Gepubliceerd: 2 oktober 2020
Indiener(s): Wim-Jan Renkema (GL)
Onderwerpen: economie ondernemen overige economische sectoren
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35522-5.html
ID: 35522-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 2 oktober 2020

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

I.

ALGEMEEN DEEL

1

 

1.

Inleiding

1

 

2.

Hoofdlijnen van het voorstel

3

 

2.1

Uitgangspunten van de Winkeltijdenwet

3

 

2.2

Overeenkomsten met bepalingen over openingstijden

4

 

2.3

Andere manieren om openingstijden te coördineren

5

 

2.4

Problemen die winkeliers ondervinden met betrekking tot openingstijden

5

 

2.5

De omvang van het probleem

6

 

2.6

Uitgangspunten van dit wetsvoorstel

7

 

3.

Verhouding tot nationale wetgeving

8

 

4.

Gevolgen

8

 

5.

Mkb-toets

9

 

6.

Advies en consultatie

10

I. ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden vinden het positief dat deze wet erop is gericht om te bepalen wanneer winkels open mogen zijn, niet wanneer zij open moeten zijn. Zij hebben echter nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover een beperkt aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben geen aanvullende vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met dit wetsvoorstel. Deze leden vinden dat winkeliers zelf moeten kunnen beslissen of zij bijvoorbeeld op zondag wel of niet hun winkel openstellen. Zij vinden het belangrijk dat kleine ondernemers worden beschermd tegen verhuurders en franchisegevers. Door dit wetsvoorstel hoeven winkeliers hun winkel niet open te stellen wanneer zij hier niet uitdrukkelijk mee in hebben gestemd. Deze leden vinden het belangrijk dat winkeliers een eigen afweging kunnen maken en beschermd zijn tegen eenzijdige wijzingen van openingstijden.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en zijn verheugd over de verbetering van de bescherming van vooral kleine ondernemers. Deze leden hebben hierover een aantal zorgen en aanvullende vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden delen de mening dat de winkelier niet gedwongen moet kunnen worden zijn winkel te openen als hij dat niet wil en dat er daarom meer beslissingsbevoegdheid bij de winkelier moet komen te liggen. Zij menen dat dit in lijn is met de aangehouden en daarna vervallen motie-Van der Staaij/Asscher (Kamerstuk 34 775, nr. 42) waarin de regering werd opgeroepen om met wetgeving te komen om te waarborgen dat winkeliers, ongeacht hun motief, hun winkel op zondag gesloten kunnen houden zonder dreiging van dwangsommen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hechten zeer aan ruimte voor rust in de samenleving. Het biedt gelegenheid om aandacht te geven aan andere zaken dan werk, dit komt mens en natuur ten goede. Ruimte voor rust, in de vorm van een rustdag op de zondag, heeft daarnaast voor deze leden extra waarde als dag van bezinning. Ook voor winkeliers is het van belang dat zij kunnen kiezen voor rust, of dit nu is ingegeven vanuit religieuze overtuiging of om een andere reden. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat niemand zomaar kan bepalen dat een winkelier zijn of haar winkel moet openen op een tijdstip waar de winkelier niet zelf mee heeft ingestemd.

De leden van de SGP-fractie vinden het een goede zaak dat de regering met een wetsvoorstel is gekomen dat start met de aanpak van het probleem van winkeliers die door verhuurders, exploitanten, franchisegevers of anderen gedwongen worden op zondag hun winkel open te stellen. Met dit voorstel wordt tevens een begin gemaakt met het bieden van een serieuze oplossing voor een probleem dat reeds op 14 mei 2013 via een motie van het lid van de Eerste Kamer Holdijk c.s.(Kamerstuk 32 412, K) is ingediend. Deze leden hebben de nodige vragen bij het voorliggende voorstel, met name omdat dit voorstel in hun ogen niet ver genoeg gaat. Zij verwijzen hierbij onder meer naar de door vrijwel de hele Kamer aangenomen motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 34 550, nr. 21) en de motie-Stoffer/Verhoeven (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 61) die vroegen iets te doen aan gedwongen winkelopenstelling en te waarborgen dat winkeliers ongeacht hun motief zowel bij een nieuw contract als bij een verlenging de vrijheid hebben op zondag hun winkel gesloten te houden.

