Gepubliceerd: 4 april 2023
Indiener(s): van der Ch. Wal-Zeggelink
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36200-XIV-120.html
ID: 36200-XIV-120

Nr. 120 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 april 2023

Het afgelopen jaar heeft het soortenbeleid veel aandacht gekregen vanuit de politiek en vanuit de maatschappij. Onder meer faunabeheer, de wolf en de illegale handel in beschermde diersoorten, maar ook de stranding van een orka aan de Zeeuwse kust, waren onderwerp van gesprek.

Ik hecht aan de bescherming van de soorten in Nederland en daarbuiten. Achterliggend doel daarbij is om de biodiversiteit te herstellen en te verbeteren. Mijn soortenbeleid is gericht op het in een gunstige staat van instandhouding brengen van beschermde en kwetsbare planten- en diersoorten en op behoud van de meer algemene soorten. Binnen Nederland is de Wet natuurbescherming het kader voor de soortenbescherming. Deze wet heeft bescherming als vertrekpunt; ingrepen zoals het doden of verstoren van dieren, kunnen alleen plaatsvinden als aan de voorwaarden uit de wet is voldaan. Provincies zijn hiervoor het bevoegde gezag. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor de natuurbescherming ondersteun ik de provincies door duidelijke kaders en uitgangspunten te bieden. Internationaal richt ik mijn inzet vooral op de bescherming van voor Nederland belangrijke soorten en op de Nederlandse verantwoordelijkheid voor een duurzame handel in soorten.

Met deze brief informeer ik de Tweede Kamer over een aantal ontwikkelingen op het gebied van soortenbeleid, waar relevant gekoppeld aan moties van en toezeggingen aan uw Kamer.

De volgende onderwerpen komen in deze brief aan bod:

De wolf

  • Motie van het lid Vestering c.s. over een actieve inzet voor het beschermen van de wolf (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 69).

  • Motie van het lid Van der Plas over het niet heilig verklaren van de beschermstatus van de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 338).

  • Commissiebrief over de uitvoering van de moties van de leden Van der Plas en Vestering c.s.

  • Toezegging over het informeren van de Kamer of BIJ12 ook DNA-analyses uitvoert op hybriden en of de uitslagen van deze analyses openbaar gemaakt kunnen worden (Van der Plas, BBB) (Kamerstuk 33 576, nr. 327).

  • Werkwijze rond de schadeafhandeling door BIJ12.

Jacht en faunabeheer

  • Motie van het lid Boswijk c.s. over een wetenschappelijk gedragen wildsoorten-telprotocol en analyse- en beoordelingssystematiek (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 40).

  • Toezegging over het informeren van de Kamer over de ontwikkeling van het protocol over de wildtellingen (Van Campen, VVD), (Kamerstuk 33 576, nr. 327).

  • Motie van de leden Van der Plas en Eppink over adequate tellingen van wildpopulaties (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 84).

  • Voortgang op het onderwerp landelijke vrijstelling schadebestrijding.

CITES

  • Terugkoppeling CITES Conference of the Parties (CoP19).

  • Herzien EU Action Plan against Wildlife Trafficking.

Impact hoogpathogene vogelgriep op in het wild levende vogels

  • Motie van het lid Tjeerd de Groot c.s. over het onderzoeken en monitoren van de effecten van vogelgriep op wilde soorten in de natuur (Kamerstuk 28 807, nr. 247).

Overige moties

  • Motie van het lid Wassenberg over een juridische analyse over de rechtmatigheid van de kap van het Sterrebos (Kamerstuk 33 576, nr. 261).

  • Motie van de leden Wassenberg en Van Raan over één gekleurd rotorblad voor windturbines op land (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1373).

  • Commissiebrief over de uitvoering van de motie Wassenberg en Van Raan.

  • Motie van het lid Vestering over herstelprojecten voor verdroogde gebieden op de trekroute van de grutto (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1423).

De wolf

De beschermde status van de wolf

Rondom de wolf spelen meerdere belangen die op elkaar ingrijpen. Er zijn zorgen die ik deel alsook uitgangspunten waar ik voor sta. En dit brengt dilemma’s met zich mee. Ik heb daarom de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) verzocht om de maatschappelijke dialoog over de wolf vorm te geven en om op basis daarvan advies te geven over hoe we in Nederland kunnen samenleven met de wolf en wat daarvoor nodig is. Onderwerpen die in dit advies in ieder geval aan de orde moeten komen zijn (a) de beleefde angstgevoelens voor de wolf, (b) de beschermde status en positie van de wolf in de Nederlandse natuur, en (c) bescherming van vee tegen de wolf. Met dit verzoek geef ik tevens invulling aan de motie van het lid Van der Plas (Kamerstuk 33 576, nr. 338) om de beschermstatus van de wolf niet heilig te verklaren. Ik wil dat eerst de maatschappelijke dialoog gevoerd wordt en de RDA advies uitbrengt, alvorens ik aanpassingen overweeg aan de beschermde status van de wolf. De discussie over de beschermde status wil ik graag op een zorgvuldige manier voeren. Zodra het advies van de RDA er is, zal ik dat met uw Kamer bespreken.

Totdat de uitkomsten van de maatschappelijke dialoog en het advies van de RDA bekend zijn, houd ik me aan het bestaande beleid en wetgeving, waarmee ik uitvoering geef aan de motie van het lid Vestering c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 69). Hiermee heb ik tevens uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van beide moties, zoals ook verzocht in uw brief van 23 december 2022.

Schadeafhandeling

Naar aanleiding van de toezegging in het Commissiedebat Natuur van 9 november jl. (Kamerstuk 33 576, nr. 327) heb ik contact opgenomen met het Interprovinciaal Overleg (IPO) over DNA-analyses bij gevallen van mogelijke wolvenschade. BIJ12 laat bij iedere melding van een dood of gewond landbouwhuisdier waarbij mogelijk een wolf betrokken is, een taxatie uitvoeren. Het gedode of gewonde dier wordt uitgebreid onderzocht, onder meer op (DNA-)sporen van de mogelijke predator. Hiervan worden monsters genomen. Deze worden beschikbaar gesteld aan een gespecialiseerd laboratorium van Wageningen Environmental Research (WEnR). Het doel van het laboratoriumonderzoek is in de eerste plaats vaststellen of de schade veroorzaakt is door een wolf. Daarnaast draagt deze analyse bij aan de monitoring van de wolvenpopulatie in Nederland. Hierna vindt nog een tweede laboratoriumanalyse plaats. Deze heeft tot doel te achterhalen wat het geslacht is van de wolf, om welk genetisch wolvenindividu het gaat en tot welke roedel deze wolf behoort. Het genetisch profiel dat door WEnR van een wolf is vastgesteld, wordt opgeslagen in de Europese database die bij Senckenberg aanwezig is. Alle DNA-analyses die BIJ12 ontvangt van WEnR worden openbaar gemaakt op de website van BIJ12.1 Eens per maand worden de resultaten van de analyse over de betreffende diersoort bekend gemaakt (wolf of ander dier) en eens per kwartaal worden bij wolven de individuele codes toegevoegd. Wanneer een landbouwhuisdier gedood zou worden door een wolf die een kruising is met een andere diersoort – door uw Kamer aangeduid als hybride wolf – krijgt BIJ12 hierover bericht van WEnR. Dit is in Nederland echter nog niet aan de orde geweest. Hiermee is invulling gegeven aan deze toezegging (Kamerstuk 33 576, nr. 327).

Namens uw Kamer is mij gevraagd of bezwaar kan worden aangetekend wanneer BIJ12 op basis van telefonische informatie en/of digitale beeldinformatie niet langskomt voor onderzoek en afnemen van een DNA-monster bij (vermeende) wolvenschade2. Ik heb met IPO en BIJ12 verkennend gesproken over de werkwijze rond de schadeafhandeling door BIJ12. BIJ12 voert deze opdracht uit voor de provincies. Van BIJ12 heb ik begrepen dat er tot nu toe geen gevallen zijn geweest waarbij een verschil van inzicht was tussen veehouder en BIJ12 over bezoek door een taxateur; de beslissing om wel of niet langs te komen wordt altijd in goed overleg met de melder genomen.

Wel zal BIJ12 de beschrijving van de meldingsprocedure stapsgewijs en schematisch vorm gaan geven op de BIJ12-website. Beoogd wordt daarbij dat voor iedereen duidelijk is dat niet-langskomen alleen aan de orde is als ook de betrokken melder zich hierin kan vinden en dat melders die zich naderhand bedenken binnen een afgesproken termijn om een heroverweging kunnen vragen van de beslissing om niet langs te komen.

Jacht en faunabeheer

Data en tellingen van wildsoorten

De motie van het lid Boswijk c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 40) vraagt om samen met betrokken partijen te komen tot een wetenschappelijk gedragen wildsoortentelprotocol en analyse- en beoordelingssystematiek. De motie van de leden Van der Plas en Eppink (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 84) verzoekt de regering de tellingen van de wildbeheereenheden (WBE’s) al voor integratie mee te nemen en reeds verzamelde informatie te betrekken bij de inzichten rondom populatieontwikkelingen.

De data die wordt gebruikt voor het bepalen van de staat van instandhouding van de wildlijstsoorten haas, konijn, fazant, wilde eend en houtduif is afkomstig uit het Netwerk Ecologische Monitoring (hierna: NEM). In samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) zijn er in het NEM telprotocollen voor soorten ontwikkeld en wordt de data afkomstig uit de telprotocollen door het CBS gevalideerd. Deze validatie waarborgt de betrouwbaarheid van de data die afkomstig is van het NEM. De gegevens zijn van zodanige kwaliteit dat er betrouwbare landelijke trends uit gemaakt kunnen worden.

