Kamerstuk 35830-V-8

Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. het Jaarverslag Ministerie van Buitenlandse Zaken 2020 (Kamerstuk 35830-V-1)

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Buitenlandse Zaken 2020

Gepubliceerd: 1 juli 2021
Indiener(s): Geert Wilders (PVV)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35830-V-8.html
ID: 35830-V-8

Nr. 8 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 juli 2021

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over het Jaarverslag Ministerie van Buitenlandse Zaken 2020 (Kamerstuk 35 830 V, nr. 1)

De vragen en opmerkingen zijn op 8 juni 2021 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 22 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Wilders

Adjunct-griffier van de commissie, Konings

Inhoudsopgave

I

Vragen en antwoorden

2

     

II

Volledige agenda

25

I Vragen en antwoorden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het jaarverslag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken 2020 en het jaarverslag 2020 van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Zij hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

De coronapandemie heeft het afgelopen jaar een groot effect gehad op de wereld, en ook op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De VVD-fractieleden willen graag hun waardering uitspreken voor de enorme repatriëringsactie die door het ministerie is opgezet en uitgevoerd, om alle Nederlanders die dat wilden weer veilig naar huis te brengen. Worden de gebeurtenissen, activiteiten en effecten geëvalueerd, om zo lessen te leren voor de toekomst? Ziet de Minister ook mogelijkheden om na de COVID-pandemie meer digitale (en anderszins flexibele) dienstverlening aan te bieden?

1. Antwoord:

Ik ben verheugd dat ondanks de aanloopperikelen die een dergelijke nieuwe operatie hebben gekenmerkt, de repatriëringsactie wordt gewaardeerd. Ik wil graag benadrukken dat dit niet mogelijk was geweest zonder de uitstekende samenwerking met alle betrokkenen uit de reisbranche en de verzekeringsbranche.

De lessen die uit het Verantwoordingsonderzoek 2020 van de Algemene Rekenkamer naar voren zijn gekomen worden waar nodig gebruikt om het evacuatiebeleid en de protocollen aan te scherpen. Ook gebruik ik hiervoor de lessen uit een eerder uitgevoerde interne evaluatie en uit de externe evaluatie door het COT van het crisismanagement tijdens de Bijzondere Bijstand Buitenland (BBB) repatriëring.

Enkele reeds bestaande plannen voor uitbreiding van digitale dienstverlening zijn door de COVID-pandemie in een stroomversnelling gekomen. Toen het aanvragen van reisdocumenten in veel landen ernstig werd belemmerd door beperkende maatregelen m.b.t reizen en (fysiek) contact aan de balie is het mogelijk gemaakt om het voorkomen van verlies van Nederlanderschap digitaal te regelen. Voorts is in het kader van project Loket Buitenland (PLB) door het 24/7 contact center van Nederland Wereldwijd (24/7 NWW) in samenwerking met Logius een pilot uitgevoerd met het per videocall verstrekken van een DigiD-activeringscode aan Nederlanders en EER-burgers in het buitenland. Dit voorziet zeer in een behoefte, omdat burgers in het buitenland hiervoor nu nog in persoon moeten verschijnen bij 1 van de 14 balies buiten Nederland. In totaal werden 114 activeringscodes verstrekt. Overwogen wordt de pilot te verlengen in verband met de introductie van het Digital Covid Certificate, waarvoor een DigiD code noodzakelijk is. Na afloop zal de (verlengde) pilot worden geëvalueerd, op basis waarvan wordt besloten of en zo ja hoe en wanneer deze dienstverlening structureel kan worden aangeboden.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd om te zien dat er in 2020 door de Algemene Rekenkamer geen ernstige onvolkomenheden meer gevonden zijn bij het ministerie. Tegelijkertijd is het jammer dat er een onvolkomenheid is bijgekomen. De ICT-problemen zijn nog steeds niet helemaal opgelost. Wanneer verwacht de Minister alle vijf aanbevelingen te hebben uitgevoerd, en hoe zorgt de Minister ervoor dat deze situatie in de toekomst niet meer voor gaat komen? Zijn er voldoende stappen genomen om datalekken in de toekomst te voorkomen?

2. Antwoord:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt continu aan verdere verbetering van de informatiebeveiliging. Het ministerie onderschrijft ook de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en deze aanbevelingen worden met hoge prioriteit projectmatig opgepakt.

De resterende accreditaties betreffen systemen waar complexe veranderingen op moeten worden doorgevoerd. De inzet is deze verbeteringen in de loop van 2021 te realiseren.

Het project om een registratiesysteem voor beveiligingsincidenten te implementeren is inmiddels gestart.

Het ministerie heeft maatregelen genomen om de kans op een datalek zo klein mogelijk te maken. Zo neemt het ministerie het advies over van de Algemene Rekenkamer om het staande beleid ten aanzien van toegangsbeveiliging van informatie te wijzigen naar «gesloten tenzij». Deze beleidswijziging, die al eerder was voorzien, wordt versneld geïmplementeerd.

Om de positie van het ministerie op het gebied van informatiebeveiliging structureel te borgen en de effectiviteit te verhogen is besloten om de huidige projectmatige aanpak uit te breiden met een volgende fase waarin deze aspecten centraal staan.

Naast de hierboven genoemde verbeteracties zijn additionele maatregelen genomen om veilig en verantwoord met persoonsgegevens om te gaan. Risicoanalyses op het beheer van persoonsgegevens maken een vast onderdeel uit van de levenscyclus van ICT-systemen. Daarbij zet het ministerie zich onverminderd in om het niveau van bewustwording onder medewerkers te verhogen. Door (verplichte) trainingen, e-learnings en informatieberichten via verschillende kanalen worden medewerkers geïnformeerd over hoe om te gaan met persoonsgegevens om de kans op een datalek te verkleinen. Ook wordt informatie verstrekt over wat een datalek inhoudt, en hoe een datalek moet worden gemeld met als doel om de meldingsbereidheid van de medewerkers te vergroten.

De leden van de VVD-fractie achten het van het grootste belang dat de beveiliging van het ministerie, zowel fysiek als digitaal, goed op orde is. Door de toenemende cyberdreiging van landen als China, Rusland, Iran, etc. wordt een goede beveiliging van diplomatieke informatie en communicatie steeds belangrijker. Is de Minister van mening dat hiervoor voldoende capaciteit en kennis in huis is bij het ministerie? Hoe wordt er op dit moment prioriteit aan cyberweerbaarheid gegeven?

3. Antwoord:

Voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken is informatiebeveiliging van cruciaal belang. Het lijdt geen twijfel dat de toenemende cyberdreiging vergaande en ontregelende gevolgen kan hebben. De diverse projecten, investeringen en groei in de capaciteit van het ministerie op het gebied van informatiebeveiliging onderstrepen het belang dat hier door de hele organisatie aan wordt gehecht. Informatiebeveiliging (waaronder cyberweerbaarheid) is derhalve één van de speerpunten in de ICT-Strategie van het ministerie.

De toenemende cyberdreiging is mede de reden geweest, dat reeds voor de uitbraak van COVID-19 het ministerie gestart is met de uitbreiding van de capaciteit in combinatie met de daarbij benodigde kennis. Gezien de snelle ontwikkelingen op dit gebied krijgt cyber-weerbaarheid ook structureel hoge prioriteit. Het ministerie werkt nauw samen met diverse organisaties binnen de rijksoverheid en ICT-leveranciers om zich te beschermen tegen de toenemende cyberdreigingen.

Daarnaast vinden deze leden het zorgelijk dat de problemen met betrekking tot de huisvesting zich nog steeds voortslepen. Wordt er op dit moment gewerkt aan een oplossing voor de problemen met het ontvangen van (buitenlandse) gasten, zowel op het gebied van veiligheid als decorum? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het gebouw voldoet aan de nationale veiligheidseisen, en die van de EU en de NAVO? Kunnen medewerkers van het ministerie na de coronacrisis op een veilige en prettige manier werken, met voldoende geschikte werkplekken en zonder overlast te ervaren van bijvoorbeeld geluid?

4. Antwoord:

Binnen de beperkingen die er zijn wordt er gewerkt aan het zo goed mogelijk ontvangen van (buitenlandse) gasten. Bij ieder bezoek van buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders wordt door Protocol gestreefd de representatie zo optimaal mogelijk uit te voeren. Hierbij is het afgelopen jaar uiteraard rekening gehouden met de beperkingen in verband met de corona-regels.

De mogelijkheden voor de medewerkers van de Rijksbeveiligingsorganisatie (RBO) om bij binnenkomst en vertrek Protocol bij te staan zijn in 2018/19 verruimd.

Qua representativiteit is er een aantal, binnen de fysieke mogelijkheden van het gebouw, cosmetische aanpassingen aangebracht. Het betreft het schilderen van de lifthallen en het herinrichten van de VIP ontvangstruimte. Met de gemeente wordt verder overlegd over de herinrichting van de buitenruimte aan de VIP zijde (bijv. de positionering van de vlaggenmasten).

Daarnaast is vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een projectleider benoemd die de veiligheidsproblematiek verder in kaart brengt en scenario’s in afstemming met het ministerie ontwikkelt om de problemen op te lossen.

Voor wat betreft het voldoen aan de nationale veiligheidseisen (en die van NAVO en EU) is er een bewustwordingscampagne gestart waarin wordt gefocust op de gesignaleerde risico’s. Het bestuursplein op de 7e etage is uitsluitend toegankelijk gemaakt voor BZ’ers. Het zichtbaar dragen van de Rijkspas wordt verplicht gesteld. De eerder genoemde projectleider kijkt specifiek ook naar deze aspecten.

Naast de problemen met representativiteit en beveiliging, ook van gevoelige informatie, is het gebrek aan voldoende werkplekken nog steeds actueel. Mede om die reden wordt samen met het Ministerie van BZK gezocht naar een oplossing in het kader van het zogenaamde Masterplan huisvesting Den Haag.

De leden van de VVD-fractie willen een buitenlandbeleid voor de Nederlandse middenklasse, met focus op veiligheid en banen. Hiervoor is het nodig dat Nederland en Europa niet afhankelijk zijn van landen als China, maar in staat zijn om een eigen koers te varen. Dit vraagt om gerichte intensiveringen in de samenwerking met gelijkstemde landen. Kan de Minister aangeven welke stappen er het afgelopen jaar op dit terrein zijn gezet, en in het bijzonder of dit ook tot andere keuzes heeft geleid in de bemensing van ambassades of het afleggen van bezoeken?

5. Antwoord:

Het kabinet onderschrijft het belang van een zorgvuldige analyse van de onwenselijke afhankelijkheden en kwetsbaarheden van de Europese Unie en het belang van het vergroten van de geopolitieke slagkracht van de EU. In dit kader levert het kabinet ook een actieve bijdrage aan de discussie over het versterken van de open strategische autonomie van de EU.

Gezamenlijk optrekken met gelijkgezinde partners is hierbij cruciaal. De EU heeft het afgelopen jaar werk gemaakt van intensivering van samenwerking met gelijkgezinde landen, vooral op het gebied van multilateralisme, klimaat en handel. Dit kwam onder andere tot uiting tijdens het grote aantal EU-toppen met derde landen, waarvan een aantal helaas moest worden uitgesteld of geannuleerd vanwege de COVID-situatie. Het kabinet verwelkomt het nieuwe momentum in de EU-VS-relatie dat tot uiting kwam tijdens de EU-VS-top van 16 juni jl. Eerder voerde de EU ook succesvolle toppen met India en Japan. Daarnaast speelt het kabinet een aanjagende rol in ontwikkeling van een Europese strategie voor de Indo-Pacific en zet het kabinet in op een sterk EU-Afrika partnerschap.

Ook intern staat de EU niet stil om kwetsbaarheden op het gelijke speelveld te adresseren en de weerbaarheid van de interne markt te vergroten. Op 5 mei jl. is de update Industriestrategie gepubliceerd, die ingaat op het versterken van de interne markt en de noodzaak van analyse en een proportionele aanpak van ongewenste afhankelijkheden van derde landen onderschrijft. Gelijktijdig is het wetgevende commissievoorstel uitgebracht met een instrument dat verstorende effecten van buitenlandse subsidies op de interne markt tegengaat en een gelijk speelveld waarborgt. Het kabinet kan de algemene boodschap van beide voorstellen in grote mate onderschrijven, waarbij het kabinet voor het voorstel verstorende buitenlandse subsidies een sterke aanjagende rol heeft gespeeld. De volledige appreciaties kunt u lezen in de recentelijk gepubliceerde BNC-fiches.

In het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» is afgesproken om langs de lijnen van het AIV advies «De vertegenwoordiging van Nederland in de wereld» het postennet te versterken. Het resultaat hiervan is dat de afgelopen kabinetsperiode op een aantal thema’s, zoals veiligheid, economische groeikansen, Europese samenwerking en migratie, extra functies op de posten zijn toegevoegd. Om inzichtelijk te maken wat deze extra inzet heeft opgeleverd, hoe ook de samenwerking met gelijkgestemde landen heeft plaatsgevonden en wat hiermee de bijdrage is geweest aan de beleidsdoelstellingen van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, heeft uw Kamer een toelichting ontvangen in een aparte Kamerbrief Resultaten uitbreiding en versterking postennet 2018–2020 (Kamerstuk 32 734, nr. 51). Om de investeringen goed zichtbaar te maken is, op basis van de hierboven genoemde Kamerbrief ook een interactieve presentatie1 opgesteld. Hiermee kan thematisch en per regio worden nagegaan waar de versterking heeft plaatsgevonden, welke thema’s zijn versterkt en welke resultaten zijn behaald.

De VVD-fractieleden zijn verheugd om te lezen dat er vooruitgang is geboekt ten aanzien van de motie van het lid Koopmans c.s. (Kamerstuk 33 694, nr. 43) over autonome wapens en bewapende Unmanned Aerial Vehicles. Hoe kijkt de Minister terug op de geboekte voortgang het afgelopen jaar? Welke lessen zijn er getrokken en hoe zullen deze lessen worden gebruikt in het vervolgtraject? De leden van de VVD-fractie hechten hierbij in het bijzonder aan initiatieven om te voorkomen dat gevoelige nieuwe technologieën in handen vallen van terroristen, zoals de Minister ook aangaf in de verklaring van 6 november 2020. Welke concrete initiatieven staan er op dit terrein gepland? Kan de Minister ook een appreciatie geven van de berichten dat Turkse autonome drones uitgerust met gezichtsherkenning vorig jaar in Libië aanvallen zouden hebben uitgevoerd, en hoe deze ontwikkeling betrokken wordt bij de initiatieven van het ministerie naar aanleiding van de motie-Koopmans?

6. Antwoord:

In de afgelopen periode zette het kabinet een intensivering op dit dossier in waarbij via contacten binnen en buiten de overheid de veiligheidsrisico’s van (bewapende) Uncrewed Aerial Vehicles (UAV’s) en de impact daarvan op de verschillende beleidsterreinen zijn verkend. Hieruit volgt dat de grote diversiteit in soorten UAV’s zich vertaalt in uiteenlopende vraagstukken binnen het buitenlands- en veiligheidsbeleid. Voorbeelden zijn de relatie tussen deze systemen en geopolitiek, het gebruik ervan binnen en buiten gewapende conflicten, en de invloed van nieuwe technologieën op de verdere ontwikkeling en inzet van deze systemen. Mijn ministerie werkt momenteel in nauwe interdepartementale samenwerking aan het uitwerken van een beleidslijn die deze verschillende thema’s in samenhang benadert, rekening houdt met de actualiteit, en onderdeel is van de bredere Nederlandse inzet om potentiële veiligheidsrisico’s en dreigingen van nieuwe technologieën te adresseren. De beoogde inzet bouwt voort op reeds bestaande activiteiten zoals het voeren van een restrictief en transparant exportcontrolebeleid, de betrokkenheid bij het opstellen van internationale standaarden voor uitvoer en gebruik van bewapende UAV’s en het stimuleren van best practices om te voorkomen dat terroristen kunnen beschikken over UAV’s. Hierover zal ik uw Kamer nader informeren.

Nederland neemt daarnaast binnen de Group of Governmental Experts (GGE) on Lethal Autonomous Weapon Systems (LAWS) actief deel aan de internationale discussie over autonome wapensystemen. Door de coronapandemie konden er vanaf maart 2020 en het eerste deel van 2021 geen in person vergaderingen plaatsvinden, waardoor er weinig voorgang is geboekt om bestaande operationele en normatieve kaders ten aanzien van het gebruik en de ontwikkeling van autonome wapensystemen te verduidelijken. Nederland hoopt dat deze vergaderingen snel kunnen worden hervat en steunt de voornemens van de Belgische GGE voorzitter om gezamenlijk concrete aanbevelingen te formuleren in aanloop naar de toetsingsconferentie van de Convention on Certain Conventional Weapons (CCW) later dit jaar. Nederland heeft 11 juni jl. conceptaanbevelingen ingediend om zo bij te dragen aan eenduidiger begripsvorming, bijvoorbeeld over de toepasbaarheid van internationaal recht als bestaand normatief kader op de ontwikkeling en inzet van autonome wapensystemen. Daarnaast blijft Nederland een aanjagende rol spelen om het concept betekenisvolle menselijke controle concrete invulling te geven en om de acceptatie van dit concept binnen de GGE te vergroten. Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd (Kamerstuk 33 694 nr. 48) heeft het kabinet onderzoek door het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) i.s.m. het International Committee of the Red Cross (ICRC) gesteund, dat praktische invulling probeert te geven aan de mate van menselijke controle die noodzakelijk is om aan het internationaal recht te voldoen en inmiddels rondt SIPRI met steun van het kabinet hier een vervolgstudie op af. Na het verschijnen van dit onderzoek en een nieuw AIV/CAVV-advies over autonome wapensystemen, zal het kabinet zijn huidige positie ten aanzien van autonome wapensystemen evalueren en waar nodig de Nederlandse inzet daarop in internationaal verband aanvullen of aanpassen.

Het kabinet is op de hoogte van de berichtgeving over Turkse drones in Libië die mogelijk (deels) autonoom een aanval zouden hebben uitgevoerd. Het VN-rapport dat melding doet van de aanval stelt dat de drones in een «autonome modus» stonden. Het is echter onduidelijk in welke mate de drones autonoom hebben gehandeld. In het kader van de Nederlandse inzet op autonome wapensystemen en UAVS zal het kabinet de ontwikkelingen nauwlettend blijven volgen.

Zoals eerder aangegeven is het Kabinet voornemens om, onder andere op basis van EU-processen en andere consultaties met internationale partners, een internationale conferentie te organiseren over het verantwoord gebruik van nieuwe technologieën.

De Minister geeft aan dat er in het kader van de pilot CW3.1 in 2020 geen voorstellen naar de Kamer zijn gestuurd met een aanzienlijk financieel belang. Kan de Minister aangeven welke initiatieven wel zijn ondernomen om de doelmatigheid van het beleid te verhogen? Diverse doelstellingen van het buitenlandbeleid (veiligheid, stabiliteit, internationale rechtsorde) zijn abstract en niet eenvoudig te kwantificeren. Waar ziet de Minister mogelijkheden om doelstellingen te concretiseren, de effecten van beleid meetbaar te maken, en op basis van deze informatie het beleid bij te sturen?

