Gepubliceerd: 22 september 2020
Indiener(s): Judith Tielen (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35540-3.html
ID: 35540-3

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 september 2020

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 18 september 2020 voorgelegd aan de Minister van Financiën. Bij brief van 22 september 2020 zijn ze door de Minister van Financiën beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

Vraag 1

Waarom is ervoor gekozen alleen de invorderingsrente laag te houden en niet de belastingrente?

Vraag 13

Waarom heeft het kabinet gekozen voor een verlenging van de verlaging van de invorderingsrente en heeft het kabinet dit niet gedaan voor de belastingrente?

Antwoord op vraag 1 en 13

Belastingrente en invorderingsrente dienen verschillende doelen. Belastingrente kan in rekening worden gebracht als een belastingaanslag niet op tijd of niet (meteen) op het juiste bedrag kan worden vastgesteld. Belastingrente dient derhalve als prikkel voor belastingplichtigen om op tijd en juist aangifte te doen óf om (tijdig) om een voorlopige aanslag te verzoeken. Belastingrente kan echter een grote kostenpost opleveren; in het jaar 2019 werd bijvoorbeeld € 662 miljoen aan belastingrente ontvangen. Dat het percentage belastingrente vanaf 1 juni 2020 (of, voor de inkomstenbelasting, vanaf 1 juli 2020) tot 1 oktober 2020 op 0,01 is vastgesteld, levert een tijdelijk voordeel op voor alle ondernemers die gedurende die periode belastingrente zijn verschuldigd over eerdere belastingjaren (2019, 2018, etc.) of die gebruikmaken van de mogelijkheid van uitstel voor het doen van aangifte (waarover hieronder meer). Het is echter ook belangrijk om de compliance te bevorderen en tijdig en juist belastingaanslagen te kunnen vaststellen, met het oog op het vasthouden van de goede belastingmoraal. Om deze reden heeft het kabinet dan ook besloten het percentage belastingrente per 1 oktober 2020 te laten terugveren naar het oorspronkelijke percentage van 4, zoals reeds op 20 mei 2020 is aangekondigd.1 Voor de vennootschapsbelasting geldt dat vanaf 1 oktober 2020 niet wordt teruggekeerd naar het oorspronkelijke percentage van 8, maar dat tot en met 31 december 2021 ook een percentage van 4 komt te gelden. Dit om ondernemers die met belastingrente voor de vennootschapsbelasting worden geconfronteerd niet direct te belasten met een rentepercentage van 8.

Invorderingsrente dient een ander doel dan belastingrente. Invorderingsrente wordt in rekening gebracht op het moment dat de betaaltermijn van een belastingaanslag (die op dat moment dus per definitie al is vastgesteld) is verstreken. Hiermee dient invorderingsrente als prikkel voor belastingschuldigen om op tijd hun belastingschulden te betalen. De COVID-19-crisis heeft tot gevolg dat bedrijven hard in hun economische positie zijn en worden geraakt, bijvoorbeeld door substantieel omzetverlies of zelfs tijdelijke sluiting. Hierdoor viel voor veel bedrijven gedurende een bepaalde periode een gedeelte van de inkomsten weg (of zelfs alle inkomsten). Voor veel van die bedrijven verdwijnt hierdoor tevens de mogelijkheid om belastingaanslagen te voldoen. Om deze bedrijven in acute nood te helpen is het beleid van uitstel van betaling van belastingschulden tijdelijk versoepeld, met daaraan gekoppeld een verlaagd percentage van 0,01 invorderingsrente. Dat verlaagde rentepercentage maakt een beroep op het versoepelde uitstelbeleid laagdrempelig. Vanaf 1 januari 2021 wordt gestart met het terugbetalen van de belastingschulden die de afgelopen maanden zijn opgebouwd. Om belastingschuldigen die van de soepele betalingsregeling gebruik willen maken niet met een extra schuldophoging te confronteren, wordt de verlaging van de invorderingsrente tot en met 31 december 2021 verlengd.

