Kamerstuk 36410-VIII-8

Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. aanscherpingen particulier en thuisonderwijs (Kamerstuk 36200-VIII-232)

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024

Gepubliceerd: 26 september 2023
Indiener(s): Ingrid Michon (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36410-VIII-8.html
ID: 36410-VIII-8

Nr. 8 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 september 2023

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 19 juni 2023 over o.a. de aanscherpingen particulier en thuisonderwijs (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 232) en over de lijst van vragen en antwoorden over cijfers schoolverzuim vrijstellingen funderend onderwijs (Kamerstuk 26 695, nrs. 121 en 122).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 juli 2023 aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs voorgelegd. Bij brief van 25 september 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie, Huls

Inhoud

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de SP-fractie

4

 

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

5

 

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

6

 

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

6

 

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

7

       

II

Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs

10

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Aanscherping particulier en thuisonderwijs». Deze leden zijn van mening dat elk kind recht heeft op goed onderwijs en steunen dus het voorstel van de Minister om de eisen voor thuisonderwijs verder aan te scherpen. Zij hebben nog enkele vragen.

Thuisonderwijs

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister heeft gekozen voor voortgangstoetsen om zicht te houden op de ontwikkeling van kinderen in het thuisonderwijs. Op welke manier worden deze voortgangstoetsen vormgegeven? Door wie of welke instantie worden deze voortgangstoetsen vormgegeven? Wat wordt de frequentie van deze voortgangstoetsen? Op welke manier gaat de Minister erop toezien dat deze toetsen zonder onregelmatigheden worden gemaakt?

De leden van de VVD-fractie delen de mening van de Minister dat het onwenselijk is dat er niet bekend is welk onderwijs kinderen precies krijgen en óf ze überhaupt onderwijs krijgen in het thuisonderwijs. Is de Minister van plan om deze gegevens alsnog te verzamelen? Zo ja, hoe gaat de Minister dit aanpakken?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de kwaliteit en ontwikkeling van iedere vorm van onderwijs moet worden gewaarborgd en dat alle kinderen in hun lessen niet alleen kennis en vaardigheden moeten opdoen, maar ook moeten leren omgaan met andere kinderen. Hoe wilt de Minister dit waarborgen in het thuisonderwijs wanneer deze kinderen alleen les krijgen? Hoe wordt er toezicht gehouden op het feit dat de onderwijsinhoud niet in strijd is met de burgerschapsopdracht, voorbereiding op vervolgonderwijs en omgang met andere kinderen bij thuisonderwijs?

Internationale scholen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister de burgerschapsopdracht ook wil laten gelden voor b4-scholen1. De leden zijn verheugd dat hiermee de moties van de leden Rudmer Heerema en Rog ten uitvoer worden gebracht2. Op welke onderdelen zal deze burgerschapsopdracht verschillen met de burgerschapsopdracht voor reguliere scholen? Is de Minister het ermee eens dat het internationale karakter van deze scholen geen excuus mag zijn om de basiswaarden van de Nederlandse rechtstaat niet te respecteren? Kan de Minister schetsen hoe het toezicht op de burgerschapsopdracht er op deze scholen uit zal zien? Wat is de huidige relatie van de onderwijsinspectie met deze scholen en de buitenlandse autoriteiten onder wiens toezicht deze scholen staan? Op wat voor termijn gaat de Minister de voorgestelde wijzigingen implementeren?

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over particulier- en thuisonderwijs en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de D66-fractie delen de zorgen van de Minister over particulier onderwijs en thuisonderwijs. Deze leden denken dat een wettelijk kader en toezicht een deel van de oplossing kan bieden, maar niet de gehele oplossing. De leden bemerken dat de Minister graag meer toezicht wil houden op de verschillende vormen van thuisonderwijs, elk met verschillende accenten in het toezicht, maar geen analyse deelt over hoe deze forse groei te verklaren is.

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen om de verdubbeling van b3-scholen tussen 2015 en 2022. Deze leden vragen of de Minister inzichtelijk kan maken welke scholen dit zijn. Daarbij vragen de leden of de Minister bereid is om onderzoek te doen naar de groei in b3-scholen, om deze groei te verklaren. Zij vragen ook wat de precieze argumentatie van de Minister is om alleen in te zetten op socialisatie bij b3-scholen en niet op mogelijke andere opties, zoals sociale veiligheid en schoolklimaat.

De leden van de D66-fractie lezen in de brief ook een verdriedubbeling in de leerlingen vrijgesteld van de leerplicht vanwege richtingsbezwaren tussen 2013/2014 en 2021/2022. Deze leden lezen dat de Minister hier meer waarborgen wil bieden voor kinderen, waar de leden positief tegenover staan. Toch vragen zij of de Minister meer inzicht kan geven in deze groep kinderen en jongeren.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe de huidige verdeling is naar aard van de vrijstelling en of de Minister inzicht heeft in de groei per categorie. Daarbij vragen deze leden of de Minister bereid is om onderzoek te doen naar deze groei in algemene zin, om deze groei (bij voorkeur naar categorie) te verklaren en mogelijke oorzaken te achterhalen.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief aanscherpingen particulier en thuisonderwijs. De vrijheid van onderwijs is een groot goed. Het geven van thuisonderwijs valt daar ook onder en is een wereldwijd geaccepteerde vorm van onderwijs die deze leden dan ook in Nederland naast schoolonderwijs wil behouden. Wel hebben de leden nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie vragen of nog wordt onderzocht hoe het komt dat het aantal leerlingen dat thuisonderwijs krijgt verdrievoudigd is en het aantal particuliere scholen groeit. Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, zou het niet beter zijn om eerst te onderzoeken wat de reden is voor de enorme groei in plaats van de regels en ruimte die zij hebben tegen het licht te houden?

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel procent van de leerlingen dat thuisonderwijs volgt gebruikmaakt van richtingsbezwaren. Welke richtingen gaat het om bij het aanvragen van een ontheffing van de leerplicht?

De leden van de CDA-fractie vragen voorts wat de reden is dat de Minister bij informeel onderwijs niet achter de voordeur in wilt grijpen, maar dit zeer diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer voor het thuisonderwijs wel toe wil passen.

Deze leden vragen welk probleem de Minister eigenlijk wil oplossen met de voorgestelde maatregelen. Hoe weet de Minister dat het probleem ernstig genoeg is? En welke wetenschappelijke onderbouwing is er dat met de voorgestelde maatregelen het probleem verholpen wordt?

De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier de thuisonderwijzers zijn betrokken bij de voornemens van de Minister om het thuisonderwijs aan te scherpen. Hoe vaak spreekt de Minister met hen? Op welke manier houdt de Minister rekening met de ontwikkelingen en initiatieven van thuisonderwijzers?

Deze leden willen bovendien graag weten wat de Minister verstaat onder socialisatie en wanneer er volgens de Minister in voldoende mate sprake is van socialisatie, zodat particulier- en thuisonderwijs hier in de ogen van de Minister aan kan voldoen. Is de Minister dan voornemens om te kijken naar gedragskenmerken of kijkt de Minister naar hoe vaak er sprake is van interactie met andere kinderen?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister voornemens is om alle kerndoelen te laten gelden voor thuisonderwijs of dat het eerder om de basisvaardigheden gaat. Vindt de Minister dat, door alle vereisten voor regulier onderwijs te laten gelden voor thuisonderwijs, er in voldoende mate recht wordt gedaan aan het specifieke karakter van thuisonderwijs?

Deze leden willen weten hoe vaak de Minister zou willen dat kinderen die thuisonderwijs krijgen een voortgangstoets moeten afleggen. Welke eisen gelden er hiervoor voor particulier onderwijs? Zou de Minister zich voor kunnen stellen dat er ouders zijn die voor particulier of thuisonderwijs kiezen, omdat ze van mening zijn dat er in het reguliere onderwijs te veel getoetst wordt?

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie op welke onderdelen de Minister voornemens is om het wetsvoorstel «waarborgen thuisonderwijs» aan te passen. Gaat dit wetsvoorstel nog naar de Raad van State voor advies?

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen bij de brief van het kabinet over het aangescherpt toezicht op thuis- en particulier onderwijs.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel bevoegde docenten werkzaam zijn bij de zogenaamde b3-scholen. Wat zou de impact kunnen zijn op het verkleinen van het lerarentekort, indien deze docenten in het regulier onderwijs aan de slag zouden gaan? En hoe verklaart de Minister de forse toename van dit type scholen? Deelt het kabinet de mening dat de groei van particulier onderwijs op termijn ondermijnend kan werken voor het algemeen toegankelijke karakter van goed onderwijs in Nederland? En is het kabinet bereid de stichting van particuliere scholen aan banden te leggen of tenminste aan strengere regels te laten voldoen?

De leden van de SP-fractie vragen waarom het kabinet ervoor heeft gekozen om te redeneren vanuit een positie van begrip voor de rol van particulier en thuisonderwijs. Is het kabinet het er niet mee eens dat er reeds een zeer brede vrijheid van onderwijs is en dat vrijstellingen daarvan eigenlijk alleen op medische gronden gegeven zouden moeten kunnen worden?

Deze leden willen weten dat wanneer het kabinet spreekt over een bredere discussie over de wenselijkheid of onwenselijkheid van thuisonderwijs, het dan niet logisch zou zijn om eventuele wetgevingsinspanningen ook daarop te richten.

De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet kan aangeven op welke gronden ouders vrijstelling aanvragen en krijgen van de leerplicht voor hun kind. Op welke levensovertuigingen wordt een beroep gedaan? Ziet het kabinet een sterke stijging in de aanvraag tot vrijstelling met een beroep op een bepaalde levensovertuiging of verschilt dit sterk?

De leden van de SP-fractie constateren dat uit Ingrado-onderzoek blijkt dat leerplichtambtenaren een groot deel van de thuisonderwijsvolgende leerlingen niet voldoende in zicht heeft. Hoe helpt het aanscherpen van de regels dan? En op welke manier zou hier dan toezicht op gehouden moeten worden? Zou niet beter tenminste een deel van deze vrijstellingen afgeschaft kunnen worden?

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA hebben met interesse kennisgenomen van de voorstellen inzake particulier en thuisonderwijs. Deze leden delen de zorgen over de grote toename van het aantal leerlingen dat thuisonderwijs volgt. De leden vragen of de Minister een verband ziet tussen het passend onderwijs dat is ingevoerd in 2010 en de grote stijging van leerlingen dat thuisonderwijs volgt. In de brief lezen zij niet terug dat de Minister voornemens heeft om dit aantal te reduceren. Vindt de Minister dit een zorgelijke ontwikkeling? Of vindt de Minister het vooral een zorgelijke ontwikkeling dat er maar mondjesmaat toezicht is?

Het stelt de leden van de leden van de PvdA-fractie teleur dat het naar het oordeel van de toenmalige Minister moeilijk is te beoordelen of de motie van de toenmalige leden Çelik en Biskop3 heeft geleid tot een trendbreuk in de groei van het aantal vrijstellingen van de leerplicht onder a. Nu had Galilei Galileo als een van zijn stelregels: «Meet wat meetbaar is, maak meetbaar wat nog niet meetbaar is» en daarmee heeft hij de wetenschap sprongen vooruit geholpen. Kan de huidige Minister inmiddels melden wat er sinds 2018 meetbaar werd gemaakt op dit punt?

De leden van de PvdA-fractie zien thuisonderwijs principieel niet als een goede oplossing bij ouders die om enige redenen hun kind niet naar een school in hun buurt zien gaan. Als passend onderwijs voor kinderen en jongeren met een beperking nog altijd niet voldoende passend is, dan moet het vooral eens passend worden gemaakt en als ouders om levensbeschouwelijke redenen geen school kunnen vinden die overeenstemt met hun levensbeschouwing, dan kunnen zij nog altijd naar een openbare school. Een openbare school staat immers neutraal tegen verschillen levensbeschouwingen zonder de levensbeschouwelijke diversiteit in onze samenleving te negeren. Mocht er in een gemeente onvoldoende aanbod zijn van openbaar onderwijs, dan dient de betreffende gemeente het onderwijsaanbod van deze richting aan te vullen. In hoeverre deelt de Minister deze visie?

