Vastgesteld 13 juni 2025
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 21 mei 2025 inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Kamerstuk 36 740 XVI, nr. 2).
De Minister en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 12 juni 2025. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Vraag 1
Wat gaat de u doen om het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA) overzichtelijker te maken dan het Integraal Zorgakkoord (IZA)? Zodat het ook voor Kamerleden makkelijker wordt om dit akkoord te controleren?
Antwoord:
Voor het IZA is reeds een uitgebreide monitor opgebouwd. Wanneer we aanvullende afspraken maken, streven we de bestaande monitor te behouden en verder te ontwikkelen. Daarbij zullen we de aanbeveling van de Rekenkamer en wensen van de Kamer meenemen.
Vraag 2
Kunt u uiteenzetten hoe de € 25 miljoen wordt besteed voor de grotere buffervoorraden? Dit ook in samenhang met de conclusie dat «niet vast te stellen is of de voorraadverplichting werkt».
Antwoord:
Groothandels en handelsvergunningshouders hebben de verplichting om te zorgen dat geneesmiddelen in voldoende mate continu voorradig zijn. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet daar op toe. De concretisering van deze verplichting betekende naar verwachting dat de groothandels en handelsvergunninghouders de extra kosten hiervoor zouden doorberekenen aan de zorgverzekeraars. Dat leidt naar verwachting tot hogere premie-uitgaven. Daarom heeft het Ministerie van VWS de ramingen voor de budgettaire kaders Apotheek Zorg (per 2021) en Medisch Specialistische Zorg (stapsgewijs per 2020 en 2021) met in totaal € 25 miljoen naar boven bijgesteld. Dit is geen geoormerkt geld. Er is geen extra geldstroom voor bijvoorbeeld de extra kosten van aanschaf van producten. Er is wel recent een separate voorraadvergoeding afgesproken tussen groothandels en zorgverzekeraars voor het op voorraad houden van preferent aangewezen geneesmiddelen door groothandels.1
Vraag 3
In het Onderzoeksrapport «Voortgang en randvoorwaarden implementatie verbeterprogramma financiële beheersing VWS», wordt benoemd dat producten niet geëvalueerd worden, waarom niet? Betrokkenen uit de werkgroep gaven aan dat zij inzicht misten in de effectiviteit van de uitgevoerde werkzaamheden, hoe kan dit?
Antwoord:
Op verzoek van VWS heeft de Auditdienst Rijk in de periode juni 2023 tot juni 2024 gekeken naar de voortgang en de implementatie van het verbeterprogramma van het financieel beheer. Hierbij heeft de ADR specifiek gekeken naar organisatiekenmerken van VWS en de impact daarvan op het financieel beheer. Eén van de bevindingen betrof het feit dat in de hectische periode onvoldoende tijd nam om getroffen maatregelen te evalueren. Dit was een terechte bevinding. Omdat zoveel druk op de organisatie stond was VWS met name aan het «rennen» en werd te weinig tijd genomen om te reflecteren. Dit is momenteel anders. De verbeteracties hebben een dusdanige positieve impact gehad dat VWS veel meer in control is en dat hierdoor meer ruimte wordt genomen om te evalueren of (beheersings)maatregelen ook het gewenste effect sorteren. Zo worden risico’s in de belangrijkste processen (zoals subsidies en inkoop) in kaart gebracht en vormen de bevindingen input voor continue verbetering. Ten slotte is de ADR in 2025 wederom gevraagd om een evaluatie te houden over de herinrichting van de financiële functie.
Vraag 4
Het Onderzoeksrapport «Voortgang en randvoorwaarden implementatie verbeterprogramma financiële beheersing VWS» laat zien dat er maar beperkt financiële kennis aanwezig is binnen het Ministerie van VWS, met als belangrijkste oorzaak de hoge ervaren werkdruk en het hoge verloop van medewerker, wat is hier inmiddels aan gedaan? Hoe wordt de financiële kennis binnen het Ministerie van VWS gewaarborgd?
Antwoord:
Op verzoek van VWS heeft de Auditdienst Rijk in de periode juni 2023 tot juni 2024 gekeken naar de voortgang en de implementatie van het verbeterprogramma van het financieel beheer. Eén van bevindingen betrof de financiële kennis binnen het ministerie. In de afgelopen periode is fors geïnvesteerd in deze kennis. Dit betreft zowel de kennis van de niet-financiële medewerkers waarvoor trainingen en opleidingen zijn ontwikkeld (en die druk worden bezocht) en momenteel wordt een basis-curriculum «financiën» voor beleidsmedewerkers ontwikkeld. Ook is geïnvesteerd in de capaciteit en de kennis van de financiële medewerkers, zowel bij de directie Financieel-Economische Zaken als bij de directies. Deze maatregelen zijn allemaal geborgd in de staande organisatie.
Vraag 5
Het Onderzoeksrapport «Voortgang en randvoorwaarden implementatie verbeterprogramma financiële beheersing VWS» concludeert dat een overzicht van financiële werkzaamheden ontbreekt en dat instructies worden gemist. Wat wel is opgesteld door Financiële Economische Zaken (FEZ) sluit niet altijd aan op de praktijk. Hoe kan dit? Wat is de stand van zaken en wat zijn de verbeterplannen?
Antwoord:
Op verzoek van VWS heeft de Auditdienst Rijk in de periode juni 2023 tot juni 2024 gekeken naar de voortgang en de implementatie van het verbeterprogramma van het financieel beheer. Eén van de bevindingen betrof de kaderstelling binnen het ministerie. In de afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen getroffen om duidelijk te maken wat wordt verwacht op het gebied van financieel beheer voor alle medewerkers van VWS. Zo is een uniforme controle-aanpak ontwikkeld die voor het hele ministerie geldt. Ook zijn standaard kaders, formats en check-listen ontwikkeld op het gebied van subsidies (risicoanalyse, M&O beleid) en specifieke uitkeringen (administratieve lastenbeperking). Enkele van deze producten zijn al rijksbreed of door andere departementen ook overgenomen. Deze producten worden in samenspraak met de directies ontwikkeld om te borgen dat ze aansluiten op de werkwijze en de behoeften van de gebruikers.
Vraag 6
Hoe wordt gewaarborgd dat het voor medewerkers van het Ministerie van VWS duidelijk is wat er VWS-breed is afgesproken als het gaat om financieel beheer?
Antwoord:
Op verzoek van VWS heeft de Auditdienst Rijk in de periode juni 2023 tot juni 2024 gekeken naar de voortgang en de implementatie van het verbeterprogramma van het financieel beheer. Eén van de bevindingen betrof de kaderstelling binnen het ministerie. In de afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen getroffen om duidelijk te maken wat wordt verwacht op het gebied van financieel beheer voor alle medewerkers van VWS. Zo is een uniforme controle-aanpak ontwikkeld die voor het hele ministerie geldt. Ook zijn standaard kaders, formats en check-listen ontwikkeld op het gebied van subsidies (risicoanalyse, M&O beleid) en specifieke uitkeringen (administratieve lastenbeperking). Enkele van deze producten zijn al rijksbreed of door andere departementen ook overgenomen. Deze producten worden in samenspraak met de directies ontwikkeld om te borgen dat ze aansluiten op de werkwijze en de behoeften van de gebruikers.
Vraag 7
Uit het Onderzoeksrapport «Voortgang en randvoorwaarden implementatie verbeterprogramma financiële beheersing VWS» blijkt dat VWS-breed financieel beheer minder belangrijk gevonden wordt dan het maken van beleid. Hoe kan het zo zijn dat er geen prioriteit gegeven wordt aan het financieel beheer wanneer men met publiek geld werkt?
Antwoord:
Op verzoek van VWS heeft de Auditdienst Rijk in de periode juni 2023 tot juni 2024 gekeken naar de voortgang en de implementatie van het verbeterprogramma van het financieel beheer. Hierbij heeft de ADR specifiek gekeken naar organisatiekenmerken van VWS en de impact daarvan op het financieel beheer. Eén van de bevindingen was dat beleid en financiën teveel als twee aparte zaken werden beschouwd. Eén van de belangrijke pijlers van de verbetering van het financieel beheer is beleid en financiën bij elkaar brengen en deze integrale verantwoordelijkheid ook leggen waar hij hoort (bij de beleidsdirecties). Er zijn verschillende maatregelen genomen zodat directies dot ook kunnen doen, waaronder het beschikbaar stellen van bestuurlijke informatievoorziening, de versterking van de planning en control-cyclus en opleidingen en trainingen voor niet-financiële medewerkers.
Vraag 8
Financiële Economische Zaken (FEZ) wordt gezien als eigenaar van het financieel beheer, maar FEZ spreekt daarentegen het middenmanagement niet aan op het gevoerde financiële beheer, valt hieruit te concluderen dat er eigenlijk geen controle is op de verantwoording waar de publieke gelden precies aan uitgegeven worden?
Antwoord:
Op verzoek van VWS heeft de Auditdienst Rijk in de periode juni 2023 tot juni 2024 gekeken naar de voortgang en de implementatie van het verbeterprogramma van het financieel beheer. Hierbij heeft de ADR specifiek gekeken naar organisatiekenmerken van VWS en de impact daarvan op het financieel beheer. Eén van de bevindingen betrof het aanspreken van beleidsdirecties op risico’s en bevindingen rondom het financieel beheer. Het eigenaarschap van financieel beheer hoort heel nadrukkelijk te liggen bij de beleidsdirecties van VWS. De directies zijn integraal verantwoordelijk voor het maken van beleid inclusief alle aspecten van beheer. FEZ moet vanuit de wettelijke rol toezicht houden op het financieel beheer. Bij deze toezichtsrol hoort ook het aanspreken, direct of via de ambtelijke of politieke top, van directies mocht blijken dat het financieel beheer niet op orde is. Er zijn verschillende maatregelen getroffen om dit ook daadwerkelijk te doen, waaronder het vergroten van het eigenaarschap van directeuren-generaals en directeuren (aanpassen van mandaatstructuur) en het versterken van de planning en controlcyclus.
Vraag 9
Waarom kijkt FEZ pas aan het einde van het proces mee naar potentiële risico’s?
Antwoord:
Eén van de belangrijke verbetermaatregelen in het verbeteren van het financieel beheer is meer risicogericht en procesgericht werken. Dit betekent concreet dat VWS – onder leiding van de directie FEZ – de belangrijkste risico’s in de belangrijke processen (o.a. subsidies, inkoop) jaarlijks in kaart brengt en op basis daarvan kijkt welke beheersmaatregelen er zijn en of deze ook werken. Door deze aanpak worden risico’s ook in een zo vroeg mogelijk stadium onderkend en wordt gekeken of deze voldoende worden beheerst. Hiernaast zijn binnen VWS verschillende zogenaamde expertisecentra aanwezig waar beleidsdirecties bi het opstellen van nieuw beleid (bv. subsidieregelingen) heen kunnen om te bespreken of het voorgestane beleid ook doelmatig en rechtmatig is. Uiteraard voert VWS ook achteraf eigen interne controles uit aan het eind van het proces.
Vraag 10
In het interim-auditrapport over Ministerie van VWS heeft de Auditdienst over het financieel beheer vanuit de controle geconstateerd dat het nog niet mogelijk is om te kunnen steunen op financiële kernprocessen, zoals inkoop, subsidies, bijdragen, bekostiging en inkomensoverdrachten, hoe kan dit zo zijn? Wat is er inmiddels gedaan ter verbetering hiervan?