Vraag 2

Waarom wordt de belastingrente nu weer hoger vastgesteld op 4 procent, terwijl in de nota naar aanleiding van het verslag op de Verzamelspoedwet Covid-19 is aangegeven dat de belastingrente verlaagd werd om zowel ondernemers als particulieren in staat te stellen om tijdelijk nagenoeg zonder kosten gebruik te maken van de mogelijkheid van uitstel voor het doen van aangifte, zoals de Beconregeling?

Vraag 17

Wordt rekening gehouden met ondernemers die vanwege corona hun belastingaangifte of aanvraag voorlopige belasting tijdelijk hebben uitgesteld?

Antwoord op vraag 2 en 17

Normaliter geldt dat iedere ondernemer die gebruikmaakt van de mogelijkheid van uitstel voor het doen van aangifte wordt geconfronteerd met belastingrente. De tijdelijke verlaging van de belastingrente geeft aan deze ondernemers enige verlichting; de renteteller wordt immers tijdelijk op 0,01% gezet in plaats van op 4% (voor alle belastingmiddelen waarover belastingrente is verschuldigd, behalve de vennootschapsbelasting) of 8% (vennootschapsbelasting). Dat óók indien gebruik wordt gemaakt van uitstel van aangifte vanaf 1 oktober 2020 weer belastingrente is verschuldigd, is voorzienbaar geweest vanaf het moment dat is aangekondigd dat het percentage van de belastingrente tijdelijk zou worden verlaagd. In eerste instantie zou de verlaging van de belastingrente gedurende drie maanden van kracht zijn.2 Bij de brief van 20 mei 2020 heeft het kabinet aangekondigd dat de verlaging van de belastingrente en de in rekening te brengen invorderingsrente werd verlengd tot 1 oktober 2020.3 De datum van 1 oktober 2020 is tevens opgenomen in het besluit waarin de verlaging van de percentages in de regelgeving is gerealiseerd.4

In de brief van 20 mei 2020 is opgenomen dat de verlenging van de verlaging van de belastingrente tot 1 oktober 2020 bijvoorbeeld gunstig is voor particulieren en ondernemers die gebruikmaken van de mogelijkheid van uitstel voor het doen van aangifte. Belastingplichtigen die gebruikmaken van de mogelijkheid van uitstel voor het doen van aangifte worden normaliter immers al vanaf 1 juli volgend op het belastingjaar waarop de aanslag ziet, geconfronteerd met belastingrente.5 Door de tijdelijke verlaging van de belastingrente naar 0,01% geldt dat deze belastingplichtigen gedurende drie maanden (namelijk van 1 juli 2020 tot 1 oktober 2020) nagenoeg géén belastingrente zijn verschuldigd. De verlaging van de belastingrente levert voor hen dus een tijdelijk voordeel op, zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag bij de Verzamelspoedwet COVID-19 is aangegeven.6 Vanaf 1 oktober 2020 veert het percentage weer terug naar 4, waardoor de prikkel tot het doen van een tijdige en juiste aangifte wederom herleeft (zie ook antwoorden bij vraag 1 en 13). Het verlaagde percentage belastingrente geldt overigens voor iedereen die gedurende die periode belastingrente is verschuldigd, ook als de totale periode waarover belastingrente is verschuldigd langer is.

Er bestaat ook een groep aan wie vanwege COVID-19 automatisch uitstel tot het doen van aangifte is verleend. Dit betreft mensen die gebruikmaken van hulp bij de aangifte, bijvoorbeeld van een ouderenbond. Het kan voorkomen dat deze hulp door COVID-19 geen doorgang kon vinden, vanwaar in sommige gevallen automatisch uitstel van aangifte verleend. Momenteel wordt onderzocht of er binnen deze groep sprake kan zijn van onvoorziene confrontatie met belastingrente.

Vraag 3

Klopt het dat de belastingrente voor zowel particulieren, IB-ondernemers als VPB-ondernemers op 4 procent wordt gesteld? Of geldt dit alleen voor ondernemers, aangezien de memorie van toelichting aangeeft dat het gaat om de «belastingrente die in rekening wordt gebracht als een aanslag door toedoen van de ondernemer te laat kan worden vastgesteld of als in de aanslag wordt afgeweken van de aangifte»?

