Gepubliceerd: 6 oktober 2023
Indiener(s): Judith Tielen (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36427-5.html
ID: 36427-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 6 oktober 2023

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie ondersteunen het doel van de regering om ervoor te zorgen dat de grote druk op de rechterlijke macht wordt verminderd door de bezwaarprocedures te hervormen. Deze leden vinden het van belang dat dit geen afbreuk mag doen aan de toegankelijkheid van de rechterlijke macht voor burgers of drempels opwerpt voor burgers om tegen een in hun ogen onterechte aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) in bezwaar te gaan. Deze leden vragen de regering om nader toe te lichten hoe deze balans is gevonden in het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hechten groot belang aan laagdrempelige en toegankelijke rechtsbescherming. Maar deze leden zien ook, net als de regering, de urgentie om snel maatregelen te nemen tegen de overbelasting van gemeenten, Belastingdienst en de rechtspraak door de werkwijze en het verdienmodel van «no cure no pay»-bureaus. Deze leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en hebben daar op dit moment geen verdere vragen over.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm. Deze leden zien het nut in van het verlagen van de proceskostenvergoedingen om zo geen verdienmodel te maken van de bezwaarprocedures en het tegengaan van «no-cure-no-pay»-procedures. Deze leden hebben op dit moment geen aanvullende vragen.

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Wet herwaardering proceskosten WOZ en bpm en hebben hierover enkele vragen. In hoeverre denkt de regering dat een stijging van het aantal bezwaren op een WOZ-waarde mede wordt veroorzaakt door de stijgende huizenprijzen en lastendruk? Is de regering zich ervan bewust dat de barrière verhogende werking die het onderhavige wetsvoorstel kan hebben om een bezwaarschrift in te dienen? Hoe reflecteert de regering hierop in het kader van de originele doelen van de Algemene Wet Bestuursrecht als «het bestuursrecht wordt laagdrempeliger»? Heeft de regering laten uitzoeken welke onbedoelde beleidsgevolgen het rechtstreeks uitbetalen aan de belanghebbenden zelf kan hebben?

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden erkennen de noodzaak om iets te doen aan de hoge kosten voor gemeenten als het gaat om procedures met betrekking tot de WOZ en de BPM, maar wijzen daarnaast wel op de rechtsbescherming van burgers. Deze leden hebben dan ook enkele vragen.

Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel en heeft hierover op dit punt de volgende vragen.

De regering wil de financiële prikkel wegnemen om namens burgers en bedrijven bezwaarprocedures te starten tegen WOZ-beschikkingen, bpm-aangiften en bpm- naheffingsaanslagen. Kan de regering dit probleem kwantificeren? Om hoeveel procedures gaat het en tot welke achterstanden leidt dit? In hoeveel van de gevallen worden belanghebbenden thans in het gelijk gesteld? Legt dit niet een dieper probleem bloot; namelijk kennelijk zijn WOZ-beschikkingen vaak te hoog vastgesteld? In hoeverre worden door deze voorstellen drempels opgeworpen voor een laagdrempelige rechtsgang? Kan de regering aangeven waarom er niet is gekozen voor een delegatiebepaling die het mogelijk maakt om in het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht (Bpb) bijzondere regels voor WOZ- en Bpm-zaken op te nemen? Welke voor- en nadelen ziet de regering ten opzichte van de voorgestelde vormgeving?

2. Cijfers

De leden van de VVD-fractie vragen naar een nadere uitleg van de «explosieve» stijging van het aantal bezwaren in 2023. Zijn hiervan oorzaken in kaart gebracht? Is duidelijk welk deel van deze stijging een gevolg is van de toename in populariteit van «no cure no pay»-bedrijven? Welke rol speelt hierbij dat WOZ-taxaties in toenemende mate te hoog uitvallen? Welke rol kan het verbeteren van de kwaliteit van WOZ-taxaties spelen bij het tegengaan van deze stijging? Wat is de verwachte hoogte van uitbetaalde proceskostenvergoedingen door gemeenten in 2023? Hoe zit dit ten aanzien van bpm-zaken en andere bezwaarprocedures waarin «no cure no pay»-bedrijven een rol hebben? Wat is het verwachte effect van de wetswijziging op de hoogte van het aantal bezwaren en de uitbetaalde proceskostenvergoedingen? Is de regering bereid om gemeenten op te roepen om besparingen op proceskostenvergoedingen als gevolg van het voorstel (ten dele) te investeren in het verbeteren van de kwaliteit van WOZ-taxaties?