7. Antwoord:

De Operatie Inzicht in Kwaliteit die dit kabinet is gestart heeft bijgedragen aan meer aandacht voor doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid. In het kader van deze operatie is bij BZ onder andere een departementaal initiatief uitgevoerd om instrumenten te ontwikkelen die gebruikt kunnen worden bij conflictanalyses (zie ook de Kamerbrief met de vierde voortgangsrapportage van de operatie Inzicht in Kwaliteit, Kamerstuk 31 865, nr. 184).

Daarnaast geeft de introductie van een Strategische Evaluatie Agenda (SEA) in 2020 meer ruimte voor het formuleren van inzichtbehoefte op het gebied van doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid en zal de SEA daar ook de komende jaren voor worden ingezet.

Ook de grondige uitvoering van beleidsevaluaties door de onafhankelijke evaluatiedienst IOB leidt tot inzichten die worden toegepast om beleid bij te sturen. Zo publiceerde IOB in 2020 bijvoorbeeld een evaluatie van de Nederlandse inzet ten aanzien van het EU Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid en lopen momenteel onderzoeken over onder meer effectieve Europese samenwerking en het internationale cybersecuritybeleid.

Tevens zijn er de afgelopen jaren initiatieven gestart, die zijn geïnspireerd op Inzicht in Kwaliteit, maar daar niet direct uit voortkomen.

  • Op het gebied van de Consulaire Dienstverlening is de informatievoorziening en -deling verder versterkt, als robuuste basis voor de uitvoering van de consulaire processen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van zogenaamde Key Performance Indicators en klanttevredenheidsonderzoek om de dienstverlening te verbeteren en de uitvoering bij te sturen.

  • BZ maakt gebruik van diverse sturingsinstrumenten om abstracte beleidsdoelstellingen te vertalen in concrete, zoveel mogelijk meetbare acties op het niveau van beleidsdirecties en posten. Er is een beleidskader per land opgesteld en er wordt jaarlijks per directie en per post een jaarplan en een strategisch personeelsplan opgesteld. Via deze instrumenten wordt binnen vanuit de redenen waarom Nederland in een bepaald land vertegenwoordigd wil zijn bepaald, welke doelstellingen hieruit voortvloeien en wat dit betekent voor de inzet van mensen en middelen.

  • De versterking van het postennet die voortvloeide uit het regeerakkoord Rutte III is binnen BZ nauw gemonitord en was daarnaast onderwerp van een onderzoek van de Algemene Rekenkamer. De ADR heeft onderzocht hoe over de relatie tussen doelen, middelen en resultaten zo goed mogelijk kan worden gerapporteerd en heeft hiervoor aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen worden gebruikt voor mogelijke verbeteringen in de wijze waarop BZ resultaten van het postennet in de toekomst kan rapporteren aan de Tweede Kamer. Zie ook de Kamerbrief uitbreiding postennet (Kamerstuk 32 734, nr. 51).

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de verantwoordingsstukken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over het jaar 2020. Deze leden hebben nog enkele vragen aan de Minister.

De leden van de D66-fractie lezen dat er ambassadepersoneel is omgekomen door corona, daarom willen deze leden hun medeleven uitspreken met de nabestaanden van omgekomen uitgezonden en lokale medewerkers. Deze leden lezen dat de medische voorzieningen voor ambassademedewerkers en civiel experts in veel gevallen gebrekkig zijn en dat de vaccinatie op 5 mei jl. is gestart. Waarom is deze gebrekkig? Kunt u dit toelichten? Worden er vaccinaties naar de posten gestuurd in samenwerking met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wanneer verwacht u al het ambassadepersoneel, zowel uitgezonden als lokaal, gevaccineerd te hebben? Wat is de prioritering hierbij?

8. Antwoord:

In verschillende landen waar Nederland diplomatieke missies heeft, zijn de medische voorzieningen zeker niet gelijk te stellen aan de kwaliteit van de medische voorzieningen in Nederland. Het risico dat onze diplomaten en civiele missieleden door COVID-19 lopen, probeert het ministerie in het kader van duty of care te reduceren door b.v. medisch te evacueren indien nodig. Door de medewerkers in staat te stellen om het vaccin tegen COVID-19 te krijgen, is een belangrijk deel van het bijgekomen risico gemitigeerd. Daar waar sprake was van onaanvaardbaar risico is overgegaan tot andere maatregelen zoals b.v. het afschalen van een post tot kernstaf en in een enkel geval zelfs tot tijdelijke sluiting van een post. In sommige landen is de druk op de gezondheidszorg zo hoog, dat men ook voor behandeling van reguliere medische klachten niet meer in het ziekenhuis terecht kan.

Deze risico’s zijn met VWS besproken en op basis daarvan heeft VWS vaccins toegekend voor ambassademedewerkers in landen waar geen EMA-goedgekeurde vaccins beschikbaar zijn. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft zorggedragen voor de verzending. Naar verwachting zijn vrijwel alle uitgezonden en lokale medewerkers die hiervoor in aanmerking willen komen in deze groep landen voor eind juni gevaccineerd.

Overige diplomatieke posten bevinden zich in landen waar de gezondheidsautoriteiten – zoals in Nederland – zorgdragen voor vaccinatie. Nog niet alle medewerkers van deze posten zijn ingeënt.

Wat voor werkafspraken en regels worden er opgesteld voor het ambassadepersoneel met betrekking tot thuiswerken in gevallen dat de pandemie in het specifieke land onder controle is? Wanneer verwacht u het hybride werken-programma af te ronden en geïmplementeerd te hebben?

9. Antwoord:

Voor collega’s op de posten geldt dat de lokale regels en de plannen voor het gebruik van de ambassadegebouwen de basis zijn voor de keuze van de postleiding tussen thuis en op kantoor werken. In deze afweging wegen lokale omstandigheden zwaar mee, maar ook de verantwoordelijkheid als werkgever.

Binnen het ministerie is een programmateam hybride werken ingesteld dat samen met directies en posten uitwerkt hoe mijn organisatie in de post-Corona situatie gaat samenwerken. Daarmee is het ministerie (dus inclusief postennetwerk en ambassademedewerkers) goed aangehaakt bij het interdepartementale programma hybride werken dat een tijdspad kent tot 2023.

De leden van de D66-fractie lezen dat persoonsgegevens van reizigers in de systemen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgeslagen waren op basis van het «Open, tenzij»-principe. Hoe heeft dit kunnen gebeuren?

10. Antwoord:

Bij het aanmaken van een dossier moet worden gecontroleerd of de aard van de informatie in het dossier afscherming vereist. Als dat vanwege privacy of informatiebeveiliging het geval is, kan de toegang tot het dossier worden beperkt tot specifiek geautoriseerde medewerkers. Dat had in dit geval van de persoonsgegevens van reizigers gemoeten, maar is helaas niet gebeurd. Daardoor waren de dossiers toegankelijk voor iedere medewerker met een BZ-account. Inmiddels is besloten, mede op advies van de Algemene Rekenkamer, om systemen niet langer «open, tenzij» in te richten, maar «gesloten, tenzij»: de toegang wordt alleen verleend op basis van need to know. Uit de logging bleek overigens dat alleen geautoriseerde medewerkers en een onderzoeker van de Algemene Rekenkamer inzage hebben gehad in het bestand.

De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de manier waarop gevoelige informatie te weinig kan worden beschermd op Rijnstraat 8. Hebben de EU- en NAVO-delegaties adviezen achtergelaten hoe dit te verbeteren? Welke stappen zijn er concreet gezet ter verbetering sinds is dit probleem is geconstateerd? Deze leden lezen ook dat het gebouw grote beperkingen kent en er samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar een oplossing wordt gezocht in het kader van het huisvestingsplan Den Haag. Betekent dit dat er actief wordt nagedacht over het verhuizen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar een andere locatie? Zo nee, wat betekent dit dan?

11. Antwoord:

Het gebouw aan Rijnstraat 8 kent verschillende zones met een oplopend beveiligingsniveau (van publiek naar gesloten). De zwaarder beveiligde zones zijn alleen toegankelijk voor geautoriseerde medewerkers. Het probleem is dat de toegang vanuit de publieke zone naar de meer beveiligde zones onvoldoende is beveiligd, waardoor niet geautoriseerde medewerkers en bezoekers makkelijk toegang kunnen krijgen tot de beveiligde zones. In het uit veelal open ruimtes bestaande werkgebied van het Ministerie van BZ wordt gewerkt met gevoelige informatie; persoonsgegevens, EU- en NAVO equivalenten hiervan. In de rapporten van de inspecties merken zowel EU als de NAVO op dat er een risico van meelopen is. De projectleider van BZK voor de realisatie van de fysieke veiligheidseisen op R8 is op dit moment bezig met het opstellen en uitwerken van scenario’s om het pand te laten voldoen aan de gestelde eisen, niet alleen van EU en NAVO maar ook aan die van het NkBr (Normenkader Beveiliging Rijkskantoren). Een reële inschatting van de doorlooptijd en de kosten is nog niet te geven. Omwille van het verhoogde risicoprofiel en de veiligheidsrisico’s die het ministerie binnen de Rijnstraat loopt, is het ministerie in gesprek met het Ministerie van BZK om in de toekomst weer gehuisvest te worden op een unilocatie waar de veiligheidsvereisten beter gewaarborgd kunnen worden.

De leden van de D66-fractie lezen dat de coronacrisis volgens het Ministerie van Buitenlandse Zaken veel secundaire effecten in landen, organisaties en andere actoren veroorzaakt.

De leden van de D66-fractie lezen dat de vooruitzichten voor de geplande klimaatfinanciering van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor 2020 niet gunstig zijn. Waarom niet? Heeft dit alleen met corona te maken? Op welke manier is er geprobeerd projecten toch doorgang te laten vinden ondanks corona? Wat is de verwachting voor het verstandig besteden van de middelen in 2021 en 2022? Zijn er voldoende projecten in zicht om het besteedbare geld te alloceren?

