Kamerstuk 36002-23

Reactie op het amendement van het lid van den Berg c.s. ter vervanging van nr. 10 over het behouden van de wettelijke eis dat voldoende drogisten fysiek aanwezig zijn (Kamerstuk 36002-14)

Dossier: Wijziging van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Verzamelwet VWS 2022)

Gepubliceerd: 17 januari 2023
Indiener(s): Kuipers
Onderwerpen: organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36002-23.html
ID: 36002-23

Nr. 23 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 januari 2023

Bij uw Kamer is aanhangig het wetsvoorstel tot wijziging van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Verzamelwet VWS 2022)1. In verband met de te verwachten plenaire behandeling van dit wetsvoorstel, wil ik u over de volgende twee punten berichten.

Zienswijze indelingsstatus zelfzorggeneesmiddelen

Zoals ik heb aangekondigd in de nota naar aanleiding van het nader verslag2, heb ik het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) gevraagd om hun zienswijze op de indelingsstatus van verschillende zelfzorggeneesmiddelen. Er bestaan vragen, over de indelingsstatus van bepaalde middelen die nu de UAD-status (Uitsluitend Apotheek en Drogist) hebben. Het appel van verschillende partijen zoals artsen- en patiëntenorganisaties ten aanzien van de verkrijgbaarheid van niet-steroïdale anti-inflammatoire middelen (NSAID’s) heb ik hierin meegenomen. Het is niet mijn voornemen om een einde te maken aan de verkoop van NSAID-middelen bij drogisterijen. In algemene zin heb ik het CBG gevraagd mij toe te lichten waarom sommige middelen zelfzorgmiddelen zijn en andere niet. U treft een afschrift van mijn verzoek aan het CBG als bijlage bij deze brief aan.

Ingediend amendement met Kamerstuk 36 002, nr. 14

Op dit wetsvoorstel is een amendement door het lid van den Berg c.s. ingediend3, met als doel artikel III, onderdeel C, te laten vervallen. In dat onderdeel wordt voorgesteld in artikel 62 van de Geneesmiddelenwet uitdrukkelijk te regelen dat digitale voorlichting bij de terhandstelling van UAD-geneesmiddelen mogelijk is.

Ik ben bekend met de zorgen die er zijn rondom dit artikel. Uit berichtgeving hierover begrijp ik dat verschillende partijen risico’s zien voor gebruik en medicatieveiligheid, omdat het idee bestaat dat na de wetswijziging geneesmiddelen overal en zonder toezicht verkocht kunnen worden. Ik wil daarom graag benadrukken dat dit wetsvoorstel alleen de (digitale) voorlichting door een (assistent-) drogist regelt, en niets verandert aan de plaatsen waar zelfzorgmiddelen verkocht mogen worden. Alle andere waarborgen voor goede zorg blijven immers eveneens intact. Om UAD-geneesmiddelen te mogen verkopen moet er nog altijd een drogist in dienst zijn bij de betreffende winkel, die toezicht houdt en eindverantwoordelijk is voor de verkoop, hierop wordt toezicht gehouden door de IGJ. Er moet ook een (assistent-)drogist beschikbaar zijn om vragen te beantwoorden. Wat het wetsvoorstel verandert, is dat de voorlichting niet meer uitsluitend fysiek hoeft plaats te vinden. In webwinkels is fysieke aanwezigheid immers niet mogelijk, en ook daar moet een consument goede en relevante informatie kunnen krijgen.

Ik hecht eraan te benadrukken dat voorlichting voor iedereen toegankelijk en duidelijk moet zijn, ongeacht of dit fysiek of digitaal is. Ik verwacht dan ook dat aanbieders van UAD-medicatie er voor zorgen dat dit het geval is.

In de toelichting op het bovengenoemde amendement is opgenomen dat het online aanbieden van UAD-geneesmiddelen (de verkoop via webwinkels) mogelijk blijft. Het uiteindelijke oordeel over de strekking van deze bepalingen is uiteraard aan de rechter, maar naar mijn oordeel is deze aanname niet juist.

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die de aanleiding vormde voor de voorgestelde aanpassing van artikel 62 van de Geneesmiddelenwet4, maakt mijns inziens alle digitale verkoop van UAD-medicatie onmogelijk. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak had betrekking op een vraagstuk over een fysieke winkel. Echter, als artikel 62 inhoudt dat advies via een digitaal communicatiemiddel niet kan, maak ik daaruit op dat het ook niet is toegestaan bij (digitale) verkoop op afstand. Het feit dat online aanbieders onder toezicht van het CIBG staan, doet daar niets aan af. Artikel 67a van de Geneesmiddelenwet bepaalt uitdrukkelijk dat deze bepaling geldt «onverminderd artikel 62», ofwel beide vereisten gelden. Naar mijn interpretatie kunnen de aanbieders waarnaar verwezen wordt (www.aanbiedersmedicijnen.nl) nu dus formeel alleen AV-zelfzorgmiddelen (algemene verkoop) verkopen.

De voorgestelde wetswijziging heeft tot doel een eind maken aan de onduidelijkheid over de (on)rechtmatigheid van online verkoop. Daarmee wordt dan ook helder welke eisen er gelden voor voorlichting over zelfzorgmiddelen: wanneer mensen vragen hebben over een middel, ongeacht of dit in een webwinkel is of in een fysieke winkel, moeten zij die vragen kunnen stellen. Dat die voorlichting in een webwinkel via digitale middelen gebeurt is evident, en het is niet alleen verantwoord, maar ook consistent dat ook in een fysieke winkel mogelijk te maken, voor de momenten dat er geen (assistent)-drogist aanwezig is.

Binnen de hele zorg zetten we in op digitaal contact tussen zorgverleners en patiënten naast en aanvullend op fysiek contact. In het Integraal Zorgakkoord hebben we hierover afspraken gemaakt – «digitaal als het kan» – en uw Kamer heeft mij daartoe ook meermaals opgeroepen. Diezelfde ontwikkeling zie ik ook voor me als het om zelfzorgmiddelen gaat.

Gezien deze context breng ik met het oog op de plenaire behandeling van het wetsvoorstel het bovenstaande graag onder uw aandacht.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers