Ingediend | 22 december 2016 |
---|---|
Beantwoord | 27 januari 2017 (na 36 dagen) |
Indiener | Linda Voortman (GL) |
Beantwoord door | Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | migratie en integratie organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2016Z24743.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20162017-1049.html |
Ja.
Vanwege privacyaspecten kan ik niet ingaan op de individuele omstandigheden in deze zaak. Wel kan ik u melden dat in deze zaak geoordeeld is dat niet Nederland verantwoordelijk is voor de afhandeling van de ingediende asielaanvraag maar een ander Dublinland. Een vreemdeling die in afwachting is van een overdracht naar een andere lidstaat op basis van de Dublinverordening, dient zelf initiatief te ontplooien om zelfstandig naar de andere lidstaat te vertrekken en daar ook zijn volle medewerking aan te verlenen. Daarbij kan de vreemdeling ondersteund worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Na akkoord van de andere lidstaat en met behulp van een door de DT&V op te stellen Dublin-laissez-passer, kan overdracht aan de andere lidstaat plaatsvinden. Als de vreemdeling hier geen gehoor aan geeft, kan niet worden aangenomen dat het langdurige verblijf buiten de eigen invloedsfeer van de vreemdeling lag.
Met de definitieve Regeling langdurig verblijvende kinderen is er beleid gekomen waaraan objectief kan worden getoetst of de overheid een vergunning dient te verlenen op basis van langdurig verblijf. Daarbij wordt het eigen handelen van de vreemdeling meegewogen. Deze regeling is restrictiever dan de «overgangsregeling» (het «Kinderpardon»). Een ruimhartige permanente regeling waarin geen enkele eis wordt gesteld aan de vreemdeling ondermijnt het terugkeerbeleid. In het regeerakkoord is opgenomen dat de definitieve regeling «naar zijn aard betrekking zal hebben op een klein aantal personen.» Dit is er onder meer in gelegen dat de vreemdeling actief moet hebben gewerkt aan zijn terugkeer. Het betreft immers een regeling voor mensen die daadwerkelijk zelf hebben gewerkt aan terugkeer, maar die terugkeer om redenen gelegen buiten hun invloedssfeer niet hebben kunnen realiseren. Werken aan vertrek wordt dus niet pas verlangd als er reeds sprake is van langdurig verblijf, maar ook reeds voordien en juist ter voorkoming van dat langdurige verblijf.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
In het vreemdelingenbeleid wordt in belangrijke mate rekening gehouden met de positie van kinderen (zowel in gezinsverband als voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen), waarmee recht gedaan wordt aan het Kinderrechtenverdrag (IVRK). Deze verdragsbepaling dient door verdragsstaten steeds geconcretiseerd te worden in beleid en regelgeving. Uit de tekst volgt dat het belang van het kind niet het enige belang is maar een van de belangen. Er dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van het kind en overige belangen, zoals bijvoorbeeld het belang van de Staat en het behoud van maatschappelijk draagvlak voor het vreemdelingenbeleid.
Het enkele feit dat kinderen hun volledige leven in Nederland hebben doorgebracht, is geen reden tot vreemdelingrechtelijke bescherming en het verlenen van verblijf. Als na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter een asielaanvraag wordt afgewezen dient de vreemdeling Nederland te verlaten. De Nederlandse overheid zet altijd in op zelfstandig vertrek. Als iemand echter niet vertrekt, kan er een moment komen dat overgegaan wordt tot gedwongen vertrek.
Zie antwoord vraag 5.
Zie antwoord vraag 5.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Voortman (GroenLinks) van uw Kamer aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de petitie «Breng onze kinderen terug: Farhiya, Sabarina, Safa, Saidomar en Sajwah» (ingezonden 22 december 2016) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.