Gepubliceerd: 12 december 2022
Indiener(s): Ingrid Michon (VVD)
Onderwerpen: hoger onderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36229-5.html
ID: 36229-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 12 december 2022

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

I.

Algemeen

2

1.

Inleiding

4

2.

Hoofdlijnen van het voorstel

6

2.1.

Probleembeschrijving en doelstellingen

6

2.1.1

Wet studievoorschot hoger onderwijs en de argumenten daarvoor

8

2.1.2

Herinvoering van de basisbeurs en de argumenten daarvoor

9

2.1.2.1

Nieuwe ontwikkelingen

9

2.1.2.2

Weging van de doelstellingen van het studiefinancieringsstelsel

10

2.1.2.3

Middeninkomens

11

2.1.3

Wijzigingen studiefinancieringsstelsel en tegemoetkoming

11

2.1.3.1

Herinvoering basisbeurs

11

2.1.3.2

Halvering collegegeld

12

2.1.3.3

Tegemoetkoming

13

2.2.

Inhoud wetsvoorstel t.a.v. studiefinancieringsstelsel

14

2.2.1

Herinvoering basisbeurs

14

2.2.2

Hoogte basisbeurs

15

2.2.3

Tijdelijke verhoging basisbeurs en basistoelage in verband met koopkrachtmaatregelen

19

2.2.4

Maximale leenbedrag

20

2.2.5

Aanvullende beurs

21

2.2.5.1

Stimuleren gebruik aanvullende beurs

21

2.2.6

Terugbetalingsvoorwaarden ho en mbo

21

2.2.7

Bijverdiengrens

23

2.3.

Inhoud wetsvoorstel t.a.v. tegemoetkoming

23

2.3.1

Doelgroep tegemoetkoming

23

2.3.2

Vorm van de tegemoetkoming

24

2.3.3

Beschikbare bedrag voor de tegemoetkoming

24

2.4

Inhoud wetsvoorstel t.a.v. studievoorschotvouchers

25

3.

Gevolgen voor de student

26

3.1

Doenvermogen

26

4.

Caribisch Nederland

26

5.

Gevolgen voor de uitvoering

26

5.1

Inhoudelijke reactie op onderdelen

27

5.1.1

Herinvoering basisbeurs

27

5.1.2

Tegemoetkomingen

27

5.2

Communicatie

28

6.

Gevolgen voor de rechtspraak

29

7.

Gevolgen voor de regeldruk

29

8.

Gevolgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer

29

9.

Advies en consultatie

29

9.1

Raad voor de rechtspraak

29

9.2

Adviescollege toetsing regeldruk

29

10.

Generatietoets

29

11.

Inwerkingtreding

30

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel «Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor ho-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs)». De leden hebben nog enkele vragen over het voorstel.

De leden van de D66-fractie hebben met tevredenheid kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs. Deze leden complimenteren de regering met het soepele procesverloop en de snelle wetsbehandeling. Voor deze leden staat een voorspoedige wetsbehandeling voorop, zodat herinvoering van de basisbeurs in het collegejaar 2023–2024 niet in gevaar komt. De leden hebben enkele opmerkingen en vragen die zij willen voorleggen aan de regering.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij juichen het toe dat de basisbeurs weer ingevoerd gaat worden. Dit zorgt ervoor dat jongeren weer kunnen doorleren zonder grote schulden te maken. Deze leden zijn verheugd dat in dit wetsvoorstel de motie Van der Molen – Van der Laan is uitgewerkt, waarmee de halvering van het collegegeld wordt afgeschaft en deze middelen gebruikt worden om de aanvullende beurs uit te breiden naar middeninkomens1. Tevens zijn de leden positief dat het na jarenlange inzet in de Kamer gelukt is om de studievoorschotvouchers op een betere manier in te zetten, namelijk door aflossing op de studieschuld of uitkering. Zij steunen de maatregelen om het stelsel van het mbo en het hoger onderwijs meer op elkaar aan te laten sluiten. Ten slotte vinden voornoemde leden het goed om te lezen dat met dit wetsvoorstel ook de motie Van der Molen c.s. bewerkstelligd wordt, waarbij de 1 februari-regeling verruimd wordt2. Wel hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs. Deze leden zijn blij gestemd dat nu eindelijk het schuldenstelsel wordt afgeschaft en er een basisbeurs voor in de plaats komt. Tegelijkertijd vinden de leden het betreurenswaardig en laakbaar dat de basisbeurs en de bijbehorende tegemoetkoming voor leenstelselstudenten ernstig tekortschiet. Hierover hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden willen voorkomen dat jongeren al aan het begin van hun werkzame leven worden opgezadeld met een hoge schuld en steunen daarom de herinvoering van de basisbeurs.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs. Deze leden zien, net als de regering, een groot draagvlak om de basisbeurs weer in te voeren.

De leden van de Partij van de Dieren-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs. Deze leden zijn te spreken over het feit dat er eindelijk een einde komt aan het schuldenstelsel, een stelsel dat, als het aan deze leden had gelegen, nooit was geïntroduceerd. Het voorliggende wetsvoorstel bevat interessante punten, maar kent ook tekortkomingen. De leden hebben vragen en opmerkingen over de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs. Deze leden zijn vanaf het begin fel tegenstander van de invoering van het leenstelsel geweest en zijn erg blij dat er eindelijk een einde komt aan dit stelsel. In 2019 startte de ChristenUnie Coalitie-Y: een samenwerking tussen Gert-Jan Segers en Tim Hofman met diverse (politieke) jongerenorganisaties en studentenvertegenwoordigers. Op 16 september 2019 publiceerde Coalitie-Y een manifest met als belangrijkste punt de afschaffing van het leenstelsel en invoering van een basisbeurs. Deze leden zijn blij dat die inzet nu is geland in het wetsvoorstel Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn blij dat met dit wetsvoorstel een belangrijk bezwaar tegen de regeling van het studievoorschot komt te vervallen, namelijk dat middeninkomens te weinig ondersteuning kregen.

De leden van de DENK-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel inzake de wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs. Hierover hebben de leden van de DENK-fractie nog vragen.

De leden van de Volt-fractie zijn blij met de herinvoering van de basisbeurs. Zij zien dat als een rechtvaardige correctie van de invoering van het zogenoemde leenstelsel. Studeren is niet alleen een investering in je eigen toekomst, maar tevens van groot breed-maatschappelijk belang. Het is belangrijk als overheid om studeren op deze manier niet alleen toegankelijk te houden of toegankelijker te maken, maar ook om studeren aan te moedigen.

Het lid van de BBB-fractie heeft nog enkele vragen en opmerkingen over het voorliggende wetsvoorstel.

Het lid van de BIJ1-fractie heeft nog enkele vragen en opmerkingen over het voorliggende wetsvoorstel.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie vragen wat de reden is dat de halvering van het collegegeld pas afgeschaft wordt per collegejaar 2024–2025 in plaats van het collegejaar 2023–2024, zoals verzocht in de motie Van der Molen-Van der Laan3 en ook meer logisch zou zijn, aangezien per 2023–2024 de basisbeurs weer ingevoerd gaat worden. De leden vragen daarnaast wat de reden is dat voor het vaststellen van het collegegeld 1 november als termijn gehanteerd wordt. Hoe verhoudt in algemene zin de datum van het vaststellen van het collegegeld zich tot het budgetrecht van de Kamer, wat pas tijdens de begrotingsbehandeling in november tot uiting kan komen, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie willen dat er compensatie komt voor de generatie die geen basisbeurs heeft gekregen, zoals de Kamer in 2020 heeft uitgesproken met het aannemen van de motie van de leden Futselaar en Van den Hul over compensatie van de generatie studenten die uitgesloten is van de voordelen van een vorm van beurs4, maar ook de Eerste Kamer dit jaar nog heeft gedaan met het aannemen van de motie Mei-Li Vos c.s.5. Tegelijkertijd moeten de extra investeringen in het onderwijs en de uitbreiding van de aanvullende beurs, die bij de invoering van het leenstelsel mogelijk werden, overeind blijven, aldus de leden. Ook willen zij dat kinderen van ouders met een middeninkomen gebruik kunnen maken van de aanvullende beurs, door het afbouwpercentage te verlagen. Kan de regering puntsgewijs specificeren in hoeverre deze uitgangspunten worden gedeeld, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat door voorheen de studiefinanciering af te schaffen, € 1 miljard geïnvesteerd zou worden in de kwaliteit en in de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Er zou kleinschaliger onderwijs komen met meer aandacht voor studenten. Deze leden moeten echter concluderen dat de afspraken die zijn gemaakt bij de invoering in de praktijk loze beloftes zijn gebleken. Hoe kijkt de regering, met de kennis van nu, naar de destijds gedane beloften, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen ongezonde prestatiedruk en schulden weghalen bij jongeren. Geen leenstelsel, maar rust en ruimte om talenten van jongeren tot bloei te laten komen. We leven in een prestatiemaatschappij waar de druk op jongeren zich opstapelt: toenemende studieschulden, krapte op de woningmarkt en flexibilisering van de arbeidsmarkt. Dat zijn geen omstandigheden waarin jongeren zich goed kunnen ontwikkelen, aldus deze leden. We dragen allemaal bij aan de ontwikkeling van toekomstige generaties: jongeren zelf, hun ouders en de samenleving als geheel. Op dit moment is de balans tussen die drie zoek en ligt er een te groot deel bij jongeren en hun ouders, die ook worstelen met de hoge inflatie en stijgende prijzen van levensonderhoud. Met de herinvoering van de basisbeurs wordt deze balans gelijker getrokken, zo merken zij op.

De leden als voornoemd constateren eveneens dat met het wetsvoorstel een zestal zaken rondom de basisbeurs geregeld wordt. Ten eerste wordt de basisbeurs in het hoger onderwijs opnieuw ingevoerd. Ten tweede regelt het wetsvoorstel een financiële tegemoetkoming voor studenten die tijdens het leenstelsel hebben gestudeerd. Voorts wordt het door dit wetsvoorstel mogelijk de studievoorschotvouchers in te zetten voor aftrek van de studieschuld of uitbetaling aan de student. Deze leden hebben zich ingezet voor deze mogelijkheid en zijn blij dat dit wetsvoorstel de aftrek of uitbetaling mogelijk maakt. Voor studenten in het mbo vervalt de bijverdiengrens, zodat ze meer rust en ruimte krijgen en regelgeving voor hen eenvoudiger wordt. Tevens worden voor mbo-studenten de terugbetalingsvoorwaarden gelijkgetrokken met studenten in het hbo en wo. Tot slot voorziet het wetsvoorstel in een verruiming van de 1-februariregeling, zo merken zij op.

De leden van de Volt-fractie zijn kritisch op de hoogte van de basisbeurs voor zowel thuis- als uitwonende studenten. Zeker tegen de achtergrond van de enorm gestegen kosten in algemeen levensonderhoud (o.a. de recente stijging van de kosten als gevolg van de energiecrisis) en specifiek in de gestegen kosten van kamerprijzen en collegegeldtarieven, achten de leden de hoogte van de nieuwe basisbeurs onvoldoende. Deze leden zijn van mening dat de hoogte van de tegemoetkoming aan de generatie studenten die onder het leenstelsel gestudeerd hebben verre van voldoende en rechtvaardig is. De hoogte van de tegemoetkoming is in de ogen van de leden slechts de uitkomst van een politiek compromis tussen de coalitiepartijen in plaats van gestoeld op een gedegen inhoudelijke motivatie.

Verder zijn de leden als voornoemd positief over het verdwijnen van de bijverdiengrens in het mbo evenals over het gelijktrekken van de terugbetalingsvoorwaarden voor het mbo met het hoger onderwijs. De leden zien dit als twee van de vele noodzakelijke stappen om de waardering voor het mbo en van mbo-studenten te vergroten en (idealiter) op gelijke hoogte met de waardering voor het hoger onderwijs te brengen.

