Gepubliceerd: 31 mei 2023
Indiener(s): Ingrid Michon (VVD)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36341-5.html
ID: 36341-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 31 mei 2023

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

I.

Algemeen deel toelichting

2

1.

Inleiding

2

2.

Hoofdlijnen wetsvoorstel

3

 

2.1.

Beleidscontext

3

 

2.1.1.

Beleidsdoelstellingen EQF

3

 

2.1.2.

Stand van zaken implementatie NLQF en EQF

3

 

2.1.3.

Beleid leven lang ontwikkelen (LLO)

3

 

2.1.4.

Belang van wettelijke grondslag NLQF

4

 

2.2.

Hoofdlijnen wetsvoorstel

4

 

2.3.

Begrippenkader

5

3.

Inhoudelijke beschrijving EQF en NLQF

6

 

3.1.

De kwalificatieniveaus

6

 

3.2.

Vaststelling NLQF en EQF-niveau formele opleidingen

6

 

3.3.

Vaststelling NLQF en EQF-niveau non-formele opleidingen

6

 

3.4.

Beoogde leeruitkomsten en kwaliteitsborging

8

 

3.4.1.

Beoogde leeruitkomsten

8

 

3.4.2.

Kwaliteitsborging

8

4.

Het Nationaal coördinatiepunt NLQF

8

 

4.1.

Organisatie en taken

9

 

4.2.

Toezicht en verantwoording NCP NLQF

9

5.

Sanctiestelsel en handhaving

9

 

5.1.

Bestuursrechtelijk sanctiestelsel

9

 

5.1.1.

De bestuurlijke boete

9

 

5.3.

Toezicht

9

6.

Regeldruk en privacy

9

 

6.1

Regeldruk

9

 

6.1.1.

Regeldrukkosten

9

7.

Consultatie

9

 

7.1.

Internetconsultaties

9

 

7.3.

Advies Onderwijsraad

10

 

7.3.1.

Toelichting advies Onderwijsraad

10

 

7.3.2.

Reactie op advies Onderwijsraad

10

8.

Financiële gevolgen

10

II.

Artikelsgewijze toelichting

10

I. Algemeen deel toelichting

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Vaststelling van regels voor het Nederlands kwalificatieraamwerk voor een leven lang leren. Zij onderschrijven het doel om opleidingen in zowel nationaal als in Europees verband beter vergelijkbaar te maken en het gebruik van leeruitkomsten, maar hebben nog een aantal vragen bij het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie staan positief tegenover het voornemen van de regering om NLQF1 te borgen in Nederlandse wetgeving. De leden onderschrijven de doelen waar dit wetsvoorstel en EQF2 en NLQF beoogt aan bij te dragen: meer transparantie van opleidingsaanbod om mobiliteit van werknemers, werkzoekenden en studenten te bevorderen. De leden van de D66-fractie hebben wel enkele vragen, met name over het onderdeel van het wetsvoorstel dat ziet op het wettelijk verankeren van het NLQF voor non-formele opleidingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij delen de zorgen die geuit worden door zowel de Raad van State als de Onderwijsraad, namelijk dat de indruk kan ontstaan dat het NLQF een kwaliteitsbeoordeling inhoudt voor non-formele opleidingen, oftewel dat dankzij de inschaling de indruk ontstaat dat er sprake is van overheidserkenning en daarmee van een vorm van pseudo-accreditatie. Deze leden hebben nog enige vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderliggend wetsvoorstel. Deze leden hebben enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden steunen de inzet om de vergelijkbaarheid van onderwijsaanbod in de (semi)publieke en de private sfeer te bevorderen, maar zij vragen of de stelselverantwoordelijkheid in het wetsvoorstel niet te ver wordt opgerekt, met mogelijk negatieve consequenties. Op grond van de toelichting is de noodzaak van de gekozen reikwijdte van het voorstel voor deze leden nog onvoldoende duidelijk, terwijl door de regering nauwelijks rekenschap gegeven wordt van de risico’s.

