Gepubliceerd: 23 november 2020
Indiener(s): Wim-Jan Renkema (GL)
Onderwerpen: energie natuur en milieu
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35594-5.html
ID: 35594-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 23 november 2020

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

I.

ALGEMEEN

1

1.

Doel en aanleiding

3

2.

Hoofdlijnen wetsvoorstel

5

2.1

Geleidelijke afbouw van de salderingsregeling

5

2.2

Redelijke vergoeding voor invoeding

13

2.3

Verplichting meetinrichting die afname en invoeding afzonderlijk kan meten

15

3.

Consultatie

15

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De afbouw van de saldering kan volgens deze leden een belangrijke stap zijn naar de gewenste stap van consument naar «prosument», waarbij het eigen verbruik van zelfopgewekte energie verder gestimuleerd wordt. Deze leden hebben nog enkele zorgpunten en vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben hier enige vragen over.

De leden van de SP-fractie -fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij begrijpen niet waarom er is gekozen om een van de meest succesvolle regelingen om huishoudens te betrekken in de energietransitie hiermee teniet wordt gedaan. Deze leden vrezen dat door de verslechterde voorwaarden minder huishoudens tot plaatsing van zonnepanelen over zullen gaan, met een lager aandeel schone energie tot gevolg. Ook leidt dit ertoe dat huishoudens nog minder profiteren van de energietransitie waardoor de verhouding tussen baten en lasten alleen maar schever wordt.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat moet dienen tot afbouw van de salderingsregeling voor kleingebruikers. Deze leden zijn van mening dat de huidige regeling recht doet aan de ambities op het gebied van hernieuwbare energie en klimaat en dat afbouw van de regeling daarom ongewenst is. Zij gaan daar hieronder in een aantal vragen en opmerkingen nader op in.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden constateren dat het plaatsen van zonnepanelen op daken zich mede dankzij de salderingsregeling heeft ontwikkeld tot misschien wel de meest ingeburgerde en geaccepteerde vorm van duurzame energieopwekking. Zij vinden het belangrijk dat de voorgestelde wetswijziging hier op geen enkele wijze afbreuk aan doet en daarmee dus ook niet aan de bereidheid van burgers om te investeren in zonnepanelen. Daaromtrent hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen. De eerste vraag van deze leden is dan ook of de regering hier op dezelfde wijze tegenaan kijkt en in het kielzog hiervan hoe dit wetsvoorstel zich daar dan toe verhoudt.

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden vinden het opmerkelijk dat de regering nu al voorstelt om een succesvolle regeling ten behoeve van het stimuleren van duurzame energie af te bouwen. Dit terwijl de regering nog steeds geen concreet afbouwpad heeft opgesteld voor het beëindigen van fiscale maatregelen ten behoeve van fossiele brandstoffen, ondanks het feit dat in 2013 al was afgesproken om deze maatregelen voor 2020 afgeschaft te hebben. De regering lijkt geen verandering te willen brengen in het degressieve element van de energiebelasting, waardoor grootgebruikers minder betalen voor elektriciteit dan kleinverbruikers. En dit terwijl de regering ook nog steeds geen concreet afbouwpad heeft voorgesteld voor het beëindigen van de subsidiëring van het verbanden van houtige biomassa voor warmte. Des te meer opmerkelijk gezien de gigantische opgave voor Nederland om het aandeel hernieuwbare energie te vergroten als onderdeel van het behalen van een CO2-reductie van tenminste 49 procent of zelfs 55 procent in 2030 en een reductie van 95 procent in 2050. Daarom vinden deze leden dat een afbouwpad voor salderen alleen in het leven geroepen mag worden als de begindatum wordt uitgesteld naar 2030. Zij vinden voorts dat het afbouwpad gekoppeld moet worden aan het uitfaseren van alle fiscale maatregelen ten behoeve van fossiele brandstoffen, inclusief het afbouwen van het degressieve energiebelastingselement, het afbouwen van ontheffingen van de Opslag Duurzame Energie (ODE) heffing en het gelijktrekken van de gas- en elektriciteitskosten.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hechten aan voldoende aantrekkelijkheid van zonnepanelen op daken ten opzichte van zonnepanelen op landbouwgronden. Voldoende zekerheid omtrent een acceptabele terugverdientermijn is een belangrijk uitgangspunt. Zij hebben in dit verband enkele vragen.

1. Doel en aanleiding

De leden van de VVD-fractie lezen dat de verwachting is dat de kosten van zonnepanelen verder zullen dalen. Deze leden vragen of er schattingen/berekeningen bekend zijn waaruit dit blijkt. Welke ontwikkelingen in de markt spelen hierbij een rol?

De leden van de CDA-fractie merken op dat uit een secondopiniononderzoek van de Stichting Economisch Onderzoek (SEO) van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat het feit dat het behoud van de salderingsregeling overstimulering zou veroorzaken niet is aangetoond of onderbouwd.1 Tevens concludeert het onderzoek dat afbouw van de salderingsregeling zou leiden tot negatieve gevolgen voor het draagvlak voor de energietransitie. Deze leden vragen de regering een inhoudelijke reactie te geven op de resultaten van dit onderzoek.

De leden van de D66-fractie constateren dat om de gewenste stap te maken van consument naar prosument, het wenselijk is dat de afbouw van de salderingsregeling gepaard gaat met twee belangrijke voorwaarden: de afschaffing van de dubbele energiebelasting en het mogelijk maken van het onderling uitwisselen van opgewekte energie. Deze leden vragen de Minister te reflecteren op de voortgang van deze voorwaarden.

De leden van de GroenLinks-fractie horen van onder andere gemeentes dat zij zich grote zorgen maken over de afbouw van de salderingsregeling. Men is bang dat de animo voor het plaatsen van zonnepanelen af zal nemen. Er is een secondopiniononderzoek gedaan door SEO. Kan de regering een uitgebreide reactie geven op dit second opinion onderzoek? Is er op dit moment wel sprake van overstimulering? Zijn de zorgen van de gemeentes volgens de regering terecht?