12. Antwoord:

De OESO publiceert jaarlijks een rapport over de gerapporteerde internationale klimaatfinanciering van de OESO-landen. Het rapport definitieve cijfers over 2019 wordt deze zomer verwacht. Het betreft het totaal aan gerapporteerde klimaatfinanciering van de OESO landen, waardoor het lastig is om een specifieke verklaring te geven voor een mogelijke achterblijvende groei van de collectieve klimaatfinanciering naar de toegezegde USD 100 miljard per jaar in 2020. COVID-19 kan een factor in de verklaring zijn, maar behoeft dat niet te zijn. Zo heeft Nederland ondanks door Corona veroorzaakte vertragingen in de start van enkele nieuwe projecten in 2020 (zie bijlage 6 van het HGIS-jaarverslag 2020, Kamerstuk 35 571, nr. 3) meer klimaatfinanciering gerealiseerd dan de eerdere inschatting. Vertragingen veroorzaakt door COVID-19 verschillen per land en soort project. Voor het lopende kalenderjaar is er voor Nederland geen indicatie dat vertragingen ten gevolge van COVID-19 aan het halen van de HGIS-nota 2021 genoemde verwachtingen in de weg staan. Om het totale verwachtte bedrag te halen zijn er voldoende projecten. Voor 2022 wordt voor de Nederlandse bijdrage een verwachting uitgesproken in de HGIS-nota 2022. Maar ook hier zijn er geen indicaties dat COVID-19 leidt tot neerwaartse bijstelling van de verwachtingen ten opzichte van het lopende kalenderjaar.

De leden van de D66-fractie lezen dat de nieuwe regering van Suriname nog geen officieel verzoek heeft ingediend bij de Europese Commissie voor visumliberalisatie. Kan de Minister in het kader van het Makandra-programma en de technische assistentie van overheid naar overheid Suriname ondersteunen bij het benaderen van de Europese Commissie voor visumliberalisatie? In hoeverre helpt Nederland met het in orde brengen van de praktische zaken rondom visumliberalisatie (zoals biometrische ID-kaarten en andere juiste apparatuur)? Kan de Minister deze zaken bespreken in de volgende ontmoeting met haar Surinaamse ambtsgenoot?

13. Antwoord:

Het is aan Suriname om te besluiten of, en zo ja wanneer, zij opnieuw een verzoek tot onderzoek naar mogelijke visumliberalisatie indient bij de Europese Commissie. Er heeft reeds op diverse momenten overleg plaats gevonden met Suriname over de manier waarop Nederland kan assisteren bij het proces van visumliberalisatie. Dit zal de Nederlandse regering blijven doen. Vanuit het Makandra-programma bestaat de mogelijkheid technische ondersteuning te bieden ten aanzien van de voorwaarden waaraan Suriname moet voldoen om in aanmerking te komen voor visumliberalisatie. Momenteel worden met Suriname concrete projecten besproken die in het kader van dit programma van start kunnen gaan. Een van de voorgestelde projecten is gericht op de voorwaarden voor visumliberalisatie, het is echter aan Suriname om de prioriteiten te bepalen en te kiezen met welke projecten nu eerst wordt gestart.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over de verantwoordingsstukken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over het jaar 2020.

De leden van de PVV-fractie vinden het uiterst pijnlijk dat er in 2020 middels de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wederom miljarden zijn overgemaakt aan de EU. Geld dat voor een aanzienlijk deel voorgoed verdwijnt uit het zicht van de Nederlandse belastingbetaler. De belastingbetaler die zodoende de kas spekt van de Italiaanse maffia.2 Of de zakken vult van corrupte Roemenen.3 Uiteraard beseffen deze leden dat dit schriftelijk overleg daar geen verandering in zal brengen, maar het is de morele plicht om verzet te blijven aantekenen tegen deze verspilling van belastinggeld: een verkwisting die zal doorgaan zolang Nederland zich blijft committeren aan de EU en de Euro. Want zolang dat zo blijft, zal de Nederlandse belastingbetaler blijven opdraaien voor de maatschappelijke en economische wanorde in Zuid- en Oost-Europa.

Niet veel vrolijker worden de leden van de PVV-fractie van de paragraaf over «het bevorderen van een goed functionerende internationale rechtsorde met een blijvende inzet op mensenrechten». Niet alleen wordt de onderdrukkende rol van de islam voor honderden miljoenen mensen wereldwijd niet benoemd, Nederland blijft onder het mom van deze leus ook tijd en geld steken in zinloze organisaties. De leden van de PVV-fractie hoeven alleen maar naar de falende Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties te wijzen: een orgaan waar Israël structureel wordt veroordeeld, maar echte mensenrechtenschendingen zoals in China onbesproken blijven. Dat terwijl Nederland toch echt een verschil zou kunnen maken. Namelijk door duidelijker stelling te nemen tegen onzinnige resoluties, of door de Mensenrechtenraad in zijn geheel de rug toe te keren. Dat laatste heeft de voorkeur van de leden van de PVV-fractie en zou Nederland ook moeten doen ten aanzien van kleinere initiatieven, organisaties of bijeenkomsten.

Specifiek willen de leden van de PVV-fractie het in dit kader hebben over de Durban IV-conferentie, die dit najaar aan de zijlijn van de VN-jaarvergadering wordt gehouden. Bij eerdere edities bleef Nederland weg bij deze conferentie, die ronduit antisemitisch en anti-Israël is. Om die reden blijven de Verenigde Staten, Canada, Australië en het Verenigd Koninkrijk ook dit najaar weg bij Durban IV.4 Helaas hebben de leden van de PVV-fractie van Nederlandse zijde nog geen vergelijkbaar bericht (lees: afmelding) gekregen. Bij deze bieden wij de Minister graag de kans dat wel te doen. Is zij bereid om net als voornoemde landen de Durban IV-conferentie te boycotten? Zo nee, waarom wijkt zij af van de praktijk om niet te gaan?

14. Antwoord:

Alle vormen van racisme en discriminatie, op welke grond dan ook, zijn onacceptabel. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten, zowel binnen EU als VN verband. In de Durban Declaration and Program of Action (DDPA) uit 2001 wordt in een viertal paragrafen gerefereerd aan het Palestijnse volk en het Midden Oosten-conflict. Het kabinet vindt de focus op één politiek conflict in een thematische conferentie over de aanpak van racisme oneigenlijk. Een eenzijdige focus op Israël in VN-conferenties, -resoluties, en -verklaringen is ongewenst.

Tijdens het onderhandelingsproces voorafgaande aan de Durban bijeenkomst dit najaar zet Nederland, samen met EU lidstaten, in op het tegengaan van een dergelijke eenzijdige focus. Op het moment van schrijven zijn de onderhandelingen over de modaliteiten en de uitkomsten van de Durban bijeenkomst nog gaande. Nederland zal op basis van de onderhandelingen en de voorziene uitkomsten besluiten over Nederlandse deelname dit najaar.

Als het gaat over de internationale rechtsorde en mensenrechten, wordt ook vaak gesproken over het Internationaal Strafhof. Ook zo’n internationaal gebeuren dat niet of nauwelijks functioneert en geen reclame is voor het bevorderen van de internationale rechtsorde en mensenrechten. Wat door het Hof wel bevorderd wordt, is het salaris van de rechters en het wangedrag bij het personeel van het Strafhof. De leden van de PVV-fractie maakte daar eerder tijdens een debat een groot punt van. Maar nu over het jaarverslag. Uit de feitelijke vragenronde is gebleken dat Nederland in 2020 meer dan één miljoen euro extra aan het Strafhof betaalde in verband met een «liquiditeitsbehoefte» bij het Hof die wordt veroorzaakt door «achterstallige contributies van Verdragspartijen». Oftewel, Nederland springt in de bres voor wanbetalers. Dat roept een aantal vragen op die de leden van de PVV-fractie graag afzonderlijk beantwoord willen zien: 1) Waarom vult Nederland dit gat op en is dit gebeurd op verzoek van het Strafhof? 2) Welke landen lopen achter met het betalen van contributie, en op welke wijze worden deze wanbetalers daarop aangesproken? 3) Kunt u toezeggen dat als er dit kalenderjaar weer een «liquiditeitsbehoefte» ontstaat, Nederland niet wéér de gaten dicht die de wanbetalers achterlaten?

15. Antwoord:

  • 1) Van een extra betaling is geen sprake geweest. Wel is een deel van de Nederlandse contributie voor 2021 op verzoek van het International Strafhof alvast eind 2020 betaald. Dit vanwege de liquiditeitsbehoefte die was ontstaan door achterstallige betaling van andere verdragspartijen. Financiële tekorten bij het Strafhof kunnen ertoe leiden dat zij geplande activiteiten niet meer kunnen uitvoeren of dat zij niet meer aan contractuele verplichtingen kunnen voldoen. Nederland zet zich er als gastland van het Internationaal Strafhof voor in dat het Hof haar werk op een onafhankelijke en veilige manier en naar behoren kan uitvoeren. Het Hof is een belangrijk instrument in de strijd tegen straffeloosheid voor de meeste ernstige internationale misdrijven. Daar hoort ook bij dat het Hof over een toereikend budget kan beschikken en dat alle Verdragspartijen hun verschuldigde contributie voldoen.

  • 2) Betalingsachterstanden van verdragspartijen vormen helaas een terugkerend probleem voor het Strafhof. Te veel landen hebben een betalingsachterstand, soms al van enkele jaren. Nederland spreekt de landen die betalingsachterstanden hebben daar regelmatig op aan, individueel en in samenwerking met andere landen, onder andere tijdens de jaarlijkse Assembly of State Parties (ASP). Zo vroeg Minister Blok hier in zijn bijdrage tijdens de ASP van 2020 expliciet aandacht voor. Overzichten van betalingsachterstanden zijn te vinden op de website van de Assembly of State Parties van het ICC, zie hier: https://asp.icc-cpi.int/iccdocs/asp_docs/ASP19/ICC-ASP-19–15-ENG-CBF-35-report.pdf (overzicht augustus 2020).