Antwoord:
In de afgelopen jaren lag de focus op het versterken van het financieel beheer en de verantwoording van de grote corona-regelingen. VWS bevindt zich momenteel in een andere fase, namelijk het risicogericht en procesgericht werken. Kern van deze werkwijze is het inzichtelijk hebben van de kernprocessen (o.a. subsidies, inkoop, bijdragen), mogelijke risico’s die zich in deze processen bevinden, beheersmaatregelen die zijn getroffen om deze risico’s te mitigeren en of deze beheersmaatregelen werken. Dit heeft begin 2025 geleid tot een eerste Interne Controle-plan VWS die is opgebouwd langs deze werkwijze. Deze werkwijze is ook in lijn met de aanbeveling van de ADR. VWS is en blijft in nauw overleg met de controlerende instanties over de controle-aanpak en hoe deze het beste kan aansluiten op die van de ADR en de Algemene Rekenkamer.
Vraag 11
Bij wie ligt het eigenaarschap voor de interne processen, de inrichting van de organisatie en het onderkennen van de key-controls in de processen die ten grondslag liggen aan het financieel beheer van het Ministerie van VWS?
Antwoord:
Het eigenaarschap van de processen, het onderkennen van de risico’s en het bepalen van de key-controls ligt volledig bij VWS. Deze zijn en worden ook uitgewerkt in de nieuwe controle-aanpak van VWS en de onderliggende zogenaamde control-frameworks van de verschillende kernprocessen.
Vraag 12
Uit het interim-auditrapport VWS blijkt dat de ADR (Auditdienst Rijk) concludeert dat bij het verstrekken van nieuwe subsidies qua gehanteerde subsidievoorwaarden vaak wordt afgeweken van de norm, zoals is vastgelegd in de Kaderregeling subsidie VWS, waarom wordt er afgeweken van deze kaderregeling? Hoe wordt dit verantwoord?
Antwoord:
Afwijkingen van de Kaderregeling komen met name voor bij specifieke subsidieregelingen. Veel voorkomende redenen om af te wijken is enerzijds dat onder de Kaderregeling (art. 10) niet mogelijk is om subsidies kleiner dan € 125.000 te verstrekken. Anderzijds heeft dit te maken met subsidievoorwaarden die niet binnen het controleprotcol van de kaderregeling passen. Bij deze regelingen wordt altijd wel het Uniform Subsidiekader gevolgd. Binnen VWS volgen instelling- en projectsubsidies wel de Kaderregeling.
Vraag 13
Waarom zijn bij het Ministerie van VWS de inkopen verdeeld over verschillende systemen en interne mappenstructuren?
Antwoord:
• De registratie van Inkopen via de Rijksinkoopsamenwerking (RIS), een onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), vindt plaats in het systeem «CTM» van BZK;
• De registratie van Inhuuropdrachten via de inhuurdesk van BZK vindt plaats in het systeem van BZK «DIOR» (voorheen Netive JOB);
• Inkopen onder de € 33.000,– worden door directies van VWS zelf beheerd (Documentenbeheersysteem met mappenstructuren).
Door middel van het project Inkoop Tot Betalen (ITB) heeft VWS in 2024 een Source-to-Pay (van bron tot betalen) proces ingericht, waarbij onder meer het afsluiten van het contract en de betaling van de factuur geïntegreerd zijn in één systeem (Onventis). Hierin ligt het fundament voor een digitale workflow en een deugdelijke (geautomatiseerde) dossiervorming en financiële vastlegging. De uitrol hiervan vindt in 2025 plaats. Dit leidt tot een reductie van het aantal systemen en het terugbrengen van de procesvariatie.
Vraag 14
Hoe wordt bij het Ministerie van VWS gewaarborgd dat het voor directies altijd mogelijk is in één keer het volledige inkoopdossier te reproduceren?
Antwoord:
In 2024 heeft VWS een Source-to-Pay (van bron tot betalen) proces ingericht, waarbij onder meer het afsluiten van het contract en de betaling van de factuur geïntegreerd zijn in één systeem (Onventis). Hierin ligt het fundament voor een digitale workflow en een deugdelijke (geautomatiseerde) dossiervorming en financiële vastlegging. De uitrol hiervan vindt in 2025 plaats.
VWS beschikt dan over een centraal contractenregister.
Vraag 15
Hoe gaat u extra inzetten op gezondheid en brede welvaart als het gaat over schone lucht en schone omgeving?
Antwoord:
De relatief hoge luchtvervuiling in Nederland heeft meerdere oorzaken. De Algemene Rekenkamer noemt al de verstedelijking. Nederland heeft een dicht netwerk van (snel)wegen, bedrijven en industrie, landbouw, energiecentrales en (lucht)havens. Op al deze terreinen zijn maatregelen nodig om luchtvervuiling terug te dringen. Daarnaast is luchtvervuiling niet gebonden aan de landsgrenzen en exporteren en importeren we ook luchtvervuiling. Het is daarom belangrijk dat we internationale afspraken maken over luchtvervuiling.
De Rijksoverheid, provincies en gemeenten werken met meerdere programma’s aan verbetering van de luchtkwaliteit en een schonere leefomgeving. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is onder andere verantwoordelijk voor de implementatie van de recent aangescherpte Europese richtlijnen voor Luchtkwaliteit en voor Industriële Emissies, het Schone Lucht Akkoord, het voorgenomen Nationaal MilieuProgramma en de Actieagenda Industrie en Omwonenden. Mede dankzij deze acties verwacht het RIVM dat het levensduurverlies door luchtvervuiling tussen 2016 en 2030 gehalveerd gaat worden2. Ook is gezondheid een van de aspecten die moeten worden meegewogen in de Nota Ruimte die onder leiding van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening wordt opgesteld. Het Ministerie van VWS is betrokken bij deze programma’s. Daarnaast verkent VWS de mogelijkheden om de positie van de GGD’en te versterken bij besluitvorming over de leefomgeving. Het thema is ook opgenomen in het Gezond en Actief Leven Akkoord3 en in de Beleidsagenda Gezondheid in alle beleidsdomeinen4.
Tot slot heeft het Ministerie van VWS de afgelopen jaren met het RIVM en ZonMw gewerkt aan ondersteuning van GGD’en, gemeenten en provincies bij het werken aan een gezonde leefomgeving, met financiering van praktijkonderzoeken, ontwikkeling van instrumenten en het delen van goede voorbeelden (Programma Gezonde Leefomgeving)5. Begin 2026 worden de laatste resultaten van dat programma opgeleverd. Daarna zijn middelen gereserveerd voor de beschikbaarheid en het onderhoud van de instrumenten en onderzoeksresultaten.
Vraag 16
Hoe gaat u extra inzetten om de lage ervaren brede welvaart onder jongeren te verbeteren?
Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk om de positie van jongeren in de maatschappij te versterken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van participatie van kinderen en jongeren bij beleid en besluitvorming. Met de ontwikkeling van een nationale jeugdstrategie (link naar file) wordt een domein overstijgende langetermijnvisie geschetst over thema's die voor jongeren tussen de 12 en 29 jaar belangrijk zijn. Deze tien thema’s sluiten voor een groot deel aan bij de brede welvaart thema’s6.
Op dit moment hebben meer dan 12.000 jongeren in Nederland hun mening gegeven over wat volgens hen moet veranderen om de lage (ervaren) brede welvaart onder jongeren te verbeteren. Vanaf de zomer 2025 wordt samen met de jongeren en de betrokken departementen de nationale jeugdstrategie verder uitgewerkt en vormgegeven. Dit moet leiden tot een verankering van de (uitwerking van de) strategie in de praktijk.
Vraag 17
hoe gaat u inzetten op maatregelen die werken om de gezondheidszorg houdbaar te houden? De Algemene Rekenkamer concludeert dat dit momenteel nog onduidelijk is, kunt u dit verder toelichten?
Antwoord:
Het tempo van de transformatie van zorg en welzijn moet fors omhoog, de samenhang moet worden versterkt en de focus worden verbreed. Met de IZA-partijen bezien we of we aanvullende afspraken hiervoor kunnen maken.
Vraag 18
Hoe kunt u de Kamer garanderen dat het nieuwe inkoopbeheer in 2025 leidt tot financiële processen die op orde zijn? Welke inzet en aandacht van iedereen, van medewerker tot directeur kunnen we van u verwachten in 2025?
Antwoord:
In 2024 heeft VWS een Source-to-Pay (van bron tot betalen) proces ingericht, waarbij een digitale workflow en een deugdelijke (geautomatiseerde) dossiervorming en financiële vastlegging is gerealiseerd. Processen, rollen en functies zijn gestandaardiseerd. De uitrol hiervan voor de medewerkers vindt in 2025 plaats. Een volledig trainingsprogramma ondersteunt de medewerkers daarbij. Om te voorkomen dat inkopen buiten de inkoopapplicatie om gaan, vindt monitoring en bijsturing plaats. Hiermee levert het nieuwe systeem een bijdrage aan het op orde zijn van de processen met inzet en aandacht van alle gebruikers.
Vraag 19
De Algemene Rekenkamer geeft aan dat de voorraadverplichting voor medicijnen waarschijnlijk niet gaat zorgen voor minder tekorten in de apotheek, en dat de Minister de voorraden ook niet goed kan controleren. De Minister weet hierbij ook niet hoe groot de tekorten voor de patiënten zijn. Op welke manier zal hiermee aan de slag gegaan worden, zodat de medicijnvoorraden groot genoeg zijn en u hier ook beter zicht op heeft?
Antwoord:
Na het publiceren van het rapport van de Algemene Rekenkamer hebben verschillende partijen (zoals de Patiëntenfederatie en de groothandels) zich positief uitgelaten over (het effect van) geneesmiddelenvoorraden. De groothandels hebben mij ook tijdens een recent werkbezoek laten weten dat zij merken dat voorraden direct effect hebben in de praktijk. Door de voorraden kunnen zij bijna altijd apotheken de geneesmiddelen leveren die zij nodig hebben voor hun patiënten.
Tegelijkertijd toont het onderzoek van de Algemene Rekenkamer voor mij nogmaals aan hoe complex de tekortenproblematiek is. Het is lastig om precies te meten welk effect een beleidsmaatregel heeft op de beschikbaarheid van geneesmiddelen. Dit komt mede doordat er geen eenduidige cijfers zijn over tekorten, of een eenduidige definitie van tekorten. Daarom maakt het Ministerie van VWS afspraken met alle veldpartijen en systeempartijen (zoals het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de IGJ) om eenduidige definities van tekorten op te stellen en te hanteren, én afspraken te maken over het delen van data. Deze afspraken dragen bij aan een beter inzicht in de problematiek en de effecten van het beleid op tekorten en leiden tot het gerichter kunnen inzetten van maatregelen. Tot die tijd is het geen optie om niets te doen. Daarom wordt er voor gekozen om maatregelen te nemen op basis van de best beschikbare informatie, en bij te sturen waar nodig. Er wordt gewerkt aan de mogelijkheden voor een extra voorraad van kritieke geneesmiddelen uit, zoals ook de Algemene Rekenkamer adviseert.
Vraag 20
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er inzicht en controle is op de verplichte medicatie voorraden?
Antwoord:
Zoals bij vraag 19 aangegeven wordt het inzicht in en controle op de verplichte voorraden onder andere door afspraken te maken over eenduidige definities van tekorten en het delen van data verbeterd. Een ander aspect is het toezicht dat IGJ houdt op de voorraadverplichting. IGJ heeft op basis van de inspecties die zijn uitgevoerd het algemene beeld gekregen dat groothandelaren en handelsvergunninghouders de beleidsregel goed geïmplementeerd hebben. IGJ zet het risicogestuurde toezicht op de voorraadverplichting daarom in de huidige vorm voort. Het is voor de IGJ niet mogelijk om op elk moment alle voorraden te controleren. Daarnaast houdt de IGJ toezicht op andere onderdelen van de geneesmiddelenketen om de beschikbaarheid in brede zin te bestendigen.
Vraag 21
Hoe bestaat het dat u niet weet hoe groot de medicatietekorten voor patiënten zijn? Hoe wordt gewaarborgd dat dit wel te allen tijde inzichtelijk is?