De leden van de SP-fractie menen dat het doel niet goed is onderbouwd. Immers, wanneer het doel is om het aandeel hernieuwbare energie te vergroten en de klimaatdoelen te halen is het onzinnig om een van de meest succesvolle regelingen die hieraan bijdragen zodanig te herzien dat het omgekeerde dreigt te gebeuren. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State uit kritiek op de gebrekkige onderbouwing. De leden van de SP-fractie zien vooral een ordinaire bezuinigingsmaatregel waar het klimaat onder zal lijden. Dat er bovendien nog voldoende in zonnepanelen geïnvesteerd zou worden, is een rare en onjuiste beargumentering, stellen deze leden. Zolang er slechts op een gering percentage van de geschikte daken panelen liggen en het aandeel hernieuwbare energie schrikbarend achterblijft, moet juist alles op alles gezet worden deze beide percentages fors te verhogen. Deze leden bestrijden de suggestie dat dit inmiddels gemeengoed is geworden. Dat er zomaar vanuit wordt gegaan dat er richting 2030 niet of nauwelijks stimulering meer nodig zou zijn, achten deze leden een absurde conclusie. Liggen dan alle daartoe geschikte daken vol met panelen, vragen zij. Of zijn de klimaatdoelen dan gehaald? De leden van de SP-fractie vragen een veel betere onderbouwing van dit wetsvoorstel en een inhoudelijke reactie op de kritiekpunten.

De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of er gereageerd kan worden op het onderzoek van SEO, waarin de argumenten van de regering om de salderingsregeling voor zonnepanelen af te bouwen worden weerlegd met de conclusie dat er van overstimulering geen sprake is? Waarom is dit onderzoek niet meegenomen in de besluitvorming?

De leden van de SP-fractie -fractie vragen een onderbouwing voor waarom er voor huishoudens veel minder ondersteuning is om te verduurzamen dan voor de industrie. Ook vragen zij waarom de industrie decennia krijgt om, naast alle subsidies die zij reeds krijgen, te verduurzamen waar huishoudens worden geacht in 2030 best zelf zonnepanelen te kunnen aanschaffen. De leden van de SP-fractie -fractie merken op dat er opnieuw met twee maten wordt gemeten, waarbij wederom de lasten onevenredig voor de huishoudens zijn en de baten door overstimulering een gebrek aan stok vormen voor de industrie.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel voortvloeit uit de volgende afspraak uit het regeerakkoord: «De salderingsregeling duurzame elektriciteit wordt in 2020 omgevormd in een nieuwe regeling.» De achtergrond van deze afspraak was dat enerzijds zonnepanelen gelukkig steeds meer gemeengoed waren geworden, maar ook dat deze wijze van stimuleren nadelen met zich meebracht, nadelen die ondervangen zouden kunnen worden met een subsidieregeling. Het kabinet kiest in dit wetsvoorstel niet voor een omzetting van de salderingsregeling naar een subsidie, maar voor het later in de tijd geleidelijk laten aflopen van de salderingsmogelijkheid zonder dat daar een subsidie voor in de plaats komt. Deze beleidskeuze is gebaseerd op de veronderstelling dat zonnepanelen steeds goedkoper worden, waardoor stimulering via een (in)directe subsidie van het Rijk niet meer nodig zou zijn op termijn. In de memorie van toelichting is het volgende te lezen: «Zo zullen naar huidige verwachting op de lange termijn de vermeden leveringskosten (inclusief belastingen) door het direct eigen verbruik van de opgewekte elektriciteit in combinatie met een redelijke vergoeding voor de ingevoede elektriciteit van de leverancier voldoende zijn om zonnepanelen voor kleinverbruikers rendabel te laten zijn.» De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering deze inschatting nader te onderbouwen. Waar is de «huidige verwachting» op gebaseerd? Wat is een «redelijke vergoeding voor de ingevoede elektriciteit»? Hoe hoog moet die vergoeding zijn, willen zonnepanelen voor kleinverbruikers rendabel blijven, de komende jaren, maar ook in het «salderingsloze» tijdperk? Hoe gaat de regering dit monitoren? Met welke gedragsreactie houdt de regering rekening? Is daarbij een verschil tussen verhuurders en eigenaar-bewoners te verwachten? Welke ontwikkeling in de groei van zonnepanelen bij kleinverbruikers verwacht de regering met en zonder salderingsregeling? Hoe is dat onderbouwd en wat is een ondergrens voor de verwachte dan wel gewenste ontwikkeling vooraleer de regering voornemens is in te grijpen, bijvoorbeeld met een subsidie? De leden van de ChristenUnie-fractie rekenen kortom op een stevige onderbouwing van deze cruciale notie onder dit wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zich ervan bewust dat de energietransitie, en daarmee enerzijds het toenemende fluctuerende aanbod van CO2-neutrale elektriciteit en anderzijds een toenemende elektriciteitsvraag, grote uitdagingen met zich meebrengt voor de stabiliteit en capaciteit van het elektriciteitsnetwerk. Een belangrijk nadeel van de salderingsregeling is dat thuis opgewekte stroom niet wordt opgeslagen in huis of in de buurt, maar dat de ongebruikte elektriciteit gelijk op het net komt (als er al ruimte is op het netwerk). Nu worden (buurt)batterijen gelukkig snel minder duur en wordt er gewerkt aan het tot stand brengen van «smart grids» in wijken. Maar hoe wil de regering deze decentrale opslag van elektriciteit stimuleren? Immers, het afbouwen van de salderingsregeling moet niet leiden tot een lagere groei van het aantal zonnepanelen dat er momenteel bij kleinverbruikers bijkomt. Het moet mede leiden tot slimmere manieren van gebruik en opslag van thuis opgewekte elektriciteit. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering hier tegenaan kijkt. Had bij dit voorstel om de salderingsmogelijkheid af te gaan bouwen niet ook een voorstel moeten zitten wat kleinverbruikers stimuleert en subsidieert zelfopgewekte stroom thuis of in de buurt op te gaan slaan dan wel om in de eigen buurt samen met netwerkbedrijven een »smart grid» te gaan ontwikkelen? Hoe kijkt de regering überhaupt aan tegen het vraagstuk van opslag van elektriciteit en tegen de verhouding daarbij tussen het netwerk en decentrale opslag?

De leden van de SGP-fractie constateren dat in een secondopiniononderzoek van SEO stevige kritiek wordt geuit op de uitgevoerde onderzoeken door PWC. SEO geeft aan dat het oordeel van PWC over de kostenefficiëntie van de salderingsregeling onnodig negatief is en slecht onderbouwd. SEO is van mening dat de kosten per ton vermeden CO2 voor de salderingsregeling op hetzelfde niveau liggen als vergelijkbare regelingen. Deze leden ontvangen graag een uitgebreide reactie op het secondopiniononderzoek van SEO.

De leden van de SGP-fractie constateren dat het voor woningcorporaties nog minder aantrekkelijk wordt om te investeren in zonnepanelen dan het al was. Huurders zullen hun energierekening zien oplopen. Onder meer een rapport van Fakton in opdracht van Aedes wijst hierop. Deze leden vragen de regering een inhoudelijke reactie te geven op de conclusies uit het rapport van Fakton.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de toekomstige kostenontwikkeling van zonnepanelen onzeker is, dat de terugverdientermijn na de afbouw korter kan zijn dan nu ingeschat, maar ook twee tot vier jaar langer. Zeker huishoudens met lagere en middeninkomens zullen zekerheid willen hebben omtrent de terugverdientermijn. Deelt de regering de inschatting dat het voor hen minder aantrekkelijk wordt om te investeren in zonnepanelen? Hoe waardeert de regering de analyse dat het voor huishoudens met lagere en middeninkomens ten opzichte van huishoudens met hogere inkomens moeilijker wordt om mee te doen met en mee te profiteren van de energietransitie?

2. Hoofdlijnen wetsvoorstel

2.1. Geleidelijke afbouw van de salderingsregeling

De leden van de VVD-fractie vragen of de afbouw in de salderingsregeling niet leidt tot een terugverdientijd langer dan negen jaar. Deze leden vragen voorts wat er gedaan kan worden als blijkt dat op een bepaald moment in de afbouw de terugverdientijd langer dan negen jaar zal zijn. Zij vragen of er altijd oog wordt gehouden voor het niet ontmoedigen voor het opwekken van duurzame energie. De leden van de VVD-fractie lezen dat er wordt verwacht dat woningcorporaties zullen blijven investeren in zonnepanelen. Zijn er gesprekken gevoerd met woningcorporaties waarin deze verwachting wordt bevestigd?

De leden van de CDA-fractie lezen dat het afbouwpad is gebaseerd op de meest recente cijfers uit de Klimaat en Energieverkenning 2019 en berekeningen door TNO van de terugverdientijd. Het is deze leden niet duidelijk of het afbouwpad,zoals dat nu wordt vastgesteld, in de periode tot 2031 nog kan worden aangepast indien daar aanleiding voor is. Zij vragen de regering daarom om duidelijk te maken hoe en op basis waarvan het afbouwpad zal worden geëvalueerd, welke mogelijkheden er zijn tot aanpassing van het afbouwpad in de jaren tot 2031, en in welke gevallen daar volgens de regering aanleiding voor zou zijn. Deze leden merken daarnaast op dat zij lezen dat de afbouw van de salderingsregeling elke vijf jaar zal worden geëvalueerd, maar dat er geen evaluatiebepaling in het wetsvoorstel is opgenomen. Kan de regering verduidelijken waarom hiervoor gekozen is?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het van groot belang is om inwoners te betrekken in de energietransitie en hen daarbij handelingsperspectief te bieden zodat zij niet alleen de lasten maar ook de baten van deze transitie ervaren. Dit geldt in het bijzonder voor inwoners met een kleinere beurs. Juist ook voor hen moet er volgens deze leden een stimulans blijven bestaan om mee te doen en te profiteren van de energietransitie. Zij vragen de regering of er in dit kader is nagedacht over financieringsconstructies voor inwoners met een kleine portemonnee. Welke mogelijkheden ziet de regering om juist deze inwoners te blijven betrekken bij de energietransitie en hen te helpen met het investeren in zonnepanelen? De leden van de CDA-fractie ontvangen tevens signalen dat de energierekening van huurders van Nul op de Meter-woningen (NOM-woningen) circa 60 euro per maand zou kunnen stijgen als gevolg van dit wetsvoorstel. Een aanzienlijk bedrag voor inwoners met een kleine beurs. Zij vragen de regering daarom om een indicatie te geven van de effecten van dit voorstel op de energierekening bij NOM-woningen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering stelt dat de energietransitie en klimaatdoelstellingen jaarlijks worden gemonitord door middel van de Klimaat en Energie Verkenning (KEV) door het Planbureau voor de Leefomgeving. Daaruit moet naar voren komen of er nog voldoende geïnvesteerd wordt in zonnepanelen naarmate de regeling verder wordt afgebouwd. Indien daaruit zou blijken dat de verwachtingen niet worden waargemaakt, kan volgens de regering gericht vervolgonderzoek naar de oorzaken worden gedaan. Voor de leden van de CDA-fractie is het echter de vraag of deze wijze van monitoring voldoende inzicht biedt in de mogelijkheden die juist onze inwoners hebben om te investeren in zonnepanelen. Ook vragen deze leden of het op deze wijze voldoende mogelijk is om tijdig bij te sturen op het moment dat het handelingsperspectief afneemt. Zij vragen de regering daarom om specifiek te monitoren en evalueren in hoeverre er richting 2031 voldoende stimulans blijft bestaan voor inwoners om te investeren in zonnepanelen en uiteen te zetten op welke wijze aan deze specifieke monitoring en evaluatie vormgegeven kan worden.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de KWINK groep, op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, onderzoek heeft gedaan naar de invloed van de afbouw van de salderingsregeling op de totstandkoming van zonnepanelen bij huurwoningen. De aanschaf van zonnepanelen is een belangrijk onderdeel van de duurzaamheidsambities van de woningcorporaties en de huursector. Uit het onderzoek van KWINK komt naar voren dat overall de businesscase ongunstiger wordt voor woningcorporaties en dat daardoor slechts een deel van de woningcorporaties zal blijven investeren in zonnepanelen.

