Kamerstuk 36107-10

Verslag van een schriftelijk overleg over de kabinetsreactie ‘Toezicht op Algemeen Nut’ (Kamerstuk 36107-9)

Dossier: Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2023)

Gepubliceerd: 5 april 2023
Indiener(s): Judith Tielen (VVD)
Onderwerpen: belasting financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36107-10.html
ID: 36107-10

Nr. 10 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 april 2023

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 15 december 2022 inzake de kabinetsreactie «Toezicht op Algemeen Nut» (Kamerstuk 36 107, nr. 9).

De vragen en opmerkingen zijn op 2 februari 2023 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 3 april 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tielen

Adjunct-griffier van de commissie, Lips

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie op het rapport «Toezicht op Algemeen Nut». Deze leden danken de commissie voor het onderzoeksrapport.

De leden van de VVD-fractie steunen in het algemeen het doel van de ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling) voor verschillende instellingen en de positieve invloed die zij kunnen hebben op de Nederlandse samenleving. Deze leden zien echter ook dat de ANBI-status misbruikt kan worden door sommige organisaties. Dit vinden deze leden zorgelijk.

De leden van de VVD-fractie vragen of een overzicht kan worden gegeven van de ontwikkeling van de formatie bij de Belastingdienst die toezicht houdt op een ANBI. Hoe wordt het ANBI-team de komende jaren uitgebreid zodat hun toezichthoudende rol kan worden versterkt? Hoeveel fte zal nodig zijn voor adequaat toezicht op ANBI’s?

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer een centraal ICT-punt opgericht zal worden om het toezicht op de ANBI’s te verbeteren.

De leden van de VVD-fractie vragen wat het wettelijk kader is bij het opheffen van een ANBI? Hoe kan hierbij ervoor worden gezorgd dat het geld wat in eerste instantie was bedoeld voor het goede doel niet bij individuen of partijen terecht kom(t)(em) die niet dat belang nastreven of voor privédoeleinden gebruiken?

De leden van de VVD-fractie constateren dat momenteel verschillende fiscale regimes worden getoetst op doelmatigheid en doeltreffendheid. Deze leden vragen of hierbij ook het ANBI-regime zal worden getoetst? Zo nee, waarom niet en is de Staatssecretaris bereid de doeltreffendheid en doelmatigheid alsnog te onderzoeken?

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat bij ongeveer 20 procent van de erkende instellingen niet aan hun jaarlijkse publicatieplicht wordt voldaan?

Wat is de standaardprocedure bij instellingen die niet meer actief zijn?

Waarom worden deze niet automatisch gemarkeerd als beëindigd?

Wat is de reden waarom deze instellingen niet meer actief zijn?

Indien bij steekproef ongeveer 20 procent van de instellingen niet meer actief is, wat zegt dat over de totale omvang van erkende instellingen?

Is het mogelijk om een grootschalig onderzoek te doen naar alle erkende instellingen?

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het instellen van een grondrechtentoets voor ANBI-instellingen lastig uit te voeren is in de praktijk, vooral door botsende vrijheden die in de Grondwet staan. Deze leden vragen of is overwogen of de voorwaarden om aan een ANBI-status te voldoen kunnen worden aangescherpt. Waarin bijvoorbeeld wordt opgenomen dat moet worden voldaan aan algemeen geldende normen en waarden? Of dat erin wordt opgenomen dat het prediken van haat, aanzetten tot homohaat, aanzetten tot geweld tegen vrouwen, et cetera, niet zijn toegestaan. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat hier scherp op toegezien moet worden? Voorts constateren deze leden dat het «groeiend» instrumentarium wat de overheid op dit moment heeft vooral ziet op strafbare feiten, wat de leden van de VVD-fractie geheel onderschrijven. Echter, kunnen daardoor onwenselijke situaties, zoals hierboven beschreven, niet direct worden aangepakt en de ANBI-status worden ontnomen? Hoe reageert de Staatssecretaris daarop?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport «Toezicht op Algemeen Nut» en de bijbehorende kabinetsreactie. De leden van de D66-fractie zijn blij met de aandacht voor dit onderwerp en delen de mening van de Staatssecretaris dat ongewenst gedrag door ANBI’s moet worden teruggedrongen. Wel vragen de leden of dit ongewenst gedrag nu voldoende wordt aangepakt door de aankondigde vervolgstappen van het kabinet. Daarom staan deze leden in principe positief tegenover de plannen van het kabinet, maar hebben de leden van de D66-fractie nog wel enkele vervolgvragen.

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over het gebrek aan digitalisering wat betreft de registratie, gegevensverzameling en communicatie van ANBI’s. Het lijkt deze leden vrijwel onmogelijk om goed toezicht te houden wanneer de administratie grotendeels nog op papier plaatsvindt. De aanbeveling om te digitaliseren vinden deze leden dan ook een cruciale. Uit de kabinetsreactie blijkt echter niet dat de registratie, gegevensverzameling en communicatie van ANBI’s volledig gedigitaliseerd gaat worden. Deze leden vragen daarom of het inderdaad klopt dat dit proces niet volledig gedigitaliseerd gaat worden en indien dit klopt, waarom dit niet zo is. Welk deel van het proces blijft via papier verlopen en welke reden ligt daaraan ten grondslag? Is de Staatssecretaris niet bang dat, zolang dit proces niet zoveel mogelijk gedigitaliseerd is, goed toezicht houden vrijwel onmogelijk blijft?

De leden van de D66-fractie constateren daarnaast dat in de praktijk er weinig ANBI’s onderzocht worden: in de periode 1-1-2021 tot en met 31-10-2022 heeft het ANBI-team in totaal 128 toezichtopdrachten (kantoortoetsen en boekenonderzoeken) uitgevoerd en van 47 instellingen is de ANBI-status ingetrokken. Deze leden vinden een totaal van 128 onderzoeken op een totaal van 45.000 ANBI’s in een periode van bijna twee jaar bijzonder laag. Deze leden zouden graag van de Staatssecretaris horen waarom dit aantal zo laag is. Komt dit door een gebrek aan inzicht in ANBI’s (bijvoorbeeld door een gebrek aan digitalisering), door een gebrek aan capaciteit, of door andere redenen?

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de beslissing van de Staatssecretaris om de toezichtcapaciteit niet uit te breiden, ondanks het advies om dit wel te doen in het rapport. De Staatssecretaris stelt dat uitbreiding van de toezichtcapaciteit zou leiden tot het onttrekken van benodigde capaciteit elders. De leden van de D66-fractie volgen deze logica niet direct. Deze leden vragen of uitbreiding van de capaciteit in absolute zin niet mogelijk/wenselijk is, of dat de Staatssecretaris extra toezicht op ANBI’s simpelweg niet de moeite waard acht? Indien dat laatste het geval is, zou de Staatssecretaris willen toelichten waarom dat volgens hem niet de moeite waard is?

Tot slot zijn de leden van de D66-fractie van mening dat organisaties geen ANBI-status moeten krijgen als ze zich inlaten met zaken die niet het algemeen nut dienen. Zo verbazen deze leden zich over het feit dat organisaties die zich bezighouden met ongewenste en schadelijke praktijken als conversietherapie van een ANBI-status kunnen genieten.

Deze leden zijn benieuwd hoe de Staatssecretaris daar tegenaan kijkt en de leden zijn vooral benieuwd welke stappen volgens de Staatssecretaris genomen zouden kunnen worden om organisaties die niet het algemeen nut dienen, uit te sluiten van ANBI-status.