Antwoord:
Er zijn geen eenduidige cijfers over tekorten omdat er niet één definitie van een tekort geldt. Het is voor bijna iedere partij in de keten verschillend wanneer iets als een tekort geldt of wordt ervaren. Verschillende partijen houden daar dan ook verschillende informatie over bij, zoals de informatie bij het Meldpunt, KNMP Farmanco en SFK. Alle partijen zijn het er natuurlijk wel over eens dat wanneer een patiënt een geneesmiddel niet kan krijgen, er in principe sprake is van een tekort. Zie voor een nadere toelichting op de definities van een tekort ook het antwoord op vraag 36.
Het inzicht dat er wél is, wordt gebaseerd op verschillende bronnen. KNMP Farmanco publiceert jaarlijks het aantal tekorten gemeld door openbare apotheken. Deze namen af van 2.292 in 2023 naar 1.563 in 2024. Maar dit zijn bijvoorbeeld ook tekorten aan bepaalde verpakkingsgroottes, die simpelweg opgevangen kunnen worden en meestal zonder dat de patiënt daar negatieve gevolgen van ervaart. Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten (gecoördineerd door IGJ en CBG, in opdracht van VWS) rapporteert jaarlijks over verschillende aspecten van geneesmiddelentekorten. Dit gaat bijvoorbeeld over het aantal afgegeven tekortenbesluiten (een uiterste oplossing bij tekorten, 126 in 2024), toestemmingen voor tijdelijk afwijkende verpakkingen (TAVs, 117 in 2024) uit het buitenland, en ontvangen meldingen van leveringsonderbrekingen van handelsvergunninghouders (4.770 in 2024). Onderzoek van de Patiëntenfederatie toont dat in 2023 meer dan de helft van de bevraagde patiënten hebben meegemaakt dat hun middel niet op voorraad was. Al deze data samen geven inzicht in de ernst en omvang van de problematiek rondom geneesmiddelentekorten, maar kunnen op zichzelf geen compleet beeld geven. De cijfers laten in ieder geval laten zien dat de tekortenproblematiek een omvangrijk en serieus probleem is.
Daarom maakt het Ministerie van VWS afspraken met alle veldpartijen en systeempartijen (zoals het CBG en de IGJ) om eenduidige definities van tekorten op te stellen en te hanteren, én afspraken te maken over het delen van data. Deze afspraken dragen bij aan een beter inzicht in de problematiek en de effecten van het beleid op tekorten en leiden tot het gerichter kunnen inzetten van maatregelen.
Vraag 22
Hoe komt het dat in 2024 financieel beheer, subsidiebeheer en inkoopbeheer onvolkomenheden zijn geconstateerd? Wat gaat u hieraan doen?
Antwoord:
Jaarlijks bepaalt de Algemene Rekenkamer of er binnen een ministerie onvolkomenheden zijn binnen de bedrijfsvoering. Over 2024 heeft de AR vastgesteld dat voor drie processen (inkoop, subsidie en financieel beheer) er nog onvolkomenheden zijn. Hoe en op welke gronden de AR tot dit oordeel is gekomen wordt toegelicht in het verantwoordingsonderzoek van de AR. VWS heeft de in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag ook toegelicht wat de voortgang op deze domeinen is geweest. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in het beter in control brengen van het beheer. En niet zonder succes. Het aantal onvolkomenheden is in de afgelopen twee jaar teruggebracht van zes onvolkomenheden (waaronder één ernstige onvolkomenheid) naar drie onvolkomenheden. Ook onderkent de AR op deze resterende onvolkomenheden vooruitgang in 2024. De verbetering op het beheer gaat in 2025 onverminderd door.
Vraag 23
Hoe kunt u eraan bijdragen om brede welvaart bij met name jongeren te verbeteren?
Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk om de positie van jongeren in de maatschappij te versterken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van participatie van kinderen en jongeren bij beleid en besluitvorming. Met de ontwikkeling van een nationale jeugdstrategie (link naar file) wordt een domein overstijgende langetermijnvisie geschetst over thema's die voor jongeren tussen de 12 en 29 jaar belangrijk zijn. Deze tien thema’s sluiten voor een groot deel aan bij de brede welvaart thema’s7.
Op dit moment hebben meer dan 12.000 jongeren in Nederland hun mening gegeven over wat volgens hen moet veranderen om de lage (ervaren) brede welvaart onder jongeren te verbeteren. Vanaf de zomer 2025 wordt samen met de jongeren en de betrokken departementen de nationale jeugdstrategie verder uitgewerkt en vormgegeven. Dit moet leiden tot een verankering van de (uitwerking van de) strategie in de praktijk.
Vraag 24
Wanneer worden de brede welvaart en Sustainable Development Goals (SDG's) per ministerie gekoppeld aan beleid?
Antwoord:
In de Kabinetsreactie op de Monitor Brede Welvaart d.d. 21 mei wordt uiteen gezet hoe het beleid bijdraagt aan de Brede Welvaart en ook dat de doelstellingen van dit kabinet leidend zijn bij het maken van beleid en het stellen van prioriteiten.
Er is niet voor gekozen om de Monitor Brede Welvaart en de SDG’s één-op-één per ministerie aan beleid te koppelen omdat veel thema’s – zoals gezondheid, duurzaamheid, of ongelijkheid – meerdere beleidsterreinen tegelijk raken. Een koppeling per ministerie leidt tot verkokering, terwijl brede welvaart juist vraagt om samenhang en samenwerking tussen departementen.
Vraag 25
Hoe zou verklaard kunnen worden dat in Nederland in 2024 mannen gemiddeld 63,5 jaar in goede gezondheid leven en vrouwen 62 jaar? Hoe zou het verschil tussen mannen en vrouwen verklaard kunnen worden?
Antwoord:
Vrouwen leven gemiddeld langer dan mannen, maar brengen minder jaren in goede gezondheid door. Dat vrouwen zich ongezonder voelen en vaker een beperking hebben dan mannen speelt in elke leeftijdsklasse. In de (jaarlijkse) emancipatiemonitor van het CBS wordt ingegaan op dit verschil8.
• Meer vrouwen dan mannen melden aandoeningen aan het bewegingsapparaat zoals aandoeningen van nek en schouder, gewrichtsslijtage van heup of knie en chronische gewrichtsontstekingen,
• In iedere leeftijdsgroep gaven meer vrouwen dan mannen aan angst- of depressiegevoelens te hebben.
• Vrouwen roken en drinken minder, maar voldoen ook minder vaak aan de beweegrichtlijnen dan mannen.
• Waar mannen vaker overgewicht hebben, hebben vrouwen vaker ernstig overgewicht, oftewel obesitas.
Mannen en vrouwen verschillen in hoe ziekten zich uiten en verlopen. In de gezondheidszorg is hier nog weinig kennis over beschikbaar. Het kabinet wil hier verandering in brengen door bewustwording te vergroten bij publiek, zorgsector en overheid. Via de taakopdracht Gender en Gezondheid bij ZonMw stimuleert het beleid duurzame aandacht voor sekse- en genderaspecten in gezondheidsonderzoek, met als doel passende zorg en gezondheid voor iedereen, ongeacht sekse of gender.
Het Ministerie van VWS onderschrijft de noodzaak om meer aandacht te besteden aan vrouwspecifieke aandoeningen gezien de impact die deze aandoeningen kunnen hebben op het leven van vrouwen. Door het onderwerp verder op de kaart te zetten is een forse investering gedaan van enkele miljoenen per jaar voor een Kennisprogramma rondom Vrouwspecifieke Aandoeningen9. Het kennisprogramma en de kennisagenda levert hiermee een bijdrage aan een Nationale Strategie rondom Vrouwengezondheid welke het Ministerie van VWS uw Kamer binnenkort zal toezenden.
Vraag 26
Welke concrete maatregelen worden er ingezet door dit kabinet om de gezondheidsverschillen op basis van inkomen tegen te gaan?
Antwoord:
Het kabinet wil de achterliggende maatschappelijke oorzaken van een slechte gezondheid en gezondheidsverschillen aanpakken. Hiertoe is de beleidsagenda «gezondheid in alle beleidsdomeinen» (december 2024) opgesteld dat tevens een reactie is op SER briefadvies sociaaleconomische gezondheidsverschillen «gezond opgroeien, wonen en werken». De vier impactvolle beleidsthema’s van deze beleidsagenda te weten: Bestaanszekerheid en werk, Gezonde generatie, Gezonde fysieke leefomgeving en Van zorg naar gezondheid en welzijn bevatten diverse maatregelen die gericht zijn op het verminderen van gezondheidsachterstanden. De beleidsagenda is een eerste aanzet en wordt nog verder doorontwikkeld. In de komende tijd wordt – onder meer samen met gemeenten en maatschappelijke partners – gewerkt aan meer focus en concretere langere termijn-doelen. Voor het einde van het jaar wordt u hierover in de eerste voortgangsrapportage geïnformeerd.
Vraag 27
Wat is momenteel de gemiddelde wachttijd voor mensen met complexe psychische problemen?
Antwoord:
Uit de laatste cijfers van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over wachttijdinformatie blijkt dat landelijk gemiddeld alle diagnosegroepen, behalve basis-ggz de Treeknorm overschrijden. Dat betekent dat mensen gemiddeld langer dan 14 weken totaal (4 weken tot intake, 10 weken tot behandeling) moeten wachten op een behandeling binnen de gespecialiseerde ggz. Regionaal kunnen echter verschillen optreden, waarbij behandelingen bij aanbieders of regio’s wél binnen de treeknorm blijven.
Belangrijk kanttekening is dat de kwaliteit van wachttijdinformatie op dit moment nog onvoldoende is. Vanuit het Integraal Zorgakkoord (IZA) werken we dan ook aan het verbeteren van regionale transparantie, het optimaal benutten van beschikbare capaciteit en het verbeteren van de wachttijdinformatie via twee sporen; retrospectief en prospectief.
Vraag 28
Wat was de deeltijdfactor in de zorg in 2024, uitgesplitst per zorgdomein? En wat is hier de verwachting voor in 2025, 2026 en 2027?
Antwoord:
In onderstaande tabel is weergegeven wat de deeltijdfactor was in het vierde kwartaal van 2024, uitgesplitst naar de verschillende zorgbranches. Het is niet mogelijk om specifieke uitspraken te doen over de komende jaren.
Het Ministerie van VWS heeft de afgelopen jaren Stichting Het Potentieel financieel ondersteund. Zij hebben hun inzichten en werkwijzen om meer uren werken te bewerkstelligen na de subsidieperiode openbaar gemaakt, zodat ook andere zorginstellingen daar hun voordeel mee kunnen doen. Ook is er vanuit SZW de subsidieregeling Meer uren werkt!. Met deze subsidie kunnen organisaties projecten uitvoeren die werknemers helpen om – als zij dat willen – meer uren te gaan werken. De subsidie kan nog worden aangevraagd tot en met 20 juni 2025.
deeltijdfactor |
|
---|---|
Zorg en welzijn (smal) |
0,68 |
Universitair medische centra |
0,81 |
Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg |
0,75 |
Geestelijke gezondheidszorg |
0,77 |
Huisartsen en gezondheidscentra |
0,60 |
Overige zorg en welzijn |
0,70 |
Verpleging, verzorging en thuiszorg |
0,60 |
Gehandicaptenzorg |
0,69 |
Jeugdzorg |
0,78 |
Sociaal werk |
0,76 |
Bron: AZW
Vraag 29
Kunt u alsnog een overkoepelend beeld van de IZA-acties naar de Kamer sturen? Zo nee, hoe komt dat dan?