De leden van de SGP-fractie lezen dat dit wetsvoorstel de mogelijkheid om afspraken te maken over openingstijden niet beperkt. Deze leden vragen om, gezien het uitgangspunt van de Winkeltijdenwet dat winkels op zon- en feestdagen en in de nachtelijke uren in principe gesloten zijn, als uitgangspunt in de wet op te nemen dat er in ieder geval geen verplichtende afspraken kunnen zijn voor de uren die niet vallen onder de normale openingsuren op grond van de Winkeltijdenwet (maandag tot en met vrijdag van 06.00 tot 22.00 uur). Zou dit niet beter in de systematiek van de Winkeltijdenwet passen?

De leden van de SGP-fractie roepen in herinnering dat het zowel bij de wetsbehandeling in 1995/96 als in 2013 uitdrukkelijk de bedoeling was om winkeliers de vrijheid te geven om binnen de gemeentelijk toegestane tijden hun eigen keuzes te maken ten aanzien van de openingstijden. Deze leden vragen zich af of de huidige praktijk nog wel past bij dat uitgangspunt. Strijdt het hele idee van min of meer verplichtende afspraken voor concrete openingstijden niet met het uitgangspunt dat de winkeliers in principe vrij moeten zijn om eigen keuzes te maken? Is het risico anders niet aanwezig dat met name winkeliers die geen of weinig personeel hebben zich min of meer gedwongen voelen om in te stemmen met openingstijden op voor hen volstrekt onrendabele of ongewenst uren en dat zij in sommige gevallen feitelijk zeven dagen per week een groot deel van de dag paraat dienen te zijn? Heeft de regering overwogen om ervoor te kiezen dat winkeliers niet gedwongen kunnen worden op elk moment open te zijn, maar om een bepaald aantal uren per week open te zijn (binnen de grenzen die lokaal en binnen het winkelcentrum gelden), zoals in het verleden bijvoorbeeld een maximum van 52 en later 55 uur per week gold?

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1 Uitgangspunten van de Winkeltijdenwet

De leden van de GroenLinks-fractie zijn het met de regering eens dat gemeenten beter in staat zijn de lokale belangen en voorkeuren omtrent winkelopenstelling af te wegen dan de rijksoverheid. Deze leden vinden dan ook dat deze afweging bij de gemeenten moet blijven en de rijksoverheid zich niet daarmee hoeft te bemoeien.

De leden van de SP-fractie merken op dat de wijziging van de Winkeltijdenwet is bedoeld om vooral de kleine winkelier te beschermen tegen eenzijdige wijzigingen van de openingstijden door derden waarmee de winkelier een contractuele relatie heeft. Kan de regering aangeven welke gevolgen het niet akkoord gaan met een eenzijdige wijziging kan hebben voor het gelijke speelveld tussen kleine en grote winkelbedrijven?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of deze wijziging de garantie geeft dat een ondernemer geen nadeel van zijn of haar beslissing kan of mag ondervinden bij onderhandelingen over een contractverlenging? Zo ja, op welke wijze is dit verankert in de wijziging? Zo nee, waarom niet?

2.2 Overeenkomsten met bepalingen over openingstijden

De leden van de CDA-fractie lezen dat overeenkomsten met afspraken over openingstijden, eventueel met boetebeding, zijn bedoeld als instrument om de openingstijden van winkels in met name winkelcentra te coördineren en zo de aantrekkelijkheid van het winkelgebied te vergroten in een tijd waarin winkelgebieden onder druk staan onder andere door een toename van online winkelen. Welke andere instrumenten naast het coördineren van en sturen op openingstijden kan de regering zich voorstellen om de aantrekkelijkheid van winkelgebieden te vergroten en bijvoorbeeld langdurige leegstand tegen te gaan? Welke acties onderneemt de regering op dit terrein?

De leden van de SP-fractie delen de mening van de regering dat voldaan is aan de motie-Alkaya c.s. over de positie van winkeliers bij contractverlenging niet (Kamerstuk 34 647, nr. 8). De motie verzoekt de regering om bij het nieuwe wetsvoorstel te betrekken dat winkeliers bij contractverlenging niet door vastgoedeigenaren gedwongen kunnen worden om akkoord te gaan met verplichte openstelling. Deze leden vragen de regering uit te leggen waarom zij van mening is dat en op welke wijze met deze wijziging van de Winkeltijdenwet wordt voldaan aan deze motie.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het wetsvoorstel niet ziet op bestaande overeenkomsten met bepalingen over openingstijden of een besluit van bijvoorbeeld een winkeliersvereniging of een vereniging van eigenaren dat al is genomen voorafgaand aan het lidmaatschap van de betrokken winkelier van die vereniging. Waarom ziet dit wetsvoorstel hier niet op? Winkeliers die met dergelijke overeenkomsten of besluiten geconfronteerd worden, worden geacht zich daaraan te houden en desnoods hun winkel op straffe van een boete te openen. Dat betekent dat winkeliers die dat niet willen toch hun winkel moeten openen. Waarom wordt niet voorgesteld dat dergelijke bestaande overeenkomsten of besluiten ook nietig worden verklaard?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de wijziging van de Winkeltijdenwet in 2013 betekende dat er vanaf die tijd sprake was van de mogelijkheid van ruimere openingstijden, bijvoorbeeld op zondagen. Deelt de regering de mening dat winkeliers die gebonden zijn aan overeenkomsten of besluiten van voor de wijziging van de Winkeltijdenwet in 2013 op het moment dat zij die overeenkomst sloten of geconfronteerd werden met een besluit, niet konden voorzien dat dit zou kunnen betekenen dat zij gedwongen zouden worden hun winkel op zondagen te openen? Zo ja, welke gevolgen verbindt de regering hieraan? Wat is het standpunt van de regering over het creëren van een wettelijk recht voor winkeliers om zich te kunnen onttrekken aan eerdere overeenkomsten of besluiten ten aanzien van ruimere winkeltijden?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering in de memorie van toelichting spreekt over de contractsvrijheid die partijen hebben om afspraken te maken over gezamenlijke openingstijden. Deze leden zijn bekend met praktijkvoorbeelden waarin ondernemers alleen een contract krijgen als zij instemmen met zondagsopenstelling. Hoe oordeelt de regering over zulke contracten? Is er dan nog sprake van contractsvrijheid of is er feitelijk sprake van «winkelopenstellingsdwang»? In dit verband verwijzen deze leden naar de Algemene wet gelijke behandeling. Zeker als het niet op zondag open willen zijn ingegeven is door religieuze motieven, is er sprake van een situatie waarbij de verhuurder direct dan wel indirect onderscheid maakt op grond van godsdienst. Hoe oordeelt de regering over zulke situaties die zich in de praktijk voordoen? De regering geeft aan dat dit voorstel niet ziet op besluiten die zijn genomen voorafgaand aan het lidmaatschap van een vereniging van de betrokken winkelier. Deze leden vragen waarom dat zo is. Kan er ook bij die besluiten sprake geweest zijn van drang of dwang? Moet daar niet op een gelijke manier tegen worden opgetreden?

2.3 Andere manieren om openingstijden te coördineren

De leden van de GroenLinks-fractie zien twee manieren waarop kleine ondernemers op dit moment kunnen worden benadeeld. Zo kan er in een overeenkomst geen uitdrukkelijke openingstijd worden bepaald, maar verwezen worden naar een besluit van een ander. Hierdoor kunnen de kleine winkeliers worden overstemd door een meerderheid in de vergadering en wordt de winkelier verplicht de winkel open te stellen op tijdstippen die hij niet wil. Daarnaast kan er in een overeenkomst staan dat de wederpartij op een later moment eenzijdig wijzigingen kan aanbrengen in de geldende openingstijden. Hierdoor kan het zijn dat de winkelier op een later moment ineens toch op zondagen moet werken. Deze leden vinden het belangrijk dat kleine ondernemers beschermd worden in hun keuzevrijheid en gaan ervan uit dat deze wet hiervoor opkomt. Deze leden zijn benieuwd of er naast deze wet nog andere manieren zijn om dit probleem op te lossen. In hoeverre moet deze wet ingevoerd worden voor het oplossen voor deze problemen? Zijn er nog andere manieren om winkeliers te ondersteunen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering uit te leggen waarom niet gekozen is voor een verbod op het maken van contractuele of andere afspraken over winkeltijden buiten de in de wet aangegeven winkeltijden, zodat het iedere ondernemer altijd vrij staat om al dan niet invulling te geven aan via ontheffingen verruimde winkeltijden.