Deze leden zijn bijvoorbeeld benieuwd hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen het uitvoeren van steekproeven om zo het toezicht te verscherpen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie «Toezicht op Algemeen Nut» en hebben hierover nog enkele vragen.

Kan de Staatssecretaris aan de leden van de PVV-fractie aangeven bij hoeveel ANBI’s is vastgesteld dat er sprake is (geweest) van ongewenste buitenlandse beïnvloeding, dan wel financiering? Wat voor een ANBI’s betrof het, uit welke landen kwam de ongewenste beïnvloeding, waaruit bestond die en welke maatregelen zijn genomen om deze ongewenste beïnvloeding dan wel financiering te stoppen?

Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel giften door ANBI’s worden ontvangen een en ander uitgesplitst naar verschillende categorieën ANBI’s? Hoeveel giften ontvangen moskeeën en andere islamitische (ANBI) instellingen?

Kan de Staatssecretaris aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoeveel belastinginkomsten er de afgelopen tien jaar zijn misgelopen als gevolg van giftenaftrek aan ANBI’s? Kan de Staatssecretaris hierbij een uitsplitsing per jaar maken?

De leden van de PVV-fractie verzoeken de Staatssecretaris om aan te geven op welke wijze wordt gecontroleerd waaraan giften en donaties worden besteed.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoeksrapport naar toezicht op ANBI’s en de kabinetsreactie daarop. Zoals bekend hechten deze leden aan het stimuleren van ANBI’s, die maatschappelijke betrokkenheid en vrijgevigheid bevorderen. Wel hebben de leden van de CDA-fractie in het verleden al vaker vragen gesteld over de «uitwassen» in deze sector, want waar voordelen te behalen zijn, vindt helaas ook regelmatig misbruik plaats. Daarom moet het toezicht op deze sector volgens deze leden ook goed op orde zijn. Deze leden zien daar goede aanknopingspunten in het rapport en in de aanbevelingen die de Staatssecretaris mee wil nemen. Deze leden zouden wel graag zien dat enige terughoudendheid geldt ten aanzien van het opleggen van allerlei extra administratieve verplichtingen aan ANBI’s. Een goede balans moet volgens deze leden worden gevonden tussen verbetering van toezicht, maar ook behapbare administratieve lasten. Graag zouden deze leden horen hoe de Staatssecretaris invulling geeft aan het vinden van een dergelijke balans.

De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over de inhoud van de brief.

Wat de leden van de CDA-fractie een belangrijk element vinden is dat ANBI’s gedrag blijven vertonen dat niet conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. In statuten kan men immers het algemeen nut beogen op grond van de voorwaarden voor de ANBI-status, maar het gaat ook juist om de feitelijke activiteiten en gedragingen van ANBI’s. Deze leden zien daarom op dat vlak ook een belangrijke uitdaging, zeker als zij lezen dat van de circa 45.000 ANBI’s, het toezichtsteam er het afgelopen jaar op basis van signalen 128 heeft onderzocht, waarna 47 ANBI-statussen zijn ingetrokken. Dat is bijna 40 procent van de onderzochte groep en de gehele populatie is vele malen groter. Juist omdat deze leden hechten aan een zuivere ANBI-sector en een verantwoorde besteding van belastinggeld, vinden deze leden het belangrijk dat ANBI’s zich ook in blijven zetten om de status te behouden. De status mag in de ogen van deze leden geen fiscaal vehikel voor misbruik zijn. Deze leden zien daarom ook uit naar de evaluatie in 2023, omdat zij mogelijkheden zien in aanscherping van het algemeen nut vereiste door een minimum aan te verrichten algemeen nuttige activiteiten of bestedingen. Deze leden vragen of de Staatssecretaris kan aangeven of hij van mening is dat een dergelijke aanpassing positieve effecten kan opleveren.

Ook vragen deze leden of de Staatssecretaris mogelijkheden ziet om met zulke aangescherpte eisen bepaalde misbruikconstructies, bijvoorbeeld het oprichten van een eigen ANBI om daar giften aan te doen om inkomstenbelasting te drukken, tegen te gaan. Die worden wellicht minder aantrekkelijk als aanvullende activiteiten moeten worden verricht.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de huidige integriteitstoets mogelijkheid biedt ANBI-statussen in te trekken. Deze leden zijn benieuwd hoe vaak een dergelijke integriteitstoets wordt uitgevoerd en of dat alleen op signalen is.

Ten aanzien van de afdeling die beoordeelt of ANBI’s nog steeds aan de ANBI-eisen voldoen, vragen de leden van de CDA-fractie hoe in praktijk wordt gecontroleerd of ANBI’s nog steeds aan de eisen voldoen. Welke informatie wordt onderzocht en hoe wordt dat gedaan om te onderzoeken of de uitgeoefende activiteiten algemeen nuttige belangen in praktijk nastreven.

De Staatssecretaris geeft aan dat hij niet zoveel ziet in het uitbreiden van het ANBI-team, met name vanwege de personele uitdagingen die de Belastingdienst al ervaart, zo constateren deze leden. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of op termijn toch niet naar een uitbreiding moet worden toegewerkt vanwege het grote aantal actieve ANBI’s en vooral ook de verwerking van en controle op de te ontvangen informatie die de Staatssecretaris voornemens is extra te gaan verzamelen.

Nog steeds zal veel informatie handmatig moeten worden gecontroleerd. Vooral als aanvullende eisen gesteld worden aan bijvoorbeeld een minimumaantal te verrichten activiteiten, zal hier toch controle op moeten worden uitgeoefend. Deze leden vragen de Staatssecretaris hierop te reflecteren.

De leden van de CDA-fractie zien voor het toezicht meerwaarde in meer digitale verwerking van ANBI-data in een centraal punt, een aanbeveling die het kabinet ook gaat uitvoeren. Deze leden zijn benieuwd of de Staatssecretaris nader kan toelichten om wat voor informatie dat gaat, of dat voor alle ANBI’s geldt, en in hoeverre dit nieuwe administratieve lasten oproept bovenop waar ANBI’s op dit moment al aan moeten voldoen en in hoeverre een balans gezocht wordt tussen beter toezicht en die administratieve last.

De leden van de CDA-fractie zijn blij om te lezen dat de wijzigingen in samenspraak met de sector worden vormgegeven. Deze leden vragen de Staatssecretaris welke partijen uit de sector allemaal worden betrokken en wat het aandeel van het totaal aan ANBI’s is wat deze partijen vertegenwoordigen.

De leden van de CDA-fractie lezen verder dat zelfregulering, bijvoorbeeld via het aansluiten bij een keurmerk, volgens de Staatssecretaris ook potentie heeft. Deze leden zouden er voorstander van zijn als de hele sector zulke zelfregulering zou toepassen, maar maken zich enige zorgen over het eigen initiatief dat de sector hiertoe moet nemen. Voor veel filantropische instellingen is dit geen probleem, maar de leden van de CDA-fractie vragen of er nu ook niet juist een probleem zit bij ANBI’s die zich nergens bij aansluiten, omdat hun motieven niet zuiver zijn. Deze leden vragen de Staatssecretaris hierop te reflecteren.

Zij vragen de Staatssecretaris ook aan te geven waar in de sector de Belastingdienst vooral risico’s ziet, bijvoorbeeld ook volgens uit de signalen en ingetrokken ANBI-statussen.