Antwoord:
In de brief van 14 april jl. aan uw Kamer over de voortgangsrapportage (Kamerstuk 31 765, nr. 913) heeft u een overkoepelend beeld van de IZA-acties ontvangen. Hierin staat dat in het laatste kwartaal van vorig jaar 23 acties uit het IZA zijn afgerond. Sinds de ondertekening van het IZA zijn er in totaal 161 acties afgerond van de 445 acties totaal, en loopt het merendeel wat nog niet is afgerond op schema. Dit overkoepelend overzicht over de ontwikkelingen van de IZA-acties ontvangt uw Kamer op regelmatige basis. Voor de zomer ontvangt de Kamer een brief met toelichting over de eerste volledige rapportage (met de nieuwe voortgangsrapportage, jaarlijkse bewegingsmonitor en doelgroepenmonitor).
Vraag 30
Welke mogelijkheden zijn er om structureel te borgen dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor de opleidingen wijkverpleging?
Antwoord:
Op basis van bestuurlijke afspraken met de betrokken partijen in het Investeringsakkoord Opleiden Wijkverpleging (IOW) is bij begroting 2025 een bedrag van € 60 miljoen structureel overgeheveld van het kader wijkverpleging naar de begroting van VWS. Deze middelen zijn bedoeld voor een bijdrage in de werkgeverskosten van opleiden in de wijkverpleging, en zullen voor de jaren 2025 en 2026 worden ingezet via de subsidieregeling Werkgeverskosten Opleiden Wijkverpleging (WOW) die momenteel in ontwikkeling is. Voor 2027 en verder loopt de wijze van financiering van deze kosten mee in de bredere verkenning naar de financiering van opleiden in zorg en welzijn die momenteel wordt uitgevoerd.
Vraag 31
Hoe beoordeelt u de toegankelijkheid van genderzorg in Nederland op dit moment?
Antwoord:
De toegankelijkheid voor nieuwe cliënten op gebied van genderzorg staat al langere tijd onder druk. Kort gezegd komt het erop neer dat er veel meer personen per maand naar de zorg doorverwezen worden dan de zorg aan kan. De meest gespecialiseerde genderzorg is gecentraliseerd in enkele centra. Het KZcG10 (Kennis- en Zorgcentrum Genderdysforie van Amsterdam UMC), bijvoorbeeld, heeft de afgelopen jaren veel nieuwe medewerkers aangenomen om meer cliënten te kunnen helpen maar aan het aantal medewerkers dat aangenomen kan worden zit een grens, mede door grote personeelstekorten in de zorg. Omdat de behandeling complex is, kost het opleiden van extra personeel veel tijd. Er wordt gewerkt aan landelijke uitbreiding van behandelcapaciteit m.b.v. andere zorginstellingen door samenwerking en netwerkvorming. Zo kunnen cliënten met een specifieke zorgvraag elders binnen het zorgnetwerk van samenwerkingspartners geplaatst worden als daar ruimte voor is. Dit kan bijdragen aan de toegankelijkheid van de genderzorg. De wachttijd voor de genderzorg is overigens een landelijke uitdaging niet alleen bij het KZcG maar bij alle andere centra is er sprake van een wachtlijst.
Vraag 32
Wat gaat u doen met de constatering van de Algemene Rekenkamer dat de Kamer ondanks aangenomen moties te weinig grip heeft of de projecten van IZA wel rechtstreeks voor mensen merkbaar zijn (conform motie Bushoff)? Welke concrete acties kunnen we van u verwachten voor de brief van zomer 2025?
Antwoord:
Naast de voortgangsrapportage (Kamerstuk 31 765, nr. 913) monitoren we ook de cruciale veranderingen van de «beweging» in het zorgveld en het effect van de IZA afspraken voor de gezondheid van verschillende doelgroepen inwoners en patiënten. De «Monitor doelgroepen IZA» volgt wat de effecten zijn van alle inspanningen van het IZA op vijf specifieke doelgroepen mensen en is reeds online publiekelijk toegankelijk via de website «regiobeeld». De doelgroepen zijn mensen met: beperkte gezondheidsvaardigheden; psychische problematiek; (risico op) hart- en vaatziekten; (risico op) kanker; en ouderen met een kwetsbare gezondheid. Een korte rapportage over de laatste stand van de doelgroepenmonitor wordt onderdeel van de volledige rapportage (1-meting) en wordt naar verwachting voor de zomer naar uw Kamer gestuurd.
Vraag 33
Wat gaat u doen om de grip van de Kamerleden op de resultaten van het IZA makkelijker te maken?
Antwoord:
We nemen de aanbeveling van de Rekenkamer en wensen van de Kamer mee terwijl we de monitor ontwikkelen om de opgave en transitie van het IZA op een goede en systematische manier in beeld te brengen. Voor de zomer ontvangt de Kamer een brief met toelichting over de eerste volledige rapportage (met voortgangsrapportage, jaarlijkse bewegingsmonitor en doelgroepenmonitor). Deze jaarlijkse rapportage biedt een goede basis voor – indien gewenst – wederom een technisch briefing over monitoring van het IZA.
Vraag 34
Hoe wordt er omgegaan met de kritiek van de Algemene Rekenkamer op de maatregel medicijnvoorraden, die volgens het instituut waarschijnlijk niet effectief is? Bent u voornemens maatregelen te nemen om de verplichte voorraden beter te controleren? Is de maatregel wat u betreft doelmatig?
Antwoord:
De resultaten van het onderzoek worden serieus genomen, maar er wordt ook een kanttekening verplaatst. Zo is de onderzochte maatregel (de voorraadverplichting) nog niet lang van kracht, en kwamen in de implementatie van de maatregel nog zaken naar boven die verdere uitwerking nodig hadden. Een voorbeeld daarvan is de distributievergoeding, waar de zorgverzekeraars en groothandels inmiddels afspraken over hebben gemaakt. Dat vindt het Ministerie van VWS positief: het laat zien dat de maatregel daadwerkelijk iets teweegbrengt.
Oorzaken van en oplossingen voor geneesmiddelentekorten zijn complex en kennen veel verschillende aspecten. Dat maakt het lastig om precies te meten welk effect welke beleidsmaatregel heeft op de beschikbaarheid van geneesmiddelen. Een causaal verband aantonen is nog veel moeilijker. Tegelijkertijd vindt het Ministerie van VWS het probleem zo serieus en groot, dat deze beperkingen mij er niet van weerhouden actie te ondernemen. Daarom wordt er gekozen om maatregelen te nemen op de best beschikbare informatie, en bij te sturen waar nodig. Het Ministerie van VWS was al bezig met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en neemt deze dan ook mee in het vervolg van de aanpak.
Vraag 35
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de controle op de verplichte voorraad wordt verbeterd?
Antwoord:
Zoals bij vraag 19 aangegeven wordt het inzicht in en controle op de verplichte voorraden onder andere door afspraken te maken met veld- en systeempartijen over eenduidige definities van tekorten en het delen van data verbeterd. Een ander aspect is het toezicht dat IGJ houdt op de voorraadverplichting. IGJ heeft op basis van de inspecties die zijn uitgevoerd het algemene beeld gekregen dat groothandelaren en handelsvergunninghouders de beleidsregel goed geïmplementeerd hebben. IGJ zet het risicogestuurde toezicht op de voorraadverplichting daarom in de huidige vorm voort. Het is voor de IGJ niet mogelijk om op elk moment alle voorraden te controleren. Daarnaast houdt de IGJ toezicht op andere onderdelen van de geneesmiddelenketen om de beschikbaarheid in brede zin te bestendigen.
Vraag 36
Wat is volgens u de definitie van een medicijntekort?
Antwoord:
Er is geen eenduidige definitie van een medicijntekort. Verschillende partijen in de geneesmiddelenketen zullen hier verschillend op antwoorden. Dat is ook niet gek. Tijdelijke leveringsonderbrekingen in de geneesmiddelenketen zijn niet ongewoon. Veiligheidsvoorraden zijn precies bedoeld om deze schommelingen in leveringen op te vangen. Zo heeft een handelsvergunninghouder voor vrijwel alle geneesmiddelen zes weken voorraad liggen (verplicht door de voorraadverplichting) om bijvoorbeeld kwaliteitsdefecten op te vangen, of op te vangen dat een van zijn grondstofleveranciers niet kan leveren. Ook de groothandel heeft een werkvoorraad liggen (twee weken), die leveringsonderbrekingen van de handelsvergunninghouders opvangt. Hetzelfde geldt voor leveringen van de groothandel aan een apotheek of ziekenhuis, die op hun beurt ook allebei een kleine werkvoorraad hebben. Soms wordt al gesproken over een tekort als de handelsvergunninghouder niet kan leveren aan de groothandel. Zelfs als de patiënt hier niets van merkt. Hoewel sommige leveringsonderbrekingen niet te voorkomen zijn (en dus ook lang niet altijd negatieve gevolgen hebben voor patiënten), mag duidelijk zijn dat het Ministerie van VWS alles in haar macht doe om tekorten waar patiënten en zorgverleners last van hebben te voorkomen.
Voor meer eenduidigheid over de definitie van medicijntekort op verschillende plekken in de keten, maakt het Ministerie van VWS afspraken met alle veldpartijen en systeempartijen (zoals CBG en IGJ) om eenduidige definities van tekorten op te stellen en te hanteren, én afspraken te maken over het delen van data.
Vraag 37
Welke oorzaken ziet u voor de toegenomen hoeveelheid ernstige geneesmiddelentekorten?
Antwoord:
Geneesmiddelentekorten kennen vele oorzaken. De geneesmiddelenketen is, zoals u weet, een complexe en wereldwijde keten waar veel partijen bij betrokken zijn en waar samenwerking tussen partijen erg belangrijk is. Doordat die geneesmiddelenketen complex en mondiaal is, is het helaas niet mogelijk om de tekorten aan één enkele oorzaak toe te schrijven. Dergelijke oorzaken kunnen breed variëren tussen een blokkade in de keten zoals een natuurramp die een fabriek platlegt, een logistiek obstakel in een buitenlandse haven of een vervuiling in het productieproces van een grondstof. Ook nationaal prijs- en inkoopbeleid kunnen invloed hebben op de beschikbaarheid van geneesmiddelen.
Vraag 38
Wat vindt u van de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om de maatregel tot voorraadverplichting te intensiveren als de conclusie dat niet kan worden vastgesteld of dit werkt?
Antwoord:
Het Ministerie van VWS is hier al mee bezig en ziet deze aanbeveling dan ook als ondersteuning van dit beleid. Wel bevat de aanbeveling een verwarrende dubbele boodschap. Enerzijds stelt de Algemene Rekenkamer dat de veiligheidsvoorraden die voortvloeien uit de voorraadverplichting waarschijnlijk niet hebben bijgedragen aan minder tekorten. Anderzijds adviseert zij om juist méér voorraden aan te leggen. Zoals het Ministerie van VWS uw Kamer al heeft medegedeeld11 wordt overwegen om momenteel de voorraad van bepaalde kritieke geneesmiddelen te verhogen. De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer wordt gezien als verdere aanmoediging hiervoor. De Kamer wordt nog vóór het commissiedebat Hulp- en Geneesmiddelen van 2 juli 2025 over het aanleggen van extra voorraden voor kritieke geneesmiddelen hierover geïnformeerd.
Vraag 39
Hoe verklaart u dat het Uitgavenplafond Zorg (UPZ) met € 25 miljoen is verhoogd voor buffervoorraad, terwijl vervolgens de verplichting dit werd verlaagd?
Antwoord:
Groothandels en handelsvergunningshouders hebben de verplichting om er zorg voor te dragen dat geneesmiddelen in voldoende mate continu voorradig zijn. De IGJ ziet daar op toe. De concretisering van deze verplichting betekende naar verwachting dat de groothandels en handelsvergunninghouders de extra kosten hiervoor zouden doorberekenen aan de zorgverzekeraars. Dat leidt naar verwachting tot hogere premie-uitgaven. Daarom heeft mijn voorganger de ramingen voor de budgettaire kaders Apotheek Zorg (per 2021) en Medisch Specialistische Zorg (stapsgewijs per 2020 en 2021) met in totaal € 25 miljoen naar boven bijgesteld. Dit is geen geoormerkt geld.