De leden van de SGP-fractie vragen om verduidelijking van het voorbeeld van een winkeliersvereniging die bij meerderheid een besluit neemt over openingstijden. De regering geeft aan dat de gebondenheid van de winkelier dan voortvloeit uit het lidmaatschap van de vereniging. Wat is de betekenis daarvan? Biedt het wetsvoorstel een oplossing voor dit vraagstuk? Rondom de afspraak dat op een later moment eenzijdige afspraken gemaakt kunnen worden over de openingstijden vragen deze leden of zij het goed begrijpen dat die eenzijdige afspraken niet van toepassing zijn op een winkelier die er niet mee instemt.

2.4 Problemen die winkeliers ondervinden met betrekking tot openingstijden

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting de rechtszaak inzake winkelcentrum Paddepoel beschreven wordt. Daar nam de vereniging van eigenaren een meerderheidsbesluit over de openingstijden tegen de wil van een kleine winkelier. Is bekend hoeveel rechtszaken over vergelijkbare situaties er in de afgelopen jaren in Nederland hebben plaatsgevonden? Hoe heeft de rechter in deze zaken geoordeeld? In hoeveel gevallen zijn boetes opgelegd en ook daadwerkelijk geïnd? Heeft de regering daarnaast een inschatting van het aantal gemeenten dat, na inwerkingtreding van de gewijzigde Winkeltijdenwet in 2013, heeft besloten tot verruimde openingstijden, waardoor in die gemeenten de winkels langer open mogen zijn dan voorheen, met als onbedoeld gevolg dat winkeliers ook verplicht kunnen worden om open te zijn? Betreft het hier vooral gemeenten met een toeristische status, dat wil zeggen een beroep op de toerismebepaling in de Winkeltijdenwet, of ook gemeenten die deze status niet hebben?

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de economische ruimte die met name kleine ondernemers hebben om te besluiten om niet open te gaan als dit betekent dat omliggende winkels of concurrenten wel open zijn op de verruimde openingstijden. Kan de regering aangeven wat deze aanpassing van de Winkeltijdenwet betekent voor de concurrentiepositie van de kleine ondernemer in relatie tot die van de grotere bedrijven op korte en lange termijn?

Het is de leden van de ChristenUnie-fractie een doorn in het oog dat er winkelcentra zijn waar tegen de wil van de winkelier wordt bepaald dat winkels open moeten op bijvoorbeeld de zondag. Klopt het dat voorliggend voorstel ook werking heeft op eenzijdige afspraken die vóór ingang van de wet zijn gemaakt? Kan de regering hier nader op ingaan? Betekent dit ook dat eventuele boetes niet geldig zullen zijn en/of kunnen worden teruggevorderd?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Afdeling advisering van de Raad van State terecht stelt dat er zeker niet altijd een gelijke relatie is tussen winkelier en verhuurder of franchisegever. Deze leden vragen de regering hoe kan worden voorkomen dat winkeliers zich gedwongen voelen, of grote druk ervaren om tegen hun wil in te stemmen met wijziging van de openingstijden. Acht de regering het denkbaar dat dit soort situaties zich voordoen? Is het voorstelbaar om ook hiervoor een wettelijke bepaling op te nemen, namelijk dat het niet is toegestaan buitenproportionele dwang of drang uit te oefenen om in te stemmen met uitbreiding van de winkeltijden? Deze leden merken op dat ook op vaste marktplekken de kwestie kan spelen. Vallen markten met een vaste standplaats ook onder het bereik van deze wet, zodat marktondernemers niet door een marktbeheerder – bijvoorbeeld de gemeente – kunnen worden verplicht deel te nemen aan bijvoorbeeld een zondagse openstelling of dat zon- en feestdagen in mindering worden gebracht op de zogenoemde teldagen, waarmee de keuzevrijheid van marktondernemers zou worden beperkt?