Tot slot vragen deze leden de Staatssecretaris een overzicht te geven van hoeveel onderzoeken er zijn geweest in de afgelopen tien jaar en hoeveel statussen er zijn ingetrokken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben het rapport en de kabinetsreactie met interesse gelezen. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Staatssecretaris of het klopt dat het totale budgettaire beslag van de ANBI-faciliteiten in 2018 circa 640 miljoen euro was. Kan hij daarnaast een meer actuele berekening van het totale budgettaire beslag geven?

In het rapport staat dat het toezicht op ANBI’s «gebrekkig is» en «het ANBI-team nauwelijks toekomt aan opsporing van fraude». Klopt het dat er daarom geen enkel zicht is op hoeveel fraude er gepleegd wordt en welk deel van het jaarlijkse budgettaire beslag naar organisaties gaat die het algemeen nut slechts beperkt of helemaal niet dienen?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Staatssecretaris daarnaast te reflecteren op de relatie tussen de ANBI-faciliteiten en vermogensongelijkheid in Nederland. In hoeverre is hij van mening dat de ANBI-faciliteiten bijdragen aan een grotere vermogensongelijkheid en in hoeverre denkt hij dat de voorgestelde maatregelen in het rapport bijdragen aan het verminderen van dit mogelijke effect? Is de Staatssecretaris daarnaast van plan nog andere maatregelen te nemen en zo ja, welke? Kijkt het kabinet daarbij bijvoorbeeld ook naar het versmallen van de definitie van algemeen nut of naar het verder inperken van de giftenaftrek voor burgers?

Kan de Staatssecretaris toelichten waarom na dit rapport nog een extra evaluatie nodig is vóór bepaalde aanbevelingen worden geïmplementeerd?

Verder lezen deze leden op pagina acht van de kabinetsreactie over het «meerjarenportfolio van medio 2023» en vragen het kabinet om aan te geven wat de inhoud en het beoogde doel van hiervan is.

Hiernaast vragen deze leden naar de impact van de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR). Is het kabinet bekend met signalen dat deze wet bij met name kleinere verenigingen en stichtingen – die vaak een ANBI-status hebben – een onwerkbare werklast veroorzaken die somtijds zelfs het voortbestaan van de organisatie bedreigt? Wordt deze wet geëvalueerd en zo ja, wordt dit element in die evaluatie meegenomen? Ziet het kabinet de kans en heeft het de ambitie, indien het deze signalen herkent, op te treden om deze effecten weg te nemen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het rapport «Toezicht op Algemeen Nut». Deze leden delen in grote lijnen de inzet van de Staatssecretaris, maar hebben hierover nog diverse vragen.

De leden van de fractie van de SGP lezen in de kabinetsreactie op het rapport dat de Staatssecretaris terecht aangeeft dat ANBI’s de pluriforme samenleving reflecteren en dat er veel verschillende doelen kunnen worden nagestreefd, mede doordat het begrip «algemeen nut» neutraal is vormgegeven. Tegelijk voelt dit volgens de Staatssecretaris soms «ongemakkelijk». Waarom is dat ongemakkelijk?

Hoe borgt de Staatssecretaris dat er geen statussen van ANBI’s worden ontnomen van instellingen die wellicht andere opvattingen hebben dan die volgens sommigen als gangbaar worden gezien? Is hij het ermee eens dat deze materiële zaken geen beoordeling van de Belastingdienst behoeven, maar dat voor de Belastingdienst enkel relevant is dat er voldaan wordt aan alle formele vereisten?

De leden van de SGP-fractie zijn verheugd te lezen dat de Staatssecretaris er niet voor voelt om een grondrechtentoets op te nemen. Deze beoordeling is in de ogen van deze leden geen taak voor de Belastingdienst. Tegelijk lezen deze leden dat de Staatssecretaris van mening is dat het kabinet zich duidelijk moet uitspreken wat ze als ¨wenselijk maatschappelijk gedrag ziet¨. Hoe ziet dat er in de praktijk uit? Welke doorwerking heeft dat op ANBI-regelgeving? Waarom wordt er gesproken over het ¨wenselijk maatschappelijk gedrag¨ zoals het kabinet dit ziet, terwijl eerder juist werd betoogd dat ANBI’s de pluriforme samenleving reflecteren en dat deze pluriformiteit van belang is? Hoe borgt de Staatssecretaris een objectieve beoordeling van ANBI-aanvragen en een objectieve beoordeling van ANBI-gedrag?

De leden van de SGP-fractie vragen wanneer de regering de nota van wijziging en de nota naar aanleiding van het verslag over de Wet transparantie maatschappelijke organisaties gereed heeft.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het rapport «Toezicht op Algemeen Nut». Deze leden delen in grote lijnen de inzet van de Staatssecretaris, maar hebben hierover nog diverse vragen.

De leden van de fractie van de SGP lezen in de kabinetsreactie op het rapport dat de Staatssecretaris terecht aangeeft dat ANBI’s de pluriforme samenleving reflecteren en dat er veel verschillende doelen kunnen worden nagestreefd, mede doordat het begrip «algemeen nut» neutraal is vormgegeven. Tegelijk voelt dit volgens de Staatssecretaris soms «ongemakkelijk». Waarom is dat ongemakkelijk?

Hoe borgt de Staatssecretaris dat er geen statussen van ANBI’s worden ontnomen van instellingen die wellicht andere opvattingen hebben dan die volgens sommigen als gangbaar worden gezien? Is hij het ermee eens dat deze materiële zaken geen beoordeling van de Belastingdienst behoeven, maar dat voor de Belastingdienst enkel relevant is dat er voldaan wordt aan alle formele vereisten?

De leden van de SGP-fractie zijn verheugd te lezen dat de Staatssecretaris er niet voor voelt om een grondrechtentoets op te nemen. Deze beoordeling is in de ogen van deze leden geen taak voor de Belastingdienst. Tegelijk lezen deze leden dat de Staatssecretaris van mening is dat het kabinet zich duidelijk moet uitspreken wat ze als ¨wenselijk maatschappelijk gedrag ziet¨. Hoe ziet dat er in de praktijk uit? Welke doorwerking heeft dat op ANBI-regelgeving? Waarom wordt er gesproken over het ¨wenselijk maatschappelijk gedrag¨ zoals het kabinet dit ziet, terwijl eerder juist werd betoogd dat ANBI’s de pluriforme samenleving reflecteren en dat deze pluriformiteit van belang is? Hoe borgt de Staatssecretaris een objectieve beoordeling van ANBI-aanvragen en een objectieve beoordeling van ANBI-gedrag?

De leden van de SGP-fractie vragen wanneer de regering de nota van wijziging en de nota naar aanleiding van het verslag over de Wet transparantie maatschappelijke organisaties gereed heeft.

II Reactie van de Staatssecretaris van Financiën

Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties van de vaste commissie voor Financiën schriftelijk zijn gesteld en de daarbij gemaakte opmerkingen over de kabinetsreactie op het rapport «Toezicht op algemeen nut».1 Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk dezelfde volgorde aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen van partijen gebundeld zijn beantwoord.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat het wettelijk kader is bij het opheffen van een ANBI en hoe er hierbij voor kan worden gezorgd dat het geld wat in eerste instantie was bedoeld voor het goede doel, niet bij individuen of partijen terecht komt die niet dat algemeen belang nastreven of voor privédoeleinden gebruiken. Het intrekken van de ANBI-status wil niet zeggen dat de instelling moet worden opgeheven. Om te voorkomen dat het geld dat bedoeld was voor het goede doel, na intrekking van de ANBI-status onbelast elders terecht komt, geldt voor instellingen waarvan de ANBI-status is ingetrokken (ex-ANBI) een informatieverplichting.2 Deze renseigneringsverplichting geldt voor elke instelling waarvan na 31 december 2012 de ANBI-status is ingetrokken. Een ex-ANBI heeft de jaarlijkse verplichting om – als het vermogen hoger is dan € 25.000 – informatie betreffende de schenkingen in een jaar en het verloop van het vermogen in datzelfde jaar aan de Belastingdienst te verstrekken. Deze informatieverplichting dient ertoe te voorkomen dat dit vermogen zonder heffing van schenkbelasting wordt overgeheveld naar bestemmingen buiten de sfeer van het algemeen nut.