De leden van de PvdA-fractie vragen tot slot of de Minister al meer inzicht kan geven in de manier waarop voortgangstoetsen worden afgenomen bij leerlingen die thuisonderwijs volgen. En lezen deze leden in de brief terecht een vooraankondiging om de discussie over de wenselijkheid van thuisonderwijs te heropenen? Wat betreft de aanscherping van socialisatie op de b2- en b3-scholen; welke mogelijkheden om de socialisatie aan te scherpen ziet de Minister precies?

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de brief van de Minister met interesse gelezen. Deze leden onderschrijven het belang van onderwijs dat voor elke leerling aan bepaalde basisvoorwaarden voldoet, ook bij particulier onderwijs en thuisonderwijs. De leden hebben wel enkele vragen met betrekking tot de brief.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat het aantal leerlingen dat thuisonderwijs volgt vanwege richtingsbezwaren sinds 2013–2014 meer dan verdriedubbeld is. Tegelijkertijd lezen deze leden in de brief dat de vrijstellingsprocedure, die deze vorm van onderwijs mogelijk maakt, geen waarborgen heeft voor leerplichtambtenaren om in gesprek te komen met deze ouders en na te gaan of deze kinderen daadwerkelijk onderwijs ontvangen in de thuisomgeving. De Minister stelt dat «niet in beeld is» of deze leerlingen onderwijs krijgen. Hoe is het mogelijk dat deze situatie, waarvan voor een groep kinderen niet gecontroleerd kan worden of zij onderwijs krijgen, al zo lang bestaat? Welke maatregelen heeft het kabinet eerder genomen om deze situatie te beëindigen? Hoe gaat het voorgenomen wetsvoorstel van de regering ervoor zorgen dat gewaarborgd wordt dat alle leerlingen, die thuisonderwijs volgen vanwege richtingsbezwaren, onderwijs genieten dat voldoet aan de gewenste basisvereisten? Hoe kan de Minister daarop toezien? Hoe wordt bijvoorbeeld getoetst of wordt voldaan aan de burgerschapsopdracht bij deze leerlingen?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat iemand die leerplichtig is vanaf dag één moet kunnen vertrouwen op goed onderwijs, of dat nu bekostigd of particulier is. Op dit moment is het zo dat initiatiefnemers van particuliere scholen zich tot vier weken na de start van het onderwijs kunnen melden en pas daarna door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) wordt gecontroleerd of de school aan regelgeving voldoet. Vorig jaar kondigde de Minister aan om uiterlijk midden 2023 een wetsvoorstel in te dienen om deze praktijk te veranderen. Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten?

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brieven en de beantwoording. Deze leden van de fractie hebben op diverse punten behoefte aan toelichting van de Minister.

De leden van de ChristenUnie-fractie hechten grote waarde aan de vrijheid van onderwijs, die ouders in staat stelt om voor hun kinderen onderwijs te kiezen, passend bij hun overtuiging en waarde. Dat kan uiteindelijk erin resulteren dat ouders hun kinderen niet naar een school sturen, als alle scholen in de omgeving niet aansluiten bij die overtuiging. Tegelijkertijd is de vrijheid van onderwijs niet absoluut, net zoals de meeste andere grondrechten. Deze leden begrijpen dat het wenselijk is kaders te kunnen stellen, als grenzen worden overschreden.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister stelt dat de omgeving waarin onderwijs wordt gegeven nooit in strijd mag zijn met de burgerschapsopdracht. Deze leden zien dat het onderscheid tussen de opvoeding en thuisonderwijs, juist vanwege het bijzondere karakter van de laatste, in de praktijk geregeld niet zo scherp te trekken is. Ziet de Minister het gevaar dat, als onbedoeld neveneffect, ook de opvoeding van ouders wordt begrensd? Zo ja, hoe wil de Minister garanderen dat dit niet gaat gebeuren?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister geen zicht heeft óf kinderen met een vrijstelling voor leerplicht thuisonderwijs krijgen en wil daarom wettelijk waarborgen regelen. Heeft de Minister momenteel aanleiding om ervan uit te gaan dat er ouders met een vrijstelling zijn die hun kinderen momenteel geen onderwijs bieden? Zou de Minister, als hij hier informatie over heeft, deze met de Kamer willen delen?

Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de Minister in hoeverre hij heeft gesproken met ouders die thuisonderwijs geven en ouderverenigingen voor thuisonderwijs. Heeft de Minister in kaart gebracht waar eventueel de zorgen en behoeften liggen van ouders die thuisonderwijs geven? Zo nee, is hij bereid dit alsnog te doen?

De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat vertrouwen in burgers de basis voor beleid en regelgeving moet zijn. Mocht dat vertrouwen worden beschaamd, zou wetgeving eventueel aan de orde zijn. Deelt de Minister dat uitgangspunt? Ligt het niet eerder in de rede, zo vragen deze leden, om op vrijwillige basis met ouders en ouderverenigingen in gesprek te gaan en te onderzoeken hoe de overheid eventueel ouders kan ondersteunen in het geven van beter thuisonderwijs? Kan de Minister hierop reflecteren?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister onder meer wettelijk wil verankeren dat ouders in hun onderwijs in ieder geval aandacht besteden aan de kerndoelen en aan burgerschap. Op welke manier wil de Minister deze wettelijke verankering gaan handhaven? Ziet hij een vorm van toezicht voor zich en zo ja, op welke manier? Daarnaast lezen deze leden dat de Minister onder meer voortgangstoetsen wilt invoeren. Krijgen deze voortgangstoetsen een vrijblijvend karakter? Zo nee, wat zijn de consequenties van het niet voldoende maken van deze toetsen?

De leden van de ChristenUnie-fractie delen tot slot met de Minister het belang van het recht op onderwijs voor alle kinderen en zien dat te veel kinderen nog langdurig thuis zitten. In het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is afgesproken dat het aantal onnodige thuiszitters teruggebracht wordt naar 0. Hoe staat het met de voortgang van dit punt? Kan de Minister delen wat hier in de afgelopen tijd op is gedaan en wat zijn plannen de komende jaren hierop zijn?

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het particulier en thuisonderwijs. Deze leden constateren dat de overheid het recht op onderwijs voor bepaalde groepen kinderen momenteel onvoldoende waarborgt, maar zij vinden dat bij plannen om dit probleem te verhelpen de fundamentele vrijheden van ouders en kinderen voldoende moeten worden gerespecteerd.

De leden van de SGP-fractie constateren dat het totaal aantal leerlingen buiten het reguliere onderwijs minder dan een procent bedraagt. Voor wat betreft het thuisonderwijs gaat het om gemiddeld vijf kinderen per gemeente. Deze leden vragen tegen die achtergrond een nadere toelichting op de opmerking dat lokale bestuurders de aantallen zien stijgen. Kan de Minister aangeven welke bestuurders het betreft en in hoeverre die stijgingen zich vooral in bepaalde gemeenten of gebieden voordoen?

De leden van de SGP-fractie signaleren dat uit de in de beslisnota genoemde brief van de gemeente Veendam blijkt dat de stijging van de aantallen sterk geconcentreerd zijn in een beperkt aantal gemeenten en dat de aantallen in veel gemeenten stabiel en verwaarloosbaar blijven4. Zo zou bijvoorbeeld in de gemeenten Emmen sprake zijn van een opvallende stijging van 8 naar 37 kinderen tussen 2016 en 2022. Is het gezien de feitelijke situatie niet raadzaam om te bezien wat de oorzaken in die specifieke gemeenten zijn in plaats van generiek beleid voor het hele land dat mogelijk nog niet in staat zal zijn de specifieke oorzaken van de behoefte aan thuisonderwijs weg te nemen?

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister ook de ontwikkeling van het aantal b2-scholen en b4-scholen in beeld kan brengen.

1. Verschillende onderwijssoorten

De leden van de SGP-fractie hebben er moeite mee dat in de brief van meet af aan de indruk wordt gewekt dat aanscherpingen nodig zijn voor de onderwijssoorten buiten het reguliere onderwijs met het oog op de belangen van kinderen, zonder maar het begin van een inhoudelijke analyse te bieden wat de staat van dat onderwijs is en waar zich concrete en reële knelpunten zouden voordoen. De onderbouwing is dun tot afwezig. Deze leden voegen eraan toe dat, hoezeer zij het reguliere onderwijs een warm hart toedragen, de andere onderwijssoorten soms zelfs gunstig afsteken. Topuniversiteiten zoals Harvard deden in het verleden zelfs specifiek aan werving binnen het thuisonderwijs vanwege de uitstekende intellectuele en sociale vorming van deze kinderen. De leden zouden graag zien dat de Minister hierop reflecteert. Bovendien vragen zij of de Minister ook heeft verkend welke lessen mogelijke juist van deze onderwijssoorten te leren zijn voor de verbetering van het reguliere onderwijs. Het is immers bekend dat deze onderwijssoorten door hun hoge betrokkenheid en persoonlijke aandacht minder last hebben van de problemen waar sterk geïnstitutionaliseerde scholen als «leerfabrieken» of, zoals men vroeger benoemde, «kinderpakhuizen» mee te kampen hebben. De leden van de SGP-fractie dagen de Minister uit om met een open blik naar de wereld te kijken, ook als die zich buiten het reguliere onderwijs afspeelt. Is hij bereid een onderzoek te doen naar goede voorbeelden voor de verbetering van het reguliere onderwijs?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de Minister het risico beoordeelt dat door verdergaande harmonisering van wetgeving juist steeds meer de kracht en meerwaarde van onderwijssoorten buiten het reguliere onderwijs onder druk komen te staan. Deze leden vragen bovendien hoe de Minister ernstig heeft overwogen dat deze soorten nu eenmaal zonder bekostiging van de overheid functioneren en dat alleen daarom zeer grote terughoudendheid gepast is. De leden wijzen erop dat de Raad van State al bij eerdere wezenlijke aanscherpingen in de particuliere sfeer waarschuwde dat dit zich zeer moeilijk verdraagt met de vergaande vrijheden die dit onderwijs toekomen op basis van de Grondwet.

2. De kern

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister onderkent dat de kaders van het reguliere onderwijs niet zomaar als model en uitgangspunt kunnen dienen voor particuliere scholen en al helemaal niet voor het thuisonderwijs. Deze leden vragen of de Minister de verschillende onderwijssoorten buiten het reguliere onderwijs echt ieder op hun eigen merites wil beoordelen, zodat eisen inzake toetsing, curriculum en bevoegdheden niet zomaar als norm gesteld worden. Gaat de Minister het wetsvoorstel wat dat betreft grondig heroverwegen?

2.1 Waarborgen voor kwaliteit

De leden van de SGP-fractie constateren dat onderdelen van de wetgeving zoals de burgerschapsverplichting in de sfeer van het thuisonderwijs betekenen dat onderwijs en opvoeding elkaar vrijwel overlappen. Het invoeren van toezicht op eisen aan burgerschap leidt daarom al snel tot toezicht op de opvoeding achter de voordeur. Deze leden vragen hoe de Minister de fundamentele vrijheden van ouders kan waarborgen.

2.2 Schoolklimaat

De leden van de SGP-fractie vinden het opvallend dat de Minister spreekt van een schoolklimaat en in dezelfde paragraaf ook het thuisonderwijs een plek geeft. Hoe geeft hij zich rekenschap van het feit dat bij thuisonderwijs naar zijn aard geen sprake is van een schoolklimaat en dat de overheid bij een veilig klimaat in de sfeer van het thuisonderwijs eigenlijk meteen in de sfeer van maatregelen van kinderbescherming terechtkomt? Waar ziet de Minister ruimte om buiten de sfeer van de kinderbescherming voorwaarden te stellen inzake de veiligheid van kinderen zonder in strijd te geraken met het fundamentele recht op gezinsleven?