Het lid van de BIJ1-fractie vindt de hoogte van de nieuwe basisbeurs te laag op basis van het advies van de SER Jongerenplatform in 2021 «Studeren zonder druk'6 en bovendien ontoereikend gezien het rapport van Nibud «Toereikendheid basisbeurs» uit augustus 20227.

Dit lid verzoekt de regering de basisbeurs dusdanig structureel te verhogen, zodat studenten, met een bijbaan van 12 uur per week, schuldenvrij kunnen afstuderen. De tijdelijke verhoging voor drie jaar is een koopkrachtmaatregel, maar is geen tegemoetkoming aan bovenstaande onderzoeken, aldus dit lid.

Voornoemd lid constateert bovendien dat studenten uit het leenstelsel, die al door hun prestatiebeursjaren heen zijn, geen aanspraak kunnen maken op de nieuwe basisbeurs. Het lid vindt dit extra pijnlijk en vraagt de regering of het mogelijk is op dit punt iets te doen voor deze groep, namelijk hen alsnog recht te geven op minstens drie jaar basisbeurs. Zij hoopt dat de regering beseft dat de «tegemoetkoming» aan deze groep studenten slechts een fooitje is ten opzichte van de opgebouwde schulden.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1. Probleembeschrijving en doelstellingen

De leden van de CDA-fractie vragen, als over een paar jaar een IBO/beleidsdoorlichting plaatsvindt, langs welke meetlat het beleid rondom studiefinanciering wordt gelegd om te bepalen of het doelmatig en doeltreffend is.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat toen in 2015 het leenstelsel in werking trad, dit gebeurde met steun van de beide fracties van de regeringscoalitie, maar ook van de constructieve oppositiepartijen D66 en GroenLinks. Belangrijke overweging was destijds het denivellerende effect van de basisbeurs: de bakker moest betalen voor de opleiding van het zoontje van de advocaat, aldus deze leden. De invoering van het leenstelsel maakte het ook mogelijk dat in economisch zware tijden, waarin forse bezuinigingen op de overheidsuitgaven moesten plaatsvinden, toch kon worden geïnvesteerd in onderwijs. Sindsdien werd duidelijk dat het leenstelsel niet alleen een tijdelijk boeggolfeffect had, maar het ook de toegankelijkheid van het hoger onderwijs schaadde, met name voor eerste generatiestudenten, studenten met een migratieachtergrond en studenten met een functiebeperking. Dit vormde voor de leden voldoende reden om op haar schreden terug te keren. Kan de regering kwantificeren in hoeverre zij verwacht dat de herinvoering van de basisbeurs nu gaat leiden tot weer een grotere deelname van de genoemde groepen aan het hoger onderwijs, zo vragen zij.

Voornoemde leden lezen dat de regering iedereen die dat wil, ongeacht het inkomen van de ouders, in staat wil stellen te studeren. Kan de regering ook uiteenzetten in hoeverre zij een oplossing heeft voor ouders die bijvoorbeeld bij een verstoorde verhouding met hun studerende kinderen het vertikken om een ouderlijke bijdrage te leveren? Wat worden de betreffende studenten geacht in zulke gevallen te doen, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie zien inmiddels een generatie jonge mensen die lijdt onder prestatiedruk, burn-outs en haast heeft met zo snel mogelijk afstuderen. Derhalve staan deze leden achter de herinvoering van de basisbeurs. Tegelijkertijd constateren de leden dat de regering ervoor kiest om het oude stelsel weer in te voeren zonder de gaten in dat oude stelsel, de redenen om af te stappen van het oude stelsel, te repareren. Kan de regering aangeven welke andere mogelijke alternatieven zijn onderzocht voor een vorm van studiefinanciering? Wat waren de voor- en nadelen van die alternatieven ten opzichte van het onderhavig wetsvoorstel, zo vragen zij.

Voornoemde leden hebben voorafgaand aan de inhoudelijke vragen over het wetsvoorstel ook enkele vragen over de rol van het wetsvoorstel voor de gelijkheid tussen jongeren binnen een generatie. Deze leden stellen dat de echte ongelijkheid in deze samenleving tussen mensen zit die wel de kans hebben om te studeren en jongeren die dat niet kunnen of niet willen. Dat werkt een leven lang door, aldus de leden. Theoretisch opgeleide mensen leven aanzienlijk langer, hebben vijftien extra gezonde levensjaren8 en verdienen gemiddeld twee keer zo veel, hun leven lang9. Deze leden zien ook dat jongeren die niet studeren minder goed zijn georganiseerd en geen belangenvereniging hebben die voor hen opkomt. De jongeren weten politiek en media minder goed te benaderen. Ziet de regering het risico dat de kansenongelijkheid tussen jongeren met het wetsvoorstel, dat zich enkel richt op studerende jongeren, groter wordt? Zo ja, gaat het regering ook met voorstellen voor deze groep komen, zo vragen deze leden. Is bij het ontwerpen van de plannen voor de herinvoering van de basisbeurs ook gekeken naar de groep jongeren die niet gaat studeren? Is advies opgevraagd bij adviesbureaus of bijvoorbeeld bij het CBS over wat het huidige voorstel doet met de Gini-coëfficiënt10? Wat vindt de regering van de groeiende ongelijkheid tussen groepen mensen en het feit dat groepen, die over het algemeen meer kansen hebben, ook vaak onder verschillende financieel gunstige regelingen vallen? Zou om de ongelijkheid te verminderen niet óók aandacht moeten uitgaan naar jongeren die op hun 18e de arbeidsmarkt betreden of eerder uitvallen uit het onderwijs? Wat is de regering voornemens te doen voor deze groep jongeren om de ongelijkheid tussen jongeren te verkleinen, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn bovendien beducht voor andere bezuinigingen op studenten. Kan de regering garanderen dat niet de collegegelden voor eerste of tweede studies verder zullen stijgen? En kan de regering garanderen dat de komende jaren geen renteverhoging wordt aangekondigd om tegenvallers te bekostigen, zo vragen zij.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat het nooit de filosofie is geweest dat studenten schuldenvrij kunnen afstuderen en dat lenen, werken of een combinatie hiervan een nadrukkelijk eigen keuze is van de student. Deze redenatie bevreemdt deze leden. Volgens de leden is onderwijs een investering van de staat in de samenleving, waarbij ieder individu het recht heeft om zich te kunnen ontplooien naar eigen talenten en interesses. De eenzijdige focus op de financiële bijdrage van de student zelf doet geen recht aan het feit dat investeren in onderwijs en studenten een investering in de maatschappij is, zo merken zij op.

De leden van de SGP-fractie constateren dat in de loop der tijd allerlei voorstellen zijn ontstaan over de vermeende bedoeling van de wetgeving, die niet ter herleiden zijn tot de behandeling, zoals de door de regering benoemde veronderstelling dat studenten schuldenvrij kunnen studeren. Welke lessen heeft de regering getrokken uit het proces in de afgelopen jaren en hoe zij wil voorkomen dat opnieuw onjuiste veronderstellingen gaan ontstaan, zoals de gedachte dat de overheid geen rente zou mogen doorberekenen aan studenten, zo vragen zij.

De leden van de DENK-fractie zagen in het sociale leenstelsel de kansenongelijkheid toenemen. Over de gehele linie werd duidelijk dat jongeren met praktisch opgeleide ouders en eerste generatiestudenten, jongeren met een migratieachtergrond en jongeren met ouders, die minder verdienen dan een modaal inkomen, de afgelopen jaren minder vaak de stap maakten om te gaan studeren of door te stromen. De oorzaak hiervoor ligt deels bij het sociale leenstelsel, aldus deze leden. Heeft de regering onderzocht wat de gevolgen van het onderliggende wetsvoorstel zijn voor de kansengelijkheid van al deze groepen? Zo niet, is de regering bereid om de gevolgen hiervan in kaart te brengen voor de genoemde groepen studenten, zo vragen zij.

Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe de regering ervoor wil zorgen dat nieuwe studenten onder de basisbeurs niet onbedoeld in de schulden geraken en vervolgens onverwachte rente over de schulden moeten betalen.

2.1.1 Wet studievoorschot hoger onderwijs en de argumenten daarvoor

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de memorie van toelichting een opsomming van argumenten om het leenstelsel in 2015 in te voeren. Zo was het aantal studenten in het hoger onderwijs fors gestegen en had de toenmalige regering te maken met financiële krapte. Deze leden constateren, net als de Raad van State, dat deze argumenten nog steeds gelden. Inmiddels staat een recordaantal studenten aan de universiteit ingeschreven11 en waarschuwt de huidige Minister van Financiën voor een recessie, met mogelijke bezuinigingen12. In de nabije toekomst, met weer een beperkte budgettaire ruimte, zal ook deze regering scherpe keuzes moeten maken. In hoeverre kan de regering garanderen dat de plannen voor de basisbeurs en de broodnodige investeringen in het hoger onderwijs, zoals aangekondigd in het coalitieakkoord, niet zullen sneuvelen door dezelfde argumenten, zo vragen de leden. Is de regering nog steeds van mening dat er met een basisbeurs sprake is van een ongewenste vorm van denivellering, namelijk dat studenten vooral zelf profiteren van een opleiding, terwijl de samenleving als geheel betaalt voor de opleiding? Zo ja, waarom? In hoeverre worden de resultaten van het OESO-onderzoek naar een nieuwe macro-economische maatstaf voor menselijke kapitaal, waarbij voor het eerst het verband tussen onderwijs en productiviteit wordt bewezen13, meegenomen in deze afweging, zo vragen zij.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de noodzaak bestond om te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Investeringen in de kwaliteit van het onderwijs zijn wat deze leden betreft noodzakelijk. Echter vragen de leden of de beloofde investeringen bij invoering van het leenstelsel wel tot hun recht zijn gekomen. Hoeveel is er daadwerkelijk geïnvesteerd in de onderwijskwaliteit, wat is daarvan terug te zien en zijn de gedane beloftes nagekomen, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering er niet voor gekozen heeft vormen van ongewenste denivellering weer toe te laten in het wetsvoorstel en waarom daaraan niet bepaalde beperkingen worden gesteld. Deze leden wijzen erop dat kinderen van multimiljonairs ook recht hebben op de basisbeurs. De leden vragen waarom de regering het niet wenselijk acht om een maximuminkomen te hanteren voor het recht op basisbeurs. Wat zou de besparing zijn als de basisbeurs bijvoorbeeld zou vervallen bij een ouderlijk jaarinkomen van € 100.000,–, € 150.000,– en € 200.000,–, zo vragen zij.

De leden als voornoemd vragen ook waarom de regering het niet wenselijk vindt om een vorm van profijtbeginsel te hanteren, waarmee de terugbetaling gekoppeld wordt aan het inkomen dat men verdient. De regering wijst erop dat het niet als rechtvaardig werd beschouwd dat de bakker zou moeten betalen voor de studie van de toekomstige advocaat, maar waarom zou het niet redelijk zijn dat de bakkerszoon die door zijn aanvullende beurs advocaat wordt ook een deel van zijn aanvullende beurs terugbetaalt, zo vragen zij.

