Ontvangen 10 juni 2025
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Aan artikel 6.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, eisen stellen aan een producent van restwarmte met betrekking tot het nuttig gebruik van restwarmte. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter zake nadere regels worden gesteld die tevens betrekking hebben op het instellen van een heffing ter zake van lozing van restwarmte.
II
Na artikel 6.2. wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een boete op restwarmte kan een prikkel zijn om proactief mee te werken aan de uitkoppeling van restwarmte, alsook om deze te voorkomen.
Of zo’n heffing nodig is valt nog te bezien, maar nu ontbreekt een afgebakende grondslag en is er geen basis voor een heffing op restwarmte die handhaafbaar en controleerbaar is. Een heffing op het lozen van restwarmte vergt dat:
– de productie van restwarmte op een betrouwbare wijze gemeten en geregistreerd wordt en
– er een instantie is die toezicht houdt en kan handhaven.
Op dit moment is de informatie over de lozing van restwarmte (hoge en lage temperatuur) verspreid over meerdere rapportages en entiteiten en niet altijd nauwkeurig gemeten of verifieerbaar.
– De omgevingsdiensten gaan over de onderzoeksplicht energiebesparing.
– Rijkswaterstaat gaat over lozingen op Rijkswateren.
– Waterschappen gaan over lozingen op regionale wateren.
Dit amendement regelt een delegatiebepaling op basis waarvan een heffing bij algemene maatregel van bestuur op een later moment kan worden uitgewerkt. Vervolgens wordt vijfjaarlijks geëvalueerd of zo’n heffing een effectieve en wenselijke aanvulling kan zijn op het ophaalrecht.
Kröger