  • 3) Het gaat hier zoals gezegd in antwoord op vraag 1 niet om extra betalingen. Nederland betaalt zijn afgesproken contributie op tijd en blijft zich inzetten om te zorgen dat alle overige verdragspartijen eveneens aan hun contributieverplichtingen voldoen. Dit sluit helaas niet uit dat het Strafhof een dergelijk verzoek nogmaals zal doen. Mocht dat het geval zijn, zal ik dat verzoek op dat moment beoordelen.

Ook ten aanzien van een andere post uit het jaarverslag over het jaar 2020 hebben de leden van de PVV-fractie een aantal vragen. In het kader van «Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties asiel en migratie» werd onder artikel 4.2. een bedrag van 696.495,40 euro aan contributie overgemaakt aan de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Dit werd niet vermeld in het jaarverslag, terwijl het gehele bedrag onder dat subartikel wel aan deze organisatie ten goede kwam. Waarom werd de IOM niet specifiek vermeld als de begunstigde van dit bedrag?

En is de Minister voortaan – in de desbetreffende verslagen/begrotingen – bereid specifiek te berichten over de contributie aan het IOM, zodat de Kamer blijvend kan controleren hoeveel belastinggeld naar deze organisatie gaat? Elke euro is er namelijk één te veel, omdat de migratiepolitiek die het IOM voorstaat, onze identiteit, veiligheid en economie ernstig bedreigt.

16. Antwoord:

In het jaarverslag worden alle uitgaven onder artikel 4.2 verantwoord, waaronder bijdragen aan internationale organisaties voor asiel en migratie. De totale bijdrage aan internationale organisaties voor asiel en migratie bestond in 2020 inderdaad alleen uit de bijdrage aan de IOM. Conform de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) worden bijdragen in het jaarverslag echter niet per ontvangende organisatie gespecificeerd, tenzij er grote afwijkingen zijn ten opzichte van de begroting (zie: https://rbv.rijksfinancien.nl/modellen/2021/verantwoording/3–22e). De specifieke contributie aan de IOM wordt, evenals bijdragen aan andere ontvangers, langs andere weg bekend gesteld, via het daartoe bestemde overzicht. Zie daarvoor: https://www.rijksfinancien.nl/open-data/overzicht-datasets.

De dataset «Financiële instrumenten (2016–2020)» toont de Rijksbrede bijdragen uitgesplitst per jaar, ontvanger en artikelonderdeel.

Niet alleen aan internationale organisaties wordt te veel geld uitgegeven. Ook op het ministerie zelf wordt geld uitgegeven alsof het gratis is. Maar gratis geld bestaat niet. En dus is op kosten van de belastingbetaler 75.000 euro uitgegeven voor het uitbreiden van het assortiment aan theesmaakjes op het ministerie. 75.000 euro voor vijf smaken thee extra.

Het is een klein voorbeeld van een groot probleem: de janboel op het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de onachtzaamheid waarmee belastinggeld wordt uitgegeven.

17. Antwoord:

Voor de renovatie, het onderhoud en exploitatie van de Rijnstraat 8 is destijds door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en het Ministerie van Financiën gekozen voor een zgn. Publiek Private Samenwerking (PPS) constructie. Dat is een langlopend contract van 25 jaar. Het (financieel) beheer ligt bij het Ministerie van BZK en het Rijksvastgoedbedrijf als eigenaar van het DBFMO-contract met het consortium. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is samen met I&W, IND, COA en DT&V gebruiker van Rijnstraat 8.

Het betreft een uitbreiding met vijf smaken. Daarmee is het aanbod op verzoek van de vijf bewoners van Rijnstraat 8 in lijn gebracht met wat in andere Rijkskantoren gangbaar is. Voor verdere details moet ik doorverwijzen naar BZK.

De Algemene Rekenkamer was er duidelijk over, er mankeert van alles. De leden van de PVV-fractie zijn van de zaken die de Rekenkamer aankaartte onder meer ernstig bezorgd over de informatie- en toegangsbeveiliging. Het ministerie is hierover op de vingers getikt door de EU en NAVO. Inzake de toegangsbeveiliging is het probleem dat de toegang vanuit de publieke zone naar de meer beveiligde zones onvoldoende is beveiligd. Kwaadwillenden kunnen betrekkelijk eenvoudig in beveiligde zones en bij vertrouwelijke informatie komen. Kwaadwillende actoren kunnen in plaats van een ingewikkelde cyberoperatie, gewoon met een kopje koffie van Den Haag Centraal naar binnen wandelen.

Dat gegeven, is het extra verontrustend dat de leden van de PVV-fractie uit de beantwoording op vragen totaal geen urgentie kunnen opmaken, om de toegangsbeveiliging weer op orde te brengen en het «risico op meelopen» weg te nemen. Ja, er is een onderzoek aangekondigd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar er wordt aan dat onderzoek geen enkele termijn gekoppeld. De leden van de PVV-fractie willen – juist omdat dit probleem al jaren speelt – een onmiddellijke aanpak van dit probleem en willen dat het onderzoek nog deze zomer wordt afgerond, zodat uiterlijk dit najaar de benodigde maatregelen genomen kunnen worden en concrete stappen worden gezet ter verbetering. Als er versneld wordt opgetreden om het United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) of Internationaal Strafhof te redden, dan kan er voor deze problematiek toch ook wel versneld een pakket aan geld en middelen worden vrijgespeeld? Of is het staand beleid om andermans problemen eerst op te lossen?

18. Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 11

Gelukkig is niet alles kommer en kwel op het ministerie. De leden van de PVV-fractie willen de diplomaten en medewerkers die zich tijdens de coronacrisis 24/7 voor Nederland en Nederlanders hebben ingezet enorm bedanken. In veel gevallen hebben zij voortreffelijk werk verricht, in een turbulente tijd.

Laten we alleen niet vergeten dat de coronacrisis en zijn gevolgen voor een groot deel te wijten zijn aan China: het land waar het virus vandaan kwam. China zette de gehele wereld op het verkeerde been door met desinformatie te strooien en geen openheid van zaken te geven over het virus en de oorsprong ervan. Dat China de verantwoordelijkheid draagt – maar deze ontwijkt – was de voornaamste reden dat de leden van de PVV-fractie al in november 2020 een motie indienden om China aansprakelijk te stellen (Kamerstuk 35 570 V, nr. 24).

De laatste weken druppelen steeds meer berichten binnen die goed kunnen verklaren waarom China voor het pad van misleiding en bedrog heeft gekozen. Mogelijk – en misschien wel waarschijnlijk – is het virus ontsnapt uit een laboratorium in Wuhan. Daarvoor zijn steeds meer aanwijzingen, zo wordt het bevestigd in een Amerikaans rapport.5 Ook de wetenschap wijst naar het lab in Wuhan.6 Net zoals inlichtingendiensten, waaronder de Britse.7

Daarom stellen de leden van de PVV-fractie de vraag in hoeverre Nederland de zogenoemde «lab-theorie» waarschijnlijk acht. Zijn er aanwijzingen, wetenschappelijk inzichten of rapporten met Nederland gedeeld die hinten op, of bewijzen dat, het Wuhan Institute of Virology het startpunt was van de corona-pandemie?

19. Antwoord:

Nederland ziet de noodzaak tot een gedegen onderzoek naar de oorsprong van het SARS-CoV2 virus. Concrete informatie over de precieze bron van het virus kan helpen om gerichter dit soort uitbraken in de toekomst te voorkomen. Het belang van dit brononderzoek is zeer groot, en Nederland wil dat er alles aan wordt gedaan om de oorsprong boven tafel te krijgen.

Het team van de WHO heeft inmiddels fase 1 van de oorsprongsmissie afgerond, waarbij de meest waarschijnlijke routes van transmissie zijn afgewogen. Ook de «lab-theorie» is geëvalueerd, en deze wordt niet als meest waarschijnlijke gezien. De verschillende afwegingen en bronnen hierover staan vermeld in het rapport dat op 30 maart werd gepresenteerd bij de WHO. Uiteraard zijn voor de volgende fase van het brononderzoek alle aanwijzingen die kunnen leiden tot het ontwaren van het allereerste startpunt van de pandemie uiterst relevant. Mochten die er zijn, dan dringt het kabinet erop aan dat die worden meegenomen in het vervolgonderzoek.

Uit antwoorden op de feitelijke vragen is inmiddels duidelijk geworden dat op 6 januari 2020 op het departement al werd gecorrespondeerd over het coronavirus dat toen nog een «nieuwe longziekte» heette. En dat vanaf 28 januari ook in het officiële berichtenverkeer van het Ministerie van Buitenlandse Zaken melding werd gemaakt van wat op dat moment het nieuwe coronavirus werd genoemd. De vraag blijft wel of ook de «lab-theorie» vanaf januari 2020 tot op heden in het berichtenverkeer van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ter sprake is gekomen. Zo ja, wat is er precies gecommuniceerd, met wie, en wat is er met deze informatie gedaan?

20. Antwoord:

Vanaf januari 2020 tot heden is in BZ-berichtenverkeer in zeven berichten iets opgemerkt over de mogelijkheid dat het SARS-CoV2 virus uit een laboratorium afkomstig zou zijn. In alle gevallen betreft het rapportages van posten aan verschillende directies binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en andere departementen in Den Haag. In geen van de gevallen vormde de vermelding van de «lab-theorie» aanleiding tot nadere acties.