Naast de NEM-tellingen worden er ook tellingen uitgevoerd door de WBE’s. Deze tellingen vormen de onderbouwing van de provinciale faunabeheerplannen. Ik heb uw Kamer eerder naar aanleiding van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2910) toegelicht dat de cijfers van de WBE’s nu nog niet meegenomen worden voor het bepalen van de landelijke populatietrend, omdat de gegevens zodanig zijn dat zij niet gevalideerd kunnen worden door het CBS. Het CBS heeft in 2013 de telgegevens en protocollen van de WBE’s geanalyseerd. Hieruit bleek dat de kwaliteit van de gegevens om trends te kunnen maken op landelijk niveau niet voldoende was. Het gebruikte telprotocol is door het CBS beoordeeld als onvoldoende en er was bovendien gerede twijfel aan de mate waarin dit telprotocol gevolgd werd.

In mijn brief van 14 april 2022 (Kamerstuk 33 576, nr. 267) en in het antwoord op de hiervoor genoemde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2910) heb ik aangegeven dat ik er naar streef om in de toekomst ook de tellingen van de WBE’s te kunnen gebruiken voor het bepalen van landelijke trends. Insteek is om samen met alle betrokken partijen te werken aan een gedragen, statistisch solide en uitvoerbaar telprotocol. Dit protocol is complementair aan het bestaande NEM telprotocol. Belangrijk is dat dit voldoende draagvlak geniet en uiteindelijk leidt tot een robuust, wetenschappelijk en maatschappelijk geaccepteerd systeem voor het monitoren van wildlijstsoorten, daar vraagt ook de motie van het lid Boswijk c.s. om (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 40). Naar aanleiding van deze motie én de eerdere toezegging aan Uw Kamer uit het Commissiedebat Natuur van 9 november jl. (Kamerstuk 33 576, nr. 327) informeer ik u hierbij dat de ontwikkeling van een uniform protocol voor wildtellingen in gang is gezet. Hiermee is invulling gegeven aan deze motie en toezegging.

Omdat ik het van belang acht dat een onafhankelijke partij het voortouw neemt in de ontwikkeling van een nieuwe telsystematiek heb ik de samenwerking opgezocht met de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Op 15 november 2022 is een oproep voor onderzoeksvoorstellen (call for proposals) gepubliceerd (Stcrt. 2022, nr. 30479). Op dit moment werken hbo-instellingen samen met partners aan een voorstel voor het ontwikkelen van een nieuwe telsystematiek. Dit voorstel dient voor 20 april 2023 te worden ingediend. Gunning is voorzien in het derde kwartaal van 2023, waarna het 2-jarige project van start kan gaan. Belangrijk uitgangspunt is dat provincies en andere partijen, zoals faunabeheereenheden, WBE’s, Sovon Vogelonderzoek Nederland (hierna: Sovon), Zoogdiervereniging, jagersverenigingen, Dierenbescherming en soortenorganisaties, op de juiste manier betrokken worden bij dit project, om het draagvlak te borgen.

Aangezien het nieuwe telprotocol op zijn vroegst eind 2025 gereed zal zijn, is er naar aanleiding van de motie van de leden Van der Plas en Eppink (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 84) nogmaals met het CBS en met BIJ12 gesproken. Voorgelegd is de vraag of de huidige tellingen vanuit WBE’s als betrouwbaar kunnen worden beoordeeld, waardoor zij op korte termijn bruikbaar zijn voor landelijk gebruik als aanvulling op de NEM-tellingen. Het CBS geeft echter aan dat er sinds de vorige beoordelingen geen grootschalige verbeteringen hebben plaatsgevonden in de tellingen door WBE’s. Het CBS heeft daarom aangegeven dat de huidige data niet gevalideerd kunnen worden en daarom niet gebruikt kunnen worden om landelijke populatieontwikkelingen mee te berekenen. BIJ12 heeft in 2018 in opdracht van de Ambtelijke Adviescommissie Vitaal Platteland van het IPO (AACVP) een analyse uitgevoerd naar de informatievoorziening van het faunabeheer.3 Hieruit kwam eenzelfde beeld naar voren.

Dat betekent dat de huidige tellingen op dit moment niet betrouwbaar zijn om gebruikt te kunnen worden voor het bepalen van landelijke trends. Ik kan dus nog geen uitvoering geven aan de motie Van der Plas en Eppink (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 84). Ik ben me bewust van de urgentie van het beter organiseren van deze tellingen. Echter, omdat het draagvlak en de samenwerking tussen partijen essentieel is om te komen tot een gedragen telprotocol waarvan de gegevens door alle partijen als neutraal en correct worden beschouwd, wil ik de ruimte geven aan een zorgvuldig proces.

Naast bovenstaande actie rondom de tellingen onderneem ik meer acties als het gaat om de wildlijst. In mijn brief van 14 april 2022 (Kamerstuk 33 576, nr. 267) en in de verzamelbrief Natuur van 14 november 2022 (Kamerstuk 33 576, nr. 325) heb ik u hierover geïnformeerd.