3.1 Particulier onderwijs

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de Minister zich voorstelt dat extra regels mogelijk en nodig zijn voor het leren omgaan met anderen nu de burgerschapsopdracht in b2-scholen en b3-scholen al onverkort van toepassing is verklaard. Het is toch essentieel onderdeel van de burgerschapsopdracht dat kinderen leren omgaan met verschillen? Overweegt de Minister zelfs de frequentie van het aantal contacten met anderen bij wet te gaan regelen?

De leden van de SGP-fractie vinden het bedenkelijk dat de Minister de suggestie wekt dat de kwaliteit van de socialisatie in het particuliere onderwijs zorgelijk zou zijn vanwege de beperkte omvang van de school. Kan de Minister aangeven wat volgens hem een te beperkte omvang is en kan hij inzichtelijk maken in hoeveel gevallen het om kleine voorzieningen gaat? Deze leden vragen ook op welke geobjectiveerde gegevens de Minister zijn suggestie baseert en of hij beseft dat deze groepen het gevoel kunnen krijgen dat ze zonder nadere onderbouwing zomaar in een kwade reuk worden gesteld. Deze leden vragen of de Minister ermee bekend is dat onderzoeken in het verleden juist geregeld lieten zien dat de sociale ontwikkeling van kinderen in het thuisonderwijs en het particuliere onderwijs zeer goed ontwikkeld was, zelfs beter dan het reguliere schoolonderwijs.

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister in beginsel vertrouwt op de vormen van accreditatie die momenteel gelden of dat het nieuwe beleid als compensatie gezien moet worden voor het beperkte vertrouwen erin. Deze leden vragen of de Minister inzichtelijk wil maken hoe het burgerschapsonderwijs, dat momenteel al plaatsvindt, zich verhoudt tot de wettelijke kaders. En zijn er daadwerkelijk signalen dat deze scholen de basiswaarden van de rechtsstaat niet zouden respecteren?

3.2 Thuisonderwijs

De leden van de SGP-fractie menen dat een te somber beeld geschetst wordt van de onbekendheid met de situatie van kinderen in het thuisonderwijs. Deze leden constateren dat in veel gevallen al gesprekken gevoerd worden met ouders en kinderen. Bovendien wijzen de leden erop dat op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad ouders niet zonder consequenties kunnen blijven weigeren om enige toelichting te geven. Zij vragen hoe de Minister deze gegevens weegt.

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister wil verkennen of in het wetsvoorstel de strafrechtelijke aanpak van het thuisonderwijs vervangen kan worden door een bestuursrechtelijke. Deze leden constateren dat de strafrechtelijke benadering een grote druk legt op het gezin, die bovendien lang kan duren. Vanuit het belang van het kind is die belasting van het gezin niet wenselijk.

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister onderkent dat het gelet op de aard van het thuisonderwijs niet werkbaar is om alle kerndoelen van toepassing te verklaren. Deze leden wijzen er bovendien op dat het thuisonderwijs juist ook allerlei alternatieve vormingsactiviteiten met zich brengt die dan in de knel kunnen komen. Hoe wil de Minister gaan afbakenen wat echt de minimale, onmisbare elementen van het onderwijsprogramma van het thuisonderwijs zijn?

De leden van de SGP-fractie vragen tot slot hoe de Minister bij zijn aankondiging van verplichte voortgangstoetsen gewogen heeft dat in het reguliere onderwijs juist nog steeds veel kritiek bestaat op te veel toetsing. Beperkt de voortgangstoets zich tot de overgangen tussen schoolsoorten?

II Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

Thuisonderwijs

De leden van de VVD-fractie lezen dat de oud-Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft gekozen voor voortgangstoetsen om zicht te houden op de ontwikkeling van kinderen in het thuisonderwijs. De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier deze voortgangstoetsen worden vormgegeven. Door wie of welke instantie worden deze voortgangstoetsen vormgegeven? Wat wordt de frequentie van deze voortgangstoetsen? Op welke manier ga ik erop toezien dat deze toetsen zonder onregelmatigheden worden gemaakt?

In het wetsvoorstel worden de bepalingen over voortgangstoetsen opgenomen. Het uitgangspunt is dat deze toetsenvoldoende inzicht bieden in de ontwikkeling van het kind. Over de exacte uitwerking wordt overlegd met de organisaties van thuisonderwijzers en met experts op het gebied van toetsing (pedagogen/onderwijskundigen en via het College voor Toetsen en Examens). De vormgeving van de toetsen zelf en de frequentie waarmee ze worden afgenomen hangen daarbij af van de inhoudelijke eisen die we stellen aan thuisonderwijs. Ook de manier waarop toetsen worden afgenomen maakt onderdeel uit van de uitwerking en het voorkomen van onregelmatigheden heeft daarbij de aandacht.

De leden van de VVD-fractie delen de mening van de Minister dat het onwenselijk is dat er niet bekend is welk onderwijs kinderen precies krijgen en óf ze überhaupt onderwijs krijgen in het thuisonderwijs. Zij vragen of ik van plan om deze gegevens alsnog te verzamelen. En zo ja, hoe ga ik dit ga aanpakken?

Er worden geen landelijke data verzameld over de ouders die beroep doen op een vrijstelling, omdat een wettelijke basis voor het verzamelen van die gegevens nu ontbreekt. Gemeentes hebben wel enig inzicht in deze groep, o.a. vanwege de onderbouwingen die zij krijgen als ouders een beroep doen op een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren en ook vanwege gesprekken die zij voeren met ouders. Op basis van de kennis van gemeentes heeft Ingrado, de vereniging van leerplichtambtenaren, in het voorjaar van 2023 onderzoek gedaan naar de achtergrond van deze groep. Dat onderzoek vormt een goede kennisbasis en met Ingrado overleggen we over eventuele uitbreiding van dit onderzoek.5 In overleg met de thuisonderwijsorganisaties kijk ik naar mogelijkheden om meer te weten te komen over het onderwijs dat ouders met een vrijstelling verzorgen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de kwaliteit en ontwikkeling van iedere vorm van onderwijs moet worden gewaarborgd en dat alle kinderen in hun lessen niet alleen kennis en vaardigheden moeten opdoen, maar ook moeten leren omgaan met andere kinderen. Zij vragen hoe ik dit wil waarborgen in het thuisonderwijs wanneer deze kinderen alleen les krijgen. Zij vragen ook hoe er toezicht wordt gehouden op het feit dat de onderwijsinhoud niet in strijd is met de burgerschapsopdracht, voorbereiding op vervolgonderwijs en omgang met andere kinderen bij thuisonderwijs.

Ik wil voor kinderen van ouders die een beroep doen op de vrijstelling vastleggen dat zij onderwijs moeten krijgen. Aan dat onderwijs zullen minimale kwaliteitseisen worden gesteld, zoals dat er in ieder geval onderwijs wordt gegeven over taal, rekenen/wiskunde en burgerschap. Ouders die beroep doen op een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren kiezen bewust voor een situatie waarin hun kind niet de sociale omgeving van een school ervaart. Het opdoen van sociale vaardigheden is wel van belang voor het functioneren in de samenleving. Uit contacten met thuisonderwijsorganisaties blijkt dat de ouders die lid zijn van hun vereniging wel oog hebben voor dat aspect en dat zij zoeken naar andere manieren om hun kind te socialiseren, zoals via sport, spel, en contacten binnen (religieuze) organisaties. In het wetsvoorstel wordt bezien in hoeverre socialisatie wettelijk moet worden gewaarborgd.

Internationale scholen

De leden van de VVD-fractie lezen dat ik de burgerschapsopdracht ook wil laten gelden voor b4-scholen6. De leden zijn verheugd dat hiermee de moties van de leden Rudmer Heerema en Rog ten uitvoer worden gebracht7. Zij vragen op welke onderdelen deze burgerschapsopdracht zal verschillen met de burgerschapsopdracht voor reguliere scholen. Zij vragen of ik het ermee eens ben dat het internationale karakter van deze scholen geen excuus mag zijn om de basiswaarden van de Nederlandse rechtstaat niet te respecteren en of ik wil schetsen hoe het toezicht op de burgerschapsopdracht er op deze scholen uit zal zien. Zij vragen wat de huidige relatie is van de onderwijsinspectie met deze scholen en de buitenlandse autoriteiten onder wiens toezicht deze scholen staan en op wat voor termijn ik de voorgestelde wijzigingen ga implementeren.

Ik vind het belangrijk dat ieder kind in Nederland les krijgt over burgerschap. De inhoud van de burgerschapsopdracht voor b4-scholen wordt nog verder uitgewerkt. Zoals aangegeven in de Kamerbrief Aanscherpingen particulier en thuisonderwijs is de burgerschapsopdracht zoals die geldt voor bekostigde scholen niet in dezelfde vorm van toepassing te verklaren op b4-scholen.8 Dit heeft te maken met de specifieke aard van b4-scholen. In het ontwerp van het wetsvoorstel bekijken we hoe de burgerschapsopdracht van toepassing kan worden verklaard, rekening houdend met de specifieke aard van b4-scholen en de leerlingen die er les volgen.

Ook het toezicht op de burgerschapsopdracht wordt nog verder uitgewerkt. Waar mogelijk wil ik aansluiting zoeken bij het toezicht op de burgerschapsopdracht bij bekostigde scholen. Ook zal bij de uitwerking rekening worden gehouden met de rol van buitenlandse autoriteiten en internationale accreditatieorganisaties. Zij zijn de primaire toezichthouders voor b4-scholen. In het merendeel van de onderzochte toezichtkaders van buitenlandse autoriteiten is aandacht voor burgerschap in het onderwijs. Dit blijkt uit het onderzoek naar het toezicht op b4-scholen.9 De Nederlandse inspectie heeft bij b4-scholen een aanvullende rol. In het geval Nederlandse kinderen naar b4-scholen gaan, houdt de Nederlandse inspectie toezicht op het Nederlandse taalonderwijs.

Het streven is erop gericht dat de nieuwe wetgeving in augustus 2026 in werking treedt.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen om de verdubbeling van b3-scholen tussen 2015 en 2022. Deze leden vragen of ik inzichtelijk kan maken welke scholen dit zijn. Daarbij vragen de leden of ik bereid ben om onderzoek te doen naar de groei in b3-scholen, om deze groei te verklaren. Zij vragen ook wat mijn precieze argumentatie van is om alleen in te zetten op socialisatie bij b3-scholen en niet op mogelijke andere opties, zoals sociale veiligheid en schoolklimaat.

Ik vind het belangrijk om een beter beeld te krijgen van de oorzaken van de groei van dit type onderwijs. Uit eerder onderzoek bleek dat hier verschillende verklaringen voor zijn. Soms vinden ouders dat het reguliere onderwijs niet voldoende aansluit bij hun wensen en verwachtingen, bijvoorbeeld voor wat betreft de klassengrootte. Of ouders wensen meer vrijheid bij het leren. B3-scholen kunnen bovendien tegemoetkomen aan specifieke wensen (ten aanzien van bijvoorbeeld de lestijden).10

De inspectie is van plan om in 2024 nader onderzoek te doen naar de motivatie van ouders die hun kinderen op een b3-school inschrijven en naar de motieven van initiatiefnemers, naar aanleiding van de groei in het aantal b3-scholen. Een overzicht van alle b3-scholen die sinds 2008 door de inspectie zijn onderzocht is te raadplegen op de website van de inspectie.11

Via onder andere artikel 1a1, lid 1, van de Leerplichtwet zijn een aantal belangrijke eisen voor bekostigde scholen uit de sectorwetgeving ook van toepassing verklaard op b3-scholen, waaronder de eisen op het gebied van sociale veiligheid en een veilig schoolklimaat waar u naar verwijst. Deze eisen gelden dus al.

