Inhoudsopgave
I. |
ALGEMEEN |
1 |
|
1. |
Inleiding |
1 |
|
2. |
Gevolgen voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba |
5 |
|
3. |
Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie |
5 |
|
4. |
Budgettaire aspecten |
5 |
|
5. |
EU-aspecten |
5 |
|
6. |
Doenvermogen |
6 |
|
7. |
Gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven |
6 |
|
8. |
Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst |
6 |
|
9. |
Advies en consultatie |
6 |
|
II. |
ARTIKELSGWIJZE TOELICHTING |
7 |
De Wet minimumbelasting 2024 (WMB 2024) is op 31 december 2023 in werking getreden. Met deze wet is een minimumbelasting ingevoerd om te bewerkstelligen dat multinationale en binnenlandse groepen met een omzet van € 750 miljoen of meer ten minste effectief 15% aan belasting over hun winst betalen. Met deze wet is Richtlijn (EU) 2022/2523 (EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing) geïmplementeerd.1 Deze richtlijn is gebaseerd op de modelregels van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zoals aangenomen door het Inclusive Framework on BEPS (IF) op 14 december 20212 en komt daarmee in hoofdzaak overeen. Na publicatie van deze modelregels is het IF in februari 20233, juli 20234, december 20235, juni 20246 en januari 20257 administratieve richtsnoeren overeengekomen.8
De OESO-regels over de minimumbelasting, in de vorm van de OESO-modelregels, commentaar of de nadere regelgeving in de vorm van administratieve richtsnoeren, werken niet direct door in de Nederlandse rechtsorde. Het IF noch de OESO kunnen bindende wetgeving vaststellen. Om de consistente toepassing van de OESO-regels over de minimumbelasting te bevorderen en om discrepanties met de toepassing van de regels ten aanzien van andere staten te voorkomen, acht het kabinet het van belang om de administratieve richtsnoeren – voor zover nodig – in de Nederlandse regelgeving op te nemen. Het kabinet zal de nadere regelgeving vanuit de OESO, waaronder de administratieve richtsnoeren, telkens beoordelen en aan de hand daarvan – van geval tot geval – bepalen of de wettekst en de toelichting van de WMB 2024 aanpassing behoeven.9 Dit geldt ook voor toekomstige administratieve richtsnoeren die door het IF mogelijk zullen worden gepubliceerd. In sommige gevallen bevatten de administratieve richtsnoeren verduidelijkingen die louter zien op de uitleg van maatregelen die al zijn opgenomen in de WMB 2024. Voor dergelijke verduidelijkingen geldt dat dit geen aanleiding geeft om de WMB 2024 aan te passen of aan te vullen. In dit kader is van belang dat in de considerans van de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing is aangegeven dat de OESO-modelregels en de toelichtingen en voorbeelden in het OESO-commentaar bij de OESO-modelregels10 als bron van illustratie en uitleg bij de implementatie van de richtlijnteksten dienen te worden gebruikt.11 De wetteksten en de artikelsgewijze toelichting zoals opgenomen in de WMB 2024 zijn daarom mede gebaseerd op de OESO-modelregels en het commentaar daarop. Het OESO-commentaar kan daarom dienen als interpretatiebron.
Een deel van de hiervoor genoemde administratieve richtsnoeren van de OESO is afgelopen jaar met de Wet aanpassing Wet minimumbelasting 202412 opgenomen in de WMB 2024. In het onderhavige wetsvoorstel worden de resterende onderdelen uit de administratieve richtsnoeren van december 2023, juni 2024 en januari 2025 opgenomen in de WMB 2024. Daarnaast worden er nog enkele technische wijzigingen voorgesteld. Dit wetsvoorstel betreft op hoofdlijnen de uitwerking van de volgende onderwerpen:
Doorkijkentiteiten en hybride entiteiten
In de administratieve richtsnoeren van juni 2024 heeft de OESO regels gepubliceerd die zien op de begripsomschrijvingen van doorkijkentiteiten en hybride entiteiten. Voorts zijn regels gegeven die zien op de toerekening van de nettowinst of het nettoverlies en de betrokken belastingen van een doorkijkentiteit. Met de voorgestelde wijzigingen worden deze regels opgenomen in de WMB 2024.
Ander verslagjaar van een niet-meegeconsolideerde groepsentiteit
In de administratieve richtsnoeren van december 2023 is geregeld dat ingeval een niet-meegeconsolideerde groepsentiteit een ander verslagjaar heeft dan de uiteindelijkemoederentiteit, voor de berekening van het effectieve belastingtarief wordt uitgegaan van de financiële verslaggevingsperiode die eindigt in de loop van het verslagjaar van de uiteindelijkemoederentiteit.
Andere boekwaarde dan op grond van de financiële verslaggeving
Voor de berekening van het effectieve belastingtarief wordt in beginsel uitgegaan van de financiële verslaggeving. Dit geldt ook voor de gecorrigeerde mutaties in de belastinglatenties. In een aantal gevallen wijkt de boekwaarde van activa of passiva echter af van de boekwaarde op grond van de financiële verslaggeving.13 In deze gevallen moet bij de berekening van de gecorrigeerde mutaties in de belastinglatenties worden uitgegaan van de boekwaarde.
Actieve belastinglatenties ontstaan vóór het overgangsjaar als gevolg van een regeling met een overheidsinstantie of de invoering van een winstbelasting
Om te voorkomen dat de aanwending van actieve belastinglatenties die zijn ontstaan vóór het overgangsjaar als gevolg van een regeling met een overheidsinstantie of de invoering van een winstbelasting zou leiden tot een te laag effectief belastingtarief in de daaropvolgende jaren, wordt voorgesteld deze belastinglatenties niet in aanmerking te nemen. Daarbij is voorzien in een overgangsregeling. Deze regeling is eveneens van toepassing op de tijdelijke kwalificerendlandenrapportveiligehavenregel.14
De tijdelijke kwalificerendlandenrapportveiligehavenregel
De tijdelijke kwalificerendlandenrapportveiligehavenregel regelt dat de bijheffing voor de in een staat gevestigde groepsentiteiten voor bepaalde verslagjaren nihil bedraagt, mits is voldaan aan bepaalde voorwaarden. In de administratieve richtsnoeren van december 2023 heeft de OESO een nadere invulling gegeven aan deze tijdelijke kwalificerendlandenrapportveiligehavenregel. Met de voorgestelde wijzigingen wordt allereerst bepaald dat voor betalingen die voortvloeien uit hybride intra-groepstransacties in bepaalde omstandigheden een correctie dient plaats te vinden. Daarnaast wordt geregeld dat voor toepassing van de tijdelijke kwalificerendlandenrapportveiligehavenregel, de afzonderlijke financiële verslaggeving die door een hoofdentiteit wordt opgesteld voor een vaste inrichting, als een kwalificerende financiële verslaggeving kan worden gebruikt.
De WMB 2024 is per 31 december 2023 in werking getreden en vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023. Het IF heeft na deze inwerkingtreding meerdere administratieve richtsnoeren gepubliceerd. Het kabinet streeft ernaar om deze administratieve richtsnoeren zo snel mogelijk om te zetten in regelgeving.15 Daarom heeft het kabinet besloten om aan de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen (eveneens) zoveel mogelijk terugwerkende kracht te verlenen tot en met 31 december 2023 en deze wijzigingen toepassing te laten vinden met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023. Hiermee wordt voorkomen dat er mismatches kunnen ontstaan in de toepassing van de regels ten opzichte van andere staten, wat onzekerheid en mogelijk dubbele belasting en dubbele niet-belasting tot gevolg kan hebben. Daarnaast is er op OESO-niveau een peer review proces vormgegeven om te beoordelen welke landen kwalificerende maatregelen hebben geïmplementeerd. Hierbij is het van belang dat naast de OESO-modelregels, ook de administratieve richtsnoeren tijdig zijn opgenomen in de Nederlandse regelgeving. Indien de bepalingen uit de administratieve richtsnoeren niet binnen twee jaar na de publicatie daarvan zijn ingevoerd, zou dat gevolgen kunnen hebben voor de kwalificerende status van de maatregelen in de WMB 2024.