Landelijke vrijstelling schadebestrijding

In een aantal rechtszaken is de zogenoemde landelijke vrijstelling, artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming (hierna Rnb), onderwerp van geschil. Op 16 februari 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland artikel 3.1, tweede lid, van de Rnb onverbindend verklaard ten aanzien van de vos. De rechter heeft met deze uitspraak de ontheffing in Utrecht buiten werking gesteld, waardoor men in de provincie Utrecht aan deze uitspraak is gebonden. Ik heb hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Soortenorganisaties zijn een procedure gestart nu het konijn, ondanks informatie waaruit een ongunstige staat van instandhouding blijkt, nog steeds op de landelijke vrijstellingslijst staat.

De landelijke vrijstelling is gebaseerd op artikel 3.15, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) dat stelt dat diersoorten kunnen worden aangewezen welke zijn beschermd, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd en in het hele land schade veroorzaken. De zes aangewezen soorten zijn de Canadese gans, houtduif, kauw, konijn, vos en zwarte kraai.

Ik heb aanvullend onderzoek laten doen naar de staat van instandhouding van de zes soorten op de landelijke vrijstellingslijst. Als bijlagen bij deze brief stuur ik mee de onderzoeksrapporten van Sovon en Wageningen Environmental Research (WENR).

Samen met de provincies maak ik me zorgen over de consequenties van het vervallen van de landelijke vrijstelling vanwege de enorme impact op het faunabeheer (jacht, schadebestrijding en populatiebeheer) door de provincies. Momenteel laat ik, in het kader van de jacht op wildlijstsoorten, een impactanalyse uitvoeren naar aanleiding van het niet openen van de jacht op het konijn en de houtduif (landelijk vrijgestelde soorten die ook op de wildlijst staan). Samen met provincies zal ik aanvullend een impactanalyse laten uitvoeren naar de consequenties van het vervallen van de landelijke vrijstelling voor het konijn en de overige soorten van de landelijke vrijstelling. Ik wil bovendien onderzoek laten doen naar de omvang van door alle landelijk aangewezen en vrijgestelde soorten veroorzaakte schade en mogelijke oplossingsrichtingen om de schade te voorkomen of beperken.

Lange-termijn perspectief voor jacht en faunabeheer

Alle ontwikkelingen en juridische procedures op het terrein van jacht en faunabeheer laten zien dat er behoefte is aan een bredere visie over het stelsel van faunabeheer, inclusief jacht. De rolverdeling tussen het Rijk en de provincies rond faunabeheer leidt tot praktische en juridische onduidelijkheid en het stelsel is complex. Ik heb daarom besloten een traject op te starten om het huidige systeem van faunabeheer tegen het licht te houden, om te komen tot een toekomstbestendig stelsel. Met deze stelselwijziging streef ik naar een begrijpelijk stelsel met duidelijk perspectief voor het faunabeheer op de lange termijn. Faunabeheer is immers nodig voor het beheer van de natuur en het voorkomen van schade, mits de staat van instandhouding in acht wordt genomen.

Deze stelselwijziging wil ik vorm gaan geven in een zorgvuldig proces met de provincies en faunabeheereenheden. Ook belangenorganisaties van zowel de kant van de jagers als dierenbeschermers worden betrokken in dit proces. De ontwikkeling van het telprotocol, de impactanalyse en het hierboven genoemde onderzoek naar de omvang van schade door landelijk aangewezen en vrijgestelde soorten worden hierbij betrokken, evenals de uitkomsten van de nu lopende juridische procedures. Omdat ik verwacht dat dit zorgvuldig proces meerdere jaren gaat duren, heb ik de afweging gemaakt om voor de wildlijst de huidige regeling, waarbij jacht op konijn landelijk niet geopend is en jacht op haas in drie provincies niet geopend is, in stand te houden voor tenminste het komende jachtseizoen. Ik zal uw Kamer uiterlijk in het vierde kwartaal van 2023 informeren over de voortgang en de richting van deze stelselwijziging.

CITES

Terugkoppeling negentiende Conference of the Parties CITES

Van 14 tot en met 25 november 2022 vond de 19e CITES Conferentie van de Partijen (CoP19) plaats in Panama City. Meer dan 160 landen (CITES-partijen) namen deel. Zowel in de periode toewerkend naar de CoP19 als tijdens de onderhandelingen van CoP19 was Nederland actief in EU- en CITES-werkgroepen. Nederland richtte zich hierbij met name op voorstellen die betrekking hadden op haaien, neushoorn en houtsoorten. Voor wat betreft de strategische/implementatie onderwerpen (Working Documents) richtte Nederland als EU lead zich onder meer op zeeschildpadden, de grote kroonslak, grote katachtigen, nationale wetgeving voor de implementatie van CITES en de opvang van inbeslaggenomen specimen.

Van de 52 soortenvoorstellen zijn er 46 aangenomen. Onder meer zijn de requiem- en hamerhaaisoorten onder CITES Bijlage II gebracht. Hier heeft Nederland zich in EU- en CITES-verband voor ingezet. Ook zijn ruim 160 soorten amfibieën opgenomen op Bijlage II van CITES. Het gaat voornamelijk om glaskikkersoorten. De range states (landen waar deze soorten in het wild voorkomen) en een ruime meerderheid van overige landen achten de bescherming onder CITES noodzakelijk. Voor internationale handel zijn hierdoor nu dus vergunningen nodig.