Antwoord op vraag 3

Belastingrente wordt in rekening gebracht of vergoed bij verschillende belastingmiddelen, zijnde de inkomstenbelasting, erfbelasting, loonbelasting, dividendbelasting, omzetbelasting, overdrachtsbelasting, belasting van personenauto’s en motorrijwielen, accijns, verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken, de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen en de vennootschapsbelasting. Voor de vennootschapsbelasting geldt voor de tijdelijke verlaging een percentage van 8 en voor de overige belastingmiddelen een percentage van 4. Vanaf 1 oktober komt voor alle belastingmiddelen waarvoor belastingrente verschuldigd kan zijn, een percentage van 4 te gelden (dus ook voor de vennootschapsbelasting). Vanaf 1 januari 2021 kan tevens belastingrente verschuldigd zijn ten aanzien van bronbelasting. Aangezien de tijdelijke verlaging vooral dient voor het ontlasten van ondernemers, wordt in de memorie van toelichting kortheidshalve vooral aan hen gerefereerd. De tijdelijke verlaging van de belastingrente geldt echter voor iedere belastingplichtige.

Vraag 4

Wat zijn de kosten voor het verlengen van het tarief van 0,01 procent voor de invorderingsrente voor het vierde kwartaal van 2020?

Vraag 5

Wat zijn de kosten voor het verlengen van het tarief van 0,01 procent voor de invorderingsrente voor 2021?

Vraag 6

Wat zijn de kosten voor het verlagen van de VPB-belastingrente van 8 procent naar 4 procent voor het vierde kwartaal van 2020?

Vraag 7

Wat zijn de kosten voor het verlagen van de VPB-belastingrente van 8 procent naar 4 procent voor 2021?

Vraag 8

Wat zou het gekost hebben om de belastingrente in het vierde kwartaal van 2020 op 0,01 procent te houden?

Vraag 18

Wat is het financieel beslag van het verlengen van de verlaagde belastingrente tot 1 januari 2021?

Antwoord op vraag 4 t/m 8 en 18

Onderstaande tabel bevat de geschatte budgettaire effecten van het verlengen van de verlaagde percentages van de Belasting- en Invorderingsrente (BIR) zoals die in de 7e incidentele suppletoire begroting van Financiën 2020 zijn opgenomen. In de tabel staan steeds de saldi van mutaties op de uitgaven BIR en niet-belastingontvangsten BIR op de Financiënbegroting. Vanwege verschillende doorloop- en reactietermijnen in de processen en vanwege variërend betaalgedrag bij belastingplichtigen zijn de verwachte kosten gespreid over meerdere jaren. Zo slaan naar verwachting veel kosten van een lagere rente in het 4e kwartaal 2020 neer in 2021. Tevens is in de onderste regel van de tabel aangegeven hoeveel het op 0,01% i.p.v. 4% houden van de belastingrente in het 4e kwartaal van 2020 naar verwachting extra gekost zou hebben. Zoals aangegeven heeft het kabinet er voor gekozen de belastingrente per 1 oktober 2020 weer op het oude niveau van 4% terug te brengen. Voor de vennootschapsbelasting heeft het kabinet ervoor gekozen op 1 oktober 2020 niet terug te keren naar het oude niveau van 8%, maar tot 1 januari 2021 ook een percentage van 4% te hanteren.

Geschatte effect verlengen BIR begroting Financiën (mln. euro, – = kosten)

Genomen maatregelen

2020

2021

2022

2023

2024

Invorderingsrente 0,01% i.p.v. 4% in 4e kwartaal 2020

– 17

– 6

     

Invorderingsrente 0,01% i.p.v. 4% in 2021

 

– 60

– 30

   

Belastingrente vpb 4% i.p.v. 8% in 4e kwartaal 2020

– 3

– 23

– 7

– 3

– 2

Belastingrente vpb 4% i.p.v. 8% in 2021

 

– 30

– 65

– 20

– 10

Totaal kosten BIR in 7e incidentele sup 2020

– 20

– 119

– 102

– 23

– 12

Niet genomen maatregel

2020

2021

2022

2023

2024

Belastingrente 0,01% i.p.v. 4% in 4e kwartaal 2020

– 5

– 101

– 23

– 12

– 8

Vraag 9

Welk percentage van de belastingplichtigen heeft tijdig aangifte gedaan over het jaar 2019?