2.1.2 Herinvoering van de basisbeurs en de argumenten daarvoor

2.1.2.1 Nieuwe ontwikkelingen

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat jongeren door een optelsom van ontwikkelingen met veel onzekerheid kampen. Vooral de combinatie van problemen; de huidige situatie op de woningmarkt, de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de zorgen om het klimaat verslechteren de positie van jongeren. De problemen staan volgens deze leden nu bondig opgeschreven alsof het natuurverschijnselen zijn, terwijl het resultaten zijn van politieke besluiten. De leden missen een reflectieve houding bij deze beschrijving. In hoeverre wordt met een integrale blik gekeken naar het aanpakken van deze combinatieproblemen die de positie van jongeren ten opzichte van de oudere generaties verslechtert, zo vragen zij. Welke aanvullende maatregelen, die gericht zijn op de positie van studenten, neemt de regering om hun positie te verbeteren? Heeft de regering bijvoorbeeld gekeken naar het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige woningen en studentenkamers, zodat meer studenten hier recht op hebben? Is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover in gesprek met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Welke aanvullende maatregelen, gericht op de positie van alle jongeren, neemt de regering om hun positie te verbeteren, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven of de ontwikkeling van de (hoogte van) de schulden grosso modo is verlopen zoals de regering had verwacht. Is ook aan te geven bij welk percentage van de studenten zelfs sprake is van een gunstiger positie door de soepeler voorwaarden en gunstige rentestand, zo vragen zij.

De leden van de Volt-fractie zijn positief over het verruimen van de inkomensgrenzen voor extra ondersteuning van studenten uit middeninkomensgezinnen. Deze leden vragen echter of de verruiming van de inkomensgrenzen nog hetzelfde beoogde positieve effect heeft als ten tijde van het aangenomen voorstel hiertoe. Is het effect van deze verruiming tenietgedaan of (erg) verkleind door de gestegen kosten in levensonderhoud c.q. de hoge inflatie? Graag een duidelijke onderbouwing van de regering. Indien het effect verkleind is of teniet gedaan is, kan de regering dan aangeven of hij voornemens is de inkomensgrenzen verder op te schuiven? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.

Effecten van lenen en schulden

De leden van de VVD-fractie lezen dat een argument voor het terugdraaien van de basisbeurs is dat het leenstelsel een negatief effect zou hebben op het studentenwelzijn. Deze leden vragen of het effect van de wetswijziging op het studentenwelzijn ook gemonitord gaat worden. Deze vraag wordt gesteld mede in het licht van het advies van de Raad van State, waarin wordt opgemerkt dat er geen duidelijk causaal effect bestaat voor de voorgestelde maatregelen tegenover de beoogde effecten, waarbij de basisbeurs de maatregel is en het beoogde effect een verbetering van het studentenwelzijn. Welke ambities heeft de regering en welk streefcijfer hanteert de regering, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de passage in het coalitieakkoord: «Voor starters wordt bij het aanvragen van een hypotheek de actuele stand van de studieschuld bepalend».

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering enerzijds stelt dat het leenstelsel niet leidt tot een belemmering in de ontwikkeling, terwijl anderzijds erkend wordt dat het tot meer stress kan leiden. De toename van stress is toch ook een onderdeel van de ontwikkeling, zo vragen deze leden. De leden zouden graag vernemen in hoeverre de regering in beeld kan brengen dat de mate van stress na invoering van het leenstelsel beduidend hoger is. Werden voor de invoering van het leenstelsel ook al stressmetingen verricht, zo vragen zij.

Het lid van de BBB-fractie vraagt of er mogelijk onderzoek gedaan kan worden naar de invoering van een studieschuldaflossingsaftrek, vergelijkbaar met de hypotheekrenteaftrek. Zijn er tevens mogelijkheden voor een hypotheekgarantstellingsfonds, waarin de overheid garant zou kunnen staan voor studenten bij de aanvraag van een hypotheek, zo vraagt zij.

2.1.2.2 Weging van de doelstellingen van het studiefinancieringsstelsel

Toegankelijkheid en doorstroom mbo-ho

De leden van de VVD-fractie lezen dat de herinvoering van de basisbeurs een gunstige ontwikkeling kan hebben op de doorstroom van mbo naar hbo, omdat die doorstroom door het leenstelsel zou zijn gedaald. Deze leden vragen welk percentage voor doorstroom de regering denkt te kunnen behalen met de herinvoering van de basisbeurs. En vindt de regering het wenselijk dat dit percentage stijgt, nu er een groot tekort aan vakmensen is, zo vragen zij.

Volgens de leden van de GroenLinks-fractie constateert de regering dat acht jaar later wel vastgesteld kan worden dat het leenstelsel geen negatief effect heeft gehad op de toegankelijkheid van het onderwijs. Deze leden vinden dat een onvolledige constatering, omdat de doorstroom van mbo-studenten naar het hbo wel degelijk is afgenomen door het leenstel. Uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt namelijk dat angst voor het lenen ertoe lijdt dat een groep mbo 4-studenten niet wil doorstuderen naar het hbo14. Raakt dit niet aan de toegankelijkheid van het onderwijs, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering niet alleen de vergelijking tussen het hoger onderwijs en het mbo heeft gemaakt, maar ook de onderlinge verschillen binnen het mbo wat betreft de verschillende niveaus en leeftijden. Wil de regering inzichtelijk maken wat de financiële gevolgen zijn binnen het mbo na aanvaarding van het wetsvoorstel, bijvoorbeeld als het gaat om lesgeld en voorwaarden voor prestatiebeurs? In hoeverre zijn verschillen te rechtvaardigen, zo vragen zij.

Maatschappelijk en persoonlijk profijt

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat de studententijd juist ook wordt gekenmerkt door nevenactiviteiten naast de studie, zoals het lid zijn van een studentenvereniging, maar ook het doen van (vrijwillige) stages. Heeft de regering ook cijfers van de mate waarin studenten meer of minder aan zelfontplooiing hebben gedaan, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk, door de invoering van het leenstelsel, zo vragen zij.

Voornoemde leden lezen dat de regering over de terugkeer van de basisbeurs stelt dat het feit dat ouders een bijdrage kunnen doen, niet automatisch betekent dat ze dat ook doen. Kan de regering een inschatting geven van hoe vaak dit het geval is? En hoe wordt rekening gehouden met studenten die geen contact hebben met een of beide ouders, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de regering vindt dat het reëel financieel effect van het leenstelsel in de terugbetaling onredelijk bezwarend is voor studenten. Vindt de regering dat de terugbetaalvoorwaarden achteraf bezien te weinig royaal zijn, zo vragen zij.

Sturing essentiële beroepen

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het bij het studiefinancieringsinstrumentarium geen doelstelling is om te sturen op problematiek in specifieke delen van de arbeidsmarkt. De regering stelt dat een financiële prikkel niet per definitie ertoe leidt dat studenten kiezen voor een studie in de tekortsectoren. Deze leden denken vooral aan de lerarenopleidingen die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het lerarentekort. Omdat de lerarensalarissen nog altijd niet riant zijn, kunnen de leden zich voorstellen dat kwijtschelding van (een deel van de) studieschulden kan voorkómen dat afgestudeerden van de lerarenopleidingen minder snel uitwijken naar een ander beroep en zij langer behouden blijven voor het onderwijs. Heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over deze overweging overleg gehad met de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs? Zo ja, hoe werd er over deze overweging gedacht, zo vragen zij.

2.1.2.3 Middeninkomens

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering met de Wet studievoorschot hoger onderwijs15 veronderstelde dat de ouders van studenten, die geen recht hebben op de aanvullende beurs, het bedrag aan verhoging van de aanvullende beurs zouden bijbetalen. Deze leden vragen de regering te reflecteren in hoeverre die verwachting is uitgekomen en wat het nut zou zijn van het handhaven van de veronderstelde ouderlijke bijdrage. Kan de regering eveneens toelichten wat dit wetsvoorstel betekent voor de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage, zo vragen zij.

2.1.3 Wijzigingen studiefinancieringsstelsel en tegemoetkoming

2.1.3.1 Herinvoering basisbeurs

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad van State constateert dat een verdere stijging van het aantal studenten de bestendigheid van de basisbeurs onder druk zet16. Is de regering het ermee eens dat gerichte internationalisering in plaats van onbeheerste internationalisering het Nederlandse systeem duurzamer maakt, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering vasthoudt aan de 35 jaar dat studenten mogen doen over het terugbetalen van hun schuld. De regering noemt dit sociale terugbetalingsvoorwaarden, aldus deze leden. In de praktijk betekent het dat studenten 35 jaar aan hun schuld kunnen vastzitten, aldus de leden. In het oude studiefinancieringsstelsel (met basisbeurs) was de terugbetalingstermijn 15 jaar, waardoor studenten eerder van hun schuld af zouden zijn. De leden willen de regering vragen of het niet wenselijker is dat studenten eerder van hun studieschuld afzijn. Een studieschuld kan immers gevolgen hebben voor het krijgen van een hypotheek e.d. Kunnen daarnaast studenten, die vallen onder het oude basisbeursregime, de keuze krijgen om hun studieschuld binnen 35 jaar in plaats van binnen 15 jaar af te lossen, zo vragen zij.

2.1.3.2 Halvering collegegeld

De leden van GroenLinks-fractie lezen dat de middelen die vrijkomen voor het afschaffen van de halvering van het collegegeld worden betrokken bij het wetsvoorstel. Kan de regering toelichten op welke wijze de positieve gevolgen van de halvering dan worden ondervangen, zo vragen deze leden. Zo kwam uit de evaluatie van de Wet halvering collegegeld17 naar voren dat de halvering van het collegegeld wel gevolgen heeft gehad voor studenten van wie de ouders in een minder goede financiële situatie verkeren en deels voor studenten met een migratieachtergrond. De conclusie van de evaluatie was dat specifieke maatregelen effectiever en doelmatiger kunnen zijn, aldus de leden. Kan de regering aangeven of er specifieke maatregelen komen, nu de afschaffing van de halvering van het collegegeld een feit is? Kan de regering een overzicht geven van alle maatregelen die worden bekostigd door het terugdraaien van de halvering van het collegegeld? Kan de regering aangeven hoeveel geld over is gebleven van de middelen die het terugdraaien van de halvering van het collegegeld oplevert, na de amendementen en moties die zijn ingediend bij de OCW-begroting18, die het terugdraaien als dekking hebben, zo vragen zij.

De leden van de Volt-fractie hebben uit de onderliggende beslisnota’s19 vernomen dat het resterende deel van het overschot, voortkomend uit de afschaffing van de maatregel halvering collegegeld, naar wens van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en met goedkeuring van o.a. ambtelijk Financiën, besteed zou moeten worden aan verdere investering in de basisbeurs. Welke concrete opties ziet de regering met dit bedrag, zo vragen deze leden. Is de regering bereid deze € 12,9 miljoen te gebruiken als extra ondersteuning voor studenten met een kleine portemonnee en die te maken hebben met torenhoge energielasten, dus bijvoorbeeld in de tegemoetkoming voor de energielasten onder studenten? Zo nee, waarom niet? Indien amendement Van der Woude c.s.20 over investeringen in kennisveiligheid aangenomen wordt, betekent dit dat het bovenstaande bedrag van € 12,9 miljoen niet gealloceerd wordt voor studenten of, specifieker, voor investeringen in de basisbeurs? De leden vragen hoe dit zich verhoudt tot het voornemen van de regering om deze € 12,9 miljoen wél voor studenten beschikbaar te houden, zoals blijkt uit de onderliggende beslisnota’s bij voorliggend wetsvoorstel21. Kan de regering verantwoorden waarom deze € 12,9 miljoen ingezet wordt voor het in het amendement van Van der Woude c.s. beoogde doel, zijnde kennisveiligheid, en niet voor investeringen in de basisbeurs? Hoe verhoudt dit zich bovendien tot het voornemen om pas tijdens de Voorjaarsnota te beslissen over de bestemming van de € 12,9 miljoen22, zo vragen zij.

2.1.3.3 Tegemoetkoming

De leden van de SGP-fractie hebben gemengde gevoelens bij de voorgestelde tegemoetkoming. Waarom heeft de regering niet gekozen voor alternatieve regelingen, die financieel meer gespreid zijn in de tijd en die gekoppeld zijn aan de terugbetaling, bijvoorbeeld door een fiscale aftrek van aflossing voor deze specifieke generatie, zo vragen zij.

De leden van de Volt-fractie zijn van mening dat de hoogte van de tegemoetkoming aan studenten, die onder het leenstelsel gestudeerd hebben, niet hoog genoeg is. De hoogte van het bedrag aan basisbeurs, welk bedrag zij gemiddeld per student ontvangen zouden hebben indien het leenstelsel niet was ingevoerd, afgezet tegen de hoogte van de compensatie, is wat deze leden betreft uit verhouding. Veel studentenorganisaties spreken in dit kader in plaats van compensatie ook wel over «krompensatie». De leden kunnen zich daarin vinden. Bovendien ontbreekt inhoudelijke onderbouwing voor het voor de tegemoetkoming beschikbare bedrag. De leden vragen of de regering alsnog met een duidelijke onderbouwing kan komen voor het voor de tegemoetkoming beschikbare bedrag. Kan de regering dit toelichten, zo vragen zij.

Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe de regering tegenover de reeds aangenomen motie Koffeman23 in de Eerste Kamer staat, waarin is vermeld dat studenten toereikende compensatie verdienen.

Het lid van de BIJ1-fractie constateert dat de meerderheid van de studenten, die onder het leenstelsel heeft gestudeerd, de jaren van hun prestatiebeurs al heeft verbruikt. De prestatiebeurs bestond alleen uit het ov-product en voor sommige studenten ook een aanvullende beurs, aldus dit lid. Veel studenten die nog studeren, maar hun prestatiebeurs al hebben opgebruikt, kunnen geen aanspraak maken op de basisbeurs volgend jaar óf de incidentele verhoging die in het kader van de koopkrachtreparatie wordt ingevoerd. Kan de leenstelselgeneratie op z’n minst niet enigszins tegemoetgekomen worden door in ieder geval de basisbeurs alsnog beschikbaar te stellen, ook al zijn deze studenten al door hun jaren prestatiebeurs heen, zo vraagt dit lid. Welke mogelijkheden ziet de regering om de koopkrachtreparatie ook te bieden aan studenten, die al hun prestatiejaren hebben opgebruikt, maar ook te maken krijgen met de verhoogde inflatie? Welke boodschap wil de regering uitdragen aan studenten die weer buiten de boot vallen? De studenten die dus én geen basisbeurs én geen compensatie én geen energietoeslag én geen energieplafond én nu geen koopkrachtreparatie krijgen? Veel studenten, die al door hun prestatiebeurs heen zijn, zijn wel in de veronderstelling dat ze volgend jaar een basisbeurs kunnen krijgen, terwijl dit niet zo is. Kan de regering ervoor zorgen dat DUO zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor 1 mei 2023, een mail stuurt naar alle studenten waarin voor iedere student individueel wordt aangegeven waar een student volgend jaar nog wél en níet recht op heeft, zo vraagt zij.

Het lid als voornoemd leest in de memorie van toelichting het volgende: «Er is geen rechtsregel die inhoudt dat bij de overgang naar een gunstiger rechtsregime aanspraak op vergoeding bestaat voor degenen die onder het oude, minder gunstige regime vielen.»24 en «De korte periode waarin het leenstelsel zal hebben gegolden maakt dat het leenstelsel beschouwd kan worden als «de uitzondering op de regel», als men het studiefinancieringsstelsel beziet op de lange termijn.»25 Bij het lezen hiervan vraagt het lid of met de «uitzondering op de regel»-redenering ook beredeneerd kan worden dat het redelijk is dat studenten die onder het leenstelsel gestudeerd hebben een volwaardige compensatie krijgen. Kortom: kan er, omdat het «sociaal» leenstelsel een uitzondering op de regel was, een evenredige uitzondering op de regel gehanteerd worden voor volwaardige compensatie van de leenstelselgeneratie, zo vraagt zij.

2.2. Inhoud wetsvoorstel t.a.v. studiefinancieringsstelsel

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben veel vragen over de invulling van het studiefinancieringsstelsel in het hoger onderwijs. Deze leden lezen enkele punten die zij onderschrijven, zoals de verruiming van de aanvullende beurs en het feit dat de regering deze verder onder de aandacht wil brengen, zodat jongeren hun weg naar deze financieringsmogelijkheid beter kunnen vinden. Ook het idee van de regering dat studenten niet onnodig hoge schulden moeten aangaan onderschrijven de leden. Echter zien zij ook problemen bij de uitwerking hiervan in het onderliggende voorstel.

2.2.1 Herinvoering basisbeurs

De leden van de CDA-fractie vragen of het voor studenten mogelijk is om de beurs een periode te pauzeren. Klopt het dat het niet mogelijk is om alleen de beurs te pauzeren en de ov-studentenkaart door te laten lopen? Is de regering bereid om na de invoering van de basisbeurs te verkennen of dit mogelijk zou zijn, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat met dit wetsvoorstel wordt gekozen om de basisbeurs opnieuw in te voeren in het hoger onderwijs. Het valt deze leden op dat voor voltijdse mbo-studenten wel een openbaar vervoer studentenreisproduct wordt verstrekt, maar zij nog buiten beeld blijven bij de herinvoering van de basisbeurs. Wat vindt de regering ervan dat dit gat zo groot is en wat dit betekent dit voor de onderwijskansen en het toekomstperspectief van mbo-studenten, zo vragen de leden. Kan de regering uitleggen hoe zij de verschillen rechtvaardigt die aldus ontstaan tussen studenten in het hoger onderwijs en het mbo? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat dit gat niet verder vergroot gaat worden door de herinvoering van de basisbeurs? Kan de regering ook een schatting maken van het benodigde budget om ook voor (mbo-)studenten jonger dan 18 jaar een basisbeurs beschikbaar te stellen, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het niet zo is dat studenten die eerder onder het leenstelsel hebben gestudeerd en daar al studiefinancieringsrechten hebben gebruikt, nieuwe rechten krijgen. Kan de regering beargumenteren waarom hiervoor is gekozen, zo vragen deze leden. Is het voorliggend voorstel niet een reparatie van een stelsel wat in de praktijk niet goed heeft uitgepakt? Waarom kiest de regering er dan niet voor om zo veel mogelijk studenten te laten vallen onder een beter stelsel? Begrijpt de regering dat deze groep studenten het gevoel heeft weer buiten de boot te vallen? Is de regering bekend met de petitie die studenten zijn begonnen om dit probleem aan te kaarten26, zo vragen de leden. Is de regering voornemens om in gesprek te gaan met de petitiestarter? Zo ja, wat kan de regering doen om de positie van deze studenten te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Hoe groot is de groep studenten die niet in aanmerking komt voor een basisbeurs? Hoeveel kost het om deze studenten ook nieuwe rechten te geven op studiefinanciering, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aandacht voor de situatie waarin studenten de ov-kaart niet kunnen pauzeren. Deze leden constateren dat je op dit moment als student enkel wanneer je je leenmogelijkheid of basisbeurs stopzet, je ook je ov-kaart stop kan zetten. In alle andere gevallen ontvang je een maandelijkse vergoeding, die lager is dan de kosten van vrij reizen doordeweeks of in het weekend, en loopt het aantal maanden ov-recht door. De leden geven graag het voorbeeld van een student die in Amsterdam studeert en in Utrecht woont. Dagelijks moet de student voor college op en neer. Als deze student stage gaat lopen bij een bedrijf in Utrecht en dus niet met het openbaar vervoer hoeft te reizen, wil de student de ov-kaart graag pauzeren. De student moet na de stage weer dagelijks op en neer naar Amsterdam. De student wil echter wel blijven lenen, want de stagevergoeding is onvoldoende om rond te komen en het is niet mogelijk om naast de stage nog te werken. De student kan in de huidige situatie de ov-kaart niet pauzeren. De leden vragen de regering om een reflectie op dit voorbeeld. Voorts vragen de leden of de regering het wel of niet wenselijk acht om een dergelijke pauzeknop mogelijk te maken. Waarom is de pauzemogelijkheid er op dit moment niet, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering er een risico in ziet dat het criterium van het niet doorlopen hebben van de nominale duur bij herinvoering van de basisbeurs in juridische procedures tot problemen kan leiden. Waarin verschilt de situatie van de student die bij herinvoering bijvoorbeeld aan zijn vijfde en laatste studiejaar begint van die van de student die bij herinvoering aan de studie begint en die ook vijf jaar zal studeren, zo vragen zij.

De leden als voornoemd vragen de regering bovendien om in te gaan op de gevolgen van dit wetsvoorstel vanuit het perspectief van grenswerkers en het EU-recht. Hoe houdt de regering er rekening mee dat een beroep op de Nederlandse basisbeurs voor grenswerkers aantrekkelijk kan worden, zo vragen deze leden. Hoe is rekening gehouden met de mogelijkheid voor EU-studenten om op basis van het EU-werknemerschap een beroep op de basisbeurs te doen? Wat betekent het wetsvoorstel voor de exporteerbaarheid van studiefinanciering voor studeren buiten Nederland, zo vragen zij.

2.2.2 Hoogte basisbeurs

De leden van de CDA-fractie vragen met hoeveel studenten er rekening is gehouden in de berekening van de bedragen. Met welke verwachte stijging qua studentenaantallen wordt er rekening gehouden? Op hoeveel internationale studenten wordt gerekend? Hoe vaak is het voorgekomen dat de jaarlijkse indexering van de studiefinanciering niet heeft plaats gevonden, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de herinvoering van de basisbeurs een stap in de goede richting is. Het leenstelsel was allesbehalve sociaal en studenten ontwikkelden mede door het leenstelsel psychische en mentale klachten. De kosten voor levensonderhoud, studie en woonruimte blijven maar stijgen, aldus deze leden. Het is daarom ook teleurstellend dat de hoogte van de basisbeurs lager is dan voor de afschaffing van de basisbeurs. Het SER Jongerenplatform heeft in 2021 een alternatieve basisbeurs gepresenteerd27. Deze is gebaseerd op de noodzakelijke kosten die studenten maken. De regering houdt vast aan de € 1 miljard, die is uitgetrokken voor de invoering van de basisbeurs en dat vinden de leden erg jammer. Zij zouden liever eerst kijken naar wat studenten nodig hebben en daarop dan een basisbeurs baseren in plaats van de puur economische bril waar nu door wordt gekeken. Ziet de regering mogelijkheden om een basisbeurs in te voeren, zoals voorgesteld door het SER Jongerenplatform? Waarom kiest de regering wel of niet voor deze optie, zo vragen zij.

De leden als voornoemd merken daarnaast op dat de basisbeurs voor uitwonende studenten het eerste jaar verhoogd wordt. Voor de studenten, die hiervoor in aanmerking komen, is dat heel fijn, maar deze leden zien graag dat dit structureel wordt gemaakt. Een eerste stap daartoe wordt gezet door de motie Van Meenen c.s. 28 over het inzetten van het overschot aan incidentele middelen voor het verhogen van de basisbeurs voor uitwonende studenten en scholieren. De leden vragen of deze verhoging niet permanent kan worden en of de regering bereid is om te verkennen of daar middelen voor gevonden kan worden. De regering erkent blijkbaar de financieel lastige positie van studenten, maar enkel voor de komende twee studiejaren, aldus deze leden.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het SER Jongerenplatform in 2021 een gedegen advies publiceerde: «Studeren zonder druk»29 met als kernelementen zelfstandigheid, toekomstperspectief en welzijn. Volgens het SER Jongerenplatform zijn de belangrijkste onderdelen een ruimere aanvullende beurs, de terugkeer van de generieke beurs en een pakket van maatregelen dat de woningmarkt toegankelijker maakt voor jongeren. Volgens deze leden heeft de regering het uitgangspunt dat studenten een tegemoetkoming zouden moeten ontvangen voor de noodzakelijke kosten, waaronder studiekosten, kosten voor het levensonderhoud en woonlasten, niet overgenomen. Dit betekent volgens de leden dat de koopkracht van studenten in 2023–2024 sterk zal dalen ten opzichte van studenten in 2015. Dit betekent tevens dat studenten in te veel gevallen studeren onder zware druk. Waarom neemt de regering niet de gedachte over dat de basisbeurs structureel ter hoogte van het alternatief van het SER Jongerenplatform zou moeten zijn? Kan de regering specificeren welke elementen, onderdelen en maatregelen die het SER Jongerenplatform bepleitte, zij nog meer verwacht niet waar te maken met het onderliggende wetsvoorstel en welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de totstandkoming van het bedrag voor de basisbeurs voortkomt uit het structureel beschikbare bedrag van € 1 miljard. Voor deze leden blijft onduidelijk hoe dit exacte bedrag tot stand is gekomen. Wat is de onderbouwing van de € 1 miljard? De leden vinden dat de behoefte en de financiële positie van de student het beginpunt zou moeten zijn van het studiefinancieringsstelsel in plaats van het beschikbare budget. Waarom is niet eerst gekeken waar de studenten behoefte aan hebben? De leden vinden het vastgestelde bedrag ook problematisch, omdat de regering dit bedrag ook gebruikt om eigen tekortkomingen te repareren, bijvoorbeeld voor studenten die recht hadden op een aanvullende beurs, maar deze nog te vaak niet aanvragen, omdat de communicatie vanuit de overheid tekortschiet. Dat dit niet op orde is, is toch eigenlijk ook een fout van de overheid zelf, zo stellen deze leden. Ziet de regering dat ook zo? Zo ja, zou dat dan niet goedgemaakt moeten worden buiten dat budget van € 1 miljard? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.

Voorst lezen de leden als voornoemd dat ook rekening is gehouden met de verwachte stijgende studentenaantallen en dat de jaarlijkse bijstellingen kunnen leiden tot financiële meevallers of tegenvallers. Hoe worden financiële tegenvallers opgevangen, zo vragen deze leden. Kan de financiële tegenvaller ertoe leiden dat de basisbeurs of de aanvullende beurs wordt versoberd? Kan de regering voorbeelden geven van uitzonderlijke gevallen waarbij de loon- en prijsontwikkeling niet wordt toegekend en de middelen gezocht moeten worden op de eigen begroting, zo vragen zij.

Ten slotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de regering in kaart heeft of de bedragen ook in verhouding staan met de behoeften van studenten met een beperking. Is bijvoorbeeld gekeken naar het feit dat deze groep studenten vaker geen bijbaan kan hebben en over het algemeen hogere kosten maakt, bijvoorbeeld voor hulpmiddelen? Heeft de regering in beeld welke extra kosten deze groep studenten maakt om volwaardig mee te kunnen doen tijdens de studie? Is de regering voornemens om dit te onderzoeken, zo vragen zij.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het bevreemdend dat de basisbeurs niet permanent verhoogd wordt of tenminste gelijk wordt gesteld aan de basisbeurs van vóór de invoering van het schuldenstelsel (daarbij rekening houdend met een correctie voor de inflatie). Deze leden zien hier in potentie een groot financieel probleem ontstaan. Het Nibud geeft namelijk aan dat een gemiddelde uitwonende student ongeveer € 1.041,– uitgeeft en een thuiswonende student € 533,–30. De regering maakt het vervolgens mogelijk om voor een uitwonende student maximaal, het gecombineerde bedrag van de basisbeurs, de aanvullende beurs en de basislening, € 957,87 te ontvangen van DUO en bij een thuiswonende student maximaal € 793,27. Dat betekent volgens deze leden dat een uitwonende student gemiddeld genomen te weinig inkomsten heeft om rond te kunnen komen. De leden vragen of de regering hiermee het signaal wil afgeven dat een student er maar een baan bij moet nemen of via familie aan geld moet zien te komen. Hoe verhoudt dit zich tot de maatschappelijk verwachting die we van studenten hebben waarbij zij een fulltime studie volgen, dat ze twaalf uur werken, sporten om gezond en fit te blijven, sociale contacten onderhouden, als het kan een bestuursjaar doen en vrijwilligerswerk verrichten om maatschappelijk bij te dragen? Kan de regering hierop reflecteren en daarbij de alsmaar stijgende prestatiedruk in onze maatschappij en de financiële onzekerheden meenemen? Bovendien vragen de leden of de regering rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat studenten extra moeten gaan werken, waardoor zij studievertraging kunnen oplopen. De leden zouden hier graag een reflectie op zien. Komen studenten hierdoor juist niet in een schuldenspiraal terecht, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen rondom studenten en studeren met een functiebeperking. Deze leden vragen de regering of er goed zicht is op de feitelijke financiële positie van studenten met een beperking of chronische aandoening. In hoeverre vormen financiële prikkels door de herinvoering van de basisbeurs een reden om wel of niet met een studie door te gaan of te starten voor deze groep? Acht de regering de basisbeurs voor studenten met een beperking voldoende om hun bestaanszekerheid te borgen en financiële positie te beschermen, zo vragen zij.

In dat kader hebben de leden als voornoemd ook enkele vragen over de gemeentelijke studietoeslag die deze groep studenten ontvangen. Deze leden vragen de regering naar de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s.31, waarin de regering verzocht wordt om met een voorstel te komen om toe te werken naar één centraal punt waar studenten met een beperking al hun financiële steun kunnen aanvragen. De leden constateren dat de regering enkel de informatievoorziening voor deze groep gaat verbeteren en dat de regering het niet wenselijk acht om de uitvoering van de studietoeslag ergens anders te beleggen dan de gemeente. Uit onderzoek van Ieder(in) blijkt dat ruim 80% van de gemeenten hun informatievoorziening over studietoeslag niet op orde had in de zomer van 202232. Bij 282 gemeenten stond onjuiste of onvolledige informatie op de website of ontbrak de informatie volledig. De leden vragen de regering bij hoeveel gemeenten op dit moment nog onjuiste of onvolledige informatie over studietoeslag op de website staat. Acht de regering het in dit licht nog steeds wenselijk om gemeenten voor de uitvoering verantwoordelijk te houden? Heeft de regering gesproken met vertegenwoordigende organisaties zoals Ieder(in) over deze situatie rondom de studietoeslag? Kan de regering de verschillen in standpunten tussen vertegenwoordigende organisaties en het ministerie toelichten, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten hoe de kwijtscheldingsregeling volgens haar gestalte dient te krijgen in het hoger onderwijs en het mbo na herinvoering van de basisbeurs. In hoeverre kan aanleiding bestaan om de schuld eerder kwijt te schelden dan pas na het verstrijken van de termijn van 35 jaar? In hoeverre blijft bijvoorbeeld de terugbetalingsplicht bestaan wanneer burgers een traject van schuldsanering hebben doorlopen, zo vragen zij.

De leden van de DENK-fractie constateren dat de Raad van State terecht op het feit wijst dat niet is gemotiveerd waarom is gekozen voor de hoogte van de basisbeurs, zoals in het voorstel opgenomen en of deze bestendig zal blijken33. Dit geldt eveneens voor de inkomensgrens en de hoogte van de aanvullende beurs. Deze leden vragen of de voorgestelde omvang van de basisbeurs toereikend is met het oog op de zeer hoge inflatie. De Raad van State voorziet namelijk een scenario waarin het nieuwe stelsel al snel ontoereikend zal zijn gezien de economische ontwikkelingen. Op welke manier heeft de regering rekening gehouden met toekomstige scenario’s, waarin de inflatie hoog blijft of zelfs blijft stijgen? Is de regering van plan om de hoogte van de basis- en aanvullende beurs te verhogen wanneer genoemde scenario’s zich zullen voordoen? Is de regering ervan overtuigd dat het voorgestelde stelsel toekomstbestendig is én er geen structurele wijzigingen nodig zullen zijn? Kan de regering haar overtuiging onderbouwen? Wat vindt de regering van het SER Jongerenplatform-advies «Studeren zonder druk»34, waarin wordt geconcludeerd dat de hoogte van de beurzen in het wetsvoorstel te laag zijn, zo vragen zij.

Daarnaast geven de leden als voornoemd aan dat in het Nibud-onderzoek «Toereikendheid basisbeurs»35 wordt geconcludeerd dat studenten gemiddeld € 1.041,– per maand aan uitgaven hebben tegenover € 786,– aan inkomsten. Studenten komen dus structureel € 255,– tekort. Hoe verwacht de regering dat studenten dit structurele tekort gaan aanvullen wanneer ouders dit niet (volledig) kunnen, zo vragen deze leden. Vindt de regering dat werken naast de studie de norm moet worden? Kan de regering aangeven hoeveel uur per week werken de regering redelijk acht? Hoe verhoudt dit zich tot het tijdig afronden van de studie en de al toenemende stress en prestatiedruk onder studenten? En in hoeverre houdt de regering met dit voorstel rekening met studenten met ouders uit lage inkomensgroepen, die genoodzaakt zijn om hun ouders financieel bij te staan, mantelzorg moeten verlenen of om andere bijzondere omstandigheden het structurele tekort niet kunnen aanvullen, zo vragen zij.

Het lid van de BIJ1-fractie is blij dat de basisbeurs terugkomt, maar de nieuwe basisbeurs is niet hoog genoeg. In het Nibud-onderzoek «Toereikendheid Basisbeurs»36 wordt geconcludeerd dat studenten gemiddeld € 1.041,– per maand aan uitgaven hebben tegenover € 786,– aan inkomsten. Kan de regering een inschatting geven van de gemiddelde schuld die een student, die volledig onder het nieuwe stelsel gaat studeren, opbouwt, zo vraagt het lid. Kan de regering in haar inschatting meerdere scenario’s verwerken? Eén waarin de incidentele verhoging voor slechts een paar jaar aanblijft en één waarin de tijdelijke verhoging structureel wordt? Is de regering bereid om in het licht van het voornoemde onderzoek van Nibud de basisbeurs structureel te verhogen, zo vraagt zij.

Voornoemd lid leest bovendien in de memorie van toelichting het volgende: «De totstandkoming van het bedrag voor de basisbeurs komt voort uit het structureel beschikbare bedrag van € 1 miljard (…).»37 Wat is de redenatie achter dit bedrag? Het blijft onduidelijk hoe dit exacte bedrag tot stand is gekomen, aldus dit lid.

2.2.3 Tijdelijke verhoging basisbeurs en basistoelage in verband met koopkrachtmaatregelen

De leden van de D66-fractie hebben naar aanleiding van de motie van de leden Van der Molen en Van der Laan38 omtrent het terugdraaien van de halvering van het collegegeld in het eerste studiejaar samen met de leden van de CDA-fractie en de leden van de Christen Unie-fractie voorgesteld om € 446 miljoen in te zetten voor het verlengen van de tijdelijke verhoging van de basisbeurs. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gaf tijdens de OCW-begrotingsbehandeling op 24 november 2022 aan deze middelen inderdaad op deze manier te willen besteden39. Deze leden lezen dat in dit wetsvoorstel alleen een eenmalige verhoging van de basisbeurs voor 2023–2024 is voorzien. De leden vragen wat op juridisch vlak nodig is om het voorstel om € 446 miljoen in te zetten voor het verlengen van de tijdelijk verhoging van de basisbeurs te realiseren. Is de regering voornemens om met een nota van wijziging de mogelijkheid toe te voegen om ook in latere jaren het bedrag van de basisbeurs te kunnen verhogen, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie vragen of op elk moment een koopkrachtmaatregel genomen kan worden, zoals in dit wetsvoorstel de tijdelijke verhoging van de basisbeurs voor uitwonenden, of dat hiervoor eerst de Wet studiefinanciering 2000 of een besluit aangepast moet worden, die/dat vervolgens langs beide Kamers moet.