Mijn voorganger heeft in een Kamerbrief12 aangegeven waarom ondanks de verlaging van de veiligheidsvoorraad, het Uitgavenplafond Zorg (UPZ) alsnog is verhoogd. Op basis van het onderzoek naar financiering voor de ijzeren voorraad13 is eerder een berekening gemaakt van de verwachte kosten en is gekozen om de kosten van de voorraad te laten verwerken in de inkoopprijs. Dit resulteerde in de voorgenoemde structurele ophoging van het UPZ met € 25 miljoen (€ 45 miljoen voor hogere kosten minus € 20 miljoen aan besparingen), destijds bedoeld voor de voorraadverplichting van vijf maanden. Dit om hogere zorguitgaven als gevolg van het verstevigen van de voorraadposities van geneesmiddelen (deels) op te vangen en mogelijk te maken. Het was geen volledige dekking van de kosten, een deel van de kosten moest door partijen zelf opgevangen worden.
Uit de pilot van de veiligheidsvoorraad in 2021 is gebleken dat de daadwerkelijke kosten om voorraden aan te houden hoger uitvielen dan uit het eerdergenoemde rapport. Voor handelsvergunningshouders van geneesmiddelen met al lage marges is het mogelijk niet rendabel om deze kosten volledig zelf op te vangen. Tegelijkertijd waren er handelsvergunningshouders en groothandelaren die toen al (deels) aan de veiligheidsvoorraadverplichting voldeden. Die kosten zaten dus al (deels) verwerkt in de prijzen. Rekening houdend met deze constateringen en deze onzekerheden is besloten om, ondanks de verlaging van de voorraadverplichting, niet over te gaan tot het verlagen van de beschikbare budgettaire reeks.
Ook hebben de groothandelaren in het eerste jaar na ingang van de veiligheidsvoorraad in 2023 hun zorgen geuit over de onuitvoerbaarheid van de verplichting. In het rapport van SiRM over de «Marktanalyse van volgesorteerde farmaceutische groothandels»14 dat door mijn voorganger in ontvangst is genomen, bleek dat het aanleggen van 6 weken voorraad van alle geneesmiddelen door groothandelaren neerkwam op € 300 miljoen eenmalige kosten en € 65 miljoen structurele kosten. Op basis van de evaluatie en deze signalen, is de reikwijdte van de veiligheidsvoorraad voor groothandelaren beperkt en verlaagd naar 2 weken.
Gezien de uiteenlopende schatting van de daadwerkelijke kosten van het aanleggen van de veiligheidsvoorraden en het risico op terugtrekkingen van de markt en hiermee verslechterde beschikbaarheid, vindt het Ministerie van VWS de oorspronkelijke UPZ verhoging gepast. Het Ministerie van VWS verwacht dat partijen hun inkoop zorgvuldig doen en ruimte bieden voor eventuele prijsstijgingen waar deze daadwerkelijk nodig en mogelijk zijn.
Vraag 40
Hoe gaat u in de toekomst vaststellen of de voorraadverplichting van medicatie werkt?
Antwoord:
Oorzaken van en oplossingen voor geneesmiddelentekorten zijn complex en kennen veel verschillende aspecten. Dat maakt het lastig om precies te meten welk effect welke beleidsmaatregel heeft op de beschikbaarheid van geneesmiddelen. Een causaal verband aantonen is nog veel moeilijker. Tegelijkertijd is het probleem zo serieus en groot, dat deze beperkingen het ministerie er niet van weerhouden actie te ondernemen. Daarom wordt ervoor gekozen om maatregelen te nemen op de best beschikbare informatie, en bij te sturen waar nodig. Het Ministerie van VWS was al bezig met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en neemt deze dan ook mee in het vervolg van de aanpak.
Om het inzicht in de problematiek en de effecten van het beleid op tekorten te vergroten, worden afspraken gemaakt met alle veldpartijen en systeempartijen (zoals CBG en IGJ) om eenduidige definities van tekorten op te stellen en te hanteren, én afspraken te maken over het delen van data. Deze afspraken leiden tot het gerichter kunnen inzetten van maatregelen. Onder de subsidie verstrekt aan de volgesorteerde groothandels voor de extra voorraad van essentiële antibiotica en salbutamol aerosolen is ook een monitor ingericht. Hiermee wordt inzicht gekregen in de opbouw van deze extra voorraden en hoe deze voorraden over tijd kunnen bijdragen aan een verbeterde beschikbaarheid van deze geneesmiddelen.
Vraag 41
Wat is uw reflectie op het oordeel «zorgelijk» als het gaat om de behaalde beleidsresultaten op het gebied van medicijnvoorraden?
Antwoord:
Het Ministerie van VWS neemt de resultaten van het onderzoek – en daarmee het oordeel van de Algemene Rekenkamer – serieus, maar plaats ook kanttekeningen. De Algemene Rekenkamer concludeert dat inzicht in en eenduidige definities van tekorten ontbreken. Zoals in antwoord op vraag 36 is geschetst, is deze ook niet eenvoudig te maken. Daarom worden hier met veld- en systeempartijen afspraken over gemaakt (zie het antwoord op vraag 19).
Na het publiceren van het rapport van de Algemene Rekenkamer hebben verschillende partijen (zoals de Patiëntenfederatie en de groothandels) zich positief uitgelaten over (het effect van) geneesmiddelenvoorraden. De groothandels hebben mij ook tijdens een recent werkbezoek laten weten dat zij merken dat voorraden direct effect hebben in de praktijk. Door de voorraden kunnen zij bijna altijd apotheken de geneesmiddelen leveren die zij nodig hebben voor hun patiënten.
De Algemene Rekenkamer adviseert ook om juist méér voorraden aan te leggen van kritieke geneesmiddelen. Zoals uw Kamer al is medegedeeld15 wordt momenteel overwegen om de voorraad van bepaalde kritieke geneesmiddelen te verhogen. De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer ziet het Ministerie van VWS dus als verdere aanmoediging hiervoor. Uw Kamer wordt hierover nog vóór het commissiedebat Hulp- en Geneesmiddelen van 2 juli 2025 geïnformeerd.
Vraag 42
Kunt u aangeven wat de verwachte regeldruk is bij de 3 aanbevelingen met betrekking tot de voorraadverplichting/medicijntekorten?
Antwoord:
Het Ministerie van VWS ziet de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer als ondersteuning van de ingezette of voorgenomen beleid. De aanbevelingen zijn alleen nog niet concreet genoeg om nu al uitspraken te doen over de verwachte regeldruk. Op het moment dat de aanbevelingen gaan leiden tot concrete beleidsmaatregelen, wordt de verwachte regeldruk uiteraard meegenomen in de overwegingen.
Vraag 43
In hoeverre verwacht u dat aanbeveling 1 nog nodig is als aanbeveling 2 en 3 goed worden opgevolgd en uitgevoerd?
Antwoord:
Het Ministerie van VWS verwacht dat aanbeveling 1 (de verplichting tot het aanhouden van buffervoorraden beter laten werken) nodig blijft, ook als aanbeveling 2 (het zicht op de omvang en ernst van problemen die patiënten ervaren bij medicijntekorten op de buffervoorraden bij bedrijven verbeteren) en aanbeveling 3 (komen met alternatieve maatregelen om te zorgen voor een grotere leveringszekerheid in de apotheek) goed worden opgevolgd en uitgevoerd.
Geneesmiddelentekorten zullen helaas altijd blijven. Er zullen altijd onvoorziene situaties blijven optreden waardoor een geneesmiddel tijdelijk niet leverbaar is. Denk aan orkaan Helene die eind vorig jaar een fabriek in Amerika dusdanig beschadigde dat tijdelijk geen infusievloeistoffen beschikbaar waren.16 Buffers om tijdelijke leveringsonderbrekingen zoveel mogelijk op te vangen (bijvoorbeeld in de vorm van veiligheidsvoorraden) zullen dus altijd nodig blijven. Zeker voor de meest kritieke geneesmiddelen, waarvan tekorten voor patiënten leiden tot serieuze gezondheidsschade of mortaliteit.
Vraag 44
De resultaten van de voorraadverplichting tegen medicijntekorten wordt beoordeeld als zorgelijk, welke concrete acties tot verbetering zet u in?
Antwoord:
De Algemene Rekenkamer doet mij drie aanbevelingen. Eén van de aanbevelingen is om juist méér voorraden aan te leggen van kritieke geneesmiddelen. Zoals uw Kamer al is medegedeeld17 wordt momenteel overwogen om de voorraad van bepaalde kritieke geneesmiddelen te verhogen. De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer ziet het Ministerie van VWS dus als verdere aanmoediging hiervoor. Ook de overige aanbevelingen worden als ondersteuning van het ingezette of voorgenomen beleid gezien. Zo worden er afspraken gemaakt met alle veldpartijen en systeempartijen (zoals CBG en IGJ) om eenduidige definities van tekorten op te stellen en te hanteren, én afspraken te maken over het delen van data. Deze afspraken dragen bij aan een beter inzicht in de problematiek en de effecten van het beleid op tekorten en leiden tot het gerichter kunnen inzetten van maatregelen.
Vraag 45
Welke stappen gaat u zetten om de bouw van ouderenwoningen en het zicht daarop te verbeteren naar aanleiding van het harde oordeel van de Algemene Rekenkamer op dit punt?
Antwoord:
In de voortgangsbrief over de ouderenhuisvesting en het Programma Wonen en Zorg voor Ouderen hebben de Ministers van VRO en VWS aangegeven welke acties zullen worden genomen (en de afgelopen jaren hebben ondernomen) om de bouw van woningen voor ouderen te realiseren en de monitoring hiervan op te zetten.18
Tijdens de woontop in december 2024 hebben de Ministers van VRO en VWS met de betrokken partijen afspraken gemaakt om de planning en realisatie van woningen voor ouderen te versnellen en op te schalen. Het gaat over afspraken om de woningen voor ouderen versneld in de woningbouwprogrammering op te nemen, de monitoring lokaal en regionaal op orde te krijgen, conceptuele/industriële bouw voor ouderen te stimuleren, eisen voor woningtypen voor ouderen te standaardiseren en zorgen voor de benodigde investeringen in ouderenhuisvesting. We hebben er vertrouwen in dat dit een broodnodige impuls gaat geven aan de opgave die we hebben om er in de komende jaren voldoende ouderenwoningen bij te krijgen.
De monitoring is niet van de ene op de andere dag geregeld. Hiervoor moeten onder andere eerst definities worden bepaald en verschillende partijen in het veld moeten de informatiesystemen aanpassen en bij het aanleveren van de gegevens wennen aan de nieuwe definities en de nieuwe uitvraag. De komende jaren zal deze uitvraag gaandeweg verbeteren. Daarbij proberen we het zicht ook te verbeteren door gebruik te maken van verschillende bronnen.19
Vraag 46
In hoeverre is de € 388 miljoen die beschikbaar is gesteld voor het bijdragen aan de bouw van betaalbare en sociale geclusterde- en zorggeschikte huurwoningen voor ouderen voldoende, gelet op de grote vraag en tekorten? In hoeverre worden met deze gelden ook woningen gerealiseerd voor ouderen met een beperking?
Antwoord:
De genoemde € 388 miljoen komt beschikbaar via twee subsidieregelingen: de Stimuleringsregeling Ontmoetingsruimten voor Ouderenhuisvesting (SOO; 77 miljoen) en de Stimuleringsregeling Zorggeschikte Woningen (SZGW; 312 miljoen). De Minister van VRO heeft tot en met 2030 2,5 miljard euro beschikbaar gesteld voor de realisatie van woningen. Zij reserveert € 900 miljoen – van de circa € 2,5 miljard – voor aanvullende bijdragen om gemeenten extra te ondersteunen. De extra steun is beschikbaar voor woningbouw in kwetsbare gebieden, voor het realiseren van zorggeschikte en geclusterde woningen en voor het versterken van de gemeentelijke uitvoeringskracht. Op dit moment wordt onderzocht op welke wijze deze middelen het beste kunnen worden ingezet.