De leden van de CDA-fractie benadrukken het belang dat zij hechten aan het feit dat ook huurders de baten, en niet alleen de lasten, van de energietransitie moeten kunnen ervaren. Zon op de daken van huurwoningen is daar een belangrijk onderdeel van. Deze leden zien dan ook graag dat ook de daken van huurwoningen zoveel mogelijk worden benut. Ook vragen zij de regering om duidelijk te maken of en in hoeverre de daken van huurwoningen met deze wetswijziging daadwerkelijk zoveel mogelijk zullen worden benut voor het plaatsen van zonnepanelen. Welk deel van de woningcorporaties zal blijven investeren in zonnepanelen en welk deel niet? Bij hoeveel huurwoningen zal naar verwachting nog wel door woningcorporaties geïnvesteerd worden in zonnepanelen en bij hoeveel woningen niet? Wat zijn de belangrijkste redenen waarom een deel van de woningcorporaties zal blijven investeren in zonnepanelen en een ander deel niet? Wat zijn daarbij de belangrijkste verschillen en hoe kan ervoor worden gezorgd dat een groter deel van de woningcorporaties blijft investeren in verduurzaming?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering tevens aan te geven wat de terugverdientijd voor verhuurders zal zijn met de afbouw van de salderingsregeling. Hoe beoordeelt de regering in dit kader het in opdracht van Aedes uitgevoerde onderzoek van Fakton, waaruit blijkt dat woningcorporaties vanaf 2024 hun investering niet meer kunnen terugverdienen? Kan de regering een inhoudelijke reactie geven op dit onderzoek en daarbij aangeven of en in hoeverre dit aanleiding geeft om bijvoorbeeld de afbouw van de salderingsregeling aan te passen dan wel om additioneel financieel onderzoek uit te voeren naar de effecten van de afbouw op de huursector?

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geadviseerd om onderliggend wetsvoorstel aan te passen indien het onderzoek naar de gevolgen van de afbouw van de salderingsregeling voor de huursector daartoe aanleiding zou geven. De regering heeft het voorstel echter niet aangepast. De leden van de CDA-fractie vragen de regering te verduidelijken waarom zij ervoor heeft gekozen het wetsvoorstel op dit punt niet aan te passen en wanneer daar wel aanleiding voor zou zijn geweest. Zij vragen de regering daarbij tevens duidelijk te maken waarom er, mede in het licht van de uitkomsten van het KWINK onderzoek, niet voor gekozen is om specifiek onderzoek te laten doen naar de financiële effecten van de afbouw salderingsregeling op de huursector. Op basis waarvan concludeert de regering dat woningcorporaties zullen blijven investeren in zonnepanelen? Welke financiële gegevens dan wel financieel onderzoek leiden tot deze conclusie?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering aangeeft dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) structurele oplossingsrichtingen uitwerkt voor het probleem dat woningcorporaties onvoldoende middelen voor o.a. verduurzaming hebben en dat zij de Kamer hierover in het najaar zal informeren. Wanneer zal de Kamer hierover worden geïnformeerd? Welke oplossingsrichtingen worden hierbij betrokken en hoe zal de uitkomst hiervan worden betrokken bij de afbouw van de salderingsregeling en de gevolgen hiervan voor de woningcorporaties? Kan de regering tevens aangeven in hoeverre de oplossingsrichting Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) werkt voor woningcorporaties en aansluit bij hun realiteit?

Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat in het kader van het Klimaatakkoord wordt bezien of er aanpassing nodig is van de wederzijdse rechten en plichten van huurders en verhuurders, waaronder het instemmingsrecht. Deze leden lezen dat de Minister van BZK zal terugkomen op dit instemmingsrecht. Zij merken op dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat stelt dat de problemen die voor de huursector dreigen te ontstaan door de afbouw van de salderingsregeling zouden kunnen worden weggenomen door het instemmingsrecht voor huurders aan te passen. Zij vragen de regering om duidelijk te maken hoe zij zich deze aanpassing van het instemmingsrecht voor huurders voorstelt. Betekent dit dat in de toekomst het plaatsen van zonnepanelen op een huurwoning plaats zou kunnen vinden zonder, of met beperkte, instemming van de huurder? Kan de regering tevens aangeven of en op welke wijze het instemmingsrecht specifiek ten aanzien van zonnepanelen op dit moment wordt heroverwogen door de Minister van BZK?

De leden van de D66-fractie lezen in het rapport van de Afdeling advisering van de Raad van State dat het rapport van TNO een kanttekening plaatst bij de verwachte terugverdientijden door een aantal onzekere factoren. Zo zou de gewenste zeven jaar aan terugverdientijd en het maximale negen jaar aan terugverdientijd overschreden kunnen worden. De leden vragen de regering wat de verwachte terugverdientijden zijn voor de koop- en huursector bij de afbouw van de salderingsregeling? De leden vragen tevens of de regering op deze onzekere factoren kan reflecteren.

De Afdeling Advisering heeft geadviseerd om een onderzoek uit te voeren naar de gevolgen van de afbouw van de salderingsregeling voor de huursector. Uit onderzoek van KWINK is gebleken dat er duidelijke financiële verschillen zijn tussen de huur- en koopsector. De leden van de D66-fractie vragen de regering welke gevolgen dit heeft voor het wetsvoorstel. Deze leden vragen welk flankerend beleid voor de huursector, zoals de aanpassingen in de verhuurdersheffing, een financiële bijdrage kan leveren aan het investeringsvermogen van de huursector in hernieuwbare energieopwekking.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de effecten zijn van de afbouw van de salderingsregeling op de huursector. Heeft de regering er vertrouwen in dat er in de huursector zonnepanelen geplaatst blijven worden? Moeten er geen alternatieven worden bedacht voor het stimuleren van de uitrol van zonnepanelen in de huursector, zoals het omzetten van de verhuurdersheffing in een investeringsverplichting?

De leden van de SP-fractie -fractie kunnen zich volstrekt niet vinden in het voorliggende afbouwpad. Dat elke twee jaar de regeling met de helft wordt versoberd zal mensen ervan weerhouden zonnepanelen aan te schaffen. Wordt er erkend dat de nieuwe regeling dit niet afdoende weet op te vangen? Wordt hiermee ook erkend dat het hier gaat om een bezuinigingsmaatregel?

Klopt het dat de cijfers zijn gebaseerd op volledig geïsoleerde woningen en op volledige benutting van het potentieel aan zonne-energie? Deelt de regering de mening dat dit zeer onrealistische aannames zijn, wanneer er gekeken wordt naar het daadwerkelijk energieverbruik, de isolatiegraad van woningen en het te benutten zonne-energie?

De leden van de SP-fractie -fractie stellen dat grote groepen welwillende huishoudens buiten de boot vallen door aan de uiterste grens van de bandbreedte te gaan zitten van wat een acceptabele terugverdientijd wordt geacht. Deze leden vragen waarom dit verlies aan aandeel hernieuwbare energie en aantallen te verduurzamen woningen wordt geaccepteerd.

