Kamervraag 2022Z13485

Het bericht dat tienduizenden mensen die arbeidsongeschikt zijn door de WIA in armoede leven

Ingediend 29 juni 2022
Beantwoord 13 september 2022 (na 76 dagen)
Indiener Bart van Kent
Beantwoord door Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA)
Onderwerpen sociale zekerheid ziekte en arbeidsongeschiktheid
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z13485.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-3992.html
  • Vraag 1
    Wat is uw reactie op het artikel «Tienduizenden mensen die arbeidsongeschikt zijn, leven in armoede door de WIA: «Menselijke maat is ver te zoeken»»?1

    Ik vind de verhalen van de personen die in de uitzending van EénVandaag aan het woord komen schrijnend. Het is bijzonder vervelend voor mensen als zij met ziekte en arbeidsongeschiktheid geconfronteerd worden en ik begrijp dat dit grote gevolgen kan hebben voor diegenen die het treft. Ik vind het zorgelijk om te horen dat mensen zich niet serieus genomen voelen of zelfs extra stress ervaren doordat zij in onzekerheid zitten over de hoogte van hun uitkering.

  • Vraag 2
    Constaterende dat wanneer een persoon voor 33% arbeidsongeschikt wordt verklaard, deze persoon een derde van de werkzaamheden niet meer kan uitvoeren, maar deze toch niet onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) valt, bent u het eens dat het onacceptabel is dat de grens voor arbeidsongeschiktheid extreem hoog is? Bent u het eens dat het verlagen van die drempel naar 15 procent ervoor zou zorgen dat de WIA menselijker en minder hard zou worden?

    Het arbeidsongeschiktheidspercentage zegt niet direct iets over hoe groot iemands beperking door ziekte of arbeidsongeschiktheid is, maar ziet op de mate van verlies van verdiencapaciteit. Bij de invoering van de WIA is uitgegaan van de veronderstelling dat mensen die door ziekte of beperking, minder dan 35% van hun verdiencapaciteit verliezen, zo veel mogelijk aan het werk zouden blijven bij hun werkgever of in staat zijn (ander passend) werk te vinden. Ik constateer dat er een groep is die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, geen WIA-uitkering krijgt en ook niet werkt. Deze groep heeft wel recht op re-integratiedienstverlening. Deze situatie kan hardvochtige effecten hebben voor werknemers. Ik neem dit probleem serieus en onderzoek het in het kader van mijn aanpak van hardheden in de WIA, zoals aangekondigd in het coalitieakkoord. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze aanpak op korte, middellange en lange termijn2.

  • Vraag 3
    Hoeveel mensen vallen op dit moment onder de WIA 35-min? Wat is het aandeel werkenden van de WIA 35-min, zowel procentueel als absoluut? Hoe reflecteert u op deze cijfers? Ziet u deze cijfers als problematisch?

    Wanneer uit de WIA-beoordeling volgt dat mensen minder dan 35% verdiencapaciteit verliezen, ontvangen deze mensen geen WIA-uitkering. Als zij hun werk verliezen, hebben ze mogelijk recht op een WW-uitkering of bijstand. Op basis van de uitkomsten van de WIA-claimbeoordeling is bekend hoeveel mensen er zijn afgewezen vanwege minder dan 35% arbeidsongeschiktheid (zie hieronder), maar het is mogelijk dat een deel van de mensen door toegenomen arbeidsongeschiktheid bij een herbeoordeling binnen vijf jaar wel een WIA-uitkering ontvangt. Er wordt niet gemonitord wat er met de groep mensen die afgewezen wordt voor de WIA wegens minder dan 35% verlies van verdiencapaciteit gebeurt in de periode nadat zij de WIA-beoordeling hebben gehad. Wel doet het UWV op dit moment onderzoek naar de zogenaamde 35-min-groep, met als doel om meer grip te krijgen om deze groep, door kennis in zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht te vergroten.
    Uit de Monitor Arbeidsparticipatie UWV 2021 volgt dat er eind 2020 349.400 mensen een WIA-uitkering ontvangen en 69.000 mensen minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn. Hiervan werken 33.400 mensen en dat betekent dat 48,5% van de 35-minners werkt op het moment van de beoordeling. Van de in totaal 37.600 voormalig werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, hebben 24.500 personen werk. Van de in totaal 31.400 personen die onder de Ziektewet vallen («vangnetters») werken er 8.900. Dit betekent dat 65% van de voormalig werknemers die minder 35% arbeidsongeschikt zijn en 28% van de «vangnetters» die minder 35% arbeidsongeschikt zijn, werken.
    In het IBO «Geschikt voor de arbeidsmarkt 2017» is beschreven wat er met mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt waren, gebeurde in de periode 2010–2015. Daaruit blijkt dat na vijf jaar 16% van de mensen die in 2010 minder 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard een bijstandsuitkering ontvangt.
    Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 2 neem ik de problemen van de mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en geen werk hebben, serieus. Ik onderzoek wat er nodig is om de situatie van die groep te verbeteren. Ik zie mogelijke wijzigingen in de manier waarop het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt bepaald als onderdeel van de aanpak van hardheden in de WIA. Zoals ik recent in de Kamerbrief3 over de aanpak mismatch sociaal-medisch beoordelen en hardheden WIA heb aangegeven laat ik dit meelopen in de opdracht aan de onafhankelijke onderzoekscommissie.

