Ingediend | 13 maart 2025 |
---|---|
Beantwoord | 8 mei 2025 (na 56 dagen) |
Indiener | Songül Mutluer (PvdA) |
Beantwoord door | David van Weel (minister ) |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid politie, brandweer en hulpdiensten |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z04654.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-2114.html |
Ja.
Die conclusie deel ik niet. Artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermt het recht op leven. Artikel 3 EVRM verbiedt marteling of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat deze artikelen ook van toepassing zijn op situaties waarin een opsporingsambtenaar geweld gebruikt tegen een burger.2 De artikelen 2 en 3 EVRM bevatten materiële en procedurele vereisten. De in Nederland geldende regels voor geweldgebruik door de politie en de procedures waarin dit wordt onderzocht, zijn een invulling van deze vereisten op nationaal niveau. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van geweldgebruik in de Nederlandse rechtspraktijk niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM.
Ik deel die mening niet. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt het materiële vereiste dat de politie niet meer geweld mag gebruiken dan «absolutely necessary» (artikel 2 EVRM) of «strictly necessary» (artikel 3 EVRM) om het beoogde doel te bereiken. Doorslaggevend daarvoor is of een opsporingsambtenaar op het moment van het geweldgebruik redelijkerwijs kon aannemen dat zich een situatie voordeed waarin het noodzakelijk was het geweld te gebruiken. Het EHRM schrijft voor dat lidstaten regels moeten stellen met betrekking tot proportioneel geweldgebruik door de politie.3 In dat verband acht het EHRM van belang dat de politie vaak moet optreden in gevaarlijke en onvoorspelbare situaties. De uit het EVRM voortvloeiende positieve verplichtingen moeten zodanig worden uitgelegd dat de autoriteiten niet onmogelijk of disproportioneel worden belast.4
In overeenstemming met deze eisen zijn er regels opgenomen in de Nederlandse wet voor geweldgebruik door de politie. Op grond van artikel 7 van de Politiewet zijn opsporingsambtenaren bevoegd om – in overeenstemming met de geweldsinstructie – geweld te gebruiken bij de rechtmatige uitoefening van een politietaak indien een situatie dit vereist. Het uitgangspunt is daarbij dat geweld het laatste redmiddel is. De geweldsinstructie bepaalt dat een opsporingsambtenaar bij het gebruik van geweld altijd handelt in overeenstemming met de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid.
Dat de in Nederland geldende regels voor geweldgebruik door de politie niet dezelfde terminologie aanhouden als (de Nederlandse vertaling van) de bewoordingen van het EHRM, maakt nog niet dat de Nederlandse regels niet voldoen aan het EVRM. Immers, het gaat erom dat de nationale regels in materiële zin voldoen aan de normen die volgen uit de jurisprudentie van het EHRM, onder meer door de wijze waarop de nationale regels worden geïnterpreteerd.5 Het EHRM schrijft voor dat een opsporingsambtenaar zich beperkt tot geweldgebruik dat in verhouding staat tot het beoogde doel en indien mogelijk altijd kiest voor de lichtste vorm van geweld.6 Dit wordt gewaarborgd door de in Nederland geldende vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, die van toepassing zijn op alle geweldshandelingen van de politie.
Ik deel deze conclusie niet. Procedureel vereist het EHRM dat er een effectief en onafhankelijk onderzoek plaatsvindt wanneer geweldgebruik door de politie heeft geleid tot de dood van een slachtoffer (artikel 2 EVRM) of wanneer een burger een geloofwaardige verklaring aflegt dat hij of zij als gevolg daarvan letsel heeft opgelopen (artikel 3 EVRM).7 Onafhankelijk onderzoek betekent niet alleen het ontbreken van een hiërarchisch of institutioneel verband maar ook praktische, feitelijke onafhankelijkheid. Dat betekent dat degenen die het onderzoek verrichten onafhankelijk moeten zijn van de opsporingsambtenaar die het geweld heeft aangewend. Daarnaast moet het onderzoek kunnen leiden tot vaststelling van de feiten en tot een oordeel over de rechtmatigheid van de geweldsaanwending in de gegeven omstandigheden, tot het vaststellen van de verantwoordelijke, en, indien nodig, tot bestraffing van de verantwoordelijke. Het onderzoek moet onverwijld van start gaan. Nabestaanden en slachtoffers moeten worden betrokken bij het onderzoek.8
In de gevallen waarin een opsporingsambtenaar gebruik heeft gemaakt van zijn vuurwapen met een overlijden of enig lichamelijk letsel tot gevolg, wordt onafhankelijk onderzoek verricht door de Rijksrecherche onder gezag van de officier van justitie. Dit geldt ook voor ander geweldgebruik door opsporingsambtenaren met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Wanneer een burger aangifte doet van (zware) mishandeling door de politie of andere opsporingsambtenaren, kan het OM bevelen dat dit wordt onderzocht. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Rijksrecherche indien sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
In andere gevallen van letsel als gevolg van geweld door opsporingsambtenaren wordt het onderzoek uitgevoerd door medewerkers van een afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie. Dit zijn opsporingsambtenaren die niet betrokken zijn geweest bij het geweldsincident en bovendien onafhankelijk zijn ten opzichte van de politieteams waartoe de opsporingsambtenaar die geweld gebruikte behoort. Gaat het om een geweldsaanwending door een andere opsporingsambtenaar, dan zal het onderzoek worden verricht door de afdeling interne onderzoeken van de betreffende organisatie of, wanneer die daarover niet beschikt (denk aan veel organisaties die beschikken over buitengewone opsporingsambtenaren zoals gemeenten), door de politie.9 Net als het onderzoek door de Rijksrecherche, vindt een onderzoek na een aangifte van geweldgebruik door een opsporingsambtenaar plaats onder gezag van een officier van justitie. Daarmee wordt de door het EHRM voorgeschreven onafhankelijkheid voldoende gewaarborgd.
Indien de officier van justitie besluit de betrokken opsporingsambtenaar te vervolgen, is de Blauwe Kamer van de rechtbank Midden-Nederland bevoegd een oordeel te geven in de strafrechtelijke procedure. Het is niet aan mij als stelselverantwoordelijke voor de politie om mij uit te spreken over de oordelen van de Blauwe Kamer of andere (rechterlijke) functionarissen.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Mutluer (GroenLinks-PvdA), van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de onafhankelijkheid van de beoordeling van politiegeweld in Nederland (ingezonden 13 maart 2025) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.