Op 20 maart 2020 verstuurde Ambassade Sofia een bericht over binnenlandse ontwikkelingen in Bulgarije in het licht van COVID-19. In het bericht wordt melding gemaakt van een opiniepeiling waaruit blijkt dat 64% van de respondenten denkt dat het coronavirus in een laboratorium is gemaakt.

Op 23 maart 2020 verstuurde Ambassade Caracas een bericht over binnenlandse ontwikkelingen in Venezuela in het licht van COVID-19. Daarin wordt gerefereerd aan berichtgeving over een televisietoespraak van Maduro waarin hij zou hebben gezegd dat het coronavirus in een laboratorium was gemaakt op basis van het hiv-virus, en waarin hij homeopathische en natuurlijke geneeswijzen aanbeval om het virus te bestrijden.

Op 27 maart 2020 verstuurde Ambassade Peking een bericht over de impact van COVID-19 op de betrekkingen tussen China en de VS. Het bericht maakt melding van een gepubliceerd interview met de Chinese ambassadeur in de VS waarin hij afstand leek te nemen van een theorie dat het coronavirus uit een CIA-laboratorium afkomstig zou zijn.

Op 20 mei 2020 verstuurde Ambassade Peking een bericht over de impact van COVID-19 op de wijze waarop andere Aziatische landen tegen China aankijken. Hierin wordt melding gemaakt van een felle strijd op Twitter tussen Chinezen en Thai naar aanleiding van de theorie dat het coronavirus uit een Chinees laboratorium afkomstig zou zijn.

Op 20 januari 2021 verstuurde Ambassade Sarajevo een bericht over de impact van COVID-19 op de veiligheid en stabiliteit in de Westelijke Balkan. In het bericht wordt melding gemaakt van een opiniepeiling in Albanië waaruit blijkt dat 70% van de respondenten gelooft dat het coronavirus in een laboratorium in China is gemaakt.

Op 2 april 2021 verstuurde de Permanente Vertegenwoordiging in Genève een bericht over de presentatie van het rapport van de WHO-onderzoeksmissie in China naar de oorsprong van het coronavirus. In het bericht wordt melding gemaakt van de bevinding van de onderzoekers dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat het coronavirus via een laboratorium zou zijn overgebracht. Ook is de opmerking van DG Tedros opgetekend dat de hypothese van het laboratorium nog robuuster onderzocht zou moeten worden. Tot slot wordt er melding gemaakt van spanningen tussen de VS en China naar aanleiding van de Amerikaanse stellingname dat het belangrijk is de hypothese dat het virus uit het laboratorium in Wuhan kan zijn ontsnapt verder te onderzoeken.

Op 11 juni 2021 verstuurde Ambassade Washington een bericht over mondiale gezondheidsveiligheid als nieuwe prioriteit in het buitenlandbeleid van de VS. In het bericht wordt op basis van gesprekken met Amerikaanse autoriteiten opgetekend dat de Biden-regering met een bredere blik naar de «laboratoria-ongelukkendiscussie» kijkt dan de vorige regering deed; dat een dergelijk ongeluk overal ter wereld kan gebeuren, ook in de VS en in Europa; dat er in de wereld duizenden laboratoria zijn die met gevaarlijke pathogenen werken waarvan zeker honderd met SARS corona; dat het daarom geen onrealistische hypothese is dat de huidige pandemie uit een laboratorium is ontstaan; dat dit de urgentie van uniforme standaarden op het gebied van transparantie, good practices en personeel onderstreept.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verantwoordingsstukken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over het jaar 2020.

De leden van de CDA-fractie complimenteren het ministerie en de ambassades voor het snelle en adequate optreden bij de repatriëring van Nederlanders in de coronacrisis, in samenwerking met partijen uit de reisbranche. Er zijn in het voorjaar en de zomer van 2020 bijna 12.400 mensen die in het buitenland gestrand waren succesvol gerepatrieerd. Waarbij 54 speciale vluchten vanuit diverse delen van de wereld zijn georganiseerd.

Voor het vierde jaar op rij constateert de Algemene Rekenkamer een onvolkomenheid bij de informatiebeveiliging van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het gaat daarbij met name om accreditatie van ICT-systemen, het accrediteren van de toegang tot zeer vertrouwelijke informatie. Het ministerie voldoet niet aan de binnen de rijksoverheid geldende regelgeving voor informatiebeveiliging. Welke structurele maatregelen worden genomen om de onvolkomenheden rond informatiebeveiliging en toegangsbeveiliging in 2021 weg te werken?

21. Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 2.

De Algemene Rekenkamer spreekt van mogelijke consequenties wanneer accreditaties voor informatiebeveiliging niet afdoende zijn. Kan de Minister aangeven of er consequenties in de internationale samenwerking zijn wanneer het ministerie niet voldoet aan de geldende regelgeving voor informatiebeveiliging? Zo ja, welke en zijn deze al in de praktijk aan de orde geweest?

22. Antwoord:

Eind 2019 hebben zowel de EU als NAVO afzonderlijk een reguliere inspectie uitgevoerd die betrekking had op het werken met informatie, systemen en werkplekken met internationale informatie. Over de uitkomst is de Kamer geïnformeerd in de brief van september 2020 (Kamerstuk 35 570 V, nr. 4).

Het monitoren en het onderhouden van de beveiliging van de systemen is een continu proces bij het ministerie. Er zijn geen consequenties aan de orde geweest voor de internationale samenwerking.

De leden van de CDA-fractie zijn kritisch naar aanleiding van het oordeel van de Algemene Rekenkamer over de tekortkomingen rond de huisvesting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op het gebied van werkplekkentekort, bouwtechnische problemen, fysieke beveiliging en ontvangst van hoogwaardigheidsbekleders zijn nog steeds problemen, ondanks de sinds 2017 doorgevoerde verbeteringen.

De Algemene Rekenkamer constateert dat er weinig mogelijkheden zijn om geconcentreerd te werken en om discreet te werken met vertrouwelijke informatie; de meeste werkplekken bevinden zich in open ruimten. Uit het onderzoek blijkt dat de Minister de huidige normstelling wil loslaten en toe wil werken naar een norm van 0.9 werkplek/fte. Het is echter niet duidelijk op welke termijn dat gerealiseerd zal worden en welk financiële consequenties daarmee samenhangen. Kan de Minister hierop ingaan? Hoe beoordeelt de Minister de werkpleknorm en de wijze waarop medewerkers binnen open ruimten werken met vertrouwelijke informatie en een gebrek aan concentratie? Wat gaat de Minister hieraan doen?

23. Antwoord:

Het ministerie is in gesprek met het Ministerie van BZK en het Rijksvastgoedbedrijf over de urgentie van de 0,9 werkplek/FTE norm. Dat heeft in elk geval geleid tot de toezegging dat de werkpleknorm van 0,7 naar 0,9 gaat waardoor er meer gesloten werkplekken beschikbaar komen. Het ministerie is voor de wijze waarop dit kan worden gerealiseerd afhankelijk van het huisvestingsaanbod in de portefeuille van het Rijksvastgoedbedrijf. Op dit moment is er nog geen definitieve oplossing en derhalve is er ook nog geen zicht op de bijkomende kosten.

Ook internationaal worden eisen gesteld aan het werken met vertrouwelijke gegevens en persoonsgegevens. Voldoen de werkplekken aan de internationale eisen die daaraan gesteld worden door de NAVO en de EU?

24. Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 11.

Al meer dan zes jaar is de Rijnstraat ongeschikt, onveilig en onvoldoende representatief voor de ontvangst van buitenlandse delegaties. De Algemene Rekenkamer merkt op dat het zowel beveiliging, toegang tot het gebouw, representatieve ruimten en representatie-aspecten zijn die hierbij als problematisch worden ervaren. Hoe beoordeelt de Minister de aandachtspunten die de Rekenkamer meegeeft? Welke mogelijkheden ziet de Minister om een beter visitekaartje af te geven?

25. Antwoord:

Ik onderschrijf de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer. Met de benoeming van een projectleider door Ministerie van BZK die de veiligheidsproblemen en de representatieve functie van het Ministerie moet aanpakken en mogelijke bouwkundige oplossingen hiervoor gaat aandragen, gaan wij ervanuit dat deze problemen, binnen de beperkingen van het bestaande gebouw, zoveel en zo snel alsmogelijk opgelost worden. Voor de langere termijn streeft het ministerie naar huivesting waar alle onderdelen van het departement kunnen worden gehuisvest en dat voldoet aan de benodigde functionele en veiligheidseisen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verantwoordingsstukken over het jaar 2020, dat in het teken stond van de wereldwijde Covid-19 uitbraak. In het bijzonder willen de leden van PvdA-fractie aandacht vragen voor het harde werk dat er is verzet om de repatriëringsoperatie van gestrande Nederlanders van de grond te krijgen. Met name in Marokko zat een groot aantal Nederlandse Marokkanen voor een langere tijd vast vanwege het schrappen van vlucht- en bootverbindingen, met alle gevolgen van dien. Hoe kijkt de Minister specifiek terug op de repatriëring uit Marokko? Hoe komt het dat sommige Nederlandse Marokkanen voor een lange tijd niet terug konden reizen naar Nederland? En, specifiek gelet op de aanpak van onder andere België en Frankrijk, wat zijn volgens de Minister de geleerde lessen?

26. Antwoord:

Door de sluiting van het luchtruim vanwege COVID strandde vorig jaar een grote groep reizigers in Marokko. De Nederlandse regering heeft zich tot het uiterste ingespannen hen te laten terugkeren naar Nederland. Dit is een majeure operatie geweest. In de uitvoering is nauw contact onderhouden en samengewerkt met verschillende EU-partners. Zo is het bijvoorbeeld in goed overleg gelukt om enkele schrijnende gevallen via Franse vluchten te laten terugkeren. Omgekeerd heeft ook Nederland waar mogelijk ruimte geboden aan de repatriëring van Europese burgers op door Nederland geregelde repatriëringsvluchten. Voor de terugkeer van gestrande reizigers via bootverbindingen is nauw opgetrokken met onder andere Duitsland, Italië, en Spanje. De aanpak van andere EU-landen was vergelijkbaar, hoewel de aantallen verschilden.