  • Vraag 4
    Kunt u aangeven hoeveel 35-minners er op dit moment in de bijstand zitten? Hoe oordeelt u over deze cijfers? Bent u van mening dat deze cijfers actie vanuit het kabinet verdienen?

    Zie antwoord vraag 3.

  • Vraag 5
    Klopt het dat wanneer mensen na afloop van de werkgerelateerde uitkering te maken krijgen met de restverdiencapaciteit en wanneer iemand 2.000 euro per maand verdiende en voor 50% is afgekeurd, zijn restverdiencapaciteit 1.000 euro is en hij geacht wordt 50% van die restverdiencapaciteit te verdienen en wanneer hem dat niet lukt zijn inkomen daalt tot 35% van het wettelijk minimumloon (WML) (35% van 1756,20 = 614,67 euro)? Klopt deze berekening? Wat gaat u doen om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen?

    Na afloop van de loongerelateerde periode komt de WIA-uitkeringsgerechtigde in de vervolgfase. De hoogte van de uitkering is vanaf dat moment afhankelijk van zowel de inkomsten naast de uitkering als de mate van arbeidsongeschiktheid. Het omslagpunt ligt op het verdienen van ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit (RVC). Wanneer er minder dan 50% van de resterende verdiencapaciteit wordt verdiend, komt iemand in een ander uitkeringsregime terecht. De hoogte van de uitkering wordt, kortgezegd, lager op het moment dat de uitkeringsgerechtigde minder dan 50% van zijn resterende verdiencapaciteit verdient.
    In meer detail: voor het voorbeeld in de vraag betekent het dat er sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van 50%, waarbij een resterende verdiencapaciteit is vastgesteld van € 1.000. Als deze persoon minder dan de helft van de resterende verdiencapaciteit verdient, in het voorbeeld minder dan € 500, ontvangt hij de vervolguitkering. De hoogte van de vervolguitkering is een percentage van het wettelijk minimumloon, afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij 50% arbeidsongeschiktheid is dat 35%. Dit betekent dat de uitkering € 614,67 bedraagt (35% van € 1.756,20).
    Indien het totale gezinsinkomen van de uitkeringsgerechtigde en/of diens partner lager ligt dan het geldend sociaal minimum (70% voor een alleenstaande, 100% voor gehuwd/samenwonenden) kan recht op een toeslag uit de Toeslagenwet bestaan.
    Het uitgangspunt bij de vormgeving van de uitkeringsstructuur van de WGA is geweest dat werken (meer) moet lonen. In de meeste gevallen lukt het mensen om de helft van hun resterende verdiencapaciteit te verdienen, maar er kunnen verschillende redenen zijn waarom het iemand niet (meer) lukt, soms ook buiten iemands schuld. Ik begrijp dat de terugval in uitkeringshoogte grote impact heeft op de mensen die het raakt. Dit kan tot hardvochtige effecten leiden. Door de vakbonden FNV, CNV en VCP is dit als hardheid geformuleerd. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak van hardheden op korte, middellange en lange termijn4. Ik neem dit vraagstuk mee in gesprekken met sociale partners over het aanpakken van hardheden door wijzigingen binnen het huidige stelsel. Mijn insteek van deze gesprekken is om gezamenlijk te analyseren welke knelpunten op korte en welke op middellange termijn aangepakt kunnen worden. Het knelpunt dat in deze vraag wordt beschreven, betreft wat mij betreft in ieder geval een fundamenteel vraagstuk, dat meeloopt in de opdracht aan de commissie die ik instel om te reflecteren op het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid.

  • Vraag 6
    Kunt u bevestigen dat het in de WIA mogelijk is om onder het sociaal minimum te belanden wanneer de drempel van 50% van de restverdiencapaciteit niet wordt gehaald? Hoe is dit ontstaan en op welke wet- en regelgeving is dit gebaseerd? Kunt u een overzicht toesturen van de ambtelijke instructies en dergelijke die hierop van toepassing zijn?