Ook de Afdeling advisering van de Raad van State uit kritiek op de aannames en de onderbouwing van de veronderstelde terugverdientijd. De leden van de SP-fractie -fractie vinden dat in reactie hierop te makkelijk aannames worden gedaan aan de hand van het TNO-rapport. Waarom wordt het risico zo laag ingeschat en daar weer zo makkelijk overheen gestapt? Deze leden zien dit in reactie op de kritiek van de Afdeling advisering van de Raad van State ook niet beantwoord.

De leden van de SP-fractie -fractie begrijpen niet waarom de huursector buiten het oorspronkelijke onderzoek is gehouden en later onderzoek niet relevant wordt geacht. Waarom laat de regering dit grote aandeel woningen, 40 procent van alle woningen in Nederland, zomaar schieten? Deze leden vragen waarom de sociale huursector helemaal wordt uitgesloten.

Waarom wordt er zo makkelijk vanuit gegaan dat woningcorporaties wél voldoende zullen blijven investeren? Op basis van welk onderzoek volgt deze conclusie, dat de sociale huursector wel zonnepanelen blijft plaatsen? Laat de huidige praktijk niet een tegengestelde beweging zien, net als ook uit het onderzoek van KWINK blijkt, vragen de leden van de SP-fractie -fractie aan de regering. Het onderzoek concludeert immers dat de businesscase, die nu al een terugverdientijd tot 25 jaar kent, nog verder verslechtert. Waarom wordt over deze conclusie heengestapt, vragen deze leden. Ook vragen zij te reageren op de vrees van woningcorporaties zelf, die aangeven dat vanaf 2024 het met dit wetsvoorstel voor huurwoningen niet meer mogelijk is om zonder verlies zonnepanelen neer te leggen. Deze leden vragen waarom het onderzoek van KWINK geen inzicht geeft in de financiële effecten die nodig zijn om echt de effecten van de afbouw van saldering voor de huursector in kaart te kunnen brengen.

De leden van de SP-fractie -fractie vragen hoeveel zonnepanelen er de afgelopen drie jaar door hoeveel woningcorporaties zijn geïnstalleerd. Welk percentage van alle woningcorporatie is dit en welk aandeel van zonne-energie is dit? Hoeveel woningen werden hiermee van zonne-energie voorzien en welke gevolgen had dit op de totale huur- en energielasten van de huurders? Hoeveel zonne-energie kan opgewekt worden door alle daartoe geschikte daken van huurwoningen van zonnepanelen te voorzien? Hoeveel huishoudens zouden hiermee een lagere energierekening krijgen?

De leden van de SP-fractie willen verder weten welke gevolgen de afbouw van de salderingsregeling heeft op de energieprestatievergoeding (EPV), wanneer de huurwoning al jaren over zonnepanelen beschikt. Ook vragen zij hoe deze afbouw zich verhoudt tot de woonlastengarantie van huurders. En meer specifiek, welk voordeel behoudt een bewoner van een sociale huurwoning in het jaar 2031 indien alle stroom wordt opwekt met zonnepanelen, wanneer er uit wordt gegaan van een vastgestelde vergoeding van 70procent en een terugverdientijd voor een corporatie van 20 jaar (indien een corporatie in 2023 de zonnestroominstallatie heeft geplaatst)?

De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op mogelijke oplossingen om de plaatsing van zonnepanelen voor huurders en verhuurders wel te stimuleren. Waarom is er bijvoorbeeld geen investeringssubsidie overwogen?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering de afbouw van de salderingsregeling rijmt met het principe van een betrouwbare overheid. Mensen hebben immers geïnvesteerd in de veronderstelling dat zij binnen een bepaald aantal jaren hun investering zouden terugverdienen. Voorts vragen deze leden of de regering specifiek heeft gekeken naar de financiële gevolgen voor lagere inkomensgroepen en hun capaciteit om te participeren in de energietransitie? Zo ja, graag een toelichting. Zo nee, is de regering bereid hier onderzoek naar te doen?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat bij de geleidelijke afbouw van de salderingsregeling een gemiddelde terugverdientijd van circa zeven jaar wordt verwacht bij kleinverbruikers die al zonnepanelen hebben of daar deze kabinetsperiode nog in investeren. Tevens lezen deze leden dat onderzoek laat zien dat huishoudens in de regel bereid zijn te investeren in zonnepanelen als de terugverdientijd maximaal negen jaar is. Is de regering het met de leden eens dat het ten behoeve van de energietransitie het van belang is dat het gros van de huishoudens bij een investering in zonnepanelen een terugverdientijd heeft van maximaal negen jaar? De leden van de PvdA-fractie constateren dat het TNO-onderzoek weliswaar uitkomt op een terugverdientijd van zeven jaar bij investeringen in de jaren tot 2022, maar voor latere jaren rekent op een terugverdientijd die kan oplopen tot negen jaar. Tevens constateren de leden dat TNO rekent met de meest kostenefficiënte zonnepanelen op de markt die op een gunstig gelegen dak zijn gelegd. Is de regering het met deze leden eens dat een groot deel van de huishoudens die potentieel in zonnepanelen kunnen investeren in werkelijkheid een terugverdientijd van langer dan negen jaar zullen hebben bij afbouw van de salderingsregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat de regering voorkomen dat te veel huishoudens afzien van het nemen van zonnepanelen? Waarom is er niet gekozen voor realistischere aannames bij de berekening van de terugverdientijd? Wat is de verwachte gemiddelde terugverdientijd indien er niet wordt gerekend met de meest kostenefficiënte zonnepanelen op een gunstig gelegen dak, maar met gemiddelde omstandigheden? Wat is de verwachte gemiddelde terugverdientijd indien er wordt gerekend met een ongunstig gelegen dak? Wat is de reactie van de regering op het secondopiniononderzoek van SEO waarin wordt geconcludeerd dat PwC ten onrechte spreekt van overstimulering in relatie tot salderen?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat er in het voorliggende wetsvoorstel geen evaluatiebepaling is opgenomen. Is de regering het met deze leden eens dat een tussentijdens evaluatie vóór de reguliere termijn van vijf jaar van belang is, gezien de grote onderheid van de effecten van het wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie achten het van groot belang dat verhuurders niet worden ontmoedigd om te investeren in zonnepanelen en lezen dat er niet is gekeken naar de gemiddelde terugverdientijd voor de huursector. Is de regering het eens dat de terugverdientijd ook in de huursector een grote invloed heeft op de investeringen in zonnepanelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom laat de regering dan niet, conform het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, een onderzoek uitvoeren naar de terugverdientijd in de huursector bij afbouw van de salderingsregeling? Wat betekent het voorliggende wetsvoorstel voor huurders die zonnepanelen zelf willen aanschaffen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering waarom zij heeft gekozen voor een afbouw in percentage en niet voor een andere manier, bijvoorbeeld in prijs? Waarom is voor de periode 2023–2030 gekozen voor een lineaire afbouw en niet voor een meer annuïtaire afbouw? Is de regering bereid hiernaar te kijken als op deze wijze de terugverdientijd van zonnepanelen dit decennium met een grotere zekerheid binnen de termijn van zeven jaar gehouden kan worden? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdD-fractie constateren dat de regering voorstelt om de salderingsregeling om te vormen tot een regeling waarin al de geproduceerde stroom, die niet zelf wordt gebruikt, wordt verkocht aan het energiebedrijf. De huidige salderingsregeling zou stapsgewijs afgebouwd moeten worden van 91 procent in 2023 tot 0 procent in 2030. Dit betekent dat elk jaar minder stroom weggestreept (gesaldeerd) kan worden tegen de afgenomen stroom, tot in 2030 alle extra geleverde stroom «verkocht» wordt aan het energiebedrijf tegen een redelijke vergoeding.