BZ heeft in de Staat van het Consulaire 2020 teruggeblikt op geleerde lessen, deze zijn ook van toepassing op de repatriëring vanuit Marokko. Zoals de noodzaak van een beter en veiliger systeem om registraties af te handelen, waar externe geautoriseerde partners ook in kunnen werken. Daarnaast bleek het snel opstarten van EU-samenwerking van meerwaarde. In de nog te verschijnen Staat van het Consulaire 2021 zal nader worden ingegaan op de geleerde lessen in de repatriëring, waaronder die uit Marokko.

De leden van PvdA-fractie hebben daarnaast enkele vragen over de relatie tussen Nederland en grootmachten als Rusland en China. Ten opzichte van Rusland, is er gepoogd om de consultaties met Rusland in 2020 op een alternatieve wijze vorm te geven? Op welke manier zal deze dialoog, waarvoor reeds afspraken zijn ingepland, worden vormgegeven en welke invloed heeft de agressievere houding van Rusland tegenover dissidenten en de oppositie, specifiek de zaak Navalny, op deze bilaterale dialoog? Met het oog op de inhoudelijke behandeling van het MH-17-proces, welke lessen kunnen er worden getrokken uit de in 2020 ondernomen pogingen om Rusland te bewegen tot het vinden van een oplossing die recht doet aan het leed en de toegebrachte schade voor het neerhalen van vlucht MH-17?

27. Antwoord:

Dialoog met Rusland vindt via zowel multilaterale als bilaterale weg plaats; ambtelijke consultaties kunnen daar onderdeel van uitmaken. De houding van Rusland tegenover dissidenten en oppositie heeft vanzelfsprekend invloed op de manier waarop er invulling wordt gegeven aan het beleid. Zo heeft NL zich, ook in EU-verband, duidelijk uitgesproken over de arrestatie en veroordeling van Navalny.

De individuele klachtprocedures van de nabestaanden bij het EHRM, de statenklacht bij het EHRM, het strafproces tegen vier verdachten en het strafrechtelijk onderzoek, en de trilaterale onderhandelingen van Australië en Nederland met de Russische Federatie, zijn separate trajecten die bijdragen aan het streven naar waarheidsvinding, gerechtigheid en rekenschap voor alle 298 slachtoffers en hun nabestaanden.

Op 25 mei 2018 hebben Australië en Nederland gezamenlijk Rusland aansprakelijk gesteld en opgeroepen om in onderhandelingen te treden teneinde een oplossing te vinden die recht doet aan het enorme leed en de toegebrachte schade, veroorzaakt door het neerhalen van vlucht MH17. Begin 2019 heeft het kabinet bekendgemaakt dat Australië en Nederland in gesprek zijn getreden met de Russische Federatie en in daaropvolgende brieven is aan uw Kamer gemeld dat dit proces loopt. Op 15 oktober 2020 maakte Rusland het eenzijdige besluit bekend om de trilaterale onderhandelingen inzake het neerhalen van vlucht MH17 tussen Australië en Nederland enerzijds en de Russische Federatie anderzijds te staken. Het kabinet betreurt deze stap, en blijft Rusland oproepen om dit besluit te herzien en terug te keren aan de onderhandelingstafel. Een volgende stap in dit proces kan zijn om het geschil voor te leggen aan een internationale rechter of organisatie. Het gaat hier om een lopend proces, waarvan de processtrategie vertrouwelijk is. Het kabinet acht het derhalve op dit moment te vroeg om lessen te trekken uit het proces tot nu toe.

Op welke manier is het China Kennisnetwerk vormgegeven en de kennis over en bewustwording van China bij rijksambtenaren en decentrale overheden vergroot? Spelen deze nu een actieve rol bij het voorlichten van gemeenten en andere lagere overheden over het aangaan van een samenwerkingsverband met China? En krijgen bedrijven en onderwijsinstellingen actieve voorlichting over de mogelijke risico’s van samenwerking met China? Welke gevolgen heeft de situatie in Xinjiang gehad voor de relatie met China? En welke gevolgen heeft de situatie in Hong Kong gehad voor de relatie met China?

28. Antwoord:

Naar aanleiding van de in mei 2019 gepresenteerde China Notitie is er een China Kennisnetwerk opgericht. Dit kennisnetwerk staat ter beschikking van de hele overheid en heeft tot doel samen met experts de kennis over China te vergroten om zo effectiever beleid te ontwikkelen en om maatschappelijke partners beter te kunnen adviseren. Dit doet het China Kennisnetwerk door het vormen van een netwerk van China experts, het organiseren van relevante thematische sessies en masterclasses over het Nederlandse Chinabeleid en door het faciliteren van beleidsrelevant China-onderzoek. Het secretariaat van het Kennisnetwerk fungeert daarbij als «kennismakelaar» waar vraag en aanbod van kennis op elkaar worden afgestemd. Sinds 26 mei 2021 is het secretariaat van het China Kennisnetwerk na een Europese aanbestedingsprocedure belegd bij het Instituut Clingendael.

In het afgelopen jaar zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd ten behoeve van het China Kennisnetwerk die direct of indirect kennis over en bewustwording van China bij rijksambtenaren en decentrale overheden vergroot. Een voorbeeld hiervan is de behoeftestudie over decentrale samenwerking tussen Nederland en China die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten Internationaal (VNGi) in opdracht van het China Kennisnetwerk van de rijksoverheid heeft uitgevoerd. Naar aanleiding van deze studie hebben er reeds een drietal informatiebijeenkomsten met medeoverheden plaatsgevonden, waar werd gesproken over zaken die spelen in China en in de relatie met China. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hebben regelmatig contact met medeoverheden over de banden met China. Ook is onlangs het Informatie- en Contactpunt (ICP) bij de RVO ingesteld. Het doel van het ICP is het creëren van overzicht en synergie ten aanzien van de vele inkomende bezoeken uit China, en het fungeren als eerste aanspreekpunt voor en informeren van decentrale overheden over het Nederlandse beleid t.a.v. China. Daarnaast worden relevante rapporten en onderzoeken over China via het ICP verspreid onder medeoverheden. Decentrale overheden kunnen ook terecht bij BZ voor vragen over het aangaan van een samenwerkingsverband met China.

Het kabinet zet in op verhoging van kennisveiligheid, zoals beschreven in de Kamerbrief kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap van november 2020 van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 31 288, nr. 894). Om bewustwording over risico’s van internationale samenwerking bij kennisinstellingen te verhogen is vanuit de rijksoverheid een gespreksronde langs alle universiteiten en onderzoeksinstituten gestart, de zgn. kennisveiligheidsdialoog. Binnenkort gaat een ronde langs hogescholen en universitair medisch centra van start.

De Nederlandse overheid kan kennisinstellingen in voorkomende gevallen bijstaan bij het maken van een afweging tot het aangaan van een internationale samenwerking, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en kennisdeling. Het kabinet wil kennisinstellingen (en bedrijven) daarin nog meer ondersteunen en het makkelijker maken advies en expertise in te winnen. Om kennisinstellingen te ondersteunen bij de afwegingen die zij vanuit hun verantwoordelijkheid maken, wil het kabinet daarom een expertise- en adviesloket op het vlak van kennisveiligheid inrichten.

Naast de stappen die vanuit de overheid worden genomen, zet de sector ook zelf stappen. Zo is er in VSNU-verband een werkgroep kennisveiligheid actief met deelnemers vanuit de aangesloten universiteiten.

Tot slot zijn er in 2020 in het kader van de kennisopbouw over de samenwerking met China twee onderzoeken geweest op het terrein van onderwijs en wetenschap. Beide onderzoeken, van het Instituut Clingendael en RVO, leveren waardevolle inbreng op die meegenomen wordt in het vormgeven van de samenwerkingsrelatie met China zoals beschreven in de Kamerbrief Samenwerking met China op het gebied van onderwijs en wetenschap (Kamerstuk 35 207, nr. 38).

Bedrijven kunnen terecht bij BZ, het postennetwerk in China en de RVO voor vragen over risico’s van samenwerking met China. De RVO licht op diverse manieren bedrijven voor over de risico’s bij het zakendoen met China, zoals risico’s op het gebied van IPR en IMVO. RVO organiseert bijvoorbeeld webinars, en er is een voorlichtingsprogramma ontwikkeld dat speciaal gericht is op voorlichting van bedrijven die interesse hebben voor de Chinese markt (International Business Academy). Daarnaast spreekt BZ regelmatig met bedrijven over IMVO-risico’s m.b.t. zakendoen in China. BZ heeft samen met VNO-NCW en andere stakeholders de afgelopen periode een aantal IMVO-sessies voor Nederlandse bedrijven georganiseerd over risico’s in het zakendoen met China, waarin specifiek aandacht werd besteed aan de mensenrechtensituatie.