De leden van de CDA-fractie hebben in eerdere schriftelijke vragen gevraagd hoeveel gemeenschapsgeld «no cure no pay»-bedrijven jaarlijks van gemeenten ontvangen in procedures tegen WOZ-beschikkingen. Deze leden vragen of de regering hiervan een update wil geven voor de jaren na 2020. Ook vragen deze leden of de regering in het algemeen (bij benadering) wil aangeven wat de totale kosten zijn voor gemeenten, rechtspraak en Belastingdienst samen als gevolg van bezwaren en procedures in WOZ- en bpm-zaken via «no cure no pay»-bedrijven. Met andere woorden, deze leden zijn benieuwd naar de totale kosten voor de gemeenschap ten behoeve van het verdienmodel van een beperkt aantal commerciële bureaus.

2.1 Aantal ingediende bezwaarschriften

Wat is volgens de regering de reden van de explosieve stijging van WOZ-bezwaarschriften in 2023, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

2.2 Aantal beroepsprocedures en doorlooptijden

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzichtelijk kan maken in hoeverre de stijging van doorlooptijden in belastingzaken een direct effect zijn van de toegenomen WOZ- en bpm-zaken.

3. Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de VVD-fractie lezen dat in het voorliggende wetsvoorstel gemeenten en de Belastingdienst de vergoedingen direct aan de burger of het bedrijf namens wie het bezwaar is gemaakt gaan betalen. Dus niet meer aan de organisatie die juridische hulp biedt. Deze leden vragen hoe in het voorliggende wetsvoorstel wordt ondervangen dat «no cure no pay»-bedrijven dit in hun honorarium gaan verwerken waardoor de afnemers van de diensten van «no cure no pay»-bedrijven dit alsnog moeten afstaan.

Deze leden vragen of de regering kan toelichten op welke wijze bpm-aangiftes in de praktijk nu gedaan worden. Gebeurt dit digitaal? Wat vraagt de huidige praktijk van het doenvermogen van ondernemers, de administratieve lastendruk en de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst?

3.1 Verlaging proceskostenvergoeding

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering voorstelt om aan de proceskostenvergoeding een vermenigvuldigingsfactor van 0,25 toe te voegen als de belanghebbende inhoudelijk in het gelijk wordt gesteld en een factor van 0,10 in overige gevallen. Deze leden vragen of de regering nader wil toelichten wanneer in juridische zin sprake is van de situatie dat een belanghebbende inhoudelijk in het gelijk wordt gesteld en wanneer niet.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering is gekomen tot de factoren van 0,25 en 0,10. Deze leden lezen dat de regering een verlaging tot 25 procent van de huidige vergoeding passend vindt, omdat uit een analyse van het COELO blijkt dat de tijdsinspanning voor een WOZ-bezwaar circa twee uur is. Deze leden vragen of hieruit volgt dat de oorspronkelijke vergoeding onder andere is gebaseerd op een tijdsinspanning van acht uur voor een WOZ-bezwaar. Kortom, deze leden zijn benieuwd naar een nadere onderbouwing van de beide nieuwe factoren.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de verlaging van de proceskostenvergoeding alleen geldt voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De regering beoogt hiermee oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Tegelijkertijd worden hiermee ook belanghebbenden geraakt die te goeder trouw handelen en die niet enkel gericht zijn op het behalen van hoge proceskostenvergoedingen. De goeden lijden dus onder de kwaden. Hoe weegt de regering dit? Welke alternatieve oplossingen zijn overwogen?

In «bijzondere omstandigheden» kan de rechter beslissen een vergoeding toe te kennen die afwijkt van de forfaitaire bedragen, zo lezen de leden van de SGP-fractie. Kan de regering deze «bijzondere omstandigheden» meer toelichten? Om welke omstandigheden kan het dan concreet gaan?

3.3 Rechtstreeks uitbetalen aan de belanghebbenden

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering ervoor wil zorgen dat gemeenten niet langer de tijd gaan nemen tijdens de bezwaarperiode omdat de vergoeding voor uitstel van besluit op bezwaar wordt verlaagd. Hoe kunnen burgers zekerheid hebben dat zij snel en adequaat duidelijkheid krijgen?

De leden van de CDA-fractie vinden het een goede gedachte om uitbetalingen van vergoedingen alleen toe te staan op de bankrekening van de belanghebbende. Deze leden vragen wel hoe uitvoerbaar deze maatregel is voor de gemeente en de Belastingdienst. Deze leden vragen of er wel altijd wordt gewerkt met een machtiging en of deze machtiging altijd onderdeel uitmaakt van de stukken, zodat voor het bestuursorgaan duidelijk is wie de echte belanghebbende is. Deze leden vragen of de regering dit nader wil toelichten.