Ook is er een akkoord bereikt over een nieuwe annotatie voor de houtsoort Pernambuco (Paubrasilia echinata) waar voornamelijk strijkstokken van worden gemaakt. Voor alle export vanuit Brazilië is een CITES-uitvoervergunning nodig, maar wederuitvoer van bijvoorbeeld strijkstokken is uitgezonderd van CITES. Brazilië heeft hierdoor een betere controle over de export vanuit Brazilië en de administratieve lasten blijven zoveel mogelijk beperkt.

Verder is besloten om een aantal Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse houtsoorten op te nemen op Bijlage II van CITES. Deze houtsoorten worden veel gebruikt in bijvoorbeeld tuinmeubelen en terrasvlonders. Voor de internationale handel in stammen of blokken, planken, vellen fineer, gelaagd/geplakt hout en bewerkt hout van deze soorten zijn nu CITES vergunningen nodig.

De besluiten die zijn genomen tijdens CoP19 zijn per 23 februari 2023 ingegaan. In een aantal gevallen is de opname van soorten in de bijlagen uitgesteld en daarmee de inwerkingtreding u. De wijzigingen worden verwerkt in de Europese verordeningen. Dit zal in april worden gerealiseerd. Tot die tijd gelden de internationale regels en nog niet de EU regels. Goede en heldere communicatie is belangrijk. Het CITES bureau van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland draagt zorg voor de implementatie en communicatie naar de betrokken stakeholders.

Tijdens de CITES CoP19 zijn er veel resultaten geboekt. Tegelijkertijd constateer ik dat de uitvoering en handhaving wereldwijd de komende jaren een opgave zullen zijn. Nederland blijft zich in EU- en CITES-verband actief inzetten voor een adequate implementatie, waaronder uitvoering en handhaving, van de CITES besluiten.

Herzien EU Action Plan against Wildlife Trafficking

Eind 2022 heeft de Europese Commissie het herziene EU Action Plan against Wildlife Trafficking gepubliceerd.4 Het herziene plan bevat vier prioriteiten gericht op preventie, regelgeving en beleid, handhaving en samenwerking. Nederland is blij met de aanscherping van het actieplan. Het is concreter en kent waardevolle toevoegingen in de vorm van doelstellingen op bijvoorbeeld het gebied van jachttrofeeën, data-gedreven risicoanalyses op EU-niveau, gezamenlijk prioritering door de lidstaten en de samenwerking met EuropOL en EUROJUST. Zowel nationaal als in EU-verband blijft Nederland zich actief inzetten voor de uitvoering van het actieplan en versterking van de samenwerking binnen de EU. De komende tijd zal ik nationaal samen met de uitvoerende en handhavende instanties en in EU-verband onze gezamenlijk inzet verder vormgeven.

Impact hoogpathogene vogelgriep op in het wild levende vogels

In de zomer van 2022 was er sprake van massale sterfte bij zeevogels in broedkolonies door hoogpathogene vogelgriep (HPAI). Samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV) en met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport maak ik mij hier zorgen om. Afgelopen jaar was er voor het eerst jaarrond sterfte door vogelgriep onder in het wild levende vogels. Zoals in Kamerstuk 28 807, nr. 269 aangegeven, heb ik bij Wageningen Marine Research onderzoek uitgezet naar de uitbraak van HPAI onder grote sterns. Dit onderzoek loopt nog en de resultaten worden in het eerste kwartaal van 2023 verwacht. Uw Kamer wordt hierover voor de zomer van 2023 geïnformeerd.

Onder andere naar aanleiding van de motie van het lid Tjeerd De Groot c.s. (Kamerstuk 28 807, nr. 247) heb ik Sovon gevraagd om uit te zoeken wat in het verleden de impact van vogelgriepuitbraken op populaties van wilde vogels is geweest en welke mogelijkheden er zijn om deze uitbraken te voorkomen of zo snel mogelijk te beheersen. Het rapport geeft een beeld van wat er op dit moment bekend is over de impact van HPAI op populaties van wilde vogels in Nederland. Voor meer dan 50 van de 190 onderzochte soorten zijn er aanwijzingen dat sprake is van verhoogde sterfte door vogelgriep en/of zijn er eigenschappen geconstateerd die de soort kwetsbaar maken voor sterfte door vogelgriep. Het rapport geeft aan dat Lepelaar, Grote Mantelmeeuw, Grote Stern, Visdief en Slechtvalk de vijf soorten zijn met de sterkste aanwijzingen en hoogst beoordeelde kwetsbaarheid zijn. Daarnaast zijn er 11 andere soorten die sinds 2014 veelvuldig met sterfte als gevolg van HPAI zijn geassocieerd, namelijk Brandgans, Grauwe Gans, Knobbelzwaan, Smient, Kuifeend, Ooievaar, Zeearend, Buizerd, Wulp, Kanoet en Velduil.