De leden van de D66-fractie lezen in de brief ook een verdriedubbeling in de leerlingen vrijgesteld van de leerplicht vanwege richtingsbezwaren tussen 2013/2014 en 2021/2022. Deze leden lezen dat ik hier meer waarborgen wil bieden voor kinderen, waar de leden positief tegenover staan. Toch vragen zij of ik meer inzicht kan geven in deze groep kinderen en jongeren.

Het hierboven genoemde onderzoek van Ingrado biedt o.a. inzicht in de richting waarop ouders zich beroepen bij hun beroep op de vrijstelling.12 Leerplichtambtenaren zien dat het in de meeste gevallen gaat om ouders met een holistische of specifieke christelijke levensovertuiging. Verder blijkt uit het onderzoek dat ongeveer de helft van de leerplichtambtenaren zorgen heeft over deze groep. Het onderzoek vormt een goede kennisbasis en met Ingrado overleggen we over eventuele uitbreiding van dit onderzoek.

De leden van de D66-fractie vragen mij hoe de huidige verdeling is naar aard van de vrijstelling en of ik inzicht heb in de groei per categorie. Daarbij vragen deze leden of ik bereid ben om onderzoek te doen naar deze groei in algemene zin, om deze groei (bij voorkeur naar categorie) te verklaren en mogelijke oorzaken te achterhalen.

De verzuimcijfers geven inzicht in het aantal vrijstellingen. Uw Kamer is daar maart jl. over geïnformeerd.13 Uit dat overzicht bleek dat het in schooljaar 2021–2022 ging om:

 

Vrijstelling 5 onder a.

(mentale/fysieke beperking)

Vrijstelling 5 onder b.

(richtingsbezwaren)

Vrijstelling 5 onder c.

(onderwijs in buitenland)

Totaal

Absoluut

7.389

1.771

8.235

17.395

Relatief

42,5%

10,2%

47,3%

100%

In de verzuimcijfers staan ook de aantallen over een langere periode. Daaruit blijkt dat vooral bij de vrijstellingen vanwege richtingsbezwaren en vanwege mentale en fysieke beperkingen een stijging te zien is. Dat is niet het geval bij de vrijstelling die kinderen krijgen als zij in het buitenland naar school gaan. Het onderzoek van Ingrado geeft inzicht in de groep ouders die een beroep doet op de vrijstelling vanwege richtingsbezwaren (5 onder b.). Daaruit blijkt dat het grootste deel van de groep bestaat uit ouders met een holistische of specifieke christelijke levensovertuiging. In mindere mate gaat het ook om ouders met een specifieke islamitische levensovertuiging of een soevereine levensovertuiging. Omdat er geen meerjarig onderzoek is gedaan naar kinderen met een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren is er een geen inzicht te geven in de ontwikkeling van bepaalde levensovertuigingen van ouders die beroep doen op een vrijstelling.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen of nog wordt onderzocht hoe het komt dat het aantal leerlingen dat thuisonderwijs krijgt verdrievoudigd is en het aantal particuliere scholen groeit. Als dit het geval is vragen zij wanneer de Kamer de resultaten van dit onderzoek kan verwachten. Als het niet het geval is vragen zij of het niet beter zou zijn om eerst te onderzoeken wat de reden is voor de enorme groei in plaats van de regels en ruimte die zij hebben tegen het licht te houden.

Ik ga meer onderzoek doen naar deze groep en tegelijkertijd vind ik het belangrijk voor de toekomst van kinderen die thuisonderwijs krijgen dat wij via wetgeving met meer zekerheid kunnen zeggen dat al deze kinderen onderwijs krijgen. Op die manier kunnen we ook voldoen aan onze plicht, vastgelegd in het Kinderrechtenverdrag en het Eerste protocol van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De stijging van het aantal vrijstellingen maakt die regulering nog urgenter. De oorzaken van de stijging worden nog onderzocht, maar vanwege het belang van het recht van kinderen op onderwijs wil ik niet dat nader onderzoek zorgt voor verdere vertraging. Ik wil meer zicht krijgen op de achtergrond van de groep leerlingen met een vrijstelling door vervolgonderzoek en door gesprekken met de thuisonderwijsorganisaties, de leerplichtambtenaren en Ingrado. Voor particuliere scholen geldt dat dat zicht ook via de inspectie verkregen wordt, omdat deze scholen zich wel moeten melden bij de inspectie en omdat op deze scholen ook toezicht wordt gehouden.

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel procent van de leerlingen dat thuisonderwijs volgt gebruikmaakt van richtingsbezwaren. Zij vraag ook om welke richtingen het gaat bij het aanvragen van een ontheffing van de leerplicht.

De verzuimcijfers geven inzicht in het aantal leerlingen met een vrijstelling. Uw Kamer is daar maart jl. over geïnformeerd.14 Uit dat overzicht bleek dat het in schooljaar 2021–2022 qua vrijstellingen ging om 1771 leerlingen waarvoor gebruikt gemaakt wordt van een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren. Dat is 10,2% van het totaal aantal leerlingen met een vrijstelling van de leerplicht.

Uit het onderzoek van Ingrado onder leerplichtambtenaren blijkt dat de grootste groepen ouders een holistische of specifieke christelijke levensovertuiging hebben. In mindere mate gaat het ook om ouders met een specifieke islamitische levensovertuiging of een soevereine levensovertuiging.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts wat de reden is dat ik bij informeel onderwijs niet achter de voordeur in wil grijpen, maar dit zeer diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer voor het thuisonderwijs wel toe wil passen.

Ik streef naar een vorm van toezicht die proportioneel is en waarbij ik op dit moment toezicht achter de voordeur niet noodzakelijk acht, als standaard voor al het thuisonderwijs dat wordt gegeven. Voor eventueel nader toezicht wordt deze mogelijkheid nog verkend.

De leden van de CDA-fractie vragen welk probleem ik eigenlijk wil oplossen met de voorgestelde maatregelen. Zij vragen hoe ik weet dat het probleem ernstig genoeg is en zij vragen welke wetenschappelijke onderbouwing er is dat met de voorgestelde maatregelen het probleem verholpen wordt.

Op de overheid rust de plicht om het recht op onderwijs van ieder kind te realiseren. Dat recht is vastgelegd in onder andere het Kinderrechtenverdrag en in het Eerste protocol van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Op dit moment kan niet met zekerheid gezegd worden dat kinderen met een vrijstelling thuisonderwijs krijgen. Door het creëren van wettelijke waarborgen voor thuisonderwijs bij een beroep op de vrijstelling vanwege richtingsbezwaren, kan het recht op onderwijs beter worden gerealiseerd. Met dit voorstel wordt niets afgedaan aan de vrijheid van ouders om hun kinderen niet naar school te laten gaan als het onderwijs dat op alle scholen in de omgeving wordt gegeven niet verenigbaar is met hun geloofsovertuiging.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier de thuisonderwijzers zijn betrokken bij mijn voornemens om het thuisonderwijs aan te scherpen. Zij vragen hoe vaak ik met hen spreek en op welke manier ik rekening houd met de ontwikkelingen en initiatieven van thuisonderwijzers.

In aanloop naar de brief van 19 juni jl. over de aanscherpingen van het beleid op het gebied van thuisonderwijs en particulier onderwijs is gesproken met de Nederlandse Vereniging voor Thuisonderwijs. In het vervolgproces wil ik hen weer betrekken, alsook de Nederlandse bond voor thuisonderwijzers. Vanuit mijn ministerie is verschillende kerencontact met deze organisaties geweest. In het proces dat moet leiden tot wetgeving zal dat contact worden geïntensiveerd. Ons streven is om duurzaam en structureel overleg te voeren. Ik hoop in een constructieve dialoog met hen en andere betrokken partijen het wetsvoorstel te ontwerpen.

Deze leden willen bovendien graag weten wat ik versta onder socialisatie en wanneer er volgens mij in voldoende mate sprake is van socialisatie, zodat particulier- en thuisonderwijs hier in mijn ogen van aan kan voldoen. Zij vragen of ik voornemens ben om te kijken naar gedragskenmerken of dat ik kijk naar hoe vaak er sprake is van interactie met andere kinderen.

Van socialisatie is sprake wanneer leerlingen leren omgaan met anderen. In het onderwijs gebeurt dit voor een belangrijk deel onbewust, bijvoorbeeld tijdens het spelen. Welke eisen precies zullen worden gesteld op het gebied van socialisatie wordt nog verder uitgewerkt. Daarvoor zal ik ook de kennis en kunde van toetsexperts, opvoedkundigen, pedagogen en onderwijskundigen benutten. Ik ben niet van plan te kijken naar gedragskenmerken van leerlingen om te beoordelen of aan het doel van socialisatie is voldaan.

De leden van de CDA-fractie vragen of ik voornemens ben om alle kerndoelen te laten gelden voor thuisonderwijs of dat het eerder om de basisvaardigheden gaat. Zij vragen of ik vind dat, door alle vereisten voor regulier onderwijs te laten gelden voor thuisonderwijs, er in voldoende mate recht wordt gedaan aan het specifieke karakter van thuisonderwijs.

Ik wil dat kinderen die thuisonderwijs krijgen in ieder geval onderwijs krijgen in de basisvaardigheden. Daarnaast zal ik kijken waar het eventueel wenselijk is om aan te sluiten bij de kerndoelen. Ik zou ouders met een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren wel willen stimuleren aan alle kerndoelen aandacht te besteden, omdat hun kinderen zich hierdoor zo breed mogelijk kunnen ontwikkelen. De aard van thuisonderwijs is heel anders dan schoolonderwijs en om die reden zullen ouders die thuisonderwijs geven ook niet aan alle vereisten kunnen en moeten voldoen die gelden voor het regulier onderwijs.

Deze leden willen weten hoe vaak ik zou willen dat kinderen die thuisonderwijs krijgen een voortgangstoets moeten afleggen. Zij vragen welke eisen hiervoor gelden voor particulier onderwijs. Zij vragen of ik mij voor zou kunnen stellen dat er ouders zijn die voor particulier of thuisonderwijs kiezen, omdat ze van mening zijn dat er in het reguliere onderwijs te veel getoetst wordt.

Het voorstel voor toetsing bij thuisonderwijs wordt nog verder uitgewerkt en daarbij zal nadrukkelijk advies worden ingewonnen van experts.

Voor b3-scholen geldt (ook nu al) dat de school zorg moet dragen voor een ononderbroken ontwikkeling van de leerlingen. Er worden geen eisen aan b3-scholen gesteld in het gebruik van toetsen. B3-scholen kunnen de ontwikkeling van hun leerlingen dus ook volgen met behulp van andere instrumenten dan toetsen. Het gaat dan om werkwijzen die passen bij hun visie op onderwijzen en leren. De inspectie verlangt van b3-scholen dat zij de resultaten van het onderwijsleerproces inzichtelijk maken en vastleggen. Naast proces- en/of productgerichte evaluatie, kunnen scholen er ook voor kiezen om kwalitatief en/of kwantitatief te evalueren.15

Ouders kiezen om verschillende redenen voor thuisonderwijs of een b3-school. De manier waarop in het bekostigde onderwijs wordt omgegaan met toetsen kan voor sommige ouders een reden zijn om te kiezen voor particulier onderwijs. Uit onderzoek naar de redenen waarom gekozen wordt voor een particuliere school, weten we in ieder geval dat sommige scholen zich richten op vernieuwende onderwijsvormen, omdat ze zich niet kunnen vinden in het reguliere onderwijssysteem. Het is belangrijk dat we daar ruimte voor blijven bieden, maar tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat er ook voor particulier en thuisonderwijs waarborgen bestaan voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen. Het is in het belang van elke leerling dat onderwijsgevers zicht hebben op hun ontwikkeling en dat zij ervoor zorgdragen dat die ontwikkeling doorlopend is. Voor het particulier onderwijs bestaan daarvoor al enkele waarborgen. Voor thuisonderwijs wil ik verkennen welke waarborgen op dit vlak passend zijn.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie op welke onderdelen ik voornemens ben om het wetsvoorstel «waarborgen thuisonderwijs» aan te passen. Zij vragen of dit wetsvoorstel nog naar de Raad van State gaat voor advies.