Het kabinet acht de terugwerkende kracht van dit wetsvoorstel gerechtvaardigd, voor zover deze wijzigingen niet bezwaarlijk zijn voor belastingplichtigen. Als gevolg geldt dat in beginsel het gehele wetsvoorstel terugwerkende kracht heeft, met uitzondering van de volgende voorgestelde wijzigingen:
1. De maatregelen die zien op de bepaling van het kwalificerend inkomen of verlies en de betrokken belasting van een groepsentiteit ingeval de activa, passiva, inkomsten, uitgaven en kasstromen van die groepsentiteit niet zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening en het verslagjaar van die groepsentiteit afwijkt van het verslagjaar van de uiteindelijkemoederentiteit.
2. De aanpassing van de maatregel die bepaalt wat onder nettobelastinglast wordt verstaan voor het bepalen van het kwalificerende inkomen of verlies van een groepsentiteit.
3. De maatregel die ziet op de bepaling van de boekwaarde ingeval van een bijzondere waardevermindering van activa of passiva.
4. De maatregel waarin wordt voorgesteld wanneer er moet worden uitgegaan van een andere boekwaarde dan op grond van de financiële verslaggeving voor de berekening van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties.
5. De maatregel die betrekking heeft op actieve belastinglatenties die zijn ontstaan vóór het overgangsjaar als gevolg van een regeling met een overheidsinstantie of de invoering van een winstbelasting.
6. De maatregel waarin wordt voorgesteld om de aanwending van de hierboven genoemde belastinglatenties niet mee te nemen bij de bepaling van de vereenvoudigde betrokken belastingen voor de toepassing van de tijdelijke kwalificerendlandenrapportveiligehavenregel.
7. De maatregel die betrekking heeft op de tijdelijke kwalificerendlandenrapportveiligehavenregel waarbij de betalingen die voortvloeien uit intra-groepstransacties zowel bij de betaler als bij de ontvanger onder omstandigheden als rente in aanmerking worden genomen op basis van de kwalificerende financiële verslaggeving.
8. De aanpassing van de maatregel die ziet op de omzetdrempel bij een fusie van twee of meer groepen.
Deze maatregelen treden niet met terugwerkende kracht in werking. Zij treden in werking met ingang van 31 december 2025, en vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025. De WMB 2024 sluit namelijk aan bij verslagjaren die aanvangen op of na 31 december van een jaar.
Voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES-eilanden) geldt een afzonderlijk fiscaal stelsel. Via een aantal schakelbepalingen in de Belastingwet BES (opgenomen in hoofdstuk 7b van die wet)16 is de WMB 2024 vrijwel integraal van toepassing op groepsentiteiten die zijn gevestigd op de BES-eilanden met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023.17 Daarmee zijn de maatregelen in het onderhavige wetsvoorstel ook van belang voor de BES-eilanden.
De voorgestelde wijzigingen in het onderhavige wetsvoorstel zijn doeltreffend en doelmatig. Met deze wijzigingen wordt de WMB 2024 in overeenstemming gebracht met de administratieve richtsnoeren. Dit bevordert de consistente toepassing van de OESO-modelregels over de minimumbelasting (de zogenoemde Pijler 2-regels) en voorkomt discrepanties met de toepassing van de regels ten aanzien van andere staten. Daarnaast wordt met het onderhavige wetsvoorstel een aantal technische wijzigingen in de WMB 2024 zelf aangebracht. Evaluatie van dit wetsvoorstel wordt niet voorzien, omdat er beperkt beleidsvrijheid is om af te wijken van de internationaal afgesproken administratieve richtsnoeren vanwege de internationaal consistente toepassing hiervan.
In het onderhavige wetsvoorstel worden de resterende onderdelen uit de administratieve richtsnoeren van december 2023, juni 2024 en januari 2025 opgenomen in de WMB 2024. Daarnaast worden enkele technische wijzigingen in de WMB 2024 voorgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel bevat derhalve met name technische aanpassingen die naar verwachting geen wezenlijke invloed hebben op de werking van WMB 2024. De voorgestelde wijzigingen in de WMB 2024 hebben daarom geen budgettair effect.
De WMB 2024 strekt tot implementatie van de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing. Deze richtlijn is gebaseerd op de OESO-modelregels en komt daarmee in hoofdzaak overeen. Na publicatie van deze modelregels heeft het IF verschillende administratieve richtsnoeren gepubliceerd. De overwegingen van de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing verwijzen naar de richtsnoeren als een bron van illustratie en interpretatie voor de lidstaten.18 Om te voorkomen dat de regels niet op elkaar aansluiten of dat er uiteenlopende normen van toepassing zijn, bestaat de noodzaak om consistentie met de administratieve richtsnoeren te waarborgen bij de toepassing van de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing door de lidstaten. De Europese Commissie neemt als waarnemer deel aan de vergaderingen van het IF en de technische werkgroepen. De Europese Commissie heeft eerder samen met Raad verklaard dat de gepubliceerde richtsnoeren in lijn zijn met de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing.19
De WMB 2024 is van toepassing op groepsentiteiten (veelal vennootschappen) van zowel multinationale groepen als binnenlandse groepen, met een jaaromzet van ten minste € 750 miljoen. Daarnaast kent de WMB 2024 een veiligehavenregel die erop neerkomt dat een multinationale groep of binnenlandse groep ervoor kan kiezen om in plaats van een gedetailleerde berekening, een vereenvoudigde berekening te hanteren. Voorts is het de verwachting dat de WMB 2024 en de voorgestelde wijzigingen zien op bedrijven die veelal worden bijgestaan door een adviseur of andere fiscale dienstverlener. Gelet op het voorgaande acht het kabinet dat deze doelgroep over afdoende doenvermogen beschikt om de voorgestelde wijzigingen uit te voeren.
De voorgestelde wijzigingen in het onderhavige wetsvoorstel hebben slechts zeer beperkte structurele gevolgen voor de administratieve lasten voor bedrijven. Daarnaast is er beperkte beleidsvrijheid om af te wijken van de internationaal afgesproken toepassing van de Pijler 2-regels vanwege een internationaal consistente toepassing van deze regels. Het onderhavige wetsvoorstel is desondanks voorgelegd aan het adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Wanneer het ATR geen op- of aanmerkingen heeft bij de regeldrukinschatting of het voorstel beperkte gevolgen heeft voor de regeldruk kunnen maatregelen niet voor advies worden geselecteerd. Het ATR heeft dit wetsvoorstel niet geselecteerd voor een formeel advies.
De uitvoeringsgevolgen van de voorgestelde aanpassingen in de WMB 2024 zijn door de Belastingdienst vastgesteld aan de hand van een uitvoeringstoets. Hieruit volgt dat de impact van deze aanpassingen beperkt is en het risico op procesverstoringen klein is. Het onderhavige wetsvoorstel is derhalve uitvoerbaar.
Het kabinet hecht veel waarde aan het voortvarend opnemen van de internationaal afgesproken administratieve richtsnoeren in regelgeving. Hiervoor heeft het kabinet meerdere redenen.
Ten eerste is een voortvarende wettelijke verankering van belang om belastingplichtigen voorafgaand aan de indiening van de eerste aangiften, duidelijkheid te geven omtrent de toepassing van de administratieve richtsnoeren. In dit kader is van belang dat de eerste bijheffing-informatieaangifte uiterlijk 30 juni 2026 dient te worden ingediend en de eerste belastingaangifte uiterlijk 31 augustus 2026 dient te worden ingediend.