Vraag 10

Welk percentage van de belastingplichtigen heeft tijdig de over het jaar 2019 verschuldigde belasting afgedragen?

Antwoord op vraag 9 en 10

De stand van zaken met betrekking tot tijdige aangifte en tijdige betaling ultimo april 2020 is in onderstaande tabel weergegeven.

 

realisatie t/m april 2020

Tijdig aangifte doen

 

Percentage aangiften omzetbelasting tijdig ontvangen

95,0%

Percentage aangiften loonheffingen tijdig ontvangen

99,0%

Percentage aangiften inkomensheffingen en vennootschapsbelasting tijdig ontvangen

93,2%

Tijdige betaling

 

Tijdige betaling van belastingen en premies

98,6%

Bron: 1e Voortgangsrapportage 2020 Belastingdienst

Vraag 11

Welke legitieme redenen zijn er waarom een ondernemer op een later moment een voorlopige aanslag aanvraagt?

Vraag 12

Zijn er ondernemers die vanwege corona gewacht hebben met het aanvragen van een voorlopige aanslag?

Antwoord op vraag 11 en 12

Op de website van de Belastingdienst is speciaal voor ondernemers die vanwege de uitbraak van COVID-19 een lagere winst verwachten en die momenteel een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betalen een bericht opgenomen waarin zij erop attent worden gemaakt dat zij hun voorlopige aanslag kunnen wijzigen, zodat zij direct minder belasting betalen. Als het bedrag van een nieuwe voorlopige aanslag lager is dan de belasting die zij in de eerste maanden van het jaar al hebben betaald, krijgen zij het verschil terugbetaald.7 Daarbij kan een verzoek om een voorlopige aanslag ook plaatsvinden als de financiële resultaten nog niet definitief zijn. Een voorlopige aanslag kan ook altijd worden herzien. Ten aanzien van het belastingjaar 2019 kan het verder zijn dat COVID-19 het (tijdig) doen van aangifte of indienen van een verzoek om een voorlopige aanslag voor sommige ondernemers heeft bemoeilijkt. Voor hen is het gunstig dat het percentage belastingrente gedurende 1 juli 2020 tot 1 oktober 2020, slechts 0,01 bedraagt. Zie verder antwoord op vragen 2 en 17.

Vraag 13

Waarom heeft het kabinet gekozen voor een verlenging van de verlaging van de invorderingsrente en heeft het kabinet dit niet gedaan voor de belastingrente?

Antwoord op vraag 13

Zie antwoord op vraag 1.

Vraag 14

Kunt u ingaan op de rechtsongelijkheid die zou kunnen ontstaan als een ondernemer om legitieme reden zijn/haar voorlopige aanslag nog niet heeft kunnen aanvragen, en met de verhoging van de belastingrente vanaf 1 oktober 2020 geconfronteerd wordt met een hogere belastingrente, in tegenstelling tot een ondernemer die eerder een voorlopige aanslag heeft kunnen aanvragen en uitstel van belasting heeft aangevraagd?

Vraag 19

Klopt het, door deze maatregel ontstane, volgende voorbeeld? Twee ondernemers, A en B, hebben in 2019 allebei een winst van 1.000 euro behaald. Ondernemer A doet in april 2020 zijn (voorlopige) aangifte over 2019. Na ontvangst van de voorlopige aanslag vraagt hij i.v.m. corona om uitstel. Ondernemer B is iets minder vlot als het gaat om het indienen van een (voorlopige) aangifte 2019. Sterker nog: vanwege corona wacht hij nog even af. Beide belastingschulden worden uiteindelijk betaald op 31 januari 2021. Ondernemer A betaalt 0.01 procent rente omdat hij al in de invorderingssfeer verkeert, terwijl ondernemer B over 4 maanden 4 procent betaalt omdat hij nog in de heffingssfeer zit.