Deze leden vragen verder of deze maatregel leidt tot extra uitvoeringslasten voor bestuursorganen, omdat zij bij belanghebbenden het bankrekeningnummer dienen op te vragen. Deze leden verwijzen in dit kader naar de Uitvoeringsscan door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), waarin staat dat ten minste één grote gemeente en één groot samenwerkingsverband hebben aangegeven dat dit grote gevolgen heeft voor de uitvoering.

4. Rechtsbescherming

Het laten bijstaan door een professioneel gemachtigde wordt door het voorliggende wetsvoorstel onaantrekkelijker gemaakt, zo constateren de leden van de SGP-fractie. Wordt hiermee niet ook afbreuk gedaan aan de rechtsbescherming van burgers? In hoeverre wordt het voor hen lastiger gemaakt om te procederen? Betekent een afname van beroeps- en bezwaarprocedures niet ook een afname van rechtsbescherming?

5. Reeds genomen en nog te nemen maatregelen

De leden van de SGP-fractie lezen dat onderzocht wordt of naast WOZ- en bpm-zaken andere rechtsgebieden te maken hebben met vergelijkbare problematiek. Welk rechtsgebieden worden hiervoor onderzocht en is al meer duidelijk over de grootte van de problematiek in deze andere zaken?

Daarnaast begrijpen de leden van de SGP-fractie enerzijds te wens om snel te komen tot maatregelen in WOZ- en bpm-zaken. Anderzijds wijzen deze leden op de rechtsongelijkheid die optreedt, doordat in sommige rechtsgebieden wellicht dezelfde problematiek speelt, maar dat hiervoor op korte termijn geen maatregelen voor genomen worden. Hoe ziet de regering dit en hoe is dit meegewogen bij het onderhavige wetsvoorstel? Op welke termijn is de regering voornemens om mogelijk ook voor andere rechtsgebieden maatregelen te nemen?

De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat veel gemeenten niet alleen de WOZ op een aanslagbiljet opnemen, maar ook andere gemeentelijke heffingen gelijktijdig op dit biljet meenemen. In hoeverre bestaat het risico dat «no cure no pay»-bureaus door ook bezwaar of beroep te maken tegen andere heffingen alsnog aanspraak kunnen maken op de volledige proceskostenvergoedingen? Is hiervoor niet een nadere inkadering nodig?

5.1 WOZ

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om een concreet stappenplan waarin de regering samen met de gemeenten kan komen tot een stelsel van WOZ-waardering, waarin de WOZ-waarden beter aansluiten bij de werkelijkheid. Deze leden zijn van mening dat indien de WOZ-waarde beter dan nu overeenkomt met de werkelijke waarde er geen reden hoeft te zijn tot bezwaar en dit, naast de voorstellen van de regering, een andere oplossing voor de toename aan WOZ-bezwaarprocedures zou kunnen zijn. Deze leden begrijpen dat dit geen gemakkelijke opgave is, maar vinden het belangrijk om deze ambitie uit te spreken. Kan de regering hierop nader ingaan?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering nog andere mogelijke een aanverwante aanpassingen in wet- en regelgeving onderzoekt op het terrein van de WOZ. Deze leden vragen wat de status is van dit onderzoek, wanneer de Kamer hierover wordt geïnformeerd en waarom het nog niet mogelijk was om eventuele maatregelen bij het onderhavige wetsvoorstel meteen mee te nemen.

6. Overwogen alternatieven

De leden van de VVD-fractie vragen of is overwogen om de wet zo te wijzigen dat «no cure nog pay»-dienstverleners geen vergoeding krijgen indien met een resultaat-gebonden honorarium wordt gewerkt? Is tevens overwogen of onderzocht of het mogelijk is de lengte in de vorm van het aantal woorden van een bezwaar- of beroepschrift te maximeren? Zo zou kunnen worden voorkomen dat bij de bezwaar- en beroepsprocedure omvangrijke dossiers worden ingediend die ertoe kunnen leiden, in combinatie met andere bezwaren, termijnen worden overschreven en hiervoor dan een vergoeding moet worden betaald. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Wat zijn andere mogelijkheden om dit te voorkomen?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering er bewust voor gekozen heeft deze maatregelen op te nemen in een formele wet, en bijvoorbeeld niet in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Tegelijk hangt een deel van de wet samen met het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Deze AMvB is vrij eenvoudig te wijzigen, wat ook gevolgen kan hebben voor het voorliggende wetsvoorstel. Zorgt deze vormgeving niet voor een beperkt houdbare wet, omdat deze vrij gemakkelijk een andere invulling kan krijgen door aanpassing van de Bpb? Kan de regering de gekozen vormgeving (formele wet) nader toelichten?