Ten tweede is het voortvarend opnemen van de administratieve richtsnoeren in de Nederlandse regelgeving van belang vanwege het peer review proces dat op OESO-niveau is vormgegeven. Met dit peer review proces wordt beoordeeld welke landen een kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel en een kwalificerende binnenlandse bijheffing maatregel hebben geïmplementeerd. De status van een kwalificerende maatregel is van belang om de rangorde tussen de verschillende maatregelen te bepalen, en draagt bij aan de consistente toepassing van de Pijler 2-regels.20 Staten die op basis van het tijdelijke kwalificatieproces, gebaseerd op een beoordeling door de staat zelf, kwalificerende maatregelen hebben geïmplementeerd, worden door de OESO bijgehouden in een overzicht.21 Vervolgens zal er na dit tijdelijke kwalificatieproces een robuustere en meer gedetailleerde beoordeling van de wetgeving van staten met Pijler 2-regels plaatsvinden en zal de wetgeving onderworpen worden aan een monitoringsproces. Voor het peer review proces en het bepalen van de kwalificerende status van een maatregel is het van belang dat naast de OESO-modelregels, ook de administratieve richtsnoeren zo snel mogelijk (maar in ieder geval niet later dan twee jaar na publicatie) zijn opgenomen in de Nederlandse regelgeving.
Tot slot bevat dit wetsvoorstel een anti-ontgaansbepaling. Voor het waarborgen van de effectiviteit van een dergelijke maatregel is het van belang dat deze zo snel als redelijkerwijs mogelijk wordt ingevoerd.
Gegeven het streven van het kabinet om de Pijler 2-regels zo snel en volledig mogelijk in de regelgeving op te nemen is het – mede gelet op het tijdstip van het publiceren van de verschillende administratieve richtsnoeren en de complexiteit die samenhangt met de materie – binnen de beschikbare tijd niet mogelijk om eerst een internetconsultatie te houden en om daarna tijdig wetgeving op te stellen. Hierbij heeft het kabinet ook in overweging genomen dat er beperkte beleidsvrijheid is om af te wijken van de internationaal afgesproken toepassing van de Pijler 2-regels.
Artikel I, onderdeel A (artikel 1.2 van de Wet minimumbelasting 2024)
In artikel 1.2 WMB 2024 zijn de definities opgenomen van begrippen die voor de toepassing van de WMB 2024 van belang zijn.
Voorgesteld wordt in artikel 1.2, eerste lid, WMB 2024 twee aanpassingen aan te brengen. Deze wijziging regelt in welke gevallen een doorkijkentiteit kwalificeert als fiscaal transparante entiteit of omgekeerde hybride entiteit als een belang in een doorkijkentiteit wordt gehouden via een of meer andere doorkijkentiteiten. De voorgestelde wijziging in onderdeel a van de definitie regelt dat een doorkijkentiteit wordt aangemerkt als een fiscaal transparante entiteit voor zover deze doorkijkentiteit of, indien zij middellijk wordt gehouden, zij en de entiteit of entiteiten door middel waarvan de belanghouders het belang in haar houden, fiscaal transparant is, onderscheidenlijk zijn, in de staat waarin de belanghouders wonen of zijn gevestigd. De voorgestelde wijziging in onderdeel b van de definitie regelt dat een doorkijkentiteit wordt aangemerkt als een omgekeerde hybride entiteit voor zover deze doorkijkentiteit of, indien zij middellijk wordt gehouden, zij en de entiteit of entiteiten door middel waarvan de belanghouders het belang in haar houden, niet fiscaal transparant is, onderscheidenlijk zijn, in de staat waarin de belanghouders wonen of zijn gevestigd. Dit is in lijn met onderdeel 5.2 van de administratieve richtsnoeren van juni 2024.
Daarnaast wordt voorgesteld om in artikel 1.2, eerste lid, WMB 2024 een definitie voor het begrip «hybride entiteit» op te nemen. Op grond van de voorgestelde definitie is sprake van een hybride entiteit als een entiteit wordt behandeld als fiscaal transparant in de staat waar haar belanghouders wonen of zijn gevestigd en die entiteit:
– belastingplichtig is in de staat waarin zij is gevestigd (onderdeel a); of
– niet wordt aangemerkt als een fiscaal transparante entiteit op grond van artikel 1.2, tweede lid, WMB 2024 en op grond van artikel 1.3, eerste lid, tweede zin, WMB 2024 wordt geacht te zijn gevestigd in de staat naar het recht waarvan zij is opgericht (onderdeel b).
Op grond van onderdeel b van de voorgestelde definitie voor het begrip «hybride entiteit» kan ook een entiteit die gevestigd is in een staat die geen vennootschapsbelasting kent, aangemerkt worden als een hybride entiteit. Dit is in lijn met onderdeel 5.5 van de administratieve richtsnoeren van juni 2024.
De voorgestelde wijziging van artikel 1.2, vijfde lid, WMB 2024 hangt samen met de andere voorgestelde wijzigingen van artikel 1.2 WMB 2024 die zien op de kwalificatie van een doorkijkentiteit in geval deze door de belanghouders wordt gehouden via een of meer doorkijkentiteiten. Voorgesteld wordt om in artikel 1.2, vijfde lid, WMB 2024 niet meer te refereren aan de directe belanghouder.
In samenhang met de voorgestelde aanpassingen van de definitie voor het begrip «doorkijkentiteit», wordt op grond van het voorgestelde artikel 1.2, achtste lid, WMB 2024 voor de toepassing van de definitie van doorkijkentiteit een doorkijkentiteit die geen uiteindelijkemoederentiteit is, niet aangemerkt als een belanghouder. Als een doorkijkentiteit wordt gehouden door een andere doorkijkentiteit en de kwalificatie van de eerstgenoemde doorkijkentiteit als fiscaal transparante entiteit of omgekeerde hybride entiteit afhankelijk is van de kwalificatie in de staat van de andere doorkijkentiteit, kan er een situatie ontstaan dat inkomen van een doorkijkentiteit wordt toegerekend aan een andere doorkijkentiteit die niet belastingplichtig is voor dit inkomen. Om dergelijke situaties te voorkomen, wordt op grond van het voorgestelde artikel 1.2, achtste lid, WMB 2024 een doorkijkentiteit die geen uiteindelijkemoederentiteit is, niet aangemerkt als een belanghouder. Dit zorgt ervoor dat voor de kwalificatie van een doorkijkentiteit, die wordt gehouden via andere doorkijkentiteiten, wordt gekeken naar de eerste achterliggende belanghouder in de keten die geen doorkijkentiteit is. De kwalificatie van de doorkijkentiteit in de staat van deze achterliggende belanghouder is vervolgens bepalend voor het antwoord op de vraag of een doorkijkentiteit een fiscaal transparante entiteit of een omgekeerde hybride entiteit is. Door aan te sluiten bij de kwalificatie van de staat van de achterliggende belanghouder wordt het inkomen op grond van artikel 6.14 WMB 2024 toegerekend aan deze belanghouder.
De voorgestelde wijziging van artikel 1.2 WMB 2024 werkt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling terug tot en met 31 december 2023 en vindt op grond van die bepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023.
Artikel I, onderdeel B (artikel 3.1 van de Wet minimumbelasting 2024)
Een joint venture en de met de joint venture verbonden partijen vallen onder de reikwijdte van de WMB 2024 en kunnen daardoor belastingplichtig zijn voor de binnenlandse bijheffing.22 Om dit te verduidelijken, wordt voorgesteld om in artikel 3.1, vijfde lid, WMB 2024 te regelen dat voor de toepassing van artikel 3.1, eerste lid, WMB 2024 een joint venture en de met de joint venture verbonden partijen worden aangemerkt als een groepsentiteit. Dit betreft zowel een joint venture als de met een joint venture verbonden partij, welke begrippen beide zijn gedefinieerd in artikel 1.2 WMB 2024.