De leden van de SGP-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel voor situaties vergelijkbaar met het in de memorie van toelichting genoemde voorbeeld van winkelcentrum Paddepoel geen concrete gevolgen heeft. De regering heeft er immers voor gekozen om niet met terugwerkende kracht iets te doen aan de opgelegde boetes in dat winkelcentrum, maar die ook in andere winkelcentra aan de orde zijn. Deze leden vragen of de door de regering geconstateerde negatieve gevolgen van de wet van 2013 dan niet voor alle gevallen rechtgezet moeten worden. Elders in de memorie van toelichting wordt gezegd dat dit wetsvoorstel een situatie repareert die van de aanvang af niet gewenst was. Zou het wetsvoorstel dan geen terugwerkende kracht moeten hebben ten aanzien van alle boetes die sinds 2013 zijn opgelegd?

2.5 De omvang van het probleem

De leden van de VVD-fractie lezen dat slechts 7% van de winkeliers gebonden zijn aan een boetebepaling over winkelopenstelling in hun huurcontract. 22% van deze groep geeft aan dat er mogelijkheden zijn om in overleg met een verhuurder passende afspraken te maken over hun openingstijden, zonder dat het boetebeding wordt gehandhaafd. Was er voor deze groep van 78% van 7% ook een andere oplossing denkbaar geweest? Wat voor soort bedrijven bevinden zich vooral in deze groep van 78% van 7%?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de evaluatie van de Winkeltijdwet laat zien dat 50% van de winkeliers niet open is op zondag, 22% van de winkeliers wel open is op zondag, maar niet elke zondag en dat 28% van de winkeliers elke zondag open is. Van de winkeliers die op zondag hun winkel opstellen geeft 26% aan dit onder andere te doen vanwege afspraken met de winkeliersvereniging, 4% geeft aan dit te doen vanwege afspraken met de winkelformule en 4% doet dit vanwege afspraken in het huurcontract. Deze leden onderschrijven dat, hoewel het trekken van definitieve conclusies over de omvang van het probleem van gedwongen winkelopenstelling lastig is, het onwenselijk is dat winkeliers gedwongen kunnen worden om in te stemmen met eenzijdig gewijzigde openingstijden, zelfs als het zou gaan om een kleine groep.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn het ermee eens dat het onwenselijk is dat winkeliers gedwongen kunnen worden om in te stemmen met eenzijdig gewijzigde openingstijden, ondanks dat er geen definitieve conclusies kunnen worden getrokken over de omvang van het probleem. Deze leden vinden dat kleine ondernemers, ook als het om een kleine groep gaat, goed moeten worden beschermd.

De leden van de SGP-fractie wijzen op eerdere evaluaties van de Winkeltijdenwet. Bij de evaluatie van 2006 werd reeds duidelijk dat zeer veel winkeliers in zowel grote als middelgrote en kleine bedrijven het eens zijn met de stelling dat zij de zondagsrust te belangrijk vinden om hun winkel op zondag te openen. Ook was één van de conclusies destijds dat de Winkeltijdenwet schaalvergroting bewerkstelligt (Kamerstukken 30 800 XIII, nr. 8). Ook uit de evaluatie van 2016 blijkt dat een fors deel van de winkeliers er helemaal niet op zit te wachten om hun winkel ook op zondag open te moeten stellen. Een behoorlijk deel van de winkeliers die dat liever niet zouden doen, voelen zich toch gedwongen om dat te doen. Deze leden vragen daarom of de regering ook heeft overwogen om juist te kiezen voor een inperking van het aantal zondagen waarop winkels open kunnen zijn, zodat er minder verschillen zijn tussen grote bedrijven en kleinere bedrijven. Zou dat niet een effectieve aanvulling zijn naast de voorliggende regeling? Zou daarmee de vrijheid van de ondernemer niet meer centraal komen te staan?

De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat het percentage winkeliers dat gedwongen open is door contractuele bepaling is toegenomen. Heeft de regering onderzoek gedaan naar deze toename? Deze leden constateren dat de aanvullende bepaling over gedwongen openstelling bij het model contract van de Raad voor Onroerende Zaken in de praktijk niet vaak wordt gebruikt. Zij vernemen graag of de regering zich er nog voor heeft ingespannen om die bepaling in het modelcontract te krijgen in plaats van als een appendix. Zou dat niet een extra bescherming bieden voor de winkeliers?