De leden van de fractie van het CDA vragen hoe in de praktijk wordt gecontroleerd of instellingen nog aan de wettelijke vereisten voldoen. Het wettelijke kader voor ANBI’s is neergelegd in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De inspecteur (lees: het ANBI-team) maakt binnen het regulier toezicht voor de beoordeling of aan het wettelijk kader wordt voldaan, gebruik van reeds beschikbare inlichtingen en bescheiden (intern en extern). Indien nodig verzoekt het ANBI-team de instelling nadere informatie te overleggen. Het ANBI-team ontneemt een instelling de ANBI-status bij voor bezwaar vatbare beschikking met ingang van het tijdstip waarop deze instelling kortgezegd niet langer aan de voorwaarden voor ANBI’s voldoet.3 Voorts kan de ANBI-status worden ingetrokken op grond van artikel 5b, achtste of negende lid, AWR die de zogenoemde integriteitstoets bevat.

De leden van de fractie van het CDA vragen zich af hoe vaak een integriteitstoets wordt uitgevoerd, en of dat alleen gebeurt bij signalen. Op grond van de integriteitstoets kan de ANBI-status worden ingetrokken (of geweigerd) als kort gezegd een bestuurder van een ANBI in die hoedanigheid in de afgelopen vier jaar is veroordeeld wegens het plegen van een in de integriteitstoets genoemd misdrijf én de betreffende ANBI niet publiekelijk afstand neemt van de strafbare handeling. Met ingang van 2021 is de integriteitstoets binnen de ANBI-regeling uitgebreid met de mogelijkheid een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) op te vragen indien de inspecteur gerede twijfel heeft over de integriteit van de instelling zelf, een bestuurder, een persoon die feitelijk leiding geeft of een gezichtsbepalende persoon. Het intrekken van de ANBI-status uitsluitend op basis van de integriteitstoets is nog nooit voorgekomen. Een reden daarvoor is ook dat het ANBI-team geen inzicht heeft in veroordelingen wegens het plegen van een in de integriteitstoets genoemd misdrijf, en dus afhankelijk is van signalen van, bijvoorbeeld, de FIOD of het OM dat er sprake is van een veroordeling ter zake van een dergelijk misdrijf. Tot nu toe is 2 keer een VOG opgevraagd en is het 5 keer overwogen. Voor het kunnen opvragen van een VOG dient gerede twijfel te bestaan bij de inspecteur, waardoor de VOG niet zomaar opgevraagd kan worden. In de praktijk wordt een VOG pas opgevraagd als bij meerdere teamleden binnen het ANBI-team gerede twijfel bestaat en afstemming heeft plaatsgevonden in de vaktechnische lijn.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de standaardprocedure is bij instellingen die niet meer actief zijn, waarom deze niet meer actief zijn en waarom deze niet automatisch worden gemarkeerd als beëindigd. Daarnaast vragen zij of het klopt dat bij ongeveer 20 procent van de erkende instellingen niet aan hun jaarlijkse publicatieplicht wordt voldaan en wat dat zegt over de totale omvang van erkende instellingen. Tot slot vragen zij of het mogelijk is om onderzoek te doen naar alle erkende instellingen. De leden van de fractie van D66 vragen voorts hoe wordt aangekeken tegen het doen van steekproeven. Instellingen die niet meer actief zijn komen niet vanzelf in beeld bij het ANBI-team, behalve wanneer de instelling wordt beëindigd of opgeheven. Als wel blijkt dan een ANBI inactief is, dan zal in contact worden getreden met de instelling wat de reden is van inactiviteit. Als geen of geen gegronde reden kan worden gegeven, kan het team (al dan niet met terugwerkende kracht) tot intrekking overgaan, of afspraken maken voor alsnog algemeen nuttige besteding binnen de doelstelling van de betreffende instelling. Op dit moment zie ik geen aanleiding om steekproeven of grootschalig onderzoek naar alle erkende instellingen (ANBI’s) op te zetten. Ik wil eerst kijken wat de ingezette veranderingen voor ANBI’s, zoals het online ANBI-aanvraagproces, het ANBI-informatieloket en uiteindelijk het online portaal voor de centrale aanlevering van ANBI-gegevens zullen opleveren. Daarnaast wacht ik ook de uitkomsten van de voor dit jaar geplande ANBI-evaluatie af. De ongeveer 20 procent is gebaseerd op steekproeven in 2018, en is mogelijk inmiddels achterhaald. Om daarover een goede uitspraak te kunnen doen is nader onderzoek nodig, dit is dan ook een element dat zal worden bezien in de evaluatie. Voorts hecht het kabinet eraan om te benadrukken dat de bevindingen uit specifieke, risicogerichte onderzoeken niet zonder meer kunnen worden geëxtrapoleerd naar de gehele doelgroep.

De leden van de fractie van de VVD vragen of het ANBI-regime ook zal worden getoetst op doelmatigheid en doeltreffendheid. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de behandeling van het rapport Toezicht op Algemeen Nut zich verhoudt tot de geplande evaluatie van de giftenaftrek in 2023. Het schriftelijk overleg over het rapport Toezicht op Algemeen Nut vindt momenteel plaats en de planning is dat de evaluatie van de giftenaftrek en de evaluatie van de ANBI-regeling ultimo 2023 worden afgerond.

De leden van de fractie van de VVD vragen voorts hoe het ANBI-team zal worden uitgebreid zodat hun toezichthoudende rol kan worden versterkt en hoeveel fte er nodig zal zijn voor adequaat toezicht op ANBI’s. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de versterking van de capaciteit van het ANBI-team van de Belastingdienst concreet gestalte krijgt en waarom het kabinet deze uitbreiding ambitieus genoeg acht. De leden van de fracties van D66 en het CDA vragen om alsnog te bezien of uitbreiding van de toezichtscapaciteit niet mogelijk of wenselijk is. Voor het houden van administratief- en materieel toezicht op de naleving van de ANBI-regelgeving is 38,5 fte formatief beschikbaar. Zoals in de reactie op het adviesrapport «Toezicht op algemeen nut» is toegelicht, ziet het kabinet mogelijkheden om het toezicht, in lijn met een deel van de aanbevelingen van de commissie, te verbeteren. De inzet van het kabinet is om met name de informatiepositie van de Belastingdienst te versterken. Op die manier kan namelijk het toezicht op de instellingen gerichter en efficiënter worden uitgevoerd, en in algehele zin worden verbeterd. Het kabinet acht het uitbreiden van de personele capaciteit voor de handhaving daarom ook vooralsnog niet nodig. Dat zou evenmin de effectiefste wijze zijn om het toezicht te verbeteren. Bovendien zou het intern anders aanwenden van personeel ten koste gaan van toezicht en de handhavingscapaciteit op andere middelen en is het werven van nieuw personeel een moeilijke opgave in de huidige arbeidsmarkt.

De leden van de fractie van D66 spreken hun zorg uit over een gebrek aan digitalisering, en vragen of volledige digitalisering van registratie, gegevensverzameling, en communicatie zal plaatsvinden. In lijn met de aanbevelingen uit het adviesrapport «Toezicht op Algemeen Nut» heeft het kabinet besloten om in te zetten op verbetering van het toezicht op ANBI’s. Eén van de speerpunten in dat verband is digitalisering. Zoals vermeld in de kabinetsreactie op het adviesrapport wordt door de Belastingdienst gewerkt aan verbetering van de digitale gegevensverwerking. Toegezegd is om een centraal punt voor aanlevering, verwerking, en publicatie van ANBI-gegevens in het leven te roepen. Inmiddels is de Belastingdienst gestart met de voorbereidende werkzaamheden om een dergelijk online portaal te ontwikkelen. Zoals ook in de kabinetsreactie is aangegeven zal dat waarschijnlijk een grote iv-inspanning vergen, met mogelijke gevolgen voor (her)prioritering in het iv-portfolio. Daarnaast is sinds medio februari van dit jaar de mogelijkheid opengesteld om de ANBI-beschikking digitaal aan te vragen, hetgeen een belangrijke vereenvoudiging in het aanvraagproces voor zowel verzoekers als – in het verlengde daarvan – de Belastingdienst meebrengt. Met het uiteindelijk realiseren van deze doelstellingen zal naar verwachting van het kabinet een belangrijke eerste stap in de richting van nagenoeg volledige digitalisering zijn bewerkstelligd.

De leden van de fractie van de PVV verzoeken om aan te geven op welke wijze wordt gecontroleerd waaraan giften en donaties worden besteed. De leden van de fractie van D66 vragen waarom het aantal uitgevoerde toezichtsonderzoeken naar ANBI’s, gelet op de omvang van de doelgroep, relatief laag is. De controle op de bestedingen van ANBI’s valt binnen de reguliere reikwijdte van toezicht op ANBI’s. Dat het aantal uitgevoerde toezichtsonderzoeken relatief laag is, heeft meerdere redenen. Allereerst is conform de uitvoerings- en handhavingsstrategie van de Belastingdienst de handhavingscapaciteit van het ANBI-team selectief ingezet. De Belastingdienst maakt voortdurend keuzes over waar de beschikbare capaciteit op wordt ingezet. Het is praktisch onmogelijk om op alle individuele gevallen gericht toezicht uit te oefenen. Het toezicht wordt daarbij zo selectief en gericht mogelijk ingezet, afgestemd op de (oorzaken van) het gedrag van burgers en bedrijven. De Belastingdienst zet capaciteit in op datgene waar de kans op niet-naleving het grootst is of de grootste impact kan hebben. Daarnaast is de capaciteit binnen het ANBI-team met name gericht op naleving van de regelgeving, zoals in het traject van beoordeling van de aanvraag van een ANBI-beschikking. Daarmee wordt nagestreefd om het nalevingsgedrag binnen de doelgroep te vergroten. Een andere belangrijke factor is dat het controleren op juistheid en volledigheid van ANBI-gegevens een arbeidsintensief proces is, dat een groot beslag legt op de daarvoor beschikbare capaciteit. Met de nu ingezette digitalisering is de verwachting dat dit zal veranderen, hoewel ook na versterking van de informatiepositie van de Belastingdienst het toezicht een groot beslag op de beschikbare capaciteit zal blijven leggen. Verder is het doen van nader onderzoek mede afhankelijk van de hoeveelheid binnengekomen meldingen en interne of externe signalen.

De leden van de fracties van de VVD en de SGP vragen wanneer de acties om het toezicht door de Belastingdienst te versterken, waaronder een verplichte gecentraliseerde aanlevering van ANBI-gegevens, worden uitgevoerd. Ook vragen de leden van deze fracties welke regelgeving moet worden aangepast en wanneer dit wordt gedaan. De leden van de fractie van het CDA vragen aan wat voor soort informatie kan worden gedacht in het kader van gecentraliseerde digitale ontvangst en verwerking van ANBI-gegevens. De leden van de fractie van het CDA vragen voorts hoe de balans tussen verbetering van toezicht enerzijds en behapbare administratieve lasten anderzijds kan worden behouden.

Een belangrijke constatering van de adviescommissie is dat de informatiepositie van het ANBI-team aanzienlijk moet worden versterkt. Als het ANBI-team beschikt over centraal aangeleverde gegevens die via software aan elkaar te koppelen zijn, wordt hiermee de informatiepositie versterkt. Met het versterken van de informatiepositie kan er meer aandacht uitgaan naar de inhoudelijke toetsing van de ANBI-voorwaarden en wordt toezicht minder afhankelijk van interne en externe signalen. Het toezicht op de naleving van de ANBI-regelgeving zal dus vooral moeten worden verbeterd door verplichte gecentraliseerde aanlevering van gegevens -via een portal- door ANBI’s in plaats van de huidige publicatieverplichting voor ANBI’s op hun eigen website of een andere website. De invoering van een verplicht gebruik van een portal vereist een beperkte aanpassing van artikel 5b, tiende lid, AWR. Deze aanpassing zal plaatsvinden wanneer de ontwikkeling van deze portal in een gevorderd stadium is en er duidelijkheid bestaat over wanneer deze portal in gebruik genomen zal kunnen worden. De aan te leveren gegevens zullen in beginsel dezelfde gegevens zijn die ANBI’s nu al verplicht zijn om te publiceren, waarbij de wijze van de publicatie afhankelijk is van de grootte van de instelling. Momenteel is een ANBI verplicht om gegevens te publiceren op een eigen website, of op een gemeenschappelijke website van bijvoorbeeld een brancheorganisatie. Omdat ANBI’s nu al verplicht zijn om bepaalde gegevens te publiceren, zal een verplichting om ze via één centraal punt aan te leveren naar verwachting niet tot een grote toename in administratieve lasten leiden. Over de ontwikkeling van het centrale portal en de gegevensaanlevering wordt gesproken met de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF). Vanuit de goededoelensector is aangegeven dat een aanlooptijd voorafgaand aan lancering van het portaal wenselijk is, aangezien veel instellingen zijn aangewezen op in meer of mindere mate digitaal vaardige vrijwilligers.

De leden van de fractie van de VVD vragen of is overwogen om de voorwaarden van de ANBI-status aan te scherpen, bijvoorbeeld door op te nemen dat moet worden voldaan aan algemeen geldende normen en waarden of dat het prediken van haat, aanzetten tot homohaat of geweld tegen vrouwen, et cetera, niet zijn toegestaan. De leden van de fractie van de SGP vragen of het voor de beoordeling van de Belastingdienst of (nog) sprake is van een ANBI uitsluitend relevant is of aan de ANBI-regelgeving zoals deze is opgenomen in de AWR en de uitvoeringsregeling AWR wordt voldaan. Daarnaast vragen zij hoe wordt geborgd dat er geen statussen van ANBI’s worden ontnomen van instellingen die andere opvattingen hebben dan die volgens sommigen als gangbaar worden gezien. De leden van de fractie van D66 vragen om een reflectie op de stelling dat organisaties die zich bezighouden met ongewenste en schadelijke praktijken als conversietherapie een ANBI-status kunnen hebben. Daarbij vragen laatstgenoemde leden hoe het kabinet aankijkt tegen het uitvoeren van steekproeven naar spanning met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen om zo het toezicht te verscherpen.

Het kabinet vindt diversiteit en verscheidenheid in de filantropie en het algemeen nut van groot belang. Het kabinet voelt er nu dan ook niet voor om aanvullende voorwaarden op het vlak van bijvoorbeeld grondrechten aan ANBI’s op te leggen. Een instelling kan de ANBI-status bij voor bezwaar vatbare beschikking ontvangen indien deze instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen nut beogend karakter heeft en voldoet aan de (in de AWR en in de Uitvoeringsregeling AWR) gestelde voorwaarden. De grens van de vrijheid van ANBI’s om hun doelen na te streven ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets in beeld komt) of daar waar een instelling door de rechter verboden wordt. De Belastingdienst beoordeelt enkel of aan de voorwaarden voor de ANBI-status wordt voldaan, zoals handelen conform het algemeen belang. Indien echter sprake is van activiteiten die niet aansluiten bij eenieders overtuiging van wat behoort tot het «algemeen nut», maar deze activiteiten niet worden ingegeven door een particulier belang, is dat geen reden om een instelling de ANBI-status te ontnemen. Dit is in lijn met het advies van de commissie van deskundigen prof. dr. René Bekkers, mr. Hans van Leijenhorst en prof. dr. Ingrid Leijten die het advies «Toezicht op algemeen nut» heeft opgesteld. De commissie adviseert om geen toets op grondrechten in de ANBI-regelgeving of -toezicht op te nemen omdat dit naar haar oordeel onwenselijk, onnodig en onwerkbaar is. Een bijkomend aspect is dat de Belastingdienst volgens de commissie niet de geëigende partij is om complexe afwegingen te maken met betrekking tot ongewenst gedrag en grondrechten. Aanvullende voorwaarden zoals genoemd door de leden van de fractie van de VVD zouden dus geen onderdeel kunnen zijn van het toezicht van de Belastingdienst op ANBI’s. Andere (straf- en civielrechtelijke) maatregelen lijken een betere manier onwenselijk gedrag te voorkomen of te bestrijden.

Het voorgaande neemt niet weg dat het kabinet zich duidelijk uitspreekt en blijft uitspreken wat het als maatschappelijk wenselijk gedrag ziet en dit blijft uitdragen. Een voorbeeld daarvan is dat het kabinet in de recente beleidsreactie op de Verkenning van juridische en beleidsmatige interventies ter voorkoming en bestrijding van «conversietherapie» dergelijke conversiepraktijken nadrukkelijk afkeurt en na indiening van het initiatiefwetsvoorstel4 met een wettelijk verbod op conversiepraktijken bij de Tweede Kamer zijn standpunt kenbaar zal maken. Als dit bij de Tweede Kamer in behandeling zijnde initiatiefwetsvoorstel wet wordt, kan – afhankelijk van de strafmaat en de omstandigheden – een veroordeling voor een strafbaar feit grond zijn om de ANBI-status in te trekken.

De leden van de fractie van de PVV vragen of kan worden aangegeven bij hoeveel ANBI’s is vastgesteld dat er sprake is (geweest) van ongewenste buitenlandse beïnvloeding, dan wel financiering en wat voor ANBI’s het betrof, uit welke landen de ongewenste beïnvloeding kwam en waaruit deze bestond en welke maatregelen zijn genomen om deze ongewenste beïnvloeding dan wel financiering te stoppen. Het toezicht op ANBI’s richt zich niet op mogelijke ongewenste beïnvloeding. Voor giften uit landen buiten de EU aan een ANBI zal de giftenaftrek zelden aan de orde zijn.5 Omdat deze giften niet afkomstig zijn van iemand die in Nederland woont, worden deze niet belast met schenkbelasting. Dit betekent dat er nauwelijks een fiscale relevantie van deze giften is. Voor wat betreft giften uit onvrije landen geldt dat het kabinet een bredere aanpak heeft om dit tegen te gaan. Hierbij wijs ik op het wetsvoorstel transparantie maatschappelijke organisaties6 dat momenteel in uw Kamer in bespreking is. Achtergrond van dit wetsvoorstel is meer zicht op financiering afkomstig uit het buitenland die mogelijk gepaard gaat met ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke organisaties. Dit wetsvoorstel wil tegengaan dat ontvangen donaties bij maatschappelijke organisaties zorgen voor onwenselijke buitenlandse beïnvloeding. De nota van wijziging en de nota naar aanleiding van het verslag van dit wetsvoorstel zullen naar verwachting uiterlijk in het tweede kwartaal van dit jaar naar de Kamer worden gestuurd, dit in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de SGP daarnaar.

De leden van de fractie van de PVV vragen hoeveel giften door ANBI’s worden ontvangen, uitgesplitst naar verschillende categorieën ANBI’s en hoeveel giften moskeeën en andere islamitische (ANBI-)instellingen ontvangen. Het is niet bekend hoeveel giften er door ANBI’s worden ontvangen. Uit het onderzoek «Geven in Nederland»7 blijkt dat huishoudens in 2020 € 2.073 miljoen hebben gegeven aan goede doelen, het is niet bekend welk deel hiervan aan ANBI’s is gegeven. Van het totale bedrag van € 2.073 miljoen valt € 574 miljoen in de categorie «Kerk en levensbeschouwing». Een nadere uitsplitsing is niet beschikbaar.

Voorts vragen de leden van de fracties van de PVV en van GroenLinks naar het totale budgettaire beslag van de ANBI-faciliteiten in de afgelopen tien jaar. Tabel 1 geeft een overzicht van de ANBI-faciliteiten in de schenk- en erfbelasting en de giftenaftrek, gebaseerd op de miljoenennota 2023. De schuingedrukte bedragen betreffen ramingen, de rest realisaties. Daarnaast zijn er nog enkele andere fiscale faciliteiten voor ANBI’s; bijvoorbeeld in de energiebelasting.

Tabel 1 Kosten van de giftenaftrek en faciliteiten voor ANBI’s in € mln (MN2023)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

IB

345

339

346

357

421

467

481

430

433

437

440

Vpb

5

5

6

6

8

7

9

9

9

9

10

ANBI’s

195

199

203

207

211

215

219

223

228

232

237

totaal

545

543

555

570

640

689

709

662

670

678

687

De leden van de fractie van het CDA vragen welke partijen uit de sector worden betrokken bij het uitvoeren van de aanbevelingen naar aanleiding van het adviesrapport «Toezicht op Algemeen Nut». Zoals in de kabinetsreactie is vermeld, zal het kabinet in gesprek gaan met de SBF over de aangekondigde vervolgstappen. SBF is een platform dat de gemeenschappelijke belangen behartigt van drie zelfstandige brancheorganisaties (Goede Doelen Nederland, FIN – Branchevereniging van fondsen en foundations en CIO – Interkerkelijk Contact in Overheidszaken). Zij vertegenwoordigen gezamenlijk een belangrijk deel van de filantropiesector. Zo beschikken circa 680 ANBI’s over een CBF-Erkenning (fondsen die zijn aangesloten bij Goede Doelen Nederland). De FIN heeft meer dan 350 fondsen als lid en het CIO vertegenwoordigt circa 6.500 aangesloten kerkelijke instellingen.

