op de kwaliteit van de uitvoering van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen. Centrale thema’s zijn de cliëntgerichtheid, integraliteit en tijdigheid van de analyse en het plan voor de jeugdige en het gezin, de tijdige inzet van passende hulp en de regievoering en het zicht op de veiligheid en de ontwikkeling van de jeugdigen. Bij het houden van toezicht baseert de IGJ zich op toetsingskaders. Deze kaders bestaan uit normen en daarbij behorende toetsingscriteria, die zijn gebaseerd op wetten en regels, veldnormen en richtlijnen die beroepsorganisaties van zorgverleners hebben opgesteld. De IGJ werkt risicogestuurd en is altijd gericht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg die wordt geleverd. Binnen de toetsingskaders kan de IGJ daartoe beoordelen of de beschikking van een rechtbank ook wordt nageleefd. De IGJ kan in het kader van risicogestuurd toezicht keuzes maken op welke normen of onderwerpen het de nadruk legt, afhankelijk van de situatie.
Ik verwijs u naar de antwoorden van 10 juli 2025 op schriftelijke vragen van het lid Bruyning inzake het rapport «Zorgen over kinderen die wachten op jeugdbescherming en jeugdreclassering». In deze antwoorden (op de vragen 20 t/m 23) is uiteengezet hoe bestuurders van een GI kunnen worden aangesproken op onbehoorlijk bestuur als daar sprake van zou zijn.
GI’s moeten altijd uitvoering geven aan rechterlijke uitspraken, ook als de instelling het niet eens is met de uitspraak. In het antwoord op vraag 10 is al aangegeven dat vanwege het gebrek aan personeel of het ontbreken van passende hulp er niet altijd uitvoering kan worden gegeven aan de hulp en ondersteuning zoals opgelegd in de rechterlijke uitspraak. Met de Hervormingsagenda Jeugd werken we hard aan de beschikbaarheid van (specialistische) jeugdzorg, met het landelijk tarief jeugdbescherming en de zij-instromersregeling wordt ingezet op het verminderen van het tekort aan personeel bij de GI’s. Via de voortgangsbrieven jeugd en jeugdbescherming wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.3
Hierbij deel ik u, mede namens de Staatssecretaris Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede dat de schriftelijke vragen van het lid lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract), van uw Kamer aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over structureel falen van GI Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE), rechterlijke ongehoorzaamheid en schending van Europees recht (ingezonden 13 mei 2025) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.