Ik zal mede op basis van de internetconsultatie en de adviezen van onder meer de Onderwijsraad het wetsvoorstel opnieuw tegen het licht houden. Daarbij zal in elk geval worden gekeken naar of aanpassingen gewenst zijn op de onderdelen over het onderwijsplan, de voorschriften aan het onderwijs en het verplichte huisbezoek. Voordat het wetsvoorstel wordt ingediend bij de Tweede Kamer, zal het vanzelfsprekend worden voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State voor advies.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen bij de brief van het kabinet over het aangescherpt toezicht op thuis- en particulier onderwijs.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel bevoegde docenten werkzaam zijn bij de zogenaamde b3-scholen. Wat zou de impact kunnen zijn op het verkleinen van het lerarentekort, indien deze docenten in het regulier onderwijs aan de slag zouden gaan? En zij vragen hoe ik de forse toename van dit type scholen verklaar. Zij vragen of het kabinet de mening deelt dat de groei van particulier onderwijs op termijn ondermijnend kan werken voor het algemeen toegankelijke karakter van goed onderwijs in Nederland en zij vragen of het kabinet bereid is de stichting van particuliere scholen aan banden te leggen of tenminste aan strengere regels te laten voldoen.

Ik heb geen gegevens van de aantallen leraren op deze scholen. Er wordt niet centraal geregistreerd op welke scholen leraren precies werken. Omdat b3-scholen erg verschillen in grootte, verschilt ook het aantal leraren op deze scholen sterk. Het is daarom niet mogelijk het aantal leraren bij benadering vast te stellen. Leraren kiezen er vaak bewust voor om op een specifieke b3-school les te geven, bijvoorbeeld vanwege de organisatie van het onderwijs of het profiel van de school. Het komt ook voor dat ouders een b3-school stichten om daar hun kinderen onderwijs te laten volgen. Het is daarom niet vanzelfsprekend dat deze leraren in het reguliere onderwijs les zouden geven wanneer zij niet langer op een b3-school kunnen werken. Wat de impact op het lerarentekort zou zijn, is dan ook niet te zeggen.

Voor wat betreft de redenen om te kiezen voor het particulier onderwijs verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van de leden van de D66-fractie. Hoewel het particulier onderwijs groeit, gaat het in absolute termen nog altijd om een zeer klein deel van het onderwijsaanbod in Nederland. Op dit moment gaat minder dan 1% van alle leerlingen in het primair en het voortgezet onderwijs naar een particuliere school. Het algemeen toegankelijke karakter van goed onderwijs staat daarom niet onder druk.

Voor de stichting van b3-scholen heeft mijn ambtsvoorganger al strengere regels aangekondigd. Het betreffende wetsvoorstel ligt momenteel bij de Raad van State voor advisering. Voor de stichting van b2- en b4-scholen bezie ik of nadere regels nodig zijn. Bij b4-scholen is overigens sprake van een zeer beperkte groei en ook het aantal b2-scholen is vrij stabiel.

De leden van de SP-fractie vragen waarom het kabinet ervoor heeft gekozen om te redeneren vanuit een positie van begrip voor de rol van particulier en thuisonderwijs. Zij vragen of s het kabinet het er niet mee eens is dat er reeds een zeer brede vrijheid van onderwijs is en dat vrijstellingen daarvan eigenlijk alleen op medische gronden gegeven zouden moeten kunnen worden.

Het kabinet wil staan voor de vrijheid van ouders die, ondanks het diverse aanbod aan scholen in Nederland, overwegende bedenkingen hebben tegen binnen redelijke afstand gelegen scholen op grond van hun levensovertuiging of die een school in het particulier onderwijs vinden voor hun kind. Het kabinet wil dus niet alleen op medische gronden een vrijstelling mogelijk maken. Aan de vrijheid om onderwijs te vinden dat past bij de eigen godsdienst of geloofsovertuiging wil het kabinet niet tornen, maar dit mag niet ten koste gaan van het recht van kinderen op onderwijs. Om die reden wordt voorgesteld verplichtingen op te leggen aan ouders die beroep doen op een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren.

Deze leden willen weten dat wanneer het kabinet spreekt over een bredere discussie over de wenselijkheid of onwenselijkheid van thuisonderwijs, het dan niet logisch zou zijn om eventuele wetgevingsinspanningen ook daarop te richten.

Ik sta voor de vrijheid van ouders om te kiezen voor een soort onderwijs die past bij hun overtuiging. Ik wil wel vastleggen dat ieder kind ook daadwerkelijk onderwijs moet krijgen. Het kabinet constateert dat er vanaf 2006 meerdere initiatieven zijn genomen om tot nadere regelgeving te komen voor thuisonderwijs. Daarbij zijn de specifieke uitwerking van de vereisten die worden gesteld en de wijze waarop het toezicht wordt ingericht struikelblokken gebleken. Dit heeft er wel toe geleid tot op dit moment wettelijk niet is vastgelegd dat ouders die een beroep doen op de vrijstelling onderwijs moeten verzorgen. Ik wil nu wel komen tot wetgeving, omdat ik het van het grootste belang vind dat wij de ontwikkeling van deze kinderen in beeld kunnen houden.

De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet kan aangeven op welke gronden ouders vrijstelling aanvragen en krijgen van de leerplicht voor hun kind. Ook vragen zij op welke levensovertuigingen een beroep gedaan wordt en of het kabinet een sterke stijging ziet in de aanvraag tot vrijstelling met een beroep op een bepaalde levensovertuiging of dat dit sterk verschilt.

De verzuimcijfers geven inzicht in de vrijstellingen waarop een beroep is gedaan. Uw Kamer is daar maart jl. over geïnformeerd.16 Uit dat overzicht bleek dat het in schooljaar 2021–2022 qua vrijstellingen ging om de volgende cijfers.

 

Vrijstelling 5 onder a.

(mentale/fysieke beperking)

Vrijstelling 5 onder b.

(richtingsbezwaren)

Vrijstelling 5 onder c.

(onderwijs in buitenland)

Totaal

Absoluut

7.389

1.771

8.235

17.395

Relatief

42,5%

10,2%

47,3%

100%

Inzicht in op welke levensovertuiging een beroep wordt gedaan is te verkrijgen via het onderzoek van Ingrado. Dat onderzoek vormt een goede kennisbasis en met Ingrado overleg ik over eventuele uitbreiding van dit onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat ouders die beroep doen op een vrijstelling dat doen vanwege een holistische, specifieke christelijke, islamitische of soevereine levensovertuiging. Omdat er geen meerjarig onderzoek is gedaan naar kinderen met een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren is er een geen inzicht te geven in de ontwikkeling van bepaalde levensovertuigingen van ouders die beroep doen op een vrijstelling.

De leden van de SP-fractie constateren dat uit Ingrado-onderzoek blijkt dat leerplichtambtenaren een groot deel van de thuisonderwijsvolgende leerlingen niet voldoende in zicht heeft. Zij vragen hoe het aanscherpen van de regels dan helpt. Ook vragen zij op welke manier hier dan toezicht op gehouden zou moeten worden. Zij vragen of het niet beter zou zijn tenminste een deel van deze vrijstellingen af te schaffen.

Op dit moment bestaat er geen wettelijke basis voor het thuisonderwijs en daarmee ook geen zicht of kinderen met een vrijstelling onderwijs krijgen. In het wetsvoorstel willen we ouders die een beroep doen op een vrijstelling verplichten onderwijs te geven. Aan de uitwerking van het wetsvoorstel wordt gewerkt. Door een verplichting tot het geven van thuisonderwijs in het wetsvoorstel op te nemen, inhoudelijke eisen te stellen en door een vorm van toezicht, zal zicht verkregen worden op of en wat voor onderwijs de doelgroep krijgt. Voorgesteld wordt om met onder andere een vorm van toetsing ook tijdens de periode dat zij thuisonderwijs krijgen oog te houden op deze groep. Op welke wijze daar toezicht op wordt gehouden maakt nog onderdeel uit van de uitwerking van het wetsvoorstel. Ik ben ervan overtuigd dat regulering van onderwijs voor leerlingen met een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren de beste optie is gegeven de belangen van ouders en leerlingen.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA hebben met interesse kennisgenomen van de voorstellen inzake particulier en thuisonderwijs. Deze leden delen de zorgen over de grote toename van het aantal leerlingen dat thuisonderwijs volgt. De leden vragen of ik een verband zie tussen het passend onderwijs dat is ingevoerd in 2010 en de grote stijging van leerlingen dat thuisonderwijs volgt. In de brief lezen zij niet terug dat ik voornemens heb om dit aantal te reduceren. Zij vragen of ik dit een zorgelijke ontwikkeling vind of dat ik het vooral een zorgelijke ontwikkeling vind dat er maar mondjesmaat toezicht is.

Zowel de groep leerlingen met een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren als de groep leerlingen met een vrijstelling die ontstaat vanwege een lichamelijke of psychische beperking is de afgelopen jaren gegroeid. Het is niet te zeggen of en zo ja wat de relatie tussen passend onderwijs en de stijging van het aantal ouders dat een beroep doet op een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren is. Het gaat bij de vrijstelling vanwege richtingsbezwaren. namelijk om leerlingen die nog niet naar school zijn gegaan. Een beroep op een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren kan alleen gedaan worden als een kind nog niet ingeschreven heeft gestaan. De algemene stijging van het aantal beroepen dat wordt gedaan op de vrijstelling vanwege richtingsbezwaren vind ik zorgwekkend, omdat er klaarblijkelijk een groeiende groep ouders is die geen plek voor hun kind ziet binnen het reguliere onderwijs. Wetgeving, met een vorm van toezicht op deze groep maakt dat we met meer zekerheid kunnen zeggen dat er wel aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van deze kinderen.

Het stelt de leden van de leden van de PvdA-fractie teleur dat het naar het oordeel van de toenmalige Minister moeilijk is te beoordelen of de motie van de toenmalige leden Çelik en Bisschop17 heeft geleid tot een trendbreuk in de groei van het aantal vrijstellingen van de leerplicht onder a. Zij geven aan had Galilei Galileo als een van zijn stelregels had: «Meet wat meetbaar is, maak meetbaar wat nog niet meetbaar is» en dat hij daarmee de wetenschap sprongen vooruit heeft geholpen. Zij vragen of ik inmiddels kan melden wat er sinds 2018 meetbaar werd gemaakt op dit punt.

In de brief over thuisonderwijs gaat het specifiek om ouders die beroep doen op een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren (artikel 5, lid b. van de Leerplichtwet 1969). Voor deze groep hebben we alleen inzicht in de totaalcijfers. Dat inzicht krijgen we op basis van de gegevens van gemeentes en deze cijfers delen we ook met uw Kamer. Daarnaast is dit jaar het onderzoek van Ingrado verschenen. Het onderzoek dat Ingrado heeft uitgevoerd geeft geen compleet beeld van de groep, omdat niet alle gemeentes hebben gereageerd. Het geeft wel een indruk van de samenstelling van de groep ouders die er voor kiest een beroep te doen op een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren. Het aantal vrijstellingen voor onderwijs op psychische en lichamelijke gronden (artikel 5, lid a, van de Leerplichtwet 1969) is de afgelopen jaren gestegen. U bent over dit onderwerp en onze aanpak hierop eerder geïnformeerd. 18

De leden van de PvdA-fractie zien thuisonderwijs principieel niet als een goede oplossing bij ouders die om enige redenen hun kind niet naar een school in hun buurt zien gaan. Als passend onderwijs voor kinderen en jongeren met een beperking nog altijd niet voldoende passend is, dan moet het vooral eens passend worden gemaakt en als ouders om levensbeschouwelijke redenen geen school kunnen vinden die overeenstemt met hun levensbeschouwing, dan kunnen zij nog altijd naar een openbare school. Een openbare school staat immers neutraal tegen verschillen levensbeschouwingen zonder de levensbeschouwelijke diversiteit in onze samenleving te negeren. Mocht er in een gemeente onvoldoende aanbod zijn van openbaar onderwijs, dan dient de betreffende gemeente het onderwijsaanbod van deze richting aan te vullen. Zij vragen in hoeverre ik deze visie deel.