7. Verhouding tot hoger recht

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld dat een in het Bpb opgenomen onderscheid in de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de WOZ en bpm in strijd is bevonden met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet. Deze leden lezen ook dat de Raad voor de Rechtspraak aangeeft nog weinig effect van de maatregelen te verwachten, zolang de Hoge Raad nog niet heeft geoordeeld over dit wetsvoorstel. Deze leden vragen of de regering hierop wil reageren en zijn ook benieuwd of bijvoorbeeld is overwogen om de Hoge Raad om advies over het onderhavige wetsvoorstel te vragen.

De leden van de CDA-fractie verwachten daarnaast dat het nog enige tijd kan duren voordat de Hoge Raad zich over het onderhavige wetsvoorstel uitspreekt en vragen de regering welke effecten van het onderhavige wetsvoorstel zij tot die tijd verwacht.

9. Doenvermogen

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering in het algemeen weinig impact verwacht op het doenvermogen van belanghebbenden. Deze leden missen echter een toelichting op het feit dat een afname van het aantal «no cure no pay»-bedrijven die op basis van het wetsvoorstel verwacht mag worden, kan leiden tot een lager ervaren doenvermogen, omdat burgers in de nieuwe situatie vaker zelf WOZ- en bpm-zaken zullen moeten beginnen als zij dit willen. Deze leden vragen of het zelf indienen van bezwaar en beroep meer van het doenvermogen van burgers eist dan het in de arm nemen van een gemachtigde. Zo ja, dan vragen deze leden of de regering wil toelichten of dit nadelige gevolgen kan hebben voor de rechtsbescherming en of dit is meegenomen in de doenvermogenscan.

12. Uitvoeringsaspecten

De leden van de CDA-fractie vragen of het voor een bestuursorgaan of de rechter altijd voldoende duidelijk is dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze leden vragen of het vaststellen hiervan leidt tot extra uitvoeringshandelingen van een bestuursorgaan en/of de rechter en of dit door de betrokken stakeholders is ondervangen in de uitvoeringstoets.

13. Advies en consultatie

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om in te gaan op de twee aanbevelingen van de VNG inzake de evaluatie en de eventuele wijzigingen in de Gemeentewet.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I (artikel 30a Wet waardering onroerende zaken)

Bijzondere omstandigheden

De leden van de CDA-fractie lezen dat in bijzondere omstandigheden van de forfaitaire proceskostenvergoeding kan worden afgeweken. Deze leden vragen of deze bepaling ruimte laat dat door de rechter ook de factor van 0,25 of 0,10 kan worden aangepast of dat in een dergelijk geval altijd geldt dat de desbetreffende factor in het geheel niet wordt meegenomen.

Artikel III (evaluatie)

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bij de evaluatie ook expliciet wil ingaan op het effect op het doenvermogen van burgers in relatie tot de tevredenheid over de mate van rechtsbescherming. Deze leden achten dit van belang omdat de mate van rechtsbescherming erg afhankelijk is van het doenvermogen, dat nogal verschilt voor verschillende groepen burgers. Deze leden ontvangen hierop graag een reactie.

OVERIG

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst in zijn brief aan de Kamer van 23 maart 2023 (Kamerstuk 29 279, nr. 776) heeft aangegeven ook te overwegen om geen proceskostenvergoeding toe te kennen in het geval de WOZ-waarde of de bpm slechts licht wordt bijgesteld (maatregel 3). Deze leden vragen waarom de regering deze maatregel niet heeft opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel, net als de maatregel voor een verplicht informeel traject voor de WOZ (maatregel 4).

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of de regering wil aangeven of al meer duidelijk is over «nadere maatregelen die zijn gebaseerd op soortgelijke ervaringen in het buitenland», zoals ook in de brief van de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst van 23 maart 2023 is aangegeven.

De leden van de CDA-fractie vragen overigens of er een beeld is in welke gemeenten deze bureaus actief zijn en of er verschillen zijn tussen gemeentes. Als dat beeld er is, zijn er grote verschillen? Zo ja, waar komt dit door (bijvoorbeeld het proces van eenvoudig bezwaar kunnen maken bij de gemeente is bij gemeente A goed ingericht en dat ziet men terug in minder bezwaren door deze bureaus)? Ook vragen deze leden of het klopt dat het werkveld van deze bureautjes steeds groter wordt en inmiddels ook processen als de hersteloperatie Kinderopvangtoeslag verstoren.

De voorzitter van de vaste commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Kruithof