Gepubliceerd: 19 februari 2024
Indiener(s): Michiel van Nispen (SP)
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36469-5.html
ID: 36469-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 19 februari 2024

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

I. Algemeen

1. Inleiding

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van enkele bepalingen omtrent de geschillenregeling en ter verduidelijking van de ontvankelijkheidseisen voor de enquêteprocedure voor aandeelhouders en certificaathouders van beursvennootschappen (hierna: het wetsvoorstel) en brengen de volgende vraag naar voren. Het voorstel zal een ruimere grond voor uitstoting bevatten door niet alleen te kijken naar de gedragingen in de hoedanigheid van aandeelhouder, maar ook gedragingen anders dan als aandeelhouder. Voornoemde leden vragen of dit ook geïnterpreteerd kan worden als gedragingen in het verleden, zoals handelingen die uitgevoerd zijn als bestuurder van een concurrent. De aan het woord zijnde leden wijzen erop dat kwaadwillende aandeelhouders hierdoor op ieder mogelijk moment terug kunnen grijpen naar deze handelingen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben begrepen dat het aan een in de praktijk gevoelde behoefte voorziet en breed gedragen wordt door de meest betrokken organisaties. Toch hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vinden het belangrijk dat de geschillenregeling en de enquêteprocedure bij de tijd worden gebracht. Als er conflicten rijzen binnen of rondom vennootschappen, dan is het belangrijk dat betrokkenen voldoende wettelijke mogelijkheden hebben om hun conflicten te beslechten of voor te leggen aan de rechter. De traagheid en juridische complexiteit van procedures bevorderen dat niet. Voornoemde leden hechten ook veel waarde aan checks and balances in het vennootschapsrecht. De praktijk heeft laten zien dat de toegankelijkheid van de huidige enquêteprocedure niet optimaal is. In het licht van het bovenstaande steunen de leden van de VVD-fractie de doelen van het wetsvoorstel. Zij stellen nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie stellen dat het wetsvoorstel ervoor zorgt dat de geschillenregeling en de enquêteprocedure beter worden gestroomlijnd. Alhoewel de geschillenregeling primair is gericht op het beslechten van geschillen tussen aandeelhouders waardoor een goede samenwerking in de vennootschap onder druk komt te staan, en de enquêteprocedure uitgaat van een onderzoek door deskundigen naar de gang van zaken binnen een vennootschap en primair is gericht op het treffen van voorzieningen ingeval van wanbeleid, bestaan er ook overeenkomsten tussen deze twee procedures. Het kan immers niet worden uitgesloten dat zorgen over vermeend wanbeleid de oorzaak is van tegenstellingen tussen aandeelhouders. Voornoemde leden vragen of de regering schematisch nader kan toelichten wat na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel de belangrijkste overeenkomsten en verschillen zijn tussen de geschillenregeling en de enquêteprocedure en of de aanname van deze leden juist is dat de verschillen tussen de procedures met het wetsvoorstel worden verkleind. Deze leden vragen of het geregeld in de praktijk voorkomt dat betrokken partijen kiezen voor een samenloop van de geschillenregeling en het uitoefenen van het enquêterecht middels de enquêteprocedure. Als beide procedures gelijktijdig worden gevoerd, klopt het dan dat de rechtbank die de geschillenregeling behandelt contact kan opnemen met de Ondernemingskamer over de inhoud van de enquêteprocedure, om te voorkomen dat er tegenstrijdige en rare verschillen ontstaan als de ene partij «gelijk krijgt» bij de geschillenregeling en een andere partij bij de enquêteprocedure? Ook vragen deze leden of de regering een inschatting kan geven van de verwachte toename van het aantal keren dat de komende jaren gebruik zal worden gemaakt van de geschillenregeling alsmede het aantal keren dat de komende jaren gebruik zal worden gemaakt van de enquêteprocedure.

2. Aanleiding en doelstelling van het wetsvoorstel

2.1 De huidige geschillenregeling

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat sinds de invoering de geschillen-regelingsprocedure nog maar weinig is gebruikt. Deze leden begrijpen dat de huidige regeling te omslachtig is en zelden tot een snelle oplossing leidt. De regering is voornemens om de geschillenregeling zodanig aan te passen dat er wel sprake zal zijn van een goede en effectieve regeling. De aan het woord zijnde leden vragen of er indicaties zijn dat een aangepaste regeling wel vaker gebruikt gaat worden. Heeft de regering concrete aanwijzingen dat vanwege de geconstateerde knelpunten in de huidige regeling daar weinig gebruik van wordt gemaakt of kan het ook zo zijn dat er weinig behoefte aan een dergelijke regeling is? In welke mate worden geschillen tussen aandeelhouders nu buiten de wettelijke regeling om opgelost namelijk omdat aandeelhouders gebruik maken van een eerder door hen zelf overeengekomen contractuele of in de statuten opgenomen geschillenregeling?