Vraag 20

Hoe voorkomt u dat er rechtsongelijkheid ontstaat tussen ondernemers die in de heffingssfeer of invorderingssfeer zitten? Waarom is niet besloten om de belastingrentetermijn van 0,01 procent te verlengen tot bijvoorbeeld eind dit jaar?

Antwoord op vraag 14, 19 en 20

Er is geen sprake van rechtsongelijkheid. Er worden twee verschillende situaties met elkaar vergeleken. In het ene voorbeeld is namelijk sprake van een ondernemer die wél tijdig aan zijn fiscale verplichtingen voldoet (tijdig verzoeken om een voorlopige aanslag of tijdig aangifte doen) en in het andere voorbeeld is sprake van een ondernemer voor wie dat niet geldt. Dat betekent dat de juridische fiscale gevolgen voor beide situaties anders zijn. Voor iedere ondernemer geldt echter dat er handelingsperspectief bestaat; hoe eerder een ondernemer aangifte doet of verzoekt om een voorlopige aanslag, hoe eerder die ondernemer – indien het niet mogelijk is om de belastingaanslag te voldoen – gebruik kan maken van het feit dat de invorderingsrente tot en met 31 december 2021 0,01% bedraagt. Een ondernemer die nog niet heeft verzocht om een voorlopige aanslag of aangifte heeft gedaan, profiteert daarentegen van het feit dat de belastingrente gedurende 1 juli tot 1 oktober 2020 slechts 0,01% bedraagt in plaats van 4% of 8%. Zonder de tijdelijke verlaging was de betreffende ondernemer over die maanden immers ook 4% belastingrente verschuldigd geweest. Daarbij komt dat de ondernemer die «nog even afwacht» en niet om een voorlopige aanslag heeft verzocht, heeft kunnen voorzien dat dit betekent dat op enig moment wederom 4% belastingrente in rekening wordt gebracht in plaats van 0,01%. Vanaf het moment dat de tijdelijke verlaging van de belastingrente is aangekondigd, is duidelijk dat vanaf september (eerste aankondiging) of oktober (na de verlenging) 2020 het oorspronkelijke percentage belastingrente weer verschuldigd zou kunnen zijn. Het kabinet acht het belangrijk dat belastingaanslagen tijdig en juist kunnen worden vastgesteld, ook in crisistijden als deze. Vandaar dat niet is besloten om het verlaagde percentage van de belastingrente van 0,01% na 1 oktober 2020 te verlengen. Zoals gesteld is de verlaging van de invorderingsrente verlengd tot en met 31 december 2021 vanwege het belang om de rentelast van ondernemers die hun belastingschulden niet kunnen voldoen in deze uitzonderlijke tijden te verlagen en om verdere schuldophoping bij ondernemers te voorkomen (zie ook onder vraag 1 en 13). Ondernemer A in het voorbeeld profiteert hiervan. Van belang is dat ondernemer B profiteert van de tijdelijke verlaging van de belastingrente (zonder de verlaging was die ondernemer immers vanaf 1 juli 2020 4% belastingrente verschuldigd geweest), en alsnog kan profiteren van het verlaagde percentage van de invorderingsrente zodra ook hij beschikt over een (voorlopige) aanslag en deze niet tijdig kan voldoen. Op dat moment geldt immers ook voor hem het verlaagde percentage invorderingsrente.

Vraag 15

Wordt een ondernemer die zijn voorlopige aanslag nog niet heeft aangevraagd (om welke reden dan ook), en dit zal doen voor 1 oktober 2020, geconfronteerd met een belastingrente van 4 procent? Zo ja, waarom?

Vraag 16

Wordt een ondernemer die zijn voorlopige aanslag nog niet heeft aangevraagd (om welke reden dan ook), en dit zal doen na 1 oktober 2020, geconfronteerd met een belastingrente van 4 procent? Zo ja, waarom wordt deze ondernemer niet in de gelegenheid gesteld alsnog een belastingaangifte te doen tegen een belastingrente van 0,01 procent?