2.6 Uitgangspunten van dit wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie lezen dat dit wetsvoorstel ook geldt voor winkeliers die voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel met eenzijdige wijzigingen van de openingstijden zijn geconfronteerd. Worden deze contracten door de wetswijziging nietig verklaard? Dienen winkeliers dit met hun contractverstrekkers te regelen? Op welke wijze gaat de regering de wet handhaven? Kan worden bevestigd dat de wijziging van de winkeltijdenwet alleen geldt voor de winkelier die niet uitdrukkelijk met een besluit over verplichte openingstijden en dat derhalve de afspraken ten aanzien van winkeliers van een winkeliersvereniging die akkoord zijn met wijzigingen hierdoor niet worden aangetast of gewijzigd?

De leden van de CDA-fractie waarderen de balans die in het wetsvoorstel is gevonden tussen de belangen van de individuele winkelier, het collectieve belang van winkeliers en de consument. Het wetsvoorstel heeft gevolgen voor bestaande rechtsverhoudingen, maar heeft geen terugwerkende kracht. Hierdoor worden boetes die voor de inwerkingtreding van de wet zijn opgelegd niet geraakt. Ziet de regering het risico dat voorafgaand aan de inwerkingtreding nog (massaal) openingstijden inclusief boetebepalingen gaan worden opgelegd? Hoezeer zou een beperkte terugwerkende kracht tot bijvoorbeeld één jaar voor inwerkingtreding dit kunnen voorkomen?

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat ook winkeliers die voor het ingaan van dit wetsvoorstel een contract hebben afgesloten, worden beschermd tegen verplichte openingstelling zonder hun eigen instemming. Deze leden zijn dan ook blij om te lezen dat dit voorstel ertoe strekt alle winkeliers te beschermen tegen eenzijdige wijziging van openingstijden. Klopt het dat winkeliers die nu een boete hebben moeten betalen deze dan terug kunnen krijgen?

De leden van de SGP-fractie vragen waar de regering de stelling op baseert dat winkeliers de keuze hebben om in te stemmen met besluiten over openingstijden. Is die keuze er in de praktijk wel daadwerkelijk? Kunnen ondernemers die niet met die openingstijden instemmen zich nog wel op goede locaties vestigen? De regering geeft aan dat gecoördineerde afspraken belangrijk zijn om een winkelgebied aantrekkelijker te houden voor consumenten. Daarbij wordt onder meer verwezen naar een voorbeeld van een bakker en een slager die het belangrijk vinden om te weten wanneer de ander open is, zodat afstemming mogelijk is. Deze leden begrijpen dat voorbeeld, maar vragen zich wel af of daar verplichte afspraken over openingstijden voor nodig zijn omdat zulke winkeliers op de meeste doordeweekse dagen hun winkel toch wel openstellen.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre die afspraken over openingstijden zich ook bijvoorbeeld uitstrekken tot verplichte opening op maandag of juist in de avonduren. Worden zulke afspraken door verhuurders op dezelfde manier gehandhaafd met boetes, of wordt er in de praktijk onderscheid gemaakt tussen niet open willen op zondag en niet open willen op andere dagen of uren van de week?

3. Verhouding tot nationale wetgeving

De leden van de SGP-fractie wijzen op het principe van redelijkheid en billijkheid uit artikel 6:248 BW, waar in de memorie van toelichting naar wordt verwezen. Deze leden vragen of het niet onredelijk is om bijvoorbeeld van een winkelier die voor slechts enkele klanten zijn winkel open moet houden of langer open moet houden te vragen om zich toch aan afspraken ten aanzien van gezamenlijke openingstijden te houden. Zij vragen wat precies wordt bedoeld met het eenzijdig doorvoeren van wijzigingen zonder rechterlijke toets vooraf. In welke situaties is dat dan wel mogelijk?

4. Gevolgen

De leden van de VVD-fractie lezen dat dit wetsvoorstel leidt tot mogelijk minder coördinatie van gezamenlijke openingstijden in een winkelgebied. Is de regering samen met de leden van de VVD-fractie van mening dat juist nu de lokale winkeliers het moeilijk hebben en de winkelstraten steeds verder leeglopen, het verschil in openingstijden een winkelgebied minder aantrekkelijk kan maken? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie merken op dat erop wordt gerekend dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel verhuurders, franchisegevers of winkeliersverenigingen een inventarisatie zullen bijhouden, bijvoorbeeld ten behoeve van de inzet van bijvoorbeeld beveiliging in een winkelcentrum of voor gezamenlijke reclame-uitingen, en communiceren met betrekking tot de winkeliers die wel/niet meedoen met de gewijzigde openingstijden. Verwacht de regering dat dit kan leiden tot een pervers effect als antireclame jegens winkeliers die niet meedoen aan gewijzigde openingstijden en bijvoorbeeld hun winkel op zondag gesloten houden? Zijn hiervan voorbeelden bekend?