Het voorgaande houdt in dat een opzichzelfstaande joint venture, een of meer met een joint venture verbonden partijen, of een joint venture en de met de joint venture verbonden partijen belastingplichtig kunnen zijn voor de binnenlandse bijheffing als zij in Nederland zijn gevestigd en het effectieve belastingtarief op grond van artikel 8.1 WMB 2024 lager is dan 15%. Met betrekking tot een opzichzelfstaande joint venture of een opzichzelfstaande met een joint venture verbonden partij die in Nederland is gevestigd, wordt het effectieve belastingtarief afzonderlijk berekend. Als sprake is van een joint venture en met de joint venture verbonden partijen die zijn gevestigd in Nederland wordt het effectieve belastingtarief gezamenlijk berekend.
De voorgestelde wijziging van artikel 3.1 WMB 2024 werkt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling terug tot en met 31 december 2023 en vindt op grond van die bepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023.
Artikel I, onderdelen C en G (artikelen 6.1 en 7.1 van de Wet minimumbelasting 2024)
Op grond van artikel 6.1 WMB 2024 wordt het kwalificerende inkomen of verlies van een groepsentiteit in beginsel bepaald aan de hand van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit. Daarbij wordt uitgegaan van de nettowinst of het nettoverlies van een groepsentiteit voordat de consolidatiecorrecties voor intra-groepstransacties zijn gemaakt. In sommige gevallen zijn de activa, passiva, inkomsten, uitgaven en kasstromen van een groepsentiteit niet opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening. Een groepsentiteit kan bijvoorbeeld niet zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening op grond van haar beperkte omvang, op grond van materialiteit of op grond van het feit dat zij ter verkoop wordt aangeboden. Bovendien kan het zo zijn dat het verslagjaar van een dergelijke groepsentiteit afwijkt van het verslagjaar van de uiteindelijkemoederentiteit. Het verslagjaar van een joint venture of een joint venture-groep kan bijvoorbeeld afwijken van het verslagjaar van de uiteindelijkemoederentiteit. Het voorgestelde artikel 6.1, vijfde lid, WMB 2024 regelt dat in deze gevallen voor de bepaling van het kwalificerende inkomen of verlies wordt uitgegaan van de financiële verslaggeving over de financiële verslaggevingsperiode van de desbetreffende groepsentiteit eindigend in de loop van het verslagjaar van de uiteindelijkemoederentiteit. De voorgestelde wijziging van artikel 6.1 WMB 2024 vindt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
Het voorgestelde artikel 7.1, vierde lid, WMB 2024 regelt dat ook voor de betrokken belastingen wordt uitgegaan van de financiële verslaggeving over de financiële verslaggevingsperiode van de desbetreffende groepsentiteit eindigend in de loop van het verslagjaar van de uiteindelijkemoederentiteit. Op deze manier is verzekerd dat de benodigde gegevens voor de berekening van het effectieve belastingtarief en de eventueel verschuldigde bijheffing beschikbaar zijn voor het verslagjaar waarop de bijheffing-informatieaangifte betrekking heeft. Dit is in lijn met de onderdelen 3.2.4 tot en met 3.2.6 van de administratieve richtsnoeren van december 2023. De voorgestelde wijziging van artikel 7.1 WMB 2024 vindt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
Artikel I, onderdeel D (artikel 6.2 van de Wet minimumbelasting 2024)
Voorgesteld wordt om artikel 6.2, tweede lid, WMB 2024 op twee punten te wijzigen om de tekst van het artikel beter te laten aansluiten bij de tekst van de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing. Met de voorgestelde wijziging van artikel 6.2, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, WMB 2024 wordt geregeld dat een belastinglast ter zake van betrokken belastingen die als kosten in aanmerking zijn genomen bij de bepaling van de winst vóór belastingen in de financiële verslaggeving ook een nettobelastinglast is. De voorgestelde wijziging van artikel 6.2, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, WMB 2024 vindt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
Met de voorgestelde wijziging van artikel 6.2, tweede lid, onderdeel c, onder 3°, WMB 2024 wordt, conform de tekst van de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing, de zinsnede «de vervreemding van een belang» gebruikt in plaats van «het niet langer aanwezig zijn van een belang». Met deze voorgestelde wijziging is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De voorgestelde wijziging van artikel 6.2, tweede lid, onderdeel c, onder 3°, WMB 2024 werkt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling terug tot en met 31 december 2023 en vindt op grond van die bepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023.
Artikel I, onderdeel E (artikel 6.6a van de Wet minimumbelasting 2024)
Op grond van de toepasselijke verslaggevingsstandaard kunnen activa en passiva voor financiële verslaggevingsdoeleinden onderworpen zijn aan een bijzondere waardevermindering. Op grond van het voorgestelde artikel 6.6a WMB 2024 heeft deze bijzondere waardevermindering in beginsel geen invloed op de boekwaarde van de activa en passiva die wordt gehanteerd bij de toepassing van de WMB 2024. Echter, indien de bijzondere waardevermindering leidt tot een boekwaarde in de financiële verslaggeving die lager is dan de boekwaarde die in beginsel gehanteerd zou moeten worden bij de toepassing van de WMB 2024, dient voor de toepassing van de WMB 2024 te worden uitgegaan van de eerstgenoemde, lagere boekwaarde. Deze bepaling is in lijn met onderdeel 2 van de administratieve richtsnoeren van juni 2024.23 Het voorgestelde artikel 6.6a WMB 2024 vindt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
Artikel I, onderdeel F (artikel 6.14 van de Wet minimumbelasting 2024)
In artikel 6.14 WMB 2024 wordt bepaald hoe de nettowinst of het nettoverlies van een doorkijkentiteit wordt toegerekend aan de verschillende belanghouders van die doorkijkentiteit.
Voorgesteld wordt om in artikel 6.14, eerste lid, WMB 2024 te regelen dat de vermindering uit het eerste lid geen toepassing vindt voor zover de doorkijkentiteit onmiddellijk of door middel van een fiscaal transparante structuur wordt gehouden door een doorkijkentiteit die een uiteindelijkemoederentiteit is. Dit betekent dat wanneer een deel van het belang van de doorkijkentiteit wordt gehouden door een belanghouder die geen deel uitmaakt van de groep, er wel een vermindering van toepassing is voor dat deel. Dit is in lijn met onderdeel 5.3 van de administratieve richtsnoeren van juni 2024.
De voorgestelde wijziging van artikel 6.14, derde lid, WMB 2024 hangt samen met de voorgestelde wijziging van de begripsomschrijving van doorkijkentiteit en het voorgestelde artikel 1.2, achtste lid, WMB 2024. De voorgestelde wijziging van artikel 6.14, derde lid, WMB 2024 regelt dat geen bedrag aan nettowinst of nettoverlies van een doorkijkentiteit die een fiscaal transparante entiteit is en die niet de uiteindelijkemoederentiteit is, wordt toegerekend aan een groepsentiteit-belanghouder die een doorkijkentiteit is en die geen uiteindelijkemoederentiteit is. Deze wijziging is in lijn met onderdeel 5.2 van de administratieve richtsnoeren van juni 2024. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij het voorgestelde artikel 1.2, achtste lid, WMB 2024. De voorgestelde wijziging van artikel 6.14 WMB 2024 werkt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling terug tot en met 31 december 2023 en vindt op grond van die bepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023.
Artikel I, onderdeel H (artikel 7.3 van de Wet minimumbelasting 2024)
Op grond van artikel 7.3 WMB 2024 wordt bepaald hoe het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties wordt berekend. Het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties is één van de correcties op de acute belastinglast voor de berekening van het bedrag van de gecorrigeerde betrokken belastingen.