De leden van de PvdD-fractie merken op dat de regering op basis van onderzoek van TNO stelt dat bij handhaving van de huidige salderingsregeling de terugverdientijden van de investering zo sterk zullen teruglopen dat sprake zal zijn van overstimulering. De regering verwacht dat de kosten van zonnepanelen zullen blijven dalen, wat het financieel aantrekkelijk maakt om te investeren in zonnepalen, wanneer geen (fiscale) maatregelen worden getroffen. Volgens de regering kan door het goedkoper worden van de zonnepanelen en het afbouwen van de salderingsregeling met minder financiële middelen dezelfde duurzaamheidswinst geboekt worden en overstimulering worden voorkomen. De leden van de PvdD-fractie hebben hierbij nog enkele kritische kanttekeningen. Zo vragen deze leden waarom de regering een (kennelijk) succesvolle regeling zo snel wil afbouwen, gezien de opgave om in 2030 55 procent CO2-reductie te behalen. Kan aangegeven worden van hoeveel «overstimulering» en/of duurzaamheidswinst per producent (huiseigenaren, utiliteitsgebouwen of woningcorporaties) er sprake zal zijn wanneer de salderingsregeling tot 2025 of 2030 wordt gehandhaafd? Hoeveel meer zonnepanelen zouden er geplaatst worden dan dat er klaarblijkelijk gewenst zijn? Wat is de reden dat er een maximum wordt gesteld aan het gewenste aantal zonnepanelen in een klimaatneutrale samenleving? Is dit omdat de capaciteit van het elektriciteitsnet tekortschiet voor meer zonnepanelen?

De leden van de PvdD-fractie merken op dat de regering voorts stelt dat voor investeringen in zonnepanelen, die na deze kabinetsperiode (in 2021) worden gedaan, de terugverdientijd zal oplopen tot iets boven de zeven jaar. Daarbij is uitgegaan van het nu voorgestelde afbouwpad van de salderingsregeling en de verlaging van het energiebelastingtarief. Volgens de regering valt een terugverdientijd van iets boven de zeven jaar net binnen de bandbreedte van wat huishoudens bereid zijn te betalen. De leden van de PvdD-fractie merken op dat de berekening van de terugverdientijd van zeven jaar slechts geldt wanneer de zonnepanelen worden gekocht in 2021, en er dus nog twee jaar volledig kan worden gesaldeerd. Het TNO heeft doorgerekend dat voor investeringen in latere jaren het effect van het afbouwen van salderen plus het verlagen van de energiebelasting betekent dat de terugverdientijd tot bijna negen jaar oploopt in 2030. Daarentegen zou met de huidige salderingsregeling, plus de verlaging van de energiebelasting, de terugverdientijd tot zes jaar teruglopen voor investeringen gedaan in 2023 en tot zelfs minder dan vijf jaar voor investeringen gedaan in 2028. Kan de regering deze berekeningen bevestigen?

De leden van dec PvdD-fractie merken op dat de regering ook stelt dat wanneer niet meer gesaldeerd kan worden, het eigen gebruik niet meer weggestreept kan worden tegen dezelfde vergoeding als waarmee energie wordt ingekocht, wat mogelijk energiebesparend gedrag kan stimuleren. Immers, alles wat niet zelf wordt gebruikt kan voor een lagere prijs dan de gebruiksprijs worden verkocht. Daarom zou een groter systeem gunstiger zijn, omdat dit goedkoper is per kilowatt piek (kWp).Volgens de leden van de PvdD-fractie is dit een kromme redenering. Ja, per kWp is zo’n groter systeem goedkoper, maar daarbij wordt er geheel aan voorbijgegaan dat het absolute investeringsbedrag hoger zal zijn, waardoor er, mede door de afbouw van de saldering, sprake zal zijn van een veel langere terugverdientijd. Bovendien staat het investeren in een groter systeem haaks op de uitspraak van de regering om overstimulering tegen te gaan door het afbouwen van de salderingsregeling. Beaamt de regering bovenstaande ogenschijnlijke discrepantie tussen het willen stimuleren van grotere systemen en het willen voorkomen van mogelijke overstimulering?

Tevens is het onduidelijk voor de leden van de PvdD-fractie wat er mis is met een kortere terugverdientijd die het minder vermogende huishoudens mogelijk maakt om deel te nemen aan de energietransitie. Is dat niet juist zeer gewenst gezien de klimaatopgave en de wens om tot een hogere participatie van Nederlanders te komen? Daarom willen de leden weten hoeveel huishoudens, met welk inkomen, een terugverdientijd van zeven jaar acceptabel vinden en hoeveel en welke huishoudens zonnepanelen zouden aanschaffen bij een terugverdientijd van vijf jaar of minder. Hoeveel meer zonnepanelen zouden worden geplaatst bij een terugverdientijd van vijf jaar?