2.2 De huidige ontvankelijkheidseisen voor de enquêteprocedure voor kapitaalverschaffers van beursvennootschappen

2.3 De expertbijeenkomst en de voortgangsbrieven modernisering ondernemingsrecht

3. Inhoud van het wetsvoorstel: aanpassing van de geschillenregeling

3.1 Aanpassing van het toepassingsgebied van de geschillenregeling

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat in tegenstelling tot de huidige geschillenregeling er wel frequent gebruik wordt gemaakt van de enquêteprocedure. Naar zij aannemen zal dat nog meer het geval worden als de voorgenomen verlaging van de ontvankelijkheidseisen doorgevoerd is. Ook begrijpen zij dat onder experts de mening bestaat dat de geschillenregelingsprocedure bij de Ondernemingskamer neergelegd zou kunnen worden en dat de enquêteprocedure en de geschillenregeling deels in elkaar geschoven zouden kunnen worden. Nu lezen de aan het woord zijnde leden dat de regering wel voornemens is om de Ondernemingskamer een rol te geven in de geschillenregeling, maar dat het ineenschuiven van de enquête- en geschillenregeling niet aan de orde is. Waarom wordt niet gekozen voor uitbreiding van het enquêterecht met de regeling voor gedwongen overdracht die nu nog onder de geschillenregeling valt? Aangezien de huidige geschillenregeling complex en langdurig is, kiezen aandeelhouders nu voor de effectievere enquêteprocedure in plaats van de geschillenprocedure. Zou het dan niet voor de hand gelegen hebben om de enquêteprocedure uit te breiden door aan de Ondernemingskamer de mogelijkheid te bieden om een aandeelhouder te dwingen tot niet alleen een tijdelijke maar ook definitieve overdracht van zijn aandelen aan een medeaandeelhouder? Kan de regering nader aangeven waarom ervoor gekozen wordt om de nu gebrekkige en weinig gebruikte geschillenregeling te verbeteren terwijl het ook mogelijk is om in plaats daarvan de wel al werkende enquêteregeling aan te vullen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat beursgenoteerde bv’s sinds 2012 toegang kunnen krijgen tot de geschillenregeling. Dit past niet bij het oorspronkelijke doel van de geschillenregeling, nu deze regeling met name bedoeld is voor kleine vennootschappen waar een eenvoudige verkoop van de aandelen vaak geen mogelijkheid is. Hoeveel beursgenoteerde bv’s hebben sinds 2012 daadwerkelijk de geschillenregeling toegepast? Heeft deze (kennelijk onbedoelde) verruiming van het toepassingsgebied van de geschillenregeling daadwerkelijk in de praktijk problemen opgeleverd? Zo ja, welke? Als deze leden het goed zien, dan maakte deze voorgestelde aanpassing geen deel uit van het voorontwerp zoals dat in 2019 is geconsulteerd. Waarom is dit punt pas later in het wetstraject aan de orde gekomen en hoe denken de meest betrokken partijen die hebben geadviseerd over het voorontwerp over deze wijziging?

3.2 Aanpassing van de procedurele aspecten van de geschillenregeling

3.3 Verruiming van de grond voor uitstoting

3.4 De toepassing van de geschillenregeling op certificaathouders

De leden van VVD-fractie lezen dat bepaalde groepen certificaathouders straks een beroep kunnen doen op de geschillenregeling, maar niet alle certificaathouders. In de memorie van toelichting staat dat niet-bewilligde certificaathouders bij de nv en certificaathouders zonder vergaderrecht bij de nv geen beroep kunnen doen op de geschillenregeling, omdat zij verder af staan van de vennootschap dan de aandeelhouders. Kan dat onderscheid nader worden toegelicht? Zijn er situaties denkbaar waarin hun positie in bepaalde situaties wel vergelijkbaar is met de positie van aandeelhouders? Waarom is niet gekozen voor een hardheidsclausule, zodat in specifieke gevallen de Ondernemingskamer certificaathouders in vergelijkbare situaties gelijk kan behandelen wat betreft de ontvankelijkheid voor de geschillenregeling? De aan het woord zijnde leden ontvangen graag een reactie van de regering hierop.