De leden van de PvdA-fractie vragen tot slot of ik al meer inzicht kan geven in de manier waarop voortgangstoetsen worden afgenomen bij leerlingen die thuisonderwijs volgen. En zij vragen of zij in de brief terecht een vooraankondiging lezen om de discussie over de wenselijkheid van thuisonderwijs te heropenen. Zij vragen wat betreft de aanscherping van socialisatie op de b2- en b3-scholen; welke mogelijkheden ik precies zie om de socialisatie aan te scherpen.

De groep die beroep doet op de vrijstelling vanwege richtingsbezwaren omdat zij overwegende bedenkingen hebben tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand gelegen scholen, laat zien dat het openbaar onderwijs voor deze groep geen mogelijkheid is. Omdat zij dus ook bedenkingen hebben tegen de richting van scholen voor openbaar onderwijs. Dit kabinet kiest ervoor de mogelijkheid om vanwege richtingsbezwaren een beroep te doen op een vrijstelling te behouden, maar om wel voorwaarden te stellen aan het vervangend thuisonderwijs. Ik wil de ontwikkeling van deze groep kinderen in beeld krijgen. Daarvoor wil ik werken met een vorm van toetsing. Dat systeem moet nog worden ontwikkeld.

Voor b3-scholen geldt dat zij soms zo klein zijn dat de omgang met andere leerlingen in een groep niet standaard is. Er zijn bijvoorbeeld b3-scholen die zijn gestart voor één leerling, waarbij dan soms ook les wordt gegeven aan zijn of haar broers of zussen. B2-scholen zijn doorgaans veel groter. De eisen op het gebied van socialisatie voor b3-scholen worden nog verder uitgewerkt. Te denken valt bijvoorbeeld aan een verantwoordelijkheid voor de school om te laten zien dat sprake is van socialisatie in het onderwijsprogramma of een minimumaantal leerlingen.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat het aantal leerlingen dat thuisonderwijs volgt vanwege richtingsbezwaren sinds 2013–2014 meer dan verdriedubbeld is. Tegelijkertijd lezen deze leden in de brief dat de vrijstellingsprocedure, die deze vorm van onderwijs mogelijk maakt, geen waarborgen heeft voor leerplichtambtenaren om in gesprek te komen met deze ouders en na te gaan of deze kinderen daadwerkelijk onderwijs ontvangen in de thuisomgeving. Zij geven aan dat ik stel dat «niet in beeld is» of deze leerlingen onderwijs krijgen. Zij vragen hoe het mogelijk dat deze situatie, waarvan voor een groep kinderen niet gecontroleerd kan worden of zij onderwijs krijgen, is al zo lang bestaat. Zij vragen welke maatregelen het kabinet eerder genomen heeft om deze situatie te beëindigen en zij vragen hoe het voorgenomen wetsvoorstel van de regering ervoor gaat zorgen dat gewaarborgd wordt dat alle leerlingen, die thuisonderwijs volgen vanwege richtingsbezwaren, onderwijs genieten dat voldoet aan de gewenste basisvereisten. Zij vragen hoe ik daarop kan toezien en hoe bijvoorbeeld wordt getoetst of wordt voldaan aan de burgerschapsopdracht bij deze leerlingen.

Over de ontstaansgeschiedenis van het richtingsbezwaar valt een lange historische uiteenzetting te geven en ik verwijs in dat verband graag naar het proefschrift van dr. Joke Sperling uit 2010 over de geschiedenis van het thuisonderwijs. In het meer recent verleden zijn pogingen gedaan eisen te stellen aan ouders die een beroep doen op een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren, maar die pogingen hebben om diverse redenen niet geleid tot wetgeving. Hieraan lag ook ten grondslag dat wetgeving op dit vlak ook raakt aan de vrijheid van ouders om de keuze te maken een beroep te doen op de vrijstelling. Dit kabinet heeft de ambitie om nu wel te komen tot wetgeving en daarmee eisen te stellen aan deze vorm van onderwijs, vooral gericht op een verplichting voor ouders zorg te dragen dat kinderen onderwijs krijgen.

Door in het wetsvoorstel vast te leggen dat vervangend thuisonderwijs gegeven moet worden en door op te nemen waarover minimaal onderwezen moet worden, waarborgen we basisvereisten. Verder kan via toetsing op een aantal momenten ook de ontwikkeling van kinderen op deze onderwerpen worden vastgesteld.

De vorm van toetsing en toezicht wordt uitgewerkt in het wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat iemand die leerplichtig is vanaf dag één moet kunnen vertrouwen op goed onderwijs, of dat nu bekostigd of particulier is. Op dit moment is het zo dat initiatiefnemers van particuliere scholen zich tot vier weken na de start van het onderwijs kunnen melden en pas daarna door de inspectie wordt gecontroleerd of de school aan regelgeving voldoet. Zij geven aan dat ik vorig jaar aankondigde aan om uiterlijk midden 2023 een wetsvoorstel in te dienen om deze praktijk te veranderen. Zij vragen wanneer de Kamer dit wetsvoorstel kan verwachten.

Het betreffende wetsvoorstel is op 20 juli jl. aan de Raad van State aangeboden voor advisering. Het moment van aanbieding aan uw Kamer is afhankelijk van het advies van de Raad van State, de keuzes die uw Kamer ten aanzien van de behandeling van het wetsvoorstel maakt.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat ik stel dat de omgeving waarin onderwijs wordt gegeven nooit in strijd mag zijn met de burgerschapsopdracht. Deze leden zien dat het onderscheid tussen de opvoeding en thuisonderwijs, juist vanwege het bijzondere karakter van de laatste, in de praktijk geregeld niet zo scherp te trekken is. Zij vragen of ik het gevaar zie dat, als onbedoeld neveneffect, ook de opvoeding van ouders wordt begrensd en zij vragen hoe ik wil garanderen dat dit niet gaat gebeuren, als dat het geval is.

In het wetsvoorstel wil ik regelen dat ouders de verplichting krijgen om onderwijs te geven en daarbij worden voorwaarden gesteld aan het geven van thuisonderwijs. Ook wil ik dat er op bepaalde momenten inzicht wordt verkregen in de ontwikkeling van kinderen. Het uitgangspunt is dat het toezicht op thuisonderwijs proportioneel is en dat het toezicht niet per se hoeft plaats te vinden in de thuissituatie. Het gevaar van inmenging in de opvoeding is daarmee in mijn ogen beperkt.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat ik geen zicht heb óf kinderen met een vrijstelling voor leerplicht thuisonderwijs krijgen en dat ik daarom wettelijke waarborgen wil regelen. Zij vragen of ik momenteel aanleiding heb om ervan uit te gaan dat er ouders met een vrijstelling zijn die hun kinderen momenteel geen onderwijs bieden. Zij vragen of ik, als ik hier informatie over heb, deze met de Kamer willen delen.

De basis voor dit wetsvoorstel ligt in de verantwoordelijkheid die de overheid heeft voor de ontwikkeling van kinderen. Ik hecht er waarde aan dat wij die verantwoordelijk nemen en dat wij voor ieder kind vastleggen dat het recht op onderwijs gestand wordt gedaan. Dat recht is ook vastgelegd in onder andere het Kinderrechtenverdrag en het Eerste protocol van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Op dit moment is er zeer beperkt inzicht in de groep met een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren en in het onderwijs dat zij krijgen en ik heb hierover geen verdere informatie om te delen.

Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie mij in hoeverre ik heb gesproken met ouders die thuisonderwijs geven en met ouderverenigingen voor thuisonderwijs. Zij vragen of ik in kaart heb gebracht waar eventueel de zorgen en behoeften liggen van ouders die thuisonderwijs geven en of ik bereid dit alsnog te doen, als ik dat nog niet het geval was.

Er hebben gesprekken plaatsgevonden met de ouderverenigingen, waarbij ook ouders betrokken zijn die zelf thuisonderwijs geven. Voor de verdere uitwerking van het wetsvoorstel worden deze organisaties weer benaderd. De ouders die we hierover gesproken hebben geven aan dat ze zich bij dit wetsvoorstel zorgen maken over de mogelijke vrijheid die wordt ingeperkt om zelf invulling te geven aan hun onderwijs. In het wetsvoorstel dat in voorbereiding is wordt voorgesteld om resultaten te toetsen op een aantal momenten in de periode dat de kinderen de schoolgaande leeftijd hebben. Dit is naar mijn mening een proportionele maatregel en een beperkte inperking van de vrijheid van ouders met een vrijstelling om zelf de regie te nemen over het onderwijs aan hun kinderen.

De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat vertrouwen in burgers de basis voor beleid en regelgeving moet zijn. Mocht dat vertrouwen worden beschaamd, zou wetgeving eventueel aan de orde zijn. Zij vragen of ik dat uitgangspunt Deel. Ligt het niet eerder in de rede, zo vragen deze leden, om op vrijwillige basis met ouders en ouderverenigingen in gesprek te gaan en te onderzoeken hoe de overheid eventueel ouders kan ondersteunen in het geven van beter thuisonderwijs? Zij vragen of ik hierop wil reflecteren.

Ik vind ook dat vertrouwen de basis moet zijn in veel van ons handelen. Waar het gaat om kinderen, moet de overheid er ook voor zorgen dat elk van hen onderwijs krijgt aangeboden. Dat is belangrijk en is tegelijkertijd een verplichting vanuit artikel 6 en 28 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Met de maatregelen zoals voorgesteld in de brief over aanscherpingen voor het particulier en thuisonderwijs wordt scherper vastgelegd dat aan dat recht invulling gegeven moet worden.

Ouders kiezen bij thuisonderwijs er bewust voor hun kinderen niet naar een school te laten gaan. Daarmee nemen ouders een grote verantwoordelijkheid op zich. Met het voorstel krijgen ouders, als zij een beroep doen op de vrijstelling, de verplichting om onderwijs te verzorgen en ook zal erop toegezien worden, bijvoorbeeld via toetsing, of aan deze verplichting wordt voldaan. Bij de uitwerking van het voorstel wordt goede samenwerking gezocht met de ouderorganisaties. Ik vind deelname op vrijwillige basis te weinig zekerheid geven dat dat recht voor ieder kind ook gerealiseerd wordt, ook omdat niet alle ouders die een beroep doen op een vrijstelling lid zijn van een dergelijke vereniging.

Met de richting zoals voorgesteld in de brief van 19 juni jl. en met de verdere uitwerking van deze richting in een wetsvoorstel wordt tegemoet gekomen aan kritiek die op een eerder ontwerpwetsvoorstel uit 2020 was geleverd in de fase van internetconsultatie en door de Onderwijsraad.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat ik onder meer wettelijk wil verankeren dat ouders in hun onderwijs in ieder geval aandacht besteden aan de kerndoelen en aan burgerschap. Zij vragen op welke manier ik deze wettelijke verankering wil gaan handhaven. Zij vragen of ik al een vorm van toezicht voor mij zie en, zo ja, welke manier dat is is. Daarnaast lezen deze leden dat ik onder meer voortgangstoetsen wil invoeren. Zij vragen of deze voortgangstoetsen een vrijblijvend karakter krijgen. Zij vragen ook wat de consequenties zijn van het niet voldoende maken van deze toetsen, als deze toetsen geen vrijblijvend karakter krijgen.