Antwoord op vraag 15 en 16

De ondernemer die zijn voorlopige aanslag over het belastingjaar 2019 niet tijdig heeft aangevraagd, wordt vanaf 1 oktober 2020 geconfronteerd met een belastingrente van 4%. Wat betreft de tijdigheid is in de wetgeving bepaald dat een ondernemer die voor 1 mei 2020 (voor de inkomstenbelasting) of 1 juni 2020 (voor de vennootschapsbelasting) aangifte heeft gedaan of voor 1 mei een verzoek om een voorlopige aanslag heeft ingediend, geen belastingrente hoeft te betalen indien de aanslag conform de aangifte of het verzoek wordt vastgesteld. De tijdelijke verlaging van de belastingrente brengt in deze wettelijk vastgestelde regels geen wijzigingen aan. Het enige dat gebeurt is dat de renteteller tijdelijk op 0,01% wordt gesteld in plaats van 4% of 8% (dit laatste percentage gold tot voor kort voor de vennootschapsbelasting). Iedere ondernemer die na genoemde data een aangifte of een verzoek om een voorlopige aanslag heeft ingediend, kan met belastingrente worden geconfronteerd. Deze ondernemers hebben uiteraard wel voordeel bij het feit dat de belastingrente gedurende 1 juni of 1 juli 2020 tot 1 oktober 2020 slechts 0,01% bedraagt.

De periode waarover belastingrente wordt berekend wordt evenwel begrensd. Als een aanslag overeenkomstig de aangifte of het verzoek om een voorlopige aanslag wordt vastgesteld wordt ten hoogste over de periode tot 19 respectievelijk 14 weken na ontvangst van de aangifte of het verzoek belastingrente gerekend. Wat betreft het handelingsperspectief voor ondernemers geldt dus dat zij zelf in de hand hebben hoe lang de periode is waarover belastingrente wordt berekend. Hoe eerder om een voorlopige aanslag wordt gevraagd of aangifte wordt gedaan, hoe korter de periode waarover belastingrente wordt berekend en hoe langer de periode waarover, indien nodig, het percentage van 0,01% invorderingsrente wordt berekend.

Vraag 17

Wordt rekening gehouden met ondernemers die vanwege corona hun belastingaangifte of aanvraag voorlopige belasting tijdelijk hebben uitgesteld?

Antwoord op vraag 17

Zie antwoord op vraag 2.

Vraag 18

Wat is het financieel beslag van het verlengen van de verlaagde belastingrente tot 1 januari 2021?

Antwoord op vraag 18

Zie antwoord op vraag 4.

Vraag 19

Klopt het, door deze maatregel ontstane, volgende voorbeeld? Twee ondernemers, A en B, hebben in 2019 allebei een winst van 1.000 euro behaald. Ondernemer A doet in april 2020 zijn (voorlopige) aangifte over 2019. Na ontvangst van de voorlopige aanslag vraagt hij i.v.m. corona om uitstel. Ondernemer B is iets minder vlot als het gaat om het indienen van een (voorlopige) aangifte 2019. Sterker nog: vanwege corona wacht hij nog even af. Beide belastingschulden worden uiteindelijk betaald op 31 januari 2021. Ondernemer A betaalt 0.01 procent rente omdat hij al in de invorderingssfeer verkeert, terwijl ondernemer B over 4 maanden 4 procent betaalt omdat hij nog in de heffingssfeer zit.

Antwoord op vraag 19

Zie antwoord op vraag 14.

Vraag 20

Hoe voorkomt u dat er rechtsongelijkheid ontstaat tussen ondernemers die in de heffingssfeer of invorderingssfeer zitten? Waarom is niet besloten om de belastingrentetermijn van 0,01 procent te verlengen tot bijvoorbeeld eind dit jaar?

Antwoord op vraag 20

Zie antwoord op vraag 14.

Vraag 21

Waarom heeft u ervoor gekozen om vanaf 1 januari 2021 zowel de nieuwe belastingverplichtingen als ook de terugbetalingsregeling te laten starten?