In het rapport worden genoemd als denkbare maatregelen om uitbraken te voorkomen of zo snel mogelijk te beheersen het zorgen voor robuuste ecosystemen, waarbij gedacht kan worden aan het creëren van rustgebieden, het beschikbaar houden van terreinen voor hervestiging van kolonievogels na massasterfte en, nadat er een afweging is gemaakt van voor- en nadelen, het opruimen van dode vogels uit broedkolonies. Meer rustgebieden creëren zou kunnen door recreatie in natuurgebieden te beperken, zo stelt het rapport. Terreinbeherende organisaties zijn verantwoordelijk voor het beheer van natuurgebieden en zonering van recreatie. Ik ga daarom in gesprek met experts, terreinbeherende organisaties en provincies om de uitkomsten van dit rapport te delen en de implementatiemogelijkheden van genoemde maatregelen te bespreken. Voor het opruimen van dode vogels heeft de Minister van LNV een leidraad opgesteld (Kamerstuk 28 807, nr. 279). Deze leidraad zal, in overleg met provincies en andere organisaties, worden doorontwikkeld.

Sovon beveelt verder aan om soorten goed te volgen, metingen te standaardiseren, snel te handelen naar signalen uit het veld en de effectiviteit van getroffen maatregelen te evalueren. Ik onderzoek hoe een adequate reactie op sterfte onder kwetsbare soorten eruit kan zien en georganiseerd kan worden, in samenwerking met experts, terreinbeherende organisaties, faunabeheereenheden en de provincies. Dit doe ik in nauwe samenwerking met de Minister van LNV die bovengenoemde leidraad heeft gepubliceerd en begin april de landelijke «vogelgriepapp» lanceert waarin dode vogels kunnen worden gemeld. Het rapport van Sovon stuur ik hierbij aan Uw Kamer. Hiermee is de motie van het lid Tjeerd De Groot c.s. (Kamerstuk 28 807, nr. 247) uitgevoerd.

Juridische analyse naar aanleiding van de kap van het Sterrebos

De motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 33 576, nr. 261) verzoekt de regering om een juridische analyse door onafhankelijke experts over de rechtmatigheid van de kap van het Sterrebos. In mijn appreciatie van de motie heb ik aangegeven dat ik de motie breder zou trekken dan de casus van het Sterrebos en dat ik een algemene juridische analyse wilde laten uitvoeren naar de eisen die gesteld worden aan de inventarisaties rondom het verlenen van ontheffingen onder de Wnb om een aanmerkelijke kans op overtreding van de wet te voorkomen. Ik heb Berenschot gevraagd deze algemene juridische analyse uit te voeren. Als bijlage bij deze brief stuur ik u het rapport dat onlangs door hen is opgeleverd. Hiermee heb ik invulling gegeven aan de motie Wassenberg.

Uit het onderzoek komt een beeld tevoorschijn dat provincies en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) adequaat omgaan met inventarisaties en Wnb-ontheffingen. Over het algemeen is er voldoende aandacht, kennis en expertise inzake de inventarisaties en ontheffingen voor een goede uitvoering van de Wnb, aldus Berenschot. Berenschot constateert dat het proces goed op orde is en dat er voldoende informatie te vinden is. Er zijn geen concrete aanwijzingen gevonden dat er structureel zaken niet goed gaan waardoor niet aan de eisen van de Wnb wordt voldaan. Tijdens het onderzoek zijn enkele aandachtspunten geconstateerd die kunnen worden verbeterd voor een nog betere implementatie van de soortbeschermingsbepalingen uit de Wnb. Deze aanbevelingen liggen voor een groot deel in het verlengde van trajecten waar al aan gewerkt wordt binnen mijn ministerie, in samenwerking met provincies. Hieronder ga ik kort in op deze aanbevelingen. Een deel van de aanbevelingen is gericht op provincies. Deze zal ik onder de aandacht van de provincies brengen.

Eén van de aanbevelingen roept op om als overheden samen het initiatief te nemen om te komen tot meer soortenprotocollen en kennisdocumenten. Hiertoe had ik reeds het initiatief genomen. Zo heb ik in 2021 RVO meerjarig opdracht gegeven om de kennis over de Staat van Instandhouding van soorten en de effectiviteit van maatregelen te vergroten voor een adequate uitvoering van de Wnb (ontheffingen, gedragscodes). RVO werkt onder andere aan het opstellen van een kennisdocument met effectieve maatregelen bij na-isolatie en renovaties ten aanzien van gebouwbewonende soorten zoals vleermuizen. Dit document wordt eind februari 2023 opgeleverd. In dit verband subsidieer ik tevens meerjarig onderzoek door de Zoogdiervereniging naar de verbetering van de monitoring van de Staat van Instandhouding van vleermuizen en het realiseren van effectieve maatregelen voor vleermuizen in de bebouwde omgeving in het kader van de energietransitie.