5. Mkb-toets

De leden van de VVD-fractie lezen de zorg van het midden- en kleinbedrijf (mkb) dat verplichte openingstijden steeds vaker in huurcontracten zullen worden opgenomen. Hierdoor bestaat het risico dat kleine winkeliers die zich op A-locaties willen vestigen, zich genoodzaakt zullen zien akkoord te gaan met de voorgeschreven openingstijden dan wel zich elders moet vestigen. Deze leden delen de zorg en vragen of de regering de meerwaarde inziet van kleine winkeliers op A-locaties. Is de regering van mening dat het juist deze winkeliers zijn die een winkelstraat divers maken? Zo nee, waarom niet? Deelt de regering de mening dat het risico bestaat dat de aanpassing van de Winkeltijdenwet mogelijk zorgt voor vergroting van het probleem dat de regering poogt te bestrijden? Kan de regering toelichten hoe zij monitoren dat het probleem van verplichte openingstijden voor kleine winkeliers niet groter wordt door onderhavig wetsvoorstel? Is de regering bereid het wetsvoorstel te herzien indien de aanpassing van de Winkeltijdenwet leidt tot een slechtere (rechts) positie van kleine winkeliers, bijvoorbeeld doordat meer afspraken over openingstijden worden opgenomen in huurcontracten? Wat zijn in dat geval de mogelijkheden om kleine winkeliers beter te beschermen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat uit de mkb-toets naar voren komt dat het panel meent dat als gevolg van het wetsvoorstel op veelgevraagde A-locaties vooral winkelketens zullen overblijven en de kleine gespecialiseerde (familie)winkels verdwijnen, met een verschraling van het winkelaanbod tot gevolg. In hoeverre deelt de regering dit standpunt? Welke (flankerende) maatregelen buiten dit wetsvoorstel zijn denkbaar om een divers winkelaanbod van grote en kleine winkels te bevorderen? Hoe kijkt de regering in dit licht naar gemeenten waar de economie sterk afhankelijk is van toeristen, waar winkeliers met name in het weekend hun omzet moeten verdienen? Wat is de regering bekend over de mate waarin winkeliers koopzondagen en -avonden nodig hebben voor hun omzet? Bestaat hier informatie over?

De leden van de SGP-fractie lezen dat in de toelichting staat dat dit voorstel naar verwachting geen invloed heeft op de ongelijke onderhandelingspositie tussen kleine winkeliers en vastgoedorganisaties. Het toenemend gebruik van boetebedingen en verplichte openingstijden heeft ook gevolgen voor verschraling van het winkelaanbod. Deze leden vragen welke mogelijkheden de regering ziet om meer in het algemeen iets te doen aan deze slechte onderhandelingspositie van de kleine winkelier. Waarom is er geen aandacht voor dat zulke winkeliers mogelijk helemaal geen overeenkomst meer kunnen sluiten of geen nieuw contract (verlenging) meer kunnen krijgen als zijn niet instemmen met de verplichte openingstijden? Moet dat probleem niet opgelost worden, zoals ook in de motie-Stoffer/Verhoeven (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 61) wordt gevraagd?

6. Advies en consultatie

Reacties belangenverenigingen

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of de regering van mening is dat het wetsvoorstel mogelijk leidt tot extra juridisering van de relaties tussen verhuurder en winkelier.

ATR-toets

De leden van de CDA-fractie lezen dat het Adviescollege toetsing regeldruk pleit voor een integrale aanpak van eventuele knelpunten voor (kleine) winkeliers. De regering geeft aan dat dit meegenomen wordt in de Retailagenda. Kan de Kamer hierover vóór 1 januari 2021 een update/brief van de regering ontvangen? Welke knelpunten voor (kleine) winkeliers ziet zij op dit moment?

De voorzitter van de commissie, Renkema

De adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg