Ontvangen 18 juni 2025
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Na artikel 11.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister stelt na overleg met de representatieve organisaties van warmtegemeenschappen een faciliterend kader vast gericht op de bevordering van de ontwikkeling van warmtegemeenschapen en stelt hiervoor financiële middelen beschikbaar
2. Het faciliterend kader, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van een knelpuntenanalyse gebaseerd op de inbreng van re presentatieve organisaties van warmtegemeenschappen.
In de Warmtewet zijn warmtegemeenschappen gelijkgesteld aan publieke warmtebedrijven. In de praktijk zijn ze dat echter niet. Warmtegemeenschappen verschillen wezenlijk in organisatievorm, risicoprofiel en toegang tot kapitaal. Daardoor is hun toegang tot de warmtemarkt ongelijk.
Om deze ongelijkheid te corrigeren en warmtegemeenschappen daadwerkelijk gelijke markttoegang te geven, is het noodzakelijk dat er een faciliterend kader komt. Dit kader moet gericht zijn op passende ondersteuning, het opbouwen van uitvoeringskracht en het versterken van hun positie als lokale warmtebedrijven.
Dit wordt ook ondersteund door de visie van de Europese Commissie dat burgers een duidelijke en actieve rol kunnen spelen in de energiemarkt. Door warmtegemeenschappen enkel te definiëren zet de Nederlandse overheid de burger niet sterk in positie. Wanneer de Nederlandse overheid de burger in positie wil brengen om haar eigen rol te spelen in de markt zal ze deze actief op een andere manier moeten ondersteunen door warmtegemeenschappen te faciliteren.
In artikel 22, lid 4 a t/m i van de Renewable Energy Directive 2018/2001 staat dat lidstaten zorgen voor een kader om de ontwikkeling van gemeenschappen voor hernieuwbare energiegemeenschappen te bevorderen en te vergemakkelijken.1
Dit amendement verankert in de wet dat dit faciliterend kader wordt uitgewerkt, zoals omschreven in de RED, en jaarlijks geactualiseerd ter bevordering en vergemakkelijking van de ontwikkeling van warmtegemeenschappen. De indiener beoogt dat hiermee de uitvoeringskracht van warmtegemeenschappen wordt versterkt en de toegang tot financiering en informatie wordt vergemakkelijkt. Daarbij moet wat betreft de indiener aandacht zijn voor de financiering van initiatie- en ontwikkelfase en de bijhorende kennisontwikkeling en standaardisering van processen en relaties tussen gemeenten, publieke warmtebedrijven en warmtegemeenschappen, evenals de coöperatieve landelijke en regionale ondersteuningsstructuren
Kröger