De leden van de SP-fractie constateren dat toen het leenstelsel werd ingevoerd de studenten uit de koopkrachtberekeningen van het Nibud zijn gehaald. Tot 2015 werden de studenten wel meegenomen, waarbij jaarlijks voor honderd voorbeeldhuishoudens de koopkrachtveranderingen voor het volgende jaar werden doorgerekend. Het Interstedelijk Studenten Overleg (hierna: het ISO) heeft al opgeroepen om studenten weer expliciet mee te nemen in de officiële koopkrachtberekeningen om zo de bijna één miljoen studenten in Nederland op de juiste manier mee te wegen in het bepalen van beleid, aldus de leden. Wil de regering daarom in gesprek gaan met het Nibud om studenten weer mee te nemen in de berekeningen van het Nibud, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de basisbeurs voor uitwonende studenten inmiddels verhoogd zal worden. In het collegejaar 2023–2024 gaat het bedrag in ieder geval omhoog met ongeveer € 165,–. Kan de regering aangeven of zij voornemens is dit bedrag structureel te verhogen? Zo nee, welke bezwaren ziet zij daartegen, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie maken van deze gelegenheid gebruik om de regering te vragen naar de stand van zaken van de gesprekken met het Nibud over het wederom includeren van studenten bij het koopkrachtonderzoek. Met de herinvoering van de basisbeurs en de huidige inflatieontwikkelingen verandert de financiële situatie van studenten sterk. De leden achten het van groot belang dat de koopkracht van studenten weer inzichtelijk wordt.

De leden van de Volt-fractie vragen in hoeverre het gewenst is dat, tegen de achtergrond van de huidige inflatie, enkel de studenten met een uitwonende basisbeurs voor de huidige kostenstijging gecompenseerd worden en de thuiswonende studenten niet. Kan de regering deze keuze motiveren? Deze leden zijn van mening dat dit voor beide groepen studenten moet gelden evenals dat dit geen tijdelijke verhoging moet zijn, maar structureel. Hoe reflecteert de regering op deze opvatting, zo vragen zij.

2.2.4 Maximale leenbedrag

De leden van de VVD-fractie vragen wat de verwachting is van de regering omtrent de omvang van de studieschuld van studenten. Hoeveel verwacht de regering dat studenten minder gaan lenen, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de hoogte van het maximale leenbedrag wordt bepaald. Welke rol spelen de analyses van het Nibud hierbij? En de inflatiecorrectie? Hoe lang kunnen studenten maximaal lenen, zo vragen zij.

Voornoemde leden zien dat thuiswonende studenten, die na invoering van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs aanspraak maken op de basisbeurs, in z’n totaliteit (dus inclusief de basisbeurs) minder kunnen lenen dan thuiswonende studenten, die thans nog onder het leenstelsel vallen. Welk maximaal bedrag kunnen thuiswonende studenten lenen, indien zij wel recht hebben op een basisbeurs, maar deze niet aanvragen? Houden deze studenten aanspraak op een hoger leenbedrag dan studenten die wel een basisbeurs aanvragen? Blijven deze bedragen ook hetzelfde als de nominale duur van de opleiding voorbij is en studenten in de leenfase terecht komen, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie signaleren dat bij de hoogte van de basisbeurs uitwonende studenten met ouders met een modaal inkomen zelf aan de kosten van levensonderhoud en studie een bedrag moeten bijdragen dat hoger is dan het bedrag dat zij in totaal kunnen lenen. Dit betekent dat zij naast hun studie zullen moeten werken om hierin te voorzien, aldus deze leden. Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag? Het Nibud berekende in het onderzoek «Toereikendheid Basisbeurs»40 dat een uitwonende student gemiddeld € 1.271,- nodig heeft om te voorzien in zijn of haar levensonderhoud. Daartegenover staat dan een bedrag van € 786,– aan inkomsten. Hierbij is volgens de leden zelfs de gigantische inflatie van de afgelopen tijd nog niet meegerekend. Hoe rechtvaardigt de regering in dit licht de hoogte van de basisbeurs voor uitwonende studenten, zo vragen zij.

De leden van de DENK-fractie zien dat de mogelijkheden om te lenen blijven bestaan in het wetsvoorstel. Kan de regering een inschatting geven van de te verwachte studieschuld van studenten, die volledig onder het nieuwe stelsel gaan studeren en gaan lenen, zo vragen zij.

2.2.5 Aanvullende beurs

2.2.5.1 Stimuleren gebruik aanvullende beurs

De leden van de D66-fractie lezen dat een kwart van de studenten, die recht heeft op een aanvullende beurs, daar geen gebruik van maakt, terwijl 41% van deze studenten wel geld leent. Deze leden moedigen het voornemen van de regering aan om in te zetten op meer gebruik van de aanvullende beurs door studenten. Welke mogelijkheden ziet de regering hiervoor in het nieuw op te zetten communicatietraject van DUO? Kan de regering toezeggen om voor de behandeling van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs de Kamer te informeren over de maatregelen omtrent het stimuleren van het gebruik van de aanvullende beurs, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie vragen welke maatregelen de regering gaat nemen om het gebruik van de aanvullende beurs substantieel te vergroten. Waar streeft de regering naar, zo vragen zij.

Voorts vragen de leden vragen of na invoering van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs op alle plekken in relevante wetgeving van de regering op het terrein van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt gewerkt met dezelfde definitie van indexatie, namelijk de gemiddelde inflatie over een jaar.

Het baart de leden van de PvdA-fractie zorgen dat een kwart van de mbo’ers, dat recht heeft op een aanvullende beurs, deze niet aanvraagt. In de raming van de uitgaven werd rekening gehouden met een substantiële afname van het niet-gebruik van de aanvullende beurs, aldus deze leden. Kan de regering toelichten in hoeverre zij daarbij succes heeft weten te boeken, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het goed dat de regering aanvullende maatregelen wil nemen om het gebruik van de aanvullende beurs substantieel te verhogen. Op welke aanvullende wijze worden studenten op de hoogte gesteld van het recht op een aanvullende beurs, zo vragen deze leden. Is in de maatregelen ook rekening gehouden met het feit dat niet-gebruik van de aanvullende beurs onder mbo-studenten hoger is? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.

2.2.6 Terugbetalingsvoorwaarden ho en mbo

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering voornemens is om de terugbetalingsvoorwaarden voor de lening in het mbo gelijk te trekken met de terugbetalingsvoorwaarden die gelden voor de lening in het hoger onderwijs. Deze leden zijn van mening dat de kosten voor een studie in het mbo, hbo of wo zoveel mogelijk gelijk dienen te zijn. Daarom moedigen de leden deze onderdelen van dit wetsvoorstel aan. In de artikelsgewijze toelichting van de memorie van toelichting lezen de leden dat harmonisatie «in hoge mate» geschiedt. Kan de regering toelichten welke terugbetalingsvoorwaarden niet worden geharmoniseerd, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie constateren dat zodra een student gaat studeren en lenen, een studieschuld wordt opgebouwd. Bovenop die schuld komt rente. Zolang een student studeert, wordt het rentepercentage steeds voor één jaar vastgezet. Het kan het dus het ene jaar hoger zijn en het andere jaar lager of gelijk blijven. Zodra een student klaar is met studeren, wordt het rentepercentage steeds voor vijf jaar vastgezet. DUO is dus al gewend om met twee systemen te werken om rente vast te zetten. Deze leden willen graag weten of het mogelijk is om voor afgestudeerden het rentepercentage van vijf jaar te blijven hanteren, tenzij het rentepercentage daalt, dan zou de rente dat jaar omlaag moeten gaan. Kan de regering de voor- en nadelen en consequenties hiervan op een rij zetten, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de rentesystematiek in het nieuwe stelsel hetzelfde zal zijn als bij de eerdere basisbeurs. Of kijkt de regering ook nog naar andere mogelijkheden? Is de regering ook bereid om DUO, ondanks dat DUO geen commerciële kredietverstrekker is, toch óók de «geld-lenen-kost-geld»-waarschuwing op hun site te laten zetten, opdat dit bijdraagt aan het bewustzijn over het aangaan van een schuld, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen stilstaan bij het gelijktrekken van de terugbetalingsvoorwaarden tussen studenten in het mbo en het hbo en wo. Het rentepercentage voor het cohort van mbo-studenten, dat vanaf 2023 hun studieschuld moet terugbetalen, is ten opzichte van andere studenten hoger, namelijk respectievelijk 1,78% en 0,46%. Dat verschil is verklaarbaar door de nu nog geldende verschillen in terugbetalingsvoorwaarden, aldus deze leden. Die rente staat voor vijf jaar vast. Het is voor het eerst sinds 2016 dat de rentepercentages hoger zijn dan nul procent. De facto is de rente voor mbo-studenten en ho-studenten de afgelopen zes jaar dus gelijk geweest, maar voor een enkele groep de komende jaren ongelijk. De leden vragen wat de overwegingen zijn geweest om voor dit specifieke cohort geen overgangsregeling mogelijk te maken in het gelijktrekken van het rentepercentage. Acht de regering het mogelijk om hier toch maatregelen voor te treffen, bijvoorbeeld door eenmalig voor dit cohort op 1 januari 2024 het rentepercentage opnieuw bij te stellen in lijn met de geldende terugbetaalregels voor ho-studenten, indien blijkt dat mbo-studenten onevenredig nadeel ondervinden van de beleidskeuze, zo vragen zij.

Het lid van de BIJ1-fractie leest in de memorie van toelichting dat «studenten hun studielening bij DUO tegen een lagere rente [kunnen] afsluiten dan bij andere kredietverstrekkers voor een vergelijkbare lening. En een vorm van rente is ook te rechtvaardigen, de overheid moet immers ook financiële middelen aantrekken, en daar rente over betalen, om leningen uit te kunnen geven.»41 Volgens het lid zijn andere kredietverstrekkers allemaal verplicht om een «geld-lenen-kost-geld»-waarschuwing op hun site te hebben. Waarom werden de studenten hier niet op gewezen door de regering, zo vraagt dit lid. Is het niet essentieel om juist jongvolwassenen éxtra goed te informeren over de risico’s van een schuld? Is het niet wenselijk dat DUO alles binnen diens macht doet om studenten te informeren over het aangaan van een studieschuld? Is het niet een goed idee om DUO, ondanks dat DUO geen commerciële kredietverstrekker is, toch óók de «geld-lenen-kost-geld» waarschuwing op hun site te laten zetten als dit bijdraagt aan het bewustzijn over het aangaan van een schuld? Vindt de regering dat zij DUO mag vergelijken met marktpartijen, zo vraagt zij.

2.2.7 Bijverdiengrens

De leden van de CDA-fractie vragen hoe vaak het in het oude basisbeursstelsel en in het huidige mbo-basisbeursstelsel voorkwam dat studenten meer verdienden dan de bijverdiengrens.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat de bijverdiengrens wordt afgeschaft in het mbo. Deze leden delen de mening van de regering dat het afschaffen studenten meer ruimte kan geven om zelf te bepalen hoe zij hun leven, studie en werk willen inrichten. Is de regering voornemens om coulant om te gaan met mbo-studenten die hier nog mee te maken hebben totdat de bijverdiengrens daadwerkelijk wordt afgeschaft? Op welke wijze wordt aan mbo-studenten gecommuniceerd dat de bijverdiengrens wordt afgeschaft, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben, in het licht van de harmonisering van het stelsel tussen ho- en mbo-studenten, enkele vragen over de bijverdiengrens voor mbo-studenten. In 2020 en 2021 gold er vanwege COVID-19 geen bijverdiengrens. Voor 2022 geldt de bijverdiengrens wel. Het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: het ATR) adviseert om verwarring voor studenten te vermijden door de bijverdiengrens ook voor het jaar 2022 niet toe te passen. De leden vragen de regering of overwogen is de bijverdiengrens niet toe te passen. Wat zijn de financiële en beleidsmatige consequenties, indien, met terugwerkende kracht, wordt bepaald de bijverdiengrens van 2022 ook niet van kracht te laten zijn, zo vragen zij.

2.3. Inhoud wetsvoorstel t.a.v. tegemoetkoming

2.3.1 Doelgroep tegemoetkoming

De leden van de VVD-fractie lezen dat EER-studenten die recht hadden op een volledige studiefinanciering ook in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. Deze leden vragen of de regering in beeld heeft over hoeveel studenten dit gaat. Hoe groot is het totaalbedrag dat naar niet-Nederlandse EER-studenten gaat door toekenning van deze tegemoetkoming? En hoeveel van deze studenten wonen en/of werken op dit moment nog in Nederland, zo vragen zij.

Daarnaast vragen de leden als voornoemd hoe voorkomen gaat worden dat EER-studenten zowel gebruik maken van studiefinanciering in hun thuisland als van studiefinanciering in Nederland. Gaat de regering dit monitoren? De leden vragen hoe erop gaat worden toegezien dat EER-studenten voldoen aan het minimaal aantal uren dat zij moeten werken voordat zij recht hebben op studiefinanciering. Hoe staat het met het onderzoek naar de verloren rechtszaken van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) tegenover buitenlandse studenten die minder dan 56 uur per maand werkten, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel EER-studenten recht hadden op een volledige studiefinanciering en hoeveel er daarnaast in aanmerking komen voor de tegemoetkoming.

Hoe komt het dat voor wat betreft de studievoorschotvoucher er niet gesproken wordt over een procedure, waarbij DUO niet over de gegevens beschikt en deze studenten zelf een aanvraag moeten doen? Met betrekking tot welke groep (oud-)studenten beschikt DUO niet over de gegevens, zodat deze groep zelf een aanvraag voor de tegemoetkoming moet doen, zo vragen zij.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het meer dan terecht dat er compensatie komt voor studenten uit de pechgeneratie. De compensatieregeling, die nu is voorgesteld, is wat deze leden betreft echter ontoereikend en roept vragen op. De leden lezen dat het aantal studenten met (hoge) schulden is opgelopen, dat de gemiddelde schuld stijgt, dat studenten extra psychologische en financiële druk ervaren door het leenstelsel en dat hypothecaire druk (vanwege het reële financiële effect van de studieschuld) is toegenomen. Hoe weegt de regering de magere compensatie in het licht van de psychologische en financiële druk die studenten ervaren, zo vragen zij.

De leden als voornoemd lezen dat alleen studenten, die onder een substantieel deel onder het leenstelsel hebben gestudeerd, voor de tegemoetkoming in aanmerking komen. De gestelde termijn van twaalf maanden roept wel de vraag op of de regering er zicht op heeft of er studenten eerder zijn gestopt doordat zij de financiële lasten niet konden of wilden dragen en daardoor dus geen compensatie kunnen krijgen. Daarnaast vragen deze leden hoe het bijvoorbeeld zit met studenten die tussen beide stelsels in vielen en daardoor alleen in aanmerking zijn gekomen voor studiefinanciering gedurende de bachelorfase van hun opleiding. Maken zij aanspraak op compensatie voor het wegvallen van de basisbeurs tijdens de masterfase van hun opleiding? Kan de regering dit verduidelijken, zo vragen zij.

2.3.2 Vorm van de tegemoetkoming

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bereid is het Besluit studiefinanciering 2000, waarin de tegemoetkoming wordt geregeld, de Kamer te doen toekomen.

Voornoemde leden vragen tevens wanneer de regering verwacht om de tegemoetkoming uit te kunnen keren.

De leden van de DENK-fractie constateren dat studenten uit de pechgeneratie enkel een studentenreisproduct en in sommige gevallen een aanvullende beurs kregen. Vindt de regering dat deze generatie studenten onevenredig hard worden getroffen? Zo nee, waarom niet? Deelt de regering het standpunt dat deze studenten, anders dan in het voorstel, na het verbruiken van hun prestatiebeurs alsnog in aanmerking moeten komen voor de basisbeurs? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.

2.3.3 Beschikbare bedrag voor de tegemoetkoming

De leden van de SP-fractie constateren dat studenten onder het leenstelsel een tegemoetkoming van maximaal € 1.436,– krijgen. Deze generatie studenten heeft een veel hogere studieschuld opgebouwd, heeft meer beroep moeten doen op hun ouders en heeft naast hun studie meer moeten werken, aldus deze leden. De regering erkent dit gelukkig, maar komt vervolgens met een volstrekt ontoereikende compensatie. Deze staat totaal niet in verhouding tot de hoogte van de studieschulden en de nadelige mentale gevolgen die deze studenten hebben ondervonden. De leden vinden dat de regering die studenten, die onder het leenstelsel hebben gestudeerd, volledig moet compenseren. De regering heeft al vaker aangegeven hier niet aan te willen, maar de leden willen de regering wel vragen eens na te denken over een ruimhartigere compensatie. Daarnaast vragen zij over welke andere vormen van compensatie de regering nog meer heeft nagedacht. Kan de regering nog eens in gesprek gaan met de Landelijke Studentenvakbond (hierna: de LSVb) en het ISO om te kijken wat nog meer mogelijk is om tegemoet te komen aan de pechgeneratie, zo vragen zij.

Daarnaast vinden de leden als voornoemd het wrang dat leenstelselstudenten, die niet meer in de nominale studieduur zitten en geen studiefinancieringsrechten hebben, geen aanspraak kunnen maken op de basisbeurs. Deze groep studenten komt alleen in aanmerking voor de tekortschietende tegemoetkoming van maximaal € 1.436,–. Deze leden willen de regering vragen om deze groep studenten meer tegemoet te komen dan nu het geval is. Welke mogelijkheden ziet de regering om de koopkrachtreparatie ook aan te bieden aan studenten die hun prestatiejaren al hebben opgebruikt, maar tegelijkertijd ook te maken krijgen met de verhoogde inflatie, zo vragen zij.

Bovengenoemde leden menen dat de regering zich steeds verschuilt achter de beperkte financiële middelen om niet de basisbeurs te verhogen of ruimhartiger te compenseren. Wat deze leden betreft is het een politieke keuze om niet meer middelen uit te trekken voor een hogere basisbeurs of voor een ruimhartigere tegemoetkoming. De leden willen graag weten waarop deze € 1 miljard is gebaseerd en waarom de regering niet heeft gekozen om meer of minder middelen uit te trekken. Kan inzage worden verkregen in alle berekeningen, redenaties en aannames die aan dit bedrag ten grondslag liggen, zo vragen zij.

Volgens de leden van de PvdA-fractie merkt de regering terecht op dat het de wetgever binnen de grenzen van het hoger recht vrij staat om wetten te wijzigen en de wetgever dus ook het recht had om in 2015 de basisbeurs af te schaffen en nu weer te herintroduceren. Deze leden beseffen dat ook toen in 1986 de basisbeurs werd ingevoerd, er met terugwerkende kracht pechgeneraties ontstonden met studieschulden die nooit zo’n omvang hadden gehad als ook zij al hadden kunnen studeren met een basisbeurs. De regering erkent niettemin dat het wrang is dat degenen die studeerden tussen 2015 en de herintroductie van de basisbeurs, deze voorziening hebben moeten missen. De regering heeft om deze reden besloten om hen als gebaar een tegemoetkoming te verstrekken en hiervoor stelt de regering € 1 miljard beschikbaar. Kan de regering nader toelichten welke overwegingen ten grondslag liggen aan de hoogte van het bedrag van precies € 29,92 per gestudeerde maand? Is dit enkel de versleuteling van een miljard dat nog ergens op een plank was blijven liggen of heeft de regering ook inhoudelijke argumenten waarom bijvoorbeeld € 29,93 per gestudeerde maand echt een buitenproportioneel gebaar zou zijn geweest, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat ook bij de compensatie voor het leenstelsel, of zoals de regering dat stelt «de tegemoetkoming», het uitgangspunt het beschikbare budget van € 1 miljard is, dat naar rato wordt verdeeld onder de leenstelsel-studenten. Het per maand beschikbare bedrag is hierdoor slechts € 29.92. Ook bij dit budget is het voor deze leden niet duidelijk waarop het is gebaseerd. Kan de regering dit nader toelichten, zo vragen zij.

De leden als voornoemd pleiten al langer voor een ruimhartigere compensatie en constateren dat de tegemoetkoming ronduit teleurstellend is voor de pechgeneratie. De invoering van het leenstelsel en herinvoering van de basisbeurs leidt tot grote financiële verschillen tussen generaties, aldus deze leden. Het gaat om de levens van één miljoen jongeren, die het nu niet alleen slechter hebben dan de generatie vóór hen, maar ook na hen. De leden vinden niet dat deze groep jongeren de dupe moet worden van fouten waar zij geen invloed op hebben gehad. Is de regering het ermee eens dat een hogere compensatie het verschil tussen deze generaties jongeren enigszins weg zou kunnen nemen? Vindt de regering dat met een bedrag van nog geen € 30,– per maand recht wordt gedaan aan de schulden en mentale klachten, die deze studenten hebben opgelopen door het leenstelsel? Is de regering het ermee eens dat een gedegen compensatie voor tekortkomingen van de overheid gepast is? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.

2.4 Inhoud wetsvoorstel t.a.v. studievoorschotvouchers

De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat studenten, die, al dan niet gedeeltelijk, in het buitenland studeerden, geen recht hebben op een studievoorschotvoucher.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de eerste vier cohorten studenten uit het leenstelsel, die eerder in aanmerking kwamen voor een studievoorschotvoucher, deze voucher nu ontvangen als korting op hun studieschuld of als uitbetaling, indien er geen schuld (meer) is. Aangezien het totale budget gelijk blijft, betekent dit volgens deze leden wel dat de waarde van de «voucher» zal dalen, namelijk van € 2.280,– naar € 1.835,– per student. De leden vinden net als de studentenorganisaties dat de waardedaling niet voor rekening van studenten zou moeten komen. Deelt de regering deze mening? Zo ja, is hij bereid om het bedrag van de studievoorschotvouchers te behouden op € 2.280,– zo vragen zij.

3. Gevolgen voor de student

3.1 Doenvermogen

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat studenten door DUO worden geïnformeerd over de prestatiebeurs en bijvoorbeeld over het feit dat er rente wordt geheven over de studieschuld. Deze leden constateren dat, nu bekend is geworden dat de rente op de studieschuld hoger is dan nul42, veel oud-studenten verrast zijn over deze ontwikkeling. Hoe kan de regering deze ontwikkeling meenemen in de wijze waarop DUO communiceert over het feit dat er altijd rente wordt gerekend op de studieschuld? Eenzelfde onwetendheid zien de leden over het feit dat de studielening meeweegt bij het aanvragen van een hypotheek. Studenten lijken te denken dat dat niet zo zou zijn. Kan de regering aangeven hoe de communicatie op deze twee punten concreet wordt verbeterd, zo vragen zij.

4. Caribisch Nederland

De leden van de D66-fractie begrijpen dat studenten van de BES-eilanden op dit moment alleen aanspraak kunnen maken op meeneembare studiefinanciering wanneer de student binding met Europees Nederland kan aantonen. Deze leden vinden dat dit geen recht doet aan de status van de BES-eilanden als bijzondere gemeenten. De leden vinden dat studenten van de BES-eilanden ook meeneembare studiefinanciering moeten kunnen ontvangen zonder een aanvullende eis van binding met Europees Nederland. Kan de regering inschatten om hoeveel studenten dit jaarlijks gaat? Ziet de regering de mogelijkheid om dit beleid te verruimen, zo vragen zij.

5. Gevolgen voor de uitvoering

De leden van de PvdA-fractie bewaren beroerde herinneringen aan de invoering van de basisbeurs in 1986. Destijds maakte de toenmalige Centrale Directie Studiefinanciering veel fouten, zodat er te veel, te weinig of zelfs geen studiefinanciering werd uitgekeerd aan rechthebbende studenten. Veel meer studenten deden een beroep op de nieuwe studiefinanciering dan gepland en toen in juni 1988 het eindrapport verscheen, bleken er in de berekeningen ten aanzien van de studiefinanciering ernstige fouten te zitten, aldus deze leden. Welke lessen trekt de regering uit de chaotische toestanden van de jaren 80 voor de manier waarop hij nu de herinvoering van de basisbeurs organiseert? Welke waarborgen bouwt de regering bij de herinvoering van de basisbeurs in om ons land een déjà vu te besparen, zo vragen zij.

5.1 Inhoudelijke reactie op onderdelen

5.1.1. Herinvoering basisbeurs

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel huisbezoeken DUO aflegde in het vorige stelsel.

De leden van de SP-fractie lezen dat er ingezet gaat worden op controles van de uitwonende beurs in de vorm van huisbezoeken. In de memorie van toelichting staat hierover het volgende43: «hiervoor wordt ingezet op 4.000 huisbezoeken per jaar, die de komende jaren zullen ingroeien». Deze leden vragen wat er wordt bedoeld met «ingroeien». Daarnaast vragen zij hoe ervoor gezorgd wordt dat deze huisbezoeken willekeurig zijn en of de regering kan uitleggen op welke manier studenten geselecteerd worden voor een huisbezoek. Moeten studenten hiervoor toestemming geven of kan DUO onaangekondigd voor de deur staan? Ten slotte vragen de leden hoe een huisbezoek er dan aan toe gaat. Welke vragen worden er gesteld? Wat gaat er precies gecontroleerd worden? Kan de regering gedetailleerd uitleggen hoe een dergelijke controle eruit gaat zien, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering wil inzetten op 4.000 huisbezoeken per jaar teneinde te controleren of degenen die een uitwonende beurs ontvangen ook daadwerkelijk uitwonend zijn. Hoe ziet zo’n huisbezoek eruit, vragen deze leden. Wat gaat DUO controleren en wat voor vragen krijgen de bewoners? Kan de regering garanderen dat er geen selectie zal zijn op basis van afkomst of achternaam, zoals achteraf wel het geval bleek bij de toeslagenaffaire, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er structureel extra wordt ingezet op de controles van de uitwonende beurs in de vorm van huisbezoeken. Er zullen 4.000 huisbezoeken per jaar plaatsvinden. Wat is de achterliggende reden voor deze extra inzet, zo vragen deze leden. Wat is de verhouding van het aantal uitwonenden studenten en de huisbezoeken? Wat was de verhouding in het oude stelsel? Hoe gaan die huisbezoeken eruitzien en wat zijn de rechten van studenten ook als het gaat om privacy, zo vragen zij.

Het lid van de BIJ1-fractie leest in de memorie van toelichting dat «structureel bovendien extra [wordt] ingezet op de controles van de uitwonende beurs in de vorm van huisbezoeken. Hiervoor wordt ingezet op 4.000 huisbezoeken per jaar, die de komende jaren zullen ingroeien.»44 Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze huisbezoeken ook écht willekeurig zijn, zo vraagt dit lid. Kan de regering uitleggen op welke manier studenten op een lijst voor huisbezoeken komen? Geven studenten vooraf toestemming voor een huisbezoek of kan DUO zonder aankondiging of waarschuwing aankloppen? Hoe ziet een huisbezoek eruit? Wat gaat DUO controleren en wat voor vragen krijgen de bewoners? Kan de regering garanderen dat er geen selectie zal zijn op basis van afkomst of achternaam, zo vraagt zij.

5.1.2 Tegemoetkomingen

De leden van de CDA-fractie vragen hoe lang studenten een aanvraag voor een tegemoetkoming kunnen aanvragen.

5.2 Communicatie

De leden van de D66-fractie lezen dat DUO een groot communicatietraject zal opstarten om studenten te informeren over de aanpassingen in het studiefinancieringsstelsel. Deze leden merken ontevredenheid over de informatieverschaffing van DUO, met name over de rente op de lening en het effect op een hypotheek. De leden vinden het belangrijk dat (aankomende) studenten goed worden geïnformeerd over hun lening en de mogelijke effecten daarvan. Daarnaast vinden zij het belangrijk dat de communicatie van DUO aansluit bij studenten. Kan de regering voor de wetsbehandeling toelichten of deze suggesties worden meegenomen in het communicatietraject van DUO, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de communicatie vanuit de rijksoverheid en DUO. De leden ontvangen veel signalen dat het voor veel studenten en aspirant studenten onduidelijk is waar en wanneer zij recht hebben op een basisbeurs, aanvullende beurs en de tegemoetkoming. Deze leden adviseren daarom om actief naar studenten en eventueel instellingen te communiceren waar zij recht op hebben. Dit zou volgens de leden kunnen door proactief naar studenten te mailen, websites met een «waar heb ik recht op»-tool en campagnes op instellingen. De leden vinden het daarnaast goed dat het gebruik van de aanvullende beurs gestimuleerd worden. Zij hadden wel liever gezien dat dit automatisch bij de aanvraag van studiefinanciering wordt toegekend in plaats van dat studenten dit moeten aanvragen. Is dit alsnog mogelijk, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het ISO meldt dat het veel geluiden ontvangt van studenten die niet op de hoogte zijn van de regels rondom het recht op de basisbeurs. Wil de regering ervoor zorgen dat DUO zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor 1 mei 2023, een mail stuurt naar alle studenten, waarin voor iedere student individueel wordt gespecificeerd waar een student volgend jaar nog wél en níet recht op heeft, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er in het wetsvoorstel een aantal overgangssituaties wordt bepaald, bijvoorbeeld voor studenten die nu al studeren maar ook in studiejaar 2023–2024 nog studeren. Het ISO geeft aan dat veel studenten niet goed op de hoogte zijn van de ontwikkelingen rondom de aankomende basisbeurs en de regels die zullen gaan gelden. Deze leden begrijpen dat het lastig is om te communiceren wat de exacte regels zijn als het wetsvoorstel nog ter bespreking voor ligt. De leden vragen echter wel om perspectief. Hoe en wanneer is de regering van plan te communiceren over de exacte regels rondom de herinvoering van de basisbeurs? De periode tussen vaststelling en invoering zal zeer kort zijn. Hoe gaan zij studentenorganisaties betrekken om zo veel mogelijk studenten in Nederland te bereiken, zodat iedereen goed op de hoogte is van de voorwaarden voor het verkrijgen van de basisbeurs, zo vragen zij.

De genoemde leden willen naast communicatie over de herinvoering van de basisbeurs stilstaan bij goede communicatie en voorlichting over rente over studieschuld. Nu er voor het eerst sinds zes jaar weer rente op studieschulden is, roept dit terecht veel vragen op bij studenten. De leden horen dat studenten niet goed weten wat de stijgende rente betekent voor hun persoonlijke situaties en hoe het uitwerkt voor hen. Zij constateren dat op Mijn DUO geen toelichting wordt gegeven over de hoogte van het rentepercentage en de impact van het percentage op de ontwikkeling van de studieschuld. De leden vragen de regering of dat wenselijk is. Wat kan en gaat de regering doen om studenten zo goed mogelijk voor te lichten over rente over studieschulden, zo vragen zij.

6. Gevolgen voor de rechtspraak

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel (hoger) beroepszaken er werden aangespannen onder het vorige stelsel.

7. Gevolgen voor de regeldruk

De leden van de CDA-fractie lezen dat 3.000 extra huisbezoeken worden afgelegd ten opzichte van de situatie onder het leenstelsel. In paragraaf 5 Gevolgen voor de uitvoering van de memorie van toelichting staat beschreven dat er 4.000 huisbezoeken gaan plaatsvinden. Waarom werden onder het leenstelsel 1.000 huisbezoeken afgelegd, terwijl toen geen onderscheid werd gemaakt tussen uit- en thuiswonende studenten, zo vragen zij.

8. Gevolgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat behalve de huisbezoeken er geen andere manier is om het recht op de uitwonendenbeurs te controleren. Betekent dit dat DUO de reisgegevens van studenten niet meer zal gebruiken voor deze controle, zo vragen zij.

9. Advies en consultatie

9.1 Raad voor de rechtspraak

De leden van de CDA-fractie vragen welke situaties worden bedoeld, waarbij ouders en studenten hetzelfde BRP-adres hanteren zonder dat zij een gezamenlijk huishouden voeren.

9.2 Adviescollege toetsing regeldruk

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de toetsing van het ATR dat in het wetsvoorstel bij de vaststelling van de aanvullende beurs nog een verschillend regime geldt voor studenten in het mbo ten opzichte van studenten in het hoger onderwijs. Bij de vaststelling van de aanvullende beurs geldt voor een student in het mbo volgens het ATR nog wel een onderscheid tussen uit- of thuiswonend, terwijl dit bij studenten in het hoger onderwijs niet geldt. De leden vragen aan de regering of dit klopt. En zo ja, waarom heeft de regering er niet voor gekozen om ook op dit vlak de regels voor het mbo en ho verder te harmoniseren, zo vragen zij.

10. Generatietoets

De leden van de Volt-fractie zijn positief over het feit dat er op initiatief van het lid Dassen tijdens het notaoverleg Hoofdlijnen herinvoering basisbeurs en tegemoetkoming studenten van 4 april 202245 een generatietoets uitgevoerd wordt op het voorliggende wetsvoorstel. Voor deze leden is het van groot belang om de duurzaamheid en de impact van het overheidsbeleid op toekomstige generaties mee te wegen in de beleidskeuzes die we maken. Zij zijn van mening dat dit aspect in de afgelopen jaren onvoldoende is meegewogen, kortetermijndenken in de hand heeft gewerkt en problemen vooruitgeschoven en daarmee heeft verergerd. Wat deze leden betreft is de uitvoering van de generatietoets op voorliggend wetsvoorstel slechts het begin. Zij beogen dat een dergelijke toets meer de regel dan de uitzondering dient te worden en ook door andere departementen op andere, nieuwe wetgeving toegepast zou moeten worden. Is de regering bereid zich in regeringsverband in te spannen voor het steviger verankeren van de generatietoets op de hiervoor beschreven manier? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Daarnaast zijn de leden benieuwd of de regering een algemene appreciatie kan geven op de toepassing van de generatietoets op het voorliggende wetsvoorstel. Verder vragen zij in hoeverre de manier waarop de generatietoets op het voorliggende wetsvoorstel is toegepast nog actueel is tegen de achtergrond van de stijgende inflatie. Kan de regering hier een toelichting op geven, zo vragen zij.

11. Inwerkingtreding

De leden van de D66-fractie merken op dat de invoering van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs is voorzien voor 1 september 2023. Deze leden lezen dat de definitieve grondslag voor uitkering van de studievoorschotvouchers naar verwachting 1 januari 2025 is en dat de definitieve grondslag voor tegemoetkoming voor alle studenten uit het leenstelsel is voorzien op 1 januari 2025. De leden zijn van mening dat de tegemoetkoming zo snel mogelijk uitgekeerd dient te worden. Waarom is gekozen voor deze termijn, zo vragen deze leden. Is het mogelijk om het proces rondom uitkeren van de tegemoetkoming en studievoorschotvouchers te versnellen, zo vragen zij.

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie, Huls