De leden van de fractie van het CDA vragen of kan worden aangegeven of in een specifiek gedeelte van de ANBI-sector een verhoogd risico op niet-naleving bestaat, en of een overzicht is te geven van het aantal uitgevoerde toezichtsonderzoeken in de afgelopen tien jaar en hoeveel statussen zijn ingetrokken. Het is niet bekend in welk gedeelte van de ANBI-sector een verhoogd risico op niet-naleving bestaat en hoeveel toezichtsonderzoeken de afgelopen tien jaar zijn uitgevoerd. De evaluatie van de praktijk rondom ANBI’s en SBBI’s bevat informatie over hoe vaak de ANBI-status is toegekend en ingetrokken over de periode 2008–2016.8 Over andere jaren is dit aantal niet bekend.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de inhoud en beoogde doel is van het meerjarenportfolio. Hiervoor verwijs ik de leden graag naar de Kamerbrief van 20 februari 2023 over de ICT bij de Belastingdienst.9 Hierin is onder andere opgenomen:

«Eén van de conclusies van de onderzoeken van EY en KPMG naar de ICT van de Belastingdienst was dat er meerjarige, integrale planningen en prioritering op basis van financiële, kwalitatieve en kwantitatieve wegingscriteria ontbraken. Met andere woorden: er was onvoldoende overzicht over het geheel aan benodigde ICT-werkzaamheden. Hierdoor was het niet mogelijk bewust beslissingen te nemen. Er is vervolgens een IV-portfolio gemaakt, in eerste instantie voor een kalenderjaar. Inmiddels is er een MJP met een horizon van vijf jaar vastgesteld, inclusief een werkende procedure voor herplanning. Het MJP 2023–2027 van de Belastingdienst laat de volgorde, de planning en de toewijzing van ICT-capaciteit zien.»

De leden van de fractie van GroenLinks stellen de vraag of het klopt dat het ANBI-team nauwelijks toekomt aan opsporing van fraude en er daarom geen zicht is op hoeveel fraude er gepleegd wordt en welk deel van het jaarlijkse budgettaire beslag naar organisaties gaat die het algemeen nut slechts beperkt of helemaal niet dienen. Het dienen van het algemeen nut is een belangrijke voorwaarde voor de ANBI-status. In de uitvoering wordt daarom steeds grote aandacht geschonken aan het toetsen of aan de criteria van de ANBI-status wordt voldaan. Het toezicht is daarbij in beginsel grotendeels afhankelijk van signalen van oneigenlijk gebruik die binnenkomen. Aangezien de informatiepositie van de Belastingdienst beperkt is, zullen eventuele gevallen van fraude niet altijd worden gezien. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat opsporing van fraude geen taak is van het ANBI-team, maar van de FIOD.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een reflectie op de relatie tussen de ANBI-faciliteiten en vermogensongelijkheid in Nederland. Zij vragen in hoeverre de ANBI-faciliteiten bijdragen aan een grotere vermogensongelijkheid en in hoeverre het kabinet denkt dat de voorgestelde maatregelen in het rapport bijdragen aan het verminderen van dit mogelijke effect. Ook vragen deze leden of het kabinet van plan is nog andere maatregelen te nemen en zo ja, welke, en of het kabinet daarbij bijvoorbeeld ook kijkt naar het versmallen van de definitie van algemeen nut of naar het verder inperken van de giftenaftrek voor burgers. Indien een burger een donatie aan een ANBI doet uit zijn vermogen, kan deze burger onder voorwaarden gebruik maken van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting. Door de gift neemt het vermogen van de burger af, maar via de aftrek in de inkomstenbelasting krijgt deze burger daar een deel van terug van de overheid. Alle mutaties in vermogen van huishoudens hebben gevolgen voor de vermogensverdeling. Per 1 januari 2023 is een plafond van € 250.000 per huishouden voor de aftrekbaarheid van periodieke giften ingevoerd.10 Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het adviesrapport, is het kabinet niet voornemens nieuwe maatregelen te nemen. Dit jaar zullen echter zowel de giftenaftrek als de ANBI-regeling worden geëvalueerd. Mochten daaruit maatregelen voortvloeien, dan zal de Kamer daarover uiteraard worden geïnformeerd.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom na het rapport nog een extra evaluatie nodig is vóór bepaalde aanbevelingen worden geïmplementeerd. Deze vraag heeft betrekking op de aanbeveling van de commissie om een (aangescherpt) bestedingscriterium (jaarlijks minimum aan activiteiten verrichten of een minimumbedrag aan het algemeen nut besteden) in te voeren. In de kabinetsreactie is vermeld dat deze aanbeveling zal worden meegenomen in de evaluatie van de ANBI-regelgeving in 2023. Hiervoor is gekozen omdat deze aanbeveling, zoals de commissie zelf ook onderkent, voor- en nadelen kent die ook afhangen van de vormgeving van een bestedingscriterium. Daarnaast zal een extra bestedingscriterium naar verwachting gepaard gaan met extra administratieve lasten. Daarom zal een eventuele invoering van bestedingscriterium zorgvuldig worden afgewogen en ook met de sector, mede gelet op de administratieve lasten, worden besproken.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het kabinet aanwijzingen heeft dat de aftopping van de periodieke giftenaftrek het schenkgedrag van burgers doet afnemen en of het kabinet voornemens is om deze aftopping te evalueren met betrekking tot enerzijds het effect op belastingontduiking en anderzijds op geefgedrag. Toegezegd is voor juli 2023 terug te komen op de uitvoering van de motie Essers e.a. waarin wordt verzocht om zo spoedig mogelijk in kaart te brengen welke negatieve financiële effecten de aftopping kan hebben op algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s).11 De mogelijke impact van de aftopping van de periodieke giftenaftrek zal ook daarna worden gevolgd, onder meer via het reguliere overleg met de sector. De giftenaftrek wordt in 2023 geëvalueerd. Op dat moment zijn de effecten van de aftopping nog niet zichtbaar omdat deze per 1 januari 2023 is ingegaan en de evaluatie ziet op eerdere jaren. De aftopping zal daarom niet eerder dan in de eerstvolgende reguliere evaluatie van de giftenaftrek worden meegenomen. Bij een dergelijke evaluatie komen alle relevante aspecten aan bod.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het kabinet bekend is met signalen dat de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR) voor met name kleinere verenigingen en stichtingen – die vaak een ANBI-status hebben – een onwerkbare werklast kan veroorzaken en soms zelfs het voortbestaan van de organisatie kan bedreigen. Zij vragen voorts of de wet wordt geëvalueerd en of dit element in de evaluatie wordt meegenomen. Tot slot vragen deze leden of het kabinet de kans ziet en de ambitie heeft om deze effecten weg te nemen.

De WBTR is op 1 juli 2021 in werking getreden en voorziet in maatregelen om de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. De WBTR regelt dat verenigingen en stichtingen alleen hun statuten hoeven aan te passen als daarin bepaalde regels ontbreken voor situaties die grote gevolgen voor hen kunnen hebben. Bijvoorbeeld wat er moet gebeuren als een bestuurder langdurig ziek is of plots overlijdt. De wet bepaalt dat pas bij een eerstvolgende keer dat een vereniging of stichting naar de notaris gaat, wanneer en om wat voor reden dan ook, een regeling daarvoor door de notaris moet worden opgenomen in de statuten. Als een vereniging of stichting geen plannen heeft om haar statuten te wijzigen, dwingt deze wet hen daar niet toe. De wet verplicht verenigingen en stichtingen verder ook niet tot het instellen van een toezichthoudend orgaan (zoals een raad van commissarissen of een raad van toezicht). Op deze manier ligt er geen extra administratieve last bij verenigingen en stichtingen als gevolg van de WBTR.12 Om mogelijke zorgen over de gevolgen van de wet weg te nemen bij met name kleine verenigingen en stichtingen heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid dit in 2021 ook nader toegelicht in een informatieblad over de WBTR.13 Het kabinet herkent vooralsnog niet de signalen dat uit de WBTR een onwerkbare werklast zou voortvloeien, maar de wet zal worden geëvalueerd. De Minister voor Rechtsbescherming zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de WBTR aan uw Kamer een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.14 Indien er ongewenste effecten zijn van de wetgeving, dan zal dit in deze evaluatie worden meegenomen en zal het kabinet hierop actie bepalen.