Berenschot beveelt ook aan om als Rijk en provincies af te stemmen hoe soortenbescherming zijn plek behoudt binnen een «natuurinclusieve energietransitie». Ook dit onderwerp heeft mijn aandacht. Vanwege de urgentie van de na-isolatieopgave werk ik samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, provincies en gemeenten, adviesbureaus, soortenorganisaties, de isolatiebranche en andere relevante maatschappelijke partijen aan een plan voor het versnellen van natuurinclusief isoleren. In dat kader ben ik met deze partijen in gesprek over de gebiedsgerichte aanpak in de vorm van een soortenmanagementplan (SMP) ter bescherming van soorten in gebouwd gebied, zoals vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Een SMP bevat onder andere de resultaten van onderzoek naar aanwezige soorten en de maatregelen die zijn gericht op het behoud en de verbetering van de staat van instandhouding van de genoemde diersoorten. Een SMP kan daarbij als basis dienen voor het aanvragen van een gebiedsgerichte ontheffing bij provincies ten behoeve van diverse ruimtelijke ontwikkelingen in het kader van bijvoorbeeld de woningopgave en de energietransitie, zodat geen ontheffingen voor individuele projecten op grond van de Wnb hoeven worden verleend. De meeste provincies werken al met gebiedsgerichte ontheffingen op basis van een SMP. Een SMP is tevens een goed instrument voor gemeenten voor een proactieve aanpak van natuurherstel in een gemeente. Daarnaast werken enkele provincies met de «pre-SMP-methodiek», waarmee tijdens de totstandkoming van het SMP toch alvast door gebouweigenaren kan worden gestart met op een natuurvriendelijke manier isoleren. Bij deze pre-SMP-methodiek is ook de isolatiebranche nauw betrokken en heeft in de provincie Utrecht, waarmee hiermee al langer wordt gewerkt, het animo voor het opstellen van een SMP onder gemeenten zeer doen toenemen.

Voor het opstellen van SMP’s stel ik momenteel een handreiking op.

Ontwikkelingen rondom een zwarte wiek bij windturbines

Op 29 november 2022 is de motie van de leden Wassenberg en Van Raan aangenomen (Handelingen II 2022/23, nr. 28, item 17) over één gekleurd rotorblad (zwarte wiek) voor windturbines op land (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1373). In 2021 is in de Eerste Kamer tevens een motie aangenomen van het lid Berkhout c.s. die verzoekt om een zwart rotorblad op te nemen als vereiste bij toekomstige tenders voor windenergie op zee (Kamerstuk 35 092, G). Beide moties redeneren dat het zwart verven van een rotorblad per windturbine de vogelsterfte drastisch zou doen afnemen en refereren aan een Noors onderzoek, waar deze maatregel tot een vermindering in vogelslachtoffers van circa 70% zou hebben geleid.

In november 2021 is de Eerste Kamer door de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd over de uitvoering van de motie van het lid Berkhout c.s. (Kamerstuk 35 092, J), een afschrift van deze brief is tevens aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 35 092, nr. 32). In deze brief heeft de Staatssecretaris toegezegd dat, indien er op drie nader te onderzoeken aspecten (namelijk effectiviteit, luchtvaartveiligheid en (kosten)technische haalbaarheid) een positief resultaat zou zijn, ze bereid zou zijn om toepassing van de zwarte wiek een vereiste te maken in de kavelbesluiten van windparken op zee. Tevens is aangegeven dat er een onderzoek loopt in de Eemshaven in Groningen, het onderzoek Zwarte Wiek, waarvan eind 2024 de eindresultaten verwacht worden. Voor het uitvoeren van de motie voor windturbines op land geldt, net als voor de uitvoering van de motie voor windturbines op zee, dat eerst het onderzoek naar de effectiviteit, luchtvaartveiligheid en (kosten)technische haalbaarheid afgerond dient te worden alvorens eisen kunnen worden gesteld over het kleuren van een turbineblad. Op 21 november 2022 heeft de Minister voor Klimaat en Energie de Eerste Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken rondom uitvoering van de motie van het lid Berkhout c.s. (Kamerstuk 35 092, P).

Naar aanleiding van de motie van de leden Wassenberg en Van Raan (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1373) en ter beantwoording van de Commissiebrief welke vraagt hoe het kabinet deze motie gaat uitvoeren, informeer ik met deze brief uw Kamer over de voortgang en de huidige stand van zaken van het onderzoek Zwarte Wiek. Voor de begeleiding van het onderzoek Zwarte wiek is door de provincie Groningen een begeleidingscommissie ingesteld, waarin de Ministeries van EZK en LNV, provincies, natuurorganisaties en energieproducenten zitting hebben. De provincie Groningen heeft onlangs de laatste stand van zaken van het onderzoek gedeeld.