We willen vastleggen dat kinderen waarvoor een beroep gedaan is op de vrijstelling vanwege richtingsbezwaren in ieder geval onderwijs krijgen over de basisvaardigheden. Dat willen we ook door middel van toetsen in beeld houden. Waar het gaat om toetsen geldt dat die wat mij betreft geen vrijblijvend karakter krijgen, omdat de toetsing een middel is om de ontwikkeling van het kind in het oog te houden. Verder wordt voor het toezicht gekeken naar de mogelijkheid tot gesprekken met ouders en naar het door ouders op te stellen onderwijsplan.

De mogelijke consequenties van het niet voldoende maken van de toetsen worden bij de uitwerking van het voorstel verder in beeld gebracht. Een mogelijke consequentie kan zijn dat ouders in gesprek moeten met de Inspectie en dat hen een herstelmogelijkheid wordt gegeven. Als het onderwijs aan hun kinderen daarna nog van onvoldoende niveau is, kan een uiteindelijke consequentie zijn dat een beroep op de vrijstelling niet langer mogelijk is en dat de vrijstelling daarmee vervalt. Ouders moeten hun kind dan inschrijven op een school om te blijven voldoen aan de Leerplichtwet 1969.

De leden van de ChristenUnie-fractie delen tot slot met mij het belang van het recht op onderwijs voor alle kinderen en zij zien dat te veel kinderen nog langdurig thuis zitten. In het coalitieakkoord is afgesproken dat het aantal onnodige thuiszitters teruggebracht wordt naar 0. Zij vragen hoe het staat het met de voortgang van dit punt. Zij vragen of ik kan delen wat hier in de afgelopen tijd op is gedaan en wat mijn plannen de komende jaren hierop zijn.

Het kabinet werkt aan het terugdringen van verzuim. In de brief «Samen de schouders onder passend onderwijs» is uw Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de ambitie uit het coalitieakkoord om het aantal onnodige thuiszittende kinderen en jongeren terug te brengen naar nul.19 Er wordt daarin gewerkt langs drie actielijnen: (1) ieder kind in beeld (door middel van het wetsvoorstel «Terugdringen verzuim»), (2) meer mogelijkheden voor maatwerk en (3) digitaal afstandsonderwijs voor de doelgroep (dreigend) thuiszittende kinderen. De verzuimaanpak is daarmee onderdeel van een bredere inzet op het verbeteren van passend onderwijs, met als doel dat elk kind zich kan ontwikkelen – ongeacht de ondersteuningsbehoefte.

Het wetsvoorstel «terugdringen verzuim» (1) heeft tot doel om verzuim en schooluitval beter in beeld te krijgen en te voorkomen en is onlangs door de regering aangeboden aan de Raad van State ter advisering. Op het gebied van maatwerk (2) worden met het experiment onderwijszorgarrangementen (OZA) en de regeling WEL in ontwikkeling concrete stappen gezet om het aantal thuiszitters te verminderen. Tot slot volgt (3) digitaal afstandsonderwijs als digitale voorziening voor kinderen voor wie dit noodzakelijk is om de doorlopende ontwikkeling mogelijk te maken. Daarbij is het doel om actief te stimuleren dat reeds bestaande initiatieven zich kunnen uitbreiden en nieuwe initiatieven tot stand kunnen komen. In het najaar wordt uw Kamer uitgebreider geïnformeerd over de voortgang op bovengenoemde maatregelen.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie constateren dat het totaal aantal leerlingen buiten het reguliere onderwijs minder dan een procent bedraagt. Voor wat betreft het thuisonderwijs gaat het om gemiddeld vijf kinderen per gemeente. Deze leden vragen tegen die achtergrond een nadere toelichting op de opmerking dat lokale bestuurders de aantallen zien stijgen. Zij vragen of ik kan aangeven welke bestuurders het betreft en in hoeverre die stijgingen zich vooral in bepaalde gemeenten of gebieden voordoen.

Het signaal dat de leerplichtregio’s in het noorden van het land, via de wethouders, hierover hebben afgegeven neem ik ter harte. Dat signaal blijft overigens niet beperkt tot die regio’s. Ook in andere regio’s ziet men een stijging. Met deze kleine aantallen per gemeente kunnen één of twee extra beroepen op de vrijstelling al een groot verschil maken, daarom is het ook interessant naar de leerplichtregio’s te kijken, omdat daar op iets grotere schaal gekeken kan worden naar deze aantallen. Daarbij valt naast de leerplichtregio’s in het noorden ook de regio van de Zuid-Hollandse eilanden op.

De reden om nu met een voorstel te komen om thuisonderwijs te reguleren ligt overigens niet in de lokale stijgingen, maar in de totale landelijke stijging van het aantal kinderen met een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren.

De leden van de SGP-fractie signaleren dat uit de in de beslisnota genoemde brief van de gemeente Veendam blijkt dat de stijging van de aantallen sterk geconcentreerd zijn in een beperkt aantal gemeenten en dat de aantallen in veel gemeenten stabiel en verwaarloosbaar blijven20. Zo zou bijvoorbeeld in de gemeenten Emmen sprake zijn van een opvallende stijging van 8 naar 37 kinderen tussen 2016 en 2022. Zij vragen zich af of het gezien de feitelijke situatie niet raadzaam om te bezien wat de oorzaken in die specifieke gemeenten zijn in plaats van generiek beleid voor te stellen voor het hele land dat mogelijk nog niet in staat zal zijn de specifieke oorzaken van de behoefte aan thuisonderwijs weg te nemen.

We willen dat voor ieder kind in Nederland het recht op onderwijs invulling krijgt. We willen dat recht ook waarborgen voor kinderen waarvan de ouders richtingsbezwaren hebben tegen het aangeboden scholenaanbod en beroep wordt gedaan op een vrijstelling. Ik wil vastleggen dat deze kinderen vervangend onderwijs krijgen en ik wil daar voorwaarden aan stellen. Gemeentes hebben de mogelijkheid niet om deze verplichting op te leggen. Daarvoor is landelijke regelgeving nodig. De lokale inzichten kunnen wel gebruikt worden om nog beter in beeld te brengen om welke groep het gaat en om inzicht te krijgen in waar leerplichtambtenaren tegenaan lopen.

De leden van de SGP-fractie vragen of ik ook de ontwikkeling van het aantal b2-scholen en b4-scholen in beeld kan brengen.

Het aantal b2-scholen en vestigingen is al jaren vrij constant. Het komt weinig voor dat een nieuwe b2-school start of een bestaande b2-school sluit. Het aantal b4-scholen kent een zeer lichte stijging. Er starten 1 à 2 nieuwe b4-scholen per jaar. Omdat ook af en toe een b4-school sluit, is geen sprake van een constante groei.

1. Verschillende onderwijssoorten

De leden van de SGP-fractie hebben er moeite mee dat in de brief van meet af aan de indruk wordt gewekt dat aanscherpingen nodig zijn voor de onderwijssoorten buiten het reguliere onderwijs met het oog op de belangen van kinderen, zonder maar het begin van een inhoudelijke analyse te bieden wat de staat van dat onderwijs is en waar zich concrete en reële knelpunten zouden voordoen. De onderbouwing vinden zij dun tot afwezig. Deze leden voegen eraan toe dat, hoezeer zij het reguliere onderwijs een warm hart toedragen, de andere onderwijssoorten soms zelfs gunstig afsteken. Zij geven aan dat topuniversiteiten zoals Harvard in het verleden zelfs specifiek aan werving deden binnen het thuisonderwijs vanwege de uitstekende intellectuele en sociale vorming van deze kinderen. De leden zouden graag zien dat ik hierop reflecteer. Bovendien vragen zij of ik ook heb verkend welke lessen mogelijke juist van deze onderwijssoorten te leren zijn voor de verbetering van het reguliere onderwijs. Zij stellen dat hetet immers bekend is dat deze onderwijssoorten door hun hoge betrokkenheid en persoonlijke aandacht minder last hebben van de problemen waar sterk geïnstitutionaliseerde scholen als «leerfabrieken» of, zoals men vroeger benoemde, «kinderpakhuizen» mee te kampen hebben. De leden van de SGP-fractie dagen mij uit om met een open blik naar de wereld te kijken, ook als die zich buiten het reguliere onderwijs afspeelt. Zij vragen of ik bereid ben een onderzoek te doen naar goede voorbeelden voor de verbetering van het reguliere onderwijs.

We willen dat voor ieder kind in Nederland het recht op onderwijs invulling krijgt. Het feit dat de overheid niet met zekerheid kan zeggen dat kinderen met een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren onderwijs krijgen is voor mij een concreet knelpunt. Het blijft voor ouders mogelijk een beroep te doen op de vrijstelling vanwege richtingsbezwaren en om zelf onderwijs te verzorgen. Echter, het onderwijs dat kinderen krijgen mag niet leiden tot een situatie waarin zij het risico lopen onvoldoende de kans krijgen hun potentieel waar te maken.

Verder ben ik mij ervan bewust dat initiatieven die verder afstaan van het bekostigd stelsel soms vernieuwende en waardevolle ideeën kunnen bieden. Ik vind het dan ook belangrijk om hier onderzoek naar te doen. Daar liggen al concrete plannen voor klaar. Er wordt bijvoorbeeld een onderzoek gestart naar de effecten van meer eigen regie voor leerlingen in het voortgezet onderwijs op hun motivatie, welzijn en vermindering van prestatiedruk. Bij dat onderzoek wordt onder meer een brede groep vernieuwingsscholen onderzocht. Los daarvan is het belangrijk om niet uit het oog te verliezen dat voor thuisonderwijs en particulier onderwijs geheel andere wettelijke kaders gelden dan voor het reguliere, bekostigde onderwijs. Het is daarom niet altijd mogelijk om goede voorbeelden door te vertalen naar het bekostigd onderwijs.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe ik het risico beoordeel dat door verdergaande harmonisering van wetgeving juist steeds meer de kracht en meerwaarde van onderwijssoorten buiten het reguliere onderwijs onder druk komen te staan. Deze leden vragen bovendien hoe ik heb overwogen dat deze soorten nu eenmaal zonder bekostiging van de overheid functioneren en dat alleen daarom zeer grote terughoudendheid gepast is. De leden wijzen erop dat de Raad van State al bij eerdere wezenlijke aanscherpingen in de particuliere sfeer waarschuwde dat dit zich zeer moeilijk verdraagt met de vergaande vrijheden die dit onderwijs toekomen op basis van de Grondwet.

Het bestaan van verschillende onderwijssoorten binnen ons stelsel is van groot belang. Particulier en thuisonderwijs geven ouders bijvoorbeeld de kans hun kinderen onderwijs te geven op een manier die binnen het bekostigde deel van het stelsel niet past. Tegelijkertijd is het van belang dat ook voor deze onderwijssoorten een aantal minimale waarborgen bestaan, bijvoorbeeld over de veiligheid en de onderwijskwaliteit. Elk kind dat in Nederland onderwijs volgt, moet er op kunnen rekenen dat zulke minimale waarborgen bestaan. Voor particulier onderwijs zijn de waarborgen echter beperkt en voor thuisonderwijs bestaan er geen waarborgen. Ik wil daarom werken aan een aanscherping van de huidige kaders. Het klopt dat daarbij grote terughoudendheid gepast is. Bij de verdere uitwerking houd ik vanzelfsprekend rekening met de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van onderwijs.

2. De kern

De leden van de SGP-fractie vragen of ik onderken dat de kaders van het reguliere onderwijs niet zomaar als model en uitgangspunt kunnen dienen voor particuliere scholen en al helemaal niet voor het thuisonderwijs. Deze leden vragen of ik de verschillende onderwijssoorten buiten het reguliere onderwijs echt ieder op hun eigen merites wil beoordelen, zodat eisen inzake toetsing, curriculum en bevoegdheden niet zomaar als norm gesteld worden. Zij vragen of ik het wetsvoorstel wat dat betreft grondig ga heroverwegen.

Ik onderken dat er grote verschillen zijn tussen regulier onderwijs en thuisonderwijs en om die reden wordt het model voor regulier onderwijs ook niet toegepast op thuisonderwijs.