Ook merken de leden van de PvdD-fractie op dat het verlagen van het energiebelastingtarief voor het gebruik tussen 0 en 10.000 kWh haaks staat op het uitgangspunt van het beleid omtrent prikkels voor energiebesparing. Bovendien vinden deze leden het argument van de regering om de energiebelasting niet verder te verlagen, omdat anders de staatskas niet genoeg binnenkrijgt, onjuist. Juist het tegenovergestelde zou moeten gebeuren, het verhogen van een belasting op het gebruik van fossiele brandstoffen met een teruggave aan huishoudens ten behoeve van kostenneutraliteit. Daarbij stelt de regering dat de noodzaak voor het afbouwen van de salderingsregeling blijft bestaan, zelfs na verlaging van de energiebelasting. Deze leden zouden graag verduidelijkt hebben wat de invloed van de verlaging van de energiebelasting is op de gestelde verlenging van de terugverdientijd bij het afbouwen van de salderingsregeling.

De leden van de PvdD-fractie merken op dat door de regering wordt gesteld dat investeren in zonnepanelen door woningcorporaties, die een derde van de huizen bezitten, een zeer belangrijk onderdeel is van het behalen van de duurzaamheids- en klimaatdoelen. Er wordt echter ook gesteld dat de overall businesscase voor woningcorporaties ongunstiger wordt door het afbouwen van de salderingsregeling. De verwachting van de regering is dat een deel van de woningcorporaties zal blijven investeren in zonnepanelen. Daarbij stelt de regering dat het verkrijgen van instemming van de huurder, en de kosten (en moeite) die daarmee gepaard gaan, de grootste hindernis lijkt te zijn in de totstandkoming van zonnepanelen op huurwoningen.

De leden van de PvdD-fractie vragen welk deel van de woningcorporaties zal blijven investeren en hoe groot dit deel is, wanneer de salderingsregeling wordt afgebouwd en hoe deze berekening tot stand is gekomen. Ook willen de leden weten of het niet effectiever is om de salderingsregeling in stand te houden voor de corporaties, gezien de klimaatopgave en gezien het feit dat het al lastig genoeg is voor corporaties om instemming te krijgen van de huurder. Met andere woorden, moet de regering zich niet inzetten om het investeren in zonnepanelen voor corporaties te vergemakkelijken en financieel aantrekkelijker te maken in plaats van te bemoeilijken? Kan bovendien toegelicht worden wat het afbouwen van de salderingsregeling betekent met betrekking tot de SDE++ en het beëindigen van de SDE++ regel voor de terugverdientijd en investeringsopties?

Het valt de leden van de PvdD-fractie op dat investeringen bij utiliteitsgebouwen, zoals scholen, sportscholen, ziekenhuizen en kantoren, überhaupt alleen interessant zijn bij een relatief laag elektriciteitsverbruik tot 50.000 kWh per jaar vanwege het degressieve energiebelastingelement, waardoor grootverbruikers minder betalen dan kleinverbruikers. Deze leden vinden daarom dat eerst het degressieve element aangepakt moet worden om zowel energiebesparing als zonnepanelen te stimuleren. De regering stelt echter dat het meer belasten van elektriciteit in hogere schijven zou resulteren in een te hoge lastenverzwaring voor grotere en middelgrote bedrijven, wat weer niet past bij de afbouw van salderen. De leden van de PvdD-fractie vinden dit een onjuiste voorstelling van zaken. Niet alleen zou een verhoging van de energiebelasting, wellicht met het terugstromen van deze verhoging naar de midden- en kleinbedrijven, opdat de lastenverlichting neutraal blijft, besparing stimuleren. Maar bovendien zou het blijven bestaan van salderen met een hogere energiebelasting juist het investeren in zonnepanelen versnellen.

Bij het afbouwen van de salderingsregeling voor gebruikers met een gebruik tot 50.000 kWh zal de terugverdientijd stijgen van acht à negen jaar in de periode tot en met 2023 en negen à tien jaar in de periode tot en met 2030. Kan de regering toelichten wat dit betekent voor het aandeel van utiliteitsgebouwen in het behalen van de klimaatopgave? Wat zijn de mogelijke effecten van het afbouwen van de salderingsregeling met betrekking tot de SDE++ en het beëindigen van de SDE++ voor de terugverdientijd voor utiliteitsgebouwen?

De leden van de SGP-fractie horen graag wat de afbouw betekent voor de energierekening van NOM-woningen.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering de gevolgen van de afbouw alleen zal monitoren via de ontwikkeling van de duurzame energieproductie en specifiek het aandeel zonnepanelen in de jaarlijkse Klimaat- en Energieverkenning. Deze leden vinden dit onvoldoende adequaat. Is de regering bereid in de jaarlijkse Klimaat- en Energieverkenning een inschatting van de kostprijsontwikkeling van zonnepanelen en de terugverdientermijn ten opzichte van het «basispad» te geven? Is de regering voornemens de voorgestelde afbouw aan te passen als blijkt dat de terugverdientermijn teveel oploopt ten opzichte van de genoemde termijn van zeven jaar?

2.2. Redelijke vergoeding voor invoeding

De leden van de VVD-fractie vragen of de redelijke vergoeding gemonitord wordt en of dit publiekelijk bekend gemaakt wordt om marktwerking te stimuleren. Voorts vragen de leden of de minimale prijs voor de redelijke vergoeding rechtvaardig is voor de netbeheerder.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de hoogte van de redelijke vergoeding voor kleinverbruikers voor de door hen op het net ingevoede elektriciteit momenteel niet wettelijk is gespecificeerd. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt het wel mogelijk om een ondergrens voor deze redelijke vergoeding in lagere regelgeving op te nemen. Deze leden vinden het belangrijk dat inwoners, gezien hun zwakke onderhandelingspositie richting grote bedrijven, worden beschermd en kunnen rekenen op een redelijke vergoeding voor de door hen op het net ingevoede elektriciteit. Zij vragen de regering wanneer en op welke wijze de ondergrens voor de redelijke vergoeding zal worden vastgesteld, welke partijen daarbij betrokken zullen worden en hoe de kleinverbruikers zelf daarin mee worden genomen. Wat zijn volgens de regering de belangrijkste criteria voor het vaststellen van deze ondergrens?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat in zijn brief van 30 maart 20202 over de vergoeding voor ingevoede elektriciteit schrijft dat het zijn voornemen is «om het wettelijk minimum vast te stellen op 80 procent van het leveringstarief dat de kleinverbruiker heeft afgesproken met zijn/haar energieleverancier, exclusief belastingen». In onderliggend wetsvoorstel wordt dit percentage niet genoemd. Deze leden vragen de regering of dit nog steeds het voornemen is. Ook vragen zij de regering te verduidelijken waarom er wordt ingezet op 80 procent van het leveringstarief en niet op 100 procent of een percentage lager dan 80 procent. Wat zijn hierbij de belangrijkste overwegingen?