De berekening van het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties volgt in beginsel de berekening van de mutaties in de belastinglatenties in de financiële verslaggeving. Echter, in een aantal gevallen wordt het kwalificerende inkomen of verlies of de gecorrigeerde betrokken belastingen bepaald aan de hand van een boekwaarde die afwijkt van de boekwaarde in de financiële verslaggeving. De toepassing van de volgende bepalingen kan een afwijkende boekwaarde tot gevolg hebben:
– artikel 6.2, eerste lid, onderdeel i, WMB 2024, op grond waarvan het bedrag dat is afgedragen aan een pensioenfonds leidend is bij de bepaling van het kwalificerende inkomen of verlies;
– artikel 6.3 WMB 2024, op grond waarvan het bedrag aan fiscaal aftrekbare kosten in aanmerking mag worden genomen bij op aandelen gebaseerde betalingen;
– artikel 6.4 WMB 2024, op grond waarvan bedragen kunnen worden gecorrigeerd in overeenstemming met het arm’s-lengthbeginsel bij transacties tussen groepsentiteiten;
– artikel 6.6 WMB 2024, op grond waarvan winsten en verliezen op activa en passiva in aanmerking mogen worden genomen op basis van het realisatiebeginsel;
– artikel 9.2, derde lid, WMB 2024, op grond waarvan bij toe- of uittreding van een groepsentiteit het kwalificerende inkomen of verlies en de gecorrigeerde betrokken belastingen van de toetredende of uittredende entiteit worden bepaald op basis van de historische boekwaarde van de activa en passiva van die entiteit;
– artikel 9.2, negende lid, WMB 2024, op grond waarvan de overdracht of verkrijging van een controlerend belang in een groepsentiteit wordt aangemerkt als de overdracht, onderscheidenlijk verkrijging, van de activa en passiva van die entiteit;
– artikel 9.3, tweede lid, WMB 2024, op grond waarvan de verkrijgende groepsentiteit in het kader van een reorganisatie bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies uitgaat van de boekwaarden van de activa en passiva van de overdragende groepsentiteit ten tijde van de overdracht;
– artikel 9.3, derde lid, WMB 2024, op grond waarvan de verkrijgende groepsentiteit in het kader van een reorganisatie bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies uitgaat van de boekwaarden van de activa en passiva van de overdragende groepsentiteit ten tijde van de overdracht, waarbij de boekwaarden worden aangepast in overeenstemming met de lokale belastingregelgeving voor de verkrijgende groepsentiteit om rekening te houden met niet-kwalificerende winsten of verliezen; en
– artikel 9.3, vierde lid, WMB 2024, op grond waarvan een groepsentiteit in de staat waarin deze is gevestigd voor belastingdoeleinden verplicht is of de mogelijkheid heeft om de activa en passiva te boek te stellen op de reële waarde.
De voorgestelde wijzigingen in artikel 7.3, eerste en tweede lid, WMB 2024 regelen dat in deze gevallen de actieve en passieve belastinglatenties dienen te worden berekend op grond van de mogelijk van de financiële verslaggeving afwijkende boekwaarden die worden gehanteerd voor de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies en de gecorrigeerde betrokken belastingen. Deze voorgestelde wijzigingen zijn in lijn met onderdeel 2 van de administratieve richtsnoeren van juni 2024. De voorgestelde wijziging van artikel 7.3, eerste en tweede lid, WMB 2024 vindt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
Artikel 7.3, zevende lid, WMB 2024 bepaalt dat een bedrag aan passieve belastinglatentie dat niet is herzien en niet is betaald binnen vijf verslagjaren volgend op het verslagjaar waarin dit bedrag aan belastinglatentie is gevormd, wordt teruggenomen voor zover dat bedrag aan belastinglatentie eerder in aanmerking is genomen bij de bepaling van het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties. Als een bedrag aan passieve belastinglatentie wordt teruggenomen, dan worden de betrokken belastingen van het vijfde verslagjaar voorafgaand aan het huidige verslagjaar verminderd met het bedrag aan teruggenomen passieve belastinglatenties, waarbij het effectieve belastingtarief en de bijheffing van het jaar waarin de belastinglatenties zijn gevormd, worden herrekend in overeenstemming met artikel 8.4, eerste lid, WMB 2024.
Voor de toepassing van artikel 7.3, zevende lid, WMB 2024 dient een groep haar passieve belastinglatenties te volgen, zodat zij kan beoordelen of deze binnen vijf verslagjaren nadat deze latenties zijn gevormd, zijn teruggenomen. In de praktijk is het niet gebruikelijk dat voor verslaggevingsdoeleinden een belastinglatentie wordt gerapporteerd ter zake van een individueel activum of passivum. Vaak worden de belastinglatenties van een entiteit geaggregeerd en wordt het saldo gerapporteerd en wordt een belastinglatentie gevormd ter zake van een grootboekrekening. Dit kan ertoe leiden dat een groep niet op een eenvoudige wijze kan bepalen wanneer een passieve belastinglatentie ter zake van een individueel activum of passivum is gevormd.
Om te voorzien in een methodiek om passieve belastinglatenties te volgen die aansluit bij de praktijk van de financiële rapportage worden op grond van het voorgestelde artikel 7.3, elfde lid, WMB 2024 bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld. Deze regels zien op de wijze waarop bepaald kan worden of een bedrag aan passieve belastinglatentie niet is herzien en niet is betaald binnen vijf verslagjaren volgend op het verslagjaar waarin dat bedrag is opgekomen. Deze regels zullen zien op passieve belastinglatenties die geaggregeerd zijn voor financiële verslaggevingsdoeleinden.
Op grond van artikel 7.3, negende lid, onderdeel b, WMB 2024 kan ervoor worden gekozen om een passieve belastinglatentie niet op te nemen in het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties in een verslagjaar als die naar verwachting niet binnen vijf verslagjaren nadat deze is opgekomen, wordt betaald. Dit onderdeel hangt samen met artikel 7.3, zevende en achtste lid, WMB 2024 en is bedoeld om te voorkomen dat een belastinglatentie in aanmerking wordt genomen die later moet worden teruggenomen.
Het voorgestelde artikel 7.3, elfde lid, WMB 2024 regelt ook dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld op grond waarvan de keuze, bedoeld in artikel 7.3, negende lid, onderdeel b, WMB 2024, gemaakt kan worden ten aanzien van passieve latenties die geaggregeerd zijn voor financiële verslaggevingsdoeleinden. De uitwerking van de delegatiebepaling in het voorgestelde artikel 7.3, elfde lid, WMB 2024 zal in lijn zijn met onderdeel 1 van de administratieve richtsnoeren van juni 2024. Het voorgestelde artikel 7.3, elfde lid, WMB 2024 werkt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling terug tot en met 31 december 2023 en vindt op grond van die bepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023.
Artikel I, onderdeel I (artikel 7.5 van de Wet minimumbelasting 2024)
Artikel 7.5 WMB 2024 regelt de toerekening van betrokken belastingen aan groepsentiteiten in enkele specifieke situaties. Hierbij geldt in algemene zin als uitgangspunt dat betrokken belastingen worden toegerekend aan de groepsentiteit waaraan het corresponderende inkomen wordt toegerekend bij de bepaling van het kwalificerende inkomen of verlies. De toerekening van de betrokken belastingen op grond van dit artikel beperkt zich niet tot de acute belastinglast, maar ziet ook op het totale bedrag van de gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties op grond van artikel 7.3 WMB 2024.
Voorgesteld wordt om aan artikel 7.5, derde lid, WMB 2024 een zin toe te voegen die de toerekening bepaalt van betrokken belastingen die zijn geheven uit hoofde van een belastingregeling voor buitenlandse gecontroleerde lichamen, waarbij het buitenlandse gecontroleerde lichaam een doorkijkentiteit is die een fiscaal transparante entiteit is. Op grond van artikel 6.14, derde lid, WMB 2024 wordt de nettowinst of het nettoverlies van een doorkijkentiteit die een fiscaal transparante entiteit is en die niet de uiteindelijkemoederentiteit is, toegerekend aan haar groepsentiteit-belanghouders. Als een groepsentiteit-belanghouder wordt onderworpen aan een belastingregeling voor buitenlandse gecontroleerde lichamen ter zake van een doorkijkentiteit worden op basis van de huidige tekst van artikel 7.5, derde lid, WMB 2024 de geheven betrokken belastingen toegerekend aan de doorkijkentiteit. Dit kan ertoe leiden dat er betrokken belastingen worden toegerekend aan een doorkijkentiteit die een fiscaal transparante entiteit is, terwijl het inkomen van die doorkijkentiteit worden toegerekend aan haar groepsentiteit-belanghouder.
Met de voorgestelde wijziging regelt artikel 7.5, derde lid, WMB 2024 dat, als de groepsentiteit (het buitenlandse gecontroleerde lichaam) een doorkijkentiteit is die een fiscaal transparante entiteit is, het bedrag aan betrokken belastingen dat is geheven uit hoofde van een belastingregeling voor buitenlandse gecontroleerde lichamen ter zake van die doorkijkentiteit wordt toegerekend aan haar groepsentiteit-belanghouders naar verhouding van het bedrag aan nettowinst of nettoverlies dat op grond van artikel 6.14, derde lid, WMB 2024 is toegerekend aan haar groepsentiteit-belanghouder. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat het inkomen en de betrokken belastingen over dat inkomen worden toegerekend aan dezelfde groepsentiteit. Dit is in lijn met onderdeel 5.4 van de administratieve richtsnoeren van juni 2024.
De voorgestelde wijziging van artikel 7.5, vierde lid, WMB 2024 regelt dat deze bepaling ook van toepassing is op omgekeerde hybride entiteiten. Dit is in lijn met onderdeel 5.6 van de administratieve richtsnoeren van juni 2024.
Met de voorgestelde wijziging van artikel 7.5, tiende lid, WMB 2024 wordt de delegatiegrondslag uitgebreid met onderdelen b en c. Op basis van onderdeel b worden voor de toepassing van artikel 7.5, eerste, derde, vierde en vijfde lid, WMB 2024 nadere regels gesteld over de toerekening van betrokken belastingen indien binnen het van toepassing zijnde belastingstelsel inkomen uit verschillende bronnen wordt «gemengd» en belastingen over dat inkomen kruislings kunnen worden verrekend binnen de relevante inkomenscategorie op het niveau van de hoofdentiteit of groepsentiteit-belanghouder (zogenoemde «cross-crediting»). De regels zullen zien op de uitwerking van deze toerekening in lijn met onderdeel 3.1 van de administratieve richtsnoeren van juni 2024. Op basis van onderdeel c worden voor de toepassing van artikel 7.5, eerste, derde, vierde en vijfde lid, WMB 2024 nadere regels gesteld voor de toerekening van betrokken belastingen ten aanzien van gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties ingevolge artikel 7.3 WMB 2024. De regels zullen zien op de uitwerking van deze toerekening in lijn met onderdeel 4.2 van de administratieve richtsnoeren van juni 2024. Met deze stappen zal worden gewaarborgd dat alleen een nettobedrag van gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties in beschouwing wordt genomen. Daarnaast dient er bij deze stappen rekening te worden gehouden met de beperking die geldt voor het bedrag aan betrokken belastingen met betrekking tot passief inkomen, overeenkomstig artikel 7.5, zesde lid, WMB 2024 en het herrekenen van het bedrag aan mutaties in belastinglatenties tegen het minimumbelastingtarief ingeval het van toepassing zijnde belastingtarief hoger is dan het minimumtarief overeenkomstig artikel 7.3, tweede lid, WMB 2024.
De voorgestelde uitbreiding van de delegatiegrondslag met onderdelen b en c heeft betrekking op het toerekenen van betrokken belastingen van hoofdentiteiten aan vaste inrichtingen in de zin van artikel 7.5, eerste lid, WMB 2024, van groepsentiteit-belanghouders aan buitenlandse gecontroleerde lichamen in de zin van artikel 7.5, derde lid, WMB 2024, van groepsentiteit-belanghouders aan hybride entiteiten in de zin van artikel 7.5, vierde lid, WMB 2024, en betrokken belastingen die verband houden met uitdelingen aan directe groepsentiteit-belanghouders in de zin van artikel 7.5, vijfde lid, WMB 2024. De voorgestelde uitbreiding heeft geen gevolgen voor de toerekening van betrokken belastingen die zijn geheven overeenkomstig een geaggregeerde belastingregeling voor buitenlandse gecontroleerde lichamen in de zin van artikel 7.5, tiende lid, onderdeel a, WMB 2024, welke is uitgewerkt in artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit minimumbelasting 2024.
De voorgestelde wijziging van artikel 7.5 WMB 2024 werkt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling terug tot en met 31 december 2023 en vindt op grond van die bepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023.
Artikel I, onderdeel J (artikel 8.3 van de Wet minimumbelasting 2024)
De voorgestelde wijziging van artikel 8.3, negende lid, WMB 2024 betreft het herstel van een onjuiste verwijzing. Met deze wijziging is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De voorgestelde wijziging van artikel 8.3, negende lid, WMB 2024 werkt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling terug tot en met 31 december 2023 en vindt op grond van die bepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023.
Artikel I, onderdeel K (artikel 8.4 van de Wet minimumbelasting 2024)
De voorgestelde wijziging van artikel 8.4, eerste lid, WMB 2024 betreft het herstel van een onjuiste verwijzing en de opname van een verwijzing die ontbrak. Met deze aanpassingen is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De voorgestelde wijziging van artikel 8.4, eerste lid, WMB 2024 werkt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling terug tot en met 31 december 2023 en vindt op grond van die bepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023.
Artikel I, onderdeel L (artikel 8.8 van de Wet minimumbelasting 2024)
Artikel 8.8 WMB 2024 bevat de tijdelijke kwalificerendlandenrapportveiligehavenregel. Wanneer aan een van de drie genoemde toetsen van artikel 8.8, eerste lid, WMB 2024 wordt voldaan, kan de tijdelijke kwalificerendlandenrapportveiligehavenregel van toepassing zijn. De drie toetsen zijn: de de-minimistoets, de (vereenvoudigde)effectieftarieftoets en de routinematigewinstentoets. Alle drie de toetsen maken gebruik van gegevens die beschikbaar zijn in een kwalificerend landenrapport van de multinationale groep.
Voor de (vereenvoudigde)effectieftarieftoets wordt het effectieve tarief berekend door de vereenvoudigde betrokken belastingen te delen door de winst vóór winstbelasting. Bij de bepaling van de vereenvoudigde betrokken belastingen worden op grond van artikel 8.8, vierde lid, WMB 2024 onzekere belastingposities niet meegenomen. Voorgesteld wordt om ook de aanwending van bepaalde belastinglatenties niet mee te nemen bij de bepaling van de vereenvoudigde betrokken belastingen. Het gaat hier om de belastinglatenties, bedoeld in het voorgestelde artikel 14.1, tweede lid, onderdeel b tot en met e, WMB 2024. Op grond van deze bepaling, worden bepaalde belastinglatenties niet in aanmerking genomen in het overgangsjaar aangezien de aanwending van die belastinglatenties de gecorrigeerde betrokken belastingen op een onwenselijke wijze zouden kunnen verhogen. Ook voor de tijdelijke kwalificerendlandenrapportveiligehavenregel is het van belang dat deze belastinglatenties niet leiden tot een ongewenste verhoging van de vereenvoudigde betrokken belastingen. Nochtans wordt op grond van het eveneens voorgestelde artikel 14.1, zesde lid, WMB 2024 een beperkte en tijdelijke tegemoetkoming gegeven voor de aanwending van deze belastinglatenties, met uitzondering van de belastinglatentie op grond van het voorgestelde artikel 14.1, tweede lid, onderdeel e, WMB 2024. Hiermee worden deze belastinglatenties voor de berekening van de vereenvoudigde betrokken belastingen in artikel 8.8, vierde lid, WMB 2024 op dezelfde wijze behandeld als in artikel 14.1, tweede en zesde lid, WMB 2024. De voorgestelde wijziging van artikel 8.8, vierde lid, WMB 2024 vindt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
In artikel 8.8, zesde lid, WMB 2024 wordt een redactionele wijziging voorgesteld. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De voorgestelde wijziging van artikel 8.8, zesde lid, WMB 2024 werkt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling terug tot en met 31 december 2023 en vindt op grond van die bepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023.