De leden van de fractie van de SGP kunnen zich vinden in de kabinetsreactie dat ANBI’s de pluriforme samenleving reflecteren en dat er veel verschillende doelen kunnen worden nagestreefd, mede doordat het begrip «algemeen nut» neutraal is vormgegeven. Wel vragen deze leden waarom dit soms ongemakkelijk voelt. De leden van de fractie van de SGP vragen voorts hoe een objectieve beoordeling van de ANBI-aanvragen en -gedrag wordt geborgd. Het begrip «algemeen nut» is in de wet neutraal vormgegeven en wordt ook, zoals uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. Doelen of activiteiten van ANBI’s kunnen weleens leiden tot een ongemakkelijk gevoel waar deze op gespannen voet staan of strijden met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen, zoals naar voren komt in bijlage 1 van het adviesrapport. Het kabinet vindt diversiteit en verscheidenheid in de filantropie en het algemeen nut van groot belang. Daarbij vindt het kabinet het belangrijk dat burgers die zich voor maatschappelijke doelen willen inzetten, voldoende keuze hebben en ook kunnen bepalen welke activiteiten van ANBI’s zij wenselijk vinden. De Belastingdienst heeft bovendien niet de taak om de te beoordelen of het belang dat een instelling behartigt ook maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Mede daarom is het kabinet niet voornemens om een grondrechtentoets in de ANBI-regelgeving op te nemen.

De leden van de fractie van het CDA zijn van mening dat de ANBI-status geen fiscaal vehikel voor misbruik mag zijn en vragen of een aanscherping van het algemeen nut vereiste door een minimum aan te verrichten algemeen nuttige activiteiten of bestedingen (bestedingscriterium) positieve effecten kan opleveren of een mogelijkheid kan zijn om bepaalde misbruikconstructies, bijvoorbeeld het oprichten van een eigen ANBI om daar giften aan te doen om inkomstenbelasting te drukken, tegen te gaan. De leden van de fractie van de SGP vragen een reactie op de stelling dat de mate van bestedingen in een jaar vrijwel niets zegt over het bijdragen aan het algemeen nut en dat ANBI’s een grote verscheidenheid kennen in de mate van bestedingen per jaar. Zij vragen daarbij hoe dit wordt meegewogen in het aangekondigde onderzoek naar een aangescherpt bestedingscriterium en hoe de noodzaak wordt gewogen van een (aangescherpt) bestedingscriterium ten opzichte van het reeds bestaande 90%-criterium.

Ik wil het beeld bestrijden dat de oprichting van een «eigen ANBI» (een ANBI waarbij de oprichter tevens schenker en (vaak) bestuurslid is) per definitie een misbruikconstructie is. Een eigen ANBI moet immers aan dezelfde eisen voldoen als andere ANBI’s. Wel ben ik het eens met de stelling dat de ANBI-status geen vehikel voor fiscaal misbruik mag zijn, maar het is de vraag of een (aangescherpt) bestedingscriterium voor de aanpak daarvan een belangrijke rol kan spelen. Voor ANBI’s geldt al de fundamentele voorwaarde dat de uitgaven van de instelling voor ten minste 90% gedaan worden ten behoeve van het algemeen nut (het 90%-criterium). ANBI’s dienen niet alleen het algemeen nut te beogen; uit hun werkzaamheden moet ook blijken dat zij hun doelstelling, en daarmee het algemeen nut, in werkelijkheid nastreven. Daarnaast kent de ANBI-regelgeving al een soort bestedingscriterium in de zin dat een ANBI niet meer vermogen mag aanhouden dan zij in redelijkheid nodig heeft om haar voorziene activiteiten ten behoeve van het algemeen nut voort te zetten, de zogenoemde «anti-oppoteis»15. Als de bestedingen structureel achterblijven in verhouding tot het vermogen, acteert de Belastingdienst daar waar nodig al op.

Een (aangescherpt) bestedingscriterium kan voordelen hebben doordat het de ANBI-status bij instellingen die geen activiteiten ondernemen en die niet daadwerkelijk bijdragen aan het algemeen nut verhindert. Of een dergelijke eis voldoende toevoegt aan de ANBI-regelgeving en of dit opweegt tegen de verhoogde complexiteit van de regelgeving, de administratieve lasten voor ANBI’s en de extra uitvoeringslasten voor de Belastingdienst, is waardevol om te onderzoeken. Het door de commissie voorgestelde (aangescherpte) bestedingscriterium zal daarom worden meegenomen in de evaluatie van de ANBI-regelgeving die gepland staat voor 2023.

De leden van de fractie van de SGP vragen wanneer het gezamenlijke plan van aanpak om zowel de zelfregulering als de uitvoering van de ANBI-regeling verder te verbeteren met de SBF wordt besproken en opgesteld. De leden van de fractie van het CDA vragen om een reflectie op de stelling of in het kader van zelfregulering het probleem zit bij ANBI’s die zich nergens bij aansluiten, omdat hun motieven niet zuiver zijn. Daarnaast vragen de leden van de fractie van de SGP hoe het kabinet de Kamer op de hoogte houdt van de gesprekken met de sector om zelfregulering te verbeteren.

In het adviesrapport wordt opgemerkt dat risico’s op fraude en misbruik van de ANBI-status minimaal zijn voor filantropische instellingen die zichzelf onderwerpen aan gedragscodes en keurmerken. Daarnaast merkt de commissie op dat spanningen met grondrechten niet of nauwelijks voorkomen in deze groep ANBI’s. De commissie adviseert dan ook om de dekkingsgraad van zelfregulering binnen deze sector te verhogen. Zelfregulering speelt een belangrijke rol bij het bevorderen van transparantie en betrouwbaarheid van de sector.

Momenteel hebben ruim 45.000 instellingen de ANBI-status, waarbij opgemerkt moet worden dat binnen deze groep een grote verscheidenheid bestaat. Sommige ANBI’s hebben een groot vermogen en draaien vrijwel geheel op professionals, terwijl andere ANBI’s juist zeer kleinschalig zijn en volledig afhankelijk zijn van vrijwilligers. Zoals opgemerkt in de kabinetsreactie is de SBF bereid om tot nadere afspraken te komen over hoe de sector nog beter kan bijdragen aan de bestaande zelfregulering en de reikwijdte daarvan. Deze ANBI’s zullen dan onderworpen zijn aan het raamwerk van regels op basis van zelfregulering. Dan zal er nog steeds een grote groep ANBI’s zijn die zich om hun moverende redenen niet aan zelfregulering willen onderwerpen óf onzuivere motieven hebben. Deze ANBI’s zullen op de reguliere wijze worden onderworpen aan het toezicht van het ANBI-team.

Het kabinet zal hierover met de SBF komende maanden in gesprek treden om gezamenlijk tot een plan van aanpak te komen om zowel de zelfregulering als de uitvoering van de ANBI-regeling verder te verbeteren. Het streven is erop gericht het plan van aanpak dit jaar op te stellen en de Tweede Kamer daarover eind dit jaar te informeren.