De relatie met China vraagt om een continue afweging van belangen, van kansen en risico’s. De kern van het beleid is dat Nederland niet om China heen kan en wil, dus we blijven ons engageren met het land, zowel economisch als politiek. In de economische relatie met China heeft de situatie in Xinjiang geleid tot een sterkere nadruk op bewustmaking vanuit de Nederlandse overheid van bedrijven van IMVO-risico’s in China. Op verschillende manieren is de boodschap overgebracht dat, mochten bedrijven niet in staat zijn gepaste zorgvuldigheid naar behoren uit te voeren, zij dan, in lijn met de OESO-richtlijnen, moeten overwegen de relatie met hun leverancier(s) te verbreken. Op politiek vlak leidt de aandacht voor de situatie in Xinjiang regelmatig tot spanning en onder andere tot het opschorten van de bilaterale mensenrechtendialoog door China. Nederland blijft de ernstige zorgen over de (mensenrechten)situatie in Xinjiang consequent overbrengen, in zowel bilateraal als multilateraal verband. Verder nam de EU op 22 maart jl. een breed pakket sancties aan onder het mede op initiatief van Nederland tot stand gekomen EU-Mensenrechtensanctieregime, met sancties tegen vier individuen en een entiteit in China in verband met hun actieve rol in het ontwerp en de uitvoering van Chinees beleid in Xinjiang. De aantasting van de democratie en de rechtsstaat in Hongkong, waaronder de inperking van burgerlijke en politieke vrijheden, die de implementatie van de Nationale Veiligheidswet tot gevolg heeft gehad, heeft ook zijn weerslag op de positie van het internationale bedrijfsleven in Hongkong. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechtspraak zijn belangrijke pijlers van het internationale succes van Hongkong. Als daarover twijfels zouden ontstaan, zal de aantrekkelijkheid van Hongkong als internationale vestigingsplaats afnemen. Het kabinet is voorstander van een eensgezind EU-optreden ten aanzien van Hongkong. Dat optreden moet gebalanceerd zijn, en er zeker niet toe leiden dat de democratie en de rechtsstaat in Hongkong verder worden ondermijnd.

Naast restrictieve maatregelen, zoals het opschorten van overeenkomsten, is het daarom ook van belang de dialoog te blijven voeren en daarbij ook onze zorgen te benoemen. Die dialoog moet zo breed mogelijk worden ingericht, en zich uitstrekken tot het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld – zij hebben een belangrijke rol bij het in stand houden van de rechtsstaat. Daarnaast acht het kabinet het van belang om ook met de centrale autoriteiten in Peking, die uiteindelijk de hoeder zijn van het Eén Land, Twee Systemen-model, in gesprek te blijven over de ontwikkelingen in Hongkong.

De leden van de PvdA-fractie maken zich daarnaast zorgen over de impact van Covid-19 op de situatie van gestrande migranten en vluchtelingen, en specifiek over het feit dat lopende programma’s van Nederland om deze groepen te beschermen vertraging hebben opgelopen. Op welke manier is gepoogd de consequenties hiervan op te vangen en wat gaat de Minister doen om deze vertraging in te lopen en deze groepen in 2021 beter bij te staan? Op welke manier is daarnaast de omgang van migranten en asielzoekers in detentiecentra in Libië aan bod gekomen in het platform Internationale Follow-Up Committee for Libya (IFCL)?

29. Antwoord:

De gevolgen van de COVID-19-maatregelen tonen de kwetsbaarheid van migranten, vluchtelingen en intern ontheemden aan. In het afgelopen jaar is gebleken dat de Integrale Migratieagenda dan ook onverminderd prioritair is. De maatregelen van het kabinet maken het mogelijk om te blijven inzetten op zowel bescherming van migranten, vluchtelingen en ontheemden wereldwijd, de aanpak van grondoorzaken van irreguliere migratie, als ondersteuning aan landen in de regio. De organisaties waar Nederland mee samenwerkt om kwetsbare migranten en vluchtelingen te assisteren, zoals IOM en UNHCR, hebben ook last van de impact van COVID-19. Toch ging de uitvoering van de programma’s door, waar nodig in aangepaste vorm of met een langere looptijd om vertragingen in te halen.

Nederland is samen met Zwitserland en UNSMIL co-voorzitter van de International Humanitarian Law & Human Rights (IHL/HR) werkgroep van de IFCL, het platform dat toeziet op implementatie van de in januari 2020 in Berlijn gemaakte internationale afspraken omtrent Libië. De werkgroep richt zich op tastbare verbetering van de humanitaire en mensenrechtensituatie in Libië en zet zich in voor voldoende aandacht voor deze onderwerpen binnen het politieke proces. De werkgroep doet dat in samenwerking met IFCL-leden en Libische actoren, waaronder zowel de Libische autoriteiten als het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke partijen. Hoewel de werkgroep over de mensenrechten van alle personen in Libië gaat, vraagt Nederland waar mogelijk aandacht binnen het mandaat van de werkgroep voor de mensenrechten- en humanitaire situatie van migranten en vluchtelingen. Zo heeft Nederland in het afgelopen jaar een bijeenkomst georganiseerd over arbitraire detentie, waarin ook de situatie van migranten in detentiecentra aan bod is gekomen. Nederland, evenals de EU, bespreekt tevens in bilaterale gesprekken met de Libische autoriteiten het belang en de noodzaak van het waarborgen van mensenrechten van migranten in detentiecentra en daarbuiten.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van antwoord 9 in de feitelijke vragen met betrekking tot INSTEX, waaruit blijkt dat maar één transactie heeft plaatsgevonden via dit instrument. Wat is volgens de Minister de reden voor het geringe gebruik van dit «special purpose vehicle»? Mochten de hernieuwde onderhandelingen over de JCPOA mislukken, wat is er dan voor nodig om INSTEX wel tot een succes te maken? En wat is de huidige stand van zaken van de onderhandelingen en welke rol speelt Nederland hierbij?

30. Antwoord:

Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, kent de oprichting van INSTEX uitdagingen; op welke termijn en in welke mate het mechanisme op grotere schaal zal functioneren hangt af van verschillende variabelen. Zo is INSTEX in zekere mate afhankelijk van de medewerking van Europese commerciële banken. Deze banken zijn echter in de afgelopen jaren juist terughoudender geworden in het faciliteren van transacties met Iran. Verder werkt INSTEX met een zgn. clearing and settlement-mechanisme, waarbij geen betalingen naar Iran plaatsvinden maar Europese betalingsvorderingen vloeiend uit exporten en importen naar en van Iran tegen elkaar worden weggestreept. Voor het duurzaam functioneren van het mechanisme is daarom ook import uit Iran nodig via INSTEX» Iraanse spiegelmechanisme STFI. Tot op heden faciliteerden de Iraanse autoriteiten nog geen transactie van Iran naar Europa via deze route. INSTEX werkt momenteel aan – voor nu bedrijfsvertrouwelijke – voorstellen om dergelijke uitdagingen te adresseren, waarbij bepaalde knelpunten buiten de invloedssfeer van het bedrijf liggen. Daarnaast faciliteerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het afgelopen jaar in samenwerking met het Ministerie van Financiën een dialoog tussen medewerkers van INSTEX en Nederlandse financiële instellingen. Deze dialoog kan bijdragen aan draagvlak onder financiële dienstverleners voor medewerking aan eventuele toekomstige transacties met INSTEX.

Sinds begin april 2021 komt het overlegorgaan van het JCPOA (de Joint Commission) in verschillende rondes bijeen in Wenen om te onderhandelen over een terugkeer van alle partijen (incl. de VS) naar volledige naleving van het JCPOA en de implementatie van de afspraken uit het nucleaire akkoord door Iran. Op het moment van beantwoording is de zesde onderhandelingsronde gaande. Nederland is geen ondertekenaar van het JCPOA en is om deze reden niet betrokken bij de onderhandelingen. Nederland steunt de inspanningen van betrokken partijen en roept op tot naleving van de afspraken uit het akkoord.

Daarnaast zijn de leden van de PvdA-fractie, in het kader van het prioritaire thema de internationale rechtsorde/strijd tegen straffeloosheid, de Minister erkentelijk voor het overnemen van het idee van de leden van de PvdA-fractie om een bewijzenbank te beginnen voor Belarus. Wat is de huidige stand van zaken van het bevorderen en financieren van deze bewijzenbank en op welke termijn wil de Minister dat deze bewijzenbank actief wordt? Wanneer verwacht de Minister daarnaast dat de in de Europese Raad overeengekomen sancties naar aanleiding van de recente kaping van een passagiersvliegtuig van kracht zullen zijn?

31. Antwoord:

Nederland heeft op 24 maart jl. een «International Accountability Platform for Belarus» opgezet samen met een groep gelijkgezinde landen. Deze zogenaamde «bewijzenbank» is een samenwerkingsverband van onafhankelijke internationale en Belarussische NGO’s onder leiding van de Deense NGO «DIGNITY». Zij zijn inmiddels begonnen met het verzamelen, bewaren, analyseren en verifiëren van bewijsmateriaal van mensenrechtenschendingen. Daardoor kunnen de daders van mensenrechtenschendingen in de toekomst voor een rechter komen te staan, of op een andere manier te verantwoording worden geroepen.

De sancties tegen Belarus die op Europese Raad van 24 en 25 mei jl. werden aangekondigd zullen naar verwachting bij de Raad Buitenlandse Zaken van 21 juni worden aangenomen. Het verbod voor Belarussische luchtvaart om naar en over de EU te vliegen is reeds op 5 juni jl. ingegaan.

II Volledige agenda

Jaarverslag Ministerie van Buitenlandse Zaken 2020. Kamerstuk 35 830 V, nr. 1

Antwoorden op feitelijke vragen over het Jaarverslag Ministerie van Buitenlandse Zaken 2020. Kamerstuk 35 830 V, nr. 6

Aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Kamerstuk 35 830 V, nr. 2

Antwoorden op feitelijke vragen inzake rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Kamerstuk 35 830 V, nr. 7

Jaarverslag 2020 van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Kamerstuk 35 571, nr. 3

Antwoorden op feitelijke vragen inzake Jaarverslag 2020 van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Kamerstuk 35 571, nr. 4

Kabinetsreactie ten aanzien van de evaluatie van het NFRP Politieke Partijen Programma (NPPP). Kamerstuk 35 570 V, nr. 70

Resultaten uitbreiding en versterking postennet 2018–2020. Kamerstuk 32 734, nr. 51