Voorgesteld wordt om in artikel 8.8, elfde lid, onderdeel b, WMB 2024 de eerste twee subonderdelen samen te voegen. In het voorgestelde artikel 8.8, elfde lid, onderdeel b, onder 1°, WMB 2024 wordt met «dan wel», verduidelijkt dat voor toepassing van de tijdelijke kwalificerendlandenrapportveiligehavenregel sprake is van een kwalificerende financiële verslaggeving, mits een van de in het voorgestelde artikel 8.8, elfde lid, onderdeel b, onder 1°, WMB 2024 bedoelde vormen van verslaggeving beschikbaar is. Dit betekent dat in beginsel geen verschillende soorten verslaggeving als kwalificerende financiële verslaggeving kunnen gelden in een staat.Op grond van artikel 8.8, elfde lid, onderdeel b, onder 2°, WMB 2024 geldt echter een uitzondering voor groepsentiteiten die enkel op grond van een beperkte omvang of op grond van materialiteit niet zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening. Voorgesteld wordt om daarnaast een uitzondering op te nemen voor vaste inrichtingen. In het voorgestelde artikel 8.8, elfde lid, onderdeel b, onder 3°, WMB 2024 wordt geregeld dat de afzonderlijke financiële verslaggeving die door een hoofdentiteit wordt opgesteld voor een vaste inrichting ook als kwalificerende financiële verslaggeving kan worden gebruikt, in geval er geen verslaggeving als bedoeld in artikel 8.8, elfde lid, onder 1° of 2°, WMB 2024 beschikbaar is. Deze afzonderlijke financiële verslaggeving wordt opgesteld voor financiële rapportages, toezichthouders, belastingdoeleinden of interne management rapportages. De wijzigingen in artikel 8.8, elfde lid, WMB 2024 zijn in lijn met onderdelen 2.3.1 en 2.3.5 van de administratieve richtsnoeren van december 2023. De voorgestelde wijziging van artikel 8.8, elfde lid, onderdeel b, WMB 2024 werkt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling terug tot en met 31 december 2023 en vindt op grond van die bepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023.
Voor toepassing van de tijdelijke kwalificerendlandenrapportveiligehavenregel mogen aan een kwalificerend landenrapport in beginsel geen correcties worden aangebracht die volgen uit de behandeling in de kwalificerende financiële verslaggeving. In het voorgestelde artikel 8.8, zesde lid, WMB 2024 wordt hierop een uitzondering gemaakt ten aanzien van intra-groepstransacties waarbij een geldverstrekking als eigen vermogen in aanmerking wordt genomen volgens de fiscale regelgeving van de staat van de groepsentiteit waarvan de geldverstrekking afkomstig is. In het voorgestelde artikel 8.8, zesde lid, WMB 2024 wordt geregeld dat voor het bepalen van de totale inkomsten, bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, WMB 2024 en voor het bepalen van de winst vóór winstbelasting, bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, onderdelen a en c, en derde lid, WMB 2024, de betalingen die voortvloeien uit voornoemde intra-groepstransacties zowel bij de betaler als bij de ontvanger als rente in aanmerking worden genomen wanneer dit in overeenstemming is met de kwalificerende financiële verslaggeving. Deze uitzondering is in lijn met onderdeel 2.3.3 van de administratieve richtsnoeren van december 2023. Het voorgestelde artikel 8.8, zesde lid, WMB 2024 vindt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
Artikel I, onderdeel M (artikel 8.8a van de Wet minimumbelasting 2024)
De voorgestelde wijzigingen van artikel 8.8a, zevende lid, onderdeel e, WMB 2024 betreffen een redactionele aanpassing en een wijziging die samenhangt met een vernummering in de Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 en een in dit wetsvoorstel voorgestelde vernummering.
Met deze wijziging is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De voorgestelde redactionele aanpassing van artikel 8.8a, zevende lid, onderdeel e, WMB 2024 en de wijziging die samenhangt met een vernummering in de Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 werken op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling terug tot en met 31 december 2024 en vinden op grond van die bepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2024. De wijziging die ziet op de in dit wetsvoorstel voorgestelde vernummering vindt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
Artikel I, onderdeel N (artikel 8.9 van de Wet minimumbelasting 2024)
De voorgestelde wijziging van artikel 8.9, onderdeel c, WMB 2024 hangt samen met een vernummering in de Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 en een in dit wetsvoorstel voorgestelde vernummering. Met deze wijziging is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De voorgestelde wijziging van artikel 8.9, onderdeel c, WMB 2024 die samenhangt met een vernummering in de Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 werkt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling terug tot en met 31 december 2023 en vindt op grond van die bepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023. De wijziging die ziet op de in dit wetsvoorstel voorgestelde vernummering vindt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
Artikel I, onderdeel O (artikel 9.1 van de Wet minimumbelasting 2024)
De voorgestelde wijziging van artikel 9.1, eerste lid, WMB 2024 betreft een wijziging om de huidige tekst van artikel 9.1 in lijn te brengen met de bedoeling van de bepaling en de memorie van toelichting. Op grond van de huidige tekst van artikel 9.1, eerste lid, WMB 2024 is deze bepaling niet van toepassing in het verslagjaar waarin de fusie plaatsvindt. Met de voorgestelde wijziging van artikel 9.1, eerste lid, WMB 2024 wordt geregeld dat deze bepaling ook van toepassing is in het verslagjaar van de fusie. De voorgestelde wijziging van artikel 9.1, eerste lid, WMB 2024 vindt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
Voorgesteld wordt om artikel 9.1, derde lid, onderdelen a en b, WMB 2024 aan te passen om het artikel beter te laten aansluiten bij de tekst van de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing. Met deze aanpassing is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De voorgestelde wijziging van artikel 9.1, derde lid, onderdelen a en b, WMB 2024 werkt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling terug tot en met 31 december 2023 en vindt op grond van die bepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023.
Artikel I, onderdeel P (artikel 14.1 van de Wet minimumbelasting 2024)
Artikel 14.1, eerste lid, WMB 2024 bepaalt dat alle actieve en passieve belastinglatenties uit de financiële verslaggeving in het overgangsjaar in aanmerking worden genomen bij de berekening van het effectieve belastingtarief. Voorgesteld wordt om een zin in te voegen op grond waarvan hier een beperkte uitzondering op wordt gemaakt. Voor zover de activa of passiva waarop een actieve of passieve belastinglatentie betrekking heeft op grond van artikel 9.2, derde lid, WMB 2024 worden gewaardeerd op de historische boekwaarde, moet voor de berekening van de belastinglatentie – in afwijking van de financiële verslaggeving – ook worden uitgegaan van de historische boekwaarde. Artikel 9.2, derde lid, WMB 2024 bepaalt dat het kwalificerende inkomen of verlies en de gecorrigeerde betrokken belastingen van een toetredende of uittredende entiteit worden bepaald op basis van de historische boekwaarden. Deze uitzondering geldt alleen indien de entiteit na 30 november 2021 is toegetreden tot of is uitgetreden uit de multinationale groep of binnenlandse groep. Deze voorgestelde toevoeging aan artikel 14.1, eerste lid, WMB 2024 is in lijn met onderdeel 2 van de administratieve richtsnoeren van juni 2024.
Het voorgestelde artikel 14.1, tweede lid, onderdeel a, WMB 2024 voorkomt dat de vorming van een actieve belastinglatentie voorafgaand aan het overgangsjaar van invloed is op de berekening van de betrokken belastingen in het overgangsjaar en daaropvolgende jaren. Dit geldt voor zover het actieve belastinglatenties betreft ten aanzien van bestanddelen die op de voet van hoofdstuk 6 niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen en die zijn ontstaan na 30 november 2021. Het voorgestelde artikel 14.1, tweede lid, onderdeel a, WMB 2024 voorkomt hiermee dat aan de bijheffing kan worden ontkomen door het creëren van actieve belastinglatenties vóór de inwerkingtreding van de WMB 2024. Het voorgestelde artikel 14, tweede lid, onderdeel a, WMB 2024 wijkt inhoudelijk niet af van het huidige artikel 14, tweede lid, WMB 2024.
Het voorgestelde artikel 14.1, tweede lid, onderdelen b tot en met d, WMB 2024 bewerkstelligt een verdere beperking van de actieve, en in geval van onderdeel d ook passieve, belastinglatenties die op grond van artikel 14.1, eerste lid, WMB 2024 in aanmerking worden genomen.
Het voorgestelde artikel 14.1, tweede lid, onderdeel b, WMB 2024 sluit actieve belastinglatenties uit voor zover die voortkomen uit een regeling met een overheidsinstantie die voorziet in een bijzondere aanspraak op een belastingkrediet of een belastingvoordeel, zoals een (opwaartse) herwaardering van de fiscale boekwaarden, die zonder die regeling niet zou zijn verleend. Een dergelijke regeling kan de vorm hebben van een overeenkomst, besluit of een ruling. Het voorgestelde artikel 14, tweede lid, onderdeel b, WMB 2024 ziet niet op algemeen geldende belastingregelingen waarop een belastingplichtige aanspraak kan maken indien hij aan bepaalde voorwaarden voldoet.
Het voorgestelde artikel 14.1, tweede lid, onderdeel c, WMB 2024 sluit actieve belastinglatenties uit die voortvloeien uit een keuze die een groepsentiteit maakt of heeft gemaakt na 30 november 2021 en die met terugwerkende kracht de behandeling van een transactie bij de fiscale winstbepaling wijzigt ten aanzien van een belastingjaar nadat de belastingaanslag voor dat belastingjaar is vastgesteld of nadat de aangifte over dat belastingjaar is gedaan.
Het voorgestelde artikel 14.1, tweede lid, onderdeel d, WMB 2024 sluit actieve en passieve belastinglatenties uit die voortkomen uit een verschil tussen de fiscale boekwaarden en de boekwaarden in de financiële verslaggeving voor zover de fiscale boekwaarden zijn vastgesteld bij de invoering van een belasting naar de winst, zoals een vennootschapsbelasting. Dit voorgestelde onderdeel is alleen van toepassing in geval in de desbetreffende staat vóór die invoering geen belasting werd geheven naar de winst en die belasting is ingevoerd in de periode tussen 30 november 2021 en het overgangsjaar.
Het voorgestelde artikel 14.1, tweede lid, onderdeel e, WMB 2024 bepaalt dat een actieve belastinglatentie niet in aanmerking wordt genomen voor zover die actieve belastinglatentie betrekking heeft op verliezen die zijn geleden in een verslagjaar dat vooraf gaat aan de vijf verslagjaren vóór de invoering van de belasting naar de winst in een staat waarin voorafgaand aan die invoering geen belasting naar de winst werd geheven. Op grond van het voorgestelde artikel 14.1, zesde lid, WMB 2024 mag gedurende een overgangsperiode onder bepaalde voorwaarden een bedrag van ten hoogte 20 percent van de actieve belastinglatenties, bedoeld in het voorgestelde artikel 14.1, tweede lid, onderdelen b tot en met d, WMB 2024 toch worden aangewend bij de berekening van het bedrag aan gecorrigeerde betrokken belastingen.
De overgangsperiode voor actieve belastinglatenties als bedoeld in het voorgestelde artikel 14.1, tweede lid, onderdeel b en c, WMB 2024 beslaat verslagjaren die beginnen op of na 1 januari 2024 en vóór 1 januari 2026 en uiterlijk 30 juni 2027 eindigen. In de meeste gevallen zal deze periode uit drie verslagjaren bestaan. De overgangsperiode voor actieve belastinglatenties als bedoeld in het voorgestelde artikel 14.1, tweede lid, onderdeel d, WMB 2024 bestaat uit verslagjaren die beginnen op of na 1 januari 2025 en vóór 1 januari 2027 en uiterlijk 30 juni 2028 eindigen. Ook hier zal deze periode in de meeste gevallen uit drie verslagjaren bestaan. In totaal mag over de gehele overgangsperiode ten hoogste 20 percent van deze actieve belastinglatenties worden aangewend.
Evenals bij overige actieve belastinglatenties dient de actieve belastinglatentie in aanmerking te worden genomen tegen het minimumbelastingtarief of, indien dit lager is, het van toepassing zijnde belastingtarief waartegen de actieve belastinglatentie in de financiële verslaggeving is opgenomen. Dit is geregeld in het voorgestelde artikel 14.1, zesde lid, onderdeel a, Wet WMB 2024.
Om onwenselijk gebruik van de tegemoetkoming van het voorgestelde artikel 14.1, zesde lid, WMB 2024 te voorkomen, worden actieve belastinglatenties als bedoeld in artikel 14.1, tweede lid, onderdelen b, c en d, WMB 2024 die voortvloeien uit een handeling van na 18 november 2024 uitgesloten van deze tegemoetkoming. Dit is geregeld in het voorgestelde artikel 14.1, zesde lid, onderdelen b tot en met d, Wet WMB 2024. Evenmin is het de bedoeling dat de tegemoetkoming van het voorgestelde artikel 14.1, zesde lid, WMB 2024 leidt tot een hogere of versnelde aanwending van de desbetreffende actieve belastinglatenties. Met het voorgestelde artikel 14.1, zesde lid, onderdeel e, wordt dit voorkomen. Ten slotte wordt in het voorgestelde artikel 14.1, zesde lid, onderdeel f, geregeld dat het bedrag van de aanwending van deze belastinglatenties het totale bedrag aan gecorrigeerde mutaties in belastinglatenties, bedoeld in artikel 7.2 WMB 2024, niet mag overschrijden.
Het voorgestelde artikel 14.1, tweede lid, onderdelen b tot en met d alsmede de laatste zin, en zesde lid, WMB 2024 is in lijn met de administratieve richtsnoeren van januari 2025. De voorgestelde wijziging van artikel 14.1 WMB 2024 vindt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
Artikel I, onderdeel Q (artikel 14.3 van de Wet minimumbelasting 2024)
De voorgestelde wijziging van artikel 14.3, vijfde lid, WMB 2024 hangt samen met een in dit wetsvoorstel voorgestelde vernummering. Met deze wijziging is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De voorgestelde wijziging van artikel 14.3, vijfde lid, WMB 2024 vindt op grond van de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
Artikel II (inwerkingtredingsbepaling)
Het voorgestelde artikel II regelt de inwerkintreding van de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen.
Het voorgestelde artikel II, onderdeel a, bepaalt welke bepalingen van dit wetsvoorstel terugwerken tot en met 31 december 2023 en voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023. In het algemeen deel van deze memorie is nader ingegaan op de toepassing van terugwerkende kracht.
Het voorgestelde artikel II, onderdeel b, bepaalt dat artikel I, onderdeel M, onder 1 terugwerkt tot en met 31 december 2024 en voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2024. De reden hiervoor is dat artikel 8.8a WMB 2024 voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2024. In het algemeen deel van deze memorie is nader ingegaan op de toepassing van terugwerkende kracht.
Het voorgestelde artikel II, onderdeel c, bepaalt welke bepalingen van dit wetsvoorstel voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2025.
Artikel III (citeertitel)
In het voorgestelde artikel III is de citeertitel van deze wet vastgelegd.
De Staatssecretaris van Financiën, E.H.J. Heijnen