Ontvangen 21 mei 2025
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel C, wordt aan het voorgestelde artikel 273f een lid toegevoegd, luidende:
8. Met dezelfde straf als op mensenhandel is gesteld wordt gestraft degene die een persoon onder de in het derde lid bedoelde omstandigheden aanwerft, meeneemt of ontvoert met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
II
In artikel II, onderdeel A, wordt aan het voorgestelde artikel 286f een lid toegevoegd, luidende:
8. Met dezelfde straf als op mensenhandel is gesteld wordt gestraft degene die een persoon onder de in het derde lid bedoelde omstandigheden aanwerft, meeneemt of ontvoert met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
Met de door het kabinet voorgestelde wijziging van artikel 273f Sr moet ook het «oogmerk van uitbuiting» bewezen worden. Juridisch is dit beduidend ingewikkelder en het impliceert dat het OM opzet en dwang moet bewijzen. Het huidige artikel 273f, eerste lid, onderdeel 3, Sr wordt in de jurisprudentie zo uitgelegd dat de veronderstelling dat de vrouw in kwestie als prostituee zou worden uitgebuit volstaat. Toevoeging van een vergelijkbare bepaling als het huidige artikel 273f, eerste lid, onderdeel 3, Sr is noodzakelijk ingeval een buitenlandse vrouw naar Nederland is gehaald voor de prostitutie, meer dan de helft van haar inkomsten afstaat en niet zelf bepaalt met wie en hoe vaak ze seks heeft. Het OM moet dan ook dwang bewijzen, waarvoor het vaak is aangewezen op een verklaring van het slachtoffer. Deze wil echter uit angst voor represailles meestal niet praten met de politie. Schrijnende mensenhandelzaken zullen hierdoor mislukken of vaker worden afgedaan als mensensmokkelzaken – een minder zwaar misdrijf met een veel lagere straf.
In gevallen waarbij politie en justitie aanwijzingen hebben van uitbuiting, maar nog geen hard bewijs, is de toevoeging van het huidige eerste lid, onderdeel 3, noodzakelijk om tot een veroordeling van mensenhandel te kunnen komen. Doorgaans zijn uitgebuite vrouwen in de prostitutie volledig afhankelijk van hun pooier en staan zij meer dan de helft van hun inkomsten af aan hem. Bovendien is voor een veroordeling via deze route het niet noodzakelijk dat het «dwangmiddel», zoals gebruik van geweld, is bewezen.
D. van Dijk