    Wanneer iemand in de WIA onder het sociaal minimum dreigt te belanden, dan kan met een toeslag op basis van de toeslagenwet voorkomen worden dat dit gebeurt. Als iemand met een vervolguitkering minder dan de helft van de resterende verdiencapaciteit verdient, ontvangt hij een uitkering gebaseerd op een percentage van het wettelijk minimumloon. De WIA-uitkering zal daarmee minder dan het sociaal minimum bedragen (bij 65–80% arbeidsongeschikt, bedraagt de vervolguitkering 50,75% van het wettelijk minimumloon). Indien het totale gezinsinkomen van de uitkeringsgerechtigde en/of diens partner lager ligt dan het geldend sociaal minimum (70% voor een alleenstaande, 100% voor gehuwd/samenwonenden) kan recht op een toeslag uit de Toeslagenwet bestaan, waarmee wordt voorkomen dat werknemers onder het sociaal minimum belanden. Alleen in het geval dat de werknemer voor intreden van de arbeidsongeschiktheid al minder dan het sociaal minimum verdiende, vindt er een maximering van de toeslag plaats op het dagloon. In dat geval dient de werknemer een aanvullende bijstandsuitkering aan te vragen waar een vermogenstoets geldt.

  • Vraag 7
    Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat mensen onder het sociaal minimum terechtkomen wanneer zij te ziek zijn om de restverdiencapaciteit te verdienen?

    Zie antwoord vraag 6.

  • Vraag 8
    Deelt u de mening dat de in het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» aangegeven kabinetsplannen, om te onderzoeken hoe hardheden in de WIA hervormd kunnen worden met oog voor uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en uitlegbaarheid, hoge prioriteit hebben? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het inkomen van deze mensen niet langer onder het sociaal minimum uitkomt? Op welke termijn gaat u die stappen ondernemen? Ziet u de urgentie voor deze groep mensen en gaat u daar naar handelen?

    Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 6 en 7 bestaat er een vangnet om te voorkomen dat arbeidsongeschikte werknemers onder het sociaal minimum uitkomen. Tegelijkertijd heb ik oog voor de manier waarop de huidige systematiek uitpakt in de praktijk en wil ik daar waar de systematiek leidt tot hardvochtige effecten, onderzoeken of verbeteringen nodig en mogelijk zijn. Zoals aangekondigd voer ik met sociale partners het gesprek over mogelijke oplossingen voor hardheden binnen het huidige stelsel en over de vraag wat op welke termijn aangepakt kan worden. Dit vraagstuk betrek ik in die gesprekken. Dat sluit ook aan bij het feit dat de FNV in haar witboek «Hardheden in de WIA»5 de hoogte van de WIA-uitkering op het moment dat iemand niet in staat is 50% van de restverdiencapaciteit te verdienen, als hardheid aankaart. Daarnaast loopt dit vraagstuk mee in de opdracht aan de commissie die ik, zoals aangekondigd, instel om te reflecteren op het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid.

  • Vraag 9
    Bent u bereid om extra geld uit te trekken voor het aanpakken van deze hardheden? Hoe kijkt u aan tegen het feit dat er in het coalitieakkoord geen kosten zijn begroot voor het aanpakken van deze hardheden? Hoeveel extra geld bent u bereid uit te trekken en op welke termijn?

    Ik ben voornemens om voor de langere termijn aanpak van hardheden, integraal en fundamenteel te kijken, om te komen tot scenario’s voor mogelijke hervorming van het stelsel van arbeidsongeschiktheid, waarbij oog moet zijn voor de uitvoerbaarheid, uitlegbaarheid en betaalbaarheid van het stelsel. Ik wil daar nu niet op vooruit lopen.

  • Mededeling - 7 juli 2022

    Hierbij deel ik u mede dat de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Kent (SP) over «het bericht dat tienduizenden mensen die arbeidsongeschikt zijn door de WIA in armoede leven» niet binnen de gestelde termijn van drie weken mogelijk is vanwege onderlinge afstemming. De beantwoording zal ik u zo spoedig mogelijk toezenden.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2022Z13485
Volledige titel: Het bericht dat tienduizenden mensen die arbeidsongeschikt zijn door de WIA in armoede leven
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20212022-3992
Volledige titel: Antwoord op vragen van het lid Van Kent over 'het bericht dat tienduizenden mensen die arbeidsongeschikt zijn door de WIA in armoede leven'