Deze leden merken tevens op dat de regering, door krachtens algemene maatregel van bestuur de ondergrens te bepalen, flexibiliteit wil bieden om in te spelen op ontwikkelingen indien daar aanleiding toe is. Op welke ontwikkelingen wordt hier gedoeld? Betekent dit dat de ondergrens flexibel zal zijn? Zo ja, op basis waarvan kan de ondergrens in de loop der jaren al dan niet worden bijgesteld?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering het wenselijk acht dat er op termijn meer marktwerking ontstaat en dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs diegene de zelfgeproduceerde en ingevoede elektriciteit wil verkopen. Deze leden vragen de regering om uiteen te zetten hoe zij verwacht dat deze marktwerking zal gaan ontstaan, ook gezien de door de regering zelf geconstateerde zwakke onderhandelingspositie van kleinverbruikers. Hoe zal daadwerkelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede elektriciteit worden geïntroduceerd? Welke prikkels zal dat opleveren voor leveranciers om concurrentiemodellen te ontwikkelen? Wat voor concurrentiemodellen heeft de regering hierbij voor ogen?

De leden van de SP-fractie vragen waarom bij vaststelling van een redelijke vergoeding wordt uitgegaan van 70 procent van de elektriciteitsprijs. Waarom wordt de vergoeding zo laag vastgesteld? De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom voor specifiek dit percentage is gekozen en de eerder genoemde 80 procent. Wordt erkend dat het helemaal niet aannemelijk is te veronderstellen dat er sprake gaat zijn van een hogere vergoeding? Waarom wordt gedacht dat een huishouden ooit een betere vergoeding zou kunnen bedingen door verdere marktwerking? Wanneer heeft marktwerking ooit in voordeel van de consument gewerkt en niet in voordeel van de grote bedrijven? De leden van de SP-fractie vragen om hierop in te gaan.

De leden van de SP-fractie benadrukken dat hier van aannames wordt uitgegaan die absoluut niet realistisch zijn. Op welke wijze is onderbouwd dat de teruglevertijd voor koopwoningen zeven tot negen jaar bedraagt? Klopt het dat TNO ook met het percentage van 80 procent heeft gerekend om op deze terugverdientijd te komen? Zo ja, wat is de terugverdientijd bij 70 procent, vragen deze leden. Hoeveel potentiële aanschaf gaat verloren door aan het uiterste van deze bandbreedte te gaan zitten? Hoe wordt gemonitord dat de vergoeding zodanig is dat er wel sprake is van stimulering? Wat wordt ondernomen wanneer dit niet het geval blijkt te zijn? En bij welke teruggang van zonne-energie, opgewekt door huishoudens cq woningcorporaties (dus zowel bij koop- als huurwoningen), acht de regering ingrijpen nodig en wenselijk? Kortom, de leden van de SP-fractie vragen of en op welke wijze er sprake gaat zijn van een harde garantie op een redelijke terugleververgoeding.

2.3. Verplichting meetinrichting die afname en invoeding afzonderlijk kan meten

De leden van de VVD-fractie lezen dat kleinverbruikers hun slimme meter administratief uit kunnen laten zetten. De leden vragen de regering wat het verschil is tussen een slimme meter die administratief uit staat en de daarvoor bestaande meters die vervangen moeten worden door de slimme meters.

De leden van de CDA-fractie constateren dat dit wetsvoorstel een verplichting introduceert voor kleinverbruikers om te beschikken over een meetinrichting die de elektriciteit die van een net wordt afgenomen en de elektriciteit die op dat net wordt ingevoed kan meten. Daarom zullen netbeheerders verplicht worden gesteld om binnen twee jaar aan kleinverbruikers nogmaals een slimme meter aan te bieden. Met deze slimmer meters zou de kleinverbruiker ook meer mogelijkheden tot energiebesparing moeten krijgen. Het is echter gebleken dat de ingeschatte energiebesparing door de slimme meter achterblijft bij wat oorspronkelijk was geraamd. Deze leden vragen de regering om inzichtelijk te maken wat de effecten van de introductie van de slimme meter daadwerkelijk zijn geweest op de energiebesparing. Wat zijn de belangrijkste knelpunten waardoor de energiebesparing door de slimme meter achterblijft op de ramingen? Wat is de inzet van de regering is om deze knelpunten weg te nemen?

De leden van de SP-fractie vinden het verplichten van een slimme meter onwenselijk. Zij zijn van mening dat hiermee te grote risico’s met de privacy en digitale veiligheid worden genomen. Waarom is niet gekozen om een slimme meter aan te bieden bij huishoudens die zich inschrijven voor de subsidieregeling? Waarom wordt niet een digitale meter geïnstalleerd waarbij de bewoners gaan over de afgifte van informatie? De leden van de SP-fractie vinden dat er te makkelijk over veiligheids- en privacy bezwaren wordt heengestapt, helemaal omdat er technische alternatieven bedacht zouden kunnen worden voor de slimme meter. Zijn er alternatieven uitgedacht? Waarom is hier niet voor gekozen (het uitwerken dan wel aanbieden van alternatieven)? Het invoeren van een algehele verplichting vinden deze leden dan ook onacceptabel. Klopt het dat weigering een (strafrechtelijke) boete tot gevolg gaat hebben? Zij vinden dat een ongehoorde inbreuk op de privacy, niet in verhouding staan tot de «overtreding» en vinden dat hiermee ernstig afbreuk wordt gedaan aan het recht op een goede energievoorziening. Deze leden vragen dan ook een verdere juridische onderbouwing van dit punt.

3. Consultatie

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de consultatie een alternatieve fiscale regeling is voorgesteld. Met dit voorstel zou de salderingsregeling geheel worden afgeschaft en vervangen door een belastingkorting per ingevoede kWh. De Minister heeft dit alternatief onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de ongewenste effecten daarvan te groot zijn. Deze leden vragen de regering hier dieper op in te gaan. Wat zijn de ongewenste effecten die als gevolg van dit voorstel zouden optreden? Hoe groot zijn deze effecten en waar komen deze effecten terecht? Hoe verhouden deze ongewenste effecten zich tot de effecten van het voorliggende wetsvoorstel?

De voorzitter van de commissie, Renkema

Adjunct-griffier van de commissie, Yaqut