De bouw van woningen voor ouderen betreft ook woningen voor ouderen met een beperking. Daarnaast is de stimuleringsregeling zorggeschikte woningen ook opengesteld voor ouderen met een verstandelijke, visuele en auditieve beperking.
Vraag 47
Welke concrete maatregelen gaat u ondernemen om erop toe te zien dat er voldoende huisvesting is voor ouderen met een beperking?
Antwoord:
In de voortgangsbrief over de ouderenhuisvesting en het Programma Wonen en Zorg voor Ouderen hebben de Ministers van VRO en VWS aangegeven welke acties zullen worden ondernomen (en de afgelopen jaren hebben ondernomen) om de monitoring op te zetten. De monitoring is niet van de ene op de andere dag geregeld. We hebben hiervoor onder andere eerst definities moeten bepalen en verschillende partijen in het veld moeten de informatiesystemen aanpassen en bij het aanleveren van de gegevens wennen aan de nieuwe definities en de nieuwe uitvraag. De komende jaren zal deze uitvraag gaandeweg verbeteren. Daarbij proberen we het zicht ook te verbeteren door gebruik te maken van verschillende bronnen.20
Vraag 48
De Algemene Rekenkamer geeft aan dat de doelstelling, van de Minister van VRO in samenwerking met de Minister van VWS, om 290.000 woningen geschikt voor ouderen te bouwen tot en met 2030 waarschijnlijk niet gehaald gaat worden. Welke maatregelen gaat u nemen om toch te voldoen aan deze doelstelling, ook met het oog op het maatschappelijk belang?
Antwoord:
De ARK baseert zich in haar rapport op data over planvorming en realisatie die in 2024 beschikbaar was. Dat was echter nog zeer beperkte data die incompleet was. De Ministers van VRO en VWS begrijpen dat de ARK op basis van die data verwacht dat het niet aannemelijk is dat de doelstellingen behaald worden. Hoewel de nieuwe monitoringsuitvragen een completer beeld gaan geven, is de uitdaging van het bouwen van voldoende woningen groot. Mede daarom hebben de Ministers van VRO en VWS tijdens de woontop in december 2024 met de betrokken partijen afspraken gemaakt om de planning en realisatie van woningen voor ouderen te versnellen en op te schalen. Het gaat over afspraken om de woningen voor ouderen versneld in de woningbouwprogrammering op te nemen, de monitoring lokaal en regionaal op orde te krijgen, conceptuele/industriële bouw voor ouderen te stimuleren, eisen voor woningtypen voor ouderen te standaardiseren en zorgen voor de benodigde investeringen in ouderenhuisvesting. Dit gaat een broodnodige impuls gaat geven aan de opgave om in de komende jaren voldoende ouderenwoningen te krijgen. Gezien het maatschappelijk belang van dit vraagstuk blijft deze opgave voor ouderen de aandacht krijgen die zij verdient vanuit de Ministers van VRO en VWS, medeoverheden en partijen uit de woon-, bouw-, en zorgsector.
Vraag 49
Wat is uw reactie op de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de zorgen die de Rekenkamer uitte over de staat van de jeugdbescherming in het rapport Georganiseerde Onmacht uit 2023 nog niet zijn weggenomen?
Antwoord:
De Algemene Rekenkamer verwijst naar haar rapport «Georganiseerde onmacht» en het advies van de Deskundigencommissie (commissie-Van Ark) over de Hervormingsagenda Jeugd. De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport is met betrokken partijen in gesprek over de opvolging van dit advies en de versterking van de Hervormingsagenda. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s. Intussen wordt gewerkt aan het verbeteren van de beschikbaarheid van hulp en bescherming voor de meest kwetsbare kinderen, onder andere via reeds lopende acties uit de Hervormingsagenda. Zo is het wetsvoorstel Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg op 15 april 2025 aangenomen door de Tweede Kamer.
In het antwoord op vraag 50 wordt aangegeven welke concrete maatregelen het Rijk neemt om het jeugdstelsel en het stelsel van jeugdbescherming te verbeteren.
Vraag 50
Welke opvolging heeft u gegeven aan de conclusies en aanbevelingen van het rapport Georganiseerde Onmacht van de Algemene Rekenkamer uit 2023 over de rol van de rijksoverheid bij de jeugdbescherming?
Antwoord:
1. Maak duidelijk waar kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel minimaal op kunnen rekenen.
• Onder regie van de Staatssecretaris voor Rechtsbescherming en in samenwerking met onder andere gemeenten, GI’s en het Ministerie van VWS zijn een landelijk kwaliteitskader en landelijke prestatiebeschrijvingen opgesteld voor de jeugdbescherming. Daarin staat op welke kwaliteit een kind mag rekenen en welke activiteiten jeugdbeschermers daarvoor uitvoeren.
• In oktober 2023 hebben Rijk en VNG bestuurlijke afspraken gemaakt over landelijke tarieven voor jeugdbescherming en jeugdreclassering per 2024. Het landelijk tarief draagt bij aan een lagere workload en minder werkdruk voor jeugdbeschermers. De workload is inmiddels gedaald tot het afgesproken niveau. Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan de aanbevelingen van de inspecties om zorg te dragen dat een jeugdbeschermer voldoende tijd heeft om adequaat uitvoering te geven aan zijn wettelijke taken.
• De Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport deelt, samen met de Staatssecretaris Rechtsbescherming, ook dat de beschikbaarheid van zorg voor kinderen en gezinnen verbetering behoeft. Het Rijk zet daarom in op het verbeteren van de beschikbaarheid van specifieke vormen van jeugdhulp, bijvoorbeeld met het wetsvoorstel Verbetering Beschikbaarheid Jeugdzorg die op 15 april 2025 is aangenomen door de Tweede Kamer.
• Tot slot wordt de rechtsbescherming van ouders en kinderen in de jeugdbescherming versterkt met het wetsvoorstel «Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming». Deze wet wordt in 2026 ingediend bij de Tweede Kamer.
2. Maak concrete afspraken met gemeenten over het verzamelen van gegevens en vorm daarmee een landelijk beeld van de kwaliteit en toegankelijkheid.
• Om tijdig bij te sturen en te kunnen leren binnen het jeugdstelsel is voldoende relevante informatie noodzakelijk. Dit jaar is in samenwerking met betrokken partijen de basis gelegd voor een centrale monitor van het jeugdstelsel. Dit jaar wordt tevens verkend bij welke onafhankelijke partij de centrale monitor kan worden belegd.
• Specifiek voor de jeugdbescherming is eind 2022 gestart met de GI-monitor die specifiek inzicht moet geven in de uitvoering van het gedwongen kader, in het bijzonder de tijdige inzet van jeugdbescherming en jeugdreclassering en de noodzakelijke verlaging van de werkdruk. De Tweede Kamer wordt sindsdien periodiek geïnformeerd over de stand van zaken. In de jeugdbeschermingsbrief ten behoeve van het commissiedebat jeugdbescherming van juni 2025 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken op peildatum 1 april 2025.
3. Versterk samen met de veldpartijen de integrale hulp voor kinderen met een beschermingsmaatregel.
• Het zorgen dat nodige hulp tijdig beschikbaar is, is één van de belangrijkste prioriteiten waar we aan werken met de Hervormingsagenda Jeugd. Daarnaast onderstrepen we, zoals ARK ook aanbeveelt, het belang van samenhang zorg met het sociaal domein.
• Dit is ook een belangrijk uitgangspunt van het Toekomstscenario Kind en Gezinsbescherming waar we gezinnen integraal willen helpen. In verschillende proeftuinen van het Toekomstscenario wordt gewerkt aan het initiëren of intensiveren van de samenwerking met de volwassenen ggz en andere domeinen van de volwassenenproblematiek, met name op het vlak van bestaanszekerheid. Ook is in het kader van het Toekomstscenario een Kompas voor domeinoverstijgende samenwerking ontwikkeld en worden knelpunten en bijpassende oplossingen in kaart gebracht.
• Ook zet het Rijk met het wetsvoorstel aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (WAMS) in op de gecoördineerde inzet van hulp uit andere domeinen. Met dit wetsvoorstel wordt ervoor gezorgd worden dat gemeenten en andere betrokken organisaties die deze gezinnen helpen, makkelijker gegevens uit kunnen wisselen.
4. Voer de veranderingen in het stelsel zorgvuldig in.
• Samen met de Staatssecretaris Rechtsbescherming deelt de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport dat de veranderingen in het stelsel zorgvuldig moeten worden ingevoerd. Daarom ontwikkelen wij nieuwe werkwijzen en instrumenten mét alle betrokkenen.
• Het werken volgens de uitgangspunten van het Toekomstscenario beproeven we in 10 proeftuinen. We ontwikkelen door met alle stakeholders in een lerende omgeving. We monitoren zorgvuldig, zodat we goed kunnen volgen wat wel en wat niet werkt.
Vraag 51
Hoe staat het met de opvolging van de inhoudelijke conclusies en aanbevelingen van het rapport van de Commissie-Van Ark? Wat heeft u al gedaan en wat gaat u nog doen?
Antwoord:
De afgelopen periode hebben Rijk en VNG intensief overleg gevoerd over de opvolging van het advies van de Deskundigencommissie. Het Rijk en VNG zijn daarin tot de conclusie gekomen dat het nodig is de huidige aanpak aan te scherpen, te prioriteren en te intensiveren. Op dit moment voeren wij hierover gesprekken met betrokken partijen («de vijfhoek»). Hierin wordt gewerkt aan een «routekaart», waarin we de stappen beschrijven die we de komende periode gaan zetten. Hierin zullen de inhoudelijke aanbevelingen van de Deskundigencommissie Jeugd landen. Dit alles wordt financieel ondersteund door de afspraken die met de Voorjaarsnota 2025 zijn gemaakt, waarin o.a. voor de periode 2025–2027 cumulatief circa 3 miljard euro extra beschikbaar is gesteld aan het Gemeentefonds voor de jeugdzorg en gemeenten.
Vraag 52
Hoe gaat u verder met het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming aangezien er in de Voorjaarsnota geen ruimte is gevonden voor de transitiekosten die bij dit Toekomstscenario horen? Kan de uitvoering van het Toekomstscenario nog doorgang vinden zonder geld voor deze transitiekosten? Zal dit de proeftuinen en de oprichting van regionale veiligheidsteams raken?
Antwoord:
Het huidige systeem van hulp en bescherming voor kinderen en gezinnen werkt nu niet goed genoeg. Het stelsel is te complex georganiseerd, de problemen in gezinnen en huishoudens worden niet in samenhang opgepakt en ouders en kinderen voelen zich onvoldoende gehoord en gezien. Met het Toekomstscenario werken we aan een fundamenteel andere werkwijze bij volwassenen en kinderen waar veiligheidsvraagstukken spelen. We verkennen de toewerking naar integrale ondersteuning van gezinnen en huishoudens vanuit een centrale rol voor stevige lokale teams met oog voor veiligheid en een kwalitatief sterk Regionaal Veiligheidsteam. Het oude «estafettemodel», waarbij hulp van de ene naar de andere organisatie wordt doorgegeven, laten we daarmee los. Volwaardige realisatie hiervan vraagt ook aanpassing van het stelsel en de bijbehorende wetgeving.
Er is bij de voorjaarsbesluitvorming geen financiële ruimte gevonden voor het transitie- en transformatieproces. De opdrachtgevers – het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten – blijven zoeken naar passende financiële ruimte. Het ontbreken van middelen heeft uiteraard consequenties voor de veranderstrategie. In de periode tot september 2025 wordt daarom ook uitgewerkt op welke manier we de ontwikkelrichting in dat geval realiseren en het tempo waarmee we daar komen.