2. Hoofdlijnen wetsvoorstel

2.1. Beleidscontext

2.1.1. Beleidsdoelstellingen EQF

De leden van de VVD-fractie constateren dat de aanbeveling van de EU3 inmiddels al vijftien jaar oud is. Kan de regering uitleggen waarom het proces zoveel tijd heeft gekost? Is dat ook in andere EU-lidstaten het geval? Zijn daarmee de doelstellingen nog volledig actueel?

De leden van de VVD-fractie lezen ook dat een van de doelstellingen van de voorliggende wet is om mobiliteit van werknemers en studenten te vergroten. Hoe verhoudt zich dat tot de ambitie van de Minister van OCW4 om in Europa meer balans in studentenmigratie te bepleiten?

Graag vernemen de leden van de CDA-fractie wat de reden is dat deze wet al zo lang in ontwikkeling is. Kan hierbij tevens aangegeven worden wat de reden is dat deze wet nu in de Kamer ligt? In hoeverre heeft dit te maken met de daadkracht van de Minister?

2.1.2. Stand van zaken implementatie NLQF en EQF

De leden van de VVD-fractie lezen dat alle lidstaten inmiddels een NLQF hebben ontwikkeld. Hebben andere lidstaten dit eveneens belegd bij een privaatrechtelijke rechtspersoon? Wat is de afweging van andere lidstaten hierin geweest?

2.1.3. Beleid leven lang ontwikkelen (LLO)

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering haar verwachting onderbouwt dat wettelijke verankering van het NLQF leidt tot meer inschaling van private opleidingen. Wat is in de praktijk het verschil voor deze private aanbieders in vergelijking tot de huidige situatie?

De leden van de D66-fractie betwijfelen of inschaling van het non-formeel opleidingsaanbod bijdraagt aan transparantie voor degenen die willen starten met een opleiding of bij- of nascholing willen volgen5. Daarbij volgen deze leden de redenering van de Onderwijsraad goed. Zij stellen dat de inschaling van het non-formeel opleidingsaanbod in de samenleving zal leiden tot misverstanden en verwarring over de aard en betekenis van NLQF-niveaus. Inschaling zou als een kwaliteitsoordeel of een vorm van accreditatie beschouwd kunnen worden. De termen «kwalificatie» en «kwaliteit»6 lijken immers op elkaar, terwijl ze zeer verschillend zijn7. Hoe kijkt de regering hiernaar? De leden vragen of er geen geschiktere instrumenten zijn waarmee transparantie voor het non-formele opleidingsaanbod kan worden verbeterd.

De leden van de D66-fractie hebben hiervoor een aantal suggesties. Deze leden zijn van mening dat informatie over de kwaliteit van de opleiding, inhoud van het curriculum en doorstroomroutes nuttigere informatie is voor studiekiezers dan het niveau van de beoogde leerresultaten. Op die manier staat de individuele leerlijn van mensen centraal en niet de formele stelselkwalificatie van opleidingen. Mogelijke interventies zijn het ontwikkelen van een eenduidige taal en criteria voor skills 8, inzichtelijk maken van doorstroomroutes en het verbeteren van voorlichting. Dat past beter bij de gedachte van een brede waaier van opleidingen en geeft meer ruimte voor flexibilisering en is passender voor deelcertificering. De leden vragen de regering hoe zij kijkt naar deze voorstellen.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering de inschatting deelt dat voorwaarden, zoals het vereiste van een NLQF-registratie in het kader van de STAP9-regeling, veel effectiever zijn en belangrijker zijn voor werkgevers en opleiders dan de vraag of het NLQF wettelijk verankerd is. Zijn het niet juist dergelijke concrete, praktische prikkels die de status van het NLQF op adequate wijze verder kunnen verstevigen?

2.1.4. Belang van wettelijke grondslag NLQF

De leden van de VVD-fractie lezen dat er op dit moment enkel een subsidierelatie is tussen de Minister en NCP10 NLQF. Zij vragen hoe de kwaliteitscontrole op het NCP NLQF er nu uitziet, en hoe dat zou veranderen door het voorliggende wetsvoorstel. De leden lezen tevens dat er is gekozen voor een zelfstandige wet NLQF. Is het de intentie van de Minister om in de toekomst ander LLO-beleid aan deze wet toe te voegen?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering stelt dat een wettelijke regeling nodig is om misleiding met NLQF- en EQF-aanduidingen effectief tegen te kunnen gaan. Deze leden vragen of het mogelijk is om een algemene grond in de wet op te nemen om misbruik van het NLQF te voorkomen, zonder daarvoor non-formele opleidingen ook in te schalen op NLQF en EQF. Hoe kijkt de regering hiernaar?

De leden van de D66-fractie lezen dat een ander doel van het inschalen van non-formele opleidingen is om de maatschappelijke betekenis van deze opleidingen te versterken. Hoe rijmt de regering dat met haar stelling dat de wettelijke verankering van het NLQF in relatie tot non-formele opleidingen niet bedoeld is om een aanpassing van het Nederlandse onderwijs te bewerkstelligen?

De leden van de SGP-fractie lezen dat Nederland volgens de regering een volledig operationeel kwalificatieraamwerk kent. Tegen de achtergrond van deze constatering maken de argumenten die worden aangevoerd voor het wetsvoorstel nog onvoldoende duidelijk waarom niet op een minder vergaande manier aan de beoogde doelen kan worden gewerkt. Deze leden vragen in de eerste plaats of de regering kan bevestigen dat het ook een reële mogelijkheid zou zijn om het vermelden van het niveau als specifieke verplichting in de sectorwetten op te nemen, zonder wettelijke verankering van het NLQF. Kan de regering bovendien bevestigen dat ook zonder wettelijke verankering aan de bedoeling van de Europese aanbeveling voldaan kan worden en dat de Europese Commissie Nederland nog niet heeft gewezen op het ontbreken van een wettelijke grondslag?

Ten aanzien van de status van NCP vragen deze leden of door partijen in het veld daadwerkelijk problemen worden aangevoerd en in hoeverre de verwachting te rechtvaardigen valt dat de onafhankelijkheid in het geding komt gelet op de handelwijze en praktijk tot op heden.

2.2. Hoofdlijnen wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie delen de zorgen die geuit worden door zowel de Raad van State als de Onderwijsraad, namelijk dat de indruk kan ontstaan dat het NLQF een kwaliteitsbeoordeling inhoudt voor non-formele opleidingen. Graag willen voorgenoemde leden weten wat de reden is dat het NLQF voor non-formele opleidingen vanuit het Ministerie van OCW geregeld moet worden? Is er ook overwogen dat deze taak, net zoals het STAP-budget, belegd zou moeten worden bij het Ministerie van SZW11? Graag ontvangen zij een reflectie hierop.

Vallen alle opleidingen die aangeboden worden in Nederland onder dit wetsvoorstel willen de leden van de CDA-fractie graag weten, waaronder dus ook een barbecuecursus, een cursus «jezelf ontdekken in Parijs», een cursus «leren manifesteren», een cursus edelsteentherapie, een cursus kindertekeningen analyseren, een cursus wandelcoaching, een cursus aura- en chakrahealing, een cursus aromatherapie en een cursus financiële astrologie?

De leden van de CDA-fractie vragen eveneens of is nagegaan hoe werkgevers en werknemers denken over de toevoegde waarde van niveau-aanduiding. Is in de praktijk bij werkgevers en werknemers niet vaak al bekend welke opleidingen goed staan aangeschreven, welke kennis er wordt opgedaan en op welk niveau dat is?

De leden van de CDA-fractie vragen verder in hoeverre een verplichting om iets op het diploma(supplement) te vermelden ook een waarborg is dat dit gebeurt. Hoe worden (leraren)bevoegdheden op het diploma(supplement) vermeld? Welke vereisten zijn er nog meer volgens de wet voor het diploma(supplement)? Wanneer is hier voor het laatst een onderzoek naar verricht?

Deze leden vragen ook wat de verwachting is van hoeveel non-formele opleidingen een aanvraag willen gaan doen voor een aanduiding van het NLQF-niveau.

Hoe draagt dit wetsvoorstel bij aan een betere herkenning van diploma’s van formele opleidingen in grensregio’s? In hoeverre is de inschaling van de niveaus afgestemd met België en Duitsland?

2.3 Begrippenkader

De leden van de SGP-fractie vragen de regering de keuze te motiveren voor de begrippen formele en non-formele opleidingen. Deze leden merken op dat het toch al complexe veld van onderscheidingen nog verder wordt gecompliceerd. Naast aanduidingen als erkend en niet-erkend of bekostigd en niet-bekostigd wordt nu de tot op heden niet gebruikelijke aanduiding formeel onderwijs ingevoerd. Deze leden vragen of de regering niet had kunnen aansluiten bij termen die al in gebruik zijn. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen het begrip informeel onderwijs centraal te stellen en verder te ontwikkelen?

In vervolg op het voorgaande vragen de leden van de SGP-fractie of het onderscheid tussen non-formeel en informeel onderwijs niet kunstmatig is. Is het onderscheidende kernmerk volgens de regering dat non-formeel onderwijs wordt afgesloten met een examen, terwijl dit niet geldt voor informeel onderwijs? Kan de regering toelichten welke vereisten gehanteerd worden om te bepalen of sprake is van een examen? Deze leden vragen of het zinnig en billijk is om het onderscheid tussen informeel en non-formeel te hanteren, wetende dat informele onderwijstrajecten minstens zoveel nut kunnen bieden als non-formele opleidingen die het karakter van een korte cursus kunnen dragen.

3. Inhoudelijke beschrijving EQF en NLQF

3.1. De kwalificatieniveaus

De leden van de VVD-fractie constateren dat er zowel een niveau 4 als een niveau 4+ gedefinieerd wordt, omdat het vwo12 in Europees opzicht van hoger niveau is. De leden willen weten of dit niet ook geldt voor andere onderdelen van het formele onderwijs. Geldt dit bijvoorbeeld niet eveneens voor het Nederlandse hoger onderwijs? Zij zouden graag zien dat de regering de keuze voor specifiek één extra niveau meer onderbouwt.

Deze leden zijn tevens van mening dat er significante verschillen zijn tussen de onderwijsstelsels van EU-lidstaten en dat uiteindelijk op nationaal niveau de leeruitkomsten beoordeeld worden. Hoe kan de regering ervoor zorgen dat opleidingen in verschillende landen met een verschil in leeruitkomst niet ten onrechte hetzelfde niveau toegewezen krijgen?

3.2 Vaststelling NLQF en EQF-niveau formele opleidingen

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering de aanbeveling om bij formele opleidingen af te wijken van een generieke inschatting niet overneemt, omdat de discussie binnen de kaders van het onderwijsstelsel zelf gevoerd moet worden. Deze leden zijn het eens met de argumentatie en daarom begrijpen zij niet waarom binnen bepaalde niveaus wel een «opplussing» mogelijk is. Komt dit in de praktijk niet op hetzelfde neer? Graag horen de leden een nadere onderbouwing van het verschil hiertussen.

3.3. Vaststelling NLQF en EQF-niveau non-formele opleidingen

De leden van de VVD-fractie vernemen dat inschaling van non-formele opleidingen gebeurt op basis van het best-fitprincipe. Hoe ziet dit er in de praktijk uit? Wordt bijvoorbeeld een opleiding, die voor de descriptoren vaardigheden, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid op niveau 5 zit, maar voor kennis op niveau 2, ingedeeld op niveau 5? Worden er ondergrenzen gesteld voor losse descriptoren?

De leden van de VVD-fractie lezen dat gekozen is om geen onderscheidende aanduiding te gebruiken voor non-formeel onderwijs, omdat dit niet te gebruiken zou zijn zonder toelichting. De leden vragen of er niet ook een risico is op verkeerde interpretatie in de huidige situatie. Hoe gaat daarnaast voorkomen worden dat een NLQF-inschaling in de praktijk gebruikt gaat worden als kwaliteitskeurmerk? Kan dat met enkel voorlichting geborgd worden?

De leden van de D66-fractie zien een risico in verwarring en onduidelijkheid bij burgers over de status van de NLQF- classificatie. Uit de stukken blijkt dat de regering bewust niet heeft gekozen voor een onderscheid tussen formele en non-formele opleidingen, omdat dat niet zou leiden tot duidelijkheid (bijvoorbeeld door toevoeging van NF voor non-formele opleidingen). Welke andere mogelijkheden ziet de regering om deze verwarring te voorkomen? Heeft de regering bijvoorbeeld overwogen om advertenties en/of werving met de NLQF/EQF- classificatie te verbieden?

Daarnaast lezen de leden van de D66-fractie dat inschaling in het NLQF plaatsvindt op basis van het overall-niveau van leeruitkomsten van de opleiding. Deze leden zien hierin een risico. Hoe zorgt de regering ervoor dat het «best fit» principe zo wordt uitgewerkt dat het duidelijkheid biedt aan burgers?

De leden van de CDA-fractie vragen of voor een gewone burger NLQF sowieso wel te volgen is, aangezien er nieuwe termen en niveaus worden geïntroduceerd, bijvoorbeeld NLQF 6 in plaats van een ingeburgerde term als «bachelor». Wordt met dit wetsvoorstel niet bijgedragen aan het inrichten van een complexere samenleving? Zouden deelnemers door de erkenning van een non-formele opleiding door de overheid verwachten dat het afronden van een non-formele opleiding recht geeft op het verkrijgen van vrijstellingen in een formele opleiding en ook recht geeft op in- en doorstroomrechten tussen en binnen onderwijssectoren?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Raad van State adviseert om het wetsvoorstel niet in te dienen alvorens het wetsvoorstel aan te passen. De Raad stelt dat de indruk kan ontstaan dat het NLQF een kwaliteitsbeoordeling inhoudt voor non-formele opleidingen. Daarmee wordt de suggestie gewekt dat een non-formele opleiding kwalitatief gezien gelijkstaat aan een formele opleiding met dezelfde NLQF-inschaling. Dit risico zou volgens de Raad van State moeten worden ondervangen. Ook de Onderwijsraad adviseert om de inschaling van het non-formele onderwijs niet in dit wetsvoorstel op te nemen.

De regering benadrukt her en der in de memorie van toelichting dat dat niet het geval is, waarbij zij wijst op goede voorlichting en communicatie. Deze leden vinden dat hiermee onvoldoende wordt tegemoetgekomen aan de bezwaren.

De leden begrijpen de noodzaak vanuit de behoefte op de arbeidsmarkt om non-formele opleidingen wel te erkennen. De regering stelt dat het wettelijk vastleggen de voorkeur verdient boven een ongeregeld voortzetting van de huidige praktijk. Daarmee is de kritiek echter niet weggenomen en betekent dit niet dat de onzorgvuldige wettelijke vastlegging geoorloofd is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om het wetsvoorstel op dit punt toch te wijzigen en te komen met een alternatief. Welke andere opties, naast de verschillende nummerringen voor formele en non-formele opleidingen, heeft de regering onderzocht? Kan zij in kaart brengen wat de voor- en nadelen hiervan zijn?

Kan de regering tevens aangeven wat het inschalen van non-formele opleidingen concreet betekent voor de administratieve lasten- en regeldruk?

De leden van de SGP-fractie vragen of in maatschappelijk perspectief de stelling vol te houden is dat het NLQF slechts een niveaubeschrijving biedt en geen kwaliteitsbeoordeling behelst. Is het vanuit het perspectief van de burger niet logisch om te veronderstellen dat een door de overheid verplichte niveaubeschrijving in alle gevallen ook iets zegt over de kwaliteit van de opleiding? Deze leden menen dat de discussie over leeruitkomsten in het hoger onderwijs weinig hoop biedt dat het genoemde onderscheid voor velen, zelfs na uitleg, duidelijk zal zijn. Kan het bovendien niet steeds meer gaan wringen dat non-formele opleidingen die een gelijke niveau-aanduiding en een vergelijkbaar programma hebben als formele opleidingen geen gelijke rechten genieten, terwijl de overheid dit niveau wettelijk heeft verankerd?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering de leesbaarheid van de niveau-aanduiding vooral beziet vanuit het perspectief van de burger die scholing geniet. Deze leden vragen of het onderscheid tussen formeel en non-formeel onderwijs in de niveau-aanduiding niet juist voor bedrijven en opleiders erg nuttig kan zijn. Zij hebben de indruk dat degenen die het onderwijs volgen weinig last zullen hebben van een extra letter, terwijl bedrijven en opleiders er direct relevante informatie uit kunnen halen. Zij vragen een reactie van de regering hierop.

3.4 Beoogde leeruitkomsten en kwaliteitsborging

3.4.1 Beoogde leeruitkomsten

De leden van de D66-fractie stellen dat de kwaliteit van non-formele opleidingen zeer verschillend is. De kwaliteitszorg van het non-formeel opleidingsaanbod is immers zeer verschillend. De regering stelt dat de inschaling van een opleiding niets te maken heeft met de erkenning of kwaliteitsbeoordeling van opleidingen. Deze leden zijn van mening dat dit op papier zo is, maar vragen de regering wat beoogde leeruitkomsten zeggen zonder geborgde kwaliteitscontrole? Deelt de regering de opvatting van de leden van de D66- fractie dat enige koppeling tussen beoogde leeruitkomsten en kwaliteit van de opleiding altijd dient te bestaan? Welke mogelijkheden ziet de regering om de kwaliteitscontrole op non-formeel onderwijs te verstevigen?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering beschouwt als een «volwaardige» kwaliteitsborgingssysteem en hoe de beoordeling van deze volwaardigheid er in de praktijk gaat uitzien.

De leden van de SGP-fractie vragen wat de regering precies bedoelt met het begrip marktwerking. Betekent dit dat de regering enkel uitgaat van opleidingen die in de commerciële markt opereren of houdt het voorstel de mogelijkheid open dat er ook particuliere initiatieven zijn die niet zozeer door de tucht van de markt geregeerd worden?

3.4.2 Kwaliteitsborging

De leden van de SGP-fractie vernemen graag wat de implicaties zijn van de stelling dat het NLQF niet kijkt naar studiepunten en de omvang van de studie. Deze leden vragen of het zo kan zijn dat opleidingen op hetzelfde niveau worden ingeschaald, terwijl de ene opleiding bijvoorbeeld een studieduur van 50 uur heeft en de andere van 500 uur.

De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat er een tegenstrijdigheid schuilt in de nadruk die wordt gelegd op het belang van examinering. Immers, terwijl in algemene zin wordt gesteld dat formele opleidingen zich positief onderscheiden door het externe toezicht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie), wordt in het kader van NLQF juist benadrukt dat non-formele opleidingen ook degelijke eisen kennen als het om kwaliteitswaarborging gaat. Door deze wijze van onderbouwen ontstaat, mogelijk ongewild, de indruk dat de kwaliteitsborging van formele en non-formele opleidingen welhaast vergelijkbaar is, waardoor de status van het publiek gereguleerde onderwijs ondergraven kan worden. Deze leden vragen of de regering op dit spanningsveld wil ingaan.

4. Het Nationaal coördinatiepunt NLQF

De leden van de VVD-fractie constateren dat gekozen is op het coördinatiepunt onder te brengen bij Stichting CINOP13. Zij vragen waarom is gekozen voor een privaatrechtelijke rechtspersoon en hoe het coördinatiepunt zich verhoudt tot de andere bezigheden van Stichting CINOP. Hoe gaat de verhouding tussen de NVAO14 en Stichting CINOP eruit zien?

4.1. Organisatie en taken

De leden van de VVD-fractie lezen dat werving van aanbieders een van de belangrijkste taken van Stichting CINOP wordt. Hoeveel geld gaat hieraan uitgegeven worden?

4.2. Toezicht en verantwoording NCP NLQF

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het toezicht op het NCP NLQF slechts beperkt wordt beschreven in de memorie van toelichting. Kan de regering meer uitgebreid toelichten hoe het toezicht op het NCP NLQF er in de praktijk gaat uitzien? Ziet dat bijvoorbeeld ook op de inhoudelijke afwegingen die het coördinatiepunt maakt?

5. Sanctiestelsel en handhaving

5.1. Bestuursrechtelijk sanctiestelsel

5.1.1. De bestuurlijke boete

De leden van de VVD-fractie lezen dat de bevoegdheid tot het geven van een bestuurlijke boete gemandateerd kan worden. Waar is de Minister van plan deze bevoegdheid te beleggen en waarom?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering er niet voor kiest om ook het verzuimen om te voldoen aan de informatieverplichtingen als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, waaronder het mogelijk bewust verkeerd afficheren van een opleiding, ook onder de bestuurlijke boete te laten vallen. Gaat het hier niet om zaken die op vergelijkbare wijze misleidend kunnen zijn?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat de bestuurlijke boete zowel opgelegd kan worden ingeval een opleiding helemaal geen NLQF-aanduiding bezit als in het geval dat de opleiding een verkeerde niveau-aanduiding voert.

5.3. Toezicht

De leden van de CDA-fractie vragen welke expertise de inspectie heeft dat zij toezicht kan houden op non-formeel onderwijs. Heeft de inspectie extra capaciteit nodig voor het uitvoeren van het toezicht?

6. Regeldruk en privacy

6.1 Regeldruk

6.1.1. Regeldrukkosten

De leden van de CDA-fractie vragen waarom onderzocht wordt of de hoogte van de leges kunnen worden verlaagd. Waar wordt aan gedacht om dit te verlagen? Welke rol heeft het Ministerie van OCW hierbij? Zijn er ideeën of plannen om geld van het Ministerie van OCW te gebruiken om de hoogte van de leges te verlagen?

7. Consultatie

7.1 Internetconsultaties

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat de NVAO, indien nodig, betrokken kan worden bij inschaling van opleidingen op NLQF-niveau 5 en hoger, en de SBB15, in het geval van opleidingen in het mbo door het NCP NLQF. Wat is de rol van Nuffic16 hierbij? Hoe verhouden de plannen voor een instellingsaccreditatie van bekostigde opleidingen zich tot de rol die de regering hier ziet van de NVAO?

7.3. Advies Onderwijsraad

7.3.1. Toelichting advies Onderwijsraad

De leden van de CDA-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat de indruk ontstaat dat de overheid indirect toch verantwoordelijkheid neemt voor het aanbod van non-formele opleidingen, terwijl die verantwoordelijkheid er (grondwettelijk) niet is. Of betekent dit wetsvoorstel dat de overheid, namelijk het Ministerie van OCW, toch een rol gaat krijgen met betrekking tot non-formeel onderwijs? Hoe ver zou de verantwoordelijkheid van de overheid hierbij moeten reiken? Graag ontvangen deze leden een reflectie hierop.

7.3.2 Reactie op advies Onderwijsraad

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering ook na de vragen van de Afdeling advisering van de Raad van State over de risico’s die de Onderwijsraad schetst van de wettelijke verantwoordelijkheid van de overheid voor non-formele opleidingen nog steeds geen verweer geeft. De regering begrijpt de risico’s, maar geeft geen beredeneerde reactie. Deze leden vragen de regering alsnog in te gaan op de doordachte redenering van de Onderwijsraad dat het oprekken van de stelselverantwoordelijkheid naar de sfeer van non-formele opleidingen tot onwenselijke gevolgen voor het stelsel kan leiden.

8. Financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het NCP NLQF momenteel wordt gefinancierd.

II. Artikelsgewijze toelichting

De leden van de SGP-fractie vragen waarom telkens de afkorting NLQF gebezigd wordt, terwijl de wet het raamwerk voluit in het Nederlands beschrijft en de aanduiding van het Nederlandse kwalificatieraamwerk, anders dan het EQF, niet van Engelstalige origine is en primair bedoeld is voor de Nederlandse situatie. Het komt deze leden met het oog op de toegankelijkheid logischer voor om, ten minste in de wetgeving, gewoon een Nederlandse afkorting te gebruiken en enkel in de internationale communicatie de afkorting NLQF te hanteren.

Artikel 1.1

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering nader wil ingaan op de afbakening van formele en non-formele opleidingen. Deze leden vragen of al het onderwijs dat in de genoemde wetten een basis vindt als formele opleiding geldt. Zij wijzen bijvoorbeeld op niet-bekostigde opleidingen in de zin van de WHW17 en erkende scholen in de zin van de Leerplichtwet 1969 die vermelding vinden in de sectorwetten van het funderend onderwijs.

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie, Arends