Vraag 22

Waarom heeft u er niet voor gekozen om de terugbetalingsregeling later te laten starten dan de start van de nieuwe (reguliere) belastingverplichtingen (na uitstel)?

Antwoord op vraag 21 en 22

Ik verwacht dat de startdatum van 1 januari 2021 zowel voor het hervatten van de lopende verplichtingen als voor het aflossen van de opgebouwde schuld voor veel ondernemers haalbaar is. Dit blijkt onder meer uit het feit dat een groot aantal ondernemers al uit zichzelf is begonnen met aflossen. Ik heb ervoor gekozen om aflossingen op korte termijn te laten starten, maar daar tegenover staat een ruime betalingstermijn (van 24 maanden), waardoor de hoogte van de maandelijkse betalingen relatief beperkt blijft. Op die manier wordt de opgebouwde belastingschuld zo snel mogelijk, maar wel geleidelijk, afgebouwd; dat is in het belang van de schatkist, maar ook in het belang van de ondernemer zelf. Voor ondernemers die de betalingsregeling voor de opgebouwde schuld niet kunnen nakomen, maar die op de langere termijn wel levensvatbaar zijn, zal naar maatwerkoplossingen worden gezocht, op grond van bestaand beleid. Tenslotte is 1 januari 2021 voor het hervatten van de lopende verplichtingen een logische startdatum omdat dan voor alle ondernemers de eerste 3 maanden (onvoorwaardelijk) uitstel zijn verstreken.

Vraag 23

Kunt u toelichten waarom u gekozen heeft voor een betalingsregeling van 24 maanden?

Antwoord op vraag 23

Gegeven de voor belastingschulden gebruikelijke betalingstermijnen (doorgaans maximaal 12 maanden) is een betalingsregeling van 24 maanden onder relatief soepele voorwaarden ruimhartig. Mijn inschatting is dat 24 maanden voor een groot deel van de ondernemers haalbaar is. Inherent aan een generieke regeling is echter dat het niet voor iedereen zal passen; het is vrijwel onmogelijk te bepalen welke termijn realistisch is voor alle ondernemers. Voor de ondernemers die hun opgebouwde belastingschuld niet binnen 24 maanden kunnen aflossen, maar die wel levensvatbaar zijn, zal er binnen het bestaande beleid naar maatwerkoplossingen worden gezocht.

Vraag 24

Wat is het financieel beslag van het verlengen van de betalingsregeling naar 36 maanden en naar 48 maanden?

Antwoord op vraag 24

Een verlenging van de betalingsregeling zorgt ervoor dat de uitstaande belastingschuld in een langere tijd kan worden voldaan. Als gevolg krijgt de overheid per maand minder geld binnen, maar wel over een langere tijd totdat de uitstaande belastingschuld voldaan is. Met deze schuif over de tijd neemt wel het risico toe dat niet het gehele uitstaande bedrag terugbetaald wordt door bijvoorbeeld faillissementen. Op dit moment wordt deze schuif geraamd op 12,2 miljard euro, die in 2021 en 2022 voor het overgrote deel terugbetaald wordt. Een verlenging van de betalingsregeling zou hoogstwaarschijnlijk tot gevolg hebben dat een kleiner gedeelte in 2021 en 2022 terugbetaald wordt. Het verschil komt dan voor het overgrote deel binnen in 2023 en/of 2024.

Vraag 25

Hoe ziet de feitelijke afbouw van de g-rekening eruit?

Antwoord op vraag 25

Met het afbouwen van het versoepelde uitstelbeleid komt eveneens geleidelijk een einde aan de verruimde deblokkeringsmogelijkheid van de g-rekening. Die regeling was immers bedoeld ondernemers met een g-rekening dezelfde financiële armslag te geven als ondernemers zonder g-rekening.