Vraag 53
Hoe gaat u het subsidiebeheer verder verbeteren? Welke acties neemt u daartoe en welk tijdspad hoort daarbij?
Antwoord:
Om het subsidiebeheer verder te verbeteren zijn verschillende verbetermaatregelen in gang gezet. Het subsidiebeheer is één van de belangrijke stromen in de nieuwe procesgerichte werkwijze om risico's te signaleren en te onderzoeken of beheersmaatregelen werken. Ook wordt in 2025 het beleid omtrent het Misbruik en Oneigenlijk gebruik aangescherpt en wordt de interne controle-functie binnen de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) versterkt.
Vraag 54
Hoe komt het dat staatssteunrisico's niet of niet op tijd worden gemeld bij de Europese Commissie?
Antwoord:
In algemene zin geldt dat bij financiering vanuit VWS altijd getoetst wordt op staatssteun. Indien nodig wordt melding gedaan bij de Europese Commissie. Er zijn twee dossiers die de uitzondering op de regel vormen en die terugkomen in het Rapport bij het Jaarverslag.
Daarbij gaat het ten eerste om de eenmalige verlenging van de Subsidieregeling KiPZ geweest. Dat bij deze verlenging staatssteunrisico’s waren was bekend, en daar is de Kamer ook over geïnformeerd op 13 oktober 2023 (Kamerstukken II, 2023–24, 29 214, nummer 101 (Kamerbrief 13 oktober 2023). De reden voor de verlenging was dat dit de enige mogelijkheid was om de middelen conform IZA afspraak in zijn geheel in 2024 beschikbaar te stellen. Inmiddels is de Subsidieregeling KiPZ opgevolgd door de Subsidieregeling MSZ, die geheel in lijn met de staatssteunregels is.
Het tweede dossier dat aangemerkt wordt als een dossier dat niet tijdig gemeld is, is de projectsubsidie PALLAS. Voor deze subsidie geldt dat er al wel langer contact was met de Europese Commissie. In juli 2021 is de prenotificatie over de steun aan het project gestart. Inmiddels heeft de Europese Commissie besloten dat er geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun. De Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 29 juli 2024, Kamerstuk 33 626, nr. 25.
Vraag 55
Wat gaat u doen om het inkoopbeheer verder te verbeteren?
Antwoord:
De verbetering van het inkoopbeheer behoudt de aandacht van VWS. De Algemene Rekenkamer (AR) oordeelt dat VWS ook in 2024 stappen heeft gezet in de verbetering van het financieel beheer, waaronder het voor inkoop ingerichte standaardproces met rollen en functies, ondersteund door het nieuwe inkoopsysteem Onventis.
De uitrol van dit systeem en de nieuwe werkwijze vinden in 2025 plaats. Borging van het nieuwe inkoopbeheer vindt tevens plaats door actualisatie van het inkoopbeleid en het maken van beschrijvingen in het kader van de administratieve Organisatie en interne controle.
Vraag 56
Welke prestatie-indicatoren hanteert het Ministerie van VWS voor het meten van voortgang in het nieuwe inkoopsysteem?
Antwoord;
Voor het meten van de voortgang gebruikt VWS indicatoren voor het werkproces van aanvraag, inkoopproces, order, contractmanagement, facturering en betaling.
Actieve monitoring op voortgang concentreert zich op de tijdige vastlegging van de financiële verplichting (deze vastlegging vindt bij elke inkoop geautomatiseerd plaats na het goedkeuren van de order) en de tijdige betaling van facturen. Deze monitoring vindt plaats vanuit de financiële administratie.
Vraag 57
Hoeveel aanbestedingen zijn in 2024 buiten de reguliere procedures om uitgevoerd, en waarom?
Antwoord:
In 2024 zijn bij VWS 24 inkooptrajecten (deels) buiten de reguliere procedures om uitgevoerd.
Redenen hiervoor zijn:
• Het inkopen buiten bestaande raamovereenkomsten om;
• Het inkopen onder een bestaande raamovereenkomst waarvan de maximale waarde reeds is overschreden;
• Inkopen zijn enkelvoudig of rechtstreeks gegund aan bepaalde leverancier(s);
• Verlenging van lopende overeenkomsten ter overbrugging van uitvoering van een nieuwe aanbesteding.
Vraag 58
Waarom ontbreekt nog steeds een gedegen businesscase over het project PALLAS? Kan de Kamer deze binnenkort alsnog verwachten? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Er is wel degelijk een gedegen business case: in december 2021 hebben de stichting NRG en stichting PALLAS gezamenlijk een investeringsvoorstel met een onderbouwde business case aan de Staat voorgelegd. In de brief van 20 september 2022 over het kabinetsbesluit PALLAS en de bijgevoegde achtergrondanalyse (Kamerstuk 33 626, nr. 16) is uitgebreid ingegaan op de business case.
In de betreffende Kamerbrief heeft mijn ambtsvoorganger het volgende hierover vermeld onder het kopje «Reservering van middelen voor het PALLAS-project: «De reservering van middelen voor een mogelijk besluit tot investering in PALLAS is gebaseerd op een gezamenlijk investeringsvoorstel van NRG en de stichting Voorbereiding PALLAS-reactor (PALLAS). De totale investeringskosten van het nieuwbouwprogramma worden door NRG-PALLAS in het basisscenario geschat op € 1,84 miljard. De bandbreedte die NRG-PALLAS daarbij hanteert loopt van € 1,66 miljard tot € 2,20 miljard. De business case is in opdracht van de Staat getoetst door KPMG en MACE. KPMG oordeelt dat het PALLAS-project een verwachte terugverdientijd heeft van circa 30 jaar. De kostenramingen zijn goed onderbouwd, maar kennen wel grote onzekerheden. Deze zijn inherent aan een dergelijk uniek nucleair bouwproject. Ook aan de opbrengstenkant zijn onzekerheden. Vanwege een snel ontwikkelend isotopen- en behandellandschap is het onzeker hoe de afzetmarkt er op het moment van ingebruikname van de reactor, precies uitziet.»
Vraag 59
Hoe garandeert u dat met de uiteindelijke opbrengsten van PALLAS, de leningen die tot dan toe verstrekt zijn terugbetaald kunnen worden?
Antwoord:
Het PALLAS-nieuwbouwprogramma is een groot, complex en langdurig programma, waarbij onvoorziene omstandigheden niet zijn uit te sluiten. De business case kent risico's aan zowel de opbrengsten- als de kostenkant. Daarom is er geen garantie te geven dat de investering in de PALLAS-reactor en daarmee NRG PALLAS B.V. zichzelf terugverdient.
In de basisrapportage PALLAS-nieuwbouwprogramma die op 13 mei 2024 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 33 626, nr. 24) wordt in Hoofdstuk 2 BEHEERSMODEL EN PROGRAMMAORGANISATIE uitgebreid beschreven hoe de governance rond NRG PALLAS en het bouwprogramma is ingericht om tot een adequate risicobeheersing te komen. Aan de zijde van de Staat is een multidisciplinaire programmaorganisatie ingericht die de financiering van het bouwproces begeleidt en de voortgang van de bouw monitort. In financieringsovereenkomsten tussen de Staat en NRG PALLAS zijn afspraken vastgelegd over beheer, controle en verantwoording. De governancestructuur aan de zijde van de Staat is ingericht op basis van de standaard werkwijze die het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Rijkswaterstaat hanteren bij grote projecten. Daarnaast is in de governancestructuur ten aanzien van het aandeelhouderschap aangesloten bij de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022.
Vraag 60
Welke afweging maakt u bij het vaststellen van het definitieve ontwerp van PALLAS tussen het belang van toekomstbestendige productie van medische isotopen, en de daarvoor benodigde financiële middelen van de rijksoverheid? Welke afwegingen zijn hierin bepalend?
Antwoord:
Met de investering in het PALLAS-nieuwbouwprogramma zet het kabinet in op het borgen van de toekomstige voorzieningszekerheid van medische isotopen voor de patiënt. De toekomstbestendige productie van medische isotopen is het belangrijkste doel. Uiteraard dienen de daarvoor benodigde financiële middelen van de rijksoverheid doelmatig te worden ingezet. Daarom is er een governancestructuur ingericht rondom NRG PALLAS en het PALLAS-nieuwbouwprogramma.
In de basisrapportage PALLAS-nieuwbouwprogramma die op 13 mei 2024 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 33 626, nr. 24) wordt deze uitgebreid beschreven in Hoofdstuk 2 BEHEERSMODEL EN PROGRAMMAORGANISATIE. Aan de zijde van de Staat is een multidisciplinaire programmaorganisatie ingericht die de financiering van het bouwproces begeleidt en de voortgang van de bouw monitort. In financieringsovereenkomsten tussen de Staat en NRG PALLAS zijn afspraken vastgelegd over beheer, controle en verantwoording. De governancestructuur aan de zijde van de Staat is ingericht op basis van de standaard werkwijze die het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Rijkswaterstaat hanteren bij grote projecten. Daarnaast is in de governancestructuur ten aanzien van het aandeelhouderschap aangesloten bij de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022.
Vraag 61
Hoe houdt u toezicht op de kwaliteit van de kostenramingen die bij de besluitvorming gebruikt worden? Hoe zorgt u ervoor dat de kostenramingen niet uit de hand lopen? Is er en limiet?
Antwoord:
NRG PALLAS heeft in mei 2025 baseline 9 afgerond, waarin een inschatting is gemaakt van de totale kosten en de tijd die nodig zijn om het programma te realiseren. Ook zijn de belangrijkste risico’s geactualiseerd en hiervoor zijn financiële buffers opgenomen. De baseline is getoetst door een extern bureau. Er is geen absolute kostenlimiet voor het PALLAS-nieuwbouwprogramma, wel is een governancestructuur ingericht rondom NRG PALLAS en het PALLAS-nieuwbouwprogramma, waarvan ook het toezicht op de kwaliteit van de kostenramingen onderdeel uitmaakt.
In de basisrapportage PALLAS-nieuwbouwprogramma die op 13 mei 2024 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 33 626, nr. 24) wordt deze uitgebreid beschreven in Hoofdstuk 2 BEHEERSMODEL EN PROGRAMMAORGANISATIE. Aan de zijde van de Staat is een multidisciplinaire programmaorganisatie ingericht die de financiering van het bouwproces begeleidt en de voortgang van de bouw monitort. In financieringsovereenkomsten tussen de Staat en NRG PALLAS zijn afspraken vastgelegd over beheer, controle en verantwoording. De governancestructuur aan de zijde van de Staat is ingericht op basis van de standaard werkwijze die het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Rijkswaterstaat hanteren bij grote projecten. Daarnaast is in de governancestructuur ten aanzien van het aandeelhouderschap aangesloten bij de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022.
Vraag 62
Welke zeggenschap en keuze-opties heeft u als in de toekomst de kosten (veel) sterker stijgen dan bij de start van de bouw voorzien was? Is dit voldoende of is hier meer voor nodig? Zo ja, wat zou nodig zijn?
Antwoord:
De zeggenschap en keuze-opties die VWS heeft bij grote kostenstijgingen van het PALLAS-nieuwbouwprogramma staan beschreven in het governanceplan dat op 19 september 2023 is aangeboden aan de Tweede Kamer. Zo heeft VWS als enig aandeelhouder van NRG PALLAS B.V. zeggenschapsrechten, bijvoorbeeld over de strategie van NRG PALLAS B.V. (consultatierecht), de samenstelling van de raad van bestuur en raad van commissarissen, het dividendbeleid, de jaarlijkse vaststelling van de jaarrekening en winstuitkering en goedkeuringsrecht bij grote investeringen. Ook heeft VWS de mogelijkheid om geen aanvullende financiering te verstrekken. Deze mate van zeggenschap en keuze-opties zijn voldoende.
Vraag 63
Kan een uitsplitsing worden gegeven van de € 579,5 miljoen waarvan in 2024 niet vaststaat of het volgens de regels is besteed, inclusief welke posten hier precies onder vallen en welke maatregelen worden genomen om deze onzekerheid structureel terug te dringen?
Antwoord:
Het bedrag van € 579,5 miljoen is opgebouwd uit de volgende posten:
• Ongeveer 80% van de totale onzekerheid komt doordat steekproeven zijn uitgevoerd om een uitspraak te doen over het geheel. Omdat er in die steekproeven enkele posten zaten waarvan de juistheid niet volledig kon worden vastgesteld, werkt die onzekerheid door. Ook een onzekerheid op de zorgtoeslag (ca. € 160 miljoen) maakt deel uit van dit bedrag. Insteek is dat door de ingezette verbetermaatregelen dit bedrag in 2025 verder zal afnemen.
• Afwikkeling van de (laatste) corona-voorschotten aan de stichting Landelijke Coördinatie COVID-19 Bestrijding (LCCB) van ca € 60 miljoen en de afwikkeling van de meerkosten GGD'n (ca. € 15 miljoen) en de verkoop van Intravacc (€ 20 miljoen).
Vraag 64
Hoe gaat u de Kamer informeren over verandering in het monitorproces over het IZA? Is dat nu met de vijf kernmonitor indicatoren?
Antwoord:
Zoals eerder richting uw Kamer aangegeven in reactie op motie Tielen (Kamerstuk 31 765, nr. 819) tijdens het Tweeminutendebat IZA 25 oktober 2023 is de beweging van het IZA te groot om te vangen in vijf indicatoren. Mijn voorganger onderschreef wel de inzet om te komen tot overzichtelijke en duidelijke monitoring met gebruikmaking van bestaande cijfers, en om kernparameters naar voren te halen. Uw Kamer reageerde hier positief op. Voor de zomer ontvangt de Kamer een brief met toelichting over de eerste volledige rapportage (met voortgangsrapportage, jaarlijkse bewegingsmonitor en doelgroepenmonitor), inclusief een duiding van de monitoringsprocessen. Voor de monitoring van de beweging zijn – gezien de wensen van uw Kamer – een aantal kernthema’s geselecteerd die uitgebreider gevolgd worden, namelijk: een sterkere eerste lijn; meer regionale samenwerking; meer hybride zorg; en passende zorg als norm. Deze jaarlijkse rapportage van de beweging, inclusief samenvattend overzicht van de kernthema’s, biedt een uitgebreidere toelichting over de voortgang van het IZA, naast de voortgangsrapportage die uw Kamer regelmatig ontvangt.
Vraag 65
Kan alvast inzicht worden gegeven in de indicatoren die onderdeel zijn van de nieuwe kwartaalrapportage?
Antwoord:
De voortgangsrapportage van het IZA is één van de drie onderdelen van de bredere IZA-monitoring en gaat specifiek in op de planvorming en uitvoering van gemaakte IZA-afspraken (Kamerstuk 31 765, nr. 913). Hiernaast monitoren we ook de cruciale veranderingen van de «beweging» in het zorgveld en het effect van de IZA afspraken voor de gezondheid van verschillende doelgroepen inwoners en patiënten. De volledige rapportage (1-meting) van de «monitoring van de beweging», inclusief inzicht in onderbouwing en indicatoren, wordt naar verwachting voor de zomer naar uw Kamer gestuurd, daar zal ook een rapportage van de «Monitor doelgroepen IZA» in worden opgenomen.
Vraag 66
Wordt er in de komende IZA-rapportage ook een financiële doorrekening opgenomen van doelmatigheid en resultaat?
Antwoord:
Nee, zoals eerder richting uw Kamer gecommuniceerd hebben IZA-partijen gezamenlijk afgesproken om specifiek onderzoek, zoals een doorrekening, gedurende de looptijd van het IZA te laten doen als daar concreet aanleiding toe is (Kamerstuk 31 765, nr. 774). De gedachte achter deze afspraak is dat een doorrekening vooral een bijdrage kan leveren als inzicht nodig is op specifieke onderdelen, bijvoorbeeld om te bezien waar eventuele knelpunten zitten en/of waar aanknopingspunten zitten voor aanscherping van gemaakte afspraken.
Vraag 67
Waarom ontbreekt een samenhangend beeld over de IZA-voortgang? Hoe bewaakt het Ministerie van VWS of de doelen worden gehaald?
Antwoord:
De beweging van het IZA is een nodige en aanzienlijke transformatie die we op verschillende niveaus volgen, waarbij de zichtbaarheid van resultaten die daaruit volgen tijd kost. We nemen de aanbeveling van de Rekenkamer en wensen van de Kamer mee terwijl we de monitor ontwikkelen om de opgave en transitie van het IZA op een goede en systematische manier in beeld te brengen. Voor de zomer ontvangt de Kamer een brief met toelichting over de eerste volledige rapportage (met voortgangsrapportage, jaarlijkse bewegingsmonitor en doelgroepenmonitor).
De voortgang van het IZA is een structureel onderdeel van de bestuurlijke overleggen van het IZA. Waar nodig wordt op basis van de voortgangsrapportage of andere signalen bijgestuurd op de uitvoering. Ook hebben we met de IZA-partijen afgesproken om een «mid-term review» (MTR) van het IZA tussentijds uit te voeren om de uitvoering te beoordelen. Zoals afgelopen jaar in de Kamerbrief over de MTR (Kamerstuk 31 765, nr. 852) aangegeven is er veel in gang gezet en zijn er eerste resultaten te zien, maar moet er ook nog veel gebeuren. Dat was niet heel verrassend, aangezien we pas aan het begin van de beweging stonden. Verandering is een proces van lange adem. Maar het tempo van de transformatie van zorg en welzijn moet fors omhoog, de samenhang moet worden versterkt en de focus worden verbreed. Daarover zijn we in gesprek met partijen.
Vraag 68
De Algemene Rekenkamer concludeert dat bij de informatievoorziening aan de Kamer over het IZA een overkoepelend beeld van de resultaten van de onderliggende acties ontbreekt, hoe gaat de Minister dit verbeteren en voorkomen dat dit bij het AZWA weer gebeurt?
Antwoord:
We nemen de aanbeveling van de Rekenkamer en wensen van de Kamer mee terwijl we de monitor ontwikkelen om de opgave en transitie van het IZA op een goede en systematische manier in beeld te brengen. Voor de zomer ontvangt de Kamer een brief met toelichting over de eerste volledige rapportage (met voortgangsrapportage, jaarlijkse bewegingsmonitor en doelgroepenmonitor). Deze jaarlijkse rapportage, inclusief samenvattend overzicht, van de beweging biedt een uitgebreidere toelichting over de voortgang van het IZA, naast de voortgangsrapportage die uw Kamer regelmatig ontvangt. Ook biedt deze rapportage een goede basis voor – indien gewenst – wederom een technisch briefing over monitoring van het IZA.
Eventuele aanvullende afspraken zullen voortbouwen op de meerjarige beweging die is ingezet met het IZA. Voor het IZA is een uitgebreide monitor opgebouwd. Deze streven we te behouden en verder te ontwikkelen aan de hand van de te maken aanvullende afspraken. Het is daarbij goed om steeds te realiseren dat onderdelen van deze beweging, en een grote transformatie in zorg en welzijn, niet altijd op korte termijn tot meetbare resultaten zullen leiden.
Vraag 69
Hoeveel medicijnvoorraden zijn feitelijk fysiek opgeslagen in Nederland? Hoe vaak zijn deze voorraden gecontroleerd?
Antwoord:
Het is niet precies aan te geven hoeveel medicijnvoorraden er in Nederland liggen. Dit verschilt per dag. Werkvoorraden van groothandels en handelsvergunninghouders zijn namelijk continu in beweging: er worden voortdurend nieuwe leveringen ontvangen en er worden bestellingen uitgeleverd. Soms liggen geneesmiddelen in het buitenland opgeslagen die voor Nederland bedoeld zijn, en soms ook andersom. De groothandels hebben mij laten weten dat er in hun Nederlandse distributiecentra op enig moment enkele tientallen miljoenen doosjes geneesmiddelen op voorraad liggen.
De controle op deze voorraden gebeurt door verschillende partijen. Het toezicht van de IGJ is daar een belangrijk onderdeel van. Zoals ook staat vermeld in het rapport21 van de Algemene Rekenkamer heeft de IGJ in 2023–2024 20 inspecties uitgevoerd op de voorraadverplichting.
Vraag 70
Hoeveel tekorten zijn in 2024 daadwerkelijk vermeden door de verplichte buffervoorraad?
Antwoord:
Dit is niet te zeggen. Geneesmiddelentekorten kennen vele oorzaken en daarmee vele oplossingsmogelijkheden. Dit maakt het lastig om precies te meten welk effect welke beleidsmaatregel heeft op de beschikbaarheid van geneesmiddelen. Een causaal verband aantonen is nog veel moeilijker.
Wel hebben na het publiceren van het rapport van de Algemene Rekenkamer verschillende partijen (zoals de Patiëntenfederatie en de groothandels) zich positief uitgelaten over (het effect van) geneesmiddelenvoorraden. Ook hebben de groothandels mij laten weten dat zij merken dat voorraden direct effect hebben in de praktijk.
Vraag 71
Worden de gegevens over voorraadniveaus openbaar gemaakt en gedeeld met apothekers/patiëntenorganisaties?
Antwoord:
Nee, gegevens over voorraadniveaus zijn niet openbaar en worden niet gedeeld met apothekers en/of patiëntenorganisaties, omdat dit bedrijfsvertrouwelijke data is. Wel zal het Ministerie van VWS afspraken maken met veldpartijen en systeempartijen (zoals CBG en IGJ) over het delen van data tijdens tekorten.
Vraag 72
Hoe vaak is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in 2024 overgegaan tot handhaving op de voorraadverplichting?
Antwoord:
De IGJ heeft vorig jaar één keer een maatregel opgelegd, omdat de beleidsregel niet was geïmplementeerd. Ook heeft IGJ één keer verzocht om een plan van aanpak, zodat het bedrijf de processen zou gaan optimaliseren conform de beleidsregel. Dit plan is akkoord bevonden, waardoor verdere handhaving niet aan de orde was.
Vraag 73
Kan worden aangegeven wanneer het subsidiebeheer niet meer als «onvolkomenheid» zal worden gekwalificeerd?
Antwoord:
Jaarlijks bepaalt de Algemene Rekenkamer of er binnen een ministerie onvolkomenheden zijn binnen de bedrijfsvoering. Over 2024 heeft de AR vastgesteld dat er in het proces subsidie nog onvolkomenheden zijn. Hoe en op welke gronden de AR tot dit oordeel is gekomen wordt toegelicht in het verantwoordingsonderzoek van de AR. VWS heeft de in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag ook toegelicht wat de voortgang op het subsidieproces is geweest in 2024. Voor 2025 zet VWS vol in op een verdere verbetering van het subsidieproces. Zo is het subsidiebeheer een belangrijk onderdeel van de risicogerichte en procesgerichte aanpak die VWS in 2025 hanteert. Dit betekent concreet dat op basis van de processen van subsidies (en specifieke uitkeringen) risico’s en key-controls zijn bepaald. Op basis hiervan zijn specifieke controle-werkzaamheden bepaald die in 2025 worden uitgevoerd (inclusief mijlpalen). Enkele voorbeelden zijn de beoordeling van risicoanalyses door het uitvoeren van zogenaamde proceduretesten, het register omtrent Misbruik en Oneigenlijk gebruik door een opzetbeschrijving en zogenaamde lijntesten. Of deze werkzaamheden ertoe zullen leiden dat dit proces niet langer als onvolkomen wordt beoordeeld is aan de Algemene Rekenkamer.