Dit verschil ligt ook in de relatie van de overheid tot deze verschillende soorten van onderwijs. Ik constateer echter dat er op dit moment niets is geregeld met betrekking tot het geven van vervangend onderwijs aan kinderen van ouders met een vrijstelling. Ik wil dat het recht van kinderen op onderwijs overal invulling krijgt, ook waar leerlingen thuis les krijgen. Bij het stellen van normen aan dit onderwijs kunnen de eisen zoals die aan scholen worden gesteld niet volledig van toepassing zijn. Daarvoor verschilt het thuisonderwijs in de aard te veel van schoolonderwijs. Het wetsvoorstel dat eerder in internetconsultatie werd gebracht zal worden herzien.

2.1 Waarborgen voor kwaliteit

De leden van de SGP-fractie constateren dat onderdelen van de wetgeving zoals de burgerschapsverplichting in de sfeer van het thuisonderwijs betekenen dat onderwijs en opvoeding elkaar vrijwel overlappen. Het invoeren van toezicht op eisen aan burgerschap leidt daarom al snel tot toezicht op de opvoeding achter de voordeur. Deze leden vragen hoe ik de fundamentele vrijheden van ouders kan waarborgen.

Het is altijd belangrijk dat toezicht evenredig en proportioneel is. Dat zijn ook de uitgangspunten voor het toezicht op thuisonderwijs.

2.2 Schoolklimaat

De leden van de SGP-fractie vinden het opvallend dat ikspreek van een schoolklimaat en in dezelfde paragraaf ook het thuisonderwijs een plek geeft. Zij vragen hoe ik mij rekenschap geef van het feit dat bij thuisonderwijs naar zijn aard geen sprake is van een schoolklimaat en dat de overheid bij een veilig klimaat in de sfeer van het thuisonderwijs eigenlijk meteen in de sfeer van maatregelen van kinderbescherming terechtkomt. Zij vragen waar ik ruimte zie om buiten de sfeer van de kinderbescherming voorwaarden te stellen inzake de veiligheid van kinderen zonder in strijd te geraken met het fundamentele recht op gezinsleven.

In de brief is aangegeven dat het gaat om maatregelen waarbij het bijzondere karakter van thuisonderwijs behouden blijft, maar waarbij wel inhoudelijk minimale vereisten worden gesteld. Waar het gaat om veiligheid van kinderen ligt dat inderdaad dicht aan tegen de huiselijke sfeer. Daarom zal ik rekening houden met de specifieke kenmerken van het thuisonderwijs, die anders kunnen zijn dan het onderwijs op school.

Verder wordt de balans gezocht tussen de vrijheid van het gezinsleven en het kunnen garanderen van een veilig klimaat bij thuisonderwijs. In het wetsvoorstel zal oog zijn voor de veiligheid van kinderen die thuisonderwijs ontvangen. Ik onderzoek daarbij de optie om niet standaard verplicht toezicht te houden op de locatie waar onderwijs wordt gegeven indien het onderwijs wordt gegeven in de thuissituatie, maar om in eerste instantie via toetsing en gesprekken oog te houden op de ontwikkeling van kinderen. Daarmee wordt het recht op gezinsleven geëerbiedigd, maar wordt ook het recht op onderwijs van kinderen zeker gesteld.

3.1 Particulier onderwijs

De leden van de SGP-fractie vragen hoe ik mij voorstel dat extra regels mogelijk en nodig zijn voor het leren omgaan met anderen nu de burgerschapsopdracht in b2-scholen en b3-scholen al onverkort van toepassing is verklaard. Zij stellen dat het toch een essentieel onderdeel van de burgerschapsopdracht is dat kinderen leren omgaan met verschillen. Zij vragen of ik zelfs overweeg de frequentie van het aantal contacten met anderen bij wet te gaan regelen.

Het klopt dat de burgerschapsopdracht van toepassing is verklaard op b2-scholen en b3-scholen. Onderdeel van die opdracht is dat de leerling kennis wordt bijgebracht over verschillen tussen mensen voor wat betreft godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid. Ik vind echter dat van socialisatie pas sprake kan zijn wanneer op regelmatige basis interactie met andere leerlingen plaatsvindt. In sommige gevallen zijn b3-scholen zo kleinschalig dat regelmatige interactie met andere leerlingen (en dus socialisatie) niet een gegeven is. De precieze waarborgen op dit vlak worden nog verder uitgewerkt. Het is daarbij overigens niet de bedoeling om de frequentie van het aantal contacten met anderen bij wet te regelen.

De leden van de SGP-fractie vinden het bedenkelijk dat ik de suggestie wek dat de kwaliteit van de socialisatie in het particuliere onderwijs zorgelijk zou zijn vanwege de beperkte omvang van de school. Zij vragen of ik kan aangeven wat volgens mij een te beperkte omvang is en zij vragen of ik inzichtelijk kan maken in hoeveel gevallen het om kleine voorzieningen gaat. Deze leden vragen ook op welke geobjectiveerde gegevens ik die suggestie baseert en of zij vragen of ik besef dat deze groepen het gevoel kunnen krijgen dat ze zonder nadere onderbouwing zomaar in een kwade reuk worden gesteld. Deze leden vragen of ik ermee bekend ben dat onderzoeken in het verleden juist geregeld lieten zien dat de sociale ontwikkeling van kinderen in het thuisonderwijs en het particuliere onderwijs zeer goed ontwikkeld was, zelfs beter dan het reguliere schoolonderwijs.

De waarborgen op dit punt, net als de omvang van een school waarbij interactie in de dagelijkse onderwijspraktijk verondersteld mag worden, worden nog verder uitgewerkt. Signalen over kleine b3-scholen ontvangt de inspectie uit haar toezichtspraktijk. Ik ben mij ervan bewust dat er heel veel particuliere scholen bestaan waar goed onderwijs wordt gegeven. Dat kan ook onderwijs zijn dat verder afstaat van de vormen zoals we die in het bekostigd stelsel kennen. B3-scholen hebben niet voor niets een eigen plek in ons onderwijsstelsel. Voor het grote merendeel van de b3-scholen zullen aanscherpingen op het vlak van socialisatie naar verwachting geen extra lasten met zich mee brengen.

De leden van de SGP-fractie vragen of ik in beginsel vertrouw op de vormen van accreditatie die momenteel gelden of dat het nieuwe beleid als compensatie gezien moet worden voor het beperkte vertrouwen erin. Deze leden vragen of ik inzichtelijk wil maken hoe het burgerschapsonderwijs, dat momenteel al plaatsvindt, zich verhoudt tot de wettelijke kaders. En zij vragen of er daadwerkelijk signalen zijn dat deze scholen de basiswaarden van de rechtsstaat niet zouden respecteren.

De toezichtskaders van de accreditatieorganisaties en buitenlandse autoriteiten richten zich hoofdzakelijk op een internationale vorm van burgerschapsonderwijs, terwijl de Nederlandse variant expliciet aansluiting zoekt bij de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Bovendien vullen de accreditatieorganisaties hun toezicht (en de manieren waarop zij handhaven) op verschillende manieren in. Ook veranderen zij af en toe hun werkwijze. Om ook in gevallen waarin op b4-scholen onvoldoende aandacht wordt besteed aan burgerschapsonderwijs de school te kunnen aanspreken, en om meer consistentie te krijgen in de inhoud van het burgerschapsonderwijs, wil ik een vorm van de burgerschapsopdracht van toepassing verklaren op deze scholen. Er zijn op dit moment geen signalen dat b4-scholen de basiswaarden van de democratische rechtsstaat niet zouden respecteren, maar tegelijkertijd ontbreekt het op dit moment aan wettelijke waarborgen op dit vlak.

3.2 Thuisonderwijs

De leden van de SGP-fractie menen dat een te somber beeld geschetst wordt van de onbekendheid met de situatie van kinderen in het thuisonderwijs. Deze leden constateren dat in veel gevallen al gesprekken gevoerd worden met ouders en kinderen. Bovendien wijzen de leden erop dat op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad ouders niet zonder consequenties kunnen blijven weigeren om enige toelichting te geven. Zij vragen hoe de Minister deze gegevens weegt.

De leden van de SGP-fractie vragen of ik wil verkennen of in het wetsvoorstel de strafrechtelijke aanpak van het thuisonderwijs vervangen kan worden door een bestuursrechtelijke. Deze leden constateren dat de strafrechtelijke benadering een grote druk legt op het gezin, die bovendien lang kan duren. Vanuit het belang van het kind vinden zij die belasting van het gezin niet wenselijk.

Waar het gaat om de Leerplichtwet 1969 geldt dat een overtreding hiervan al sinds de inwerkingtreding van de Leerplichtwet 1969 onder het strafrecht valt. Een eventuele wijziging naar bestuursrechtelijke aanpak van een overtreding van de Leerplichtwet 1969 is een vergaand traject dat niet past binnen dit wetsvoorstel, omdat dit wetsvoorstel alleen bedoeld is om te waarborgen dat kinderen die op grond van artikel 5 onder b van de Leerplichtwet 1969 zijn vrijgesteld van de leerplicht, thuisonderwijs krijgen dat hen voldoende voorbereid op het vervolgonderwijs en hun rol in de samenleving. Ik vind het van belang dat dit zo snel als mogelijk goed wordt geregeld. Een verkenning zoals door de leden van de SGP-fractie gewenst, zou dit traject aanzienlijk vertragen. Ik ben vooralsnog dan ook niet voornemens een verkenning naar een bestuursrechtelijke aanpak van overtredingen van de leerplicht te ondernemen.

De leden van de SGP-fractie vragen of ik onderken dat het gelet op de aard van het thuisonderwijs niet werkbaar is om alle kerndoelen van toepassing te verklaren. Deze leden wijzen er bovendien op dat het thuisonderwijs juist ook allerlei alternatieve vormingsactiviteiten met zich brengt die dan in de knel kunnen komen. Zij vragen hoe ik wil gaan afbakenen wat echt de minimale, onmisbare elementen van het onderwijsprogramma van het thuisonderwijs zijn.

Ik wil waarborgen dat kinderen die thuisonderwijs krijgen in ieder geval goed onderwijs krijgen. In hoeverre kerndoelen van toepassing worden verklaard op thuisonderwijs is deel van de uitwerking, maar ik ben voornemens te regelen dat kinderen die thuisonderwijs krijgen in ieder geval onderwijs krijgen dat aansluit bij de basisvaardigheden, omdat dat fundamentele vaardigheden zijn voor het verdere functioneren in de samenleving.

De leden van de SGP-fractie vragen tot slot hoe ik bij de aankondiging van verplichte voortgangstoetsen gewogen heb dat in het reguliere onderwijs juist nog steeds veel kritiek bestaat op te veel toetsing. Zij vragen zich af of de voortgangstoets zich beperkt tot de overgangen tussen schoolsoorten.

In het regulier onderwijs hebben leraren naast toetsing ook de mogelijkheid te observeren en gesprekken te voeren met leerlingen en ouders. De school biedt daarin een rijke omgeving aan voor leerlingen en ik zou ouders ook willen stimuleren en adviseren gebruik te maken van het hoogwaardige aanbod aan onderwijs in Nederland. Waar het de leerlingen betreft die thuisonderwijs krijgen, kiezen we in de huidige ambitie niet voor een systeem van toezicht op al deze onderdelen. Het instrument van toetsing zal niet de enige vorm van toezicht worden, maar is een proportionele manier om inzicht te krijgen in de voortgang die deze kinderen maken. De vorm van die toetsing wordt uitgewerkt met behulp van experts en in overleg met de thuisonderwijsorganisaties. In het wetsvoorstel dat in 2020 in internetconsultatie werd gebracht wast vastgelegd dat op 6- en 9-jarige leeftijd getoetst woerd en dat de een doorstroomtoets afgenomen zou worden als kinderen de leeftijd hebben waarop zij in het reguliere basisonderwijs deze toets ook zouden hebben. Mede op basis van de kennis van experts en thuisonderwijsorganisaties wil ik dat voorstel herbezien.