Het onderzoek betreft 14 windturbines in het Eemshavengebied. Bij deze 14 turbines is een nulmeting gedaan. Hierna is van 7 turbines een wiek zwart geschilderd. De overige 7 turbines blijven onveranderd en dienen als controlegroep. De nulmonitoring (uitgangsituatie) is van september 2021 t/m augustus 2022 uitgevoerd. Het betreft slachtoffertellingen onder de 14 windturbines. Het zwart verven van de wieken van 7 turbines is gestart in augustus 2022 is in oktober 2022 voltooid. De effectmeting van de 14 turbines (waarvan 7 met zwarte wiek en 7 reguliere controle turbines) vindt plaats van oktober 2022 t/m september 2024. De resultaten van het eerste meetjaar (de uitgangssituatie) laten zien dat de vogelslachtoffers min of meer gelijk verdeeld zijn over de controle en (de zwart geschilderde) impact turbines. Dit betekent dat de 14 turbines bij benadering evenveel slachtoffers veroorzaken en in die zin niet van elkaar verschillen. Komend najaar zal tijdens de vogeltrek de tweede effectmeeting plaatsvinden en najaar 2024 de derde effectmeeting, zodat over deze 3 jaren voldoende onderbouwde conclusies kunnen worden getrokken.

Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de luchtvaartveiligheid. Begin november 2022 is gestart met de consultatie van vliegers middels een online enquête. Deze is verspreid onder de gebruikers van Heliport Eemshaven en de vliegscholen die regelmatig gebruik maken van het laagvlieggebied Noord Groningen). In de enquête worden de helikoptervliegers en vlieginstructeurs gevraagd naar hun mening over de zichtbaarheid van de turbines met een zwarte wiek. Ook wordt er gevraagd naar de relevante condities (zoals de weersomstandigheden) waarin zij hun waarneming hebben gedaan. Naar verwachting worden de resultaten van dit onderzoek begin 2024 opgeleverd.

Tevens vindt er landschappelijk onderzoek plaats middels een enquête. Ongeveer 180 Nederlanders worden geënquêteerd. Deze worden zorgvuldig geselecteerd in drie grote steden (Groningen, Utrecht en Amsterdam), in landelijk gebied en in de omgeving van de Eemshaven. Ze worden gevraagd hoe ze windturbines met en zonder zwarte wiek ervaren, zowel met als zonder voorkennis van het effect van de zwarte wiek op vogels.

Ten slotte onderzoekt RWE de effecten van het zwart schilderen op de technische eigenschappen van de wiek, zoals de mate van verbuiging door oververhitting.

Naar verwachting kan ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie en in afstemming met de provincie Groningen, uw Kamer in 2024 informeren over de resultaten van het Groningse onderzoek.

Herstelprojecten voor verdroogde gebieden op de trekroute van de grutto

Nederland heeft een verantwoordelijkheid voor het beschermen van de grutto omdat een groot deel van de populatie in Nederland broedt. Ik ben mij ervan bewust dat het ondanks onze inzet nog steeds niet goed gaat met deze migrerende vogel.

Op nationaal niveau wordt gewerkt aan het Aanvalsplan Grutto met als doel om 34 kansgebieden van elk minimaal 1.000 hectare te creëren met een optimaal leef- en foerageergebied voor weidevogels. Om boeren in staat te stellen een optimaal leefgebied voor weidevogels te kunnen creëren, is het van belang dat zij in deze gebieden een verdienmodel kunnen ontwikkelen. De vergoeding voor het beheer vanuit het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) is een onderdeel van het verdienmodel. Via dit instrument sluiten provincies contracten voor agrarisch beheer af met agrarische collectieven. In het Nationaal Strategisch Plan voor het nieuwe GLB (2023–2027) is ruim € 60 miljoen beschikbaar voor agrarisch natuurbeheer in de potentiële leefgebieden van de grutto.

Ik zet mij ook internationaal in voor de grutto. In opdracht van LNV coördineert Sovon Vogelonderzoek Nederland een internationale werkgroep voor de grutto, vallend onder het Afrikaans-Euraziatisch Migrerende Watervogelverdrag (AEWA). In deze werkgroep wordt kennis en ervaring uitgewisseld en uitvoering gegeven aan een internationaal actieplan dat als kader dient voor nationale beschermingsactiviteiten voor de grutto.

Naar aanleiding van de motie van het lid Vestering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1423) heb ik onderzocht welke rol Nederland kan spelen in het opzetten van herstelprojecten van verdroogde natuurgebieden langs de trekroute van de grutto in samenwerking met landen op de trekroute. In afstemming met Nederlandse grutto-experts, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het AEWA-secretariaat zijn verschillende opties in beeld gekomen, waaronder 1) het leveren van een financiële of kennisbijdrage aan een al lopende Life-IP projectaanvraag omtrent herstelmaatregelen voor overwintergebieden van de grutto (gecoördineerd door het Ministerie voor Milieu van Nedersaksen, Duitsland), 2) het initiëren van nieuw onderzoek voor het vullen van kennisleemten ten aanzien van verdroging in overwinteringsgebieden (als kennisbasis voor toekomstige herstelprojecten); en 3) het verbreden van bestaande Nederlandse projecten in de Sahel rondom verdroging (gecoördineerd door Buitenlandse Zaken). Ik ga onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om aan één of meerdere opties een bijdrage te leveren.

De Minister voor Natuur en Stikstof, C. van der Wal-Zeggelink