4. De verduidelijking van de ontvankelijkheidseisen voor de enquêteprocedure voor kapitaalverschaffers van beursvennootschappen

5. Verhouding tot hoger recht

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het standpunt van de regering dat de voorgestelde wijziging van de uitstotingsregeling kan worden gezien als een belemmering van het vrij verkeer van kapitaal, omdat de aandeelhouder via de uitstotingsregeling onvrijwillig zijn aandelen kwijt kan raken. Dit voorstel kan het investeren in Nederlandse vennootschappen formeel of feitelijk minder aantrekkelijk maken voor investeerders uit andere EU-lidstaten of derde landen, zo stelt de regering zelf in paragraaf 5 van de memorie van toelichting. Deze leden onderschrijven de reactie van de Afdeling advisering van de Raad van State dat deze belemmering van het vrij verkeer van kapitaal kan worden gerechtvaardigd. Wel vragen zij waarom is gekozen het wetsvoorstel niet te notificeren bij de Europese Commissie (EC). De regering geeft zelf aan dat het voorstel kan worden gezien als een beperking van het vrij verkeer van kapitaal. Kan de regering motiveren waarom het wetsvoorstel niet zou moeten worden genotificeerd bij de EC en zijn er andere lidstaten die wel (aanpassingen aan hun) uitstotingsregelingen hebben genotificeerd?

6. Consultatie en advies

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan ingaan op het voorstel in de consultatiereactie van de Vereniging van Effectenbezitters (VEB). Zij stelt voor om in het voorgestelde artikel 2:346, eerste lid, onderdeel c, BW eveneens een alternatieve drempel op te nemen, geïnspireerd op het huidige artikel 2:346, eerste lid, onderdeel b, BW, zodat de kapitaaleis is gemaximeerd, in het voorstel van de VEB op € 450.000. Is dit alternatieve voorstel overwogen?

Kan de regering bevestigen dat het risico dat vennootschappen hun geplaatst kapitaal bewust vergroten of groot houden, met de bedoeling om het voor minderheidsaandeelhouders moeilijker of onmogelijk te maken om het enquêterecht uit te oefenen, maximaal door het wetsvoorstel wordt ingeperkt?

6.1 De reacties ten aanzien van de aanpassing van de procedurele aspecten van de geschillenregeling

6.2 De reacties ten aanzien van de aanpassingen van de materiële aspecten van de geschillenregeling

6.3 Advies Commissie vennootschapsrecht en overige aanpassing van de geschillenregelingsprocedure

7. Effectentoets

Overig

De leden van de VVD-fractie menen dat het verstandig is dat de effecten van het wetsvoorstel worden gemonitord en dat na enige tijd wordt geëvalueerd in hoeverre de doelen van het wetsvoorstel in de praktijk worden bereikt. Gelet op het dynamische karakter van het vennootschapsrecht en het feit dat het wetsvoorstel ruim vier jaar geleden is geconsulteerd bij stakeholders, achten deze leden het des te meer van belang dat er een evaluatiebepaling aan het wetsvoorstel wordt toegevoegd, zoals dat ook is gebeurd bij de Wet inroepen bedenktijd door bestuur van beursvennootschap. In hoeverre acht de regering een evaluatiebepaling bij het wetsvoorstel wenselijk?

De leden van de VVD-fractie stellen nog een enkele vraag over het geografische toepassingsbereik van de geschillenregeling en de enquêteprocedure. Kan de regering aangeven of zij het wenselijk acht dat de andere landen binnen het Koninkrijk worden gewezen op de aanpassingen in onderhavig wetsvoorstel, opdat bijvoorbeeld ook de geschillenregelingen van Curaçao, Aruba en Sint-Maarten kunnen worden gemoderniseerd en de toegankelijkheid van de enquêteprocedures in deze landen bij de tijd kan worden gebracht? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie maken van deze gelegenheid gebruik om de regering te vragen naar de stand van zaken over een aanverwant deel van de modernisering van het vennootschapsrecht. Bij het wetsvoorstel over grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen is toegezegd dat fiscale flankerende maatregelen zouden worden voorbereid die ten goede zullen komen aan de rechtszekerheid voor betrokken partijen (zie Kamerstuk 36 267, nr. 6, p. 24). Voornoemde leden vragen of de regering kan ingaan op de stappen die sindsdien zijn gezet en kan aangeven wanneer de invoering van deze flankerende maatregelen is voorzien en wanneer de Kamer daar nader over wordt geïnformeerd. Tot slot vragen deze leden of de regering ook in kan gaan op de stappen die worden gezet met betrekking tot een regeling voor grensoverschrijdende verrichtingen buiten het territoir van de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte.

De fungerend voorzitter van de commissie, Van Nispen

De adjunct-griffier van de commissie, Burger