Zolang en voor zover de ondernemer uitstel van betaling geniet en zich aan de lopende betalingsverplichtingen en aflossingsverplichtingen houdt, blijft deblokkering mogelijk van het saldo van de g-rekening ter hoogte van het bedrag waarvoor uitstel van betaling op grond van de tijdelijke regeling is verleend. Zodra de aflossingsfase van het versoepelde uitstelbeleid begint daalt het voor deblokkering vatbare saldo 1 op 1 mee met de daling van de resterende schuld na het voldoen aan de periodieke aflossingsverplichtingen. De verruimde deblokkeringsmogelijkheid van de g-rekening daalt qua tempo en omvang derhalve evenredig met het afbouwen van het versoepelde uitstelbeleid. Dit betekent dat als de schuld op 1 januari 2023 definitief is afgelost ook het versoepelde beleid ten aanzien van de g-rekening per die datum is beëindigd.

Vraag 26

Wat wordt bedoeld met «Hierbij geldt als uitgangspunt dat de huidige voorschriften met betrekking tot het coronavirus, waaronder de contactbeperkende maatregelen, niet verder aangescherpt worden»?8 Hoe moet deze opmerking gelezen worden in de context van de aanstaande aanscherpingen van beleid?

Antwoord op vraag 26

De afbouw van het versoepelde uitstel in verband met het coronavirus en de daarmee samenhangende tijdelijke maatregelen is gebaseerd op de situatie van nu. Als aanscherpingen van de contactbeperkende maatregelen de komende tijd ertoe leiden dat ondernemers problemen gaan ondervinden met het nakomen van hun fiscale betalingsverplichtingen, kan dat aanleiding zijn voor een heroverweging van de afbouwregeling.

Vraag 27

Kunt u specifieker toelichten hoe het uitstelbeleid voor de energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie (ODE) wordt afgebouwd?

Antwoord op vraag 27

Ja. Bij levering of verbruik van aardgas en elektriciteit zijn EB en ODE verschuldigd. In onderdelen 2.1 tot en met 2.4 van het Besluit noodmaatregelen coronacrisis zijn voor een deel van de leveringen en het verbruik in de maanden april 2020 tot en met september 2020 goedkeuringen opgenomen waardoor de EB en ODE onder bepaalde voorwaarden op een later tijdstip dan normaal verschuldigd worden door de belastingplichtige (dit is meestal de energieleverancier). De genoemde goedkeuringen voor de EB en ODE worden niet verlengd. Dit betekent dat ze eindigen op 30 september 2020.

Vraag 28

Klopt het dat het uitstel voor de EB en de ODE met ingang van 1 oktober 2020 wordt stopgezet?

Antwoord op vraag 28

Ja. In onderdelen 2.1 tot en met 2.4 van het Besluit noodmaatregelen coronacrisis zijn goedkeuringen opgenomen waardoor de EB en ODE onder bepaalde voorwaarden later verschuldigd worden door de belastingplichtige (meestal de energieleverancier). De goedkeuringen zien op bepaalde leveringen en verbruik in de maanden april 2020 tot en met september 2020. Het latere moment van verschuldigdheid is daarbij verplaatst naar uiterlijk 1 januari 2021. Aangezien deze goedkeuringen niet worden verlengd, eindigen ze op 30 september 2020.

Vraag 29

Hoe ziet de betalingsregeling voor de EB en de ODE eruit?

Antwoord op vraag 29

Bij het uitstel van het tijdstip waarop de EB en ODE verschuldigd worden gaat het om goedkeuringen voor de belastingplichtigen (meestal de energieleveranciers). Hierdoor is de toepassing ervan afhankelijk van de energieleveranciers. Een van de voorwaarden bij de goedkeuringen voor de energieleveranciers is dat zij voor leveringen in de maanden april tot en met september 2020 de EB en ODE (alsmede de btw hierover) niet opnemen in voorschotten en (eind)facturen. De uitgestelde EB en ODE (alsmede de btw hierover) moet uiterlijk in december 2020 alsnog gefactureerd worden, en wordt op het moment van die facturering verschuldigd. Doen zij dit niet, dan worden zij deze belastingen verschuldigd op 1 januari 2021. Dit kan voor klanten waarbij een van de goedkeuringen voor leveringen in de maanden april tot en met september 2020 is toegepast tot een hoge rekening leiden in december 2020. Voor een betalingsregeling zal de klant afspraken moeten maken met zijn energieleverancier.